Inhoud 4 Vakgerichte informatie 4.1 Bewegingsleer 4.2 Levensbeschouwelijke en humane vakken 4.3 Talen 4.4 Wetenschappelijke vakken 4.5 Creatieve vaardigheden 4.6 Praktijkles 4.7 Stage
59 60
19
5 Tewerkstelling
73
19 23 27
Begrippenlijst 75
30
Bibliografie 77
Woord vooraf 7 Inleiding 9 1 Uitgangspunten
11
2 Theoretische achtergrond 2.1 Algemene informatie 2.2 Algemene kenmerken
15 16 17
2.3 De triade 2.3.1 Sociale interactie 2.3.2 Communicatie 2.3.3 Verbeelding
2.4 Zintuiglijke waarneming 3 Schools klimaat 3.1 Afspraken en regels 3.2 Pauzes 3.3 Tussendoortjes en middagmaal 3.4 Leeruitstappen en schoolreizen 3.5 Vrije tijd 3.6 Klasorganisatie 3.7 Instructies 3.8 Zelfstandig werken 3.9 Groepswerk 3.10 Toetsen en examens 3.11 Spreekbeurt of boekbespreking 3.12 Studeren: taken en lessen 3.13 Straffen en belonen
17 18
33 34 35 37 39 40 42 43 45 47 48 52 53 56 INDRUK INHOUDMAKEN
2.2.1 Sterke kanten 2.2.2 Manier van leren
62 63 66 68 69 71
5
Inleiding Dit boek is een algemene leidraad in de begeleiding op maat van mensen met een autismespectrumstoornis (ASS). We willen hiermee een bijdrage leveren aan een autismevriendelijke schoolse context. Je vindt hier informatie over de stoornis binnen het spectrum van autisme en een leidraad met tips om met deze doelgroep om te gaan. Het boek is gericht naar schoolteams, leerkrachten, begeleiders, ouders en andere belangstellenden. Ook leerlingen die een extra zorgvraag hebben naar duidelijkheid en/of structuur kunnen deze informatie gebruiken.
Wat vind je in dit boek? In het hoofdstuk ‘Theoretische achtergrond’ vind je een kort overzicht van de kwalitatieve mogelijkheden, beperkingen en sterktes die mensen met autisme ervaren. In de volgende hoofdstukken vind je zowel algemene als meer specifieke informatie om de leerling met ASS te begeleiden in het schools functioneren.
Hoe gebruik je dit boek? Neem zeker de tijd om de theoretische achtergrondinfo door te nemen. Het kan helpen om de tips te begrijpen en ze vanuit kennis flexibel te kunnen toepassen. Beperk je niet tot de vakinhoudelijke informatie die jou aanbelangt, want autisme stopt niet aan je klasdeur. Het is enorm belangrijk dat alle betrokkenen in alle situaties autismevriendelijk handelen. We hopen dat deze AliASS je helpt om tot overleg te komen en zo aan de zorgvraag van de leerling te voldoen.
Dit is geen kant-en-klaar receptenboek, de aangehaalde items zijn niet op iedere leerling met autisme van toepassing. Alle betrokkenen (schoolteam, ouders, CLB …) moeten voortdurend weloverwogen en beredeneerd handelen vanuit een gedragen visie op leren, want dat biedt meer kansen op positieve resultaten.
INLEIDING
De schoolgebonden visie is noodzakelijk voor een autismevriendelijke aanpak. De beeldvorming, observaties, eventuele onderzoeken en (formele en/of informele) gesprekken vormen de basis voor het opstellen van het individueel handelingsplan dat door het team gedragen wordt.
9
3.1 AFSPRAKEN EN REGELS Men stelt vast Een leerling met ASS: • leeft regels perfect en letterlijk na. • reageert paniekerig bij geen/onduidelijke regels of als anderen regels niet ‘correct’ naleven. • wijst anderen erop wanneer ze de regels niet correct naleven, soms op een zeer extreme manier, bijvoorbeeld door zelf straffen uit te delen, verbale/fysieke agressie, gedragsproblemen … • overtreedt de regels: - anderen dragen hem dit op. - bootst het gedrag van anderen na. - denkt zo meer vrienden te hebben. - wil tot een bepaalde groep behoren. - wil pestgedrag vermijden. - kan niet stoppen als een situatie/context verandert. - voelt niet aan wanneer hij welke regels moet naleven. - begrijpt een uitzondering op een regel niet. • neemt de vele ongeschreven/onzichtbare/informele regels niet of nauwelijks op. • maakt fouten bij het toepassen van algemene regels. Ze zijn meestal te vaag omschreven en hij begrijpt ze dikwijls fout. • heeft moeite met specifiek begeleidergebonden regels die afwijken van de schoolse regels of settingregels. Ze kunnen leiden tot onduidelijkheid, verwarring en misverstanden.
SCHOOLS KLIMAAT
Dit werkt
34
• Formuleer de regels concreet en tot in de details. Schrijf ze uit in termen van gewenst gedrag, met duidelijke consequenties als ze niet worden nageleefd. • Zorg ervoor dat het volledige team deze regels kent, erachter staat en ze consequent toepast. • Overloop vooraf het hele (school)reglement: - visualiseer en geef uitleg. - koppel (school)regels en sancties aan elkaar.
3.6 KLASORGANISATIE Men stelt vast Een leerling met ASS: • biedt weerstand tegen veranderingen die zich in de loop van een schooldag voordoen zoals: verschillende vakken/lessen, leerkrachten, lokalen, klasschikking, vervangingen, veranderingen in het lesrooster. • wordt onzeker omdat elke leerkracht zijn eigen ‘specifieke’ aanpak en structuur heeft, waardoor hij weinig eenduidigheid ervaart. • aanvaardt enkel instructies van bepaalde leerkrachten. Dat kan voor problemen zorgen wanneer hij op de speelplaats, op de gang, enz. geconfronteerd wordt met andere personeelsleden die hij niet of minder kent. • loopt zonder toelating of doel rond in de klas. • biedt weerstand als hij in de klas van plaats moet veranderen of zijn lessenaar moet delen. • is overprikkeld door wandversieringen, attributen, geluiden, geuren. • is in de war door drastische veranderingen in het normale klas- en daggebeuren, bijvoorbeeld bij toetsen, proefwerkperiodes en uitstappen. • richt zich niet naar de leerkracht omdat andere details en prikkels hem afleiden. • kan zich niet naar de leerkracht richten als die te veel rondloopt in de klas. • heeft het moeilijk met een bepaalde opstelling van de banken, bv. de U-vormige opstelling. • heeft het moeilijk wanneer hij op een bepaalde plaats zit, bv. helemaal achteraan in de klas. • heeft het moeilijk met de regels die gelden voor het van en naar de klas gaan, bijvoorbeeld: hoe gedraag ik mij in de rij?
Dit werkt
SCHOOLS KLIMAAT
• Zoek samen met hem naar een geschikte plaats in de klas. Hierbij kun je met de volgende gegevens rekening houden:
42
- Het beste voor hem is een plaats waar zo weinig mogelijk prikkels uit verschillende richtingen op hem afkomen. - Achteraan in de klas geeft het voordeel dat hij het overzicht behoudt over heel het gebeuren. Vooraan in de klas geeft echter minder prikkels. Bespreek dit met hem en vraag naar zijn voorkeur. - Zet een modelleerling voor hem. Op die manier kan hij overgaan op imitatiegedrag als compensatie voor het feit dat hij het klasgebeuren niet begrijpt. - Geef hem een aparte bank als hij hier nood aan heeft.
• Kondig elke wijziging zoals klasschikking, andere plaats, vernieuwingen enzovoort vooraf aan. • Reserveer waar mogelijk een prikkelarme plaats in de klas waar hij even tot zichzelf kan komen. • Beperk de klasversiering. • Visualiseer het volledige daggebeuren. Denk ook aan de pauzes, het einde van de dag … • Visualiseer als leerkracht jouw lesverloop. • Zet de klasafspraken duidelijk voor iedereen op papier en houd hierbij rekening met de specifieke, persoonsgebonden afspraken. • Maak een apart afsprakenblad voor elke leerkracht die aan deze klas lesgeeft. • Werk indien nodig met een organisatiekaft waarin onder andere gevisualiseerde lijsten zitten van zichtbare en onzichtbare afspraken. - Wat moet ik doen als ik te laat kom? - Aan wie moet ik wanneer mijn geld afgeven? - Wanneer kan ik mijn klastitularis spreken? - Waar laat ik mijn boekentas tijdens de pauze? - Wat moet ik doen als de leerkracht er niet is? - Wat kan ik doen als ik een probleem heb? • Geef alles een vaste plaats. • Maak duidelijk dat hij ook moet luisteren naar leerkrachten die buiten het klasgebeuren toezicht houden. • Visualiseer de afspraken rond het gedrag in de rij van en naar de klas.
3.7 INSTRUCTIES Men stelt vast • voelt zich niet aangesproken als de boodschap niet individueel aan hem gericht is. Hierdoor kan het gebeuren dat hij: - verder doet met dat waarmee hij bezig is. - kijkt maar niets doet. - het gedrag van een medeleerling imiteert. - het gevraagde materiaal niet vindt. - niet wil stoppen met zijn bezigheid.
SCHOOLS KLIMAAT
Een leerling met ASS:
43
Dit werkt • Vertel hem wat groepswerk inhoudt en wat je van hem verwacht. - Visualiseer het hele gebeuren aan de hand van een groepswerkkaart met daarop de namen van de groepsleden, de opdracht, het doel, het tijdpad, het nodige materiaal, mogelijke bronnen, de werkwijze, de rolverdeling, het puntensysteem … - Omschrijf de taak duidelijk en gestructureerd en geef hem de mogelijkheid om af te vinken. • Geef hem ook binnen je les momenten om aan het groepswerk te werken, zodat je als leerkracht kunt bijsturen. • Leer groepswerk in kleine stappen aan, en bespreek zowel het aantal groepsleden als het groepswerk op zich. • Laat hem vroeg in het gesprek aan de beurt komen. • Geef hem zelf een duidelijke, afgelijnde rol binnen de groep. • Geef zelf de groepssamenstelling op. • Beperk het aantal leerlingen per groep. • Werk met buddy’s in de groep die hem kunnen begeleiden en ondersteunen. • Laat hem individueel deeltjes van de opdracht uitwerken die hij later naar de groep brengt (‘Working Apart Together’-methode). Zo kan hij ook een positieve bijdrage leveren zonder steeds in groep actief te moeten zijn. Beperk de onderdelen waar het nodig is om sociale contacten te leggen. • Probeer zijn sterke kanten positief in te zetten. • Bespreek zijn inbreng en vergelijk die met de inbreng van andere groepsleden. Hou daarbij rekening met wat, waar, wanneer, waarom en hoe. • Bespreek met de ouders hoe hij thuis aan zijn onderdeel van het groepswerk kan werken.
3.10 TOETSEN EN EXAMENS
SCHOOLS KLIMAAT
Men stelt vast
48
Een leerling met ASS: • weet niet wat de leerstof is, heeft geen inzicht in de verschillende delen en het belang ervan. • blokkeert en panikeert als hij een vraag niet kan beantwoorden, werkt niet verder. • heeft moeite met veranderingen en als het vertrouwde dagverloop wegvalt. • behaalt wisselende resultaten. • heeft lichamelijke klachten (stresssignaal) zoals buikpijn en hoofdpijn/migraine.
• toont meer probleemgedrag thuis/op school. • herkent gekende leerstof niet omdat bijvoorbeeld de lay-out van het document er anders uitziet of de vragen anders zijn. • heeft problemen met starten. • weet niet wanneer hij genoeg geantwoord heeft op een vraag. • blijft hangen bij een vraag waarop hij het antwoord niet weet en schakelt niet over naar een volgende vraag. • vergeet de achterzijde van een blad in te vullen. • blijft te lang stilstaan bij dezelfde vraag, streeft naar perfectie. • antwoordt letterlijk op de vragen. • heeft het moeilijk om antwoorden te zoeken die niet letterlijk in de tekst staan. • heeft het moeilijk met samengestelde, meervoudige vragen. • heeft problemen met meningsvragen. • bespreekt ja-neevragen niet verder als dit niet uitdrukkelijk gevraagd wordt. • heeft het moeilijk om verbanden tussen leerstofonderdelen te zoeken. • heeft het moeilijk om langdurig te studeren en de concentratie urenlang vast te houden. • kan niet omgaan met tijdsdruk. • kan moeilijk nuanceren. Als het niet perfect is, is het niet goed. • weet niet welke hulpmiddelen hij moet/mag meenemen (woordenboek, rekenmachine). • komt in tijdnood doordat hij bij het studeren letterlijk alle oefeningen opnieuw maakt zoals de leerkracht het gezegd heeft. • start niet met studeren voor het volgende examen omdat hij onzeker is over de resultaten van de afgelegde examens. • heeft het moeilijk met afwijkingen op de uurregeling bij mondelinge examens. • weet niet wanneer hij genoeg gestudeerd heeft.
Dit werkt • Laat hem toe om oordopjes of een koptelefoon te gebruiken. • Laat hem toe om de toets/het examen op een aangepaste plaats af te leggen. Hou rekening met het aantal leerlingen, de prikkels in de ruimte, de plaats in de ruimte, de behoefte aan een aparte ruimte. • Wees duidelijk in regels en afspraken die tijdens de proefwerkperiode gelden.
SCHOOLS KLIMAAT
• begrijpt de vraagstelling niet en heeft problemen met de betekenis van abstracte woorden zoals ‘leg uit’ en ‘verklaar’.
49
4.4 WETENSCHAPPELIJKE VAKKEN Men stelt vast Een leerling met ASS: • heeft moeite met te verbale, algemene instructies. • heeft moeite met het begrijpen en omzetten van Nederlandse taal naar wiskundige formulering in vraagstukken (inhoudelijk begrijpen, gegevens en gevraagde uit het vraagstuk halen). • heeft moeite met rekentaal en abstracte begrippen. • haalt niet de nodige informatie uit een vraagstuk, verliest zich in de overbodige informatie. • kan vlot technisch gerichte oefeningen aanleren, maar heeft problemen met inzichtelijke toepassingen. • verliest zich in details en kan niet tot de essentie van de opdracht terugkeren, zoals bij het gebruikmaken van verschillende bronnen (atlas, internet). • kan zich bij het studeren van complexe teksten geen overzicht vormen. • is sterk geboeid door een specifiek onderdeel van het vak, maar toont geen interesse voor andere onderdelen. • heeft moeite met oefeningen die verschillende opeenvolgende denkstappen vereisen. • heeft moeite met beredeneren, heeft onvoldoende overzicht, denkt fragmentarisch. • geeft te korte antwoorden, ziet direct de oplossing en maakt dus geen tussenstappen. • kan wiskundige stappen moeilijk verwoorden. • interpreteert de vraagstelling van de leerkracht letterlijk. - ‘Kun je me twee eigenschappen van … geven?’ Antwoord: ‘Ja.’ • wil enkel de exacte oplossing weergeven, houdt niet van schatten en afronden van gegevens. • houdt vast aan een eerder aangeleerde oplossingsstrategie en biedt bijgevolg meer weerstand tegen een aangeboden alternatieve oplossingsmethode. VAKGERICHTE INFORMATIE
• gebruikt ogenschijnlijk onlogische tussenstappen, maar komt wel tot het gewenste resultaat.
66
• werkt per onderdeeltje meteen tot in de diepte, wat zijn tempo sterk vertraagt. Dit druist ook in tegen de algemeen aanvaarde methode: in het huidige schoolsysteem wordt leerstof op een bepaald niveau aangeboden en in het volgende jaar met meer diepgang hernomen. • is moeilijk te motiveren wanneer het nut van een oefening hem niet duidelijk is. • wil een oefening niet maken omdat hij die eerder al maakte. • wil zijn oefeningen niet controleren met een verbetersleutel, want hij meent dat hij geen fouten maakt. In zijn beleving is zijn antwoord altijd juist en heeft hij geen controle nodig.
Dit werkt • Check of hij de leerstof begrijpt. • Maak je instructies concreet en spreek hem aan wanneer je merkt dat hij niet aan de gevraagde opdracht begint. • Bied hulp aan bij het omzetten van een vraagstuk naar wiskundige formulering. Bespreek alle stappen zodat hij zich deze denkwijze eigen kan maken. Bied strategieën aan. • Help hem met het zoeken naar, aanleren en toepassen van leerstrategieën. Zet ze voor hem nog eens op papier. • Geef duidelijk aan wanneer en waarom je bij een oefening tussenstappen wilt. Geef aan dat de tussenstappen meetellen in de quotering. • Onderbreek hem niet tijdens een denkproces. • Begin eerst met hem zijn wiskundige verklaring op papier te laten noteren en laat hem dit bij het verwoorden gebruiken. • Geef hem genoeg tijd om iets te formuleren. Verander je vraagstelling niet. • Help hem om de essentie uit de les/leerstof te halen: duid de belangrijkste elementen aan, gebruik een overzichtelijk bordschema, werk met kleuren, omkader definities, stel een ‘mindmap’ op. • Geef hem voldoende, extra tijd. • Verplicht hem niet steeds om tussenstappen te noteren. Vermeld duidelijk of de tussenstappen meetellen in de quotering. • Pas Sticordi-maatregelen toe. Bespreek dit in teamverband/bij klassenraden. • Laat hem een stappenplan gebruiken, dit geeft hem een veilig gevoel. • Laat visuele steun toe wanneer automatisatie, bijvoorbeeld bij tafels van vermenigvuldiging, moeilijk gaat. • Geef duidelijk aan welke hulpmiddelen hij mag gebruiken, noteer dit op het bord of op het invulblad. VAKGERICHTE INFORMATIE
• Geef aan wat de bedoeling/het nut is van de oefening.
67