9
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" november 2013 nr. Jaargang 18 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
wettelijk pensioen zelfstandige
inhoud wettelijk pensioen zelfstandige Inkomen en pensioen optimaal combineren
Inkomen en pensioen optimaal combineren 1
begunstigingsclausule ‘Wettelijke erfgenamen’ vanaf 5 maart 2014 gelijkgesteld met ‘nalatenschap’ 4 tweedepijlerpensioenen Zijn leeftijdsafhankelijke bijdragenpercentages toegelaten in vastebijdragenplannen? 6
Pensioen opbouwen
In vorige nummers van Life & Benefits bespraken we de nieuwe regels met betrekking tot de pensioenbonus en de toegelaten arbeid voor gepensioneerden. Wil men nog actief blijven op een moment waarop men al een pensioen kan krijgen, stelt zich de vraag of een voortgezet beroepsinkomen wel financieel interessant is. Kan men de inkomsten niet beter op een andere manier laten uitkeren? Dit artikel zet een aantal elementen die daarbij aan bod komen op een rijtje. Wie een pensioen ontvangt en een activiteit uitoefent in het kader van de toegelaten activiteiten, bouwt op basis van die activiteit geen bijkomend wettelijk pensioen op. En wat met het aanvullend pensioen? Zou het om werknemers gaan, dan betekent het uitsluiten van gepensioneerden die tijdens hun pensioen bezoldigde arbeid verrichten, een discriminatie ten overstaan van normaal actieve werknemers. Maar is het een al dan niet toegelaten discriminatie? Er is sprake van een objectief uitsluitingscriterium, dat redelijk kan verantwoord worden rekening houdend met het beoogde objectief van het pensioenplan, namelijk om vanaf de latere pensionering een aanvulling bij een wettelijk pensioen te verstrekken. Als dusdanig zijn een aantal argumenten verenigd om te stellen dat het mogelijk om een toegelaten discriminatie zou kunnen gaan. Een oordeel over gebeurlijke betwistingen hoort toe aan de rechtbanken. Voor zelfstandigen speelt dit discriminatie argument minder. In de huidige stand van de wetgeving lijkt een aanvullend pensioen te kunnen. Hoe moeten we in dergelijk geval omgaan met de 80% regel? De vraag naar duidelijkheid over dit alles ligt op de politieke tafel.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Sociale bijdrage
De socialezekerheidsbijdrage voor het kwartaal waarin men stopt als zelfstandige, is in principe steeds volledig verschuldigd. Er zijn echter geen sociale bijdragen meer verschuldigd vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin men de activiteit heeft stopgezet. Het bereiken van de pensioenleeftijd vormt daarop een uitzondering. De bijdrage voor het kwartaal waarin men de pensioenleeftijd bereikt en de activiteit stopzet, is niet meer verschuldigd. Men mag dan wel geen beroepsinkomen meer hebben. Als dat laatste wel het geval is, en men nog actief blijft als zelfstandige en daarmee een beroepsinkomen verdient terwijl men al een (vervroegd) pensioen ontvangt, moet men sociale bijdragen blijven betalen. Hoe groot die bijdrage is, hangt af van het feit of dat inkomen wel of niet de grenzen van de toegelaten activiteit voor gepensioneerden overschrijdt. De sociale bijdrage wordt thans berekend op het inkomen van 3 jaar geleden, dat dan geïndexeerd wordt. De bijdrage van 2013 wordt dus berekend op wat in
2 LIFE & BENEFITS
NR 9
KLUWER
NOVEMBER 2013
2010 verdiend werd (binnenkort komen er andere regels bij, daarover in een volgend nummer meer). Liggen die geïndexeerde inkomsten onder de grens van de toegelaten activiteit, of wordt die met minder dan 25% overschreden, dan wordt de sociale bijdrage berekend aan een verminderd percentage (3,675%), en wordt het inkomen waarop de bijdrage berekend wordt bovendien geplafonneerd op het bedrag van de grens van de toegelaten activiteit. Dat resulteert in flink lagere bijdragen. In de volgende tabel vindt u de definitieve bijdragen op jaarbasis voor een zelfstandige die een rustpensioen ontvangt (nog te verhogen met de administratiekosten van de sociale kas), berekend op de grens van de toegelaten arbeid. Maximuminkomen
Maximumbijdrage
Rustpensioen zonder kinderlast
6.056,01 euro
222,55 euro
Rustpensioen met kinderlast
9.084,01 euro
333,84 euro
Maximuminkomen
Maximumbijdrage
Rustpensioen zonder kinderlast
17.492,17 euro
642,84 euro
Rustpensioen met kinderlast
21.277,17 euro
781,94 euro
Vervroegd pensioen
Normale pensioenleeftijd
Ligt het inkomen echter hoger, dan verliest men voor dat jaar het wettelijk rustpensioen, tenzij men 42 jaar pensioenloopbaan telde, waardoor men onbeperkt mag bijverdienen zonder pensioenverlies. Daarnaast blijft men ook sociale bijdragen betalen aan het normale tarief van een hoofdberoep (22% tot het tussenplafond, 14,16% erboven). En met die bijdragen zal men geen verder wettelijk pensioen opbouwen. Dat lijkt dus niet zo interessant. Kosteloos mandaat
Men kan als actieve gepensioneerde een kosteloos mandaat uitoefenen. Dat het mandaat onbezoldigd is, moet blijken uit de statuten of uit een verslag van de raad van bestuur. Bij een kosteloos mandaat in enge zin, het leiden van de vennootschap en het stellen van rechtshandelingen namens de vennootschap, is men niet langer verzekeringsplichtig, en zijn er ook geen sociale bijdragen verschuldigd. Een verklaring op eer volstaat om dit te bewijzen. Maar opgelet, zodra men naast het onbezoldigd mandaat ook uitvoerende taken in de vennootschap vervult, bijvoorbeeld administratief werk of contacten met klanten, dan is er sprake van een dubbele pet, die van mandataris en werkend vennoot, en blijft men bijdrageplichtig. Dat is ook het geval wanneer men enig vennoot is, of actief is in een commanditaire vennootschap, of beherend vennoot is in een coöperatieve vennootschap. Dan wordt men verondersteld aansluitingsplichtig werkend vennoot te zijn. De sociale bijdragen zijn dan verschuldigd op het inkomen van drie jaar geleden, en de betrokkene betaalt minstens de minimumbijdrage.
Geen beroepsinkomen uit de vennootschap
Men kan het inkomen ook op een andere manier genereren. Een zelfstandige die via een vennootschap werkt kan het opnemen als dividend. Fiscaal is dit een pak minder interessant dan een tijd geleden. De inkomsten worden immers eerst belast in de vennootschapsbelasting. Als het om een belangrijk dividend gaat verliest men doorgaans het genot van het verlaagde vennootschapstarief, waardoor men aan 34% belasting komt. Het dividend zelf wordt dan nog eens belast aan 25%. Men kan zo trachten te ontsnappen aan sociale bijdragen, maar dat lukt enkel wanneer men niet aanzien wordt als werkend vennoot, wat in vele gevallen waarschijnlijk moeilijk zal blijken. Een financieel quasi gelijkwaardige piste is het inkomen op te potten in de vennootschap, en het uit te keren bij haar vereffening. Maar ook daarbij is er sprake van vennootschapsbelasting, en nog eens 25% liquidatiebelasting bij de vereffening (nieuw tarief vanaf 1 oktober 2014).
Niet pensioneren
Men is niet verplicht om met pensioen te gaan, ook niet vanaf 65 jaar. Men kan gewoon verder blijven werken en beroepsinkomen blijven verdienen. Als het beroepsinkomen op jaarbasis maximum 2.838,99 euro bedraagt, dan zijn er geen
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 9
NOVEMBER 2013 3
sociale bijdragen verschuldigd. Is het inkomen hoger, dan blijft men de normale sociale bijdragen in hoofdberoep betalen. Men bouwt er nog wel pensioenrechten mee op, voor zover men minstens de minimumbijdrage in hoofdberoep betaalt. Sommige zelfstandigen blijven werken en sociale bijdragen betalen omdat ze een korte loopbaan achter de rug hebben, en zo toch nog een hoger pensioen krijgen. Afwegen
Is het nu interessant om het pensioen op te nemen, en dan nog te blijven werken, of is het beter om het pensioen uit te stellen en misschien daardoor wat meer pensioen te ontvangen? Het is moeilijk om daar algemeen geldende conclusies te formuleren, want iedere individuele situatie is anders. We hebben in dit en voorgaande artikels in Life & Benefits (nrs. 7 en 8 van dit jaar) al heel wat stukken van de puzzel bijeen gebracht. Waarop letten? •
Vanaf wanneer kan men op pensioen gaan, rekening houdend met de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden ? Binnenkort is voor de meeste zelfstandigen de vroegste leeftijd 62 jaar op voorwaarde van een loopbaan van 40 jaar.
•
Men kan als zelfstandige pensioen en beroepsinkomen combineren, maar vanaf een netto inkomen van meer dan 6.056,01 euro inkomen bij vervroegd pensioen en 17.492,17 euro na 65 jaar, verliest men een stuk van het pensioen. Tenzij men als 65 plusser al een loopbaan van 42 jaar achter de rug heeft, want dan mag men onbeperkt bijverdienen. Dit kan voor sommigen een incentive betekenen om actief te blijven tot men die 42 jaar bereikt, omdat het financieel plaatje er dan heel wat anders uitziet.
•
De sociale bijdragen kunnen lager liggen wanneer men al een pensioen ontvangt. Maar dan mag men niet veel verdienen. Is het netto inkomen hoger dan 6.056,01 euro bij vervroegd pensioen of hoger dan 17.492,17 euro na 65 jaar, dan zal men normale sociale bijdragen moeten betalen, maar men bouwt er wel geen verder pensioen mee op.
•
Als men daarentegen nog geen pensioen ontvangt, bouwt men wel nog pensioen op met de sociale bijdrage. Men komt dan mogelijk ook in aanmerking voor een pensioenbonus. Een jaartje langer sociale bijdragen betalen wanneer men bijvoorbeeld een bruto beroepsinkomen van 36.000 euro verdient zal per maand ongeveer 24 euro meer pensioen opleveren (alleenstaandenpensioen). Daar bovenop komt dan mogelijk nog een pensioenbonus. Die bonus loopt per jaar bijkomend pensioenuitstel gradueel op van 39 euro meer pensioen per maand tot 65 euro meer per maand.
•
Men kan het inkomen onder een andere vorm uit de vennootschap trachten te halen. Of dit financieel interessanter is hangt af van het niveau van de betrokken bedragen. Een mogelijk knelpunt daarbij is dat de vennootschap moet beschikken over een bijdrageplichtige werkende vennoot.
•
De belastingvoet op het aanvullend pensioen is lager als men actief blijft tot 65 jaar. Die bedraagt dan slechts 10%, tegenover 16,5%, 18% of 20% bij eerdere opname. En maar 80% van het VAPZ kapitaal wordt belast.
Om goed af te kunnen wegen, zou men op basis van al die elementen, en op basis van het verwachte inkomen en de verwachte leeftijd van reëel stopzetten van de activiteit, een cashflowanalyse kunnen maken in verschillende scenario’s. Wat moet men bijdragen, hoe veel ontvangt men, en wanneer?
■
Tip: Een zelfstandige doet er goed aan om terdege de rekening te maken wanneer hij overweegt om pensioen en inkomen te combineren. Want soms zal het interessanter zijn om het pensioen nog niet aan te vragen. Paul Roels
4 LIFE & BENEFITS
NR 9
NOVEMBER 2013
KLUWER
begunstigingsclausule
‘Wettelijke erfgenamen’ vanaf 5 maart 2014 gelijkgesteld met ‘nalatenschap’ In een eerdere bijdrage (Life & Benefits, 2012, nr. 3, p. 3) gingen we al in op de wet van 13 januari 2012, die een nieuw artikel 110/1 in de Landverzekeringswet schoof. Dit nieuwe artikel stelt in het kader van een levensverzekering de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’ van de verzekeringnemer gelijk met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer. Deze bijdrage zoomt in op de overgangsbepaling die de inwerkingtreding voor ‘oude’ polissen vastlegt. Die overgangsregeling verstrijkt op 5 maart 2014. Situering
Met voormeld wettelijk ingrijpen wenste de wetgever de soms ongewenste effecten van de begunstiging ‘de wettelijke erfgenamen’ weg te werken. Denk bijvoorbeeld aan een kinderloze weduwnaar die een nieuwe levensgezellin vindt met wie hij feitelijk gaat samenwonen en die hij testamentair aanduidt als legataris van zijn hele nalatenschap. Indien de betrokkene destijds een flink deel van zijn roerend vermogen in een levensverzekering had gestopt en daarin zijn ‘wettelijke erfgenamen’ als begunstigden had aangeduid, dan riskeert de nieuwe levensgezellin buiten de prijzen te vallen. Zij heeft bij het overlijden van haar partner wel recht op zijn hele nalatenschap, maar het overlijdenskapitaal uit de levensverzekering maakt civielrechtelijk geen deel uit van de nalatenschap (wat daarom nog niet betekent dat er fiscaal geen successierechten op zouden verschuldigd zijn). Dat overlijdenskapitaal komt dan volgens de begunstigingsclausule toe aan de ‘wettelijke erfgenamen’. Nu blijkt de nieuwe levensgezellin echter geen wettelijke, maar hooguit testamentaire erfgename te zijn. Het overlijdenskapitaal zou dan naar onze mening toekomen aan bijvoorbeeld de broers en zussen of neven en nichten van de overledene: hoewel testamentair onterfd ten gunste van de nieuwe levensgezellin, zijn zij het toch die in eerste instantie door de wet tot de erfenis geroepen waren en dus de ‘wettelijke’ erfgenamen zijn. Met de nieuwe wet, die zoals gezegd ‘de wettelijke erfgenamen’ van de verzekeringnemer gelijkstelt met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer, zal de nieuwe levensgezellin wel recht hebben op het overlijdenskapitaal (zie Life & Benefits, 2012, nr. 3, p. 3 voor nog andere illustraties van de mogelijk ongewenste effecten van de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’).
Inwerkingtreding
De nieuwe wet is van toepassing op polissen gesloten vanaf 5 maart 2012, zijnde de datum van inwerkingtreding van de wet (tien dagen na diens publicatie in het Staatsblad). Let wel, het nieuwe artikel 110/1 van de Landverzekeringswet stelt de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’ van de verzekeringnemer niet zonder meer gelijk met ‘de nalatenschap’ van de verzekeringnemer. Dit nieuwe artikel luidt immers als volgt: “Wanneer de wettelijke erfgenamen als begunstigden worden aangewezen zonder bij name te zijn vermeld, is, onder voorbehoud van tegenbewijs of andersluidend beding, de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de nalatenschap van de verzekeringnemer”. De gelijkstelling geldt dus slechts “onder voorbehoud van tegenbewijs of andersluidend beding”. Een verzeke-
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 9
NOVEMBER 2013 5
ringnemer kan immers altijd goede redenen hebben om specifiek zijn wettelijke erfgenamen eerder dan zijn nalatenschap als begunstigde aan te duiden. Overgangsregeling
De voormelde wet van 13 januari 2012 voorziet in een verdaagde inwerkingtreding van het nieuwe artikel 110/1 van de Landverzekeringswet voor polissen gesloten vóór 5 maart 2012: “Gedurende een termijn van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van deze wet [tot 5 maart 2014] kan, met betrekking tot de lopende levensverzekeringsovereenkomsten afgesloten vóór de inwerkingtreding van deze wet [vóór 5 maart 2012], de verzekeringnemer op initiatief van de verzekeraar, door middel van een bijvoegsel bij de polis, getekend door de verzekeringnemer en de verzekeraar, uitdrukkelijk verklaren dat hij afziet van de toepassing van artikel 110/1. Indien een dergelijke verklaring niet wordt afgelegd, zijn de lopende levensverzekeringsovereenkomsten afgesloten vóór de inwerkingtreding van deze wet [vóór 5 maart 2012], bij het verstrijken van die termijn [vanaf 5 maart 2014], onderworpen aan de bepalingen van deze wet.” Enige commentaar hierbij. •
De verzekeraars worden uitgenodigd door de wetgever om hun bestaande klanten die een polis hebben met de kwestieuze begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’, over de kwestie te informeren en te bevragen. Hoewel er niet echt sprake is van een formele verplichting hiertoe, lijkt de redactie van de wettekst, en meer bepaald de tussenzin ‘op initiatief van de verzekeraar’, ergens te wijzen op een weliswaar wat omfloerste maar toch impliciete informatieverplichting van de verzekeraars.
•
De tekst lijkt zelfs te suggereren dat de verzekeraars een – optioneel door de klant te retourneren – polisbijvoegsel moeten voorleggen aan hun klanten waarin zij afzien van de toepassing van de nieuwe wet. Op dat vlak is het toch wel opletten geblazen. Naar onze mening doen de verzekeraars er goed aan te duiden op het feit dat de toepassing van de nieuwe wet in heel wat gevallen potentiële problemen kan voorkomen, en dat men er dus best niet van afziet. Het ondertekenen van een polisbijvoegsel waarin de verzekeringnemer afziet van de toepassing van de nieuwe wet, wordt naar onze mening dan ook best niet geprofileerd als ‘standaardoptie’. En dit zeker als de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’ destijds in de polis verzeild is geraakt als gevolg van het gewoon aankruisen van een ‘voorgedrukte’ begunstigingsclausule in die zin in het toenmalige verzekeringsvoorstel. Hoe dan ook wordt de mailing aan de klanten een delicate evenwichtsoefening, met de uitdaging een toch wel danig ingewikkelde materie enigszins begrijpelijk over te brengen. Hierin is ongetwijfeld ook een rol weggelegd voor de tussenpersoon, die kan instaan voor een meer geïndividualiseerde begeleiding, kwestie van te vermijden dat er ongelukken zouden begaan worden in uitvoering van een wet die uitgerekend tot doel had om potentiële problemen uit de wereld te helpen.
•
De wet voorziet niet in een precieze limietdatum voor die informatie- en bevragingsronde door de verzekeraar. Maar vermits het polisbijvoegsel blijkbaar uiterlijk getekend moet zijn tegen 5 maart 2014, begint de tijd toch wel stilaan te dringen.
•
Noteer ook het nogal merkwaardige formalisme voor wie wil afzien van de toepassing van de nieuwe wet. Daartoe moet, uiterlijk tegen 5 maart 2014, een polisbijvoegsel worden getekend door de verzekeringnemer en de verzekeraar. Dit wijkt af van de normale spelregels bij de wijziging van de begunstigingsclausule: hiervoor legt de wet enkel een ‘geschrift’ op. En zo’n ‘geschrift’ kan juridisch een eenzijdig door de verzekeringnemer ondertekend document zijn, hoewel ook daar een polisbijvoegsel aangewezen is
6 LIFE & BENEFITS
NR 9
KLUWER
NOVEMBER 2013
omwille van de tegenstelbaarheid aan de verzekeraar. Maar voor de afstand van de toepassing van de nieuwe wet, is dus blijkbaar een door de verzekeraar en de verzekeringnemer ondertekend polisbijvoegsel een wettelijke pleegvorm en dus een ‘vereiste’. •
Naar onze mening is het voor wie tegen 5 maart 2014 geen polisbijvoegsel heeft getekend waarin hij afziet van de toepassing van het nieuwe artikel 110/1 van de Landverzekeringswet, ook nog na 5 maart 2014 mogelijk om de begunstigingsclausule ‘de wettelijke erfgenamen’, die ondertussen vanaf 5 maart 2014 in toepassing van de nieuwe wet moet gelezen worden als ‘de nalatenschap’, weer in te ruilen voor en dus terug te draaien naar de ‘wettelijke erfgenamen’. Zoals gezegd stelt het nieuwe artikel 110/1 van de Landverzekeringswet de wettelijke erfgenamen slechts gelijk met de nalatenschap ‘onder voorbehoud van andersluidend beding’. Die afwijking wordt dan wel best ook expliciet zo verwoord in de nieuwe begunstigingsclausule. Die kan dan bijvoorbeeld verwijzen naar ‘de wettelijke erfgenamen ten persoonlijke titel, in afwijking van artikel 110/1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst’.
■
Tip: De verplichting van de verzekeraars om hun klanten te informeren over de mogelijkheid om via polisbijvoegsel af te zien van de toepassing van de nieuwe wet, wordt door de verzekeraars best niet opgevat als een ‘aansporing’ om ook effectief zo’n polisbijvoegsel te ondertekenen. Paul Van Eesbeeck
tweedepijlerpensioenen
Zijn leeftijdsafhankelijke bijdragenpercentages toegelaten in vastebijdragenplannen? Het Europees Hof van Justitie heeft zich op 26 september 2013 in de zaak C476/11 (HK Danmark (optredend voor Glennie Kristensen) vs. Experian A/S) uitgesproken over de vraag of een onderneming de hoogte van de werkgeversbijdragen ter financiering van de bedrijfspensioenregeling mag laten afhangen van de leeftijd van de werknemers. Feiten
Mevrouw Kristensen was in dienst van Experian, die een aanvullende bedrijfspensioenregeling had ingevoerd. Experian betaalde 2/3de van de bijdragen en de werknemers het resterende deel. De pensioenbijdragen werden uitgedrukt als een percentage van het basissalaris in functie van de leeftijd van de werknemers volgens onderstaand schema: Leeftijd werknemers < 35 jaar 35 t.e.m. 44 jaar vanaf 45 jaar
% werknemersbijdragen 3% 4% 5%
% werkgeversbijdragen 6% 8% 10%
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 9
NOVEMBER 2013 7
Mevrouw Kristensen was bij haar indiensttreding 29 jaar oud. Experian betaalde voor haar een werkgeversbijdrage gelijk aan 6% van haar basissalaris. Zij meende echter dat dit in strijd was met het in de Deense wetgeving ingeschreven verbod van leeftijdsdiscriminatie tussen werknemers op het vlak van verloning. De Bond voor handels- en kantoorpersoneel (HK Danmark), die voor haar optrad, vorderde een schadevergoeding en de nabetaling van pensioenbijdragen aan het percentage voor werknemers ouder dan 45 jaar. Wettelijk kader
De Richtlijn 2000/78 van 27 november 2000 verbiedt in de regel discriminatie op basis van leeftijd op het vlak van de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden (met inbegrip van verloning). Werkgeversbijdragen tot financiering van een aanvullende bedrijfspensioenregeling zijn volgens het Hof loon en vallen dus onder de werkingssfeer van de Richtlijn 2000/78. Artikel 6.1. van de Richtlijn 2000/78 stelt echter dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormt indien dit verschil in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Artikel 6.2. van de Richtlijn 2000/78 laat bovendien de Lidstaten toe te bepalen dat in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid de vaststelling van (i) een toetredingsleeftijd, (ii) een leeftijd voor het verkrijgen van het recht op pensioen- of invaliditeitsuitkeringen, (iii) verschillende leeftijden voor werknemers of voor groepen of categorieën werknemers of (iv) het gebruik van leeftijdscriteria in de actuariële berekeningen, geen discriminatie op grond van leeftijd vormt, mits dit niet leidt tot discriminatie op grond van geslacht. De Deense wetgever had bij de omzetting van de Richtlijn 2000/78 in het Deens recht toepassing gemaakt van het vrijstellingsregime voorzien in artikel 6.2. De Deense Wet Gelijke Behandeling bepaalt namelijk dat ze zich niet verzet tegen het gebruik van een toetredingsleeftijd of van leeftijdscriteria in de actuariële berekeningen in verband met ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, mits dit niet leidt tot discriminatie op grond van geslacht. De Deense rechter wilde in deze zaak echter weten of de bedrijfspensioenregeling van Experian met leeftijdsafhankelijke pensioenbijdragen ook onder deze vrijstellingsregeling van art. 6.2. Richtlijn 2000/78 valt en dus is toegestaan.
Uitspraak van het Hof
Het Hof van Justitie oordeelde dat de uitzonderingsregeling van artikel 6.2. van de Richtlijn 2000/78 restrictief moet worden geïnterpreteerd. Volgens het Hof valt een leeftijdsafhankelijke progressiviteit van de pensioenbijdragen niet onder de toegelaten uitzonderingen van artikel 6.2. Het Hof is echter verder gegaan en heeft ook onderzocht of leeftijdsafhankelijke pensioenbijdragen kunnen worden gerechtvaardigd op basis van artikel 6.1. van de Richtlijn. Het Hof kwam tot het besluit dat artikel 6.1. zich niet verzet tegen een bedrijfspensioenregeling op basis waarvan de werkgever pensioenbijdragen betaalt die hoger zijn naargelang de leeftijd van de werknemer, mits het daaruit voortvloeiend onderscheid op basis van leeftijd passend en noodzakelijk is om een legitieme doelstelling te bereiken. Experian en de Deense regering riepen in dat de leeftijdsgebonden bijdragen waren ingegeven om aan werknemers, die slechts op latere leeftijd aan het pensioenplan aangesloten worden, de mogelijkheid te bieden om tijdens een relatief korte aansluitingsperiode een voldoende groot pensioenbedrag bijeen te sparen. Verder wilde men ook de jongere werknemers tijdig bij het pensioenplan aansluiten, waarbij ze dan over een groter deel van hun salaris in cash kunnen beschikken omdat er voor hen lagere werknemersbijdragen gelden. Het Hof aanvaardde dat deze doelstellingen legitiem zijn. Het Hof had ook oren naar het ar-
8 LIFE & BENEFITS
NR 9
NOVEMBER 2013
KLUWER
gument dat een deel van deze bijdragen dienden om risico’s tegen overlijden, arbeidsongeschiktheid en ernstige ziekte te dekken, waarvan de kosten nu eenmaal toenemen met de leeftijd. Het is volgens het Hof aan de nationale rechter om bij de evenredigheidstoets uit te maken of de nadelige gevolgen van het onderscheid door de voordelen van de bedrijfspensioenregeling worden gecompenseerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat lagere werkgeversbijdragen overeenstemmen met lagere werknemersbijdragen, zodat de bijdragen die mevrouw Kristensen zelf moest dragen lager waren dan deze die een werknemer van meer dan 45 jaar moest betalen. Belang van dit arrest voor België?
Ook België heeft van de vrijstellingsregeling van artikel 6.2. van de Richtlijn 2000/78 gebruik gemaakt bij de omzetting van de Richtlijn in Belgisch recht. Artikel 12 §2 van de Algemene Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 somt een limitatieve lijst van onderscheiden op basis van leeftijd op, die zijn toegelaten in aanvullende regelingen voor sociale zekerheid mits ze niet leiden tot geslachtsdiscriminatie. Deze lijst komt in grote mate overeen met de hiervoor geschetste vrijstellingsregeling van artikel 6.2. van de Richtlijn. De Belgische wetgever is echter een stap verder gegaan en heeft aan de lijst van toegelaten onderscheiden toegevoegd dat in vastebijdragen- en cashbalanceplannen een direct onderscheid op grond van leeftijd op het vlak van de bijdragen (met inbegrip van de werknemersbijdragen) is toegelaten mits aan de voorwaarden van de zogenoemde 4%-regel (‘trapjesregel’) is voldaan. Hoewel het Hof enkel uitspraak heeft gedaan over de Deense wetgeving kan men op grond van het arrest Kristensen stellen dat de Belgische wetgever, door deze 4%-regel uitdrukkelijk op te nemen in de vrijstellingsregeling, handelt in strijd met het Europese recht, omdat een dergelijke vrijstelling niet voorkomt in artikel 6.2. van Richtlijn 2000/78. Het is naar onze mening echter een stap te ver om daaruit te besluiten dat leeftijdsgebonden bijdragenpercentages in vastebijdragen- en cashbalanceplannen in België sowieso verboden zouden zijn. Het Hof van Justitie heeft een onderscheid op basis van leeftijd in pensioenbijdragen in een vastebijdragenplan immers niet per definitie als ongeoorloofd beschouwd. In de mate dat men de leeftijdsgebonden bijdragenpercentages kan rechtvaardigen op grond van artikel 12 §1 van de Antidiscriminatiewet (dat de implementatie is in België van artikel 6.1. van de Richtlijn 2000/78) kan men een dergelijk onderscheid naar onze mening verdedigen. Uiteraard zal dit alles afhangen van de vraag of het onderscheid is ingegeven door een legitiem doel en of het de evenredigheidstoets van artikel 12 §1 van de Antidiscriminatiewet zal doorstaan.
■
Tip: Neem de 4%-regel niet zonder meer op in uw pensioenplan, maar ga na of het onderscheid op basis van leeftijd kadert in een legitiem doel (het door de wetgever bepaalde sociaal beleid) en evenredig is. An Van Damme & Barbara Heylen (Claeys & Engels)
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Patrick Lambrecht –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2013 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.