Module 4
Bos en struweel
INHOUD
INHOUD
1.
Natuur- en landbouwwaarde
03
1.1
Situering en historiek
04
1.2
Voornaamste oorzaken van degradatie van bos en struweel
05
1.3
Functies
1.3.1 Ecologische functie
1.3.2 Sociale functie
1.3.3 Economische functie
06 06 15 16
2.
Aanleg
25
2.1
Bos
2.1.1 Wettelijk kader
2.1.2 Aanleg in de praktijk
25 25 26
2.2
Struweel
27
3.
Beheer
29
3.1
Bos
3.1.1 Aanlegbeheer
3.1.2 Geïntegreerd bosbeheer
29 29 30
3.2
Struweel
35
REFERENTIES
37
4 – 01
Module 4
Bos en struweel
Gebaseerd op: Van Miegroet (1194), Spaas (2003), Hermy (2004), NARA (2005), Boer en Schils (2007), Bosengroen (2009), Bosgroepen (2009), Pers. comm. Sander Jansens (2009), Inverde (sd), MVG (sd). wervel (2009)
Een bos is een relatief begrip. Iedereen geeft er een eigen invulling aan. Dat er veel bomen in een bos staan is voor ons nogal evident. Om de discussie ten dele op te lossen heeft de wetgever een definitie opgesteld: Definitie uit het Bosdecreet: Bos wordt omschreven als zijnde grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen. Voor onze wetgever moeten er dus bomen aanwezig zijn. Maar hoeveel? In een park staan ook bomen, in een boomgaard ook, … en op een bosweg: staan geen bomen! Daarom zijn er in de wet nog wat uitzonderingen toegevoegd. Uitzonderingen die geen bos zijn: parken, tuinen, boomgaarden, kerstboomaanplantingen, .... En uitzonderingen die wel bos zijn: kapvlakten, boswegen, permanente open plekken in het bos, ....
1. Natuur- en landbouwwaarde
1. Natuur- en landbouwwaarde
Wat verder opvalt, is dat de definitie zelf al melding maakt van verschillende functies van het bos. We spreken dus pas van een bos als er meer dan één functie is. Natuurbehoud is één van de mogelijke functies. Het aantal boomsoorten in de Vlaamse bossen is vrij beperkt, maar de hoge soortendiversiteit aan andere planten, dieren, mossen, korstmossen, schimmels, maakt bossen extreem belangrijk voor het natuurbehoud. Houtproductie is voor private boseigenaars dikwijls de belangrijkste functie, al mag dit ook niet overschat worden. Uit een onderzoek van Van Herzele & Van Gossum (2008) bleek dat slechts 30% van de eigenaars als echte ‘economisten’ konden worden beschouwd. De rest had eerder recreatieve doelstellingen en anderen wisten zelfs amper dat ze een bos in bezit hadden. Om deze economische functie te optimaliseren is in het verleden heel wat onderzoek gebeurd. Denk maar aan de snel groeiende populieren, de naaldboomplantages in de Kempen, .... De vraag voor de onderzoekers was toen: hoe produceer ik op zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk hout van een welbepaalde kwaliteit. Vanuit deze optiek is het niet moeilijk te begrijpen dat op beleidsniveau het onderdeel ‘bosbouw’ vroeger onder het Departement Landbouw viel. Een derde belangrijke functie in Vlaanderen is recreatie. Bossen zijn gemeenschappelijk bezit geworden. Wandelaars, ruiters, mountainbikers, … trekken vooral in het weekend massaal de bossen in. Het is dan aan de beheerder om af te wegen of hij dit toestaat en hoe dit in goede banen wordt geleid. Struweel is een begroeiing van voornamelijk struiken die minstens 1 m, maar meestal 2 tot 5 m hoog zijn. In natuurlijke bosranden vormen struwelen of mantels de overgang tussen de eigenlijke bosgemeenschap en zoomvegetaties. Daarbij kunnen zich dankzij de duidelijke invloed van het nabije bos typische bosplanten vestigen, maar eveneens typische planten van open terrein. In gebieden waar successie niet steeds leidt tot bosvorming, zoals duinen, kunnen struwelen wel op zich bestaan, los van bosgebieden. Ook in hagen kunnen met struweel geassocieerde soorten zich vestigen. Struweel heeft meestal een dichte structuur, waar veel doornige soorten in voorkomen, typische voorbeelden zijn meidoorn, sleedoorn en hondsroos.
4– 03
Module 4
De Vlaamse bossen zijn het resultaat van vele duizenden jaren menselijke beïnvloeding. Van oudsher is hout een natuurlijke grondstof met vele toepassingsmogelijkheden, zowel in de landbouw als in de maatschappij in het algemeen. Deze voorgeschiedenis van bos in Vlaanderen werd getekend door instabiliteit met grote veranderingen in oppervlakte, tijdelijke ontginning en omzetting tot landbouwland, degradatie door beweiding, herbebossing, grote veranderingen in het beheer, aanplant van andere boomsoorten (met voornamelijk naaldhout op voormalige heidegronden en populieren op natte gronden), .... In 1850 bereikte de bosoppervlakte in Vlaanderen een dieptepunt, al was de bosindex al vanaf de 12de en 13de eeuw erg laag. De huidige totale bosoppervlakte in Vlaanderen bedraagt ongeveer 146.381 ha (of 10,8% van de totale oppervlakte), wat weinig is tegenover de totale bosoppervlakte in België (620.000 ha of 20%). Vlaanderen behoort op die manier tot de bosarmste regio’s in Europa. Bovendien blijven er in Vlaanderen nog weinig grote bossen over. Het Vlaamse bosareaal is erg versnipperd. Zowel ruimtelijk: hier en daar wat kleine bossnippers als administratief: die kleine snippers zijn dan vaak nog van verschillende eigenaars. Naar schatting 70% ervan is in eigendom van ongeveer 100.000 particuliere eigenaars, waarbij de meeste boseigendommen kleiner zijn dan 1 ha. Van de overige 30% is 13% eigendom van het Vlaamse Gewest en 17% is in handen van andere openbare eigenaars zoals OCMW’s, kerkfabrieken, gemeentes, etc.. Ook met de biodiversiteit in de bossen gaat het niet goed. Planten krijgen het zwaar te verduren door verzuring en verdonkering van onze bossen. Onze bossen zijn in het algemeen jonge bossen, minder dan 100 jaar oud. Doordat ze ouder worden kunnen soorten die afhankelijk zijn van oud bos zich stilaan terug stabiliseren. Eekhoorn, ree en boommarter maken grote sprongen voorwaarts in Vlaanderen en ook bosvogels doen het vrij goed.
Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw is onder invloed van de wereldhandel en de toegang tot gebieden waar hout veel goedkoper is, de vraag naar hout lokaal gedaald. Ook nieuwe materialen zoals beton, staal en kunststoffen deden hun intrede. Hierdoor en ook door de evolutie van de grondwaarde bevinden bossen zich in een kwetsbare positie. Er bestaan spanningen tussen landbouw, bosbouw en natuurbehoud die verband houden met ruimtegebruik, recreatie, zorg voor het landschap en milieuherstel. Zo overtreft akkergrond de waarde van bosgrond en bouwgrond is nog meer waard. Dit is dan ook de reden waarom de huidige bossen vooral op de, voor landbouw minder geschikte, gronden liggen, bijv. op arme zandbodems, op heuveltoppen met ondiepe bodems, op steile hellingen en op zeer natte venige of zware kleibodems (meestal in valleigebieden). Vandaag de dag treden ook andere functies van het bos meer en meer op de voorgrond. Enerzijds zoeken mensen het bos op om te genieten van de rust en stilte. Anderzijds kunnen de erkenning van de ecologische functies van het bos en het belang van bos voor het mondiale leefmilieu misschien een oplossing bieden voor de achteruitgang van de biodiversiteit en opwarming van de aarde. Zo komt een bosrijke omgeving tegemoet aan onze behoefte aan landschappelijke afwisseling, rust en stilte, maar zorgt het ook voor het vastleggen van CO2 en de levering van biomassa voor de productie van duurzame energie.
BOS
Versnippering van het bosareaal, mate van isolatie en randinvloeden
Versnipperen van bossen leidt niet enkel tot kleinere percelen, maar ook tot een toegenomen isolatie van deze bossen. De meeste bossoorten hebben een geringe kolonisatiecapaciteit, wat het hen zeer moeilijk maakt om zich van één bos naar een ander te verplaatsen. Ze zijn letterlijk gevangen in het bos. Dergelijke populaties hebben een verhoogde kans op uitsterven doordat uitwisseling met naburige populaties niet mogelijk is. Kleinere bospercelen en een grotere hoeveelheid bosrand, zorgen ervoor dat bossen meer blootgesteld zijn aan invloeden uit de omgeving. Vooral soorten die typisch zijn voor de kern van het bos (bijv. bosanemoon, dalkruid, …) worden negatief beïnvloed. Inwaai van vervuilende stoffen (bijv. stikstofdeposities die verzuring en vermesting veroorzaken, drift van pesticiden), binnendringen van soorten die er niet thuishoren en verstoring (bijv. lawaai) bedreigen onze bossen en struwelen.
Introductie van uitheemse soorten
Omwille van hun gunstige bosbouwkundige eigenschappen zoals snelle groei, goede houtkwaliteit, … of esthetische eigenschappen werden heel wat uitheemse soorten geïntroduceerd (Amerikaanse eik, Pontische rododendron, …). Een aantal van deze soorten, zoals Amerikaanse vogelkers, heeft een dominant en agressief karakter. Ze concurreren met inheemse soorten, belemmeren verjonging van inheemse soorten, beïnvloeden het voedselaanbod, brengen verandering in natuurlijke processen. Daarnaast zijn deze soorten meestal van weinig belang voor inheemse dier- en plantensoorten of oefenen ze er zelfs een negatieve invloed op uit. Dit komt omdat ze niet zoals de streekeigen soorten die een lange evolutie hebben ondergaan, waarbij ingewikkelde samenlevingen met allerlei organismen ontstaan die met de bomen en struiken zijn mee geëvolueerd.
Waterhuishouding en verdroging
De waterhuishouding is sterk bepalend voor de aanwezige vegetatie. Vooral in sterk waterafhankelijke bostypes, zoals beekbegeleidende en broekbossen zullen wijzigingen van de waterhuishouding leiden tot wijzigingen in de vegetatie. Waterwinning, uitdiepen en ruimen van greppels en sloten, het verbreden of rechttrekken van beken, het draineren van landbouwland en het ondoordringbaar maken van oppervlakken (onder andere door wegen en gebouwen) wijzigen de waterhuishouding.
Toegenomen recreatiedruk
Bossen zijn erg populair als recreatiegebied. De recreatiefunctie van een bos gaat over het algemeen relatief goed samen met andere functies, zoals houtproductie, milieu- en esthetische functie maar met de functie natuur zorgt dit vaak voor problemen. Bij recreatie zorgen lawaai en betreding voor verstoring. Daarom worden sommige bossen met rust gelaten en afgesloten voor het publiek om de natuurwaarden te beschermen.
oorzaken van degradatie
Leren beheren
Om te begrijpen hoe de Vlaamse bossen in deze precaire situatie zijn beland moeten we terug gaan naar het verleden. Bossen hadden voornamelijk een economische functie. Was er nood aan landbouwgrond dan werden bossen ontgonnen. Was er anderzijds veel vraag naar hout? Dan steeg het bosareaal lokaal tijdelijk. Ook de samenstelling van de bossen werd zo beïnvloed door de economie. Zo werden in de voorbije eeuwen boomsoorten, zoals de snelgroeiende populier of de Corsicaanse den, aangeplant omwille van de vraag naar hout.
1.2 Voornaamste oorzaken van degradatie
1. Natuur- en landbouwwaarde — 1. Situering en historiek — 2. Voornaamste
1.1 Situering en historiek
Bos en struweel
1) Dit is de overgangszone van zoom naar bos die vooral uit lichtminnende struiken bestaat. Vaak zijn dit doornige soorten zoals slee-
4 – 04
doorn, meidoorn, braam en hondsroos, maar je vindt er ook soorten als rode kornoelje en kardinaalsmuts. 2) Dit is de kruidachtige begroeiing in de randzone tussen de houtachtige begroeiing en het aanpalende landbouwland.
4 – 05
Module 4
STRUWEEL
Struwelen genieten doorgaans weinig bescherming. Vroeger kwamen ze dikwijls voor langs sloten, dijken, wegen en paden. Ruilverkavelingen, schaalvergroting en intensief mechanisch onderhoud waren mede oorzaak van het verdwijnen van het struweel, maar ze hebben het meest te lijden gehad onder de intensivering van begrazing en de invoering van prikkeldraad als veekering. Ook door het wegvallen van traditioneel beheer van mantelvegetaties zijn vele struwelen overgegaan in bos. Daarnaast vormt de aanvoer van meststoffen en herbiciden vanuit de omgeving een ernstige bedreiging, die tot verruiging van de vegetatie kan leiden.
1.3 Functies 1.3.1 Ecologische functie van bos en struweel
• •
struwelen. Een ernstige bedreiging is verder de aanvoer van meststoffen en herbiciden vanuit de omgeving, die kan leiden tot verruiging van de vegetatie. boomsoortensamenstelling: de boomlaag is vaak aangeplant of door de mens gestuurd, en niet altijd samengesteld uit boomsoorten die het best aan de standplaats zijn aangepast. Monotone aanplantingen (bijv. productiebossen), zonder variatie in leeftijdsopbouw, soortensamenstelling of structuur, zijn veel voorkomend. mate van structuurvariatie: structurele elementen zoals dikke bomen, dood hout en open plekken en paden zijn bepalend voor de natuurwaarde van een bos.
Dikke bomen: zeer dikke bomen komen niet of nauwelijks voor in regulier beheerde bossen; ze worden immers gekapt wanneer ze de gewenste doeldiameter bereiken. Aan deze bomen is meestal een specifieke levensgemeenschap gelinkt, bestaande uit een groot aantal organismen. Op die manier dragen ze bij tot het verhogen van de biologische diversiteit in het bos. Ze bieden nestgelegenheid voor vogels, maar ook voor verschillende (korst)mossoorten, insecten en vleermuizen vormen ze een belangrijke woonplaats. Holle bomen bieden nestgelegenheid, verblijf, beschutting en voedsel aan talrijke dieren waarvan de boommarter, bosvleermuis, grote bonte specht en bosuil er maar enkele zijn. Ook van de zwarte specht is geweten dat hij bij voorkeur zijn nest uit zware oude, bomen hakt.
BOS
Leren beheren
In een gemengd loofbos kunnen duizenden verschillende dier- en plantensoorten leven. Het feit dat in bossen weinig of geen meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en de bodem niet bewerkt wordt, resulteert meestal in een rijk bodemleven. Dit komt dan weer ten goede aan andere soorten, waaronder ook sommige bedreigde. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan de das of de bosspitsmuis die een dieet hebben dat grotendeels uit ongewervelden bestaat. Daarnaast zijn er ook tal van andere factoren die de natuurwaarde van bossen mee beïnvloeden.
4 – 06
De natuurwaarde van bossen hangt af van meerdere factoren: • de ouderdom van het bos: in het algemeen neemt de ecologische waarde van een bos toe met toenemende ouderdom. Hierbij is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de duur van het bodemgebruik en de leeftijd van de bomen. De twee hebben niet per se iets met elkaar te maken. Van de huidige totale bosoppervlakte in Vlaanderen (146.400 ha) is ongeveer 23.000 ha bos oud bos (dwz dat het de laatste 230 jaar altijd bos is geweest). De 23000 ha verwijst naar de duur van het bodemgebruik en niet naar de ouderdom van de bomen. Er bestaat (veel) “oud bos” met erg jonge bomen erop. De bodems in die bossen zijn relatief weinig verstoord. Verschillende planten- en diersoorten zijn voor hun voortbestaan aan oude bossen gebonden, o.a. bosanemoon, boshyacint of veelbloemige salomonszegel. • de groeiplaats: naarmate de verscheidenheid of heterogeniteit (structuurvariatie, bodem- en reliëf variatie,…) van een bos stijgt, zal ook de soortenrijkdom toenemen. Verscheidenheid in bodems kan betekenen dat meer bosplanten een plaatsje vinden op de bosbodem. • de mate van isolatie: versnippering van bossen leidt niet enkel tot minder en kleinere bospercelen, maar ook tot toegenomen isolatie van deze bossen. Heel wat typische bossoorten slagen er dan ook niet in om op natuurlijke wijze bossen waar ze niet of niet meer aanwezig zijn te koloniseren. Het is dan ook van groot belang om in bossen waar deze typische bossoorten aanwezig zijn, omzichtig te beheren en deze soorten voldoende in rekening te brengen. • schadelijke milieu-invloeden: een gevolg van de versnippering is dat de hoeveelheid bosrand toegenomen is en bossen meer blootgesteld zijn aan invloeden vanuit de omgeving. Inwaai van vervuilende stoffen, binnendringen van soorten die niet in bossen thuishoren en luchtverontreiniging (bijv. verzurende en vermestende N-deposities) vormen belangrijke bedreigingen voor onze bossen en
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
Bos en struweel
Oude (dikke) bomen zijn van monumentaal belang voor de natuurwaarde in bossen (bron: O. Dochy).
Daarom is het binnen het natuurgericht beheer van bossen sterk gewenst om minstens een aantal bomen voor te bestemmen om zeer oud te laten worden en van ouderdom te laten sterven. Dit proces gaat meestal geleidelijk aan, waarbij takken afscheuren, holtes ontstaan die inrotten enzovoort. Dood hout: hoewel de naam anders doet vermoeden, is dood hout bijzonder waardevol. In het verleden werd in de Vlaamse bossen zeer intensief alle dood hout verwijderd. Wetende dat 1/5 van het aantal bosdiersoorten afhankelijk is van dood hout is het te begrijpen dat door deze praktijken heel wat diersoorten sterk zijn afgenomen. Het gaat onder meer om soorten zoals elfenbankjes en tal van houtetende insecten zoals boktorren. Dood hout is erg belangrijk in het bosecosysteem en kan zowel staand als liggend optreden. Dood hout vormt een langzaam vrijkomende voorraad aan water en voedingsstoffen die kan dienen als habitat voor tal van mossen, schimmels, micro-organismen en ongewervelden.
4 – 07
Module 4
Bos en struweel
In de meeste bossen vinden we vaak maar enkele boomsoorten. Het aantal struiken, kruiden en mossen daarentegen is meestal veel groter. We kunnen de soortensamenstelling van bossen in het algemeen indelen in: • (bos)zoomsoorten: dit zijn kruidachtige plantensoorten welke sterk aan bosranden gebonden zijn. Ze ontwikkelen zich het beste in halfschaduwsituaties, bijv. look-zonder look, gele dovenetel en stinkende gouwe. • mantelsoorten; vooral lichtminnende struiken, bijv. sleedoorn, meidoorn, braam, …
Dood hout (liggend of staand) brengt nieuw leven (bron: P. Verdonckt).
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen licht (twijgen en dunne takken) en zwaar hout (zware takken, stammen > 6 cm). Vooral voor nestgelegenheid (bijv. voor spechten en vleermuizen) is zwaar hout van grote waarde. De stobben van hakhoutstoven vormen ook een belangrijke vorm van dood hout. Ze bieden door hun grillige vorm een grote variatie aan van microhabitats. Oude essen- en eikenstobben staan bekend om hun rijkdom aan mossen met hoge natuurwaarde. Ook herbergen ze vaak zeldzame insecten, zoals het vliegend hert. Amfibieën en reptielen, zoals adder, padden, salamanders, ringslang en gladde slang, vinden in vermolmde hakhoutstoven een geschikt overwinteringsbiotoop.
Braam (bron: bioweb KUL, Kortrijk).
Open plekken en paden: zorgen voor grotere diversiteit in habitats en functioneren als toevluchtsoord voor heel wat soorten die in het dichtere bos niet kunnen overleven. Tegenwoordig ook een toevluchtsoord voor soorten van open habitats die buiten het bos niet meer aanwezig zijn. Deze soorten zijn als het ware in het bos gedreven. De paden dienen als transportroute voor zaden, die meegenomen worden door dieren, wandelaars of machines of als uitvalsbasis voor (her)kolonisatie van het bos. Bovendien blijken ze ook bijzonder geschikt voor soorten die profiteren van het opener milieu, de verstoorde bodem (belangrijk voor bepaalde pioniersoorten), meer licht en meer voedsel.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
1. Flora
Leren beheren
Meidoorn (bron: bioweb KUL, Kortrijk).
Sleedoorn (bron: bioweb KUL, Kortrijk).
Open plekken en paden zorgen voor meer licht (bron: T. De Prest).
• kapvlakte3 soorten, gekarakteriseerd door sterk lichtminnende kruidensoorten.vingerhoedskruid, wilgenroosje, boskruiskruid ,ruig hersthooi, …
3) Kapvlakte: Een oppervlakte waarvan de bomen gekapt werden en waarop nog geen heraanplanting is gebeurd of waarop nog geen
4 – 08
spontane herbebossing heeft plaatsgevonden.
4 – 09
Module 4
Bos en struweel
Vogels
Vingerhoedskruid (bron: bioweb KUL, Kortrijk).
Wilgenroosje (bron: bioweb KUL, Kortrijk).
Ruig hertshooi (bron: O. Dochy.)
Bossen zijn over het algemeen zeer rijk aan vogels. Welke vogels er voorkomen wordt voornamelijk beïnvloed door kenmerken van het bos zelf maar ook door die van het omgevende landschap. Ze bepalen in hoofdzaak de aanwezigheid van schuil- en nestgelegenheid en het voedselaanbod (insecten, slakken, vruchten, zaden, …). Soortenrijkdom en vogeldichtheid nemen gewoonlijk toe met de bedekking en de heterogeniteit van de boomlaag. Een grotere afwisseling in de vegetatie gaat immers gepaard met een toename van het aantal voedselbronnen en plaatsen voor nestgelegenheid. Het aantal niches (= leefruimte die een soort of een populatie in een ecosysteem inneemt) neemt toe. Vele soorten benutten de geboden ruimte namelijk op een verschillende manier, zo zijn er de: • bodemvogels (boompieper, nachtzwaluw, …). • struikvogels (fitis, tuinfluiter, nachtegaal, …). • stamfoeragerende vogels en holenbroeders (spechten, boomklevers, boomkruiper, …). • kruinbewonende soorten (wielewaal, …). Ook kapvlaktes in bossen zijn door sommige vogels erg in trek, bijv. voor bijzondere vogelsoorten als de nachtzwaluw, boomleeuwerik, boompieper en gekraagde roodstaart.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
2. Fauna
Leren beheren
4 – 10
De zoom – mantel – kern opbouw (bron: K. Boer).
Daarnaast zijn er de echte bosplanten, die schaduw tolereren of eraan ontsnappen door in het vroege voorjaar bovengronds zichtbaar te zijn. Ze hebben een specifiek ecologisch profiel: schaduwtolerant en vermijden te droge en te natte standplaatsen, komen voor op bodems met middelmatige pH en middelmatige nutriëntenbeschikbaarheid. Voorbeelden zijn bosanemoon, dalkruid, witte klaverzuring, salomonszegel, … Ook een groot aantal niet-bossoorten die ook in andere habitats (bijv. graslanden) voorkomen, zijn in bossen aanwezig. Meestal wordt specifieke aandacht besteed aan de echte bossoorten, die vooral in ouder bos aanwezig zijn. Nochtans hebben ook de eerste drie soortgroepen bossen nodig voor hun overleving. Verdwijnt het bos dan hebben deze planten het erg moeilijk om te overleven. Ook voor niet-bossoorten is dit van belang, daar voor een aantal van deze soorten open plekken in het bos het laatste refugium vormen.
Bosuil (links) en boomklever rechts (bron: P. Verdonckt, M. Viskens).
In Vlaanderen gaat het vrij goed met de bosvogels. Uit onderstaande figuur blijkt dat de toestand van bijna alle soorten stabiel is of vooruit gaat. Dit houdt verband met het streven naar een meer natuurlijke samenstelling en structuur van de houtige vegetatie en het ouder laten worden van de bomen, waardoor meer bossen geschikt worden voor kolonisatie.
Aantal soorten per trendcategorie voor vogelsoorten met hoofdverspreiding in bossen (NARA, 2005).
4 – 11
Module 4
Bos en struweel
Zoogdieren In onze bossen vinden we tot 60 soorten zoogdieren terug. Ook hier kan men stellen dat hoe complexer de plantenstructuur is, hoe groter de diversiteit. Allerlei zoogdieren gebruiken bossen als leef-, voedselof voortplantingsgebied. Hun relatie met het bos is afhankelijk van hun activiteiten, bijv. rusten, foerageren, schuilen, trekken enzovoort, ... bepalen hun voorkeur voor een bepaald bostype. Zo zal opgaand bos voor het merendeel van de zoogdieren geen interessante situatie vormen. Het biedt namelijk weinig schuilmogelijkheden en er is ook maar weinig plantaardig voedsel aanwezig door overschaduwing.
Aantal soorten per trendcategorie voor zoogdiersoorten met hoofdverspreiding in bossen (NARA, 2005).
Eén van de bewoners van onze gematigde loofbossen verdween al voor 1900 uit Vlaanderen, namelijk de wilde kat. Een andere soort, is de hazelmuis (rode lijst soort): deze soort gaat er nog steeds op achteruit en komt momenteel enkel nog voor in de Provincie Limburg. Andere soorten zoals de rode eekhoorn, de ree, de grote bosmuis en de boommarter gaan erop vooruit.
Insecten
Van links naar rechts: ree, rode eekhoorn en das, allen maken ze gebruik van bossen en struweel
zij het voor schuilgelegenheid, voedsel of beide (bron: M. Viskens).
Leren beheren
Het konijn is geen eigenlijke bosbewoner, maar vertoeft graag in de nabijheid ervan. Zijn voorkeur gaat uit naar verse scheuten met een hoog eiwitgehalte. Jong bos kan vaak sterk te leiden hebben onder vraat door konijnen. Ook andere zoogdieren zoals reeën kunnen heel wat vraatschade veroorzaken, maar ook zij behoren tot het bosecosysteem. Bij de aanplant van nieuw bos kan het dan ook belangrijk zijn voorzorgsmaatregelen te nemen. Bossen doen dienst als zomerbiotoop en als jachtgebied voor allerlei vleermuissoorten. De betekenis van een bos voor vleermuizen neemt toe naarmate het ouder wordt (>100 jaar). Zo jagen vleermuizen voornamelijk in structuurrijke delen en op plaatsen waar een goede oriëntatie mogelijk is. De reeks heide - naaldbos – wilgenbos – kapvlakte – loofbos heeft duidelijk een toenemende betekenis voor jagende vleermuizen. Dit komt voornamelijk omdat loofbos structuurrijker is en dus meer geschikt voor vleermuizen om zich te oriënteren dan heidegebied. Ook bieden structuurrijke bossen meer beschutting tegen wind en predatoren. Lijnvormige elementen of andere kleine landschapselementen in aansluiting met het omgevende landschap blijken voor hen eveneens van belang. Spechtenholen, holtes en spleten in de bast van bomen doen dienst als woonst voor vleermuizen. Daarnaast komen ook tal van andere zoogdieren als vossen, groot wild (herten, reeën en everzwijn) voor in onze bossen.
Insecten vormen een onmisbare schakel in de voedselketen. Boomsoorten treden daarenboven dikwijls op als waardplant4 voor plantenetende insecten en vormen zo de basis van de voedselketen. Bij een grotere boomsoortenrijkdom neemt het aantal bosinsecten toe wat op zijn beurt kan zorgen voor een complexer (stabieler) voedselweb. Uit onderzoek bleek dat het potentieel aantal insectensoorten dat kan voorkomen op de verschillende boomsoorten sterk kan variëren (zie tabel 1).
wilg
450
den
172
eik
423
sleedoorn
153
berk
334
zwarte els
141
éénstijlige meidoorn
209
olm
124
populier
189
wilde appel
118
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
Sinds kort broedt ook de middelste bonte specht in onze bossen. Dit is een op Europees niveau bedreigde soort welke zijn broedareaal jaarlijks gestaag uitbreidt. Andere soorten zoals de bonte vliegenvanger en de fluiter daarentegen nemen nog verder af.
Overzicht van de boomsoorten met het aantal insecten die deze als waardplant kunnen gebruiken (bron: Kennedy & Southwood, 1999).
Vooral voor eiken, wilgen en berken is dit aantal hoog. Op uitheemse boomsoorten leven meestal veel minder insectensoorten. Ook altijd groene boomsoorten zoals hulst herbergen gevoelig minder insectensoorten.
vlinders
189
wantsen
38
galvormers
53
kevers
67
vliegen
21
bladwespen
17
bladluizen
23
overige
23
Een overzicht van het aantal insectensoorten die werden gevonden op een eik (bron: F. BINK,1989)
4) Plant die voor een bepaalde insectensoort van betekenis is als voedselplant van de larve of rups.
4 – 12
4 – 13
Module 4
STRUWEEL
In het ideale geval is bos omgeven door een struweel. Het fungeert als een soort buffer voor invloeden van buitenaf, bijv. nutriënten, pesticiden,… Maar daarnaast vormen struwelen en bosranden ook een belangrijk habitat voor veel organismen en zorgen ze voor een meer geleidelijke overgang van bos naar open landschap waarbij een gradiënt aan lichtinval wordt gecreëerd. In het optimale geval is het struweel zo breed als de bomen van het aangrenzende bos hoog zijn. Voor hooghout bedraagt dit bijv. 25m, dit is echter een serieuze oppervlakte productiebos die verloren gaat ten koste van struweel. In de praktijk zijn deze dus vaak smaller.
1. Flora
Leren beheren
In bosranden komen niet alleen typische bosrandsoorten voor, maar ook soorten van open plekken of van jonge pioniersbossen zoals boshavikskruid, boskruiskruid, echte guldenroede, schermhavikskruid,... Deze plantensoorten profiteren van de hogere lichthoeveelheden en het afwijkend microklimaat in vergelijking met de boskern.
4 – 14
Over het algemeen worden struwelen in 3 klassen opgedeeld: • zure braamstruwelen: deze komen voor op zure standplaatsen aan bosranden, op kapvlakten, langs wegbermen en perceelsscheidingen, in de halfschaduw of in volle zon, meestal op zandige bodem. Ook in bossen die ijler komen te staan omwille van dunning of verminderde vitaliteit kan een onder groei van bramen optreden. Voor vele natuurbeheerders vormen bramen een probleem, hoewel deze een grote ecologische betekenis hebben als nectarbron, eetbare vruchten, dekking en voedsel voor dieren. Verder zijn soorten zoals brem en ratelpopulier ook typische soorten van deze struwelen. • doornstruwelen: deze klasse omvat struwelen op matig vochtige tot droge, neutrale tot basische bodems. Heel wat oude hagen en houtkanten kunnen tot deze plantengemeenschap gerekend worden, evenals mantels en open plekken, horende bij oude goed ontwikkelde bossen op voedsel rijke bodems. Sleedoorn, éénstijlige meidoorn en gewonde vlier zijn enkele kensoorten van deze klasse, net als enkele lianen, zoals bosrank. • wilgenbroekstruwelen: de klasse van de wilgenbroekstruwelen of sporkenwilgenbroekstruwelen omvat struweelgemeenschappen van natte standplaatsen op venige, vrij voedselarme tot vrij voedselrijke bodem, waarbij de waterstand niet erg wisselend is. Bijv. sporkehout, grauwe wilg en geoorde wilg.
2. Fauna Struwelen hebben een groot belang voor verschillende fauna-elementen omwille van twee belangrijke aspecten. Enerzijds spelen soortspecifieke kenmerken, zoals de aanwezigheid van bessen of nectar in een bepaald seizoen, een rol. Hierdoor bieden struwelen voedsel aan tal van insecten en zoogdieren welke op hun beurt opnieuw een aantal amfibieën en reptielen kunnen aantrekken. In het broedseizoen profiteert een hele schare kleine zangvogels zoals tuinfluiter, nachtegaal, fitis, spotvogel, vink, tjiftjaf, merel, zanglijster, kool- en pimpelmees, maar ook de grote bonte specht, boomkruiper, houtduif, Turkse tortelduif, sperwer, zwarte kraai, ekster, ring- en grasmus, bosrietzanger, groenling, kneu, winterkoning,... van de vruchten en insecten die de struiken aantrekken. In de trektijd en in de winter komen daar nog soorten bij als lijsters, putters en gorzen die dan vooral van de vruchten en zaden gebruik maken. Voor vogels als de klapekster dienen doornstruwelen als voorraadkast. Als het aanbod aan prooien groot is, kan hij de kleine prooidieren niet achter elkaar opeten. Hij legt dan, op een specifieke wijze, een voorraadje aan. Klapeksters prikken kevers, hagedisjes en andere prooien op doorns en hier en daar zelfs op prikkeldraad. Anderzijds spelen structurele aspecten een rol. Hierdoor dienen struwelen als schuilplaats voor tal van dieren of broedplaats voor tal van vogels. Bijvoorbeeld: • amfibieën zoeken struwelen op om te overwinteren. • tal van gewervelde (bijv. vleermuizen) en ongewervelde soorten (bijv. vlinders) gebruiken lijnvormige struwelen in een verder open landschap een belangrijk hulpmiddel bij oriëntatie en verplaatsing. • dassen blijken zich bij voorkeur te verplaatsen langsheen verschillende lijnvormige structuurelementen in het landschap en maken dikwijls hun holen onder struweel. Niet alleen de verplaatsingen maar ook de meeste territoriumgrenzen blijken samen te vallen met lijnvormige struwelen. • tal van andere kleine zoogdieren zoals woelmuizen, spitsmuizen, wezel, steenmarter, konijnen,…, maar ook rode lijst soorten zoals de sterk bedreigde hazelmuis maken gebruik van struwelen. • heel wat vlinders komen voor in struwelen (ook bosrand- en struweelvlinders genaamd), bijv. de eikenpage, het boomblauwtje en de citroenvlinder. Voor hen is de structuur van de bosrand of struweel erg belangrijk. Daarnaast zijn ook de soorten erg belangrijk daar de meeste vlindersoorten sterk gebonden zijn aan bepaalde soorten waardplanten voor hun bestaan.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
De grootste belangstelling gaat meestal uit naar de dagvlinders, omdat zij optreden als indicatoren voor de natuurlijkheidsgraad van het bos. Er werd vastgesteld dat de meeste vlindersoorten voorkomen in oude gemengde, structuurrijke bossen met een open karakter en natuurlijk ontwikkelde randen. Een afname van de vlinderdiversiteit is meestal het gevolg van een verarming van het bosecosysteem. Zoals eerder aangehaald zijn ook heel wat soorten insecten (of tenminste hun larve) afhankelijk van dood hout (bijv. boktorren, kniptorren, schorskevers, dansvliegen, …).
Bos en struweel
1.3.2 Sociale functie Tot voor kort werd praktisch enkel rekening gehouden met de economische functie van het bos. Pas vanaf de jaren ’60 begon het concept bos voor vrije tijd zich te verspreiden. Meer en meer mensen brengen hun vrije tijd graag buiten, in het groen, door. Het bos dient als een plek voor herbronning en ontspanning. Wandelaars, ruiters, mountainbikers, ... 6 miljoen Vlamingen, 150.000 ha bos: een hele uitdaging om dat in goede banen te leiden. Daarom wordt het onthaal van het publiek in openbaar bos ook georganiseerd. Er werden onthaalzones, didactische paden en speelzones ontwikkeld met de bedoeling de recreanten te laten genieten van deze bevoorrechte omgeving en om te vermijden dat ze deze zouden verstoren. De Vlaamse wet zegt dat alle bossen zijn opengesteld voor wandelaars. Dit wil zeggen dat je als wandelaar op elke bosweg mag komen, ongeacht wie de eigenaar is. Als je dit niet wil als eigenaar kan je gebruik maken van de officiële borden van ANB om wandelaars de toegang te ontzeggen. Een bordje ‘privé’ volstaat dus niet om mensen wettelijk de toegang te ontzeggen. Voor fietsers en ruiters is de wetgeving helemaal omgedraaid: zij mogen het bos niet in, tenzij er een officieel bord staat dat toestemming geeft. Een private boseigenaar die wandelaars toelaat in zijn bos of die zijn bos openstelt als speelzone krijgt hiervoor subsidie. Om de toegankelijkheid van alle mogelijke recreanten te regelen, stel je een toegankelijkheidsreglement op. Je communiceert dit aan de mensen via een bord aan de ingang van het bos en officiële bebording op de boswegen om aan te geven wie waar mag komen.
4 – 15
Module 4
Bos en struweel
Afhankelijk van de kwaliteit kunnen we verschillende “beheerresten” onderscheiden, namelijk stamhout, takhout, struiken en stronken welke op een verschillende manier kunnen verwerkt worden.
Stamhout
Signalisatie is vaak niet duidelijk en wordt niet altijd gerespecteerd (bron: Inverde).
Leren beheren
Hierboven wordt weergegeven hoe het wettelijk moet. In praktijk blijkt het vaak niet zo eenvoudig te zijn. Zo zijn er vaak mensen die zich niet al te veel aantrekken van signalisatie. Het is dan aan de beheerder om creatief om te springen met de toestroom van mensen. In grote boscomplexen wordt vaak geopteerd om de parkings bij de minder gevoelige gebieden te leggen. Het blijkt immers dat de meeste bosbezoekers zich niet verder dan 500 m van de parking verwijderen. Knuppelpadden zorgen ervoor dat mensen een modderige weg niet steeds breder en breder maken. Een dikke dode boom op de weg houdt wandelaars tegen, ze zullen immers de gemakkelijkste weg kiezen. Speelzones leg je best in de buurt van een jeugdlokaal en niet aan de andere kant van het bos, .... De basisregel blijft steeds: verplichten en verbieden werkt niet zo goed. Mensen leiden daarentegen zonder dat ze het zelf goed beseffen blijkt vaak erg goed te werken.
4 – 16
1.3.3 Economische functie 1. Houtproductie
Naast de eerder vermelde functies van bos vervult bos meestal als hoofdfunctie de houtproductie. In veel gebieden in Europa, maar ook in de Ardennen, is bosbouw een deeltak en soms zelfs de hoofdtak van het landbouwbedrijf. Vooral in de winter schakelt de landbouwer dan over naar bosbeheer. Hout wordt overal gebruikt: meubels, daken, weipalen, parket, … en brandhout. Voor de meeste bosbouwers is brandhout een nevenproduct van de bosbouw. Bosbouwers proberen kwaliteitsstammen te kweken die verwerkt kunnen worden tot balken, meubelhout, fineer, .... Maar voor deze zware kwaliteitsstammen geoogst worden wordt er reeds duchtig gekapt in de dunnere exemplaren. Dit zijn vaak mooie brandhoutsortimenten. Het kruinhout van de zware bomen wordt ook vaak als brandhout gebruikt of versnipperd voor energieproductie.
De grootste financiële waarde zit in het onderste gedeelte van de stammen. De waarde van een stam is afhankelijk van de houtkwaliteit. En de houtkwaliteit is op zijn beurt afhankelijk van de gekozen toepassingen. Enkele toepassingen zijn: • fineerhout: voor deze toepassing is hout nodig dat geen gebreken bevat: takstompen, vorstscheuren, ringscheuren, .... Het hout bevat liefst een gelijkmatige jaarringopbouw. Dergelijk hout produceren vergt heel wat inspanningen. • balkenhout: hout voor balken moet vooral recht zijn. Weinig takstompen is mooi meegenomen. • weipalen: natuurlijke duurzaamheid • buitenschrijnwerk: natuurlijke duurzaamheid • parket: liefst zonder knoesten, hoewel veel knoesten wel eens als ‘authentiek’ beschouwd worden en daardoor graag gezien zijn. • meubelhout: geen knoesten • brandhout: rechte takvrije stammen zijn gemakkelijker om te verwerken maar in principe is alle hout geschikt als brandhout. • OSB-platen: vooral naaldhout met een klein percentage loofhout. Gebreken hebben geen invloed op de toepassing.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
A. Verwerken van hout afkomstig uit bos
Rechtheid en knoestvrijheid zijn vaak voorkomende eisen. Bomen die krom en sterk vertakt zijn kan je nooit verwerken als balkenhout of fineerhout. Bomen die recht en takvrij zijn kan je nog altijd in de kachel steken. Een handige regel om de houtkwaliteit in te schatten: loofbomen moeten takvrij zijn, naaldbomen moeten recht zijn. En verder speelt de houtsoort een belangrijke rol in de latere toepassingen.
Hoe zorg je er als beheerder nu voor dat een boom voldoet aan de gevraagde kwaliteitseisen? 1. Vormsnoei en hoogtesnoei Bij vormsnoei worden enkel probleemtakken weggesnoeid. Takken die dik zijn en niet natuurlijk zullen afsterven, dubbele toppen wegsnoeien, … Bij hoogtesnoei worden alle takken verwijderd tot op een bepaalde hoogte. Bij boskers en populieren wordt dit wel eens gedaan omdat deze soorten hun takken moeilijk vanzelf kwijtgeraken. Voor je daaraan begint denk je best even na over het rendement hiervan. Een voorbeeldje: 5 euro investeren in snoeiwerken. Deze snoeiwerken zullen beloond worden als de boom de juiste afmetingen heeft om gerooid te worden als kwaliteitshout. Stel dat dit binnen 100 jaar is. Dan had die 5 euro ook 100 jaar op een spaarrekening kunnen staan. Ze brengt dan ongeveer 4 procent per jaar op. Na honderd jaar heb je dan ongeveer 250 euro. Als je die honderd euro dus in je bos investeert moet je binnen 100 jaar dus 250 euro meer krijgen voor de gesnoeide boom dan voor de niet gesnoeide. Anders was het een slechte investering. 2. Dichtstand en dunnen Bomen die dicht tegen elkaar staan, verliezen vanzelf hun onderste takken door lichtgebrek. Bij de ene boomsoort gaat dit al wat vlotter dan bij de andere.
4 – 17
Module 4
Takkenhout en struiken Dit hout heeft in verhouding tot stamhout een groter aandeel schors. Afhankelijk van de soort en tijdstip van de oogst kunnen er ook bladeren aan hangen, iets wat voor de meeste verwerkingsmethoden (uitgezonderd composteren) niet gewenst is. Dit takkenhout kan gewoon achtergelaten worden in het bos. Het zal er een bron van voedings- en nestgelegenheid zijn voor tal van organismen. In natuurgetrouw bosbeheer krijgt dit meestal de voorkeur. Daarnaast kan er ook gekozen worden voor verschillende verwerkingsmogelijkheden; nl. compostering of versnipperen voor energieproductie. • Composteren: net als maaisel kan ook houtig materiaal gecomposteerd worden. Composteren is een vorm van materiaalrecyclage. De Vlaamse grond heeft een grote nood aan organische stof en goede compost vindt daarom zonder veel problemen een afzet. Het houtig materiaal dient wel te worden versnipperd alvorens het kan gecomposteerd worden. Het composteren van hout gebeurt meestal met takhout. Ook stronken kunnen gecomposteerd worden, maar voor het versnipperen van deze zijn zware machines nodig.
Leren beheren
Dichtstand en dunnen (bron: Inverde).
4 – 18
Er zijn verschillende manieren om een bos te dunnen: • laagdunning: hierbij verdwijnen de slechte, kromme en dode bomen uit het bos. De blijvende bomen hebben hier geen voordeel aan. Ze krijgen geen extra licht. Heel wat kever- en zwammensoorten verliezen hierdoor ook hun biotoop: dood hout. • hoogdunning: hierbij zoekt men de beste bomen van het bos en geeft men deze ruimte en licht door hun concurrenten weg te kappen. Hierdoor ontstaan lokaal enkele openingen in het kruinendak. En verliest het bos dus een deel ‘productie’. Dit wordt echter gecompenseerd door de snellere groei van de goede exemplaren. • toekomstboommethode: deze dunningsmethode richt zich vanaf het begin op de bomen die het eindbestand gaan vormen. Deze bomen worden gemarkeerd en vrijgesteld. Afhankelijk van de boomsoort zijn dit er zo’n 60 tot 100 per ha. De bomen worden geselecteerd op hun kwaliteit, ecologische waarde of landschappelijke waarde. Indien er op bepaalde plaatsen geen bomen aanwezig zijn waarvan de kwaliteit, ecologische waarde of landschappelijke waarde hoog genoeg is, wordt ofwel niet ingegrepen, ofwel alle bomen gekapt. Op deze manier ontstaat er extra variatie in het bos in de vorm van verjongingsgroepen van 10 tot 40 are.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
Als bomen dicht bij elkaar blijven staan, zullen er steeds meer en meer takken afsterven. Er ontwikkelt zich een boom met een kleine kroon en een lange stam. Dat is spijtig want, hoe groter de kroon, hoe meer bladgroen en hoe meer bladgroen hoe meer groei. Een boom met een grote kruin zal sneller dik worden. De beheerder zal dus op een bepaald moment moeten ingrijpen in het bos om bepaalde bomen extra ruimte te geven zodat deze exemplaren een mooie kroon kunnen ontwikkelen en snel dik kunnen worden. Deze ingreep noemt men dunnen. Het moment waarop dit voor de eerste keer gebeurt noemt men het omslagpunt. Meestal legt men dit vast op ‘ het moment dat het takvrije stamgedeelte gelijk is aan twee vijfde van de te verwachten eindhoogte’. Dus als je verwacht dat de bomen 25 meter hoog worden, begin je te dunnen op het moment dat de eerste levende tak zich op tien meter boven de grond bevindt.
Bos en struweel
Compostering van resthout gemengd met gras en ander groen afval (bron: Proclam).
•
voor energieproductie: hout van lage kwaliteit wordt gebruikt als energiehout. Versnipperen Vroeger werd dit hout gewoon langs de kant van de weg verbrand of versnipperd en teruggespoten in de beplanting. De evolutie naar meer duurzame energiebronnen biedt perspectieven om dit hout te gebruiken voor het produceren van hernieuwbare energie. Als bijkomend voordeel heeft dit dat bij de verbranding veel minder schadelijke stoffen vrijkomen, dan bij ongecontroleerde verbranding in open lucht. In land- en tuinbouw bestaan al 10-tallen verschillende voorbeelden van het gebruik van hout, bijv. voor het verwarmen van serres.
Na een lange tijd bereiken de toekomstbomen verkoopbare afmetingen en kunnen ze geoogst worden. De manier van oogsten of eindkap kan verschillen: kaalkap, groepsgewijze eindkap of individuele eindkap.
Snoeihout kan versnipperd en verbrand worden in hoogtechnologische verbrandingsketels (bron: Proclam).
4 – 19
Module 4
Deze beplantingen lijken veel op de oude grienden (= akker waar wilgen en riet geteeld worden) die vroeger langs de rivieren werden aangeplant. Deze grienden zijn van groot belang voor de natuur, met name voor allerlei varens, mossen, vogels en zoogdieren. Dergelijke beplantingen zijn erg nieuw, maar op korte termijn is reeds gebleken dat ze aantrekkelijk zijn voor allerlei dieren zoals zangvogels, reeën en fazanten. Korte omloophout wordt soms aangewend als buffer langs natuurgebieden (bijv. Oostvaardersplassen, Nederland). Daarnaast is het ook een milieuvriendelijke vorm van grondgebruik. Er worden in principe geen bestrijdingsmiddelen en slechts minimaal meststoffen gebruikt. Meer info: www.energiehout.be.
Het volledig exploiteren van bossen zonder resthout achter te laten in het bos bedreigt de ecologische waarde van onze bossen. De trend om alle resthout te gaan benutten voor bijv. energieproductie veroorzaakt een verarming van het bosecosysteem. Alle dode hout wordt onttrokken en daarbij verliezen we een belangrijk deel van de fauna hieraan verbonden. Deze trend is reeds volop aan de gang in de Scandinavische landen en bedreigt ook onze bossen. Het is dus belangrijk om op een duurzame wijze aan bosbeheer te doen en ervoor te zorgen dat het bosecosysteem gewaarborgd blijft.
C. Productie van hout afkomstig van agro-forestry Het begrip agro-forestry is nog vrij onbekend in Vlaanderen maar kan in de toekomst misschien ook mogelijkheden bieden om de opbrengst per ha te verhogen. Net als korteomloophout wordt dit niet aanzien als bos (30-100 bomen/ha), maar omwille van de functie houtproductie werd het als relevant aanzien. Agro-forestry bestaat erin bomen(rijen) en éénjarige gewassen of graasweides te combineren.
Stronken Aangezien er steeds aarde aan de stronk zal blijven hangen en de stronk een grillige vorm heeft, is de verwerking van een dergelijke stronk niet altijd even eenvoudig. Meestal wordt ervoor gekozen om de stronk ter plaatse te laten, eventueel wordt het bovenste gedeelte van de stronk weggefreesd. Het laten staan van de stronken is enkel mogelijk als het terrein achteraf niet gemaaid en bewerkt zal worden in de eerste jaren. Waar enkel begraasd wordt of waar opnieuw bebost wordt is dit perfect mogelijk. Zoals eerder besproken bij de natuurwaarde is het ook aangewezen ervoor te zorgen dat er voldoende dood hout aanwezig is in het bos. Dit kan gebeuren door het gewonnen hout te laten liggen. Dit hout betekent namelijk een bron van leven voor heel wat soorten. Meer gedetailleerde info over gebruik van hout is te vinden in de module ‘Kleine Landschapselementen’.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
Kleinere hoeveelheden worden bij voorkeur lokaal verwerkt door: • verwerken in vlechtschermen of takkenwallen. • klepelen/frezen en laten liggen. Dit wordt niet op grote schaal toegepast want het geklepelde materiaal zorgt voor verruiging. • soms wordt op open plekken gekozen om het houtafval met de strooisellaag af te voeren. Zo ontstaat een schralere situatie waarbij andere plantensoorten kansen krijgen.
Bos en struweel
B. Productie van hout afkomstig van korteomloophoutteelt
Lijsterbes met tarwe (bron: www.wervel.be/agroforestry).
Leren beheren
Korte omloophout wordt in het Bosdecreet gedefinieerd als ‘de teelt van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de aanplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst’. Het wordt dus niet meer als bos beschouwd in het bosdecreet, maar als meerjarige landbouwteelt. Omwille van het feit dat houtproductie hier de hoofdfunctie is hebben we ervoor gekozen om dit hier kort te bespreken.
4 – 20
Het zijn beplantingen van wilg of populier, die speciaal worden aangeplant op landbouwgrond voor de productie van biomassa. Na drie jaar is de aanplant kaprijp en kan er geoogst worden. Op deze wijze kan zes keren geoogst worden, daarna moeten de stobben vervangen worden door jonge aanplant, omdat de vitaliteit van de bomen en daarmee ook de productie van biomassa geleidelijk afneemt.
Tarweoogst tussen volwassen populieren (bron: www.wervel.be/agroforestry).
Teelt van korte-omloophout voor houtproduktie (bron: Proclam).
De bomen worden zodanig aangeplant dat gebruik van landbouwmachines mogelijk blijft. Deze manier van landbouw biedt naast het geringe verlies in opbrengst in het gewas, vele voordelen voor de landbouwer. Bomen zorgen voor een verminderde verdamping in het gewas, bieden schaduw voor het vee, verhogen het organische stofgehalte in de bodem via bladval en wortels, ze bufferen de regeninslag en verminderen erosie, recupereren de nitraten die anders uitspoelen en leggen veel CO2 vast, … De hogere ecologische efficiëntie vertaalt zich ook economisch: met minder land toch meer produceren.
4 – 21
Module 4
Bos en struweel
Onderhoudssubsidie geldt alleen voor particulieren. Ze dekt de onderhoudskosten van de eerste 5 jaar. Het bedrag is afhankelijk van de gebruikte boomsoort en de totale onderhoudssubsidie varieert van 875 euro/ha voor aanplantingen met naaldboomsoorten tot 1.750 euro/ha voor bebossing met loofboomsoorten. c. inkomenscompensatie
Bomen met graasweide (bron: www.wervel.be/agroforestry).
Na 30 à 35 jaar zijn de bomen kaprijp (bijv. boskers). In de literatuur meet men de efficiëntie met behulp van de LER (Land Equivalent Ratio), wat gedefinieerd wordt als de oppervlakte in monoculturen die nodig is om dezelfde opbrengst te halen als op een agro-forestryperceel. In het voorbeeld hiervoor zou de LER-waarde dus 1,3 zijn (0,8 + 0,5). Er zou dus 1,3 ha nodig zijn in monocultuur. Als de LER hoger is dan 1, dan kunnen we spreken van een meeropbrengst door gewassen te combineren met bomen. Van verschillende agro-forestrysystemen werd de LER-waarde berekend: radijzen in een perenboomgaard bijv. scoorden 1,65 voor economische opbrengst, en 2,0 voor biomassaopbrengst. Het komt er dus op neer het systeem zodanig te ontwerpen dat de LER hoog genoeg is. Meer info: www.wervel.be.
Leren beheren
D. Subsidies voor de bebossing van landbouwgronden
4 – 22
De subsidiëring voor het bebossen van landbouwgronden maakt in de nieuwe regeling het bebossen van landbouwgronden aantrekkelijker. Zo zal een bebossing uitgevoerd door een particulier tot 8.575 euro/ha aan subsidies kunnen opleveren; een bebossing door een landbouwer in hoofdberoep zal tot 15.950 euro/ha aan subsidies betekenen. Deze subsidies moeten, in tegenstelling tot de vergoedingen voor compenserende bebossing, niet worden vermeld bij de belastingaangifte. Eigenaars die hun landbouwgrond bebossen, kunnen op drie niveaus steun krijgen: het bedrag van de uiteindelijke steun is de som van de drie types. a. aanplantingsubsidie • • • •
basissubsidie: iedereen ontvangt een basissubsidie als tegemoetkoming in de aanplantkosten. Het subsidiebedrag hangt af van de aangeplante boomsoort. Voor inheemse soorten ligt het bedrag hoger dan voor uitheemse soorten. Het subsidiebedrag gaat van minstens 850 euro/ha voor cultuurpopulier tot hoogstens 3.700 euro/ha voor inlandse eikensoorten. subsidie voor onderetage: iedereen die een onderetage aanplant, ontvangt een bedrag van 500 euro/ha. subsidie voor mantelstruweel en brandsingel: indien bij bebossing met loofhout een rand met struiken wordt aangelegd of bij bebossing met naaldbomen een rand loofhout aanplant, kan op een bijkomende subsidie worden gerekend van 100 euro/m. subsidie voor aanbevolen herkomsten: beplantingen met aanbevolen herkomsten genieten een supplement van 250 euro/ha. Aanbevolen herkomst kan zowel gaan over het autochtoon zijn als over de houtkwaliteit van de moederbomen.
Inkomenscompensatie geldt alleen voor particulieren. Deze subsidie dekt het inkomensverlies ten gevolge van bebossing. Er wordt een onderscheid gemaakt naar het type van aanvrager enerzijds en naar de aard van bebossing anderzijds. Een landbouwer ontvangt, in het geval van een bebossing met inheemse soorten, gedurende 15 jaar een jaarlijks bedrag van 665 euro/ha. Voor een bebossing met cultuurpopulieren ontvangt hij gedurende 5 jaar een jaarlijks bedrag van 375 euro/ha. Voor andere privaatrechterlijke personen bedraagt de inkomenscompensatie bij een bebossing met inheemse soorten 150 euro/ha/jaar voor een termijn van 15 jaar. Voor een bebossing met cultuurpopulieren is dit 150 euro/ha/jaar voor een termijn van slechts 5 jaar. Meer info: www.anb.be. Hier kan je de folder downloaden met de nieuwe regeling in verband met subsidies voor het bebossen van landbouwgronden. Als de landbouwgrond niet verpacht is, vraagt de eigenaar subsidies aan. Als de grond wel verpacht is, kan alleen de pachter subsidies aanvragen. Hij moet dan wel de schriftelijke toestemming van de eigenaar bij zijn aanvraag voegen.
1. Natuur- en landbouwwaarde — 3. Functies
b. onderhoudssubsidie
Zo kan bijv. de opbrengst van 1 ha agro-forestry dezelfde zijn als de opbrengst van 0,8 ha graanteelt en 0,5 ha bosbouw.
2. Milieufunctie Bomen nemen koolstofdioxide op en geven zuurstof af. Ze slaan de koolstof op in wortels, stam, takken en bladeren en houden die zo jarenlang vast. Op die manier spelen bossen een belangrijke rol in de discussie over het broeikasgas C02 en helpen dus in de strijd tegen ons veranderende klimaat. Vlaanderen is echter schaars bebost, met onze kleine 11% van onze oppervlakte in bos bengelen we aan de staart. Gemiddeld bedraagt in Europa de oppervlakte bos 30% van het totale oppervlak. Dat sinds het Kyoto-protocol ontbossen en het niet uitbreiden van bos geld kost aan de overheid en de belastingsbetaler, berekende de Vereninging voor Bos in Vlaanderen. Zo kwamen zij tot de vaststelling dat de geplande 10.000 ha bos die niet werden gerealiseerd ons in de periode van 2007 – 2012 tot 13,8 miljoen euro aan extra koolstofkredieten zal kosten. Dat is 2,7% van het budget uit het Vlaamse klimaatplan.
3. Landbouwkundige waarde van struweel De functies van struweel zijn grotendeels vergelijkbaar met die van hagen, heggen en houtkanten. Daarom wordt voor dit hoofdstuk verwezen naar de functies van deze elementen beschreven in de module ‘Kleine Landschapselementen’. De voornaamste functies zijn veekering, erosie en drainage, windschermfunctie, bescherming voor vee, driftbeperking, nuttige organismen, landschappelijke waarde, energie, gerief- en brandhout en oeverversteviging.
4 – 23
Module 4
Bos en struweel
Gebaseerd op: Carette (2005), ANB (2007), Boer (2007), ANB (2009)
2.1 Bos 2.1.1 Het wettelijk kader bij het planten van een bos
2. Aanleg — 1. Bos
2. Aanleg
Om een nieuw bos aan te planten heeft men een vergunning nodig. Naargelang de ruimtelijke bestemming van het te bebossen terrein zijn verschillende vergunningen en adviezen noodzakelijk voordat kan worden bebost. Men moet rekening houden met: • Bosdecreet (13 juni 1990). • Natuurdecreet (21 oktober1997). • Veldwetboek (7 oktober 1886).
Leren beheren
Het Bosdecreet legt de regels vast voor alle bossen in Vlaanderen. De algemene bepalingen gelden dan ook voor alle bossen. In veel gevallen maakt de wetgever voor de toepassing echter onderscheid tussen de openbare bossen en de privé-bossen: • voor alle openbare bossen en voor privé-bos van minstens 5 ha moet een bosbeheerplan opgesteld worden. • kappingen bepaald in een goedgekeurd beheerplan vereisen geen kapmachtiging. Voor alle andere kappingen moet een kapmachtiging worden aangevraagd. • ontbossing kan slechts in woon- en industriezones en op voorwaarde van compensatie. Buiten deze zones moet eerst een individuele ontheffing van het verbod op ontbossing door de minister verleend worden. • voor het bebossen van gronden kunnen subsidies verleend worden, uitgezonderd de compenserende bebossingen.
4 – 24
Het Natuurdecreet stelt de zorgplicht voor de natuur centraal. Iedereen heeft de plicht om overal en altijd te zorgen voor de natuur. Vernielen of beschadigen van de natuur is verboden; en indien het toch niet anders kan moet de natuur hersteld worden. Ook wie de natuur wil wijzigen kan niet zomaar zijn of haar gang gaan. Sommige ingrepen zijn zonder meer verboden bijv. een holle weg mag men niet opvullen. Voor andere wijzigingen bijv. voor bebossing van percelen waarop een specifieke vegetatie aanwezig is, moet een natuurvergunning aangevraagd worden bij het College van burgemeester en schepenen. Indien de gronden die men wil bebossen gelegen zijn in een beschermd landschap moet ook advies gevraagd worden aan de Afdeling Onroerend Erfgoed. Om een nieuw bos te planten – m.a.w. om een perceel te bebossen – heeft men een vergunning nodig. Naargelang de ruimtelijke bestemming van het te bebossen terrein zijn verschillende vergunningen en adviezen noodzakelijk voordat kan worden bebost. Voor bebossing is niet enkel het bos- en natuurdecreet van toepassing, maar ook het Veldwetboek moet worden nageleefd. Het Veldwetboek regelt de afstand van beplantingen ten opzichte van eigendomsgrenzen. Voor de gebieden die op het gewestplan aangeduid worden als agrarisch gebied moet men - op basis van het Veldwetboek - een vergunning aanvragen bij het College van burgemeester en schepenen. Bovendien moeten Agentschap voor Natuur en Bos en de Afdeling Land en Bodembescherming, ondergrond en Natuurlijke rijkdommen, (LNE-ALBON) beiden een positief advies geven. Meer info: contacteer de milieudienst van uw gemeente of via www.anb.be
4 – 25
Module 4
2.2 Struweel
Bos kan spontaan ontstaan, wanneer er niet wordt ingegrepen. Bos is namelijk het eindstadium van een lange successiereeks. Na verloop van tijd gaat de ruigte over naar struweel en/of pioniersbos om in een later stadium te worden gedomineerd door lang levende (climax) houtsoorten. Toch wordt er in Vlaanderen slechts zelden gekozen voor spontane verbossing. Meestal worden bossen aangeplant met behulp van plantgoed zodat de bosvorming veel sneller gaat. Door het bewust kiezen van boomsoorten en de manier van aanplanten kan je op een veel nauwkeurigere manier het uitzicht van de uiteindelijke beplanting bepalen. Plantgoed bestaat uit jonge planten van één of enkele jaren oud, welke gebruikt worden om verder op te kweken tot bomen. Plantgoed bestaat meestal uit één scheut van 30 cm tot 1m hoog, eventueel met wat kleine zijtakken. Het is goedkoop, gemakkelijk te planten en slaat goed aan. Daar staat tegenover dat het kwetsbaar is en dus nog jaren moet worden beschermd tegen concurrentie en schade.
Een struweel op een bedrijf is vooral interessant voor vogels en andere dieren. Het bestaat uit lichtminnende struiken die laag blijven, bijv. braam of hoger uitgroeien zoals meidoorn. Het kunnen zelfstandige begroeiingen zijn of bosranden vormen. Veel van deze soorten bloeien rijkelijk en trekken met hun stuifmeel en nectar vele insecten aan. In een later stadium vormen ook de vruchten een voedselbron voor tal van dieren, bijv. zangvogels. Je kan struweel op verschillende manieren bekomen. Soms is er al struweel aanwezig en kan je het verder laten uitgroeien, maar je kunt het ook aanleggen of spontaan laten ontwikkelen.
Noot: ook op kleine schaal ... bijv. vogelbosje Dit is een speciaal ingericht bosje van inheemse struiken. Dergelijk bosje kan worden aangeplant op het landbouwbedrijf op bijv. een overhoek. Het bestaat uit verschillende soorten bomen en struiken die werden gekozen op basis van hun bloei, zaad- of vruchtdragende (bessen) eigenschappen. Door ervoor te zorgen dat de bloei van het voorjaar tot het najaar loopt, kunnen insecten heel het jaar door gebruik maken van deze stuifmeel- en nectarbron. Zo is de boswilg bijvoorbeeld een vroeg bloeiende soort in het assortiment die al in maart wordt bezocht. Gedurende de zomer bloeien dan andere soorten zoals wilde liguster, vlier en sporkehout.
Spontane ontwikkeling: wanneer ruigten niet meer gemaaid wordt zullen ruigtekruiden na verloop van tijd verdrongen worden door houtige soorten. Meestal ontstaat er dan na een tijd struweel, gekenmerkt door struiken met een dichte structuur waar veel doornige soorten in voorkomen. Wanneer niets gedaan wordt, dan is de kans wel groot dat op den duur hoogopgaande bomen en struiken gaan overheersen. Daarom is beheer van groot belang. Dit is de goedkoopste manier van aanleg, maar zal door de landbouwer zelden op die manier gebeuren.
2. Aanleg — 2. Struweel
2.1.2 Aanleg in de praktijk
Aanplanten kan je op verschillende manieren. Om kwaliteitshout te produceren heb je kleine plantafstanden nodig. Bijv. 1m x 1m of 1m x 1,4 m. Je plant dan 7.000 tot 10.000 bomen per ha aan. Dit heeft natuurlijk zijn kostprijs. Daarom is het vaak interessanter om in groepen aan te planten. Binnen de groepen gebruik je kleine plantafstanden zodat je kwaliteitshout kan produceren en tussen de groepen laat je plaats voor natuurlijke bosvorming. Op die manier heb je vanaf de aanleg van het bos al heel wat variatie en behoud je ruimte voor spontane processen. Een mooi voorbeeld van multifunctioneel beheer dus: houtproductie en natuurwaarde.
Leren beheren
Bos en struweel
Voor het aanplanten van struweel wordt uitsluitend gebruik gemaakt van inheems plantgoed. Een overzicht hiervan vind je terug in de tabel op de volgende pagina. Maak gebruik van 2 of 4 verschillende soorten. Meng deze niet individueel, maar plant ze in groepjes van dezelfde soort. Over het algemeen wordt een ruim plantverband aangehouden, bijv. één exemplaar per 2 of 3 m2, of hanteer een driehoeksverband van 2 m. Indien je snel een dicht struweel wenst kan een dichtere plantafstand gehanteerd worden. Het struweel wordt hierdoor wel minder gevarieerd en na verloop van tijd vraagt dit meer onderhoud. Onder invloed van begrazing: in sommige natuurgebieden waar begrazing plaatsvindt kan struweel ontstaan als onderdeel van wastines (= door beweiding verarmd bos of door verruiging van graslanden of akkers). Door langdurige begrazing van bos wordt de verjonging belemmerd en degradeert het bos in vele gevallen tot een wastine. Anderzijds kan struweel ook ontstaan onder invloed van begrazing met grasland als uitgangspunt. Zo worden stekelige planten zoals meidoorn, sleedoorn, hondsroos en sommige distelsoorten niet gegeten, waardoor ze beter kunnen uitgroeien. In eerste instantie kunnen daardoor struwelen ontstaan. Wanneer deze dan voldoende groot zijn kunnen deze aanleiding geven tot boomopslag, die anders weggevreten zouden worden. Dit is landschappelijk erg aantrekkelijk. Let op! Gebruik streekeigen plantgoed: voor de keuze van het plantgoed biedt de natuur zelf de beste leidraad. Bomen en struiken die ergens vanouds groeien, vormen de beste keuze. Dergelijke bomen of struiken worden ook wel autochtoon5 genoemd. Autochtoon groen biedt immers meer mogelijkheden voor fauna en flora en verhoogt sterk de belevingswaarde en het karakter van de beplantingen. Het aanbod van autochtoon plantgoed is momenteel echter wel nog beperkt. Daarom wordt in de plaats daarvan vaak gekozen voor streekeigen plantgoed. Bij de aanleg van bossen is het dan ook belangrijk hieraan voldoende aandacht te schenken.
Gemengd bosje van streekeigen bomen en struiken op een overhoek op het landbouwbedrijf (bron: Proclam)
Anderzijds bieden deze bosjes nestgelegenheid, schuilmogelijkheden en voedsel aan tal van vogels. Op die manier spelen ze het hele jaar rond een belangrijke rol.
Enkele voordelen van streekeigen groen tegenover uitheems groen zijn: • resistentie: streekeigen groen is beter bestand tegen allerlei ziektes, schimmels en insectenvraat. Bovendien zijn ze beter aangepast aan de lokale standplaatsen (bodems, …). • natuurwaarde: streekeigen groen heeft een grotere natuurwaarde.
5) Een individuele plant is autochtoon of oorspronkelijk inheems in een bepaalde streek in Vlaanderen, als deze een nakomeling is
4 – 26
van planten die zich sinds hun spontane vestiging na de laatste ijstijd alijd natuurlijk hebben verjongd, of die kunstmatig vermeerderd werden met strikt lokaal materiaal.
4 – 27
Module 4
Bos en struweel
Gebaseerd op: Hermy (2004), Rogiers (2005), Bosgroepen (2008), Inverde (s.d.)
3.1 Bos Van links naar rechts: gewone es, spaanse aak, wintereik. Inheemse bomen en struiken voor bos en struweel (bron: Inverde).
Leren beheren
BOMEN
4 – 28
STRUIKEN
vochtige tot natte bodems
zwarte els (Alnus glutinosa)
sporkehout (Frangula alnus)
zachte berk (Betula pubescens)
Europese vogelkers (Prunus padus)
gewone es (Fraxinus excelsior)
gelderse roos (Viburnum opulus)
grauwe abeel (Populus canescens)
zwarte populier (Populus nigra)
ratelpopulier (Populus tremula)
schietwilg of witte wilg (Salix alba)
kraakwilg (Salix fragilis)
rijke, niet natte bodems
Spaanse aak (Acer campestre)
rode kornoelje (Cornus sanguinea)
gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus)
hazelaar (Corylus avellana)
haagbeuk (Caprinus betulus)
tweestijlige meidoorn (Craetegus laevigata)
beuk (Fagus sylvatica)
eénstijlige meidoorn (Craetegus monogyna)
gewone es (Fraxinus excelsior)
wilde kardinaalsmuts (Euonymus euopaeus)
wilde appel (Malus sylvestris)
sleedoorn (Prunus spinosa)
zoete kers of boskers (Prunus avium)
gewone viler (Sambucus nigra)
wintereik (Quercus petraea)
trosvlier of bergvlier (Sambucus racemosa)
zomereik (Quercus robur)
taxus (Taxus baccata)
winterlinde (Tilia cordata)
zomerlinde (Tilia platyphyllos)
olm of iep (Ulmus spec.)
arme, droge bodems
ruwe berk (Betula pendula)
hulst (Ilex aquifolium)
grove den (Pinus sylvestris)
sporkehout (Frangula alnus)
Beheerplanning?
3. Beheer — 1 .Bos
3. Beheer
Voor het beheer van een bos wordt best een bosbeheerplan opgesteld. Op basis van een begininventaris geeft een beheerplan aan waar men met het beheer van het bos heen wil. Een bosbeheerplan legt volgende doelstellingen vast, die men met het beheer van een bos wil bereiken: • ecologische • economische • sociale • educatieve • milieubeschermende • wetenschappelijke Het somt ook alle werkzaamheden en handelingen op die nodig zijn om die beheerdoelstellingen zo efficiënt mogelijk te realiseren. Elk beheerplan heeft in de regel een looptijd van 20 jaar. Voor alle werkzaamheden die in een goedgekeurd beheerplan zijn opgesomd, is geen aparte vergunning meer nodig. Volgens het Bosdecreet moet een beheerplan worden opgemaakt voor alle openbare bossen en voor elk privé-bos van 5 ha of meer. Voor privé-bos, kleiner dan 5 ha, is het opstellen van een beheerplan niet verplicht. Voor alle openbare bossen en voor de privé-bossen van ten minste 5 ha en gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) moet een uitgebreid bosbeheerplan worden opgesteld. Voor een privé-bos niet gelegen in het VEN kan op vrijwillige basis een beheerplan volgens de criteria duurzaam bosbeheer worden opgesteld.
3.1.1 Aanlegbeheer
wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia)
Nazorg en bescherming: na aanplant controleer je best af en toe of er niet te veel boompjes zijn afgestorven. Als er meer dan 10% afsterft kan je best inboeten. Hinderende vegetatie kan concurreren met de jonge aanplant. Het is niet toegelaten om deze te bestrijden met chemische middelen. Wel mechanisch (bosmaaier, maaibalk, …).
Overzicht inheems plantgoed (bron: Inverde).
Creëer golvende bosranden: diverse diersoorten zijn gebaat bij een bosrand die niet kaarsrecht verloopt, maar hier en daar naar binnen buigt. Hierdoor ontstaan luwe plekken waar dieren gemakkelijk kunnen schuilen en de omgeving kunnen overzien voordat ze het bos verlaten. Als je zo’n inham maakt aan de zuidkant van het bos wordt het er ‘s zomers extra warm. Dat is o.a. gunstig voor dagvlinders.
Bescherming tegen wildschade: wildbescherming kan met een raster rond het gehele perceel of individueel per boom aangebracht worden. De afweging wordt gemaakt op basis van de kostprijs en het aanwezige wild. Individuele beschermingsmaatregelen zijn spiralen, kokers, netjes, wildafwerende producten .... Rasters moeten minstens 1,80 m hoog zijn voor reeën. Als er konijnen zijn wordt het best ook 30 cm ingegraven.
4 – 29
Module 4
Het geïntegreerde bosbeheer houdt rekening met de verschillende bosfuncties. Niet enkel natuurwaarde is belangrijk. Een bos moet ook hout produceren en de gemeenschap moet ervan kunnen genieten: mountainbikers, wandelaars, wetenschappers, …. Geïntegreerd bosbeheer is een voortdurende evenwichtsoefening tussen deze functies.
Leren beheren
Bij natuurgerichte bosbouw wordt het bos als een ecosysteem behandeld, waarbij aandacht besteed wordt aan alle organismen en aan het bosmilieu. Standplaatsgeschiktheid van een boomsoort, structuurrijkdom en natuurlijke bosverjonging zijn belangrijke begrippen. Een basisvoorwaarde voor een natuurgericht beheer van bossen, is de zorg voor voldoende structuurvariatie. De bosstructuur heeft immers een belangrijke invloed op de aanwezige fauna en flora. Volgende elementen van de bosstructuur zijn daarbij vooral van belang en via beheer te sturen: • horizontale structuurvariatie: een bos is geen statisch systeem, maar een geheel van steeds herhalende bosontwikkelingsfasen. Na de kolonisatie en het verder uitgroeien van de bomen, gaat het bos geleidelijk aan over van een homogeen bos naar een gemengd bos met grote variatie in structuur en leeftijdsverdeling van de bomen. • verticale structuurvariatie: in volledig ontwikkeld bos of bosplantsoen kunnen verschillende lagen of etages (= verticale gelaagdheid) onderscheiden worden. In het algemeen biedt een grotere struc tuurdiversiteit aan meer soorten de gepaste levensomstandigheden, wat verder leidt tot een groter en meer verscheiden voedselaanbod voor andere soorten. Het gaat dan zowel om de opbouw van de kruid- en lage struiklaag, bijvoorbeeld in functie van spinnen en insecten, als om de structuur van struik- en boomlaag, belangrijk voor vogels. Hoe rijker de verticale structuur, hoe soortenrijker het bos over het algemeen zal zijn. • boomsoortensamenstelling: een gevarieerde boomlaag in termen van soortensamenstelling moet worden nagestreefd omwille van de grote variatie aan levensvormen en biodiversiteit. Inheemse boomsoorten genieten daarbij duidelijk de voorkeur. • aanwezigheid van specifieke structurele elementen: — dikke bomen Omwille van hun grote natuurwaarde is het binnen het natuurgericht beheer van bossen sterk gewenst om minstens een aantal bomen voor te bestemmen om zeer oud te worden en van ouderdom te laten sterven. Dit proces gaat meestal geleidelijk aan, waarbij takken afscheuren, holtes ontstaan die inrotten .... — dood hout Laat omgevallen bomen en dood hout zoveel mogelijk liggen. Maar er kan ook actief werk worden gemaakt van meer dood hout in het bos door het ringen: dit is een methode waarbij over een breedte van ongeveer 10 cm de bast wordt (= het geheel van schors en aangroeilaag) wegge haald. De boom sterft hierdoor geleidelijk af waardoor er niet plotseling een gat valt in het kronen dak en de voedingsstoffen uit hout slechts langzaam vrijkomen. De afgestorven staande, dode bomen bieden onder meer aan spechten voedsel en nestgelegenheid. — open plekken en paden Open plekken en paden zorgen voor grotere diversiteit in habitats en functioneren als toevluchts oord voor heel wat soorten die in het dichtere bos niet kunnen overleven. Ze blijken ook bijzonder geschikt voor soorten die profiteren van het opener milieu, de verstoorde bodem (belangrijk voor bepaalde pioniersoorten), meer licht en meer voedsel. Het creëren van open plekken (meer licht) om zo verjonging en structuurvariatie te bevorderen kan door gerichte dunningen uit te voeren. Voor het beheer van bossen bestaan er verschillende beheerstypes waarvan de belangrijkste hieronder kort worden aangehaald.
Bedrijfsvormen 1. hooghout Een hooghout bestaat uit opgaande bomen die uit zaad zijn ontstaan. In het hooghout is de regel één wortelstelsel, één stam. De meeste bossen zoals we die kennen in Vlaanderen, kunnen we klasseren onder de noemer hooghout. De meeste van de hooghoutbossen zijn ontstaan door toepassen van jarenlang dunningsbeheer. Dit is een beheermaatregel waarmee de bestandsontwikkeling in de gewenste richting gestuurd wordt. Het is een maatregel die de blijvende bomen moet verbeteren, maar is geen doel op zich.
3. Beheer — 1 .Bos
3.1.2 Geïntegreerd bosbeheer
Bos en struweel
Eik vraagt een voorzichtige dunning (én een nevenetage) om waterlotvorming te voorkomen. Veel lichtboomsoorten (lork, grove den, berk, els, es) reageren goed op stevige dunningen. Te zwakke dunningen laten onvoldoende kruinontwikkeling toe, zodat het risico bestaat dat deze lichtboomsoorten tot domme bomen uitgroeien. Schaduwsoorten (beuk, douglas, fijnspar) kunnen behoorlijk groeien bij een matige dunning, maar zullen ook sterker aandikken als er harder gedund wordt. Een matige dunningssterkte kan aangewezen zijn bij het inhalen van een dunningsachterstand. De ervaring leert dat sterke dunningen in het algemeen geen aanleiding geven tot overdreven instabiliteit. Na een lange tijd bereiken de toekomstbomen verkoopbare afmetingen en kunnen ze geoogst worden. De manier van oogsten of eindkap kan verschillen: kaalkap, groepsgewijze eindkap of individuele eindkap.
2. middelhout Een middelhoutbos heeft een onderetage van hakhout met daarboven grotere bomen met een uitgegroeide stam, de overstaanders6. Bij elke kapping worden in de hakhoutetage spaartelgen geselecteerd die kunnen doorgroeien naar de bovenetage. Goede overstaanders voor een traditioneel middelhoutbeheer hebben een aantal belangrijke eigenschappen: • resistent aan wind en storm. • lange levensduur. • van nature een regelmatige stamvorm. • resistent tegen zonnebrand. • inheemse soort die van nature thuishoort in dit milieu. Zomereiken en gewone essen zijn hiervoor o.a. zeer geschikt, populier, beuk en naaldbomen zijn duidelijk minder geschikt. Een middelhoutbos is een vrij ijl bos met heel wat struiken. De overstaanders in middelhoutbossen zorgen voor een verhoogde structuurvariatie en creëren een bosmilieu.
3. hakhout Hakhoutbossen leverden tal van houtproducten. Het is een bosbouwvorm die tot begin vorige eeuw frequent werd toegepast. Het bijzonder arbeidsintensieve karakter van het beheer heeft er dan ook voor gezorgd dat deze beheersvorm achterwege werd gelaten. Toch heeft hak- en middelhoutbeheer niet enkel een cultuurhistorisch of esthetisch belang, ook voor de natuurwaarde is het belangrijk. Het genereert verscheidenheid aan habitats, en het produceert hout onder verschillende vormen. Bij hakhout worden de bomen vrij laag afgehakt, waardoor slapende knoppen op de stronk gestimuleerd worden om uit te groeien (is een vorm van verjonging) Als deze knoppen groot genoeg zijn, worden ze op hun beurt afgehakt en kan de groei- en kapcyclus opnieuw beginnen. Uiteraard is hakhoutbeheer
6) Overstaanders dienden er in de eerste plaats voor de productie van zwaarder hout (dat niet met het hakhout geproduceerd kon
4 – 30
worden).
4 – 31
Module 4
Specifieke beheersvormen
Let op! • Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de stronken zo weinig mogelijk wonden bevatten en het afzetten op een zo proper mogelijke manier gebeurt. Goede stronken geven immers gezonde en krachtige scheuten. Gebruik daarom voldoende scherp materiaal op een deskundige manier. Dit voorkomt dat de stronk inscheurt of dat de schors en bast rondom de wonde los komt.
1. omvormingsbeheer van cultuurbos naar natuurlijker bos
•
Kap altijd wanneer de vegetatie in rustperiode is, in het najaar. Een oogst te vroeg in het voorjaar vergroot het risico op bevriezen van de stoven en een te late oogst kan de uitstoeling bemoeilijken. Te laat kappen, wanneer de sapstroom al op gang is gekomen, leidt bovendien tot overvloedig bloeden en zal de stronken uitputten.
•
Om de structuurvariatie te sparen en uitwijkmogelijkheid te bieden aan de aanwezige fauna, is het aangeraden om gefaseerd af te zetten. Als geen fasering van het kappen van de houtopstanden mogelijk is, biedt het sparen van een aantal opgaande bomen een alternatief om de structuurvariatie te verhogen. Periodieke kaalslag die de bodem over een grote oppervlakte volledig vrijstelt moet worden vermeden.
•
Een nadeel van hakhoutbeheer is dat bij de gekapte percelen over het algemeen een uitbreiding van soorten zoals braam of brandnetel wordt waargenomen. Dit komt door de plotse hoge beschikbaarheid aan licht in combinatie met voedingsstoffen. Meestal nemen deze soorten na een drietal jaren terug af door toenemende beschaduwing. Overwoekerende soorten zoals bramen worden terug gezet door deze te maaien.
Leren beheren
Als het hoofddoel het instandhouden of het ontwikkelen van natuurwaarden is, dan worden de kapcycli afgestemd op ecologische criteria. In het algemeen is een zo lang mogelijke kapcyclus, waarbij het specifiek karakter van het hakhout intact blijft en zeldzame soorten gestimuleerd worden, het meest gewenst. Voordelen van lange kapcycli (> 12 jaar): • dikkere stammen, aantrekkelijker brandhout. • beheer is minder arbeidsintensief. • de standplaats krijgt meer het uitzicht van een bosvegetatie. • langlevende soorten zoals haagbeuk, inlandse eik, gewone es en gewone esdoorn, krijgen meer kansen.
3. Beheer — 1 .Bos
enkel mogelijk bij boomsoorten met een groot uitstoelingsvermogen zoals eik, els, es en wilg. Typisch voor hakhout is de ongelijke leeftijd van de boven- en ondergrondse plantendelen.
Hakhout onderscheidt zich van opgaand bos door een korte kapcyclus. De lengte van de kapcyclus is afhankelijk van de boomsoort, de groeiplaats, de beheersdoelstellingen en de bestemming van het hout.
4 – 32
Bos en struweel
Bij omvormingsbeheer wordt cultuurbos (bijv. populieren) omgezet naar meer natuurlijk bos. Inheemse boomsoorten worden daarbij gespaard en agressieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers, …) moeten wijken. Men streeft naar bossen met verschillende boomsoorten. Minder agressieve exoten (bijv. lork) en homogene aanplanten van naaldbomen worden daarbij vaak in aantal verminderd maar ze verdwijnen niet helemaal. Ze hebben immers ook hun waarde: houtproductie, landschappelijk, cultuurhistorisch, … Omvormingsbeheer wordt om verschillende redenen toegepast: • de natuurwaarde neemt toe bij herstel van de oorspronkelijke boomsoortensamenstelling. • omvormingsbeheer garandeert een evenwichtiger en stabieler bos. • door hoogdunning toe te passen en eindkappen in kleine groepjes uit te voeren stijgt de verscheidenheid in monotone aanplantingen, aangevuld met natuurlijke verjonging zorgt dit bovendien voor meer variatie in de leeftijdsverdeling van de bomen. Bestrijding van agressieve exoten: Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik woekeren vaak in de struiklaag. Hierdoor kunnen inheemse boom- en struiksoorten zich niet of nauwelijks verjongen. Bestrijding kan door deze exoten af te zetten of te ringen. Een glyfosaatbehandeling is de meest gebruikte methode. Bij de hak- en spuitmethode wordt met een spuitbus een 5% glyfosaatoplossing aangebracht in met een bijl gemaakte inkepingen. Per 5 cm stamdiameter wordt één inkeping gemaakt. Bij een stobbenbehandeling wordt de stam afgezaagd waarna de stobbe ingesmeerd wordt met een glyfosaatoplossing van 18 g actieve stof/l. Bestrijding kan het hele jaar door, maar doe het zeker vóór de vruchtafzetting. Controle achteraf is cruciaal: verwijder hierbij de uitlopers en zaailingen door die uit te trekken of door middel van toepassen van een glyfosaatoplossing van 6 g actieve stof/l met een rugsproeier (kan enkel wanneer er bladeren aan staan). Ringen (gebeurt vooral bij het bestrijden van Amerikaanse eik) is het verwijderen van de bast van een boom over een bepaalde breedte rondom de stam. Hierdoor wordt de sapstroom onderbroken en sterft de boom door gebrek aan voedsel.
Voordelen van korte kapcycli (< 12 jaar): • lichtbehoevende soorten (pioniers) zoals rozen, wilde kardinaalsmuts en wilgen nemen toe en krijgen meer kansen. • grotere aanwezigheid van wilde bloemen, zoomkruiden en voorjaarsflora. • stronken kunnen dichter op elkaar staan zodat ze een meer gesloten vegetatiestructuur vormen.
Bestrijding van vogelkers met de stobbenmethode (links en midden), door het sproeien van de zaailingen (rechts) (bron: Proclam).
4 – 33
Module 4
2. soortgericht beheer •
Vlindergericht beheer: belangrijke elementen in een vlindervriendelijk bosbeheer zijn: • een gevarieerde bosstructuur. • een gevarieerde leeftijdsverdeling van de bomen. • de aanwezigheid van open plekken en brede bospaden. • een goed ontwikkelde mantel - en zoomvegetatie.
Leren beheren
Variabel dunnen, gecombineerd met natuurlijke verjonging verhoogt de variatie in bos. Het laten staan van één of enkele grote bomen in de onmiddellijke omgeving van het bos is positief voor soorten zoals de grote weerschijnvlinder. Een beheer dat bossen lichtrijker maakt en bijgevolg ook flora stimuleert, zorgt voor een stijging van nectaraanbod waarvan vlinders gebruik maken. Paden die in de oost-west richting lopen en vrij lang door de zon beschenen worden, bieden de beste kansen voor vlinders. Ook een golvende structuur van bosranden met inhammen zorgen voor beschutting tegen wind en zorgen voor het gewenste micro-klimaat.
4 – 34
• Paddenstoelvriendelijk beheer: een aantal basisregels zijn van belang voor het beheer van bossen met aandacht voor paddenstoelen. Het werkt meestal voordelig om een bepaald type beheer een tijd lang vol te houden. Als er bijzondere soorten voorkomen, biedt continuïteit van het gevoerde beheer waarschijnlijk de beste resultaten. Allerlei verstorende handelingen en wijzigingen in het beheer kunnen verruiging, en daarmee verarming van de paddenstoelenflora, veroorzaken. Maat regelen als bemesting en bekalking zijn om dezelfde reden ongunstig. De variatie aan paddenstoelen wordt bevorderd door het stimuleren van een gevarieerde leeftijds- en soortenopbouw en door het toelaten van spontane bosontwikkeling. Oude bospaden of –wegen vormen een habitat voor specifieke soorten en worden daarom best open gehouden. De paddenstoelenflora in bossen wordt onderverdeeld in: • boombegeleidende zwammen: deze leven in symbiose met bomen waarbij de schimmel de opname van water en mineralen door de boom verbetert en de boom fotosyntheseproducten aan de schimmel levert. Een voorbeeld van boombegeleidende zwammen zijn vliegenzwammen die in de buurt van berken groeien. Aandacht voor het planten van dergelijke boomsoorten kan het voor bestaan van deze soorten helpen verzekeren. Gebruik van zware machines moet vermeden worden; dit vernielt de bodem en heeft een negatieve invloed op de paddenstoelen. Ook teveel betreding kan nadelig zijn om dezelfde reden. • parasieten: parasieten spelen een rol bij het uitschakelen van oude, verzwakte of zieke bomen. In natuurlijke bossen, waar oude bomen vaak voorkomen, komen deze schimmels vrij vaak voor (bijv. elfenbank). • opruimers: de meest bijzondere paddenstoelen zijn deze die gebonden zijn aan oude, dikke, dode bomen. Omdat de stamdiameter hier van belang is, is het beter om stammen van gevallen of gevelde bomen niet in kleine stukken te verzagen (bijv. hanekam).
3. Nulbeheer In Vlaanderen zijn alle bossen bijna steeds in cultuur geweest. Sinds hun ontstaan, ongeveer 10.000 jaar geleden, zijn ze minstens enkele duizenden jaren zonder menselijke invloed geweest. Dit heeft ingrijpende gevolgen gehad op zowel de soortensamenstelling, de structuur als de abiotiek van het bos. Perfect natuurlijke bossen zijn in Europa verdwenen. Toch zijn er een aantal bossen die nog min of meer natuurlijk zijn zoals het Bialowiezawoud in Polen. De effecten van nulbeheer leiden op lange termijn het tot een betere structuur en hogere dynamiek en dus een natuurrijker bos. Er is wel een minimale bosoppervlakte nodig om spontane processen toe te laten onder nulbeheer, variërend van 10 – 40 ha. Deze oppervlakten zijn sterk afhankelijk van de aanwezigheid van het omgevend bos dat niet als natuurbos wordt beheerd.
3. Beheer — 2. Struweel
Enkele tips om de Amerikaanse vogelkers te herkennen: • loofboom met een enkelvoudig blad. • groeit zowel in struik- als in boomvorm. • bladeren zijn gezaagd en langwerpig van vorm. • bloeit uitbundig met trossen witte bloempjes. • bessen groeien in aren. • schors (ook die van de jongste takjes) ruikt het hele jaar door naar amandelen.
Bos en struweel
Sinds enkele jaren werden in Vlaanderen ook enkele bosreservaten afgebakend. Een groot deel van deze bosreservaten wordt niet beheerd, met als doel om te zien hoe een natuurlijk bosecosysteem zich in Vlaanderen gedraagt. Ondertussen zijn veel van deze bossen echte pareltjes geworden wat betreft hun natuurwaarde. Ze bezitten veel dood hout wat zorgt voor verhoogde biodiversiteit. Zoals eerder vermeld brengt dood hout nieuw leven en het biedt dan ook mogelijkheden voor tal van soorten mossen, schimmels, zwammen, ongewervelden en vogels (bijv. spechten, boomklevers, …). Wel moet hierbij worden verteld dat door de grote invloed van de mens op de bodem, het klimaat en de hydrologie de spontane bosontwikkeling onder nulbeheer toch in beperkte mate door de mens beïnvloed zal zijn (bijv. door de instroom van nutriënten).
3.2 Struweel In Vlaanderen zijn slechts weinig leefmilieus te vinden waar struweel zich zonder beheer in stand kan houden. Zelfs in de duinen kan struweel lang stand houden, maar treedt toch langzame successie tot bos op. Bovendien neemt bij nulbeheer de ecologische variatie af. Begrazing kan een geschikte beheersvorm zijn. Struwelen kunnen niet afzonderlijk worden beheerd, maar moeten samen met het aangrenzende grasland, heide, ruigte of bos worden begraasd. Het is echter niet eenvoudig om de minimale grootte van de terreinen en de te hanteren graasdruk te bepalen. Wel is duidelijk geworden dat het verschil tussen seizoens- en jaarrondbegrazing veel belangrijker is dan het aantal dieren. Op productieve gronden, die vaak een snelle ontwikkeling van ruigte, struweel en bos toelaten, kunnen hogere graasdrukken gehanteerd worden dan in voedselarme terreinen. De ervaring leert dat bij seizoensbegrazing (± april-oktober) graasdrukken lager dan 1 grootvee-eenheid per hectare, mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van structuurrijke vegetaties. Voor jaarrondbegrazing moet de graasdruk lager zijn dan 1GVE per 3 ha om struweel in stand te houden. Deze cijfers zijn indicatief. De aard van het terrein en de grazers zelf, het voedselaanbod en de mogelijkheden voor kolonisatie van het terrein spelen een belangrijke rol. Bijsturen is dus vaak noodzakelijk. Struweel werd in het verleden ook voor allerlei doeleinden gekapt (bijv. voor brandhout). In gebieden waar struweel ongewenst de overhand krijgt blijkt kappen de meest efficiënte methode te zijn om struweel terug te dringen. In grote gebieden is het evolueren van struweel naar bos geen probleem, als elders in het gebied het omgekeerde optreedt en nieuw struweel wordt gevormd. Vaak zijn onze natuurgebieden te klein om deze dynamiek toe te laten. Daarom is kappen van boomopslag een aangewezen maatregel om waardevol struweel in stand te houden.
4 – 35
Module 4
Wat zijn bosgroepen? Zoals reeds eerder aangehaald is het bos in Vlaanderen sterk versnipperd en bevat het bijgevolg veel verschillende eigenaren. Naar schatting 70% ervan is in eigendom van ongeveer 100.000 particuliere eigenaars, waarbij de meeste boseigendommen kleiner zijn dan 1 ha. Om die reden onder andere werden bosgroepen opgericht. Een bosgroep is een vereniging van boseigenaars of -beheerders met als voornaamste doel de samenwerking te stimuleren en zo te komen tot een efficiënter en duurzamer bosbeheer. Op die manier wordt het beheer van bossen ook financieel beter haalbaar. Daarnaast is de opmaak van bosbeheerplannen over diverse kleine oppervlakken ecologisch minder efficiënt dan een plan dat gericht is op een groter gebied. Zo is het onmogelijk kleine stukjes bos goed te beheren zonder overleg met de omliggende eigenaars. De bosgroepen vormen een belangrijke schakel tussen de boseigenaars en het bosbeleid van de Vlaamse overheid, waarlangs nuttige info over bosbeheer verkrijgbaar is. Dit verkleint de afstand tussen beide en helpt individuele boseigenaars om de weg te vinden in de nieuwe regelgeving van de laatste jaren.
Leren beheren
Enkele voordelen van de bosgroepen:
4 – 36
• • • • •
ze kunnen optreden als organisatoren van gezamenlijke beheerswerken en houtverkoop. Door de houtverkoop gezamenlijk te organiseren kunnen meer gunstige houtprijzen tegen een lagere kostprijs voor de eigenaar worden verkregen. voor de uitvoering van bosbeheerwerken hebben bosgroepen vaak een eigen arbeidersploeg ter beschikking. ze kunnen gemeenschappelijke arbeiders en materiaal inzetten, wat het uitvoeren van beheerswerken betaalbaar maakt. ze verminderen de administratie voor de eigenaars, door bijvoorbeeld hulp te bieden bij het invullen en indienen van subsidieaanvragen ze ondersteunen de eigenaar met allerlei bosbouwkundige informatie, in de vorm van
individueel advies, opleidingen en excursies.
Meer info op: www.bosgroepen.be
REFERENTIES ANB, 2008a. Technisch Vademecum bomen. Harmonisch Park- en Groenbeheer. Agentschap voor Natuur & Bos, Brussel. ANB, 2008b. Subsidies voor bebossing. Downloadbaar op: www.bosengroen.be. ANB, 2009. Autochtoon plantsoen in opmars. ANB i.s.m. INBO, Brussel.
REFERENTIES
Tot slot werden struwelen vaak afgebrand, vooral wanneer het struweel uit struiken bestond, welke voor de mens minder waardevol waren (bijv. sleedoorn). Vanuit natuuroogpunt is branden wel erg nadelig. Het vernietigt de schuil- en nestplaatsen en voedselbronnen voor veel diersoorten.
Bos en struweel
Bervoets K., 2008. Nieuwe perspectieven voor beheerresten. Natuurpunt, Mechelen. Bink F., 1989. De eik als waardplant voor insecten. Nederlands Bosbouw Tijdschrift, 61(5): 134-141. Boer K., C.M.G.J. Schils, 2007. Ecologisch groenbeheer in de praktijk. IPC Groene Ruimte, Arnhem. Bosgroepen, 2009. Bosgroepen. Downloadbaar op: www.bosgroepen.be. Carette J., 2005. Cursus Agrarisch Natuurbeheer. Katho Roeselare Bachelor Agro- en Biotechnologie, Roeselare. Hermy M., De Blust G. & Slootmaekers M. (red.) 2004. Natuurbeheer. Uitg. Davidsfonds i.s.m. Argus vzw, Natuurpunt vzw en IN, Brussel. INVERDE vzw, sd. Cursus natuurbeheerder, module 2. struweel en bos. Inverde vzw, Hoeilaart. Jansens S., 2008. Pers. Comm. Sander Jansens, Inverde vzw, Hoeilaart. Kelly C.K., Southwood T.R.E., 1999. Species richness and resource availability: A phylogenetic analysis of insects associated with trees. Proc. Natl. Acad. Sci. USA 96: 8013-8016. Kuiper L., P. Jansen, 2002. Bos en Energie. Uitgave Bos en Hout en Stichting Probos, Zeist. LISRO vzw, 2004. Demodag Peer 29 oktober 2004. Tips rond vogelkersbestrijding. LISRO vzw, Peer. MVG (s.d.). Code van goede landbouwpraktijken NATUUR. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Administratie land- en tuinbouw, Afdeling Land- en Tuinbouwvorming, Brussel. Nara, 2005. Dumortier M., De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Scheiders A., Van Daele T., Van Reeth W., Weyemberg G., Kuijken E., (red.). Natuurrapport 2005. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Rogiers N., 2005. Even door-bomen. Regelgeving over planten en kappen van bomen. Provincie Vlaams-Brabant - dienst Leefmilieu, Leuven. Proclam, 2008. Korteomloophout. Downloadbaar op: www.energiehout.be. Spaas J., 2003. Bossenverklaring. Leden van de Vlaamse Hoge Bosraad en Kerngroep ‘Bossenverklaring’, Brussel. Van De Velde K., 2008. Bossen met een natuurwaarde. Natuur.blad jrg7, Natuurpunt, Mechelen.
4 – 37
Van Dort K.W et al., 2003. Kleine bossen in het landschap. Alterra Reasearch instituut voor groene ruimte, Wageningen. Van Miegroet M., 1994. Natuurgericht beheer van bossen. Stichting Leefmilieu vzw, Antwerpen. Van Paassen A., N. Schrieken N., 1998. Handboek Agrarisch Natuurbeheer. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. Wervel, 2008. Agroforestry. Downloadbaar op: www.wervel.be.
Leren beheren
Met bijzondere dank aan Pierre Hubau (ANB) en Kris Verheyen (UGent) voor het nalezen van deze moduletekst.
4 – 38