Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1
2
Nieuwe gedragscode letselschaderegeling
3
3
Nieuwe financiële bijsluiter toepassen
5
4
Klachten en geschilleninstituut
7
4.1
Inleiding
7
4.2
Werkwijze 4.2.1 Procedure algemeen 4.2.2 Procedure Ombudsman Financiële Dienstverlening 4.2.3 Procedure Geschillencommissie
7 7 7 8
5
Banksparen
9
5.1
Inleiding
9
5.2
Lijfrentesparen 5.2.1 Langlevenrisico 5.2.2 Kortlevenrisico 5.2.3 Begunstiging 5.2.4 Afkoop
9 9 10 10 10
5.3
Eigenwoningsparen 5.3.1 Eigen woning 5.3.2 Eigenwoningschuld 5.3.3 Begunstiging 5.3.4 Doorschuiffaciliteit 5.3.5 Successierechten
10 11 11 11 11 12
5.4
Conclusie 5.4.1 “Fiscaal gefacilieerd vermogen opbouwen”
12 12
6
Interpay / Equens
13
7
Introductie nieuw verzekeringsrecht
15
8
Invoering Wft
17
8.1
Inleiding
17
8.2
Doel Wft
17
8.3
Belangrijkste wijzigingen
17
8.4
Structuur nieuwe wet
17
8.5
Algemeen deel
18
8.6
Markttoegang financiële ondernemingen
18
8.7
Prudentieel toezicht financiële ondernemingen
18
8.8
Gedragstoezicht financiële ondernemingen
18
8.9
Gedragstoezicht financiële markten
18
8.10
Toezicht infrastructuur financiële markten
18
8.11
Structuur
19
© 2008 Dukers & Baelemans
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
8.12
Wft – lagere regelgeving
19
8.13
Algemene wijzigingen Wft
20
8.14
Inlichtingen
20
8.15
inlichtingen internationaal
21
8.16
Openbare waarschuwing
21
8.17
Publicatie boete
21
8.18
Privaatrechtelijke gevolgen
21
8.19
Vergunningenregime
21
8.20
Persoonlijk
22
8.21
Universele bankvergunning
22
8.22
Collectieve vergunning
22
8.23
Vergunningseisen
22
8.24
Betrouwbaarheid
23
9
Mifid
24
9.1
Inleiding
24
9.2
Doelstellingen
24
9.3
Ruimere reikwijdte
24
9.4
Verdergaande harmonisatie
24
9.5
Grensoverschrijdende dienstverlening
25
10
Self assessment
26
11
Invoering levensloop
27
11.1
Deelname aan de levensloopregeling 11.1.1 Schriftelijke vastlegging
27 28
11.2
Opbouw in de levensloopregeling 11.2.1 Brutoloon 11.2.2 Werknemersverzekeringen 11.2.3 Maximale opbouw 11.2.4 Oudere werknemers 11.2.5 Directeur grootaandeelhouder
28 28 28 29 31 31
11.3
Opname van de voorziening 11.3.1 Bij overlijden
32 32
11.4
Pensioen 11.4.1 Levenslooptegoed uitkeren 11.4.2 Levenslooptegoed toevoegen aan pensioen
32 33 33
11.5
Spaarloonregeling
33
11.6
Fiscale faciliëring 11.6.1 Omkeerregel 11.6.2 Ouderschapsverlofkorting 11.6.3 Levensloopverlofkorting 11.6.4 Werkgeversbijdrage
33 33 33 34 34
11.7
Uitvoering 11.7.1 Levenslooprekening 11.7.2 Levensloopverzekering
34 35 35
© 2008 Dukers & Baelemans
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
12
Wet MOT
37
13
Assurantiebelasting
39
14
Invoering Vijfde WAM Richtlijn
41
15
Elobike
43
16
Bromfietsen
45
17
Depositogarantieregeling
47
18
Index
49
© 2008 Dukers & Baelemans
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
1
Permanente Educatie Wft
Inleiding
Het is van groot belang dat u op de hoogte blijft van alle relevante actuele ontwikkelingen op uw vakgebied. Op deze manier kunt u cliënten immers optimaal adviseren. Wij brengen deze actuele ontwikkelingen graag onder uw aandacht! In deze syllabus worden de toetstermen behandeld voor de Permanente Educatie Basismodule Financiële Dienstverlening. Alle belangrijke ontwikkelingen op financieel gebied worden besproken. Zo wordt onder meer ingegaan op de invoering van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het nieuwe verzekeringsrecht. Daarnaast wordt zowel het lijfrentesparen als het eigenwoningsparen behandeld. Ook de levensloopregeling wordt uitgebreid besproken en met voorbeelden verduidelijkt. Tevens worden de inmiddels veel gebruikte afkortingen KIFID, MIFID en de Wet MOT uitgelegd. Kortom, voldoende informatie om u optimaal up to date te houden. Wij wensen u veel leesplezier!
© 2008 Dukers & Baelemans
1
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
2
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
2
Permanente Educatie Wft
Nieuwe gedragscode letselschaderegeling
De nieuwe Gedragscode Behandeling Letselschade stelt het slachtoffer centraal en moet leiden tot een voortvarende afhandeling van letselschadeclaims binnen twee jaar. De code is ontwikkeld door de Universiteit van Tilburg in samenwerking met de belangrijkste beroepsorganisaties. De nieuwe gedragscode bevat 20 beginselen die moeten waarborgen dat de afhandeling van letselschade soepel en zonder problemen verloopt. Voor een overzicht van de beginselen verwijzen u naar bijlage 1: “Beginselen gedragscode letselschade”.
© 2008 Dukers & Baelemans
3
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
4
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
3
Permanente Educatie Wft
Nieuwe financiële bijsluiter toepassen
De Financiële Bijsluiter is een document dat vóór de aankoop van een financieel product kosteloos aan de consument moet worden gegeven als daarom gevraagd wordt. De Financiële Bijsluiter zorgt ervoor dat de aanbieder van een complex financieel product informatie aan de consument geeft over rendementen, risico's en kosten. Goede en begrijpelijke informatie zorgt ervoor dat de consument in staat is om verantwoorde beslissingen te nemen bij de aanschaf van een complex product. Financiële Bijsluiters zien er voor bijna alle producten hetzelfde uit. Alleen de bijsluiter voor beleggingsinstellingen is iets anders. De informatie staat steeds in dezelfde volgorde. Dit is de informatie die in de Financiële Bijsluiter moet staan: - het product; - de risico’s; - de kosten; - de opbrengsten; - eerder stoppen met het product. Bijsluiters zijn twee pagina’s lang. Alleen de bijsluiter voor beleggingsfondsen is iets langer. De informatie in de Financiële Bijsluiter staat steeds in dezelfde volgorde om vergelijking van diverse producten door de consument gemakkelijk te maken. Indien een consument wil weten welk product het meeste kost en welk product het meeste oplevert, dan hoeft hij de bijsluiters maar naast elkaar te leggen. Wil de consument weten of het ene product meer risico heeft dan het andere product, dan vergelijkt hij wat er onder “Wat zijn de risico’s?” staat.
© 2008 Dukers & Baelemans
5
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
6
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
4
Klachten en geschilleninstituut
4.1
Inleiding
Permanente Educatie Wft
De wetgever heeft in de Wft bepaald dat iedere financieel dienstverlener verplicht is een interne klachtenprocedure in te stellen. Mocht een cliënt na aanschaf van een financieel product een klacht hebben, dan kan hij in eerste instantie zijn klacht uiten bij de directie van het bedrijf waar hij het product heeft gekocht. Vervolgens zal het bedrijf de klacht afhandelen.
KIFID
Mocht de cliënt niet tevreden zijn met de klachtafhandeling, dan kan hij binnen 3 maanden een klacht indienen bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (KIFID). De klacht komt in eerste instantie terecht bij de Ombudsman. De Ombudsman bemiddelt tussen de cliënt en de financieel dienstverlener. Na ontvangst van de klacht zal de Ombudsman informatie inwinnen bij diverse partijen en eventueel deskundigen raadplegen. Uiteindelijk velt de Ombudsman een oordeel.
Het oordeel is bindend voor de financieel dienstverlener, mits hij is aangesloten bij KIFID. De cliënt heeft de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de uitspraak van de Ombudsman. Dit bezwaar kan hij indienen bij de Geschillencommissie. Deze commissie is, net als de Ombudsman, onderdeel van KIFID.
4.2
Werkwijze
4.2.1
Procedure algemeen
Na ontvangst van de (schriftelijke) klacht of het verzoek om bemiddeling wordt onderzocht of de zaak conform het van toepassing zijnde Reglement in behandeling kan worden genomen. Soms blijkt een klager niet (meer) ontvankelijk, bijvoorbeeld indien de kwestie al langer dan 3 maanden sleept of als de rechter zich al heeft uitgesproken. In zo’n geval krijgt de betrokkene daarvan schriftelijk bericht (meestal binnen enkele weken). Dat geldt tevens wannneer een financiële dienstverlener niet is aangesloten. Check daarom altijd of een financiële dienstverlener is aangesloten. De indiener van de klacht hoeft zich niet af te vragen of hij zich tot de Ombudsman Financiële Dienstverlening of tot Geschillencommissie moet wenden, want in alle gevallen wordt de ingediende zaak eerst aan de Ombudsman voorgelegd. De afzender ontvangt een ontvangstbevestiging. 4.2.2
Procedure Ombudsman Financiële Dienstverlening
Soms ontvangt de Ombudsman een min of meer compleet dossier en kan hij reeds aanstonds relevante informatie geven omtrent de positie van de betrokkene. In de meeste gevallen zal echter de Ombudsman de directie van de financiële dienstverlener benaderen en deze confronteren met de klacht of het verzoek om bemiddeling. Soms gebeurt dat telefonisch, maar meestal schriftelijk.
© 2008 Dukers & Baelemans
7
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
De financiële dienstverlener wordt gevraagd om binnen enkele weken te reageren en na ontvangst van die reactie wordt beoordeeld óf en zo ja in welke richting een oplossing voor de kwestie kan worden gevonden. Voordat een oplossing is gevonden, moet vaak nog nader schriftelijk of telefonisch overleg met partijen worden gevoerd. Blijkt dat aan de wens of het verzoek van de klager geheel of ten dele tegemoet kan worden of is gekomen, dan worden betrokkenen hiervan op de hoogte gebracht. In die gevallen waarin de Ombudsman van oordeel is dat de klacht of het geschil niet voor (verdere) bemiddeling in aanmerking komt, laat hij zulks eveneens weten. In dat geval geeft hij, zover dat relevant is, informatie aan betrokkene welke (rechts)wegen deze nog zou kunnen bewandelen. Wanneer de consument niet achter het resultaat van de Ombudsman staat, kan hij/zij de klacht indienen bij de Geschillencommissie. Ter indicatie van de tijdspanne die met de behandeling gemoeid is: de meeste van de zaken die aan de Ombudsman worden voorgelegd kunnen binnen 12 weken tot een afronding komen. Voor de werkzaamheden van de Ombudsman wordt vooralsnog geen klachtengeld geheven. 4.2.3
Procedure Geschillencommissie
Wanneer u een klacht indient bij de Geschillencommissie wordt u een bijdrage gevraagd van € 50. De geschillencommissie doet in de regel uitspraak in de vorm van bindend advies. Bindend advies betekent dat de partijen die een geschil aan de Geschillencommissie voorleggen aan de uitspraak van de Geschillencommissie zijn gebonden. Als de uitspraak bijvoorbeeld luidt dat u schadeloos moet worden gesteld, is de dienstverlener verplicht u schadeloos te stellen. Als de uitspraak luidt dat u geen recht heeft op schadevergoeding, dan bent ook u aan die uitspraak gebonden. Veel financiële dienstverleners hebben er bij hun aansluiting bij KIFID voor getekend de uitspraken van de Geschillencommissie als bindend advies te aanvaarden. In dat geval kan de Geschillencommissie uw klacht alleen behandelen als ook u verklaart de uitspraak van de Geschillencommissie als bindend te aanvaarden. Andere financiële dienstverleners hebben niet vooraf getekend dat zij de uitspraak van de Geschillencommissie als bindend aanvaarden. In dat geval kunnen de dienstverlener en u kiezen of de Geschillencommissie een bindende of een niet-bindende uitspraak moet doen.
© 2008 Dukers & Baelemans
8
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
5
Banksparen
5.1
Inleiding
Permanente Educatie Wft
Met ingang van 1 januari 2008 is er een einde gekomen aan het alleenrecht van verzekeraars om producten aan te bieden, die het mogelijk maken om fiscaal gefacilieerd vermogen op te bouwen. Voortaan is deze vermogensopbouw ook bij een bank of een beleggingsinstelling mogelijk. De vermogensopbouw kan plaatsvinden als aanvulling op het pensioen of voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De indieners van het wetsvoorstel hebben geprobeerd de bancaire varianten zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de bestaande verzekeringsproducten. In grote lijnen zijn zij daar in geslaagd. Toch bestaan er nog wezenlijke verschillen, niet alleen in wettelijke voorwaarden, maar vooral verschillen die rechtstreeks voortvloeien uit het onderscheid tussen een verzekeringsproduct en een bancair product. Het is voor de adviespraktijk belangrijk deze verschillen goed te onderscheiden om zo cliënten optimaal te kunnen adviseren. In dit artikel wordt aandacht besteed aan deze verschillen.
5.2
Lijfrentesparen
Sparen voor de oudedag is mogelijk door het opbouwen van een lijfrentetegoed. De opbouw vindt plaats op een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. De inleg is in de opbouwfase, onder bepaalde voorwaarden, fiscaal aftrekbaar. Vervolgens kan men ook in de uitkeringsfase bij een bank terecht. De te zijner tijd aan te kopen periodieke uitkering is dan belast. Het is mogelijk om bij een bank een lijfrentetegoed op te bouwen en vervolgens bij een verzekeraar een lijfrenteverzekering te bedingen. Ook omgekeerd is het mogelijk om bij een verzekeraar vermogen op te bouwen en daarna bij een bank een periodieke uitkering aan te kopen. Het fiscaal gefacilieerd opbouwen van vermogen is mogelijk voor lijfrentevoorzieningen die dienen ter compensatie van een pensioentekort. Bancair komen de volgende lijfrentevormen in aanmerking: de oudedagslijfrente, de tijdelijke oudedagslijfrente en de nabestaandenlijfrente. Voor de overige in de wet genoemde lijfrentevormen, zoals bijvoorbeeld de lijfrente ten behoeve van een invalide (klein)kind, is geen bancaire variant opgenomen. Ook het overgangsrecht betreffende de overbruggingslijfrente is alleen van toepassing op de verzekerde lijfrente. Wel is het mogelijk om de oudedagsreserve en de stakingswinst om te zetten in een bancaire lijfrente. Het bedingen van een dergelijke lijfrente bij de eigen onderneming is echter weer niet mogelijk. 5.2.1
Langlevenrisico
Een verzekeraar kan een lijfrente aanbieden die van het leven afhankelijk is. Voor een bank is dit niet mogelijk. Dit verschil komt in de wettelijke voorwaarden tot uitdrukking in de verplichte uitkeringsduur. Het levenslange karakter bij een verzekerde lijfrente is bancair vertaald naar een minimale uitkeringsduur van 20 jaar. De rekeninghouder loopt hierdoor een langlevenrisico. Indien de rekeninghouder ouder wordt dan de overeengekomen uitkeringsduur dan is het tegoed bij de bank volledig gebruikt en heeft hij geen aanvulling op zijn pensioen meer. De uitkeringsduur bedraagt minimaal 20 jaar. De rekeninghouder kan er dus voor kiezen een langere uitkeringsduur overeen te komen. Uiteraard worden de uitkeringen hierdoor lager, maar wordt wel voorkomen dat het tegoed volledig op raakt.
© 2008 Dukers & Baelemans
9
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
5.2.2
Permanente Educatie Wft
Kortlevenrisico
Het lopen van een langlevenrisico is een nadeel dat de bancaire lijfrente met zich meebrengt. Bij een bancaire lijfrente wordt echter geen kortlevenrisico gelopen. Indien de rekeninghouder in de uitkeringsfase komt te overlijden gaan de resterende termijnen over op de erfgenamen. Er vindt dan dus geen vermogensverlies plaats. Bij een verzekerde lijfrente wordt dit risico wel gelopen. Het tegoed dat resteert op het moment van overlijden vervalt aan de verzekeringsmaatschappij. Dit verschil is bij een verzekeringsproduct te ondervangen door het sluiten van een contraverzekering. Het kortlevenrisico is mede van invloed op de uitkeringen. Doorgaans zal een verzekeraar een hogere uitkering kunnen bieden aangezien de kans bestaat dat de verzekeringnemer voor de einddatum komt te overlijden. 5.2.3
Begunstiging
Bij een verzekerbaar product is het mogelijk om één of meer begunstigden aan te wijzen. Indien de verzekerde komt te overlijden valt de waarde niet in de nalatenschap, maar krijgt de begunstigde een rechtstreeks recht. De uitkering komt dan toe aan de begunstigde. De lijfrente krijgt de vorm van een nabestaandenlijfrente. Een bank heeft geen begunstigingsmogelijkheden. Dit houdt in dat de rekeninghouder niet in de overeenkomst kan bepalen aan wie de termijnen moeten toekomen indien hij komt te overlijden. Wil hij toch dat de termijnen aan een bepaald persoon toekomen dan zal hij dit testamentair moeten regelen. Vooral bij samenwoners is het van belang dat dit ook daadwerkelijk wordt geregeld. Samenwoners hebben doorgaans een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding. In dit beding wordt bepaald dat gezamenlijke bezittingen en schulden bij overlijden toekomen aan de langstlevende. Omdat een bancaire lijfrente niet onder de gezamenlijke bezittingen valt, gaat het opgebouwde tegoed over naar de erfgenamen en verblijft dus niet aan de partner. 5.2.4
Afkoop
Uit de wettelijke definitie van een lijfrente volgt dat deze niet mag worden afgekocht. Voor de bancaire lijfrente geldt echter een uitzondering. Indien de jaarlijkse termijnen niet hoger zijn dan € 406,44 mag het tegoed in één termijn worden uitgekeerd. Dit geldt (nog) niet voor de verzekerde lijfrente.
5.3
Eigenwoningsparen
Sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld is mogelijk op een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW). De SEW en het BEW vormen de bancaire tegenhangers van de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Voor de SEW/BEW geldt dezelfde vrijstelling als voor de KEW. De vrijstelling bij deblokkering bedraagt € 145.000 indien er ten minste 20 jaar bedragen zijn ingelegd of € 32.900 indien er ten minste 15 jaar bedragen zijn ingelegd. Het vrijstellingsbedrag wordt (voorlopig) jaarlijks geïndexeerd. Mocht de vrijstelling niet voldoende zijn dan wordt het rentebestanddeel over het deel dat boven de vrijstelling uitkomt progressief belast in box 1. Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de rekeninghouder aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Zo worden er voorwaarden gesteld aan de rekening tijdens de opbouw van het vermogen. De rekening moet geblokkeerd zijn en het rendement dat wordt genoten moet op dezelfde rekening worden bijgeschreven. Daarnaast moeten voorwaarden in acht worden genomen bij deblokkering van het tegoed. De SEW/BEW mag slechts eenmalig worden gedeblokkeerd ter aflossing van de eigenwoningschuld. Bij een gedeeltelijke deblokkering wordt het tegoed geacht in zijn geheel te zijn gedeblokkeerd. De wettelijke voorwaarden voor de SEW/BEW komen in grote lijnen overeen met de voorwaarden voor de KEW. Toch zijn er enkele verschillen te onderscheiden. Vooral op het moment van overlijden is het verschil tussen het bancair product en het verzekeringsproduct zichtbaar.
© 2008 Dukers & Baelemans
10
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Aangezien er nauwelijks verschillen te onderscheiden zijn tussen de SEW en het BEW worden hierna de verschillen besproken tussen de SEW/BEW enerzijds en de KEW anderzijds. 5.3.1
Eigen woning
Om een KEW te kunnen sluiten moet er sprake zijn van een eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. De eigen woning kan de woning zijn van de verzekeringnemer, maar mag ook de eigen woning zijn van de echtgenoot van de verzekeringnemer of van degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. Bij een SEW/BEW moet de rekeninghouder zelf een eigen woning hebben. Een eigen woning van de partner of samenwoner is op grond van de wettelijke voorwaarden niet voldoende. 5.3.2
Eigenwoningschuld
Tijdens de looptijd van de KEW wordt niet de eis gesteld dat de verzekeringnemer, zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, een eigenwoningschuld heeft. Deze moet er uiteraard wel zijn indien de KEW tot uitkering komt, aangezien de uitkering op dat moment aangewend dient te worden voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Bij een SEW/BEW is echter vereist dat de rekeninghouder gedurende de gehele looptijd over een eigenwoningschuld beschikt. De verschillen in voorwaarden ten aanzien van de eigen woning en de eigenwoningschuld zijn niet bewust gecreëerd. Volgens de indieners van het wetsvoorstel blijkt uit de voorwaarden de vereiste koppeling met zowel de eigen woning als de eigenwoningschuld om te zijner tijd van de vrijstelling gebruik te kunnen maken. Het betreft slechts een theoretisch verschil. Gevallen waarin een belastingplichtige wel een eigen woning en een KEW heeft, maar geen eigenwoningschuld zijn nauwelijks bekend. Tijdens de parlementaire behandeling is aangegeven dat, indien de verschillen afbreuk doen aan het level-playingfield tussen banken en verzekeraars, er beoordeeld moet worden of een gelijkschakeling nodig is. Het is onduidelijk waarom dit niet in eerste aanleg is gebeurd. 5.3.3
Begunstiging
Net zoals bij de bancaire lijfrente is het ook bij een SEW/BEW niet mogelijk een begunstigde aan te wijzen in de overeenkomst. Wanneer er sprake is van een KEW kan op grond van de overeenkomst eenvoudig worden bepaald aan wie het opgebouwde kapitaal toekomt. Bij een SEW/BEW zal dit testamentair geregeld moeten worden. De bancaire instelling moet dus over een verklaring van erfrecht beschikken om te kunnen bepalen aan wie het tegoed toekomt. 5.3.4
Doorschuiffaciliteit
Bij overlijden is sprake van een fictieve deblokkering van het tegoed. Het tegoed wordt geacht te zijn gedeblokkeerd op het moment direct voorafgaande aan het overlijden. Met het beschikbare tegoed dient de eigenwoningschuld afgelost te worden om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling. In tegenstelling tot de KEW is het bij de bancaire varianten voor de partner echter mogelijk om de SEW/BEW voort te zetten. De partner moet dan wel aan alle voorwaarden voldoen, waaronder het hebben van een eigen woning met een eigenwoningschuld. Indien de SEW/BEW wordt doorgeschoven, mag de vrijstelling van de langstlevende worden opgehoogd met de nog resterende vrijstelling van de erflater. De ophoging mag echter niet meer bedragen dan de waarde van het tegoed op het moment van overlijden.
© 2008 Dukers & Baelemans
11
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
5.3.5
Permanente Educatie Wft
Successierechten
In veel van de gevallen wordt bij een KEW een overlijdensrisicodekking meeverzekerd. Indien hiervan sprake is en de verzekeringnemer komt te overlijden dan verkrijgen de begunstigden een rechtstreeks recht op de uitkering. De waarde van de KEW valt hierdoor niet in de nalatenschap van de erflater. In principe kan de waarde van de KEW dan ook niet belast worden met successierechten. Een fictiebepaling zorgt er echter voor dat de waarde toch in de heffing kan worden betrokken. De fictiebepaling is echter niet van toepassing indien er niets is onttrokken aan het vermogen van de erflater. Men moet er dus voor zorgen dat de erflater geen premies heeft betaald voor de verzekering. Door het voeren van een juiste polisredactie kunnen verzekeringnemers, die niet in gemeenschap van goederen getrouwd zijn, hierdoor successierechten besparen. Voor de erfgenamen van een SEW/BEW is dit niet mogelijk. De rekening valt in de nalatenschap en wordt, net als iedere andere bankrekening, belast met successierechten.
5.4
Conclusie
Er bestaan nog enkele verschillen in wettelijke voorwaarden, die - daar waar noodzakelijk relatief eenvoudig kunnen worden weggenomen. De belangrijkste verschillen worden zichtbaar bij overlijden. Het is een taak van de adviseur om hier tijdig rekening mee te houden, maar ook voor notarissen lijkt hier een rol weggelegd te zijn. De indieners hebben een level-playing-field willen creëren voor banken en verzekeraars. In grote lijnen zijn zij daar in geslaagd. En aangezien er momenteel al producten op de markt zijn waarbij vermogensopbouw zonder kosten mogelijk is, lijken zij voor wat betreft de opbouwfase ook in de doelstelling van de wet te slagen: een grotere transparantie in kostenstructuren en vooral kostenverlaging voor de consument. Of de nieuwe wet ook in de uitkeringsfase tot hogere uitkeringen zal leiden is echter nog de vraag en afhankelijk van verschillende factoren.
5.4.1
“Fiscaal gefacilieerd vermogen opbouwen”
Door de invoering van banksparen is het voortaan mogelijk om ook bij een bank of een beleggingsinstelling fiscaal gefacilieerd vermogen op te bouwen voor de oudedag of voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De fiscale faciliteit houdt voor het lijfrentesparen in dat de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht in box 1 valt. De rekeninghouder hoeft dit tegoed dus niet op te geven in box 3. Hij kan hierdoor jaarlijks 1,2% belasting besparen. Tevens treedt een tariefsvoordeel op, indien de rekeninghouder zijn ingelegde bedragen in aftrek kan brengen tegen een hoger belastingtarief, dan waartegen ze in de toekomst belast zijn. Ook de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning tellen niet mee voor de vermogensrendementsheffing. Daarnaast is bij deblokkering van de rekening het tegoed onder voorwaarden onbelast. Er moet dan wel aan alle wettelijke vereisten worden voldaan, waaronder de aflossing van de eigenwoningschuld.
© 2008 Dukers & Baelemans
12
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
6
Permanente Educatie Wft
Interpay / Equens
Interpay was een Nederlandse bancaire organisatie die zich bezig hield met de verwerking van het in Nederland verrichte elektronisch betalingsverkeer. Interpay is in 1994 ontstaan uit een fusie tussen drie Nederlandse bancaire organisaties. Interpay Nederland was in het verleden merkeigenaar van betaalproducten zoals PIN, Chipknip, Acceptgiro en Incasso en tevens eigenaar van Rules & Regulations, de 'spelregels' waaraan deelnemers aan het betalingsverkeer in Nederland moeten voldoen. Door een toegenomen behoefte aan transparantie is het merkeigendom en de regelgeving in 2005 overgedragen aan door de Nederlandse banken opgerichte organisatie Currence. Als gevolg van de invoering van de Euro en het wegvallen van de nationale grenzen richtte Interpay zich vanaf 2003 niet alleen op de Nederlandse markt maar op de Europese markt. De komst van de Europese betaalzone (SEPA) heeft vergaande gevolgen voor Interpay. Vooruitlopend op de verwachte consolidatie zocht Interpay binnen Europa samenwerking en vond die in het Duitse Transaktioninstitut für Zahlungsdiensleistungen A.G. Na de fusie gingen beide bedrijven verder als Equens.
Equens is de eerste - en vooralsnog enige - pan-Europese full service payment processor. Als een van de grootste partijen in Europa zorgt Equens voor de verwerking van girale en cards-gerelateerde betalingen. Met een jaarlijks volume van 7 miljard transacties en 2 miljard toonbankbetalingen en geldopnames heeft Equens binnen de eurozone een marktaandeel van meer dan 10%. Een verdere schaalvergroting n de daaruit voortvloeiende synergie- en schaalvoordelen dragen bij tot lagere kosten van het Europese betalingsverkeer.
© 2008 Dukers & Baelemans
13
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
14
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
7
Permanente Educatie Wft
Introductie nieuw verzekeringsrecht
Na jaren van discussie, overleg en uitstel is vanaf 1 januari 2006 het nieuwe verzekeringsrecht ingevoerd, onder de titel 7.17 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzekeringsrecht, dat in het Wetboek van Koophandel was vastgelegd, is verdwenen en integraal vervangen. Het nieuwe verzekeringsrecht geldt sinds 1 januari 2006 en is alleen van toepassing op gebeurtenissen die zich na deze datum hebben voorgedaan. In bijlage 2 “Verschillenoverzicht nieuw verzekeringsrecht” treft u een overzicht aan van een verschillenoverzicht voor schadeverzekeraars.
© 2008 Dukers & Baelemans
15
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
16
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8
Invoering Wft
8.1
Inleiding
Permanente Educatie Wft
Op 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) in werking getreden en deze vormt het sluitstuk van de invoering van het functioneel toezichtmodel in Nederland. Van oudsher was het toezicht op financiële ondernemingen per sector geregeld. In de loop van de tijd zijn echter de grenzen tussen de diverse financiële sectoren vervaagd. Zo verkopen banken ook verzekeringen en verzekeraars verkopen ook spaarproducten. Als gevolg van deze vervaging kregen de toezichthouders steeds vaker te maken met vraagstukken die hun ‘sector’ te boven gingen. Hierdoor is het toezicht per sector vervangen door functioneel toezicht. Het toezicht op het gedrag van de financiële ondernemingen en markten berust bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het toezicht op de soliditeit van financiële ondernemingen (prudentieel toezicht genaamd) is toegewezen aan De Nederlandsche Bank (DNB).
8.2
Doel Wft
Doel van de Wft is de wetgeving voor (het toezicht) op de financiële markten doelgericht, marktgericht en inzichtelijk te maken. De taken van DNB en die van de AFM zijn dusdanig gescheiden dat er geen sprake is van een overlap. De regelgeving waaraan financiële instellingen moeten voldoen zijn vereenvoudigd en de Wft vermindert tevens de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Als gevolg van de invoering van de Wft zijn de volgende wetten vervangen: -
8.3
de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992); de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993; de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995); de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb); de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf; de Wet melding zeggenschap; de Wet financiële dienstverlening (Wfd).
Belangrijkste wijzigingen
Als gevolg van het samenvoegen van de diverse wetten zijn er enkele wijzigingen opgetreden. De belangrijkste wijzigingen zijn: -
8.4
nieuwe structuur van de regelgeving; gewijzigde terminologie; nieuwe en gewijzigde algemene en gedragstypische normen.
Structuur nieuwe wet
De Wft bestaat uit zes delen, dit zijn: -
het algemeen deel; het deel Markttoegang financiële ondernemingen; het deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen; het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen; het deel Gedragstoezicht financiële markten; het deel Toezicht afwikkelsystemen (wordt later aan de wet toegevoegd).
© 2008 Dukers & Baelemans
17
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.5
Permanente Educatie Wft
Algemeen deel
Het algemene deel bevat de definities uit de Wft en een aantal reikwijdtebepalingen. Tevens zijn hier bepalingen vastgelegd die toezien op de AFM en DNB zelf en de wijze waarop zij het toezicht dienen uit te voeren. Hierbij kan worden gedacht aan regels omtrent de samenwerkings- en geheimhoudingsplicht.
8.6
Markttoegang financiële ondernemingen
In dit deel staan alle verbodsbepalingen en bijbehorende vergunningplichten voor financiële ondernemingen die actief willen worden op de Nederlandse financiële markten. Dit deel is dan ook met name van belang voor nieuwe toetreders. Hiertoe is DNB aangewezen als vergunningverlener voor kredietinstellingen, clearinginstellingen (nieuw in Wft) en verzekeraars. De AFM is aangewezen als vergunningverlener voor beleggingsondernemingen, beleggingsinstellingen en financiële-dienstverleners.
8.7
Prudentieel toezicht financiële ondernemingen
In dit deel zijn de prudentiële normen voor financiële ondernemingen opgenomen. Deze gelden ook voor ondernemingen die een vergunning van de AFM hebben en waarop DNB prudentieel toezicht uitoefent. De normen zien op deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit. Hieronder wordt verstaan: -
structurering en inrichting (o.a. de beheerste en integere bedrijfsvoering); minimum vermogen; solvabiliteit; liquiditeit; technische voorzieningen (verzekeraars); boekhouding en rapportage.
Daarnaast bevat dit deel nog een aantal kernverboden op prudentieel terrein.
8.8
Gedragstoezicht financiële ondernemingen
In dit deel zijn naast enkele inleidende bepalingen en een kernverbod de gedragsnormen voor financiële ondernemingen opgenomen. Hieronder worden ook ondernemingen die een vergunning van DNB hebben verstaan. Deze gedragsnormen hebben betrekking op: -
8.9
deskundigheid; betrouwbaarheid en integriteit; structurering en inrichting.
Gedragstoezicht financiële markten
Dit deel bevat gedragsregels voor alle partijen die op de financiële markten actief zijn.
8.10
Toezicht infrastructuur financiële markten
Het laatste deel van de Wft is gereserveerd voor regels met betrekking tot het toezicht op afwikkelsystemen. Dit deel wordt later aan de wet toegevoegd en is momenteel gereserveerd. DNB wordt aangewezen als vergunningverlener voor afwikkelsystemen.
© 2008 Dukers & Baelemans
18
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.11
Permanente Educatie Wft
Structuur
Voor het gedragstoezicht wat wordt uitgevoerd door de AFM zijn met name het Algemeen deel, het deel Markttoegang financiële ondernemingen, het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen en het deel Gedragstoezicht financiële markten relevant. In het Algemeen deel zijn onder meer de taken en bevoegdheden van de toezichthouders geregeld. Dit deel vormt de basis van het wettelijke kader. In het deel Markttoegang financiële ondernemingen worden de toegang tot de financiële markten en de vergunningplichtige activiteiten geregeld. Daarin vinden we ook de voorwaarden terug, waaronder een buitenlandse financiële onderneming toegang tot de Nederlandse financiële markten kan krijgen. Het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bevat regels waaraan financiële ondernemingen moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten, waaronder regels voor het informeren van consumenten (transparantie) en de zorgplicht die van toepassing is op financiële ondernemingen. In het deel Gedragstoezicht financiële markten staan de regels waaraan partijen op de financiële markten zich dienen te houden. Hieronder wordt verstaan regels over marktmisbruik, emissies, openbare biedingen, melding van zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen. Deze regels gelden voor financiële ondernemingen en andere partijen die actief zijn op de financiële markten.
8.12
Wft – lagere regelgeving
De bepalingen uit de Wft zijn uitgewerkt in lagere regelgeving. Deze lagere regelgeving bestaat uit 12 besluiten of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). In schema ziet er dit als volgt uit: Wft
Algemeen deel
Markttoegang
AMvB’s
Besluit bekostiging financieel toezicht
Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft Besluit reikwijdtebepalingen Wft
Besluit definitiebepalingen Wft Besluit boetes Wft
Toezichthouderregels
Prudentieel toezicht Besluit prudentiele Regels Wft
Besluit bijzondere prudentiele regels (a) Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft NRp
Gedragstoezicht FO Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen
Gedragstoezicht FM Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang (b) Besluit marktmisbruik Wft Besluit Openbare biedingen
NRgfo
a. Volledige naam is Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft. b. Besluit melding zeggenschap en kapitaalbelang en kapitaalbelang in uitgevende instellingen.
© 2008 Dukers & Baelemans
19
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.13
Permanente Educatie Wft
Algemene wijzigingen Wft
In het Algemeen deel van de Wft staan twee taakstellingsartikelen waarin de toezichttaken van de AFM en DNB zijn vastgelegd. De AFM heeft tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten. In aanvulling hierop regelt de Wft ook de inrichting van het bestuur en de raad van toezicht van de AFM. De Wft regelt tevens een aantal specifieke samenwerkingsvormen tussen de AFM en DNB. Deze dienen gezamenlijk regels op te stellen voor gebieden die voor beide toezichtdomeinen van belang zijn. Nieuw in de Wft is echter dat de AFM en DNB elkaar vooraf moeten betrekken bij het nemen van bepaalde besluiten, door middel van het vragen van een zienswijze of een advies. Een zienswijze wordt gevraagd om bij de belangenafweging ook het standpunt van de andere toezichthouder te betrekken. Bij een advies gaat het om de inbreng van de specifieke deskundigheid die in beginsel niet aanwezig is bij de toezichthouder die het advies vraagt. Een zienswijze en een advies moeten duidelijk van elkaar worden onderscheiden. De zienswijze van de andere toezichthouder moet worden gevraagd bij het voornemen tot het treffen van een ingrijpende maatregel. Deze maatregelen zijn: het aanstellen van een curator, het intrekken van een vergunning, het opleggen van een verbod om bepaalde activiteiten uit te oefenen, de aanwijzing tot het heenzenden van beleidsbepalers of leden van de raad van toezicht van een financiële onderneming en – meer specifiek voor DNB – het aanvragen van een faillissement of de noodregeling. Het advies van de andere toezichthouder moet in bepaalde (in de Wft genoemde) gevallen worden gevraagd bij de beoordeling van vergunningaanvragen van financiële ondernemingen. Wanneer de AFM de vergunningverlenende instantie is, moet zij advies vragen bij DNB en vice versa. De regelgevende bevoegdheid van de AFM is strikt ingekaderd op onderdelen die technisch of organisatorisch van aard zijn of samenhangen met de uitvoering van het toezicht. Een ander verschil is dat de AFM representatieve organisaties moet raadplegen over de inhoud van de door haar opgestelde concept-toezichthouderregels, voordat deze definitief vastgesteld mogen worden.
8.14
Inlichtingen
De Wft geeft de AFM en hun toezichthouders een ruimere bevoegdheid om inlichtingen te vragen. Voortaan kunnen inlichtingen worden gevraagd bij een ieder mits deze redelijkerwijs van belang is voor het toezicht. Deze verruiming moet ertoe leiden dat de AFM en DNB slagvaardiger kunnen zijn in het toezicht op naleving van de regels. Eveneens is nieuw dat de AFM en DNB bepaalde inlichtingen niet zonder meer rechtstreeks kunnen opvragen bij financiële ondernemingen waarvoor de andere toezichthouder vergunningverlener is. Wanneer het gaat om inlichtingen met betrekking tot de algemene aspecten van bedrijfsvoering dan wordt eerst de andere toezichthouder gevraagd of deze in het bezit is van de gewenste inlichtingen. Gedachte hierachter is het voorkomen van onnodige administratieve belasting van financiële ondernemingen.
© 2008 Dukers & Baelemans
20
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.15
Permanente Educatie Wft
inlichtingen internationaal
De nieuwe wetgeving vergemakkelijkt de internationale samenwerking tussen toezichthouders. Omdat er op de Nederlandse markt veel buitenlandse financiële ondernemingen opereren, komt het veelvuldig voor dat de AFM door buitenlandse toezichthouders om informatie wordt gevraagd. Voorheen mocht de AFM deze informatie alleen verstrekken indien er een verdrag of een bindend besluit was gesloten met het betreffende land. Onder de nieuwe wet is het voldoende wanneer er een convenant met het betreffende land is gesloten. Ook is het dus voor de AFM makkelijker geworden informatie in te winnen bij buitenlandse toezichthouders.
8.16
Openbare waarschuwing
Indien een financiële onderneming een verbodsbepaling overtreedt kan de AFM een openbare waarschuwing afgeven. Deze waarschuwing is een zelfstandig besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Na het instellen van het bezwaar kan een voorlopige voorziening worden gevraagd. Met de invoering van de nieuwe wetgeving is een aantal procedures verdwenen. Zo hoeft er geen cautie meer te worden verleend en is de wetgever van mening dat een openbaarmaking niet betekent dat er geen strafvervolging meer zou kunnen plaatsvinden. Daarnaast heeft de toezichthouder meer mogelijkheden gekregen om toe te lichten waarom er wordt gewaarschuwd.
8.17
Publicatie boete
Voor de publicatie van een boete is het van belang of het gaat om een ingrijpende overtreding, zoals handelen zonder vergunning, of om een lichtere overtreding. In de eerste situatie kan de boete direct worden gepubliceerd, bij de tweede moet eerst de bezwaar- en beroepsprocedure geheel zijn doorlopen.
8.18
Privaatrechtelijke gevolgen
De nieuwe wetgeving biedt tevens mogelijkheden om in te gaan op de privaatrechtelijke gevolgen van het handelen in strijd met de regels. De vraag die kan rijzen is of de overeenkomst die is gesloten met een aanbieder van financiële diensten die zonder vergunning handelt, nietig of vernietigbaar is. Dit enkele feit (handelen zonder vergunning) betekent nog niet dat de overeenkomst om die reden nietig of vernietigbaar is. Dit is alleen het geval indien de Wft dit in afwijking van de hoofdregel specifiek bepaalt. Voorbeelden hiervan zijn het verbod voor een bemiddelaar in krediet om provisie te ontvangen van een ander dan de aanbieder en het zonder daartoe vereiste verklaring van geen bezwaar uitoefenen van stemrecht in een aandeelhoudersvergadering van een financiële onderneming.
8.19
Vergunningenregime
Door de invoering van de Wft is het vergunningenregime, de wijze van het aanvragen van een vergunning en de eisen die worden gesteld aan financiële ondernemingen gewijzigd. Vergunningen die zijn verleend op basis van oude toezichtwetten worden op grond van de Invoerings- en aanpassingswet Wft aangemerkt als vergunningen die op grond van de Wft zijn verleend.
© 2008 Dukers & Baelemans
21
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.20
Permanente Educatie Wft
Persoonlijk
Conform de oude toezichtswetten werd de vergunning verleend aan de financiële onderneming die de aanvraag had gedaan of namens wie de vergunning was aangevraagd. Op de Wfd na, was er niks geregeld over de overdraagbaarheid van de vergunningen. In de Wft is bepaald dat de verkregen vergunning persoonlijk is en niet overdraagbaar.
8.21
Universele bankvergunning
Banken dienen een vergunning te krijgen van DNB voor het uitoefenen van het bankbedrijf. Banken die een vergunning van DNB hebben verkregen, waren uitgezonderd van de vergunningplicht Wte. In de Wft is echter bepaald dat banken alleen een uitbreiding krijgen voor beleggingsdiensten indien zij aantonen dat zij voldoen aan: - eisen met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; - eisen inzake het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; - eisen met betrekking tot het voeren van een adequaat beleid ter voorkoming van belangenconflicten.
8.22
Collectieve vergunning
In de Wfd stond een bepaling die de mogelijkheid bood aan meerdere rechtspersonen die bij elkaar zijn aangesloten om één (collectieve) vergunning aan te vragen. Deze bepaling is overgenomen in de Wft. Conform de Wfd diende wel aan een aantal eisen te worden voldaan. Zo moest de centrale rechtspersoon voldoende statutaire bevoegdheden hebben tegenover de aangesloten ondernemingen en moest deze beschikken over voldoende mogelijkheden voor deskundige ondersteuning. Tevens moest de centrale rechtspersoon beschikken over een machtiging om de aangesloten onderneming te vertegenwoordigen bij de vergunningaanvraag. Daarnaast is in de nieuwe Wft is de reikwijdte van deze bepaling uitgebreid tot het verlenen van beleggingsdiensten.
8.23
Vergunningseisen
In de Wft wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds deskundigheid en anderzijds vakbekwaamheid. Het dagelijkse beleid van een financiële onderneming dient te worden bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming. Hierbij kan gedacht worden aan managementvaardigheden en de vaardigheid om inhoudelijke vakbekwaamheid bij het personeel te organiseren. De financiële dienstverlener draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijk rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of cliënten. Hieronder vallen de mensen die contact met de klanten hebben voorzover daar informatie wordt uitgewisseld over de inhoud van financiële diensten.
© 2008 Dukers & Baelemans
22
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
8.24
Permanente Educatie Wft
Betrouwbaarheid
Onder de oude wetgeving waren geen bepalingen opgenomen omtrent de zogenaamde houdbaarheid van een betrouwbaarheidstoets. De gezamenlijke afspraak van DNB en de AFM was dat de houdbaarheid op een termijn van drie jaren werd gesteld na uitvoering van de laatste toetsing. Hierbij was het niet van belang door wie de toetsing was uitgevoerd. In de Wft is bepaald dat de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat wanneer dat door een toezichthouder (AFM of DNB) is vastgesteld. Dit geldt zolang er geen wijziging in de relevante feiten of omstandigheden aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. De betrouwbaarheid van een persoon wordt dus in principe maar één keer getoetst.
© 2008 Dukers & Baelemans
23
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
9
Mifid
9.1
Inleiding
Permanente Educatie Wft
De Markets in Financial Instruments Directive ('MiFID') heeft de Investment Services Directive ('ISD'), de belangrijkste Europese wetgeving voor beleggingsondernemingen en financiële markten sinds 1995, per 1 november 2007 vervangen. De MiFID reikt verder dan de ISD en introduceert nieuwe en uitgebreidere verplichtingen waar ondernemingen aan moeten voldoen, in het bijzonder gedragsregels en de inrichting van de bedrijfsvoering. De MiFID is een belangrijk deel van het Financial Services Action Plan ('FSAP') van de Europese Unie, dat is ontworpen om één Europese markt in financiële diensten te creëren. De MiFID bestaat uit twee niveaus van Europese wetgeving. 'Level 1', de richtlijn zelf die in april 2004 werd goedgekeurd door de Europese Commissie. 'Level 2', de technische uitwerkingen van de Level 1-bepalingen, die de uitvoering mogelijk moeten maken. Verder worden in Level 3 aanbevelingen gegeven voor de EU-lidstaten hoe de bepalingen in nationale wet- en regelgeving moeten worden geïmplementeerd en worden aanbevelingen gegeven voor stakeholders.
9.2
Doelstellingen
De doelstellingen van de MiFID zijn in beginsel gelijk aan die van de ISD, namelijk: De bescherming van de beleggers en de marktintegriteit door de vaststelling van geharmoniseerde voorschriften die van toepassing zijn op de werkzaamheden van vergunninghoudende tussenpersonen; Het bevorderen van eerlijke, transparante, efficiënte en geïntegreerde financiële markten. In vergelijking tot de ISD worden bovenstaande doelstellingen in de MiFID bereikt door: (i) meer uitgebreide gedragsregels voor beleggingsondernemingen ter bescherming van de belegger; en (ii) meer uitgebreide regels voor de order afhandeling over en de uitvoering van transacties in financiële instrumenten op diverse handelsplatformen en/of door beleggingsondernemingen.
9.3
Ruimere reikwijdte
In vergelijking tot de ISD is de reikwijdte van de MiFID ruimer. Met het Europees paspoort dat op basis van de MiFID wordt verstrekt, zullen meer diensten en activiteiten in andere lidstaten kunnen worden verricht, hetgeen de integratie van een financiële Europese markt dan ook ten goede zal komen. Diensten en activiteiten die onder de MiFID vergunningplichtig worden: - Het geven van beleggingsadvies wordt een vergunningplichtige beleggingsdienst; - Het exploiteren van multilaterale handelsfaciliteiten (multilateral trading facilities – MTF). De lijst met financiële instrumenten wordt uitgebreid met goederentermijntransacties en andere verwante derivatentransacties.
9.4
Verdergaande harmonisatie
De MiFID stelt meer gedetailleerde eisen ten aanzien van gedragsregels waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen en op welke wijze gereglementeerde markten en multilaterale handelsfaciliteiten dienen te opereren. Voorts bevat de MiFID nieuwe transparantieverplichtingen voor beleggingsondernemingen die zien op zowel vóór als na de handel, systematische interne afhandeling van aandelenorders in liquide aandelen door beleggingsondernemingen (systematische internalisatie). De MiFID stelt verder uitgebreidere eisen aan transactierapportages.
© 2008 Dukers & Baelemans
24
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
9.5
Permanente Educatie Wft
Grensoverschrijdende dienstverlening
De MiFID regelt gedetailleerd welke toezichthouder verantwoordelijk is bij grensoverschrijdende dienstverlening. Uitgangspunt van de MiFID is dat het toezicht op gedragsregels wordt uitgeoefend door de autoriteiten van de lidstaat van herkomst (home country control). De bijkantoren zijn hiervan uitgezonderd. Voor bijkantoren en verbonden agenten, die door de MiFID met bijkantoren gelijk worden gesteld, geldt dat de autoriteiten van de lidstaat van vestiging (host country control) verantwoordelijk zijn voor het toezicht.
© 2008 Dukers & Baelemans
25
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
10
Permanente Educatie Wft
Self assessment
Het self assessment is een toets aan de hand waarvan een vergunninghouder zich een beeld kan vormen van de kwaliteit van zijn bedrijfsvoering en van de mate waarin wordt voldaan aan de wettelijke toezichteisen. Naar aanleiding van het self assessment stuurt de StFD haar deelnemers een adviesrapport over mogelijke tekortkomingen in compliance en over verbeterpunten in de bedrijfsvoering. De ondernemer wordt op deze manier ieder jaar weer even gevraagd om even kritisch na te denken over zijn bedrijfsvoering en dienstverlening en eventuele verbeteringen aan te brengen. Door deze vorm van zelfregulering kan de controle-inspanning van de AFM op de deelnemers van de StFD verlaagd worden.
© 2008 Dukers & Baelemans
26
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
11
Permanente Educatie Wft
Invoering levensloop
De arbeidsmarkt en ons leefpatroon veranderen. Er is sprake van toenemende vergrijzing, het opleidingsniveau van starters op de arbeidsmarkt wordt steeds hoger en het aantal tweeverdieners stijgt. De huizenprijzen blijven maar stijgen en de druk op de huishoudens neemt steeds verder toe. Er wordt gezocht naar een goede balans tussen carrière, gezin en vrije tijdsbesteding. Het spanningsveld tussen werk, thuis en hobby kan leiden tot stress. En stress kan weer leiden tot uitval en langdurig ziekteverzuim. Om de druk op werknemers te verminderen, is een aantal kortdurende verlofvormen in het leven geroepen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere: - kortdurend zorgverlof; mogelijkheid tot opname van een kort verlof om voor bijvoorbeeld een ziek kind te zorgen; - zwangerschapsverlof; - kraamverlof; - adoptieverlof; - ouderschapsverlof. Naast deze vormen van kortdurend verlof, hebben steeds meer mensen de behoefte om tijdens hun werkzame leven, een langere periode verlof op te nemen. verlofvormen
Per 1 januari 2006 is daarom de levensloopregeling in werking getreden. De regeling heeft als doel een balans te scheppen tussen de verschillende taken (arbeid, gezin, studie) en ervoor zorgen dat arbeidstijd en inkomen in evenwicht zijn met de persoonlijke levensfase. De levensloopregeling is een financieringsregeling die voor elke vorm van langdurend verlof kan worden benut zoals: - zorgverlof; - verlof voor stervensbegeleiding; - ouderschapsverlof; - educatief verlof; - vervroegde uittreding; - sabbatical. Oorspronkelijk was het doel van de levensloopregeling uitsluitend het financieren van verlof. Omdat sinds 2006 in de pensioenregelingen gelijktijdig de pensioenrichtleeftijd op 65 jaar is gesteld, hebben de vakbonden bedongen dat de levensloopregeling ook gebruikt mag worden om vroegpensioen te financieren.
11.1 wet arbeid en zorg
Deelname aan de levensloopregeling
Deelname aan de levensloopregeling is een wettelijk recht en is ondergebracht in Hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Er ontstaat door de levensloopregeling geen wettelijk recht op het opnemen van verlof. Verlof kan alleen met toestemming van de werkgever worden opgenomen, behalve voor verlofvormen die in de wet geregeld zijn zoals ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof of adoptieverlof.
© 2008 Dukers & Baelemans
27
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
11.1.1
Permanente Educatie Wft
Schriftelijke vastlegging
Deelname aan de levensloopregeling moet schriftelijk worden vastgelegd. De volgende elementen moeten zijn opgenomen: - de levensloopvoorziening wordt in geld opgebouwd en is uitsluitend bedoeld voor het opnemen van een periode van extra verlof; - de aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of als voorwerp van zekerheid dienen; - de instelling waarbij de levensloopregeling wordt aangehouden; - een verklaring van de werknemer omtrent de opgebouwde levensloopaanspraken bij de vorige werkgever(s); - een verklaring van de werknemer dat de werknemer niet deelneemt aan zowel de levensloopregeling als de spaarloonregeling.
overwerkuren/ ADV-dagen
inleg
loonbelasting
11.2
Opbouw in de levensloopregeling
11.2.1
Brutoloon
Een levensloopvoorziening wordt opgebouwd door inhouding op het brutoloon van de werknemer. Tevens kan de werknemer gespaarde tijd zoals overwerkuren of ADVdagen, om laten zetten in brutoloon en deze bedragen weer laten inhouden ten behoeve van de levensloopregeling. Het ingehouden bedrag wordt op een speciale spaarrekening van de werknemer gestort of als premie voor een ‘levensloopverzekering’ aangemerkt. De levensloopregeling kan naast het bankproduct ook als verzekeringsproduct worden vormgegeven. De inleg in de levensloopregeling geschiedt door inhouding op het brutoloon. Over de inleg wordt derhalve geen loonbelasting ingehouden. Normaal gesproken wordt ook over de uitbetaling van overuren of uitbetaling van niet gebruikte ADV-dagen loonbelasting ingehouden. Indien overwerkuren en ADV-dagen worden omgezet in loon dat in de levensloopregeling wordt gestort, is eveneens geen sprake van inhouding van loonbelasting. Sparen in de levensloopregeling is derhalve belastingvrij. Op het moment dat het tegoed in de levensloopregeling door de werknemer wordt opgenomen, wordt loonbelasting door de werkgever ingehouden. Voorbeeld Maarten heeft een salaris van € 50.000 per jaar. De werkgever houdt hierover jaarlijks € 15.983 aan loonbelasting in. Maarten gaat € 6.000 per jaar storten in de levensloopregeling. Zijn werkgever houdt nu nog een bedrag van € 13.463 in. Het bedrag van € 6.000 wordt op een geblokkeerde levensloopspaarrekening gestort. Op het moment dat Maarten dit bedrag opneemt, houdt zijn werkgever alsnog loonbelasting in. Is het inkomen van Maarten op het moment van opname gedaald, dan wordt wellicht de opname van het levenslooptegoed belast tegen een lager tarief. 11.2.2
Werknemersverzekeringen
Over de inleg in de levensloopregeling is de werkgever verplicht premies voor werknemersverzekeringen (WIA, WW) in te houden. Gedurende de opbouw in de levensloopregeling is de werknemer verzekerd voor werknemersverzekeringen op basis van zijn salaris inclusief inleg in de levensloopregeling. Op het moment dat de werknemer het levenslooptegoed opneemt worden geen premies van werknemersverzekeringen ingehouden en zou de werknemer derhalve niet zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
© 2008 Dukers & Baelemans
28
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Wettelijk is echter geregeld dat gedurende anderhalf jaar van de verlofperiode de werknemer verzekerd blijft voor de werknemersverzekeringen. Als uitgangspunt voor het inkomen geldt het normale voor de verlofperiode genoten salaris. 11.2.3 12%
opbouw per jaar
210%
Maximale opbouw
Opbouw per jaar De werknemer mag jaarlijks maximaal 12% van het brutoloon inbrengen in de levensloopregeling. Het tegoed op de levenslooprekening wordt het levenslooploon genoemd. Tot het levenslooploon behoort het ingehouden loon, de rente-inkomsten en de behaalde rendementen, zoals koerswinsten. De maximale opbouwmogelijkheid in een jaar is gekoppeld aan het daadwerkelijk genoten brutoloon in het betreffende kalenderjaar. Bij een tussentijdse verlaging of verhoging van het loon wordt het maximale opbouwpercentage van 12% vanaf dat moment gerelateerd aan het daarmee lagere of hogere brutoloon. Maximaal tegoed In de levensloopregeling mag maximaal 210% van het bruto jaarsalaris worden gespaard. De peildatum is steeds op 1 januari van het kalenderjaar. Indien op 1 januari het saldo van de levensloopregeling lager is dan 210% van het bruto salaris, mag de deelnemer storten. Als op 1 januari het saldo hoger is dan 210% van het salaris, geldt het omgekeerde. Dan mag er in het kalenderjaar geen storting plaatsvinden. Een salariswijziging in de loop van het kalenderjaar leidt er niet toe dat de werknemer alsnog kan storten. Voorbeeld Rick neemt deel aan de levensloopregeling. De uitgangspunten op 1 januari 2007 zijn: - salaris € 30.000 - saldo levensloopregeling € 62.000 Rick besluit in 2007 het maximale bedrag in zijn levensloopregeling te storten: € 3.600 De uitgangssituatie op 31 december 2007 is als volgt: - salaris € 31.500 - saldo levensloopregeling € 68.500 (€ 62.000 + € 3.600 + rendement) Het saldo van de regeling bedraagt nu meer dan 210% van het salaris op 1 januari 2007. Dit heeft geen gevolgen voor Rick omdat op de peildatum het saldo lager was dan 210% van zijn salaris. In 2008 mag Rick niet storten in zijn levensloopregeling omdat zijn saldo hoger is dan 210% van zijn salaris. Als aan het einde van het kalenderjaar blijkt dat de totale voorziening van de levensloopregeling 210% van het loon van dat kalenderjaar te boven gaat, wordt het meerdere niet als loon in aanmerking genomen indien de opbouw gedurende het jaar steeds heeft plaatsgevonden binnen de begrenzing van 12% van het in het loontijdvak genoten brutoloon. Blijkt aan het begin van het kalenderjaar dat de begrenzing van 210% van het brutoloon op jaarbasis gerelateerd aan het loon in het voorafgaande kalenderjaar reeds is bereikt of is overschreden, dan kunnen geen bedragen meer worden ingehouden.
© 2008 Dukers & Baelemans
29
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Voorbeeld Janneke is werkzaam als advocate en heeft in 2015 een salaris van € 32.000. Janneke neemt deel aan een levensloopregeling. Op 1 januari 2016 bedraagt het levenslooptegoed, inclusief de daarop tot en met 31 december van 2015 vergaarde inkomsten en vermogenswinsten, € 65.000. Dit is minder dan 210% van het loon op jaarbasis dat Janneke in 2015 geniet ([65.000 / 32.000] x 100% = 203,1%). Janneke mag in 2016 nog 12% van het jaarloon van jaar 2016 opbouwen binnen de levensloopregeling. In 2016 spaart Janneke € 3.840. Per 31 december 2016 bedraagt het levenslooptegoed 65.000 + (stel 4% rente) 2.600 + 3.840 = € 71.440. Dit is tevens het tegoed op 1 januari 2017. Dit tegoed is hoger dan 210% van het loon op jaarbasis zoals Janneke dat in 2016 geniet ([71.440 / 32.000] x 100%) = 223,3%. Janneke mag in 2017 niets meer inleggen in de levensloopregeling. Wel mogen in 2017 en volgende jaren de inkomsten en rendementen op het tegoed op de levenslooprekening worden bijgeschreven. Per 31 december van 2017 bedraagt het tegoed van de levenslooprekening 71.440 + (stel 4% rente) 2.858 = € 74.298. Halverwege 2017 maakt Janneke promotie, waardoor haar salaris op jaarbasis stijgt tot € 40.000. Ondanks het feit dat Janneke’s salaris stijgt, mag zij gedurende 2017 niets inleggen in de levensloopregeling. Omdat het tegoed van de levenslooprekening op 1 januari 2018 met € 74.298 lager is dan 210% van het loon op jaarbasis dat Janneke in 2017 geniet (1/2 x 32.000 + 1/2 x 40.000 = € 36.000), mag Janneke in 2018 12% van € 40.000 = € 4.800 sparen op de levenslooprekening. Bij het bepalen van de 210%-grens wordt zowel het levenslooptegoed bij de huidige werkgever als de levenslooptegoeden bij ex-werkgevers in aanmerking genomen. Overschrijding maximaal tegoed De grens van 210% mag alleen overschreden worden door oprenting van het geld, door toename in waarde van de levensloopverzekering of door aanvaarding van een deeltijdfunctie tijdens de opbouwperiode. Deze bepaling moet voorkomen dat het levenslooptegoed niet verder mag oprenten als de grens van 210% is bereikt. Dit betekent dat het totale levenslooptegoed boven de grens van 210% van het jaarloon uit kan komen. Hierdoor kan meer dan 2,1 jaar volledig doorbetaald verlof worden gefinancierd. Voorbeeld Daan heeft een fulltime baan als vertegenwoordiger en verdient € 25.000. Daan neemt deel aan de levensloopregeling. In de afgelopen jaren heeft hij jaarlijks 12% van zijn brutoloon gespaard. Op 1 januari van 2019 bedraagt het tegoed van de levenslooprekening, inclusief de inkomsten en de rendementen tot en met 31 december 2018, € 50.000. Dit is minder dan 210% van het loon op jaarbasis dat Daan in 2018 geniet ([52.000 / 25.000] x 100% = 208%). Daan mag in 2019 nog 12% van het jaarloon van 2019 sparen op zijn levenslooprekening. Halverwege 2019 gaat Daan halve dagen werken. Zijn loon wordt aangepast tot € 13.000 op jaarbasis. Daan heeft in 2019 een werkelijk jaarloon van € 19.000 (½ x 25.000 + ½ x 13.000). Hij mag hiervan 12% sparen voor zijn levensloopregeling waardoor zijn inleg in 2019 maximaal € 2.280 (19.000 x 12%) bedraagt.
herstelmogelijkheid
Herstelmogelijkheid Daan uit het voorgaande voorbeeld gaat in augustus halve dagen werken. In deze situatie kan het voorkomen dat de werkgever per ongeluk in augustus te veel inhoudt op zijn brutoloon voor de bijdrage aan de levensloopregeling. Als er een te hoge inhouding plaatsvindt, kan er een herstel plaatsvinden binnen hetzelfde kalenderjaar. Door gebruik te maken van deze herstelmogelijkheid, kan worden voorkomen dat de regeling onzuiver wordt en de aanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.
© 2008 Dukers & Baelemans
30
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
De herstelmogelijkheid houdt in dat de instelling waarbij de levensloopregeling is ondergebracht het door de inhoudingsplichtige te veel ingehouden bedrag terugboekt naar de inhoudingsplichtige, die dit bedrag vervolgens alsnog – onder inhouding van loonheffing – uitkeert aan de werknemer.
uitzondering
Deeltijd in zicht van pensionering In het voorbeeld van Daan heeft de daling van zijn salaris gevolgen voor de opbouw van zijn levenslooptegoed. Er is echter een uitzondering op deze regel opgenomen. Met loondalingen hoeft geen rekening te worden gehouden voorzover sprake is van een daling als gevolg van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lagere functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. Met deze bepaling wordt bereikt dat de opbouwmogelijkheden van een levenslooptegoed niet worden beperkt in situaties waarin oudere werknemers aan het eind van de loopbaan minder gaan werken of een lager gekwalificeerde functie aanvaarden. Bij het aanvaarden van een deeltijdfunctie geldt wel de voorwaarde dat de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van die deeltijdfunctie minimaal 50% van de oorspronkelijke omvang van het dienstverband is. 11.2.4
overgangsregeling
Oudere werknemers
De inleg binnen de levensloopregeling is aan een maximum gebonden. Oudere werknemers hebben hierdoor onvoldoende tijd om de maximale levensloopvoorziening op te bouwen. Het kabinet komt de oudere werknemers tegemoet door een overgangsregeling. Voor werknemers die voor 1 januari 2006 tussen de 51 en 56 jaar oud zijn, vervalt de voorwaarde dat binnen de levensloopregeling in het kalenderjaar niet meer dan 12% van het loon van dat jaar mag worden gespaard. Men heeft dus de mogelijkheid om versneld een levensloopvoorziening op te bouwen. Voor deze groep werknemers blijft de eis van een maximale levensloopvoorziening van 210% van het laatstverdiende loon wel gelden. Voorbeeld Jelle is geboren op 1 februari 1953 en werkt als vrachtwagenchauffeur. Op 31 december 2005 is hij 53 jaar. Hij kan deelnemen aan de extra stortingsmogelijkheid van de levensloopregeling. Per jaar kan hij meer dan 12% van zijn loon inbrengen in de levensloopregeling. Zijn totale levensloopvoorziening mag echter niet meer bedragen dan 210% van zijn laatstverdiende loon. 11.2.5
Directeur grootaandeelhouder
De directeur grootaandeelhouder (DGA) is in dienst bij zijn eigen BV. Juridisch gezien is hij dus een werknemer van zijn eigen BV. Dit betekent dat ook voor de DGA deelname aan de levensloopregeling open staat. De DGA kan op dezelfde wijze als “gewone werknemers” deelnemen aan de levensloopregeling. De DGA kan jaarlijks 12% van zijn loon storten en kan niet meer opbouwen dan maximaal 210% van zijn loon. Indien de DGA in de overgangsregeling voor oudere werknemers valt, kan hij versneld een levensloopvoorziening opbouwen. Hij is in dit geval dus niet gehouden aan de voorwaarde dat hij maximaal 12% van zijn loon per jaar mag storten. De DGA moet echter bij de opbouw van zijn levenslooptegoed wel rekening houden met de gebruikelijk loonregeling. Een DGA moet bij de BV waar hij in dienst is een gebruikelijk loon in aanmerking nemen. Gebruikelijk wil zeggen dat het loon niet teveel mag afwijken van werknemers in soortgelijke functies die geen DGA zijn. Het minimumbedrag aan gebruikelijk loon is wettelijk bepaald op € 40.000. Indien de belastingdienst kan aantonen dat het gebruikelijk loon in een bepaald geval hoger is, zal de DGA het hogere loon in aanmerking moeten nemen.
© 2008 Dukers & Baelemans
31
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Indien de DGA deelneemt aan de levensloopregeling mag het loon na inleg van de levensloopregeling niet lager zijn dan het gebruikelijk loon. Is dit wel het geval dan moet de DGA aantonen dat het loon na inleg in de levensloopregeling vergelijkbaar is met soortgelijke werknemers die geen DGA zijn. Inmiddels is goedgekeurd dat de DGA zonder problemen 12% van zijn salaris in de levensloopregeling kan inleggen, mits het loon van de DGA vóór inleg in de levensloopregeling maar gebruikelijk was (€ 40.000).
11.3 opnamemogelijkheid inhoudingsplichtige
Opname van de voorziening
De werknemer kan tijdens de verlofperiode beschikken over het levenslooptegoed. Op dat moment maakt de beheerder het levenslooploon periodiek over naar de werkgever. De werkgever is namelijk inhoudingsplichtige en dient de loonbelasting af te dragen. Uitkeringen krachtens de levensloopregeling worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betekent dat dit loon aanspraak geeft op de arbeidskorting. Het levenslooploon na inhouding van de loonbelasting wordt vervolgens aan de werknemer overgemaakt om er de verlofperiode mee te financieren. Het opgenomen bedrag mag niet meer zijn dan het loon dat de werknemer direct voorafgaand aan de verlofperiode per maand ontving. Voorbeeld Jordi verdient in januari € 1.200. In februari stijgt zijn salaris met 2% naar € 1.224. In maart wil hij zijn tegoed opnemen voor de financiering van één maand onbetaald verlof. Dit hoogte van de opname uit het levenslooptegoed mag niet meer bedragen dan € 1.224.
oprenting
Het levenslooploon kan als gevolg van oprenting meer bedragen dan hetgeen nodig is ter financiering van 2,1 jaar verlof tegen 100% van het laatstverdiende salaris. De werknemer kan dan een langere periode verlof met doorbetaling van het laatstgenoten loon genieten. De werknemer mag niet meer uitbetaald krijgen dan zijn laatstgenoten loon. Wel mag er rekening worden gehouden met opgetreden algemene salarisstijgingen of -indexatie in de bedrijfstak. 11.3.1
Bij overlijden
Als de werknemer komt te overlijden, wordt het levenslooptegoed van de werknemer ineens ter beschikking gesteld van de erfgenamen van de werknemer. De erfgenamen hebben de keuze om dit loon nog in de aangifte van de overleden werknemer in aanmerking te nemen als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking of in hun eigen aangifte in aanmerking te nemen als loon uit een vroegere dienstbetrekking van een ander. Het is uiteraard afhankelijk van de voorwaarden van de levensloopregeling of en in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de hiervoor genoemde mogelijkheid om bij overlijden het levenslooptegoed ter beschikking te stellen van de erfgenamen van de werknemer.
11.4
Pensioen
Werknemers mogen het spaarsaldo ook gebruiken om eerder met pensioen te gaan. Zij kunnen tot maximaal 210% van hun laatstverdiende loon sparen. Met het maximale tegoed en afhankelijk van de opgebouwde levensloopkorting kunnen werknemers drie jaar eerder stoppen met werken. Het bruto-inkomen nadat de werknemer is gestopt met werken bedraagt dan 70% (210% / 3) van het laatstverdiende loon. Door de later te bespreken fiscale heffingskortingen kunnen werknemers een langere periode dan drie jaar financieren. Dit gevolg is vooral merkbaar in de lagere inkomensgroepen omdat heffingskortingen daar meer effect hebben.
© 2008 Dukers & Baelemans
32
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
11.4.1
Permanente Educatie Wft
Levenslooptegoed uitkeren
Deelname aan de levensloopregeling wordt automatisch beëindigd als de werknemer met pensioen gaat of 65 jaar wordt. Als de levensloopvoorziening op dat moment nog niet (geheel) is opgenomen, wordt het opgebouwde tegoed op de dag voordat het pensioen ingaat als bedrag ineens uitgekeerd aan de werknemer. Dit bedrag wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking en wordt progressief belast in box I, waarna de aanspraak overgaat naar box 3. Deze maatregel is in de wet opgenomen omdat er in dat geval, direct voorafgaand aan de pensioendatum, geen sprake meer kan zijn van extra verlof krachtens de levensloopregeling. Door de levensloopvoorziening voorafgaand aan de 65-jarige leeftijd te belasten wordt voorkomen dat de werknemer het bedrag van de voorziening tegen een lager IB-tarief kan genieten. 11.4.2 pensioentekort
Als er sprake is van een pensioentekort, is het ook mogelijk om het restant van het levenslooptegoed aan het pensioen toe te voegen. De levensloopverlofkorting (zie fiscale faciliering) is dan niet van toepassing. Als het pensioen boven de 100% uitkomt is het niet mogelijk levenslooptegoed aan het pensioen toe te voegen.
11.5
anti-cumulatie
Levenslooptegoed toevoegen aan pensioen
Spaarloonregeling
De spaarloonregeling blijft naast de levensloopregeling bestaan. Per 1 januari moeten werknemers jaarlijks kiezen aan welke regeling ze willen deelnemen: de spaarloonregeling of de levensloopregeling. Er kan elk jaar slechts op grond van één van de twee regelingen geld worden gestort. Dit wordt de anti-cumulatieregeling genoemd en geldt per werknemer, niet per dienstbetrekking. Het is wel mogelijk om in één kalenderjaar uit beide regelingen op te nemen. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de spaarloonregeling
11.6
Fiscale faciliëring
De fiscale faciliëring van de levensloopregeling bestaat uit de toepassing van de omkeerregel, de ouderschapsverlofkorting en de levensloopverlofkorting. 11.6.1
Omkeerregel
Over de opbouw in de levensloopregeling wordt geen loonbelasting geheven. Er hoeft pas loonbelasting te worden betaald als de gespaarde tegoeden worden opgenomen. De levensloopregeling wordt zoals pensioen in box 1 behandeld, derhalve wordt over het opgebouwde tegoed geen forfaitaire rendementsheffing (box 3) geheven. 11.6.2
Ouderschapsverlofkorting
De levensloopregeling is ingevoerd in 2006. Werknemers die kort na de invoering van de levensloopregeling het levenslooptegoed wensen aan te wenden voor het opnemen van ouderschapsverlof, hebben nog niet de gelegenheid gehad voldoende te kunnen sparen. Daarom is voor werknemers die deelnemen aan de levensloopregeling en gebruik willen maken van het wettelijk recht op ouderschapsverlof, een tijdelijke ouderschapsverlofkorting ingevoerd. Werknemers die nog niet voldoende hebben kunnen sparen, worden zo in staat gesteld om toch ouderschapsverlof op te nemen. De ouderschapsverlofkorting bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon (vastgesteld op 1 januari van het kalenderjaar) per opgenomen verlofuur en geldt tot 31 december 2009. Na deze datum worden werknemers geacht zelf voldoende gelegenheid te hebben gehad om een spaarsaldo voor een redelijke periode van verlof op te bouwen. De ouderschapsverlofkorting wordt door de Belastingdienst verrekend met de te betalen belasting.
© 2008 Dukers & Baelemans
33
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
11.6.3 heffingskorting
Permanente Educatie Wft
Levensloopverlofkorting
Bij opname van het levenslooptegoed voor de financiering van onbetaald verlof heeft de werknemer per gespaard jaar recht op een levensloopverlofkorting. Deze heffingskorting bedraagt maximaal € 191 per kalenderjaar waarin de werknemer een voorziening ingevolge de levensloopregeling heeft opgebouwd, voor zover deze heffingskorting nog niet eerder is verrekend. De levensloopverlofkorting wordt jaarlijks geïndexeerd. De levensloopkorting levert bij 40 jaar deelname in de levensloopregeling € 7.640 korting op, maar kan niet meer bedragen dan het levenslooptegoed waarover op dat moment wordt beschikt. Deze heffingskorting wordt verrekend bij het beschikken over het tegoed ter financiering van een verlofperiode of bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd dan wel het ingaan van het ouderdomspensioen. Bij afkoop van het tegoed komt de werknemer niet in aanmerking voor de levensloopverlofkorting. 11.6.4
Werkgeversbijdrage
Werkgevers kunnen belastingvrij meebetalen aan de levensloopvoorziening van hun werknemers, mits zij geen voorwaarden stellen aan het opnemen van het verlof. Tevens moeten zij de werkgeversbijdrage beschikbaar stellen aan werknemers die niet aan de levensloopregeling deelnemen. Voor niet-deelnemers is deze werkgeversbijdrage belast als loon. De hoogte van deze werkgeversbijdrage mag verschillen. Het kan een vast bedrag zijn, maar ook een percentage van het salaris.
11.7 verzekeringsproduct
risico-element
collectief
Uitvoering
De levensloopregeling worden weergegeven als bankproduct en als verzekeringsproduct. Hierdoor is het mogelijk dat de levensloopregeling wordt aangeboden als een levenslooprekening of een levensloopverzekering. De toevoeging van verzekeraars als aanbieder van de levensloopregeling biedt de mogelijkheid van eerlijke concurrentie tussen verschillende soorten financiële instellingen en producten. De levensloopverzekering zal veelal een levensverzekering zijn. Het risico-element is dan het risico van vooroverlijden. Het is aan de verzekeraar om (binnen het wettelijk kader van de levensloopregeling) de precieze inhoud van de verzekering te bepalen, waarna de werknemer daarvoor al dan niet kan kiezen. Sociale partners kunnen in CAO’s afspraken maken over collectieve contracten met een bank, verzekeraar of dochteronderneming van een pensioenfonds. Voordelen van een collectieve regeling zijn lagere kosten door een collectief aanbod en administratief gemak. Dit laatste geldt vooral als de uitvoerder van de pensioenregeling en de levensloopregeling dezelfde zijn. Het staat werknemers vrij om aan deze collectieve regeling in de CAO deel te nemen of bijvoorbeeld te kiezen voor een levensloopproduct bij een andere aanbieder. Het voordeel van individuele deelname is dat de rekening kan worden aangehouden als de werknemer van werkgever verandert. Het opgebouwde levenslooptegoed kan bij het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking zonder fiscale gevolgen worden ingebracht in een levensloopregeling bij een nieuwe inhoudingsplichtige. Hierbij gaat het om een voortzetting van de regeling, aangezien de werknemer bepaalt op welke rekening of verzekering de ingehouden bedragen worden gestort. Daarnaast heeft de werknemer bij beëindiging van de dienstbetrekking de mogelijkheid het levenslooptegoed bij de uitvoerder van de regeling te laten staan en bij de nieuwe werkgever met een nieuwe regeling te beginnen. De derde mogelijkheid is dat de werknemer het levenslooptegoed bij beëindiging van de dienstbetrekking ineens uit laat keren. Indien geen (nieuwe) dienstbetrekking aanwezig is, zijn periodieke uitkeringen uit de levensloopregeling niet toegestaan.
© 2008 Dukers & Baelemans
34
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
instelling is inhoudingsplichtig
Permanente Educatie Wft
Het kan voorkomen dat er geen inhoudingsplichtige kan worden aangewezen, bijvoorbeeld bij bedrijfsbeëindiging, faillissement op afkoop van het tegoed. In die situatie is de instelling inhoudingsplichtig en wordt het tegoed in één keer overgemaakt naar de werknemer. De reden hiervoor is dat er op dat moment geen sprake is van een dienstbetrekking en dus ook geen sprake van verlof waardoor periodieke uitkeringen niet mogelijk zijn. Bij beëindiging van de dienstbetrekking is de mogelijkheid van afkoop van het levenslooptegoed toegestaan. Als de ex-werkgever namelijk geen toestemming geeft voor het opnemen van het verlof, heeft de werknemer aan het einde van de dienstbetrekking een levenslooptegoed over dat niet opgenomen kan worden. In dat geval wordt de uitkering wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking en is hierover loon- of inkomstenbelasting verschuldigd. Het is uiteraard niet verplicht om het tegoed in bovengenoemde situaties op te nemen, het mag ook blijven staan tot er weer een inhoudingsplichtige kan worden aangewezen. 11.7.1
Levenslooprekening
De inhouding op het brutoloon dient overgemaakt te worden naar de levenslooprekening, dit is een geblokkeerde rekening bij een aangewezen instelling. Deze instelling moet het ingehouden loon voor iedere werknemer afzonderlijk administreren. De levenslooprekening bestaat alleen uit het ingehouden loon, de rente-inkomsten en de behaalde rendementen (het levenslooploon). Op het moment dat de werknemer verlof opneemt, maakt de instelling het levenslooploon over naar de inhoudingsplichtige. De inhoudingsplichtige is de werkgever waar de werknemer in dienst is op moment van opname uit de levensloopregeling. De werkgever dient loonbelasting in te houden en vervolgens het levenslooploon uit te keren aan de werknemer Een voorwaarde hierbij is wel dat zowel de werkgever als de werknemer tezamen toestemming hebben verleend voor opname van het levenslooptegoed. De levenslooprekening hoeft niet een spaarrekening te zijn. Het is mogelijk de inleg in de levensloopregeling te gaan beleggen op een geblokkeerde effectenrekening. De werknemer moet er uiteraard wel rekening mee houden dat hij in dit geval over zijn risico loopt. 11.7.2
Levensloopverzekering
Op grond van de wet is het toegestaan dat een aanspraak ingevolge de levensloopverzekering voorziet in een hogere uitkering bij leven. De voorwaarde hierbij is wel dat de verzekering bij overlijden een bedrag uitkeert beneden of gelijk aan 90% van de premievrije waarde op de dag van overlijden. Deze bepaling is in de wet opgenomen om de levensloopverzekering een onzeker element te laten bevatten. Een levensverzekering dient een kanscontract te zijn. Doordat de verzekeraar bij overlijden van de verzekerde maar 90% uit hoeft te keren, maakt hij winst. Een deel van deze winst kan hij toevoegen aan de uitkeringen uit de levensloopvoorzieningen aan verzekerden waardoor zij een uitkering ontvangen die meer bedraagt dan 100% van het laatstgenoten salaris.
© 2008 Dukers & Baelemans
35
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
36
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
12
Permanente Educatie Wft
Wet MOT
Een transactie is ongebruikelijk als het aan één of enkele van de zogenoemde indicatoren voldoet. Sinds 1 november 2005 is de nieuwe indicatorenlijst van kracht voor het melden van ongebruikelijke transacties. Het eigen oordeel van de melder is belangrijker geworden, de meldgrens is gewijzigd en een flink aantal indicatoren is geschrapt. In de nieuwe lijst staat expliciet vermeld dat transacties waarbij terrorismefinanciering wordt verondersteld gemeld moeten worden. In Bijlage 3 “Indicatorenlijst Wet MOT” treft u de nieuwe indicatorenlijst aan.
© 2008 Dukers & Baelemans
37
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
38
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
13
Permanente Educatie Wft
Assurantiebelasting
In Nederland werd over vrijwel alle schadeverzekeringen 7,0% assurantiebelasting geheven. Per 1 maart 2008 is dit percentage verhoogd naar 7,5%. De assurantiebelasting wordt geïnd door de verzekeraars, middels de premie die de verzekeringnemer betaalt. Uiteraard dienen de verzekeraars slechts als "doorgeefluik" voor deze belasting en komt deze geheel bij de fiscus terecht. De reden van de verhoging is de invoering van het (fiscaal gefacilieerde) banksparen. Dit gaat de overheid geld kosten en daar moest dus voor gecompenseerd worden. Dat gebeurt dus door de assurantiebelasting te verhogen. Het banksparen komt vooral ten goede aan de eigenwoningbezitters, terwijl de verhoging van de assurantiebelasting iedereen treft. Dit maakt de verhoging enigszins omstreden. De assurantiebelasting wordt geheven over de "reguliere" schadeverzekering, zoals bijvoorbeeld de woonhuis-, inboedel- en autoverzekering. Over transportverzekeringen wordt geen assurantiebelasting geheven. Ook op levensverzekeringen en zorgverzekeringen zit geen assurantiebelasting.
© 2008 Dukers & Baelemans
39
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
40
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
14
Permanente Educatie Wft
Invoering Vijfde WAM Richtlijn
Vanaf 11 juni 2007 is de vijfde Europese richtlijn voor aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorrijtuigen van kracht. Eén van de belangrijkste aanpassingen is de verhoging van het minimum verzekerde bedrag van deze verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Voor materiële schade is dit € 1 miljoen per gebeurtenis en het minimum verzekerde bedrag voor letselschade is € 5 miljoen per gebeurtenis bij vervoer tot maximaal acht personen. Bovendien mag een verzekeraar de motorrijtuigenverzekering niet meer tussentijds beëindigen wanneer de verzekerde naar het buitenland verhuist. De dekking moet in dat geval worden voortgezet tot de contractsvervaldatum.
© 2008 Dukers & Baelemans
41
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
42
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
15
Permanente Educatie Wft
Elobike
Voor zogenaamde elobikes (elektrisch aangedreven fietsen) geldt op grond van de WAM geen verzekeringsplicht meer. De berijder van een elobike kan echter wel aansprakelijk zijn voor schade met die elobike veroorzaakt. Er is dan sprake van schade veroorzaakt met een motorrijtuig. Het Verbond van verzekeraars heeft de aansprakelijkheidverzekeraars dan ook geadviseerd hun uitsluiting met betrekking tot schade veroorzaakt met motorrijtuigen aan te passen en wel dekking te bieden voor schade veroorzaakt met een elobike. Veel aansprakelijkheidsverzekeraars hebben de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekeringen hierop aangepast. Het is belangrijk om na te gaan of een polis van een cliënt is aangepast en of de elobike verzekerd is.
© 2008 Dukers & Baelemans
43
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
44
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
16
Permanente Educatie Wft
Bromfietsen
Met betrekking tot bromfietsen is een wijziging opgetreden. Deze wijziging houdt in dat met ingang van 1 september 2005 nieuwe bromfietsen voorzien van kenteken op de markt komen en per 1 januari 2007 alle in Nederland rijdende bromfietsen voorzien moeten zijn van een eigen kentekenbewijs. Dit impliceert dat het overbekende bromfietsplaatje en het daarbij behorende verzekeringsbewijs per 1 mei 2007 niet meer wordt verstrekt. De maatregel geldt voor: - bromfietsen; - elektrische step; - snorfiets; - scooter; - brommobielen. Voor andere typen bromfietsen blijft het verzekeringsplaatje met bijbehorend verzekeringsbewijs wel bestaan. De registratie van het kenteken vindt plaats bij de RDW. Bij de afgifte van het kenteken vindt een registratie plaats van de technische gegevens van de bromfiets en van de identiteit van de eigenaar/houder van de bromfiets. Op deze wijze wordt het onverzekerd rijden met de bromfiets tegengegaan en wordt de identiteit van de roekeloos rijdende bestuurder sneller achterhaald. Bij diefstal van de bromfiets kan met behulp van de registratie bij de RDW van de bezitter/kentekenhouder een onrechtmatig verkregen bromfiets sneller bij een straatcontrole door de politie als zodanig worden onderkend.
© 2008 Dukers & Baelemans
45
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
46
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
17
Permanente Educatie Wft
Depositogarantieregeling
Per 1 januari 2007 is de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingetrokken en daarmee is ook de Collectieve Garantieregeling komen te vervallen. Per 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van kracht geworden. Onderdeel hiervan is het depositogarantiestelsel, de opvolger van de Collectieve Garantieregeling. Tegelijkertijd heeft het beleggerscompensatiestelsel de plaats ingenomen van de vroegere Beleggerscompensatieregeling. In het Register Kredietinstellingen en Financiële Instellingen van De Nederlandsche Bank staan alle banken die in Nederland een vergunning bezitten geregistreerd. Zonder vergunning een bank uitbaten is in Nederland streng verboden. Nederlandse banken met een vergunning doen verplicht mee aan de depositogarantieregeling. Als een Nederlandse bank dus in het Register Kredietinstellingen staat, dan geldt de depositogarantieregeling voor tegoeden bij die bank. Het nieuwe depositogarantiestelsel houdt in het kort het volgende in: mocht een bank waarop het depositogarantiestelsel van toepassing is, niet meer aan haar verplichtingen kunnen voldoen (bijvoorbeeld in het geval van een faillissement), dan zijn rekeninghouders er zeker van dat de eerste € 20.000 van hun tegoeden op betaal- of spaarrekeningen gegarandeerd zijn. Voor de volgende € 20.000 geldt dat zij hiervan 90% terugkrijgen. Voor het deel van de betaal- of spaarrekening tussen de € 20.000 en € 40.000 geldt dus een eigen risico van 10%. De reikwijdte van het nieuwe depositogarantiestelsel is in beginsel gelijk aan de reikwijdte van de Collectieve Garantieregeling onder de Wtk 1992. De Wet op het financieel toezicht introduceert een gewijzigde definitie van het begrip ‘bank’. Het Ministerie van Financiën bestudeert nog of de Wft verduidelijking behoeft ten aanzien van de vraag of het depositogarantiestelsel van toepassing is op financiële ondernemingen die buiten de nieuwe Wft-definite van 'bank' vallen.
© 2008 Dukers & Baelemans
47
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
48
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
18
Permanente Educatie Wft
Index klachtenprocedure................................... 7 1
12% ....................................................... 29 2 210% ..................................................... 29
L levenslooploon ...................................... 29 loonbelasting ......................................... 28 O
collectief ................................................ 34
Ombudsman............................................ 7 opbouw per jaar..................................... 29 opnamemogelijkheid ............................. 32 oprenting ............................................... 32 overgangsregeling................................. 31 overwerkuren/ADV-dagen..................... 28
D
P
deeltijdfunctie ........................................ 31
pensioentekort....................................... 33
F
R
Financiële Bijsluiter ................................. 5
risico-element ........................................ 34
G
T
geschillencommissie ............................... 7
toestemming.......................................... 35
H
U
heffingskorting....................................... 34 herstelmogelijkheid ............................... 30
uitzondering........................................... 31
A anti-cumulatie........................................ 33 C
V I inhoudingsplichtige................................ 32 inleg....................................................... 28 instelling is inhoudingsplichtig ............... 35 K
verlofvormen.......................................... 27 verzekeringsproduct .............................. 34 W wet arbeid en zorg................................. 27
KIFID ....................................................... 7
© 2008 Dukers & Baelemans
49
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
50
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Bijlage 1 Beginselen gedragscode letselschade
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 1
Gedragscode
Behandeling Letselschade Beginsel 1: De kernwaarden voor de schadebehandeling zijn: slachtoffer centraal, respectvol met elkaar omgaan, inzichtelijkheid, vertrouwen creëren en versterken, overleg in harmonie, een goed tempo, problemen samen oplossen en elkaar op het goede spoor houden.
Beginsel 2: Alle betrokken personen zijn zich bewust van het belang van een positief verlopend contact en zetten zich daarvoor in. Het contact biedt het slachtoffer waarborgen.
Beginsel 3: Partijen voeren constructief overleg. Een goed bruikbare werkwijze is (een vorm van) probleemoplossend onderhandelen.
Beginsel 4: De schadebehandeling is mede gericht op de toekomst. Voorop staan passende oplossingen voor het slachtoffer in zijn persoonlijke- en werkomgeving. Beginsel 5: Ieder onderdeel in de schadebehandeling wordt voortvarend afgerond en iedere stap wordt vlot gezet. Partijen streven naar afronding van de schadebehandeling binnen 2 jaar na het ongeval. Halen zij deze termijn niet, dan evalueren zij jaarlijks en nemen zij passende maatregelen. Beginsel 6: Tijdens het eerste contact met het slachtoffer draait het om erkenning, luisteren en zorg. Er worden geen afspraken gemaakt die het slachtoffer binden.
Beginsel 7: De schadebehandeling gebeurt gepland en onderling afgestemd. Een behandelplan letselschade is daarbij een hulpmiddel.
Beginsel 8: Partijen beoordelen kritisch welke informatie echt nodig is. Zij verdelen de taken bij het verzamelen van informatie. Informatie-uitwisseling blijft gescheiden van overleg over de gevolgen daarvan.
Beginsel 9: De verzekeraar is terughoudend bij het vragen van gegevens over de gezondheid en persoonlijke situatie van het slachtoffer. Hij is voorzichtig en respectvol bij de interpretatie van die gegevens.
Beginsel 10: Partijen zorgen dat snel duidelijkheid komt over de aansprakelijkheid. Bij afwijzing krijgt het slachtoffer een respectvolle en begrijpelijke motivering.
Gedragscode
Behandeling Letselschade Beginsel 11: Als de verzekeraar aansprakelijkheid aanvaardt, geeft hij voorschotten en keert hij de onbetwiste delen van vergoedingen uit.
Beginsel 12: Als een medisch traject nodig is, beperken partijen de belasting daarvan voor het slachtoffer. Zij streven naar tempo, objectiviteit en dialoog.
Beginsel 13: Nadat voldoende informatie is uitgewisseld en het letsel stabiel is, overleggen partijen in persoon en streven zij naar een eindresultaat op hoofdlijnen.
Beginsel 14: Als omstandigheden moeilijk objectief vaststelbaar zijn, bespreken partijen wat zou kunnen gebeuren (scenario’s). Zij kijken hoe waarschijnlijk ieder scenario is. Naar rato daarvan bepalen zij de vergoeding.
Beginsel 15: Als het overleg vastloopt, bespreken partijen wat er aan de hand is en zoeken zij een basis om hun overleg te hervatten. Zij vermijden escalatie.
Beginsel 16: Leidt het overleg niet tot resultaat, dan schakelen partijen aan de hand van een "conflictdiagnose" een geschikte neutrale persoon in. Zij doen dat zoveel mogelijk in overleg.
Beginsel 17: Geschiloplossing gebeurt constructief, op basis van het behandelplan, gericht op de gerezen impasse, binnen een korte termijn en tegen voorspelbare kosten.
Beginsel 18: Partijen beheersen de financiële en de emotionele lasten. Discussies over vergoeding van buitengerechtelijke kosten hebben geen invloed op de schadebehandeling en worden snel en efficiënt beslecht. Beginsel 19: Partijen beschouwen deze gedragscode als een handleiding. Zij stimuleren elkaar en andere betrokkenen om volgens de kernwaarden, beginselen en goede praktijken te werken. Zij doen suggesties voor verbeteringen en aanvullingen aan de Permanente Organisatie.
Beginsel 20: Een Permanente Organisatie ziet toe op een goede schadebehandeling. De werking van deze gedragscode wordt regelmatig geëvalueerd. De code wordt steeds aangevuld. Slachtofferorganisaties en de branche worden daarbij betrokken.
Meer informatie over de Gedragscode Behandeling Letselschade kunt u vinden op www.verkeersongeval.nl
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
Bijlage 1
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Bijlage 2 Verschillenoverzicht nieuw verzekeringsrecht
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 2
#$
##
%&'%(
)#
& "#
*+ ( ,-&.'/'(
#
!
""
0$!
#$
/
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
2
/'(!2'
3
'2 2 .
'&*&!&
1*)2 . /
5
'/'(4'1'(2 .
"
#
%% 3
'%2&/*'(2 . /
'/'(4'1'(2 .
' # ' ' ) !) $ &. ( *)# -. /# / 5
'.' 2.-'2 ! %%( /
# #
+ #
# # ! '/'(4'1'(2 .
0
! $ $ & 6
# -'&*/'(.
,
! $ & 6 & ( ( * * -
.!(',-&
!
""
" *7 8 #
7 /
#
$
9 : # 1 7# $ # $ 89 : 8 ; $ # 8 7 $ 7 7 # 8 7$ " " $ 7# 8 # # 7# #$ : # $ 8
2 $
# #$
# • • • ## ##
## $ $ : $
##
# $ $
#
$
: # 8$ # :# $#
$ : # 8 # <: # $
8 # 8
"
= # $ " # $ # $ =7 " $ $$ # $ #;## $ ## $ $ # & : # $
$ 7"## : #
# $ 7 #$
# # ## $ $
$ $
#
# 7 : #
'
7
;
:# #
-
: $ $ :# $
; "#
$ $ :8
:
$ : $$ $
$
# # 8 : $ # " ## 7# 8 > ## ? " ;$ $ # $ " : 7# ; ## $ < 8: $ #$ - 9 : # 1 7# $ : # $ $ $ :# $ # # 7 # 9 : # 1 7 # $ ? $ : 7# 8 #
" $ # $ : 7# > @
2 $ 7# 8 $ ## $ $ $ # $ " # > 7 ## $ < " $ "" A? ## " : $ $ 7 ## # 7 B# : " ## $ " $ $ : " " " #" $ $ : 7# ## # 7# 8 :8 " " #; 8 ##"$ $ $ : 7# " $ • 9 : 7# ## # $ ## $ "## "# $ #; • 9 : 7# ## # "# $ #; = • #$ # $ " $ ; • #$ # $ " $ $ # $ $ ; # : 7 ;: $ 8 ;> C$ " ? 9## $ $ $ ## ; 7# # $ $ : 7#
3
!
""
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
) $$
7
1 * $ *7 $
8
"2 $ : $$ ##"$ 8 : 7# > # 9 1? $ # $ : 7# $ $ 8 ; $ 7# < $## < #; " # $ > $ " # $ 7 ?# $ 8 # $ $ ## $ :8 # $ 8 $ ; ; 7# $ ## $ :: # 7 $
2 $ (##$
7$ 8 # $ $ D# # 8 7 $ # $ $ (##$ # & 7 ## # 7 # # $ " # : ;# # # < # $ ## $ # "## 7 # $ ## $ :: # 7 $< # $ ##; $ :8 " ; $ (##$ # & ## $ ; $$ # :7 " $ ## 7# " $ 1
"2 # $ # $ 8 7 $ $ $ $ # ## $ 8 < "## $ # $ ## 7# $ $$ # 7 = • *" : $ " # $ ## # " " $ :8 ## # # > # 6=@ ? • / : 7# $ # # " # $ " $$ 7 ## " # ## $ $= o 2 " $ ## $ # 8 $ $# $ ## # ## $ " $ $ 7 ; $## > # 6=@ @? E o 2 $ ## 7 # $ ## # ## $ " $ $ 7 ; $## > # 6=@3 ? E " $$ ##
$ • • • •
5
7 = # " $ ## # ## ; " $ : D $# "## $ $ $## 7 $ # :8 # $ $ 7 = F ## ## $ ## $< *7 # $ 8 :# $"# *7# " # ;" # ' ## ## #; 8 $ :: $ $ 8 8 "# #
!
""
" $ E D $# : :8 8 # " # # $ " $$ 7 ## ## :8 $ ;" $ ## $ $ # $ ## :
$
7 : # ::
" 7;
7
$
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
8 ##
#;## $##
:: :7
$ # $ ## 7 ## $ $ ## ; "# < "$# " :# # 7 $
$ ## $ $ / $
##
:
# " $
$
2 $ 7
2 $ 8<
## ; "
$ 7 < $ ## # # # 8 # $ #
:8 8 ; $ ; "# E $ $# $ ## # $ " $$ 7 " $# " 8 " $# : "## $ # $
$ 8
8
# $ ## ## 7$ "
7 7 ## 7 ## $ $ # $ # # 2 $ #; 2 " ;#
•
•
;
## #
8 # $ ## ; < 8 # $ ## $ < # 7 $:8 # $ 8 # $ # # 8 # 7 $ ; $ $ ## # ; $ ; "# ; < " # $ < # $ $ 7 $> $ $ $< # # # ? 7# $ ## $ 8 # 7 $< " $ $ " # ## $ $# $ 7$ ## $ > 8$ # # $## 7$ 7 ?
## $ ##
# $ •
*7"## 7
## " $ # 7 8 $# $
##
8 #;# 8
$
*
#
$## $
:8 8 #;# 8 8 :$ $ # < ##
; $ ; "# E # $ ## ; < 8 # $ # 7 $:8 # $ # $ # # $ ## 7 ## $ ## ## $ # $ ## $ 8$ < # $ ## 7 ## $ : $ $ 7:# # $ ## $ ' : $ > # 6=@3 $3 9? = :## $# $ ## 7 " ; # $: $ # # 7 = :8 #$ $# 7 ## :## $# $ ## # 7# :: 7 " =#$ # $ $# : $ $# ;$ # 7# > # # $ $: $# $ #$ $ $< # $ #$ ## $ $ $ ; ; ? :## $# $ ## 7 "## :: =#$ # $ $# : $ $# ;$ 7 "## # 7 " > $ # :8 $ ## $ # 7 # # 8 " # 7 : $## # < $$ #$ : $ $ " $ # ? #
!
""
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
* $ ## ## :
$ $ $ # $ " 7 $# " $ < ## "#
#$
:8 # > # #; 7 # $
5 9 1? 1 #$ " # $ $ <
$ #
#" $
8
# 3 2
$ $# $" : ## $ " $ $ " 8 # :$ 8 ; "## " # / $ 8 " 8 # 6=@ 9 " # $> :8 : $ # 7 ; ;$ $ # $ 7 " : # ? $ $ "# $ " # ; ## $ $ $ " $ $ $ " 8 7$ ## ;$## $ $ $ $ 8 ## # $ 8 $ $ ; :# # # $## # $ $ $ ; " 8$ : $ # #$ # # $ : # $ ## $ $ # " ## $ $ 7 " $ : ' # : 7 7G 8 $" # #H # " 7 ## $## ## $ : $ 7 ## $ #
3 *7"## 7
*
=
$
## $
$"
$ < "
" <
8
:
" 4 5 5 - 9 : # 1 7 # $ "## $ $ 7 7 > # 63 9 1? " # # #B# = 7# 8 #B# > # 65 9 1? $ $ #B# > 6 9 1? 8$ 7 7 $$ $ ## $ 7 # : : $ ##"$ $ " : =$ $ " $ $ #$ $ ## " 8: 7 " " # #B# $ $ " 2 $ 7# 8 $ $ $ $ ## $ ## # $ $ 7 ## $ ## $ $> : ## $ < # ## $ < 7# # < ?" ## $ 8 ## G #B# " # 65 ; 6 9 1H 3 7 7 $< "##
& •
$ ## $ $: $
# $<
## $ : 77 # 8 $ 7 ## $ # 7 = .: $
" - : # 8 8$ #B# "$# $
7
> # # $
$
$ ##
:
!
""
# " :8 $" :
"
6=@ $
## $ <
9? $
$
# $
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
•
$
# ## $ $ 8 ## $ # * $ : 7# # ## $ : 77 # ; $ 3< $ 3
# 8
:
*
$" $ $ ## $ :
5
$ $
:
# #$
> #
#
## # 7#
$
# <
$ $
# 7:#
## $ < ##
: $# $ $"
#
# $ $ 4 $##
6=@ 9? $" : $ ## = # ## $ 8 $ $ 8 $ :8 #;## $ #B# # ## $ $ 7 $# : " #$ # $ $
; $ #
# 7
## $ / ##
# 8
$ ;
;; 7
'
# $ ; 8 "
) # " $## # < $ 7
$ $ " 8 $ <"
;7
$
$ $
"# ; 8
## "
7
#;
#; # $ "
< "##
#
:
8
; $# # $ 2 "" #
"
$
8
3 $ $# " $$ : $ * 1#" : ;
3
$ : 7# % # 7 # 8
: # # $ : 7## $
: :8 $
#
; # $ ) 8 $#
7 ##
; 8 # $
$ :# $ $# ## " #
$ & $ 8 8 $#
$
$
+ " : # 1 2 # $ 7 " (
6
$ ## ## $ >) ? ##
5 9 1> $ $; $$ G : ## $" $ $ 7
#
$ # 7 " H< "## # $ # #
## $
!
""
" ? $ # ; # : #
## $# $
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
2 $ 7# 8 $ $ 7 " : # $ # # : # $ 7 ## $ *7 $ # 8 7 $ # $ (##$ # & / " $ $## # ## : 7## $ $ ## $ $ $# $ $ 8 ## ## $ " ## 7$ # # : #
1 2 8 # : 7 7 7 $ 8 # $ 7
$> # ; ## #
$
$
(
$ 7 7 " : # :$ 8 ;"# #; '
3
$$ $ $ (##$ # & 6=@35 9? # : # $ $ # $ <# "## $$ 7 " : # $# : +# 5 $# $ 7 "
$
$ 7 "
" # $ $#
$
0 "# $# $ ## 7# 8 < #$ 7 " # $# < $## :8 ; 7 # $ ## "# # $
:8
## $ 8$
#
$
: #
2 : 8
$
$
+ " 1 -
9 : # 1 #"< $# :8 " ## # $ $ 7
1 8 $ ; $
7# $ $ # 8 $ # ; #$ 77 " ## #$ 7 ) ## $ $
9 1 $ # $
$ <$ ##
$ $
$
$
7 $ #$
+ &" * * 67, : 7## $# : $ :8 7 " $ $ 7 $ 7 " :8 7 ## : 8 $ $ " $ $ 2 $ 7 # 8 " $# 7 # $ $ $ 7 ## $ ; ##
33+ " 1 .
:8 #$ $: "
$
: 7# $
/ # 7 $ # # " "## $ ; $ 8> $ # ! #$ ?
7
1
!
""
## $ 7 " >?" : " 8< # 7 "
# #
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
# •
•
35%
## 7$ *7$ ## : $ $ $ " # $ 7 " " $ $ :# # $ ## 7$ : ;> # 6=@3 9? $ $ ; $ 7 7 ## $ 7 " # $ 7 $ # 7 > $ $ ? <" " $ $ :# 7$ ## $ 7 $ #; $ # / $# $ ## " ## $ 7 " 7# # 7 " # # $ $ ## $> # 6=@3 9? # $ # ## $ : > # # "# ? / $ $ 7 7 ## 7 # 8 $ $ # $
#
#$ $ 8 $
3
%
#
#
:
# $ ##; $> # 6=@ # $ ## $ ;
## $
#$ $
#
9? % :
7
#$ ## # $
##
$
1 -
+ &$ * 7 8, $ $ # " $ # 6 9 1 ## $ #$ # # :# $ # @5 9 1 > :8: # $ $$ 7# # 7# # # " 8 $? 2 $ 7$ 8 # # " $: 7 ## $$ ## $ $: 7:8 :# $ *7 $ # 8 7 $ # $ (##$ $ # $ 8 ## $# $# $ ## :8# $ 7# # 8 $ 7 : 8 $:8" 8 $ # $ $ ## :8 $ # $# :8 > " 8 ? $ # # $ $ #$ ## $ : # # " $ $ $ #; *
: "
1 $ # $# $# ## " ; :: = -( 5 #7
7"
8 $7# $ " 7 $# 8 $ # $# 8 # : ## $# $ 3< I "" F 3 ?
' /## $# $
# # $ ## # #$
$: 7# $ 7 ## $ $ 7 7$ : # $ $ : " # # " $: :8 # " $ G "# " > " #" :8$ ; # ? ## $
@
!
""
# 8
$: 7 $ #
:## $ "# ;: $ >
7 # ## $ $H # #$ $
$
$<
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
# # # % -
#
$
$< $
;
# $
$#
"
$
:8## 7 # 8 $ $ # 7 # 7 " $ 7 :# $ $ $ < $# ## 8 ## $ # " # $ : ; : ## ## # $ 7 " $ ## < $ 7 ## : $## $ $ <" #" #$ # $ $ $ ## 7 # 8 $ 2 @ ; $# $ $ / : $ 7 $ : $ "## " $ 7 ## 7 # 8 $ 1 "
#
+
8
; ##
$ $
&" *! 67, $
7 $
"
7
$ 8 $ #
$ ; $ $ 8<
# ##
#$ ## 9# 7 ## $
$#
$
$ $ $ #$ $" $: 7 $#
$
% $ 7 ## $ ) $ "$# $ 8 $ # : 7" 8 $ # # $ (##$ # # :## " > : :8$ ## $ $ # $ ? < ; / : $ # / ## $ $ ## ## $ $ " $ 7 : 7# < 7 " #$ $ $ " 8 $ ## ## :8 # 7 # $# # #$ ## $ $ $ # $ #; $ # $ " $ $ < "" :# " $ : ## $ 7 # 8= :8 #$ ## $ $ # # $ $ # $ $ #$ 7
3
)##
"
:7
#
#$ > :
$$
?
1 / $
+ ( 7 8, # 39 1" $ $ # 8 ## #$ " :7 2 $ 8 7 $ $$ : 7 $ $ 1 " $ $ $ 7 #< $# # $ ## 7 # 8 $ $## $ # #$ 8 ## $ ## $ ## * # $## $ $ $ # ;$ "## # ( 2 7 7 : $$
$ 7 ## $ 7 " $# $ "##
$: 7 ##
#
" ## $
" $ : # $ : $#
## $ ## $ ;
#; 8
$ ; ;
!
$ ;# 8 $## $ $ : #
""
7 " $ $ # $
$
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
## ; $ # $ $# : $$ : $# $ 1 -
+ :
##$ 2 7 ##"$ :
## $ $$ $: $
$$ > : ## " #
? :7 $< " ; $
$
67, $ $ 8 7 $ ## $ ; $ # ## 7# ;" 4 $# $ " ;$ $ 7$ # $ 8 # ## $ $ : $< ; 7 # $ 8 $## # < # :$ $ # "## $ " $ " ; " $ # #$ $ 2 $ $ " ;$ $ $ 7 # " # $ ## $ " $ " $ #$ $ 8$## $ 8 $> # 6=@ 6 $3 9? # $ "## "# $ ## $ ## ## :8 $ # 7 = • * #$ ## # "# $ # "$ • $ $: $ $ " 87# $ "# $ $ " : $ $ : $# $ $# # $ $ "> : $ $ $ ": :## = JJ $ $ # $ #$ JJ $ $ # $ "## " :7 # $ #$ ? ( + 7 $ $## $
$ 7 ## $ ## $ # $ : # 2 $ " $ ## $ # / : $< $ 7$ 7 $ $ " < $ # 7 : $ ## # " # $ 7 #$ " :7 < $ $ : # # $ ## 8 ##$ : ## $ : 7 $ # $ 8# 8" $ $
36/ 7 1 •
&" *!& $
#$
#
$
#$
+ ( 7 8, 3 9 1< $# ## $ 7 #$ " :7 < "## " $ # $ 7 $#$ 8 # $ #$ < G 7 #; ; # #$ $ H > ## " $: $ $# :8 # " $ < $ $## $ ## $ #$ < " # $ $? (
7
## $ ;" $ ## $ #$ " < :8 " $ # $ #$ :8$ " ## ; $ :8$ 7 < #
7 o o
!
; ## <
""
$
$ 8 ##
$#
$
$
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
" $ > :8## 7 # ## 7 # 8 /## : 7# $ 7 $= # ## $ $ ' :8 #$ 7 o o
## 8 $
#
$
?
## $ # 7 #$ $ # " $ ; : 8 8 ; "#
# $ #$ :$ 7
#
# " $## ## $ $ : # # $ ## " $ 8 ##$ 7
1 + &" * 67, 2 $$ $ $ $ 7# 8 $ # $ $ = • ! #$ " $ 7 $ # $ 8 8" 8 • / $ " # : $ #; ; $ : $ # $ ## # : # 8 • # $ "$ 7 $ # " # $ $ " $ $" $ #$ $ $ ## $## $ 8 $ • ## # # 7 :$ :8 # " # $ "$ 7 < "## $# 8$## $ $ 8: # $ ##$ • 87 " $ :8$ #$ ## ; ; # : $ > ;# $ ? # $ 7 < 8$ " $ $# ## $ > # 6=@5 $ 9? • 8## 7 # 8 $ ; :$ 7 # ## 7 # 8 $ # $ 8 ' :$ # ; ; "" ( "
##
: #$ : #$ :
3
*" #
#
$
$ 7 8 $ # $ $<
## $ $ ; 7
#
## $
#$
:8 7 # $
" $ 7 ## $ ! " ## # 7$ # " $ $ $ ## $## $ 8: # < $# $ : # # $ ## 8 " $ 2 $ 7 ;# $ $ 7 > # 6=@5 $ 9?
;
$
$
1 # # # 7 ? > $ "# $ 2 $ 7# 8 : # $ $ # # $ 1
+
" #" "$ " > : # $< $ #$ $ ## ## $ $" : $ $ $ $ 8 $ 7 # $ 7 ## $ " # $ : 7# $ $ &" *!(,
!
""
?
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
$## 7:# •
• •
•
# $ ## $ : 77 ## $ $> $ 3 5? < "## $ # $ " # # $ $ $ $## # :8 #$ # $ 6=@ 9: # $ $ : 7# = 8 ## : $ ## $ $ $ ## $ # $ : # :8$ ## ' 7# # ## # ## ## < : #$ $$# 8 ; 7 $ ## # $ $ 8 ;: $ "# # $ $ ## 8 # 2 $ ## # $ $ $ ## $ $ < ;$ ## < ## # $ $ 7 : # # $ $ ; $# # $ ## 8 $ 8 #$ $$ ## :8 # < : ; ## $ < ## 8 < 8$ # $ ## $ " $ ## 7 ## $ $# < 8 $ $ ## $ # $ : #$ $ ## < " $ $" $ 7 ## $ # $ # $ : $# # $# $ ## $ $ ## $ #$ : $ # < $$ $ " $ $ ## $ $ # $# : $ # # $# $ ## $ - : ; $ <$ $ 7 ## $ # $ : # / " $ 8 $ $ # $ ##; $: 8
3@%: #
#$
$
:8##
7#
8
$
1 *7 $ # 8 : # $ : #$ $ 8 $ #$ $ < # 7$ ## 7 # 8 $ # $ ## 7 # 8 # # 3= 6 9 $ :8# # # $ $ * :8; # " < "## $# ## :8 $# $ ##"$ : $ # #; " " # ; # " #; 7 > $ 8? ( # : #
7#
$ 7 8 $ ;$
## $ :: #$
" "
# : 7# $ $ $ : #$ $ #;
>
## $
?
1 2 # 6=@ 5 : #$ $ :8$ ## 7 # • • ## - : ; ## 7 # 8 7
3
##
9
$ $ 8 $ $ $ $ $ $ $ 7
##"$ $ # $ ;$ $ $ ## 7 # 8 $ ## # $ # 7 <" = 7 #$ : ;> $ $ ; ? $ :8$ ## 7 # 8 $ ## " $ ##"$ < # $ 9 " 8 > 9 )? ## : $ ## $ " $ ;: 7
!
""
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
: 7 > # :8 ##$?
3
/ 8 # 1 # ) • • •
1 • • •
3
! :
#
$
"8
# #$
:8 $ $ " $ $## $ $ : #
$
# #
$
$
$ ##
8
#:$
9 : # 1 7# $ $ 8 # "8 # : $ $# $ " 8 # "8 # 89 : # 7# # # 8 ## /## # 7 # 8 # ; #:$ 8 8 ## #$# $ #$ #$ $## /## $ $ 7 "$ #$ " $ > 7 $ " 8? 77 $## # "8> 7$ # $ # 8 ## #$# $ #$ # # ? & #$$ $ " 7 ## $ # "8 # > ; $ 8 ?#; 8 # #$ 9 # $7 # $ "## #778 $ 7 $ < " $# : "## $ # $ " $$ # $ "## #778$ + "##
&" *
67, " "
$ $ # 8 # "8 $ # " 8 # "8 # $ 8 ## #$# $ $ " $ #$ " # ## 7 ## #$ $ :8$ ## $ : $ $ 8## 7 # 8 $ $ $# "## $ #$# $ $ ## $ $ : $< $ $ $ 8#; 8 8 ## " $ #; 8 ## "## $ < " $ ## $ #; 8 ## $ ; $ $## :8 $ :: $ $ 8 7$ "8 # "## $ ; - : ; $ $ <$ # # $ #; # '
#
1 5 9 1 : 7## $ $# $ $$ < $ $ $ # #$ *7$ "# $ # > $ # ?$ $ 1 :
8 ; 8 ? = • $
5
+ : # $ ## $
## $ $ #$ ## $ $ $ $ > ## 7 # 8 ? ## ## " > ? 7$ " : ## $ $ #
&" *$ 67, $> # $ $
8 ## " $
<
## # ; $> $ #
!
""
## :8 $ " #$ $
#
:7 $
# $ : # 8
# #; #
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
$ -
•
o o
$ : # ? ## ' " $
;
$
# $
##
# $ $ < $ o 9 " ; 2 $ $ #$ $ $ "# $ <# $ $ :: 7 $> :8 : $$ "## ? < $< "## $ " ## #$ $ $ "$ 7 > : # $ 7 3
!#"
66 9 1 $
# $
$
#
8 $$ ##"$ #
# $
$ > $
<
$
#
"$ 7 ; ::
## :8 $?
"
## 7 $## < # $ #$ ## ; ## # ## " 8 # " 7 $# 7 ;$ $ # < # $
##"$ G $ ##
#
7 ## 8
$ 7
: H : 7## $ :8 : 7# 8 $ # 8 $ $## $ ## $
$= :8 $ :: $ 2 $ # $ # :
#7 / # 6=@ $ < $ $ #$ ## # # $ ## 7$ # $ " : 8 #
$
1 $ 8 ## < " > ##
=
$? $
1 2 $ : 9 # $ $ #$ $ $ " 7 7 8 ## 7 ## 7$ 7 " $ > ## $ $ ? ; $ : $# 7$ : 7 < # 7 / $ 7 $ # $ 7
,
;
8 # #
;< ##
; $
$ 7#
$
#
5
#
7
1 2 # $ ::
7#
#
$< > ?> ? <$
$
o
7$
:$
$ ? $
+ 8 $ 7#$ # # $ "
/ : $ " 8 # #
!
""
$ 8 8 # 8 >
#
## "8 / 8 #
7# #
7
?
<
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
1 "#B"## 7 :## 5
*7
8 ##
+ &" * -67, :7 $ # $ , # $ "
7# 8 #
8 ##
##
8 #
8 ##
"8 1 "
$ #
$ ;3 "## $
1 #$ $ : : $ 7 7 5 3 *7
"
# 7 "8 $ 8
7
"8
2 $ 7#
8
8
7
## $
+ &" * -, # # " 7 "8 # "## $ ## # # # $ " $ #; # :8 :: 7 " > $ $ # :# 7 "8 :8 6 $# ?" $$ 8 # #; 8 # # $ # < # ## $ ## $ # $ "## $ < "## $ $ # # $# " $
$
1 ##
$ : 7## $ $## 2 $ 7# 8 : # 7 ## $ < $ 7 " 8 $7 # # $# "< ## # 7 " 8 $ $ "## #778> 7 7 " # $# < # #$ " $ < :8 7 " # # $? < ## $ " 8# $ " 8 $ ; " :8 8 $ ## 7# # 7 " ; ## $ > $ 8 #$ ?$ " 8 $ ; " 7 *7 $ # 8 7 $ # $ (##$ # & $ $ $ ## $ $" " ## 1 •
•
+ &" * -67, : # $ # $ # 7 : 7# " # $ " $$ 7 > $ 3 ? ## < :8 # $ # # $ # # < < # 8$ 7 # $ $ " $ $$ < $# "# " " $$ 8
8 # 2 $ $ #$ # " " 7 # $ 7 $ 2 $ $ ## #$# 8 ; " # $ # # $ # # <# $ ## $ ;7 " ## : $< # $ " $ $ "## $ $ 8 $ 7 > " 7 "8 # "## $ ? , # 8 $ 7 " 8 $ 2 $ 7 ## $ 8 $ 7 " 8 $ $ 7 " ## :8 $ # 7 $# # $ ## 7 " 8 $ ;< $ " $ # "# ;> : # ## $:8 7 :# $" ;# $ ; # : # ?
!
""
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
2 $
$: $ B7 # $$# $ 8 $ 7 " 8 $ : "# "# <# ;> $ # " $ 8 $ # ?
$ $
## 8$## $
$# $$#
# $ 8
;$ # : $ 7# 8 7 $ # #; 8 # # $ " ; "$ 7 # $# 7 > $ " 7 $# "" ## ? 2 " $$ $ $ 7 ## $ ;$ " :8$ ; # $# :7 $ # ## 8 $ $ ; $ 7 "" $ $# # $7 $ $ $$ 8 7$ # $ ' $ " 8 7 " 8 $ 77 " ## /# $ $# $ " $ $ " ## "7 7 " # $# 7 > $ ## " $# "" # 8 8 $ 7 7 " # $# 7 ? *7 "$# " $ $ 7 # < $ $ $ 8 *;$ # $7 $ # $ $ (##$ # & # $ ## ## $ : $2 $ # $ $ $ " 7 7 7 " # $# > $ $ # # $# ? # # 7 < "## " $ # 7 7
55*
# 1 *7 :7 7
# < $# 7 " ## $
#
$ : #
$ # # 3 9 1 7:8 # $## 7> 07 < 7# $? <$ : # :: $ 2 $ 7 ## $ ## $
1 -
+ : #
&" * (67, 8:# # 8$
7# / 7# 2 # ## 7 # : # 8 7
6
$ ## # > # 3 $ ": 7 $ 7 # $ * # $ # $ $ 8=
$ $ $##
$ ## ; : # ## # #;
< "## ## $ :: $ / " # "
"## $ # $ ## ?$# 8$ $# "## $ $ 8 $ "$ # "## $ 7
-
#
: #
7 8 #
#
? $ ## < "
!
""
#
# # $ 7
$ $
#; 7 ## > ## $ ;$ ## # 7 "8
*7 ## $ $ #$
#; # # '
&%)
!&%1 %))'( %&'%(
)#
& "#
/'(!2'
•
#
$ # •
•
7 $ # ## $ #
8 $
$ # # # # $ #
7 $ 7 # > 9 1$ 7 !
$ # # $ # # 7 $? *7 7 $ 7 $ : 7# $: 7 # $ $ # 7# ? $ # # 7# 7# $ $ ; $ 7 8 # #
!
7# # 7# # $ "
8 ## # 6 "# $ = :8 8
8 #
$ >8
8
""
$
"
#
# $##
:8 ; 8 #$
#
$ $
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
© 2008 Dukers & Baelemans
Permanente Educatie Wft
Bijlage 2
Syllabus Basis Financiële Dienstverlening
Permanente Educatie Wft
Bijlage 3 Indicatorenlijst Wet MOT
© 2008 Dukers & Baelemans
Bijlage 3
Creditcardmaatschappijen meldcode
omschrijving
M0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
M0510134
Gebruik van de creditcard in verband met een transactie van € 15.000 of meer bij een aangesloten bedrijf in Nederland.
M0510137
Contante storting ten gunste van een creditcardrekening van € 15.000 of meer.
M0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
Casino’s meldcode
omschrijving
C0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
C0510181
Het in depot nemen van munten, bankbiljetten of andere waarden van € 15.000 of meer.
C0510161
Girale transacties van € 15.000 of meer.
C0510133
Verkoop aan een cliënt van speelpenningen met een tegenwaarde van € 15.000 of meer tegen inlevering van cheques of buitenlandse valuta.
C0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
Vereenvoudiging indicatoren Wet Melding Ongebruikelijke Transacties Per 1 november 2005 treedt de nieuwe indicatorenlijst voor het melden van ongebruikelijke transacties in werking in het kader van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (wet mot). Doel van deze herziening is om de bruikbaarheid van de meldingen voor de opsporing door politie en justitie te verbeteren en de administratieve lasten voor de melders te verminderen.
Handelaren in zaken van grote waarde
De belangrijkste veranderingen zijn:
meldcode
omschrijving
H0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
H0510141
Transacties waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 15.000 of meer bedraagt.
H0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
meldcode
omschrijving
V0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
V0510141
Transacties van € 15.000 euro of meer betaald aan of door tussenkomst van de beroepsbeoefenaar in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen.
V0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
Ministerie van Financiën
Postbus 20201
2500 ee Den Haag
Internet www.minfin.nl
007sep2005vf
Onafhankelijke juridische adviseurs, advocaten, notarissen, belastingadviseurs, openbare accountants, bedrijfseconomische adviseurs, bemiddelaars in onroerende zaken, trustkantoren
• Het eigen oordeel van de melder of een transactie als ongebruikelijk beschouwd moet worden, gaat een centrale rol spelen. Ter ondersteuning van dit subjectieve oordeel worden richtlijnen ontwikkeld. Het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties plaatst de richtlijnen op haar website (www.justitie.nl/mot). • De meldgrens voor wisseltransacties, creditcard transacties en casino transacties is verhoogd van H 10.000 naar H 15.000. • Het aantal indicatoren gaat omlaag. Het gaat dan met name om indicatoren die gedetailleerde situaties voorschrijven waarbij gemeld moet worden en die van belang zijn voor de financiële instellingen. Voor de andere groepen melders (handelaren in zaken van grote waarde, money transfers en beroepsgroepen) heeft deze herziening van de indicatorenlijst nauwelijks gevolgen. • De ‘smurf-indicator’ is geschrapt (voorkeur van de cliënt voor transacties onder het grensbedrag om melding te voorkomen). In het vervolg kunnen melders deze situaties melden onder de indicator ‘transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme’.
Indicatorenlijst behorende bij de wet mot m.i.v. 1 november 2005 Voor alle melders is het volgende van belang: de indicatoren zijn een hulpmiddel bij het bepalen of een transactie verband houdt met witwassen en de financiering van terrorisme. Is dat zo, dan valt de transactie onder de wet Melding Ongebruikelijke Transacties. De minister van Financiën en de minister van Justitie kunnen landen aanwijzen, die als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering gelden. Indien een land op deze wijze wordt aangewezen, moeten financiële instellingen transacties met (rechts)personen uit zo’n land melden.
De wet mot dient ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Op basis van deze wet dienen meldplichtige bedrijven (melders) ongebruikelijke transacties te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Een transactie is ongebruikelijk wanneer deze voldoet aan één of enkele indicatoren. Meldplichtig zijn financiële dienstverleners (banken, verzekeraars, effecten en beleggingsinstellingen, geldtransactiekantoren, creditcardmaatschappijen, casino’s), handelaren in zaken van grote waarde (auto’s, kunst en antiek, schepen, veilinghuizen, juweliers) en beroepsgroepen zoals advocaten, notarissen, trustkantoren, accountants, belastingadviseurs, makelaars.
(meldcode is de code die melders moeten gebruiken bij een melding aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties)
Banken meldcode
omschrijving
B0510100
Transacties met (rechts)personen die zijn gevestigd in landen of gebieden, die door de minister van Financiën en de minister van Justitie zijn aangewezen als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering.
B0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
Wanneer sprake is van een ongebruikelijke melding, dient deze zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 14 dagen na het kenbaar worden van het ongebruikelijke karakter gemeld te worden.
B0510133
Contante transacties met een waarde van € 15.000 of meer waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.
B0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
Raadpleeg de website van het ministerie van Financiën voor meer informatie over de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties: www.minfin.nl/mot of de website van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties: www.justitie.nl/mot
meldcode
omschrijving
L0510100
Transacties met (rechts)personen die zijn gevestigd in landen of gebieden, die door de minister van Financiën en de minister van Justitie zijn aangewezen als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering.
L0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
L0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.
Levensverzekeraars en assurantietussenpersonen
Geldtransactiekantoren meldcode
omschrijving
T0510100
Transacties met (rechts)personen die zijn gevestigd in landen of gebieden, die door de minister van Financiën en de minister van Justitie zijn aangewezen als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering.
T0510111
Transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, moeten ook aan het Meldpunt worden gemeld.
T0510141
Contante transacties van € 2.000 of meer waarbij de gelden ter beschikking worden gesteld in de vorm van chartaal geld of cheques of door middel van een credit- of debetcard dan wel betaalbaar worden gesteld in de vorm van chartaal geld of cheques of door storting op rekening.
T0510211
Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.