INhOuD
VAN DE MAAN AF GEZIEN ZIJN WE ALLEN EVEN GROOT pagina 9
DE MEEsTE MENsEN ZIJN ANDERE MENsEN pagina 47
Omslagfoto: Man uit Neu Pommern (Neu Britannien) Fotograaf: Richard Parkinson, ca. 1890 Vorige pagina’s: Vrouw uit Barneveld (Gelderland) Collectie Meertens Instituut Amsterdam Gepubliceerd in: J.H. Gallée: Het boerenhuis in Nederland en zijn bewoners. A. Oosthoek, Utrecht 1907 Lialloon (40 jaar), Woolna-man uit Noord-Australië Biliamuk Gopal (27 jaar), Larrakia-man uit Noord-Australië Fotograaf: Paul Foelsche, 1879 Collectie Rijksmuseum Volkenkunde Leiden Jonge delinquenten Lombardije, ca. 1910 Collectie Lombroso Museum Turijn
DE OMGEVING VAN DE MENs Is DE MEDEMENs pagina 243
Waarin de auteur de lezer meeneemt naar een kleurrijke buurt, zichzelf geconfronteerd ziet met haar eigen vooroordelen en zich afvraagt waar die vandaan komen. Hoe een stoffig fotoarchief licht werpt op die bevooroordeelde blik en inzichtelijk maakt hoe afstanden het perspectief op de werkelijkheid bepalen. Waarin de auteur vraagtekens plaatst bij hedendaags onderzoek naar biologische oorzaken van afwijkend gedrag, een overeenkomst ziet met onderzoek uit het verleden en besluit tot een zoektocht naar de bronnen van ingesleten ideeën over rassen. Waarin fysionomisch onderzoek in vogelvlucht passeert en een duizenden jaar oude leer uitmondt in classificaties van menselijke soorten en rassen. Hoe een verguisde criminoloog inbreekt, een oude belofte nakomt en de lezer deelgenoot maakt van zijn visie op misdaad en straf. Waarin uit de doeken wordt gedaan hoe antropologen zich bevrijdden van hun roots als schedelmeters, maar hun leidende rol in het publieke debat moesten afstaan. Hoe onschuldig erwtjesonderzoek samensmolt met geloof in vooruitgang en angst voor degeneratie, en culmineerde in de gruwelen van nazi-Duitsland. Waarin de lezer tussen de bedrijven door gelegenheid krijgt zijn eigen vooroordelen te (h)erkennen en gangbare ideeën over allerhande zaken te toetsen. Dit alles royaal gelardeerd en gecompleteerd met bijzonder fotomateriaal, afkomstig uit de archieven van de beheerders van controversieel gedachtegoed. Waarin de auteur terugkeert naar haar eigen buurt, met wisselend succes discussieert met tafelgenoten en de lezer en passant meekrijgt dat ook hij meer dan ooit wordt gemeten, getypeerd en geclassificeerd. Hoe de lezer teleurgesteld moet concluderen dat de zoektocht niet ten einde is en het laatste woord nog niet is gezegd, maar vervolgens blij verrast wordt met een uitnodiging.
de foto’s bronnen register colofon pagina 264
VAN DE MAAN AF GEZIEN ZIJN WE ALLEN EVEN GROOT
Multatuli: Idee nr. 155 (1862) Locatie: hoek Mauritsweg / Van Oldenbarneveltstraat, Rotterdam
8
9
Multatuli’s Idee staat geschilderd op een blinde muur in Rotterdam, niet ver van mijn huis, boven een groot AFsTANDEN portret van deze negentiende-eeuwse schrijver. De muurschildering dateert uit de jaren zeventig, de tijd waarin immigranten uit alle hoeken van de wereld in de stad neerstreken, terwijl er tegelijk ongeveer evenveel geboren en getogen Rotterdammers in tegengestelde richting naar nieuwbouwwoningen in de randgemeenten vertrokken. Het aantal inwoners bleef hetzelfde, rond de zeshonderdduizend, maar de bevolkingssamenstelling veranderde ingrijpend. Vooral in de wijken rondom het centrum en ten zuiden van de Maas. Sommige buurten werden berucht: het Oude Westen, ook wel het Wilde Westen genoemd, werd een regelmatig terugkerende locatie in Opsporing Verzocht; het aangrenzende Spangen verwierf nationale bekendheid door de gelijknamige misdaadserie op televisie, en de Afrikaanderwijk op Zuid haalde in diezelfde jaren zeventig de kranten vanwege rassenrellen. Rotterdam kon toen wel een stukje idealisme à la Multatuli gebruiken. Dat de nieuwe bewoners nooit van Multatuli hadden gehoord en de meesten van hen de zin niet konden lezen, was bijzaak, het ging om het Idee. In zo’n buurt kwam ik in 1991 met man en eenjarige dochter te wonen. Ons appartement in een zeventiende-eeuws, gerestaureerd pand in Leiden was te benauwd geworden. We waren toe aan iets 10
spannenders. We kozen voor Rotterdam als tegenpool van Leiden vanwege de schaarse historische monumenten, de goede parkeermogelijkheden en de afwezigheid van een bedompt academisch milieu. En vooral omdat je daar grote en toch betaalbare huizen had, al stonden die meestal in zo’n buurt met slechte reputatie. Maar wij hadden wel voor hetere vuren gestaan. We hadden allebei veel gereisd. We hadden in de binnenlanden van Nieuw-Guinea onder een der laatst ontdekte Papoeastammen vertoefd. Wij waren vertrouwd met vele andere culturen en mijn man was antropoloog. Ons nieuwe huis in Rotterdam had vijf verdiepingen, een tuin van ruim 30 meter diep en kostte bijna niets. Dat heroïnehoeren de buitenspiegel van onze auto gebruikten om hun make-up bij te werken namen we op de koop toe. Met onze Nederlandse buren uit de creatieve sector maakten we van onze tuinen een gemeenschappelijk paradijs. We haalden de schuttingen tussen onze territoria weg, we groeven vijvers, plantten gingko’s, bamboebossen en Japanse esdoorns en op mooie dagen genoten we gezamenlijk onder de grote kastanjeboom van heerlijke gerechten en veel wijn. We leefden aan de achterkant van het huis en sloten de ogen voor de zelfkant die aan de voorzijde voorbijtrok. Vanaf de maan gezien zijn we identieke poppetjes die deel uitmaken van een groot geheel. Het is het grote afstandperspectief van de wereldleider, van de politicus en de filosoof. Maar als wijkbewoner kijk je toch anders tegen de wereld aan. En welk perspectief kies je als er om gevraagd wordt? Als je gaat stemmen bijvoorbeeld? Kies je dan voor de partij die jouw eigen portemonnee op korte termijn het beste vult of het minste leegtrekt? Of kijk je verder dan je neus lang is en stem je op een partij met een bredere visie? Of treed je nog meer buiten jezelf en kies je voor een kosmopolitisch langetermijnperspectief, voor de partij die zich bekommert om de toekomst van de mensheid en de aardbol? Helaas, deze drie zijn niet te verenigen. De kerken als richtingaanwijzers van moraal en wereldbeschouwing zijn marginaal geworden en er is geen politicus die zich waagt aan een verhaal waarvoor je je eigenbelang wilt opofferen. We moeten het nu allemaal zelf uitzoeken, ons eigen blikveld bepalen, en dat valt niet mee. Als kind hadden we al vroeg door dat afstand de blik op de wereld bepaalt. In de oneindig grote luchtruimte boven een tekening 11
van een eenzaam huisje met rokende schoorsteen schreven mijn broertjes en ik onze naam. Daaronder de naam van de straat waar we woonden, daaronder de plaats, dan de provincie, het land, het werelddeel, ‘Aarde’ en als laatste ‘Heelal’. Later verscheen tussen Aarde en Heelal nog ‘Melkwegstelsel’, maar het perspectief was helder: hoe verder van huis, hoe meer we oplosten in een uitdijend universum. In het luchtruim boven het huisje tekende ik ook wel eens een straaljager. Daarin zat mijn vader, hij was piloot. Als hij om zes uur thuiskwam fantaseerde ik dat hij die dag een rondje om de aarde had gevlogen. En misschien was dat ook wel zo. Vanaf ‘Aarde’ waren alle mensen met elkaar verenigd, of even groot, om met Multatuli te spreken. We kwamen nooit op het idee om de volgorde om te draaien, om groots te beginnen met ‘Universum’ en te eindigen met de eigen voornaam. Je eigen naam en je eigen straat zijn het meest nabij, letterlijk en figuurlijk. Vroeger woonden andere volken netjes in hun eigen, verre landen. Daar reisden we naartoe uit nieuwsgierigheid naar hun bijzondere cultuur en manier van leven. We aten hun exotische gerechten, luisterden naar hun muziek, bezochten moskeeën, kerken, musea en andere heiligdommen en probeerden de cultuur van het land zo goed mogelijk te doorgronden. De rolverdeling stond vast: we waren vreemden voor elkaar en dat wilden we graag zo houden. Hoe verder weg en exotischer het volk, des te meer indruk maakten onze verhalen en foto’s bij thuiskomst. Er zijn nog maar weinig van dat soort volken op veilige afstand. Mijn buurtgenoten zijn van Nederlandse, Marokkaanse, Surinaamse, Turkse, Kaapverdiaanse en Antilliaanse komaf. Van de meeste buurtwinkels zijn de eigenaren buiten Nederland geboren en getogen. Op straat hoor ik vele talen, en ook de kleding is allesbehalve uniform. Moslima’s met hoofddoek en elegante, nauwsluitende kleding winkelen tussen de middag op de Middellandstraat en passeren Surinaamse en Antilliaanse vrouwen in nietsverhullende spijkerbroeken, korte, felgekleurde strakke truitjes en hoge hakken. Vrouwen in lange, vormeloze jassen schuifelen met afgewende blik langs de huizen op weg naar huisarts of consultatiebureau. Groepen jongens met pet, hoodie, jas met bontkraag, spijkerbroek en Nikes houden vanaf de straathoek alles in de gaten met de mobiel op scherp en de laatste junk probeert een oude straatkrant te 12
verkopen. Moeders en vaders met kinderen laveren per bakfiets tussen huis en kinderdagverblijf, Montessorischool, tennisbaan, muziekles en verjaarspartijtje. ‘It’s a real mix’, merkte een Amerikaanse vriendin op die een tijdje bij ons logeerde. Als fotografe heeft ze alle hoeken van de wereld gezien, ze woont in New York en is dus wel wat gewend, maar zoveel rassen, standen en culturen naast en door elkaar op zo weinig vierkante meters had ze nooit eerder gezien. Dagelijks dringen vreemde geuren en klanken ons territorium binnen. Rook van te lang geroosterd schapenvlees, stemmen van kleine kinderen die tot diep in de nacht buiten spelen. De Kaapverdiaanse en Turkse muziek klinkt aangenamer dan de wezenloze radioherrie waarmee bouwvakkers hun territorium markeren, maar mijn tolerantie wordt op de proef gesteld als ik wil slapen, lezen of werken. Afstand nemen? Bestrijden? Negeren? Heropvoeden? Politie bellen? Ik weet het niet en ieder geval is weer anders. Het is de worsteling van ieder weldenkend mens die de medemens graag positief benadert maar niet ten koste van alles. Regelmatig betrap ik mezelf op gedachten die je racistisch zou kunnen noemen. Of ten minste bevooroordeeld. Als mijn fiets is gestolen verdenk ik meteen onze Marokkaanse achterbuurjongen, als de loodgieter een Surinamer blijkt te zijn, vraag ik me af of hij die klus wel binnen de afgesproken tijd klaart. En niet altijd ten onrechte, ook dat nog. Ik hoop dat u hier iets in herkent. Maar wat moet je ermee? Negers zijn lui en Marokkanen zijn crimineel, denken witte Nederlanders. Hollanders zijn ongastvrij, vinden nieuwkomers. Amsterdammers zijn arrogant, zeggen Rotterdammers. Kunstenaars zijn egotrippers, zegt de cultuurambtenaar. Moslims zijn terroristen, zegt de politicus. Multatuli kijkt over onze schouders mee. Wie kijkt naar wie en van welke afstand? Hoe verder je van een groep af staat, des te groter de neiging om alle groepsleden over één kam te scheren. Om de individuele verschillen te kunnen zien moet je inzoomen, bij de groep horen of je flink inleven. En geen mens kan vanaf de maan naar de aarde kijken. We proberen de vooroordelen te slim af te zijn door vreemdelingen nieuwe namen te geven en te bevrijden van hun negatieve imago of beladen verleden. Gastarbeider wordt allochtoon wordt immigrant wordt nieuwe Nederlander. Neger wordt Afro-Amerikaan. Negerzoenen worden geen Afro-zoenen maar Buys Zoenen. Alleen moorkop, blanke 13
vla en jodenkoek houden fier stand als racistische culinaria. We wonen nu achttien jaar in dit huis. Onze dochter Emma is verknocht aan Rotterdam. Toch kijkt ze niet terug op een gelukkige straatjeugd. Als het enige in Nederland geboren meisje voelde ze zich niet thuis in ons deel van de Claes de Vrieselaan. Ze fantaseerde over een geheim tunnelstelsel dat vanuit haar kamer uitkwam op haar schoolplein, in de huizen van haar vriendinnen en de ijssalon op het Middellandplein. De straat was het domein van Marokkaanse jongens. Zij waren er altijd. Als ze langsfietste riepen ze: ‘Ik weet waar je huis woont!’, als het gesneeuwd had kreeg ze sneeuwballen naar haar hoofd, in december rotjes voor haar voeten en altijd vreesde ze erger. Op straat spelen was voor haar ondenkbaar en een ijsje durfde ze nooit alleen te halen. Op een dag stond er zomaar een Marokkaanse jongen voor de deur. Emma kende hem wel en vond hem de kwaadste niet. We nodigden hem uit om binnen te komen. Hij keek nieuwsgierig rond en verbaasde zich over de vele kamers, de hoge plafonds, de grote ruimtes. En dat er maar drie mensen in dit gebouw woonden. Vanaf het balkon van de flat waar hij met zijn zwangere moeder, vader, broertje en twee zussen woonde, keek hij uit op onze riante tuin. In de bomen en struiken zaten vele soorten vogels die hij zo goed na kon fluiten dat je het verschil niet hoorde. Het was tegen zessen en we vroegen hem of hij bleef eten. We aten geen varkensvlees, dus hij kon met een gerust hart aan tafel plaatsnemen. Dit was het begin van een periode van ruim een jaar waarin hij met zijn jongere zus en soms ook hun kleine broertje regelmatig bij ons langskwam. We aten op andere tijden dan zij, want ze vroegen nooit eerst thuis of het mocht. Na de maaltijd brachten ze altijd alles netjes naar de keuken. Dat deden ze automatisch, zonder dat we erom vroegen. Ze wilden altijd alles proeven, ook als het voor hen onbekende Hollandse, Chinese of Indische smaken betrof. Ze speelden samen in de tuin en op Emma’s kamer, ze kregen haar oude skates en haar nieuwe mochten ze lenen en mijn man ging op visite bij hun ouders waar hij hartelijk werd ontvangen met couscous en dadels. Het zusje zat in groep acht van de zwarte buurtschool en haalde hoge cijfers. Haar oudere broer deed het minder goed en zat ergens op een school ver weg die we nooit hebben kunnen traceren. Emma zat op de spierwitte Montessorischool, 14
iets verderop. Ooit hadden we serieus overwogen om haar ook op die buurtschool te doen, tot we beseften dat je je kind niet moest offeren voor je eigen idealen. Er kwam een abrupt einde aan dit interculturele buurtcontact. Het was vlak voor de zomervakantie. Het Marokkaanse gezin zou zes weken naar familie in de Rif gaan. Alleen het zusje bleef in Nederland. Waarom dat zo geregeld was wilde ze niet vertellen. De dag voor het vertrek van de familie kwam ze langs. Ongemerkt verdween ze weer. Dat deed ze wel vaker: geruisloos naar huis gaan, zonder gedag te zeggen. Maar dit keer was ze wel heel erg onopvallend vertrokken. Emma voorvoelde meteen wat er aan de hand was. Ze stoof naar boven naar haar kamer, naar haar spaarpot, en inderdaad, het briefje van 100 gulden was weg. We waren verbijsterd en woedend. We besloten geen aangifte te doen en de zaak te vergeten. Stel je voor dat het een wanhoopsdaad van haar was geweest omdat ze als twaalfjarige zes weken lang zonder ouders moest zien te overbruggen. Daarna zijn ze nooit meer langsgekomen. Pas zes jaar later kwam Emma het zusje weer tegen. Ze keken allebei een andere kant op.
Het is ramadan. De winkels liggen RAMADAN IN ROTTERDAM
op de toonbank staat een grote schaal met
vol met specialiteiten voor de feeste-
glanzend, mij onbekend banket. Als ik aan
lijke maaltijd na zonsondergang. Het
de beurt ben wijs ik op de schaal en vraag
is vrijdag en ik ga brood halen bij bak-
hoe deze specialiteit heet. ‘Gebakkie’ is het
kerij Marrakesh op het plein. Het is druk en
antwoord. Ik constateer tevreden dat het Ma-
stil. Men praat op gedempte toon, het ‘salam’
rokkaanse ramadan-gebak bij uitstek verne-
wordt bijna gefluisterd. Een ande-re sfeer dan
derlandst is. Ik schaf een pond gebakkie aan.
in winkels waar vlak voor kerst gevochten
Thuis proeven we honing, sesam, anijs, een
wordt om de laatste hertenbiefstukken en
vleugje saffraan en oranjebloesem. Hoe is het
eendenlevers. Toch is de opwinding voelbaar.
mogelijk dat deze verfijnde patisserie gewoon
Op de toonbank staan schalen vol zorgvuldig
‘gebakkie’ genoemd wordt? Ik google wat rond
gestapelde koekjes van noten, vijgen en da-
op internet op zoek naar een recept. Op een
dels in verschillende vormen en maten. Drie
Franse website vind ik een foto identiek aan
kinderen luisteren met grote ogen naar de
ons gebakkie. Ik lees dat we goed geproefd
indrukwekkende bestelling van hun vader,
hebben, alleen de arabische gom en wijnazijn
maken kleine sprongetjes en knijpen in hun
hebben we gemist. Maar dan zie ik ook dat
handen van genot bij het idee dat dit straks
het op die website ‘cheba kia’ heet. Wat een
allemaal onder handbereik zal zijn. Midden
teleurstelling. Niks geen culinaire integratie,
15
gewoon een toevallige woordovereenkomst.
man, wil jij geen geld verdienen, waarom ver-
Een paar winkels verder is slagerij Casablanca.
koop je nou nog geen varkensvlees man?’ Met
Ook hier die ingetogen sfeer terwijl er kilo’s
een vloeiend Surinaams accent antwoordt de
schapenvlees en kebab over de toonbank gaan.
Marokkaan achter de toonbank: ‘Nee man, en
Een Surinamer heeft zich breeduit voor de
weet je waarom? Dat is niet ha-lal!’ De Suri-
toonbank geposteerd. Hij trommelt met zijn
namer haalt zijn schouders op. ‘Weet je, doe
vingers op de glazen vitrine en wacht op zijn
mij twee kilo lopers, man.’ De Marokkaan
beurt, terwijl hij het assortiment nauwkeurig
overhandigt twee zakken vol kippenvoeten
in zich opneemt. Als het zover is galmt zijn
en grijnst: ‘Dit is gratis, man.’
stem door de betegelde ruimte: ‘Wat is dat nou
Op een mooie avond in mei zag ik een groepje kinderen door onze tuin sluipen. Ze moesten via de binnenplaats van de balkonwoningen achter ons huis over het hek geklommen zijn. Ik sloop naar buiten om ze te verrassen. ‘Hallo, wat doen jullie hier?’ vroeg ik terwijl ik vanachter een struik tevoorschijn kwam. De meisjes stoven weg, maar een jochie bleef staan en keek me vrolijk aan. ‘Dag mevrouw, we doen een project voor school. We moeten dingen zoeken in de natuur en vertellen wat het is.’ Hij had een schrift en een potlood bij zich die een geloofwaardige indruk maakten. Vanaf hun balkonnetjes gezien was onze tuin een natuurgebied. Ik stelde voor om op expeditie te gaan. De meisjes kwamen er weer bij en met zijn allen struinden we door de tuinen zonder grenzen. De kinderen vroegen honderduit en schreven van alles op. Dat de gingkoboom nog uit de prehistorie stamde, de rododendron in de winter groen bleef, dat deze bamboe overal ter wereld eens in de zoveel jaren bloeide en daarna doodging en dat de kastanjeboom last had van een ziekte. Dolblij namen ze van alles mee om op school te laten zien: lege sintjakobsschelpen en oesters die we altijd op dezelfde hoop gooiden, bamboestelen, gingkoblaadjes, takken rozemarijn, laurierbladeren en oude kastanjes. Voor de zekerheid ketenden we die avond onze fietsen extra goed vast aan de tafeltennistafel in het paviljoen achter in de tuin. Een paar dagen later was de kettingzaag uit het tuinpaviljoen verdwenen. Zie je wel, dachten we. Een achterbuurman had de dader gezien: het was Mohammed van een paar huizen verderop. Nu deden we wel aangifte, met de namen van de dader en de getuige. Mohammed had de zaag reeds doorverkocht maar beloofde hem terug te 16
halen. De zaag kwam terug, maar Mohammed ook. Een week later waren onze racefietsen uit de tuin gestolen. Maar dit keer was er geen getuige en kon de politie niets voor ons doen. We waren niet de enigen die regelmatig werden bestolen. Onze straat was vroeger veiliger, schoner en gezelliger, volgens de paar oudjes die hier nog wonen. Vroeger kende iedereen elkaar, men sprak dezelfde taal, deed boodschappen in dezelfde winkels en jong en oud at aardappels, groenten, vlees en stamppot andijvie. Het moet de hemel op aarde zijn geweest. Tot de buitenlanders kwamen. Ze gooiden roet in de gemoedelijke Hollandse pot. De straat werd ongezellig en onveilig en de Hollandse slagers, groenteboeren en bakkers sloten hun winkels. Volgens de oude bewoners komt dat allemaal door buitenlanders. Dat schaalvergroting, digitalisering en individualisering ook hebben bijgedragen aan de ongezelligheid is voor hen een te afstandelijke gedachte. De veranderingen gaan te snel en zijn te ingrijpend om bij te kunnen benen. Onze Italiaanse buren geven een feestje. Ik raak in gesprek met de nieuwe overburen. De twee mannen zijn blij verrast dat ik de moeder ben van die stoere Emma. Zij kijken uit op haar ‘rookbalkon’ en hebben haar van dichterbij leren kennen tijdens het door de gemeente gesubsidieerde Opzoomerstraatfeest. Als ouders van een geadopteerd dochtertje van twee willen ze graag weten hoe we haar hebben opgevoed. Ik antwoord iets in de trant van niet te veel mee bemoeien en geloven dat het allemaal goed komt. ‘Gerichte verwaarlozing’, helpt de zus van de jarige me. Ja, zoiets. Dezelfde zus vraagt heel direct hoe zij als witte homomannen omgaan met het feit dat hun dochtertje zwart is. Stelt ze daar geen vragen over? Nee dus. Hun dochtertje is zich nog niet bewust van haar huidskleur. Om haar daar op een positieve manier vertrouwd mee te maken laten ze haar, niet geforceerd natuurlijk, terloops foto’s zien van Obama en andere bekende en mooie gekleurde personen. We knikken allemaal goedkeurend. Maar het gesprek blijft in mijn hoofd hangen. We vonden het vanzelfsprekend dat de vaders omzichtig en zorgvuldig omgaan met de donkere huidskleur van hun dochtertje. Kennelijk domineert huidskleur alle andere verschillen. Ik moet denken aan die dag waarop een leidster van het kinderdagverblijf ons even apart wilde spreken. Emma wilde namelijk niet naast zwarte kinderen 17
DE MEEsTE MENsEN ZIJN ANDERE MENsEN
Oscar Wilde: De Profundis (1905) Locatie: Linker Rottekade, Rotterdam-Noord
46
47
In één oogopslag, binnen een tiende van een seconde, schatten we elkaar in bij een eerste ontmoeting: FYsIONOMIE mannelijk of vrouwelijk, aantrekkelijk of afstotelijk, gevaarlijk of betrouwbaar, competent of dom, lief of onsympathiek, vrolijk of somber in allerlei gradaties. Die eerste indruk laat zich niet gemakkelijk herzien, zo leert de ervaring. Maar ook op de langere termijn blijken gezichten te bepalen hoe we een ander inschatten en beoordelen. Brent Staples schreef in een artikel in Harper’s Magazine (december 1986) hoe hij op een avond als jonge, zwarte man een jong blank stel tegemoet liep in een nauwe steeg in Chicago. Hij besloot een stukje Vivaldi te fluiten. Om hen gerust te stellen, om te laten merken dat hij geen gemene neger was, maar een beschaafd persoon die het niet op hun portemonnee had gemunt. De eerste indruk is van vitaal belang. Niet alleen in donkere steegjes, maar ook op feestjes, bij sollicitaties en alle plekken waar mensen elkaar voor het eerst ontmoeten. Uitdossing, houding en stem spelen een rol, maar de belangrijkste informatiebron is het gezicht. Hoe gaat dat inschatten van het gezicht in zijn werk? Welke uiterlijkheden interpreteren we positief of negatief? Psychologen proberen het raadsel te ontrafelen met experimenten waarin proefpersonen foto’s van gezichten in hoog tempo moeten beoordelen, als een soort wetenschappelijke speeddating. Ze 48
publiceren hun resultaten aan de lopende band in tijdschriften als Psychological Science, Journal of Personality and Social Psychology, Journal of Nonverbal Behavior, Journal of Experimental Social Psychology, Social Cognitive Affective Neuroscience en Journal of Cross-Cultural Psychology. Erg verrassend zijn de uitkomsten niet. Mensen schatten weliswaar bovengemiddeld goed in hoe betrouwbaar, dominant of intelligent iemand is op basis van een gezicht, maar het is een nipt bovengemiddelde. De missers liggen rond de 40 procent. De levensgevaarlijke crimineel wordt alleen aangewezen als hij ook lelijk gevonden wordt. En er is een grote kans dat de man met de brede kop of het lombrosohoofd bij nader inzien geen agressief type is, maar een lieve man die geen vlieg kwaad doet. En achter die man met het knappe gezicht en het verzorgde uiterlijk kan een gewetenloze seriemoordenaar schuilen. We mogen er dan vaak naast zitten, we blijken wel globaal dezelfde inschattingen te maken. Mensen uit dezelfde cultuur of groep – proefpersonen van de psychologische experimenten zijn meestal bachelorstudenten – beschikken kennelijk over min of meer dezelfde onbewuste, spontane oordelen of, in Harvard-terminologie, ‘impliciete associaties’. Deze meet-psychologie zegt niets over een individu, het gaat om gemiddelden, om grote aantallen. Imagoadviseurs hebben daar baat bij. Politici profiteren van een bepaald uiterlijk, omdat kiezers voor wie de politiek te saai of te ingewikkeld is, geneigd zijn om instinctief te kiezen voor een gezicht dat een betrouwbare en/of daadkrachtige indruk maakt. Volgens psychologen schatten we mannen met brede hoofden agressiever in dan mannen met smalle hoofden, vierkante kaken associëren we met dominantie en een rond gezicht in combinatie met grote ogen met betrouwbaarheid. Het zoeken naar verbanden tussen uiterlijke kenmerken en mentale eigenschappen, de fysionomie, is een eeuwenoude bezigheid. Met de officiële wetenschap heeft deze altijd een moeizame relatie gehad. Gelaatskundigen, handlezers, iriscopisten en andere fysionomisten vallen nu in de categorie der pseudowetenschappers en kwakzalvers, maar de klassieke fysionomie zoals die in de Middeleeuwen op universiteiten werd gedoceerd, had een hogere status. Leonardo da Vinci was bekend met de klassieke fysionomie en erkende dat een gezicht iets kon verraden van het karakter van een persoon. Vooral rimpels vond hij ‘tekenend’, maar in zijn algemeen49
Monomania Met de klok mee: krankzinnige man, vrouw met gokobsessie, vrouw met obsessieve jaloezie en kleptomaan Schilder: Théodore Géricault, 1819-1823
50
heid rekende hij de fysionomie toch niet tot de ware wetenschap. De populaire fysionomie diende vaak een praktisch doel: hoe herken je mooie en minder mooie eigenschappen bij iemand die je voor het eerst ontmoet? Dit ‘lezen’ beschouwde men als een speciale vaardigheid waar je talent voor moest hebben en die je kon aanleren door fysionomische werken te bestuderen. Deze kennis werd geleidelijk niet meer alleen toegepast op onbekende individuen in de eigen omgeving, maar ook op exotische volken elders in de wereld. Door de grote ontdekkingsreizen vanaf het eind van de vijftiende eeuw waren Europeanen voor de vraag komen te staan hoe zij zich moesten verhouden tot onbekende mensen en ‘mensachtigen’ in andere werelddelen, ook al zou het voor de meerderheid tot diep in de twintigste eeuw nooit tot echte ontmoetingen komen. Kunstenaars als Leonardo da Vinci, Rembrandt en Van Gogh maakten gebruik van de fysionomie bij het schilderen van portretten. Een beroemd voorbeeld van de wisselwerking tussen kunst en wetenschap zijn de Monomania die de Franse schilder Théodore Géricault in opdracht van de arts Étienne-Jean Georget maakte. Georget was verbonden aan het psychiatrisch hospitaal La Salpêtrière in Parijs. Hij had in 1820 De la Folie gepubliceerd, waarin hij de gezichtskenmerken van verschillende patiënten beschreef. In datzelfde jaar vroeg hij zijn vriend Géricault om patiënten met een obsessie te portretteren. De opdracht resulteerde in tien schilderijen, waarvan er vijf bewaard zijn gebleven: van een kidnapper, een gokverslaafde, een veteraan uit het Napoleontische leger met een obsessie voor militaire autoriteit, een kleptomaan en een door jaloezie verteerde vrouw. Volgens Georget kon alleen een getrainde psychiater een monomanie aan het gezicht herkennen. Hierdoor belandden deze patiënten vaak in de gevangenis in plaats van in een psychiatrische instelling. Géricault voerde de opdracht voorbeeldig uit. Hij schilderde mensen van vlees en bloed, lijdend aan een aandoening die op het eerste gezicht niet opvalt, maar wel door specialisten te herkennen zou zijn aan specifieke gelaatstrekken.
Binnen de grote hoeveelheid historische, fysionomische literatuur kunnen we drie mijlpalen onderscheiden: het werk van Giambattista della Porta, Charles Le Brun en Johann Kasper Lavater. In 1586 verscheen in Napels voor het eerst een werk dat vanwege de systematische aanpak uitsteeg boven de kwakzalverpraktijken waarin de fysionomie in die tijd vervallen was. In De humana physiognomonia vergeleek Giambattista della Porta eigenschappen van mensen en dieren aan de hand van dubbelportretten. Een mens met gelaatstrekken die leken op die van een bepaald dier zou ook over dezelfde eigenschappen beschikken. Zo sluw als een vos, een schaapachtige blik en hondse brutaliteit zijn spreekwoordelijke overlevers van deze oude mens-diergelijkenissen. Het boek van Della Porta verscheen zeventig jaar later (1655) in een Franse vertaling. Deze vertaling inspireerde Charles Le Brun, hofschilder van Lodewijk xiv en medeoprichter van de Académie Royale de Painture et de Sculpture, tot het maken van nieuwe afbeeldingen van gelijkenissen tussen mensen en dieren, die hij als lesmateriaal gebruikte voor de studenten van de academie. Ook liet hij met behulp van horizontale lijnen zien hoe veranderingen in een gezicht aangestuurd werden door hartstochten. Aan het begin van de negentiende eeuw verschenen er voor het eerst reproducties van zijn tekeningen.
51
Horatio Gordon Robley (1840 - 1930), Maorideskundige en beroepsmilitair, hielp met zijn regiment de opstand van de Maori in 1865 in Gate Pa, Nieuw-Zeeland te bedwingen. Op deze ansichtkaart poseert hij met twee geprepareerde schedels van Maori-leiders. Generaal Robley verzamelde vijfendertig Maori-schedels. Ze kwamen terecht in verschillende Europese musea, waaronder het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. In 2005 werd een Maori-hoofd uit deze collectie officieel gerepatrieerd naar het Te Papa Museum in Wellington, nadat dit museum hiertoe een verzoek had ingediend. In overleg met Maori zocht het Nieuw-Zeelandse museum naar een passende rustplaats voor de schedel.
64
65
De humeurenleer Warmbloedigheid, melancholie en zwartgalligheid MENsENzijn overblijfselen van een eeuwenoude leer die de sOORTEN mensheid verdeelde in vier typen. De Grieks-Romeinse arts Galenus had in de tweede eeuw na Christus de ‘humeurenleer’ beschreven, die vele eeuwen later in vereenvoudigde vorm doordrong tot Middeleeuws Europa. Op zijn beurt had Galenus de leer overgenomen uit het nog veel oudere werk van de Griek Hippocrates, dat in het Syrisch, Arabisch, Hebreeuws en Latijn was vertaald. Gaan we nog verder terug in de tijd, dan zien we een verwantschap tussen humeurenleer en de oude Perzische en Chinese kosmologie. Daarin vormen alle materie en natuurverschijnselen een harmonisch geheel, aangestuurd door complementaire krachten als yin en yang. Bij Galenus correspondeert de macrokosmos van elementen, planeten en seizoenen met de microkosmos van het menselijk lichaam. Lucht, vuur, water en aarde zijn gerelateerd aan de lichaamssappen bloed, gele gal, slijm en zwarte gal. Een lichaamssap heeft ‘warm’ of ‘koud’ als kenmerk, in combinatie met ‘droog’ of ‘nat’. Tot welk ‘humeur’ of type een persoon behoorde, werd bepaald door het lichaamssap dat in zijn lichaam de overhand had. Bij het sanguïne type domineerde het bloed en dat stond voor een actieve, energieke, warme en optimistische persoonlijkheid. Het flegmatische type 66
had veel slijm en dat betekende een neiging tot traagheid, luiheid, gebrek aan daadkracht en een behoefte om zich terug te trekken. Bij het cholerisch type speelde de ‘gele gal’ op die vooral prikkelbaarheid, emotionele uitbarstingen en angstgevoelens veroorzaakte. In het lichaam van het melancholisch type overheerste de ‘zwarte gal’, wat samenging met een neiging tot somberheid, onevenwichtigheid en pessimisme. Volgens de humeurenleer werden ziektes veroorzaakt door een verstoring van de balans in het lichaam, die te maken had met een tekort of een teveel aan bepaalde sappen. De arts stelde zijn diagnose na onderzoek van urine, bloed of ontlasting. Door de patiënt te laten braken, laxeermiddelen toe te dienen of bloed af te tappen, werden overtollige sappen afgevoerd en in het geval van een tekort kreeg de zieke compenserende voedingsmiddelen voorgeschreven. Een patiënt met een zwartgallig oftewel een ‘koud’ en ‘droog’ temperament kreeg een dieet op basis van voedingsmiddelen die als ‘warm’ en ‘vochtig’ geclassificeerd waren. Waarom bijvoorbeeld de meeste exotische specerijen als kenmerk ’warm’ en ‘droog’ kregen en voorgeschreven werden bij ziekten in koude en vochtige klimaatzones in Europa, is niet bekend; de classificaties waren gebaseerd op intuïtie en overlevering.
melancholisch type
67
sanguïne type
f legmatisch type
cholerisch type
68
Gepubliceerd in: J.K.Lavater: Essays on Physiognomy, designed to promote the knowledge and the love of Mankind London 1789 vol. I
Het onderscheiden van ‘humeuren’ bleef tot diep in de achttiende eeuw het leidend beginsel van de Europese voedingsleer en geneeskunde, toen nog onlosmakelijk met elkaar verbonden maar later tot afzonderlijke disciplines uit elkaar gegroeid. In veel oosterse landen zijn traditionele geneeskunst en voeding onafscheidelijk gebleven. In Iran en India maakt men nog steeds onderscheid tussen ‘warme’ en ‘koude’ voedingsmiddelen, vanuit dezelfde principes als bij de humeurenleer. Aanvankelijk werd de leer alleen gebruikt voor het diagnostiseren en behandelen van psychische en lichamelijke kwalen. Maar haar status en invloed waren zo groot, dat ze later ook gebruikt werd voor het indelen van de mensheid in soorten en rassen. De individuele benadering maakte plaats voor een generatieve: typerende kenmerken werden toegekend aan groepen mensen, aan volken en rassen, waarbij de medische toepassing, mede door nieuwe ontwikkelingen in de geneeskunde, irrelevant werd. De aanzet tot een normatieve weergave van de vier typen is al zichtbaar in de manier waarop deze in Lavaters Essays on Physiognomy (1789) staan afgebeeld: het sanguïne type krijgt een voorkeursbehandeling met een deftige pruik, terwijl de andere drie typen het met hun eigen haar moeten doen. In de psychiatrie bleef de individuele toepassing lang gehandhaafd. Persoonlijkheidstypen bleven gerelateerd aan psychiatrische aandoeningen. Het bekendste voorbeeld hiervan is het werk van de Duitse psychiater Ernst Kretschmer. Aan het begin van de twintigste eeuw ontwierp hij een indeling waarin hij lichaamsbouw koppelde aan karaktereigenschappen en aanleg voor psychiatrische ziekten. Kretschmer onderscheidde drie typen patiënten: het pycnische type (kort, stevig) als extraverte, sociale persoonlijkheid met een aanleg voor manisch-depressiviteit; het asthenische of leptosome type (kort, tenger) als introvert persoon met een neiging tot schizofrenie, en als derde het atletische type (lang, gespierd) dat assertiviteit combineert met een aanleg voor epilepsie (epilepsie werd lang gezien als een psychiatrische aandoening). Indelen op herkomst De Zweedse naturalist Carl Linnaeus (1707 - 1778) maakte de eerste systematische indeling van mensen op grond van hun geografische herkomst. Tussen 1735 en 1766 publiceerde hij twaalf opeen69
Antropologie en volkskunde in Nederland De knobbel- en deukenfrenologie van Gall kreeg in Nederland nauwelijks voet aan de grond, maar de belangstelling voor de exactere vorm van schedelonderzoek, de craniologie, groeide. Arts en antropoloog August Sasse (1832 - 1893) publiceerde in 1866 in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een artikel getiteld ‘Over het nut en de waarde eener craniologie in Nederland’. Het was een pleidooi voor schedelonderzoek zoals Vrolik en Guislain dat voorstonden, en een diskwalificatie van Galls methodiek, die Sasse als bedriegerij beschouwde. Sasse beschouwde het meten van schedels als een adequate methode voor het onderscheiden van raskenmerken. Schedels van volwassen mannen en vrouwen veranderden volgens hem niet van vorm en waren daardoor meer geschikt voor metingen dan andere lichaamsdelen. In zijn artikel refereerde Sasse aan het werk van de Zweedse onderzoeker Anders Retzius. Deze had de index cephalicus (de verhouding tussen lengte en breedte van de schedel) geïntroduceerd, de basis van het onderscheid tussen kortschedeligen (brachycefalie) en langschedeligen (dolichocefalie). Met metingen van opgegraven schedels had Retzius aangetoond dat zijn landgenoten al eeuwenlang langwerpige schedels hadden. Sasse en Retzius gingen ervan uit dat rassen hun oorspronkelijke kenmerken behielden zolang ze zich niet mengden met andere rassen. Het langschedelige Germaanse of Teutoonse ras werd tot het Europese ‘oerras’ uitgeroepen, terwijl rondhoofdige Europeanen en hun nazaten tot het Keltische of Alpine ras behoorden en in feite nieuwkomers waren die zich later dan de Germanen in Europa hadden gevestigd. In dit verband merkte Sasse op dat vrijwel alle schedels van negers die zich in museale collecties bevonden, breedschedelig waren. In 1856 waren de eerste restanten van de neanderthaler opgegraven. Dat was groot nieuws geweest en had geleid tot speculaties over de neanderthaler als uitgestorven verre voorouder van de Europese mens. Die hypothese mocht van Sasse de prullenbak in. De neanderthaler was helemaal niet uitgestorven, hij had er zelf nog een gezien, in een keurig kostuum, op de stoomboot tussen Alkmaar en Zaandam. Het was August Sasse niet ontgaan dat er niet alleen binnen Europa verschillende schedelvormen voorkwamen, maar dat variaties in een land en zelfs binnen een familie ook heel normaal waren. 146
147
Typen Het gebruik van fotografie als bron voor antropologisch onderzoek had ook problematische kanten. Om nauwkeurige metingen aan de hand van foto’s te kunnen doen bestonden er verschillende richtlijnen voor antropometrische fotografie. Maar lang niet alle fotografen zagen het belang hiervan in en ook de omstandigheden waren er vaak niet naar om de voorschriften te kunnen volgen. Bovendien bleek al snel dat de fotografische vertekening nauwkeurige metingen onmogelijk maakte. In Engeland was de antropometrische fotografie aan het eind van de negentiende eeuw al op haar retour. Fotografen bleven wel werken in een soort antropologische ‘stijl’, waarbij de persoon vanuit verschillende hoeken en in verschillende houdingen tegen een neutrale achtergrond werd gefotografeerd, maar de meetlat en voorgeschreven posities verdwenen. In Duitsland nam de ‘Typen’-fotografie de plaats in van de antropometrische fotografie zoals die nog door Gustav Fritsch werd gemaakt. Men ging daarvoor op zoek naar personen die representatief geacht werden voor een bepaald ras omdat ze de uiterlijke kenmerken van dat ras vertoonden. Helaas kon men in de praktijk nooit een persoon vinden die alle veronderstelde typerende kenmerken had. De Papoea met alle kenmerken van de Papoea bestond niet, Cesare Lombroso kon geen foto laten zien van een misdadiger die alle kenmerken vertoonde van de geboren crimineel, Duitsers met alleen Noordse kenmerken waren zeldzaam en dr. Stratz beklaagde zich over het feit dat hij nog nooit een vrouw had gezien met de ideale ‘grondmaat’. Of zoals Paul Broca, de vader van de Franse antropologie, het uitdrukte: ‘Mensentypen bestaan niet echt, het zijn abstracte concepten afgeleid van de vergelijking van etnische groepen en de identificatie van normale kenmerken binnen iedere groep.’ Maar de zoektocht naar voorbeeldige representanten kon ook bijzondere foto’s opleveren, met die van Richard Parkinson als lichtend voorbeeld. ‘Type’ zoals in ‘daguerreotype’ betekent in het Duits ‘fotografisch beeld’ en een ‘Idealtype’ kon ook een foto met een bijzondere kwaliteit, een ‘Prachtaufname’, zijn. Bernhard Hagen, de eerste directeur van het Volkenkundig Museum in Main beschreef een Idealtype als een beeld ‘dat uitdrukt wat door metingen (antropometrie) en beschrijvingen niet uitgedrukt kan worden’. Parkinson verbleef vele jaren in Oceanië, waar hij objecten verzamelde en 188
fotografeerde in opdracht van Duitse volkenkundige instellingen. In 1894 en 1900 verschenen twee albums met zijn foto’s: Album Papua Typen I en II. De uitgaven kwamen tot stand in samenwerking met Adolf Bernhard Meyer, directeur van het Königlichen Zoologischen und Anthropologisch-Ethnographisches Museum in Dresden. Parkinsons fotografie ontstijgt in technisch en beeldend opzicht de antropologische fotografie van zijn tijd. Hij maakte ingetogen portretten van individuen van vlees en bloed die volgens de formulering van Bernhard Hagen tot de geslaagde Idealtypen horen. In het archief van het museum in Dresden bewaart men zeventien gelatinenegatieven van deze portretten. Op 13 februari 1945 zijn ze ernstig beschadigd geraakt door de grote hitte veroorzaakt door het bombardement van Dresden.
Volgende pagina’s: Foto’s uit: A.B Meyer en Richard Parkinson: Album Papua Typen i en ii, Dresden 1894 en 1900 Fotograaf: Richard Parkinson
189
Vrouw van de Admiraliteits Eilanden
Jongen uit Noord-Bougainville, Salomon Eilanden
‘Man uit Oceanië’ Fotograaf: Studio Ghémar, Brussel ca. 1880
In iedere discussie over de multiculturele samenleving valt vroeg of laat de term cultuurrelativisme. cuLTuuROver de betekenis van dit woord bestaat enige verRELATIVIsME warring. Oorspronkelijk verwijst het naar een nieuwe benadering van culturen als tegenhanger van het denken in superieure en minderwaardige volken en rassen. Nu kan het ook een negatieve kwalificatie zijn voor mensen die vasthouden aan het ideaal van een pluriforme samenleving. ‘Multiculti’s’ worden ook wel cultuurrelativisten genoemd als ze volhouden dat alle culturen gelijkwaardig zijn. Fortuyn noemde de islam een achterlijke cultuur en Wilders weet zeker dat Nederland een ‘joods-christelijke’ cultuur heeft, die, als we niet uitkijken, geinfiltreerd wordt door de islam. Sommigen noemen dit racistische uitspraken, anderen noemen dit geen racisme omdat de uitspraak niet over rassen maar over culturen gaat, en weer anderen zeggen dat in de praktijk het verschil tussen ras en cultuur niet bestaat, omdat het effect van veroordelen hetzelfde is. Het boegbeeld van het cultuurrelativisme is Franz Boas, leerling van Rudolf Virchow en vanaf 1899 hoogleraar antropologie aan de Universiteit van Columbia. Hij stelde de methodiek van het craniologisch en antropometrisch onderzoek ter discussie, evenals het gebruik van statistieken op basis van gemiddelde waarden, omdat die de grote individuele variëteit binnen een ras verdoezelden. 212
213
‘Affenbilder’ Fotograaf: Gregor Krause, Borneo ca. 1920 Gepubliceerd in: Affenbilder Album Borneo III, München, G. Müller 1926
AFFENbILDER
Dr. Gregor Krause maakte in de ja-
en een lichamelijk onderzoek dat de orang-
ren twintig in Borneo een fotoserie
oetang met ‘de zorgvuldigheid van een ver-
van de eerste ontmoeting tussen
pleegster’ uitvoert. Uit haar gezichtsuitdruk-
een volwassen orang-oetangvrouw
king maakt Krause op dat ze de kleine onder-
en een babyneusaapje dat door zijn moeder
tussen uithoort over zijn aard en afkomst.
was verstoten. Volgens Krause nam de orang-
Vervolgens spelen ze allerlei leerzame spel-
oetan onmiddellijk de rol van oudere en hoger
letjes. Na drie weken zijn de twee helemaal
ontwikkelde zuster op zich. ‘Rein menschlich’
aan elkaar gewend en verkeert het weesaapje
noemt hij haar voorbeeldige gedrag tegen-
in uitstekende gezondheid. Kort daarna wordt
over het bange neusaapje. Het probeert te
het op transport gezet naar een dierentuin
vluchten, maar de grote zus drukt het aapje
in Europa, waar het na drie dagen overlijdt.
tegen haar borst. Dan volgt de begroetingskus
240
241
DE OMGEVING VAN DE MENs Is DE MEDEMENs
Jules Deelder, 2004 Locatie: Nieuwe Binnenweg, Rotterdam-West
242
243
Er is vijf jaar verstreken na het begin van dit boek. We wonen inmiddels drieëntwintig jaar in Rotterdam. In TERuG IN ons deel van de straat heersen nu de witte kinderen. ROTTERDAM Met gekleurd krijt tekenen ze dezelfde hinkelbanen op de stoeptegels als ik een halve eeuw geleden elders tekende. De rijbaan is nog het domein van jongens in te hard rijdende zwarte autootjes, maar de georganiseerde ouders zijn bezig daar iets tegen te doen. Af en toe schrikken we nog wel eens wakker van een middennachtelijke knal en vragen we ons af of er afgerekend wordt of dat iemand trek heeft in een van de vele vette houtduiven die zich in de binnentuin genesteld hebben. De hangjongeren zijn ergens anders gaan hangen en de huizencrisis is volgens de gemeentelijke aanslagen aan onze huizen voorbijgegaan. De wietplantage verderop is ontmanteld en de krakers van een leegstaand pand om de hoek rookten zichzelf uit met een uitslaande brand. Het gebouw met dichtgetimmerde ramen was korte tijd een eenzame smet tussen gereinigde gevelpartijen waar stokrozen welig tieren in fraaie kleuren, maar is inmiddels alweer verbouwd tot een appartementencomplex. Er rijden bakfietsen af en aan met slingers van plastic bloemetjes aan het stuur en de eerste elektrische auto is gesignaleerd. Op de hoek van de straat is een Urban Espresso Bar neergestreken waar het leger zzp’ers uit de creatieve sector zich verzamelt achter laptops en caffè lattes. We 244
hebben de afgelopen vijf jaar geen last gehad van inbraak. Emma wel, maar zij woont nu een paar kilometer verder aan de Coolhaven. Het heeft er alle schijn van dat de buurt tot rust is gekomen. Iets te veel in het geval van de vrouw die twee straten verderop tien jaar dood op haar matras heeft gelegen. Maar een aanzienlijk deel van de Rotterdammers voelt zich nog onveranderd ongemakkelijk of bedreigd door de immigranten. De geboren Rotterdammer die zijn portiekwoning niet op tijd inwisselde voor een woning in een buitenwijk omdat hij daar het geld niet voor had, woont nog steeds tussen allochtonen die een andere taal spreken, een geloof aanhangen dat het zijne niet is, en net zo weinig of nog minder maatschappelijk aanzien hebben als hij. Van die oude en nieuwe Rotterdammers wordt meer flexibiliteit gevraagd dan van de bewoners van minder gekleurde wijken. Oude Rotterdammers verlangen terug naar een tijd waarin zij normen en waarden deelden met de meerderheid van hun buurtgenoten en geven de nieuwkomers de schuld van de spanningen in de buurt. En die nieuwkomers, afkomstig van het platteland van Turkije, Marokko of elders, voelen zich in de stad niet thuis en verschansen zich in de vertrouwde omgeving van lotgenoten. Sommige politieke partijen gebruiken de etnische tegenstellingen als inzet van de gemeenteraadsverkiezingen. De vvd heeft campagneborden langs de weg geplaatst met: ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ en ‘Rotterdam is van u en niet van criminelen’. Vooral de eerste lokt reacties uit. Rotterdammers veranderen de teksten in: ‘In Rotterdam spreken we Rotterdams’ of ... ‘alle talen’, en na Obama’s bezoek aan Nederland: ‘... beter Engels dan Mark Rutte’. Op de avond van de verkiezingen ziet heel Nederland op televisie hoe Geert Wilders zijn aanhangers opjut tot het scanderen van ‘minder minder minder’ Marokkanen in het land. Een beproefd recept, nu in een oer-Hollandse variant in een gezellig café. Het slotstuk van dit ongetwijfeld zorgvuldig voorbereide optreden wordt tot vervelens toe herhaald in diverse televisieprogramma’s. Prominente en minder prominente partijleden treden uit de partij en opiniemannen buitelen over elkaar heen in oude en nieuwe media om allemaal in eigen woorden hetzelfde te vertellen: Wilders is te ver gegaan, hij is nu kapitein op een zinkend schip. Honderden onbekende Nederlanders doen aangifte van racisme. In een persconferentie reageert Wilders lakoniek met de mededeling dat 245