N I E U W S B R I E F ARCHEOLOGISCH ADVIESBUREAU
RAAP onderzoek toont aan:
4 van de 10 waardevolle archeologische vindplaatsen blijven in de bodem bewaard
Uit onderzoek van RAAP blijkt dat bijna 40% van de waardevolle archeologische vindplaatsen in de bodem behouden blijft. De rest wordt opgegraven. Dat zijn tweemaal zoveel behouden vindplaatsen als verwacht op grond van het evaluatieonderzoek dat het ministerie van OCW liet uitvoeren naar de effecten van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Behouden, opgegraven of verloren gegaan? In totaal analyseerde RAAP 1979 onderzoeksrapporten in het kader van de cyclus van de archeologische monumentenzorg tussen 1 september 2007 en 1 mei 2011. Het rapport ‘Wie wat bewaart, die heeft wat’ doet hier verslag van. Centraal daarin staat de vraag in welke mate na archeologisch vooronderzoek gekozen wordt voor behoud in de bodem, in welke mate voor opgraven en in welke mate we vindplaatsen ongezien verloren laten gaan. Van elke 10 behoudenswaardig geachte - oftewel waardevolle - archeologische vindplaatsen blijkt in 7 gevallen geadviseerd deze in de bodem te behouden. In 4 gevallen, om precies te zijn 38,2%, gebeurt dit ook. In de andere gevallen wordt de vindplaats opgegraven. Het evaluatierapport van RIGO gaat uit van 20% vindplaatsen die behoud blijven in de bodem. Dit percentage kan op basis van het onderzoek van RAAP dus met bijna het dubbele naar boven worden bijgesteld. Van de overige 60% vindplaatsen die opgegraven worden, blijft de archeologische informatie niet in de bodem behouden, maar elders. De vondsten gaan naar musea en depots en de onderzoeksresultaten komen via rapporten beschikbaar.
erfgoedzorg
In oktober 2011 verscheen het advies van de Raad voor Cultuur naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet trad 1 september 2007 in werking met als doel tot een betere bescherming van het archeologisch erfgoed te komen. Het evaluatierapport dat bureau RIGO in opdracht van het ministerie van OCW opstelde, bevatte geen kwantitatieve gegevens over het behoud van vindplaatsen en de Raad adviseerde daarnaar onderzoek te laten doen. Behoud van archeologische vindplaatsen in de bodem (in situ) is immers een van de hoofddoelstellingen van de Wamz. Anticiperend op deze uitkomst deed RAAP op eigen initiatief onderzoek naar de doeltreffendheid van deze wet.
Geld besparen? Laat een goed PvE maken!
Inrichtingsplan voor Castellum Fectio in Bunnik
INHOUD
evaluatie Malta
2011 - 2
Bijzonder Romeins bouwpuin in Naaldwijk
Veelgestelde vragen over kleine boorprojecten
En verder onder meer: RAAP WO2 team wint SIKBeker | Geofysisch project Zeeuwse Bordeelschans | Groei detachering | RAAP informatiemiddagen succes | integraal cultuurhistorisch project Ede.
Het RAAP-team dat onderzoek doet naar archeologische resten van de Tweede Wereldoorlog. V.l.n.r.: Ivar Schute, Jobbe Wijnen, Ruurd Kok en Laurens Flokstra.
PRIKKEL
onderzoek oorlogserfgoed
RAAP-onderzoekers WO II archeologie winnen SIKBeker 2011
In 3 van de 7 gevallen wordt het RAAP-advies tot behoud van de vindplaats in de bodem niet opgevolgd en wordt de vindplaats opgegraven. Verschillende overwegingen spelen hierbij een rol. Zo is bijvoorbeeld de trend dat private opdrachtgevers vaker besluiten tot een opgraving dan publieke opdrachtgevers. Tevens blijkt dat als er met een opgraving hoge kosten zijn gemoeid, vaker wordt besloten tot behoud in de bodem door planaanpassing. Bij grote plangebieden blijven vindplaatsen vaker behouden aangezien ze eenvoudiger in te passen zijn.
Ook de aard van een project is een bepalende factor. Bij natuurontwikkeling bijvoorbeeld is meer oog voor cultuurlandschappelijke (dus ook archeologische) waarden en worden meer vindplaatsen in de bodem bewaard.
Snelle en enorme prestatie
Wie deze uitkomsten in kwalitatieve zin vergelijkt met de periode voor 2007, kan stellen dat in slechts enkele jaren een enorme prestatie is geleverd. Hoewel harde cijfers hiervoor ontbreken, laat de periode voor 2007 zich samenvatten met de kwalificatie ‘dweilen met de kraan open’. Veel archeologen - althans diegenen die Het onderzoeksrapport ‘Wie wat bewaart, die heeft wat’ is gepresenteerd tijdens het 5e lustrum symposium deze periode bewust hebben meegemaakt - denken van RAAP op 17 november in Amersfoort. Het rapport er met ‘vage ongerustheid’ aan terug. De enkele is opgedragen aan prof. dr.Tom Bloemers, emeritus (provinciale) kwantitatieve studies die wat dit betreft hoogleraar Archeologische Monumentenzorg, beschikbaar zijn, ondersteunen dit beeld. Inmiddels Landschap en Erfgoed, als dank voor zijn 25-jarig wordt archeologische monumentenzorg daadwerkelijk bestuursvoorzitterschap van de Stichting RAAP. betrokken in de ruimtelijke ordening. Op basis van de Geïnteresseerden kunnen RAAP-rapport 2525 ‘Wie wat steekproef van RAAP kan geconcludeerd worden dat de bewaart, die heeft wat’’ (auteurs: Ivar Schute, Marten Verbruggen en Mirjam Lobbes) bestellen via www.raap. archeologische monumentenzorg door de Wamz een nl. De kosten (inclusief verzending) bedragen € 15,00. enorme stimulans heeft gekregen. Het archeologisch erfgoed wordt daadwerkelijk beter beschermd. Tijdens het RAAP symposium overhandigde Tom Bloemers (oud-bestuursvoorzitter RAAP) het rapport aan Vevita Eichberger (projectleider evaluatie archeologiewetgeving bij het Ministerie van OCW) die aangaf zeer verheugd te zijn met het onderzoek van RAAP
De Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer heeft het pionierende onderzoek van RAAP naar het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog beloond met de jaarlijkse SIKBeker Archeologie. Archeologisch onderzoek naar sporen en resten uit de Tweede Wereldoorlog begint in Nederland vanzelfsprekend te worden. Het team van RAAP dat zich bezighoudt met WO II onderzoek heeft de discussie hierover vorm gegeven en door diverse onderzoeken de meerwaarde ervan aangetoond. Volgens de SIKB is RAAP in de afgelopen jaren overtuigend het meest grensverleggend bezig geweest met haar onderzoek naar sporen en resten uit de Tweede Wereldoorlog. Vandaar de benoeming tot ‘Meest succesvolle grenzenverlegger in de archeologie’. Uit het juryrapport: “Ze zijn op dit terrein pure pioniers die bij hun werk en missie op tal van vlakken letterlijk tegen grenzen aanlopen, zowel juridische, beleidsmatige, wetenschappelijke als praktische grenzen. Die grenzen weerhouden hen echter niet. Integendeel. DeZe onthulling van eendiscussies van de muntmedaillons op 13 juni (boven) gaan bewust aan, met collega’s uit het en de plaatsing ervan, met op de achtergrond RAAP-projectleider Jan Roymans (onder). archeologische veld en met de directe collega’s, maar ook met bestuurders, met het publiek en met andere belanghebbenden en betrokkenen, zoals de EOD, de vliegtuigwrakkendienst, etc. Dat doen ze niet alleen om de grenzen te bediscussiëren, maar om ze zo mogelijk tot het uiterste op te rekken of open te krijgen.” RAAP voerde in Amersfoort het eerste archeologisch onderzoek in een concentratiekamp in Nederland uit. Het onderzoeksteam deed ook gebiedsinventarisaties van WOII-sporen op de Grebbeberg en op het terrein van de Duitse luchtafweerstelling bij Arnhem, en daarnaast begeleidden de archeologen de berging van een vliegtuig uit WO II bij Apeldoorn. Om het hoofd te bieden aan alle praktische problemen die bij onderzoek naar oorlogserfgoed aan de orde zijn, zoals explosieven, stoffelijke resten en waarderingssystematiek, hebben de onderzoekers samenwerking gezocht met diverse deskundigen. De jury roemde niet alleen de creatieve wijze waarop het WO II team van RAAP met dergelijk complex onderzoek omgaat, maar ook haar kwetsbare opstelling en het interdisciplinaire karakter van het onderzoek. De winnaar van de SIKBeker voor de ‘Meest succesvolle grenzenverlegger in de archeologie’ werd bekend gemaakt tijdens het jaarcongres van de SIKB op 22 september in Den Bosch. De andere genomineerden waren het team Valkenburg uit Limburg en Ria Berkvens van Samenwerkingsverband Regio Eindhoven Milieudienst. Informatie WO II onderzoek: Ruurd Kok T 071-5768118 | E
[email protected]
In totaal analyseerde RAAP projectleider Ivar Schute met medewerking van Mirjam Lobbes (foto) 1979 onderzoeksrapporten.
N
a archeologisch vooronderzoek worden vier op de tien archeologische vindplaatsen in de bodem (in situ) behouden, staat hiernaast te lezen. Het is het hoopvolle resultaat van een onderzoek dat RAAP uitvoerde naar de effectiviteit van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Vier op de tien is dubbel zoveel als de archeologische beroepsgroep gedacht had, afgaande op een enquête door onderzoeksbureau RIGO. Beide onderzoeken zijn zo actueel dat over het grote verschil tussen meting (RAAP-onderzoek) en beleving (enquête) nog geen inhoudelijke discussie is gevoerd. Een suggestie. Ervan uitgaande dat beide onderzoeken representatief zijn, zou een verklaring kunnen zijn dat meer archeologen dagelijks betrokken zijn bij opgraven dan bij beschermen, simpelweg omdat opgraven een zeer arbeidsintensief proces is. Dat heeft wellicht de beeldvorming beïnvloed. Interessanter nog dan de oorzaak van dit verschil, is de oorzaak van het succes van het in situ-beleid. Hoe komt het dat er zoveel archeologische vindplaatsen in de planvorming gespaard blijven? Ik vermoed dat de lezers met enig economisch inzicht de ware oorzaak kennen. Op opgraven staat namelijk een hoge boete die bovendien direct in rekening wordt gebracht, zelfs nog voordat er met bouwen kan worden begonnen. Dat werkt kennelijk veel effectiever dan de boete op een snelheidsovertreding die pas maanden na het delict in de brievenbus valt. De boete is ontleend aan het principe van de vervuiler betaalt, zoals al jaren gangbaar in de milieukunde. Als je de bodem vervuilt, moet je betalen voor het schoonmaken. Dat vindt iedereen logisch en eerlijk. Het was Rick van der Ploeg, rond 2000 Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, die dit principe strikt toepaste. Hij meende dat wanneer de financiële consequenties van de archeologische monumentenzorg op tijd in de planontwikkeling worden ingebracht en op rekening komen van de veroorzaker, hiermee de mogelijkheid én de motivatie tot het zoeken van alternatieven groter zou zijn. Van der Ploeg heeft dus succes geboekt door archeologisch erfgoed als een economisch goed te behandelen. Een schaars economisch goed bovendien, met een boete als je het vernietigt. Dat dat heeft gewerkt, blijkt uit het RAAP-onderzoek. Het beste resultaat, dat wil zeggen de grootste kans op behoud van vindplaatsen, wordt overigens geboekt bij de grotere plangebieden. In die situaties is ook echt sprake van voldoende alternatieven en ruimte om de plannen ten gunste van het erfgoed aan te passen, zonder dat het gepaard gaat met hoge kosten. Opnieuw een mooie ondersteuning van de visie van Van der Ploeg. Als we toch bezig zijn de archeologie vanuit een economisch perspectief te bezien, dan kunnen we de volgende vraag stellen. Als archeologisch erfgoed een schaars economisch goed is, en de burger de consument daarvan, wie is dan eigenlijk de producent? Wie zet de cyclus van de archeologische monumentenzorg in werking? De archeologische wetenschap? Of de archeoloog die met de schep in de opgravingsput zijn werk doet? Ik denk het niet. Die eer komt de veroorzaker toe! De planontwikkelaar produceert erfgoed in de slipstream van de economische groei. Toch mooi, die kentering. Van vervuiler, werd hij vervolgens veroorzaker om ten slotte als producent de archeologie en de burger een dienst te bewijzen. Helaas heeft de economische crisis ook een archeologische keerzijde: met minder bouwactiviteiten zullen er de komende jaren in absolute zin minder vindplaatsen in de bodem bewaard blijven dan de afgelopen drie jaar. Jammer. Marten Verbruggen directeur RAAP Archeologisch Adviesbureau
Kruisbestuiving in cultuurhistorie
Het Programma van Eisen (PvE) vormt het fundament van de archeologische monumentenzorg. Hierin stelt de overheid eisen aan archeologisch vooronderzoek, opgravingen en fysieke bescherming. Het PvE is ook het document waarmee de opdrachtgever van het onderzoek offertes voor de uitvoering daarvan aan kan vragen. Een goed PvE is dan ook een belangrijke voorwaarde om een archeologisch project zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.
Een integrale benadering van erfgoed in de gemeente Ede
De initiatiefnemer van een project waarbij verstoring van de bodem kan optreden, is verplicht een omgevingsvergunning aan te vragen. De overheid, in de regel de gemeente, heeft volgens de Monumentenwet de bevoegdheid van de initiatiefnemer een rapport te verlangen ‘waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld’. Als vervolgens een behoudenswaardige archeologische vindplaats wordt aangetroffen, kan de overheid besluiten dat deze moet worden opgegraven of beschermd. Ook hieraan mag zij eisen verbinden. Het PvE is het document waarin de eisen aan het vooronderzoek, aan de opgraving of aan de fysieke bescherming staan vermeld. De gemeente dient zelf het PvE vast te stellen, het zijn immers haar eisen. Zij mag het PvE in eigen beheer opstellen, maar kan het ook uitbesteden aan gekwalificeerde (KNA) onderzoeksbureaus.
N
ieuwe regels
Sinds juni 2011 zijn de regels voor afwijkingen van het PvE veranderd. Het gaat om toevalsvondsten of onverwachte, bijzondere vondsten waarmee in het PvE geen rekening gehouden is. Bijvoorbeeld de vondst van een Romeinse boot als de archeologische verwachting uitgaat van een IJzertijdnederzetting. Bij dergelijke onverwachte vondsten dient de onderzoeker het initiatief te nemen voor overleg met de opdrachtgever, het bevoegd gezag en de depoteigenaar om te bespreken wat er met de vondsten gebeuren moet. De vraag is dan of er aanvullende eisen in het PvE gesteld moeten worden aan de veroorzaker en wie voor het behoud van de vondsten gaat betalen. De noodzaak om in het PvE de archeologische verwachting goed te specificeren, is hiermee dus nog groter dan voorheen.
Initiatiefnemer en onderzoeksbureau Om te voldoen aan de vergunningvereisten zal de initiatiefnemer van een bouwproject het gevraagde onderzoek conform het PvE (en KNA) moeten laten uitvoeren door een gekwalificeerd onderzoeksbureau. De initiatiefnemer wordt opdrachtgever van het archeologisch onderzoek. Hij dient er op toe te zien dat dit onderzoek voldoet aan de eisen die de overheid in eerste instantie aan hem heeft gesteld. Diezelfde overheid toetst het rapport aan het PvE. Voldoet het rapport niet aan de eisen dan loopt de initiatiefnemer het risico dat zijn vergunning in gevaar komt. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat hij het PvE van te voren goed bestudeert en er op let of de eisen helder zijn geformuleerd en of er geen grote onzekerheden in het onderzoek schuil gaan. Is alles helder dan kan hij het PvE gebruiken om offertes mee aan te vragen. Is dat (nog) niet het geval, dan is het raadzaam de overheid om verduidelijking en eventueel herformulering te vragen.
niet goed offreren: wat je niet vraagt, krijg je niet. Alleen met een goed gespecificeerd PvE zijn aspecten als tijd en geld beter in de hand te houden.
Meer informatie over PvE’s is bij alle RAAP-kantoren verkrijgbaar.
Groeiende vraag naar gedetacheerde RAAP medewerkers
Inhoud bepalend voor kosten Het PvE dient dus twee doelen: de overheid stelt haar eisen aan de initiatiefnemer, en deze gebruikt ze vervolgens voor de aanbesteding van het onderzoek. Voor beide functies zijn de volgende drie punten uiterst belangrijk om aan te geven in het PvE, omdat ze de aard en de omvang en dus de kosten van het onderzoek bepalen: 1. Doel- en vraagstelling van het onderzoek: waaraan moet het onderzoek bijdragen (waartoe) en welke vragen moeten in het onderzoek worden beantwoord (wat)? De doelstelling van een vooronderzoek is altijd de vaststelling van de archeologische waarde van het terrein; dan pas kan het onderzoek als afgesloten worden beschouwd. 2. Uitvoeringswijze: hoe moet er worden onderzocht en welke vormen van specialistisch onderzoek zijn gewenst? 3. Aantallen en hoeveelheden: de expliciete vermelding van aantallen vierkante meters, vondsten, monsters, etc. In het PvE is deze informatie onmisbaar om een goede vergelijking te kunnen maken van offertes van verschillende onderzoeksbureaus bij de aanbesteding. Op een vaag PvE kun je
integraal cultuurhistorisch onderzoek
Overheid en initiatiefnemer
personeel inhuren
onderzoek AMZ
Geld besparen? Laat een goed PvE maken!
Het is één van de meest uitgebreide projecten die RAAP ooit op dit gebied uitvoerde: de integrale cultuurhistorische inventarisatie en waardering voor de gemeente Ede. Samen met Bureau Overland en Van Meijel Adviseurs in Cultuurhistorie is RAAP dit najaar met de inventarisatie gestart en de integrale aanpak werpt nu al zijn vruchten af. Integrale aanpak Aardkunde, archeologie, historische landschappen, landschapselementen, historische bouwkunde en historische stedenbouw: dat zijn de ‘ingrediënten’ voor een uitgebreide zoektocht naar het rijke erfgoed in de gemeente Ede. Deze integrale aanpak maakt het cultuurhistorische project uniek in zijn soort. “Voor zover bekend zijn nooit eerder al deze disciplines op zo’n gedetailleerde schaal verenigd”, aldus fysisch geograaf en archeoloog Nico Willemse, die de onderdelen aardkunde en archeologie voor zijn rekening neemt. Samen met historisch geograaf en projectleider Luuk Keunen is hij namens RAAP bij het project betrokken. Het erfgoed wordt op perceelsniveau geinventariseerd. Daarnaast maken een sectorale en integrale waardering van het erfgoed, evenals een ruimtelijke opzet voor een planologische vertaling, deel uit van dit project. Er wordt ook een groot aantal kaarten samengesteld en veldwerk gedaan. Nico Willemse voerde samen met een groot aantal vrijwilligers veldonderzoek uit op het Wekeromse Zand. Het doel hiervan was na te gaan of er nog natuurlijke bodems met het bijbehorende archeologisch erfgoed onder de stuifzanden bewaard zijn gebleven. Willemse: “Het resultaat was erg positief. Het oorspronkelijke maaiveld met mogelijke archeologische vindplaatsen
In Oldenzaal is momenteel een team medewerkers van RAAP gedetacheerd voor een groot opgravingsproject op het St. Plechelmusplein.
In het afgelopen jaar zag RAAP de vraag naar tijdelijk inzetbaar personeel enorm toenemen. Tot vorig jaar detacheerde RAAP slechts enkele medewerkers per jaar. Inmiddels zijn dat er ongeveer 20. Met name gemeenten en provincies maken gebruik van de mogelijkheid om tijdelijk personeel van RAAP in te huren.
er financieel minder ruimte is, hoeven er geen mensen ontslagen te worden. Het kan bovendien goed zijn om regelmatig nieuwe mensen met een andere kijk en gewoontes in huis te hebben. Zij kunnen bijvoorbeeld nieuwe ideeën aandragen. Verder blijft de gedetacheerde werknemer in dienst bij RAAP die als detacheerder ook zorg draagt voor de werkgeversrisico’s, zoals doorbetaling van het loon bij ziekte.
Voordelen detachering
Veldteams en specialisten
Veel voorkomende redenen om mensen te detacheren zijn speciale projecten, zwangerschapsverlof en extra ondersteuning in drukke periodes. De voordelen van detachering zijn evident. Het is een gemakkelijke manier om aan specialisten en KNA-gekwalificeerd personeel te komen. De medewerkers van RAAP brengen doorgaans brede kennis en veel ervaring mee. Een groot voordeel van gedetacheerde medewerkers is dat zij maar tijdelijk in dienst zijn. Als het project is afgerond, de werkzaamheden verminderen of als
RAAP kan zowel veldteams als individuele medewerkers in vrijwel alle functies detacheren. Denk aan beleidsadviseurs, veldarcheologen, archeologisch projectleiders, GIS-medewerkers, fysisch geografen, projectmanagers en historisch geografen. De detacheringsperiode kan, afhankelijk van de behoefte van de opdrachtgever, variëren van enkele dagen tot een jaar of meer, en van één tot meerdere dagen per week. Meer informatie over detachering is bij alle RAAP-kantoren verkrijgbaar.
bleek zeer goed bewaard gebleven. Dit onderzoek geeft een stimulans aan terreineigenaren om zich nog bewuster te zijn van het erfgoed in deze ‘Nederlandse woestijnen’.”
Doelen De gemeente Ede gaat de kaarten met toelichtende rapportage voor een groot aantal gemeentelijke taken gebruiken. Allereerst zullen de voornaamste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan geborgd worden. Daarvoor is in 2010 al door RAAP en Overland een pilot voor het bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied uitgevoerd. Hierbij zijn verschillende nieuwe methoden ontwikkeld om cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen te verankeren. Deze methodiek wordt nu voor het gehele gemeentelijk grondgebied verder ontwikkeld. Daarnaast zal de gemeente de nieuwe informatie over het erfgoed gebruiken voor het formuleren van beleid binnen diverse beleidsterreinen. Op basis van een inventarisatie van wederopbouwerfgoed (1940-1965) komt er een voorstel voor nieuwe gemeentelijke monumenten. Ook andere gemeentelijke beleidsvelden kunnen van de informatie gebruik gaan maken. Het publiek wordt bereikt via diverse publicaties in de media en te organiseren evenementen. En uiteindelijk is het de bedoeling dat er een beeldende cultuurhistorische atlas gaat verschijnen.
Kruisbestuiving Bijzonder aan dit project is de samenwerking tussen de vakgebieden. Het voordeel daarvan is volgens Luuk Keunen dat daardoor veel meer boven water komt dan wanneer er afzonderlijke inventarisaties worden uitgevoerd. De verschillende uitvoerders wisselen regelmatig hun nieuwste ontdekkingen uit en bezoeken samen locaties in het veld. Zo ontstaan nieuwe inzichten over de verschillende cultuurhistorische waarden van een gebied. Keunen geeft als voorbeeld dat het opmerkelijk is hoe vaak de stedenbouwkundige opzet van een dorp of stad nog teruggaat op het agrarische cultuurlandschap van vóór de verstedelijking. “Wegen, kavelgrenzen, reliëf, groen, veel van wat je in de bebouwde kom ziet, heeft nog een link met het oude landschap. Als je dat verhaal kunt vertellen, laat je de mensen zien dat ze geworteld zijn in een oud cultuurlandschap, ook al is de woonwijk waarin ze wonen misschien nog geen decennium oud.” In het voorjaar van 2012 ronden RAAP, Overland en Van Meijel hun inventarisaties af en start de waarderings- en adviesfase. In de zomer van volgend jaar verschijnt het eindrapport. Over de voortgang van dit project houden we u op de hoogte via deze nieuwsbrief. Projectleider Nico Willemse T 0575-567876 | E
[email protected]
Montagefoto van een deel van de castellummuur met torens. Onder: schets met betonnen plint. Links: bovenaanzicht inrichtingsplan met castellum Fectio en fort Vechten.
Inrichtingsplan voor ‘schatkamer’ castellum Fectio Een bult in het landschap, meer herinnert er niet aan de resten van het Romeinse castellum Fectio aan de A12 bij Bunnik. Dat gaat veranderen. Een bijzonder inrichtingsplan rolde onlangs van de ontwerptafel. Drie betrokkenen over het plan voor dit verdwenen monumentale legerkamp.
OE archeologie en inrichting
pdrachtgever: dwin Wolvekamp, provincie Utrecht
De resten van castellum Fectio liggen tot op heden verborgen onder een vrij onopvallende heuvel langs de A12: waarom heeft de provincie besloten om er een inrichtingsplan voor te laten maken?
zouden worden. Het zichtbaar en beleefbaar maken van het Romeinse castellum past daar natuurlijk helemaal in.
Het plan ontstond ongeveer drie jaar geleden. We kregen toen de kans om zo’n 15 hectare grond aan te kopen ten westen van Fort Vechten, dat een onderdeel is van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur was eerder grond verworven en de boomgaard hadden we al in eigendom. Het is een bijzonder terrein en een rijksmonument, er was al veel over het castellumterrein bekend. Het zou mooi zijn om functies als recreatie, natuur en archeologie op die locatie te integreren. Wat ook meespeelt, is dat het castellum een onderdeel is van de Limes, de noordelijke grens van het Romeinse rijk, en als provincie zijn we betrokken bij een project om die Limes op de Unesco werelderfgoed lijst te krijgen.
Jazeker, de provincie is enthousiast over het ontwerp. Wat ik zelf het meest geslaagde onderdeel van het ontwerp vind, is het idee om de grond als het ware te egaliseren waardoor een plateau ontstaat. Door uit te gaan van het hoogste punt van het castellum en de rest van de omliggende grond op te hogen tot dat niveau, ontstaat een spannend geheel. Het castellum komt zo nog hoger en dus opvallender in het landschap te liggen.
Wat waren voor de provincie de uitgangspunten voor het inrichtingsplan? De opdracht aan de ontwerpers van Parklaan was een integraal inrichtingsplan te maken waarin de drie aspecten van het terrein, dus recreatie, natuur en archeologie, verenigd
Ontwerptekening in vogelvluchtperspectief van het hele gebied.
LM
andschapsarchitect: arcel Eekhout, Parklaan landschapsarchitecten
Is de provincie tevreden met het ontwerp?
Wanneer kunnen de recreanten het gebied in gebruik nemen? Dat is een spannende vraag in deze tijd. Het is een ambitieus ontwerp dat bij realisatie ook veel gaat kosten. Er wordt bekeken hoe het financieel te regelen is. We zetten nu in op het realiseren van een eerste fase, waar de castellummuur en de principia niet in zijn opgenomen. Het besluit van Provinciale Staten wordt in december verwacht. Dan is duidelijk of en hoeveel geld er beschikbaar is om het inrichtingsplan te realiseren.
Is het lastiger om een ontwerp te maken met als extra randvoorwaarde rekening te houden met het archeologisch erfgoed? Ja, dat is lastiger. Je hebt altijd wel randvoorwaarden, maar in dit geval dus een set extra. Aan de andere kant levert het verhaal van die plek ook inspiratie voor het ontwerp.
Hoe begint een ontwerpproces waarbij je met diverse archeologische relicten, zoals castellum, limes, oude Rijn en vicus te maken hebt? Eerst hebben we een landschapsanalyse gemaakt. We hebben gekeken hoe de landbouw functioneert, hoe het zit met recreatie en welke eisen er zijn voor de ecologische verbindingszones. En tegelijk probeer je ook achter de essentie van de Romeinse tijd te komen. Waarin onderscheidt
Castellum Fectio
Castellum Fectio in Bunnik is een van de grootste en oudste Romeinse forten van ons land. Rond het begin van de jaartelling bouwden de Romeinen een houten fort aan de Oude Rijn en in de drie eeuwen daarna volgden nog eens vijf houten en een stenen fort op die locatie. Het castellum was onderdeel van de Romeinse Limes. Er verbleven 500 tot 1000 soldaten en vlakbij lag een kampdorp (vicus). Naast het castellum ligt Fort Vechten dat in 1867-1870 werd gebouwd als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De provincie Utrecht wil dit kruispunt van twee militaire linies markeren. Parklaan Landschapsarchitecten kreeg de opdracht een inrichtingsplan op te stellen en schakelde RAAP in voor de archeologische input.
deze plek zich van andere, wat is waar gevonden, hoe werkt het? Het is een zoektocht naar aanknopingspunten voor het ontwerp. De zoektocht resulteert in een hoop informatie en daaruit selecteer je dan datgene waar je ruimtelijk iets mee kunt en waar de recreanten iets mee kunnen. Een kwestie van brainstormen en schetsen. Het is heel handig om daar een archeoloog bij te hebben die beeldend mee kan denken en creatief is. Daarom was niet alleen beeldend kunstenaar Paul de Kort er vanaf het begin bij, maar ook archeoloog Ivar Schute. Wij hebben al eerder samengewerkt, aan inrichtingsprojecten voor de provincie ZuidHolland bijvoorbeeld.
Heeft u zich bij het ontwerpen laten inspireren door de bouwprincipes van de Romeinen?
aan het oppervlak en daarover is het meest bekend. Op twee plekken zijn overigens ook stukken van eerdere houtbouwfasen verbeeld. Zo hebben we een lange houten bank ontworpen op een plek waar een houten castellummuur van de eerste bouwfase heeft gestaan. Het ontwerp is in principe demontabel. De gedachte daarachter is dat er vast nieuwe vondsten gedaan worden die weer tot nieuwe inzichten leiden. We weten nu niet 100% zeker hoe het vroeger zat, en het is handig dat je het ontwerp eventueel kunt aanpassen in de toekomst.
AI
rcheoloog: var Schute, RAAP
In hoeverre is RAAP betrokken geweest bij archeologisch onderzoek naar de overblijfselen van castellum Fectio?
Het basisontwerp is een plateau waarop met een betonnen plint de contouren van het castellum worden weergegeven, dat is een lange zitrand. Daarbij hebben we wel gezocht naar een maatsysteem, want daar waren de Romeinen sterk in. Niet zozeer een exacte Romeinse maat, maar wel het principe van maatvoering hebben we overgenomen. Bijvoorbeeld in het standaard formaat van het strekmetaal waar de muren mee opgetrokken worden.
Er is al heel vaak en ook lang geleden allerlei onderzoek naar het castellum gedaan. Zoveel zelfs dat er een apart onderzoek is geweest om dit allemaal weer op een rij te krijgen. RAAP heeft met name het terrein om het castellum in kaart gebracht, de vici, de grafvelden en het landschap waarin ze liggen. Ook hebben we een metaaldetectieonderzoek uitgevoerd in de boomgaard op het castellum.
Het fort kent wel zeven bouwfasen, waar is voor het ontwerp vanuit gegaan?
Wat was je bijdrage als archeoloog bij de totstandkoming van het plan?
Een volledige reconstructie van het castellum was niet de bedoeling, we zoeken het meer in de verbeelding. We hebben met moderne materialen naar een interpretatie gezocht en de laatste fase, de steenbouw, gekozen om te verbeelden. Die ligt namelijk het dichtst
Elk inrichtingsplan beginnen we op dezelfde manier: Marcel Eekhout, Paul de Kort en ik komen op locatie bij elkaar voor een brainstormsessie. We hebben dit de laatste paar jaar voor zo’n tien projecten gedaan en naar mijn ervaring zijn deze dagen cruciaal. We nemen de tijd, lopen rond en ik vertel ze over de vindplaats. Het zijn vragen, wilde fantasieën, associaties en beelden die dan naar boven komen. En iedere keer blijkt achteraf dat we het centrale thema van het latere ontwerp dan al te pakken hebben. Heel bijzonder en inspirerend. Daarna gaan Marcel en Paul aan de gang met het ontwerp, dat ik dan voortdurend toets aan de technische randvoorwaarden, in dit geval
die van de RCE. Een lastig proces, want het ontwerp is best complex en het was niet altijd duidelijk wat is toegestaan. Daarover is onderhandeld op basis van effectcijfers waarin ik heb voorzien. Zettingsberekeningen bijvoorbeeld. Daarnaast hadden we discussies met specialisten van de archeologische klankbordgroep en het voorlopig ontwerp is verder besproken in talloze commissies die allemaal groen licht moesten geven. Wil de gemeente het wel? Hoe staat de provincie er tegenover? Is het strijdig met de EHS? Boeren en pachters die erbij betrokken zijn, ga zo maar door. Bij enkele van die bijeenkomsten gaf ik als archeoloog tekst en uitleg.
Wat kun je zeggen over de centrale visie die aan het ontwerp ten grondslag ligt? Ieder onderzoek naar castellum Fectio, hoe klein ook, levert weer onverwachte en bijzondere vondsten op. Wie nu door het terrein loopt, ziet een opvallende bult in het landschap, deels beplant met fruitbomen. Deze bult herbergt een potentieel aan informatie zonder veel parallellen in Nederland. Bij amateurarcheologen en, helaas, ook schatgravers duiken onverwachts vondsten op van uitzonderlijke kwaliteit en kwantiteit, zoals onlangs de schrijfplankjes. Toch resteert het meeste materiaal in die eenzame bult. Dat beeld, die ‘bult aan informatie’, de kracht die dat in zich herbergt, ging bij mij niet meer weg. Marcel vertaalde dat naar het beeld van een schatkamer. En dat in de context van een letterlijk monumentale vindplaats. Je verkijkt je op de grootte van het terrein en daarmee het legerkamp, die is namelijk enorm. Dat hebben we willen benadrukken in het ontwerp en gekoppeld aan die schatkamer-gedachte. Als het een unieke vindplaats is, laat het dan ook maar een uniek ontwerp zijn dat daar recht aan doet.
Projectleider Ivar Schute T 071-5768118 | E
[email protected]
RAAP projectleider Kirsten Leijnse over BIJZONDER BOUWPUIN
opgraving
achtergelaten door Romeinen in Naaldwijk
W
ANNEER
“Op de eerste dag van het onderzoek eind mei dit voorjaar, was het bij de eerste schep al raak. Bij het aanleggen van de opgravingsput kwamen grote hoeveelheden bouwpuin naar boven. Ik dacht eerst: wat is dit? Maar ik zag al gauw dat het niet recent maar Romeins was. Stukken van dakpannen, brokken natuursteen, vloerbeton, mortel en zelfs vloerverwarmingselementen hebben we gevonden. Het leek erop dat we een hoek hadden aangesneden van een gebouw dat deels uit steen was opgetrokken. Dat het om een zeer bijzondere vondst ging, was snel duidelijk. Stenen constructies uit de Romeinse tijd zijn zeker in het westen van Nederland namelijk zeer zeldzaam. In Zuid-Holland kennen we ze alleen uit Rijswijk en Poortugaal.”
W
AAR
“De opgraving vond plaats in Naaldwijk waar opdrachtgever FloraHolland, de grootste bloemenveiling ter wereld, circa 30 hectare bedrijventerrein ontwikkelt onder de naam Trade Parc Westland Mars. Sinds 2008 is RAAP betrokken bij de realisatie van de plannen. Na een verkennend booronderzoek in het gehele plangebied, concentreerde het onderzoek zich sinds voorjaar van 2011 op twee opgravingslocaties pal aan de Middel Broekweg.”
W
AT
“Het blijkt dat we een stenen kamer van 5 x 3 meter met een vloerverwarming, een zogenoemd ‘hypocaustum’ hebben gevonden. Vermoedelijk is het een houten boerderij met een stenen vleugel, een soort opkamer. Wellicht een porticushuis met twee zijvleugels, zoals bij het hoofdgebouw van een
Romeinse villa. Afgaande op de keramiek die we vonden, dateert het bouwwerk uit circa 200 na Christus. Rondom het gebouw hebben we diverse brede sloten met zeer veel nederzettingsafval aangetroffen. Ontzettend mooi en ook veel import aardewerk, metaalvondsten, kralen, het materiaal vloog je om de oren! Uit één van de sloten kwam een houten schrijfplankje tevoorschijn. Wat daar op staat wordt nog onderzocht en mogelijk levert het informatie op over de eigenaar van het huis.”
W
IE
W
AAROM
“Je kunt wel stellen dat de bewoners van het gebouw met vloerverwarming geen gewone boeren waren. De aanwezigheid van het schrijfplankje geeft wel aan dat deze mensen konden lezen en schrijven. De grote hoeveelheid import aardewerk wijst op handelsconnecties en een zekere rijkdom. Mogelijk is het de woning van een veteraan die gediend had in het Romeinse leger en na zijn pensionering deze boerderij heeft laten bouwen.”
“Waarom het huis hier gebouwd is weten we nog niet. Dit najaar zullen we de opgraving afronden en hopelijk vinden we dan meer dat licht kan werpen op het verhaal van deze plek. Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat zo’n 400 meter naar het noorden, ook langs de Middel Broekweg, nog een tweede vindplaats ligt, maar deze wordt voorlopig niet bedreigd door bouwplannen.”
Projectleider Kisten Leijnse T 071-5768118 | E
[email protected]
HOE ZIT DAT? Veelgestelde vragen over kleine booronderzoeken Dagelijks voert RAAP booronderzoek uit overal in Nederland. Soms spectaculaire grote boorprojecten, maar voornamelijk heel veel kleine projecten. Efficiënte onderzoeken die snel duidelijk maken waar je als ontwikkelaar aan toe bent. Een beeldverslag met RAAP projectleiders Reinier Ellenkamp en Bart Moonen in de hoofdrol geeft antwoord op veelgestelde vragen over kleine booronderzoeken.
1
Hoe lang duurt een booronderzoek.
Dat hangt sterk af van het te onderzoeken oppervlak, de bodemsoort en de vraagstelling. Een verkennend booronderzoek in een plangebied van 2 hectare duurt gemiddeld niet meer dan een halve dag.
2 3
Hoe snel kan RAAP het booronderzoek uitvoeren? Onderzoeken in een gebied van beperkte omvang kunnen eigenlijk altijd tussendoor. Als er maandag gebeld wordt, kunnen we vaak diezelfde week al het veld in. Wat moet er geregeld worden voordat jullie aan de slag gaan?
Nadat de opdrachtgever betredingstoestemming heeft geregeld, maken we een quickscan om een idee te krijgen van de landschappelijke en archeologische context van het gebied. We zorgen voor een KLIC-melding en werkkaart, zetten die op de veldpc en kunnen met alle boormateriaal op pad.
4
Hoe gaat het booronderzoek in zijn werk?
We zetten boringen in een systematisch grid met een Edelmanboor of guts. De opgeboorde grond controleren we op bodemkundige en geologische kenmerken en bij een karterend onderzoek zoeken we ook naar archeologisch materiaal. Daaruit is af te leiden of er sporen van menselijke activiteiten in de bodem zitten. Alle boringen worden ingemeten en de data gaan direct de veldcomputer in.
5
Wat levert booronderzoek op?
Met booronderzoek checken we de archeologische verwachting in het veld, dus klopt de bodemopbouw en bodemgaafheid met wat verwacht werd? En we sporen archeologische vindplaatsen op. De resultaten worden gerapporteerd en we stellen een op de ontwikkelingen toegespitst advies op. Het laatste oordeel over hoe het verder gaat ligt bij de bevoegde overheid.
6
Hoeveel kost een booronderzoek?
Net zoals de lengte van het onderzoek is dat afhankelijk van het te onderzoeken oppervlak, de vraagstelling achter het booronderzoek en de bodemsoort. Een halve dag booronderzoek inclusief voorafgaand bureauonderzoek kost over het algemeen maximaal € 2000,-.
7
In hoeverre wordt de bodem verstoord door het booronderzoek?
Met de guts of Edelmanboor boren we een klein gat in de bodem en dat wordt altijd weer dichtgemaakt met opgeboorde grond. De verstoring is dus nihil en meestal is er na een flinke regenbui niets meer van terug te vinden.
8 Hypocaustum zoals gevonden in Naaldwijk: een Romeins verwarmingssysteem waarbij de ruimte onder de vloer, die rust op lage bakstenen pijlertjes, via een oven verwarmd wordt.
Schrijfplankjes waren het Romeinse briefpapier. Op het hout zat een laag was gesmeerd waarin met een griffel een tekst geschreven kon worden.
Hoe snel kan ik de uitslag krijgen?
Van elk onderzoek leveren we een (verplicht) rapport met boorstaten, conclusie en advies. Voor onderzoek van een dag leveren we gemiddeld 2 weken na de uitvoering van het veldwerk een digitaal conceptrapport. Dat volstaat veelal om de bevoegde overheid te verzoeken om een selectiebesluit. Bij grote spoed kan het incidenteel sneller en indien gewenst kunnen we na het veldwerk meteen de eerste bevindingen doorbellen.
In opdracht van de Provincie Zeeland voerde RAAP in mei 2011 een geofysisch onderzoek uit op de vermoedelijke locatie van de verdwenen Bordeelschans. Deze schans uit het begin van de 17e eeuw bestond uit een aarden wal met grachten. De provincie wil in het kader van het Interregionaal IV-A project ‘Forten en linies in grensbreed perspectief’ de wallen van de nu volledig verdwenen schans bij Draaiburg (Zeeuws Vlaanderen) weer zichtbaar maken. Het project wordt gesubsidieerd door de EU.
Maurits verdedigingslinie De zoeklocatie werd bepaald op basis van oude kaarten met afbeeldingen van verschillende verdedigingswerken die deel uitmaakten van de circumvallatielinie van Sluis. Deze verdedigingslinie werd in 1604 aangelegd door prins Maurits. Hij maakte daarbij gebruik van door de Spaanse legers aangelegde verdedigingswerken, zoals schansen, forten en redoutes. Daarnaast liet hij nieuwe schansen en forten bouwen die met elkaar in verbinding stonden via dijken, gedekte wegen en loopgraven. Deze werkwijze werd in de Tachtigjarige Oorlog (1588-1598) meerdere malen toegepast tijdens het beleg van steden. Het doel van een circumvallatielinie was het isoleren van de stad en het uitsluiten van versterking en bevoorrading van buitenaf. De Bordeelschans zou geslecht zijn vóór 1622, aangezien de schans als ‘verwoest’ staat aangeven op een nieuwskaart uit dat jaar. Op latere kaarten zijn geen aanwijzingen te vinden voor de ligging van een schans. Een eerder uitgevoerd booronderzoek zette vraagtekens bij de juistheid van de locatie. De aanwijzingen voor de ligging van de schans waren zeer summier. Projecties van prekadastrale kaarten op de huidige topografie zijn namelijk niet betrouwbaar, daarnaast zou een met het blote oog waarneembare verhoging in het plangebied te maken kunnen hebben met een kreekrug in de ondergrond - wat bevestigd
RAAP-informatiemiddagen wegens succes vervolgd In navolging van vorig jaar organiseerde RAAP dit najaar weer een aantal informatiemiddagen voor haar klanten. Op het programma stond het onderwerp cultuurhistorie en bestemmingsplannen, de vraag waaraan een goed Programma van Eisen moet voldoen en per locatie was er een regionaal thema. Dat laatste varieerde van archeologie & publieksbereik in Zutphen en geofysisch onderzoek in Utrecht tot cultuurhistorie als inspiratiebron voor het ontwerp in Montfort. Daar eindigde de middag bovendien met een veldexcursie naar de Vlootbeek waar de muntmedaillons werden bekeken die geïnspireerd zijn op de vondst van een Romeinse muntschat. Gezien de vele positieve reacties van de bezoekers (“enthousiasmerend”, “informatief”, “daar kunnen we wat mee”) zullen de informatiemiddagen volgend jaar een vervolg krijgen.
werd door de boringen. In de boringen werden geen aanwijzingen gevonden voor de ligging van een gracht, wal of andere structuren zoals uitkijktorens, schuren, paden of verharding.
Geen twijfel mogelijk De scepsis waarmee aan het elektrisch weerstandsonderzoek werd begonnen, sloeg al snel om in enthousiasme. Uit een pilot-meting kwamen de contouren van de schans zeer schep naar voren in de verschillen van elektrische weerstandwaarden van de bodem. Een daarop volgende vlakdekkende kartering met de weerstandmeter liet geen ruimte voor tijfel: de schans heeft zeker op deze locatie gestaan. De ligging en omvang van grachten en wallen, het terreplein dat ze omsloten, een poort en mogelijk een ronde toren op het terreplein zijn met succes in kaart gebracht.
Over een aantal besproken onderwerpen zijn informatiebladen gemaakt, u kunt ze aanvragen via www.raap.nl.
De inzet van geofysisch onderzoek bij deze volledig verdwenen vindplaats van kortstondige bestaansduur bleek de meest optimale en zelfs de enige manier om de schans in kaart te brengen. Zelfs zeer gerichte controleboringen op basis van de weerstandsmeting leverden geen bruikbaar resultaat. Er was geen afwijkende grachtvulling in de voormalige grachten aanwezig en de locatie van de voormalige wallen was nauwelijks herkenbaar. De resten van de schans zijn slechts aan de hand van zeer subtiele, niet met het blote oog waarneembare verschillen in de bodemopbouw te traceren. Het onderzoek onderstreept eens temeer het belang van geofysisch onderzoek bij dergelijke vindplaatsen, die door hun aard (grachten en wallen) gemakkelijk door de mazen van het net van de standaard karteringsmethoden (booronderzoek en zelfs proefsleuven) kunnen glippen.
Archeologische landschapsmarker voor treinreizigers Op 2 november is langs de spoorlijn Eindhoven-Maastricht in Kelper-Oler bij de Mildert een kunstwerk onthuld dat herinnert aan prehistorische skeletresten die daar in 2010 gevonden zijn. Bij het begeleiden van werkzaamheden voor de hermeandering van de Tungelroyse beek ontdekten archeologen van RAAP botten van meerdere diersoorten en vuurstenen werktuigen: mogelijk vormen ze de neerslag van jagersactiviteiten in de Midden Steentijd. RAAP projectleider Jan Roymans opperde het idee om de vondsten tastbaar te maken met een beeld van een jagerverzamelaar. Vervolgens is een werkgroep geformeerd, bestaande uit de Stichting Ark, de gemeenten Leudal en Nederweert, Waterschap Peel en Maasvallei, Natuurmonumenten en RAAP, om het plan vlak langs het spoor te realiseren. Een beter podium kan de archeologie bijna niet krijgen.
Projectleider Mina Jordanov T 071-5768118 | E
[email protected]
Electrisch weerstandsonderzoek
Projectleider Jan Roymans T 0495-513555 |
[email protected]
Detail van de Nieuwskaart van het Beleg van Sluis in 1604 van G. en J. Blaeu.
Foto: Ruben Smit
Weerstandsmetingen vormen een veelgebruikte geofysische onderzoekmethode om onder specifieke omstandigheden archeologische structuren op te sporen tot een diepte van 1,5 meter onder het maaiveld. Met behulp van twee elektroden in de grond worden verschillen in elektrische weerstand van de bodem gemeten. De verschillen in weerstandswaarden worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de grondsoort en mate waarin de bodembestanddelen vocht vasthouden. Vochtige grond geleidt elektriciteit beter dan droge grond. De verschillen kunnen duiden op archeologische resten in de grond, zoals grachten (lage weerstandswaarden) en fundamenten (hoge weerstandswaarden).
Even opletten
KORTE BERICHTEN
Het bleek de enige methode om een 17e eeuwse schans in de Zeeuwse bodem op de sporen: weerstandsonderzoek. De weerstandsmetingen toonden aan dat de contouren van de verdwenen Bordeelschans bij Sluis nog puntgaaf in de bodem liggen. De provincie wil de schans nu weer zichtbaar maken.
Resultaten weerstandsonderzoek met duidelijk zichtbaar de contouren van de schans.
Column
geofysisch onderzoek
Zeeuwse Bordeelschans puntgaaf in beeld
A
rcheologen doen zelden spectaculaire vondsten, af en toe doen ze aardige vondsten, maar meestal doen ze gewone vondsten of ze vinden helemaal niets. De leukste is de vondst die net even afwijkt van wat je verwacht, die je bureau passeert of door je handen glijdt en bijna (weer) het vondstzakje in verdwijnt, maar dan opeens je aandacht trekt. Onlangs las ik een verhaal over een Peruviaanse knotskop, een soort prehistorisch stenen wapen dat in Rhenen(!) op een akker was gevonden en nu in bruikleen werd gegeven aan het tabaksmuseum in Amerongen. Kijk, het zal een hele klus zijn om iets te herkennen dat uit z’n context is geraakt en buiten je verwachtingspatroon ligt. Om niet te zeggen, iets totaal bizars dat de halve planeet over is gedwaald en daar niet behoort te zijn. Maar toch, het is evident iets ‘aparts’. Voor de goede orde: die knotskop is met de guano meegekomen, mineraalrijke vogelstront die op de tabaksakkers van de Utrechtse Heuvelrug - die waren er - als mest diende. Twee totaal andere voorbeelden. De Zebramossel. Het is een mosseltje dat me een keer door een collega in handen werd gedrukt - ik doe hier nu eenmaal de schelpanalyses. De mossel kwam uit een boorkern en zou dus iets kunnen zeggen over het afzettingsmilieu van een bepaald laagje. “Zout hè?”, zei de betreffende projectleider. Nee dus, het is de voor mij inmiddels klassieke verwarring tussen de zoutwatermossel die wij allemaal eten onder het genot van een glas witte wijn, en de uit Russische sferen afkomstige exoot, de Zebramossel. Oppervlakkig lijken ze op elkaar, met dat verschil dat de laatste in zoet water leeft. Ergo, de projectleider zat faliekant verkeerd met zijn analyse. Tweede voorbeeld. Een porseleinen schoteltje passeert mijn bureau - ik doe hier nu eenmaal het porselein. Ik werp een blik op het bodemstempel, draai werktuigelijk het schoteltje al om en moet een glimlach onderdrukken. Het besef komt net een seconde later dan de waarneming. Ik zie het stempel, denk het te weten, maar moet me corrigeren. Wie kent niet dat beeld van een sfinx met daaronder de naam P. Regout, Maastricht? Kijk anders even tussen het servies, er ligt er vast nog wel zo eentje. Maar wie kent het olifantje met daaronder de naam F. Regout, Maastricht? Het mislukte neefje dat aan het einde van de 19e eeuw vijf jaar lang een aardewerkfabriek exploiteerde tot groot ongenoegen van zijn ooms, de vennoten van de firma Petrus Regout & Co. Kortom, een porseleinen tegelwijsheid: wie niet kan determineren wat hij vindt, hoeft ook niet te zoeken. Ivar Schute Senior projectleider bij RAAP
KORTE BERICHTEN Vitrine vol vondsten voor woningbouwlocatie SWB
Folder bij Veluwse verwachtingskaart
In de hal van het kantoor van Stichting Woningbeheer Betuwe (SWB) in Lienden staat sinds kort een vitrine met archeologische vondsten. Pal daarnaast is een impressie te zien van de woningen die op die vondstlocatie gerealiseerd zullen worden. De vondsten zijn opgegraven tijdens het proefsleuvenonderzoek dat RAAP in mei 2011 voor SWB uitvoerde in Plangebied Ingen-Het Woud. Met het provinciaal depot regelde RAAP dat een deel van de vondsten tijdelijk geëxposeerd mogen worden. Het gaat om aardewerk, glas en diverse metalen voorwerpen, waaronder enkele fraaie Romeinse fibulae. Toekomstige wijkbewoners en geïnteresseerden kunnen op deze manier kennismaken met de oudste bewoners van het gebied, die daar in de IJzertijd (vanaf 100 voor Chr.) neerstreken. Daarnaast heeft SWB ook een publieksfolder laten maken over de bewoningsgeschiedenis en het archeologisch onderzoek.
De gemeente Nunspeet heeft naast een archeologische verwachtingskaart ook een toelichtende folder daarbij laten maken. De door RAAP opgestelde verwachtingskaart (schaal 1:10.000) laat zien waar archeologische resten liggen en in de bodem te verwachten zijn. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is voortaan tijdig rekening te houden met dit erfgoed. De folder is bedoeld voor aanvragers van een bouw-, aanleg-, sloop- of ontgrondingenvergunning. In deze publieksvriendelijke toelichting op de kaart wordt uitgelegd wat de gemeente via bestemmingsplannen voor archeologie regelt en welke praktische gevolgen de verwachtingskaart heeft voor ruimtelijke plannen. Projectleider Eimert Goossens T 0575-567876 |
[email protected]
Projectleider Erik Verhelst T 0575-567876 |
[email protected]
COLOFON RAAP Nieuwsbrief 2011-2, november 2011 De RAAP Nieuwsbrief is een uitgave van RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. RAAP is een zelfstandig en onafhankelijk adviesbureau voor archeologische monumentenzorg en integrale cultuurhistorie, met vestigingen in Leiden, Zutphen, Drachten, Weert en Weesp. Aan dit nummer werkten mee: Marcel Eekhout, Reinier Ellenkamp, Eimert Goosens, Kirsten Leijnse, Mina Jordanov, Luuk Keunen, Jan Roymans, Ivar Schute, Marten Verbruggen, Erik Verhelst, Nico Willemse en Edwin Wolvekamp. Fotografie en cartografie: RAAP (tenzij anders vermeld) Vormgeving: Olav Odé Eindredactie: Caroline Hom Wilt u op de verzendlijst van de RAAP Nieuwsbrief komen te staan, of de nieuwsbrief juist niet meer ontvangen, stuur dan een e-mail naar
[email protected]
RAAP Hoofdkantoor Leeuwenveldseweg 5b, 1382 LV Weesp Postadres: Postbus 5069, 1380 GB Weesp T 0294-491500 | E
[email protected] RAAP Regio Noord-Nederland (Fr, Gr, Dr) De Kiel 11, 9206 BG Drachten T 0512-589140 | E
[email protected] RAAP Regio Oost-Nederland (Gld, Ov) Pollaan 48 E-F, 7202 BX Zutphen Postadres: Postbus 222, 7200 AE Zutphen T 0575-567876 | E
[email protected] RAAP Regio Zuid-Nederland (Li, N-Br) De Savornin Lohmanstraat 11, 6004 AM Weert T 0495-513555 | E
[email protected] RAAP Regio West-Nederland (N-Hl, Z-Hl, Zld, Fl, Ut) Le Pooleweg 5, 2314 XT Leiden Postadres: Postbus 4025, 2301 RA Leiden T 071-5768118 | E
[email protected]
www.raap.nl