Handleiding
RoPlan
RoPlan
Inhoud 1.
Introductie .................................................................................................................................................... 6 1.1. Algemeen 6 1.2. Landelijke ontwikkelingen 6
2.
Beheer Standaarden .................................................................................................................................... 7 2.1. Opstarten 7 2.2. Standaard classificatie 7 2.3. Koppel IMRO-07-codes 12 2.4. Presentatie / symbologie 13 2.5. Definitie attributen 15 2.6. Attributen per code 17 2.7. Printverslag Classificatie- en IMRO-codes 18
3.
Beheer administratieve plangegevens..................................................................................................... 19 3.1. Toevoegen/wijzigen Plangebied 19 3.2. Beschikbare codes per plangebied 22 3.3. Standaard gegevens voor plangebied 22 3.4. Koppelen IMRO-07-codes aan Plan 24 3.5. Splitsen Word-document 25 3.6. Koppel Voorschrift aan code 27 3.7. Koppel Document aan Plan 30
4.
Settings....................................................................................................................................................... 31 4.1. Beheer IMRO-tabellen 31 4.2. Beheer Presentatiegroepen 32 4.3. Beheer Documenttypen 33 4.4. Beheer Feature-symbologie 34 4.5. Instellingen 34 4.6. Initieel aanmaken conversietabellen 35 4.7. Controle conversietabellen 35
5.
Grafische module: Algemeen ................................................................................................................... 36 5.1. Opstarten 36 5.2. Levelopbouw 36 5.3. Grafische elementen 37 5.4. Codes 38 5.5. IMRO 38 5.6. Presentatie 38 5.7. Instellingen 38 5.8. Import / export 38
6.
Grafisch module: Opbouw lijnenwerk...................................................................................................... 39 6.1. Advies werkvolgorde 39 6.2. Gestructureerd lijnenwerk 39 6.3. Zet actief level 39 6.4. Objectlevels aan/uit 40 6.5. Voorkeur levels aan/uit 40 6.6. Ontkoppel bestaande elementen 40
7.
Grafisch module: Objectbenoeming ........................................................................................................ 41 7.1. Koppelen planobject 41 7.2. Koppelen bestemming of bouwvlak 41
Bentley Systems Netherlands BV
2
Versie 3.1
RoPlan 7.3. 7.4. 7.5. 7.6. 7.7. 7.8. 7.9. 7.10. 7.11.
Koppelen vlakaanduidingen en dubbelbestemmingen Koppelen lijnobjecten Benoem Gat in Plangebied Koppelen voorschriften Koppelen IMRO Verwijderen objectkoppeling Verwijderen plankoppeling Controle Handmatig grenskoppelingen aanbrengen
42 43 43 43 43 43 44 44 45
8.
Grafisch module: Wijzigen........................................................................................................................ 47 8.1. Wijzigen object-info 47 8.2. Wijzigen planinfo 47 8.3. Update geometrievelden 47 8.4. Geometrische relaties in de database bijwerken 48 8.5. Relatie puntaanduiding - enkelbestemming bijwerken 48 8.6. Teksten plaatsen 48
9.
Grafische module: Teksten/symbolen ..................................................................................................... 49 9.1. Teksten en puntaanduidingen algemeen 49 9.2. Matrixsymbolen algemeen 49 9.3. Plaatsen teksten/puntaanduidingen 49 9.4. Beheer matrixsymbolen 52 9.5. Plaats matrixsymbool 53 9.6. Aanpassen matrixsymboolwaarden. 54 9.7. Synchroniseer matrixsymbolen en teksten 55 9.8. Verwijder labeltekst of matrixsymbool 55 9.9. Maak aanpijling 56 9.10. Aanpijling ongedaan maken 56 9.11. Extra symbolen definiëren 56
10.
Grafisch module: Raadplegen................................................................................................................ 57 10.1. Algemeen 57 10.2. Toon objectinformatie 57 10.3. Toon planinformatie 57 10.4. Toon voorschriften 57 10.5. Toon plandocumenten 57 10.6. Thematisch presenteren 58 10.7. Centroide labels aan/uitzetten 59 10.8. Opbouwen legenda plan 59 10.9. Zoek object in kaart 59 10.10. Plotten plankaart 60
11.
Grafische module: Instellingen .............................................................................................................. 61 11.1. Instellingen 61 11.2. Kleurentabel opslaan 61
12.
Projectbeheer........................................................................................................................................... 62 12.1. Terminologie 62 12.2. Standaard projectinrichting 62 12.3. Voorbeelddatabases 63 12.4. Kopiëren gegevens 63 12.5. Import in RoPlan-formaat 66 12.6. Schema: Gewenst doel <-> Acties 68 12.7. Databasegegevens van kaart verwijderen 69
13.
Installatie en beheer ................................................................................................................................ 70
Bentley Systems Netherlands BV
3
Versie 3.1
RoPlan 13.1. 13.2. 13.3. 13.4. 13.5. 13.6. 13.7. 13.8. 13.9. 13.10. 13.11. 13.12. 13.13.
Definiëren directory structuur Installeren RoPlan-software Environment-variabelen Aanvragen licentie RoPlan Inrichten data Connecties Testen Kleurentabel Font matrixsymbolen Extra matrixsymbolen Samenvoegen celbibliotheken Doorlopen arceringen Overgang van MicroStation J naar MicroStation V8
70 71 72 72 73 73 74 74 74 76 76 77 77
14.
Export functies ........................................................................................................................................ 78 14.1. Exportbestand aanmaken 78 14.2. Export naar IMRO 78 14.3. Export naar RoPlanViewer-formaat 78
15.
User-autorisaties ..................................................................................................................................... 80 15.1. Projectdefinities 80 15.2. Users 80
Bijlage 1:
Database RoPlan versie 3.1 ........................................................................................................ 82
Bentley Systems Netherlands BV
4
Versie 3.1
RoPlan Alle rechten voorbehouden. Gehele of gedeeltelijke overneming van de inhoud van deze uitgave, door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband, elektronisch of op welke andere wijze dan ook opgeslagen (ook in een retrieval systeem), zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever, is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld. Het verbod betreft ook gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen voor kopiëren, als bedoeld in artikel 16B Auteurswet 1912 en in het K.B. van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden. Tenzij anders vermeld, zijn alle voorbeelden in deze uitgave (bedrijfsnamen, persoonsnamen, adressen, etcetera) volledig fictief, maken ze deel uit van een volledig fictief werkproces, en dienen ze alleen om het gebruik van het product, of delen daarvan, te verduidelijken.
Bentley Systems Netherlands BV
5
Versie 3.1
RoPlan
1. Introductie 1.1.
Algemeen
Het maken van een digitaal bestemmingsplan is geen doel op zich. Digitale bestemmingsplannen zijn gemakkelijker toegankelijk te maken. Dat levert voordelen op voor alle partijen: burgers, bedrijven en overheden. Voor de burger worden de plannen snel en eenvoudig raadpleegbaar via Internet. Gemeenten verbeteren hun dienstverlening en de toegankelijkheid van de organisatie. Provincie en rijk kunnen op hun beurt de plannen veel sneller toetsen en vergelijken. Het resultaat: meer democratische interactie en efficiëntere procedures. RoPlan vormt de basis om te komen tot publicatie van digitale bestemmingsplannen. Het onderstaande schema beschrijft het proces van vervaardiging van een digitaal bestemmingsplan.
Beheer standaarden
Tekstverwerking
Plandatabase
Voorschriften
Beheer administratieve plangegevens
CAD/DGN bestanden
Microsoft Word Adobe acrobat HTML ...
MicroStation
Koppelen vlakcodes
In de komende hoofdstukken zullen stap voor stap de verschillende aspecten toegelicht worden.
1.2.
Landelijke ontwikkelingen
Landelijk bestaat er veel belangstelling voor het proces van digitalisering van ruimtelijke plannen. Een aantal termen van projecten en rapporten zal hieronder kort worden toegelicht. Meer informatie hierover kunt u vinden bij de betreffende organisaties en/of op de websites van VROM, RAVI en NIROV. DURP: Landelijk project "Digitale Uitwisseling Ruimtelijke Plannen". Een gezamenlijk initiatief van het ministerie van VROM, VNG, Nirov, Ravi, bnSP en Provincies met als doel het bevorderen dat ruimtelijke plannen digitaal vervaardigd, toegankelijk gemaakt en uitgewisseld worden. IMRO: Informatiemodel Ruimtelijke Ordening. Een classificatie (verzameling van coderingen), gebaseerd op NEN3610, die het mogelijk moet maken om objectgerichte digitale ruimtelijke plannen op een eenduidige wijze uit te wisselen. Toe te passen in combinatie met de uitwisselingsstandaard NEN1878. RoPlan versie 3.1 is gebaseerd op de IMRO-versie 2003. De Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen: Een richtlijn voor de praktische benadering van het IMRO voor de uitwisseling van bestemmingsplannen. (initiatiefnemer: bnSP). RoPlan versie 3.1 is gebaseerd op de PRBP-versie 2003. De Digitale Leest: Een door de NIROV opgezet rapport waarin een advies wordt uitgewerkt voor de te gebruiken coderingen, symbologie en voorschriften bij digitale bestemmingsplannen.
Bentley Systems Netherlands BV
6
Versie 3.1
RoPlan
2. Beheer Standaarden 2.1.
Opstarten
De doelstelling van het digitaliseren van de bestemmingsplannen binnen een gemeente is meestal 3ledig: - een snellere vervaardiging van nieuwe plannen en betere mogelijkheden tot mutaties tijdens het besluitvormingsproces - betere mogelijkheden tot digitale publicatie, met name in een Internet- of Intranet-omgeving - versnelling van het proces door digitale uitwisseling met de provincie. Alle drie de doelstellingen zijn gebaat bij een vergaande standaardisatie. Het betreft hier niet alleen de classificaties (bestemmingscodes en aanduidingen) die gebruikt worden, maar ook de IMROcoderingen die hierbij horen, de opbouw van de voorschriften, de symbologie (kleur/arcering) en de toepassing van algemene plangegevens zoals projectcode en planstatus. Het definiëren van de standaarden voor een organisatie is in principe een eenmalige actie. Het is de eerste stap bij het opbouwen van digitale bestemmingsplannen met RoPlan. De administratieve gegevens van een bestemmingsplan (codes, koppelingen naar voorschriften etc.) zijn vastgelegd in een Access-of in een Oracle-database. Er kunnen eventueel meerdere databases naast elkaar gebruikt worden voor verschillende classificaties dan wel verschillende opdrachtgevers (voor meer informatie hierover zie de paragrafen "Standaard Classificatie" en "Projectbeheer"). Voor het invoeren of bewerken van de classificatie start u RoPlan Admin met een beheerderautorisatie. Geef daartoe de juiste gebruikersnaam en wachtwoord op zoals die bij de inrichting van het project zijn gedefinieerd (zie hoofdstuk "User-autorisatie"). Aan een gebruiker is vooraf de juiste projectendatabase gekoppeld. Indien u de melding krijgt dat de database niet goed is dan heeft u een gebruiker opgegeven waaraan geen RoPlan-projectendatabase is gekoppeld. De verschillende functies binnen de applicatie zijn opgenomen in het Navigatiescherm. Vanuit dit menu kunt u alle onderdelen binnen de beheerapplicatie aanspreken.
2.2.
Standaard classificatie
RoPlan is gebaseerd op een classificatietabel. Dit is een tabel waarin alle codes worden opgenomen die binnen een organisatie voor bestemmingsplannen worden toegepast. In principe wordt een dergelijke tabel eenmalig vooraf opgezet. RoPlan wordt geleverd met 3 voorbeeld-databases, nl. een database met de classificatie volgens de Digitiale Leest, een "lege" database (met alleen de vaste RoPlan-gegevens) en een voorbeeld van een gekoppeld plan. U kunt een van de eerste twee databases kiezen als uitgangspunt voor uw eigen classificatie. De classificatie kan in een later stadium nog wel gewijzigd worden, maar codes die reeds binnen plannen zijn toegepast kunnen niet verwijderd worden. Indien u een geheel andere classificatietabel wilt toepassen, bijvoorbeeld voor een andere opdrachtgever of bij het digitaliseren van oude, reeds bestaande, plannen, dan dient u een nieuw project met een nieuwe database aan te maken (zie hoofdstuk "Projectbeheer").
Bentley Systems Netherlands BV
7
Versie 3.1
RoPlan 2.2.1. Objecttypes algemeen RoPlan kent 7 typen coderingen, namelijk: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Enkelbestemmingen Dubbelbestemmingen Bouwvlakken Vlakaanduiding / zone Lijnbestemming Lijnaanduiding Puntaanduiding
Bentley adviseert om het gebruik van lijn- en puntobjecten zo veel mogelijk te beperken. Een vlakgerichte opbouw geeft de beste garantie op een volledige informatieverstrekking bij het raadplegen van het plan. Enkelbestemmingen: Dit betreft alle codes die gekoppeld worden aan een (enkel)bestemmingsvlak. Deze vlakken kunnen elkaar niet overlappen. Ze worden allemaal op hetzelfde level getekend. Als een plan gereed is dient elk stuk grond binnen de bestemmingsplangrens een koppeling te hebben met een enkelbestemmingscode. Dubbelbestemmingen: Dubbelbestemmingen overlappen de enkelbestemmingen. Elke code die men wil gebruiken als dubbelbestemming dient expliciet als dubbelbestemming gedefinieerd te worden. Elke dubbelbestemmingscode wordt op een eigen level getekend. De (dubbel)bestemmingscodes + omschrijvingen moeten uniek zijn. Als bijvoorbeeld Wonen zowel als Enkelbestemming als als Dubbelbestemming voorkomt dan kunnen als codes bijvoorbeeld respectievelijk "W" en "dW" gebruikt worden en als omschrijvingen "Wonen" en "Wonen dubbelbestemming". Bouwvlakken: Bouwvlakken zijn in feite een type aanduiding. Omdat aan bouwvlakken vaak specifieke gegevens gekoppeld worden zoals bebouwingspercentage, goothoogte en bouwhoogte, is bouwvlak als apart objecttype gedefinieerd. Er kunnen indien gewenst meerdere bouwvlakcategorieën gedefinieerd worden. Als categoriecode kan bijvoorbeeld 'BwW' (Bouwvlak Wonen) of 'BwB' (Bouwvlak Bedrijven) gebruikt worden. Alle bouwvlakgrenzen worden op hetzelfde level getekend; ze kunnen elkaar niet overlappen. Een bouwvlak dient altijd in zijn geheel binnen een bestemmingsvlak te vallen. Bouwvlakgrenzen die samenvallen met bestemmingsgrenzen dienen apart getekend (of gekopieerd) te worden. Vlakaanduidingen/zones: Aanduidingen zijn alle overige vlakobjecten op de kaart (zones, aanduidingen etc.). Deze krijgen ofwel een “logische” code, bijvoorbeeld SP voor Straalpad ofwel een hulpcode, bijvoorbeeld AV1 of AV2. Deze codes moeten uniek zijn, maar worden over het algemeen alleen op de achtergrond gebruikt. Er dient een aanduidingscode opgenomen te worden voor elke toe te passen aanduiding. Elk type vlakaanduiding wordt op een eigen level getekend. Aanduidingen kunnen alle overige objecttypen overlappen en elkaar ook onderling overlappen. Lijnbestemmingen / lijnaanduidingen: Dit zijn de lijnobjecten die op een kaart voorkomen. Het verschil tussen lijnbestemmingen en lijnaanduidingen is gering; het betreft o.a. de IMRO-code. Het toepassen van lijnbestemmingen wordt afgeraden. Verschillende lijnobjecten kunnen indien gewenst bij elkaar op 1 level getekend worden. Puntaanduidingen: Dit zijn de puntobjecten die op een kaart voorkomen. Verschillende puntobjecten kunnen indien gewenst bij elkaar op 1 level getekend worden.
Bentley Systems Netherlands BV
8
Versie 3.1
RoPlan 2.2.2. Overzicht classificatiecodes Voor het beheren van de classificatiecodes kies in het navigatiescherm de functie Bestemmingen / Aanduidingen. Hiermee activeert u het scherm Toevoegen / Wijzigen classificatiecodes (zie afb.).
Het hoofdscherm biedt per objecttype een overzicht van alle coderingen die al zijn gedefinieerd. Als u op de bovenste balk klikt worden de coderingen gesorteerd op de betreffende kolom. Om de coderingen van een ander objecttype te raadplegen: Selecteer het gewenste type object Tip: U kunt een print van alle gedefinieerde codes maken met de menuoptie “Bestand -> Printverslag classificatie- en IMRO-codes”. Voor meer info: zie het betreffende hoofdstuk.
2.2.3. Toevoegen nieuwe code 1. Kies het juiste Type object 2. Kies de knop "Toevoegen" 3. Vul de juiste gevens in in het objectscherm en geef OK.
Bentley Systems Netherlands BV
9
Versie 3.1
RoPlan Toelichting attributen Classificatiecodes: Naam veld Code/categorie Omschrijving
Toelichting De bestemmings- of aanduidingscode De omschrijving waarmee deze code in de overige schermen wordt weergegeven (bij aanduidingen en dubbelbestemmingen dienen de eerste 30 posities uniek te zijn). IMRO-code (TVG) De codering van het type gebied volgens IMRO tabel 06. Voor een enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en bouwvlakken niet te wijzigen. Voor aanduidingen standaard 3103. Laagnummer Het level waarop dit object getekend moet worden. Voor meer (MicroStation J) informatie: zie "Overzicht levels". Laagnaam De levelnaam waarop dit object getekend moet worden. Moet (MicroStation V8) uniek zijn. Code-delen De onderdelen van de code, bijvoorbeeld V, v en (p). Kan ingevuld worden om latere selecties te vergemakkelijken, bijvoorbeeld alle vlakken met een bepaalde hoofdcode
Verplicht Ja Ja
max. lengte 8 60
Ja
n.v.t.
Ja Ja
waarden 163 255
Nee
5
2.2.4. Overzicht levels Als u de knop "Overzicht" kiest dan verschijnt een lijst met levelnummers (MicroStation J) of levelnamen (MicroStation V8) waarop al objecten gedefinieerd zijn binnen RoPlan. Let op: Het is dus mogelijk dat er andere levels in de designfile gebruikt worden voor "eigen" CADelementen die niet binnen RoPlan bekend zijn. U dient het scherm "Overzicht levels" eerst te sluiten voordat u een laagnummer of laagnaam in kunt vullen bij het object. Voor enkelbestemmingen en bouwvlakken is het laagnummer/naam niet te wijzigen; dit kan slechts eenmalig ingesteld worden bij de inrichting van de applicatie. RoPlan geeft een waarschuwing als u verschillende objecten op dezelfde laag definieert. Voor lijn- en puntobjecten kunt u wel zonder risico verschillende objecten op dezelfde laag plaatsen. De kans is groot dat er fouten ontstaan als verschillende vlakobjecten op dezelfde laag elkaar overlappen. RoPlan accepteert geen verschillende objecttypen (vlak, lijn cq punt) op dezelfde laag.
Noot: Het is eventueel mogelijk om af te wijken van de standaard meegeleverde levelindeling voor Plangebied, Enkelbestemmingen en Bouwvlakken. U dient hiervoor, vóórdat u objecten koppelt, via Access resp. Oracle het veld FLEVEL (J) resp. FLEVELNAME (V8) in de tabel FEATURE te wijzigen bij het betreffende object.
2.2.5. Wijzigen code 1. 2. 3. 4.
Kies in het overzichtsscherm van de classificatiecodes het juiste type object Selecteer de regel met de code die u wilt wijzigen. Kies "Wijzigen". Wijzig voor zover gewenst de attributen van de code. Voor toelichting attributen: zie "Toevoegen code". De code zelf kan niet gewijzigd worden. In dat geval dient u de oude code te verwijderen en een nieuwe code toe te voegen.
Bentley Systems Netherlands BV
10
Versie 3.1
RoPlan
2.2.6. Verwijderen code 1. Kies in het overzichtsscherm van de classificatiecodes het juiste type object 2. Selecteer de regel met de code die u wilt verwijderen. 3. Kies "Verwijderen". Een code die al toegekend is in de plankaart of die opgenomen in als "Beschikbare code bij Plangebied" kan niet verwijderd worden. U zult dan eerst de betreffende koppelingen moeten verwijderen.
Bentley Systems Netherlands BV
11
Versie 3.1
RoPlan 2.3.
Koppel IMRO-07-codes
De koppeling tussen uw eigen classificatiecodes en de IMRO-bestemmingsfunctiecodes dient u (eenmalig) zelf aan te brengen. Hiervoor kiest u de menuoptie koppel IMRO07-codes. Bij exporteren van het bestand via NEN1878 zullen niet alleen uw eigen bestemmingscodes, maar ook de daaraan gekoppelde IMRO-codes worden meegeleverd. Het is mogelijk om meerdere IMRO-codes aan 1 classificatiecode te koppelen, bijvoorbeeld "Centrumdoeleinden I “ kan worden gekoppeld aan de IMRO-codes 070502: winkelcentrum, 0706: horeca en 0401: dienstverlening. De in deze functie gekoppelde IMRO-codes dienen als basis voor elk nieuw plan. Indien er per plan afwijkingen gelden dan kan dit aangepast worden met de functie “Koppelen IMRO-07-codes Plan” onder de groep “Bestemmingsplan”. Het is niet mogelijk om bestemmingsfunctiecodes te koppelen aan bouwvlakken. Met RoPlan kunnen wel bsc-codes gekoppeld worden aan aanduidingen, hoewel ook deze invulling volgens "De IMRO Gecodeerde Bestemmingsplankaart" niet of nauwelijks toegepast dient te worden.
Stappen voor koppelen IMRO-code: 1. Selecteer het gewenste objecttype (NB: aan Bouwvlakken kunnen geen bestemmingsfunctiecodes gekoppeld worden). 2. Selecteer de gewenste classificatiecode. 3. Selecteer in de lijst "Beschikbare IMRO-codes" een te koppelen code. Door op de nummers of op de "+" te klikken zal de lijst verder "uitklappen". . De code staat nu rechts in de lijst. De koppeling wordt direct in de database 4. Klik op opgeslagen. De geselecteerde codes worden in de linker lijst grijs weergegeven. 5. Herhaal dit proces eventueel voor andere codes. Ontkoppel een code zo nodig door deze in de rechter lijst te selecteren en op
Bentley Systems Netherlands BV
12
te klikken.
Versie 3.1
RoPlan 2.4.
Presentatie / symbologie
Van elke bestemmingscode of aanduiding binnen een presentatiegroep kan de symbologie worden vastgelegd. Deze symbologie wordt later binnen de grafische module binnen MicroStation gebruikt bij het maken van presentaties. Bij het toevoegen van een nieuwe code (bij Bestemmingen/Aanduidingen) wordt binnen elke bestaande presentatiegroep een record met de juiste bestemmingscode toegevoegd met standaard waarden. Deze waarden moeten vervolgens door de gebruiker worden aangepast. Voor meer informatie over Presentatiegroepen: zie hoofdstuk Settings. Van vlakobjecten kunt u zowel de vlaksymbologie als de grenssymbologie definiëren (vanaf versie 2.0).
Stappen: 1. Kies de presentatiegroep, het objecttype en de code. Bij vlakobjecten worden de tabs "Vlaksymbologie" en "Grens/lijnsymbologie" actief. Bij Lijnobjecten alleen "Grens/lijnsymbologie" en bij puntobjecten "Puntsymbologie". 2. Wijzig de velden volgens onderstaande tabel. Velden die niet relevant zijn worden grijs en krijgen (over het algemeen) een initiële waarde. 3. Als u de kleur wilt wijzigen kunt u op het gekleurde vlakje klikken. In het scherm dat dan verschijnt kunt u op de gewenste kleur klikken en vervolgens op OK. Het kleurnummer zal dan overgenomen worden in het scherm "Beheer Presentatie". NB! De gekleurde vlakjes zijn alleen zichtbaar als u een kleurentabel hebt geladen. Het laden of wijzigen van een kleurentabel gebeurt via RoPlan Grafisch. 4. Kies "Toepassen" (gegevens worden opgeslagen en het scherm blijft actief) of "OK" (gegevens worden opgeslagen en scherm wordt gesloten).
Bentley Systems Netherlands BV
13
Versie 3.1
RoPlan Tabel attributen Presentatie Vlaksymbologie: Naam veld
Toelichting
Type vlakvulling Kleurnr vlak
0=geen, 1=kleur, 2=arcering, 3= kleur+arcering kleurnummer volgens de MicroStation-kleurentabel; max. waarde 254 0=hatch, 1=crosshatch, 2=pattern, 9= geen arcering *)
Type arcering
Verplicht
Afstand 1
max. lengte Ja n.v.t. Indien vlakvulling=1 3 of 3. Indien vlakvulling=2 n.v.t. of 3 Indien arcering=0, 4 1 of 2 Indien arcering = 0, 3 1 of 2 Indien arcering = 1 4
De afstand tussen de (eerste) arceringslijnen in working units. Waarde > 1 en < 5000. Hoek 1 De hoek van de (eerste) arceringslijnen in graden. Max. waarde 360. Afstand 2 Bij crosshatch: De afstand tussen de tweede arceringslijnen in working units. Max. waarde 5000. Hoek 2 Bij crosshatch: De hoek van de tweede arceringslijnen in Indien arcering = 1 graden. Max. waarde 360. Kleurnr arcering De kleur van de arceringslijnen volgens de MicroStation- Indien arcering = 0, kleurentabel; max. waarde 254 1 of 2 Lijnstijl arcering Lijnstijl van de arcering volgens MicroStation; waarden 0 - Indien arcering = 0 7. of 1 Lijndikte arcering Lijndikte van de arcering volgens MicroStation; waarden 0 Indien arcering = 0 - 15 of 1. Patterning cell De naam van de patterning cell in MicroStation Indien arcering=2 Patt. cell schaal De schaal waarmee de patterning cell geplaatst moet Indien arcering=2 worden. *) Om arceringen in aangrenzende vlakken te laten doorlopen: zie Installatie/beheer
3 3 1 2 8 2
Lijnsymbologie: Dit deelscherm wordt zowel gebruikt voor de symbologie van lijnobjecten als voor de grenssymbologie van vlakobjecten.
Tabel attributen Presentatie Lijn-symbologie: Naam veld
Toelichting
Verplicht
Lijnstijl grens Lijndikte grens Lijnkleur grens
Lijnstijl volgens MicroStation; waarden 0 - 7. Lijndikte volgens MicroStation; waarden 0 - 15 De kleur van de lijnen volgens de MicroStationkleurentabel; max. waarde 254 De naam van de custom lijnstijl in Microstation De schaal waarmee de custom lijnstijl geplaatst moet worden.
ja ja ja
max. lengte 1 2 3
nee bij custom lijnstijl
8 2
Custom lijnstijl Custom lijnstijl schaal
De optie "Grenssymbologie geldig voor alle codes van dit objecttype" is alleen relevant bij Enkelbestemmingen en Bouwvlakken. Daarbij kan namelijk de symbologie worden ingesteld per code. Bentley Systems Netherlands BV
14
Versie 3.1
RoPlan De grenssymbologie van alle bestemmingsvlakken resp. van alle bouwvlakken zal echter meestal gelijk zijn. Als u de de optie "geldig voor alle codes" aanvinkt dan zal de grenssymbologie bij alle codes van het gekozen objecttype gewijzigd worden met de opgegeven waarden. Tabel attributen Presentatie Puntsymbologie: Naam veld
Toelichting
Verplicht
Cell-naam
De naam van de punt-cell in MicroStation; het is niet toegestaan om de matrixsymbolen S100 t/m S120 hiervoor te gebruiken (zie ook hoofdstuk Teksten/Symbolen). Default waarde "DEF". De schaal waarmee de cell geplaatst moet worden.
Ja
max. lengte 6
Nee
2
Schaal
2.5.
Definitie attributen
In de RoPlan-database wordt een groot aantal attributen meegeleverd die gevuld kunnen worden met waarden die bij een object op de kaart horen. In de database betreft dit 2 tabellen, te weten: • PLANINFO: Dit is de informatie die gemeenschappelijk is voor het hele bestemmingsplan, bijvoorbeeld de plancode, gemeente, provincie, projectnummer, planstatus etc. • BESTVLAK: Dit zijn de gegevens die aan de overige objecten in de kaart gekoppeld zijn. Alle overige, zoals enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen, bouwvlakken en aanduidingen, worden voorzien van een koppeling naar een record in de tabel BESTVLAK. Noot: : De direct aan een (deel)plan-gebied op de kaart gekoppelde gegevens zijn opgenomen in de tabel PLANOBJECT. Omdat een bestemmingsplan uit meerdere deelgebieden kan bestaan verwijst de tabel PLANOBJECT via een n:1-relatie naar de tabel PLANINFO. De algemene plan-gegevens zijn voor alle deelgebieden gelijk (in navolging van afspraken die gemaakt zijn in de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2003). Alleen de oppervlakte wordt apart opgeslagen bij PLANOBJECT.
Bij het opstarten van de functie "Definitie Attributen" wordt het scherm getoond zoals in de afbeelding hieronder.
Het is mogelijk om zelf attributen toe te voegen of gegevens van de attributen te wijzigen (bijvoorbeeld de bijbehorende IMRO-code of de lengte). Bentley Systems Netherlands BV
15
Versie 3.1
RoPlan Voor gegevens van de tabel PLANINFO geeft u hier ook aan of bepaalde attributen getoond moeten worden of niet; als u bijvoorbeeld het veld "Projectnummer" in deze applicatie niet wilt gebruiken dan kan het met deze functie "uitgevinkt" worden en wordt het verder in RoPlan niet meer getoond. Voor attributen van de tabel BESTVLAK worden de te tonen attributen gedefinieerd per classificatiecode. Dit gebeurt met de functie "Attributen per code" (nieuw vanaf versie 3.1). Voor veel gebruikte IMRO-coderingen is in RoPlan al een bijbehorend attribuut in de tabel BESTVLAK gedefinieerd. Als de IMRO-code die u wilt toepassen echter nog niet gekoppeld is aan een attribuut dan zult u hiervoor zelf een extra attribuut moeten toevoegen en de bijbehorende IMRO-code uit de lijst moeten selecteren (zie voorbeeld hieronder). Let op! Een aantal coderingen (o.a. CRE01, CRE0101, BSC en CRE02) worden in RoPlan direct verwerkt op basis van koppelingen met de tabellen KOPPEL_DOCUMENT, KOPPEL_IMRO07_PLAN en OBJTEXT. Deze IMRO-codes worden dus niet aan een attribuut gekoppeld. • •
Indien u een bestaand attribuut wilt wijzigen: selecteer in de juiste rij en kies de knop "Wijzigen" Indien u een nieuw attribuut wilt toevoegen: kies de knop "Toevoegen".
2.5.1. Toevoegen / wijzigen attributen Stel u wilt voor één of meerdere objecten de imrocode "owc6003" gebruiken (=klasse-indeling hinderwet). Hieronder wordt beschreven hoe u een attribuut definieert dat gekoppeld is aan deze code. Let op! Een attribuut dat is toegevoegd aan de database kan niet meer verwijderd worden. Ook het datatype kan achteraf niet meer gewijzigd worden! Stappen:
1. Bedenk zelf een logische naam voor het attribuut, bv. "HINDERKLASSE" en vul deze in (max. 20 karakters). 2. Selecteer de bijbehorende IMRO-code. Een IMRO-code mag maar aan één attribuut gekoppeld zijn. Het is dus bv. niet mogelijk om owc1099 aan meerdere attributen te koppelen. 3. Wijzig de overige velden volgens onderstaande tabel. Velden die niet relevant zijn worden grijs en krijgen (over het algemeen) een initiële waarde. Tabel attributen ATTRBEHEER: Naam veld Attribuutnaam IMRO-code
Toelichting De naam van het attribuut zoals dit in de database wordt gedefinieerd. De bij dit veld horende IMRO-code. Kan eventueel later nog worden gewijzigd. Code mag nog niet voorkomen bij een ander attribuut. Formaat: 3 letters + een even aantal getallen (max. 8). *
Bentley Systems Netherlands BV
16
Verplicht Ja
max. lengte 20
Nee
11
Versie 3.1
RoPlan Schermtekst Numeriek?
Lengte Tonen op scherm? Standaard attribuut?
Verplicht
Rangorde
De omschrijving waarmee dit veld op het scherm getoond wordt. Aanvinken indien het in de database een numeriek veld moet worden. Voor sommige IMRO-codes wordt dit automatisch aangevinkt (kan overruled worden, maar het kan later niet meer gewijzigd worden). Voor alfanumerieke velden: de lengte van het veld, max. waarde 254 Alleen voor Plangegevens: Aanvinken Ja of Nee
Ja
36
n.v.t.
n.v.t.
Ja
3
n.v.t.
n.v.t.
Aanvinken Ja of Nee: Bepaalt of dit attribuut standaard als attribuut gekoppeld wordt aan een nieuw gedefinieerde classificatiecode.
n.v.t
n.v.t.
Kan niet door gebruiker worden gewijzigd. sommige attributen dienen verplicht te worden getoond/gevuld voor een goede werking van RoPlan De volgorde waarin de attributen getoond worden. Dubbele waarden mogen voorkomen; volgorde is dan onbepaald.
n.v.t.
n.v.t.
Ja
2
*) Voor de IMRO-code kunnen codes gebruikt worden uit de landelijke IMRO-standaard beginnend met de letters "loc", "gmc", "owc", "twg", "tsb", "tnm", "gbb", "bbc", "scc", "niv", "rtc" of "cwr". De codes beginnen met “tvg”, “bsc”, “cre01” of “psc” kunnen hier niet worden gebruikt. Die codes worden in RoPlan op een andere wijze verwerkt.
Na “Opslaan” wordt het attribuut toegevoegd aan de gekozen tabel, alsmede aan de hulptabellen t.b.v. attribuutbeheer en conversie. Let op: U heeft voor deze functie wel voldoende autorisaties nodig om de databasedefinities te mogen wijzigen!
2.6.
Attributen per code
Via deze functie wordt gedefefinieerd welke attributen bij een bepaalde classificatiecode getoond moeten worden. Bij het opstarten wordt onderstaand scherm getoond.
Als u bijvoorbeeld het eerder gedefinieerde attribuut HINDERKLASSE wilt gebruiken voor enkelbestemmingen "Bedrijfsdoeleinden" dan doorloopt u de volgende stappen: Bentley Systems Netherlands BV
17
Versie 3.1
RoPlan 1. Kies het gewenste objecttype, in dit geval "Enkelbestemming(vlak)" 2. Kies de relevant code, in dit geval "Bedrijfsdoeleinden" 3. Selecteer daarna in de kolom nog niet geselecteerde attributen het attribuut dat gekoppeld moet worden aan deze classificatiecode. 4. Met een klik op worden het attribuut voor deze code beschikbaar gemaakt. 5. Als de optie "Wijzigingen doorvoeren voor alle codes van dit objecttype" is aangevinkt dan zal het attribuut beschikbaar zijn voor alle codes van het geselecteerde objecttype (dus in het voorbeeld voor alle bestemmingscodes). 6. Door in de rechterkolom een attribuut te selecteren en op te klikken wordt het attribuut weer ongeldig gemaakt voor de geselecteerde code. Dit is alleen mogelijk als er bij de objecten geen waarden zijn ingevuld in dit veld. U kunt deze functie bv. ook gebruiken om meerdere bouwvlakken te definiëren, bv. "Bouwvlak Wonen" met attributen "GOOTHOOGTE_MAX" en "BOUWHOOGTE_MAX" en "Bouwvlak Bedrijven" met "PERCBEB" en "BOUWHOOGTE_MAX". Opmerking 1: Vanaf versie 3.1 is het mogelijk om de attributen per code in te stellen. In eerdere versies werd dit per objecttype ingesteld. Opmerking 2: Bij het importeren van een IMRO-bestand worden alle attributen die gevuld worden op "aan" gezet bij de betreffende code.
2.7.
Printverslag Classificatie- en IMRO-codes
In de hoofdmenubalk onder “Bestand” vindt u de functie “Printverslag Classificatie- en IMRO-codes”. Deze functie maakt een tekstbestand aan van alle classificatiecodes + gekoppelde IMRO-codes
1. Kies de optie “Algemene classificatiecodes” als u deze in het printverslag opgenomen wilt hebben 2. Kies de optie “IMRO-bestemmingsfunctiecodes” als u deze in het printverslag opgenomen wilt hebben. Deze optie is alleen mogelijk in combinatie met de algemene classificatiecodes. 3. Kies de optie “Plancodes + IMRO-bestemmingsfunctiecodes” om (ook) alle gegevens per plan in het printverslag op te nemen. 4. Geef een bestandsnaam op zonder pad en zonder extensie. 5. Kies Start. De gegevens worden vastgelegd in het bestand xxxxx.txt (xxxx=opgegeven naam) in de algemene projectdirectory van het RoPlan-project. Dit kunt u printen.
Bentley Systems Netherlands BV
18
Versie 3.1
RoPlan
3. Beheer administratieve plangegevens Na het vullen van de classificatie kunt u een bestemmingsplan gegevens gaan opnemen. Daarin zijn vijf belangrijke stappen: •
Het opnemen van de algemene plangegevens, zoals plancode, locatie, planstatus etc.
•
Het selecteren van de bestemmingscodes en aanduidingen die op de plankaart gebruikt kunnen gaan worden
•
Het (voor zover relevant) opnemen van de standaard objectgegevens zoals bouwhoogte en max. bebouwingspercentage bij codes of bouwvlakken in dit plan.
•
Het zo nodig wijzigen van de IMRO-07-codes bij dit plan.
•
Het opnemen van documenten bij dit plan en het koppelen van voorschriften aan een bestemmingscode binnen dit plan.
3.1.
Toevoegen/wijzigen Plangebied
In één RoPlan-project (of één database) kunnen meerdere bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze gebruiken allemaal dezelfde classificatie zoals in de voorgaande hoofdstukken is toegelicht. Als u plannen met een andere classificatie of bijvoorbeeld voor een andere gemeente wilt digitaliseren dan dient u een nieuw project aan te maken (zie hoofdstuk "Projectbeheer"). Hier kunt u ook meer lezen over het kopiëren van classificaties en/of plannen. Voor het toevoegen of wijzigen van de gegevens van een plangebied kies de optie Toevoegen/wijzigen Plangebied in het navigatiescherm. Er wordt een overzichtsscherm getoond van alle bestemmingsplannen die de database bevat.
3.1.1. Toevoegen nieuw plan 1. Kies de knop "Toevoegen" 2. Vul de gegevens in in het scherm "Algemene gegevens Plangebied", volgens onderstaande tabel. Let op! met RoPlan wordt een database meegeleverd waarin standaard ca. 24 attributen gevuld kunnen worden (zie onderstaande tabel). U kunt eigen attributen toevoegen aan deze lijst (zie hoofdstuk "Definitie attributen"). Bentley Systems Netherlands BV
19
Versie 3.1
RoPlan Bovendien kunt u de naam van de attributen en het al dan niet tonen van de meeste attributen instellen. Dit betekent dat het scherm met plangegevens in uw situatie kan afwijken van onderstaande schermafdruk. 3. Kies "OK": de gegevens worden opgeslagen. Scherm "Algemene gegevens plangebied":
Tabel standaard attributen Bestemmingsplan-gegevens: Naam veld *
Toelichting
Plancode Omschrijving Provincienaam Gemeente Woonplaats Locatie Gebiedcode Projectnummer Gebiedtype IMRO
Voor toelichting op Plancode: zie paragraaf 3.1.4 De naam van het bestemmingsplangebied Provincie-naam Gemeente-naam Woonplaats-naam Een evt. nadere aanduiding van de locatie Bijvoorbeeld een wijk-nummer Projectnummer binnen de organisatie Het plantype volgens IMRO-tabel 06; waarden beginnend met "32". Standaard waarde "320101" = "gemeentelijk plan :bestemmingsplan". De planstatus volgens IMRO-tabel 25.
Planstatuscode IMRO Datum planstatuscode Start-designfile Map voorschriften
Verplicht
De datum behorend bij bovenstaande planstatus. Formaat dd-mm-jjjj. Verplicht bij IMRO. De naam van de designfile die bij dit plan hoort. Door dubbel-klikken op het veld kunt u de designfile opzoeken. De naam van de map waar de voorschriften staan die bij dit plan horen (zonder slash aan het eind). Door dubbel-klikken op het veld kunt u de map opzoeken.
Bentley Systems Netherlands BV
20
IMROcode
Ja Ja Nee Ja Nee Nee Nee Nee Ja
tvgxxxx
max. lengte 23 128 50 50 50 128 8 20 n.v.t.
Ja
pscxx
n.v.t.
loc09 loc01 loc02 loc06
Ja
10
Ja
128
Ja
128
Versie 3.1
RoPlan Datum ontwerp Datum goedk.Raad Datum goedk. Provincie Datum RvS Ontwerper Bronbeheerder Ondergrond
De datum van het ontwerp (zelf te definiëren welke datum exact); formaat dd-mm-jjjj Datum Goedkeuring Raad ; formaat dd-mm-jjjj
Nee
10
Nee
10
Datum Goedkeuring Provincie; formaat dd-mm-jjjj
Nee
10
Datum besluit Raad van State; formaat dd-mm-jjjj Naam van medewerker Naam Bronbeheerder (ook tbv uitwisseling IMRO) De naam van de ondergrond die bij dit plan hoort. Door dubbel-klikken op het veld kunt u het bestand opzoeken. Scanbestand De naam van een gescande versie van het bestemmingsplan (kan nuttig zijn bij digitaliseren van bestaande plannen). Plancode_master De plancode van een "master"-plan waarvan dit plan een uitwerking is. CBS Wijk-/ buurtnr De CBS-code van de wijk waarbinnen het plan valt. Wordt gebruikt als onderdeel van de plan-identificatie. Indien niet bekend of niet gevuld dan "0000". Pad+naam XML- De naam van het Dexta-xml-bestand met links naar de links-bestand voorschriften van dit plan. Door dubbel-klikken op het veld kunt u de file opzoeken. IDNIMRO De identificatie van het plan; opgebouwd uit CBSgemeentecode + CBS-Wijk-buurtnr + Plancode
Nee Nee Nee Nee
gmc0103 gmc0102 cre05
10 128 128 128
Nee
128
Nee
23
Ja
4
Nee
128
**
idn
31
*) De volgorde, naam en het al of niet tonen van een veld kan per organisatie gewijzigd worden in de functie Beheer Attributen. Het is met deze functie ook mogelijk om organisatiespecifieke velden toe te voegen. **) Het attribuut IDNIMRO wordt wel opgeslagen in de database, maar niet getoond op het scherm.
3.1.2. Wijzigen plan 1. Selecteer de regel met het te wijzigen plan 2. Kies de knop "Wijzigen" 3. Vul de gegevens in in het scherm "Algemene gegevens Plangebied", volgens bovenstaande tabel. De Plancode kan niet gewijzigd worden. 4. Kies "OK": de gegevens worden opgeslagen.
3.1.3. Verwijderen plan 1. Selecteer de regel met het te verwijderen plan 2. Kies de knop "Verwijderen" 3. Bevestig dat u echt alle gegevens van dit plan uit de database wilt verwijderen. Toelichting: Bij de keuze “verwijderen plan” worden alle plangegevens, inclusief alle eventuele koppelingen naar objecten in een een designfile uit de database verwijderd. De designfile zelf wordt uit veiligheidsoogpunt niet verwijderd, maar hernoemd naar de extensie “dgndel”.
3.1.4. Opbouw plancode De Plancode in RoPlan is de unieke identificatie van een plan in de RoPlan-database. Een plancode mag maar 1x per database voorkomen. In IMRO en de PRBP2003 wordt gewerkt met een plan-identificatie. De plan-identificatie wordt bij een export naar IMRO samengesteld uit CBS-code (4 pos.) + Wijk- en buurtcode (4 pos.) + Plancode (max. 23 pos.). De plancode vormt dus slechts een deel van de IMRO-plan-identificatie. Bij een IMRO-import dient zelf een plancode opgegeven te worden. Dit betreft dan de RoPlanplancode, dus zonder CBS-code / Wijk- en buurtcode. De CBS-code wordt gecontroleerd via vergelijking met de setting CBS-code. De volledige ingelezen plan-identificatie wordt opgeslagen in het veld IDNIMRO.
Bentley Systems Netherlands BV
21
Versie 3.1
RoPlan 3.2.
Beschikbare codes per plangebied
Met deze functie selecteert u de bestemmingscodes, bouwvlakken en aanduidingen die bij dit plan toegepast gaan worden. Het resultaat van deze selectie is belangrijk voor de tekenaar; deze kan bij het toekennen van een code aan een vlak in de bij dit plan behorende plankaart alleen uit de nu geselecteerde codes kiezen. Ook kunnen bij dit plan alleen aan deze codes voorschriften worden gekoppeld. Op deze wijze houdt u de kans op fouten zo gering mogelijk. Bij het selecteren van een code voor een plan worden ook de standaard gekoppelde IMRO-07-codes (bestemmingsfunctiecodes) geldig voor dit plan. Dit kan indien gewenst aangepast worden met de functie “Koppel IMRO-07-codes Plangebied”. Stappen: 1. Kies het juiste plan en het gewenste objecttype. 2. Selecteer daarna in de kolom beschikbare codes de codes die bij dit plan horen. worden de codes bij dit plan vastgelegd. De codes zullen uit de kolom 3. Met een klik op beschikbare codes verwijderd worden en toegevoegd aan de kolom Toe te passen codes in plan.
Om de codes weer te verwijderen uit het plan selecteert u in de kolom Toe te passen codes in plan de te verwijderen codes en klikt op . Bij het selecteren van een bestemmingscode voor een plan wordt standaard een koppeling naar een voorschrift met de naam "onbekend.htm" aangemaakt. Deze koppeling dient u later met de functie "Koppel voorschrift aan code" nog te wijzigen naar de juiste voorschrift-naam. Tip: U kunt een print van alle relevant codes per plan maken met de menuoptie “Bestand -> Printverslag classificatie- en IMRO-codes”. Voor meer info: zie het betreffende hoofdstuk.
3.3.
Standaard gegevens voor plangebied
Aan vlakcodes kunnen per plan standaard waarden worden toegekend. Stel dat u verschillende categorieën bouwvlakken definieert (BwA en BwB) dan kunt u bijvoorbeeld vastleggen dat bij BwA standaard een bouwhoogte hoort van 10 meter en een bebouwingspercentage van 50% en bij BwB een bouwhoogte van 6 meter en een bebouwingspercentage van 40%. Bij het toekennen van deze Bentley Systems Netherlands BV
22
Versie 3.1
RoPlan code aan een object in de kaart zullen standaard deze waarden worden meegegeven. Let wel, dit zijn initiële waarden. Uiteindelijk kunnen de waarden per vlak worden overschreven binnen de grafische module. Net als bij de plangegevens kunt u, via de menu-optie Attributen per Code, zelf instellen welke gegevens relevant zijn voor een bepaalde code oftewel welke attributen getoond moeten worden. Dit betekent dat het scherm in uw situatie kan afwijken van het voorbeeld hieronder. Stappen: 1. Selecteer het juiste plan, het gewenste objecttype en de code. 2. Vervolgens worden van deze code de attributen getoond die relevant zijn (de definitie hiervan vindt plaats binnen de functie "Attributen per Code") Vul de gewenst gegevens in. De standaard meegeleverde atributen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Extra attributen zijn mogelijk via "Definitie attributen". Over het algemeen zult u de waarden willen vastleggen voor een of meerdere bouwvlak-codes. Ook kunt u deze functie gebruiken om de juiste labels op de plankaart te krijgen, bijvoorbeeld "a" voor Bouwvlak BwA en "b" voor bouwvlak BwB.
Bij enkel- en dubbelbestemmingen wordt als LABEL standaard de code ingevuld. U mag dit echter aanpassen. De waarde die voor LABEL wordt ingevuld wordt bij het benoemen van een object in de plankaart als tekst in het vlak geplaatst en bij een IMRO-export als cre02-waarde meegeleverd. 3. Kies "Toepassen" (= Opslaan) of "OK" (=Opslaan + Sluiten). De gegevens worden nu opgeslagen als standaard waarden voor deze code bij dit plan. Tabel attributen (Standaard) gegevens: Naam veld *
Toelichting
Label
Het label dat op de kaart getoond wordt indien in de grafisch module de functie "Plaats tekst -> label" wordt gekozen. Standaard is dit gelijk aan de vlakcode; dit kan hier overschreven worden. De rangorde van dit attribuut in de lijst,
Rangorde
Bentley Systems Netherlands BV
23
Toegestan e waarden cijfiers, letters en %
IMRO-code
numeriek
-
-
max. lengte 24
Versie 3.1
RoPlan
Bebouwingspercentage Bouwhoogte minimaal Bouwhoogte maximaal
Goothoogte minimaal Goothoogte maximaal
Aantal lagen Aantal lagen maximaal Dakhelling minimaal Dakhelling maximaal
Bouwcategorie Diepte maximaal Hoogteligging SBI-codering Max. aantal Wooneenheden owc1099 owc3099
bijvoorbeeld in een informatiescherm; standaard waarde 1. Bij gelijke rangordenummers is volgorde onbepaald. Bebouwingspercentage (in %); max. 100 %
0-100
owc100302
Minimale bouwhoogte in m Maximale bouwhoogte in m (indien slechts 1 waarde voor bouwhoogte wordt gebruikt dan deze vullen) Minimale goothoogte in m Maximale goothoogte in m (indien slecht 1 waarde voor goothoogte wordt gebruikt dan deze vullen)
numeriek numeriek
owc10070101 owc10070102
numeriek numeriek
owc10070201 owc10070202
Het aantal lagen; gebruik bij voorkeur max.aantal lagen Het maximale aantal lagen Minimale dakhelling in graden Maximale dakhelling in graden (indien slecht 1 waarde voor dakhelling wordt gebruikt dan deze vullen)
numeriek
owc3006
numeriek numeriek numeriek
owc300602 owc100901 owc100902
Aanduiding van bouwcategorie (= gelijk aan label) Maximum diepte (m) Hoogteligging vlak (m) SBI-codering Maximaal aantal wooneenheden
cijfers, letters numeriek numeriek
vrij tekst maatvoering vrij tekst aantal
numeriek
8 owc101002 owc100703 gbb01 owc300702 owc1099 owc3099
10
128 128
* De volgorde, naam en het al of niet tonen van een veld kan per organisatie gewijzigd worden in de functie Beheer Attributen Het attribuut OMSCHRIJVING kan niet via deze functie worden gewijzigd. De standaard waarde hiervoor wordt gehaald uit de classificatietabel.
Noot: In versie 2.1 waren ook de attributen "Niveau" en "Afstand tot grens" nog beschikbaar. In versie 3.0 zijn ze formeel nog steeds beschikbaar. Echter, omdat dit geen attributen zijn die in IMRO voorkomen wordt afgeraden deze gegevens te gebruiken.
3.4.
Koppelen IMRO-07-codes aan Plan
De functie “Koppelen IMRO-07-codes aan Plan” maakt het mogelijk om per plan de bestemmingsfunctiecodes te definiëren. Standaard worden aan een bij dit plan geselecteerde bestemmingscode de IMRO-codes gekoppeld zoals gedefinieerd in de Beheerfunctie “Koppel IMRO07 codes”. Middels de onderhavige functie kunt u deze standaards zo nodig overschrijven. Bij exporteren van het plan via NEN1878 zullen niet alleen uw eigen bestemmingscodes, maar ook de voor dit plan gekoppelde IMRO-codes worden meegeleverd. Het is mogelijk om meerdere IMROcodes aan 1 classificatiecode te koppelen, bijvoorbeeld Centrumdoeleinden I kan worden gekoppeld aan de IMRO-codes 070502: winkelcentrum, 0706: horeca en 0401: dienstverlening. Het is ook mogelijk om bestemmingsfunctiecodes te koppelen aan aanduidingen, maar niet aan bouwvlakken. Stappen voor koppelen IMRO-code aan bestemmingscode in plan: scherm: zie volgende pagina 1. Selecteer het gewenste plan en objecttype 2. Selecteer de gewenste classificatiecode. Bentley Systems Netherlands BV
24
Versie 3.1
RoPlan 3. Selecteer in de lijst "Beschikbare IMRO-codes" een te koppelen code. Door op de nummers resp. op de "+" te klikken zal de lijst verder "uitklappen". 4. Klik op . De code staat nu rechts in de lijst. De koppeling wordt direct in de database opgeslagen. De geselecteerde codes worden in de linker lijst grijs weergegeven. 5. Herhaal dit proces eventueel voor andere codes. 6. Ontkoppel een code zo nodig door deze in de rechter lijst te selecteren en op te klikken.
De gekoppelde IMRO-codes worden uitgelezen op het moment dat er een exportbestand wordt aangemaakt. dit betekent dat het tijdens het ontwerpproces wijzigen van gekoppelde IMRO-07-codes geen gevolgen heeft voor de plankaart.
3.5.
Splitsen Word-document
Met deze functie kan een Word-document vertaald worden naar HTML-documenten. Voorwaarde voor het functioneren van deze functie is wel dat Microsoft Word lokaal is geïnstalleerd. Behalve de conversie naar HTML wordt het Word-document gesplitst op het opgegeven header-niveau. Dat wil zeggen: Aan het begin van elke tekst met een opmaakprofiel op niveau 1 resp. niveau 2 wordt het document opgeknipt. De werking van dit programma wordt alleen ondersteund voor documenten die zijn opgebouwd op basis van het meegeleverde Voorschriftensjabloon. U kunt echter ook "eigen" documenten met deze functie laten vertalen indien er op de juiste plaatsen "Kop-1"-opmaakprofielen zijn toegekend. Het is dan echter mogelijk dat er achteraf nog enige nabewerking noodzakelijk is, omdat conversie van Word naar HTML verschillen op kan leveren bij o.a. opsommingen en inspringen. In Word97 zal dit zeker het geval zijn, Word2000 levert een veel beter resultaat qua lay-out. Het Word-document mag ook afbeeldingen bevatten, bij voorkeur in gif-formaat. De HTML-documenten krijgen als naam de inhoud van de koptekst, al of niet met voorloo-nummer (zie hieronder). Ze worden geplaatst in de voorschriftenmap zoals deze bij het plan is opgegeven. Eventuele reeds bestaande documenten met dezelfde naam worden overschreven! Het oorspronkelijke Word-document blijft ongewijzigd.
Bentley Systems Netherlands BV
25
Versie 3.1
RoPlan
Stappen: 1. Selecteer het plan waarvoor deze documenten gelden. 2. Selecteer het te splitsen Word-document. 3. In het veld Logbestand staat de naam van het bestand waar de conversie voortgang wordt weggeschreven. De naam van dit bestand wordt gehaald uit de Settings-tabel in de database. Deze naam kan indien gewenst via het Settings-menu aangepast worden. 4. Kies het gewenste headerniveau. 5. Kies indien gewenst voor unieke voorloopnummering in de bestandsnamen. Dit kan nuttig zijn als er (binnen één plan) dubbele kopnamen voorkomen. 6. Kies Converteren, op het scherm wordt nu de voortgang van de conversie getoond. Tevens wordt de verwerking gelogd in het bestand zoals dit opgegeven is in de Settings-tabel. 7. Als de verwerking gereed is kies Sluiten. De HTML-bestanden kunnen worden gecontroleerd door ze in een browser te openen. Bewerk ze zo nodig daarna nog in Word, Textpad of een HTML editor. Eventuele afbeeldingen in het oorspronkelijke Word-bestand worden als aparte bestanden opgeslagen in de VoorschriftenMap. Let op 1: Tijdens de conversie wordt op de achtergrond het Word-document geopend en worden er tijdelijke bladwijzers e.d. ingevoegd. Het document mag niet op read-only staan. U ziet Word verschijnen in uw taakbalk. Klik tijdens de conversie niet in het Word-document ! Na afloop van de conversie wordt het Word-document weer gesloten zonder het opslaan van wijzigingen. Mocht er tijdens de conversie iets fout gaan sluit dan zo nodig Word zelf af zonder wijzigingen op te slaan.
Let op 2: Bij gebruik van automatische nummering zal de nummering opnieuw bij "1" beginnen te tellen bij elk nieuw (deel) bestand. Het voorbeeld-voorschriftenbestand dat met RoPlan wordt meegeleverd gaat uit van eigen nummering; bij gebruik hiervan zal de nummering gehandhaafd blijven
Bentley Systems Netherlands BV
26
Versie 3.1
RoPlan 3.6.
Koppel Voorschrift aan code
Middels deze functie koppelt u voorschriften of eventueel andere documenten aan een bestemmingscode in een plan. Aan één bestemmingscode kunnen meerdere voorschriften gekoppeld worden en vice versa. Allerlei typen documenten kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld HTML, Word, PDF, Bitmap etc. Het hangt af van de raadpleegomgeving in hoeverre de bestanden ook getoond kunnen worden. Ook is het mogelijk om te verwijzen naar een bladwijzer (bookmark) in een HTML-document. Vanaf RoPlan versie 3.1 is het tevens mogelijk om een code te koppelen aan een object-ID in een links.xml-bestand zoals dit aangemaakt wordt vanuit de applicatie DeztaPlan. Om deze optie te gebruiken dient bij de gegevens van het Plangebied het gegeven "Naam+pad XML-links-bestand" gevuld te worden met de naam van het betreffende xml-bestand. Het is mogelijk om voor het ene plan in een RoPlan-project documenten te koppelen op de conventionele wijze en voor een ander plan via de Dezta-links. Startscherm "Koppelen voorschrift aan Code":
Stappen: 1. Kies het juiste Plangebied 2. Kies het juiste Objecttype (over het algemeen "Enkelbestemming" of "Dubbelbestemming"). 3. Er wordt een lijst getoond van alle bestemmingscodes die in dit plan voorkomen met de gekoppelde documenten. Let op! Standaard wordt aan elke bestemmingscode die voor dit plan is geselecteerd een document "Onbekend.htm" gekoppeld (alleen voor bestemmingscodes, niet voor aanduidings- en bouwvlak-codes). U kunt eventueel een document met deze naam aanmaken om een "nette" booschap te krijgen bij het raadplegen als er nog geen goede koppeling naar een voorschrift is ingevuld. 4. Indien u een koppeling wilt wijzigen (bijvoorbeeld de naam "Onbekend.htm" wijzigen in de juiste bestandsnaam): selecteer de juiste regel en kies de knop "Wijzigen". 5. Kies de knop "Toevoegen" als u een nieuwe koppeling wilt toevoegen aan een code die nog niet in de lijst getoond wordt of als u een tweede (of volgend) document wilt koppelen aan eenzelfde code. 6. Kies de knop "Verwijderen" als u een koppeling tussen code en document wilt verwijderen. Toepassen bookmarks: 7. Vink de checkbox "Toepassen bookmarks" aan. Er verschijnt een regel waarin u het hoofddocument kunt opgeven. Als u hier een document selecteert dan wordt dit document Bentley Systems Netherlands BV
27
Versie 3.1
RoPlan gekoppeld aan alle bestemmingscodes. Via de knop "Wijzig" kunt u het juiste bookmark per code invullen.
Koppelen via links.xml: 8. Als de naam van het links-bestand is gevuld bij het plangebied dan wordt onderstaand subscherm getoond. De knop "Synchroniseer" is pas actief als voor alle codes een koppeling naar een ID oftewel naar een document-object is vastgelegd. Met de functie Synchroniseer kunt u dan alle document-gegevens laten bijwerken op basis van een nieuwe versie van het links.xmlbestand.
3.6.1. Toevoegen/wijzigen koppeling (zonder xml)
1. Als u een koppeling wilt toevoegen selecteer dan uit de drop-down lijst de gewenste code. U kunt alleen kiezen uit de codes die voor dit plan zijn geselecteerd. 2. Indien geen bookmarks: Selecteer het juiste document. 3. Indien document met bookmarks: Via "Zoek" wordt een overzicht getoond van de bookmarks in het document: Selecteer de gewenste bookmark en geef OK. 4. Vul Titelveld: standaard gelijk aan document-naam (zonder extensie) of, indien ingevuld, aan bookmark-naam. De titel wordt in de database opgeslagen en kan eventueel gebruikt worden in indexen, legenda's etc. Dit veld wordt niet gebruikt in het IMRO-bestand. 5. Artikelnummer: kan standaard gevuld worden uit document- resp. bookmarknaam mits in het instellingenmenu de "startpositie artikelnummer" is ingevuld. 6. Documenttype: Wordt in database vastgelegd. Eventueel gebruik voor interne doeleinden. Documenttypen kunnen gedefinieerd worden in functie "Beheer documenttypen". 7. Rangorde: optioneel in te vullen om bijvoorbeeld volgorde van te tonen voorschriften te regelen. Tabel attributen Documentkoppeling: Naam veld Code Document
Toelichting Een bestemmingscode, te selecteren uit de lijst met voor dit plan geldende codes. Alleen te muteren bij "Toevoegen". De naam van het gekoppelde document. Het document moet in
Bentley Systems Netherlands BV
28
Verplicht Ja
Max. lengte 8
Ja
128
Versie 3.1
RoPlan
Bookmark Titel
Artikelnummer
Documenttype Rangorde
ID
de folder staan die bij de Plangegevens als "Map met voorschriften" is opgegeven (of in een van de subfolders daarvan). Waarde wordt gevuld of overschreven als u op het overzichtsscherm "Naam hoofddocument" invult (stap 7). De verwijzing naar een bookmark (bladwijzer) in een document. Titel van het document. Standaard gelijk aan documentnaam (zonder extensie) of, indien ingevuld, aan bookmarknaam. De titel wordt in de database opgeslagen en kan evt. gebruikt worden in indexen, legenda's etc. Wordt niet gebruikt in IMRO. Het artikelnummer van het te koppelen document, indien relevant. Het artikelnummer kan (in veel gevallen) uit de naam van het document worden afgeleid als u bij de Instellingen de aarde "Startpositie artikelnummer" invult (voor uitleg: zie bij "Instellingen"). NB! Veld is verplicht in IMRO. (Onze Interpretatie: Deze verplichting geldt alleen voor bestemmingsvoorschriften). Het bij dit document horende documenttype. Wordt in database vastgelegd. Evt. gebruik voor interne doeleinden (geen uitwisseling via IMRO). Bepaalt volgorde van voorschriften in bijvoorbeeld een viewer. Standaard hoogste waarde + 1. Dubbele waarden mogen voorkomen; volgorde dan niet bepaald. Geen uitwisseling via IMRO. Wordt gevuld bij koppeling van de codes aan xml-tekstobjecten.
Nee
128
Ja
128
Nee
12
Ja
n.v.t.
Ja
5
Nee
20
Als u documenten vervangt door een nieuwe versie met dezelfde naam (bijvoorbeeld middels de functie "Splitsen Word-document") dan hoeft u de documenten niet opnieuw te koppelen. De gekoppelde documenten worden uitgelezen op het moment dat er een NEN1878/IMRO-bestand wordt aangemaakt. Dit betekent dat het tijdens het ontwerpproces wijzigen van gekoppelde documenten geen gevolgen heeft voor de plankaart.
3.6.2. Toevoegen/wijzigen koppeling via xml Bij dubbel-klikken op een document in het overzichtsscherm wordt onderstaand scherm geopend:
Selecteer het juiste document en klik op "Koppel".
Bentley Systems Netherlands BV
29
Versie 3.1
RoPlan 3.7.
Koppel Document aan Plan
Middels deze functie koppelt u documenten aan een plan in zijn geheel. In principe is de werking van deze functie gelijk aan de functie "Koppel Voorschrift aan Code". De hier geselecteerde documenten gelden dus voor het gehele bestemmingsplan.
Bentley Systems Netherlands BV
30
Versie 3.1
RoPlan
4. Settings 4.1.
Beheer IMRO-tabellen
De standaard IMRO-tabellen 06 (type virtueel gebied), 07 (bestemmingsfunctiecode) en 25 (planstatus) worden meegeleverd. Met de menuoptie "Beheer IMRO-tabellen" kunt u de tabellen 06 en 07 zo nodig aanpassen. Er kunnen alleen codes worden toegevoegd en verwijderd met de waardes 51 t/m 99 in de posities 1+2, 3+4, 5+6 of 7+8. Bij uitwisseling van bestanden waarin de eigen toegevoegde codes zijn opgenomen dient u de ontvanger van het bestand te informeren over de betekenis van deze codes. De overige codes zijn conform de landelijk afgesproken classificatie. Codes uit de tabel 27 (Omvang/waarde) worden vastgelegd bij de attributen (zie Attribuutbeheer). In de NEN-exportmodule worden de IMRO-codes automatisch toegekend op basis van de beschikbare waardes in de database Noot: Met de oplevering van IMRO2003 (vanaf RoPlan versie 2.1) is de noodzaak tot het definiëren van eigen IMRO-codes sterk afgenomen. Het toepassen van niet-standaard IMRO-codes moet tot een minimum beperkt blijven, omdat niet gegarandeerd kan worden dat een ontvangende applicatie deze IMRO-codes herkent.
4.1.1. Toevoegen/wijzigen/verwijderen codes Voor het beheren van de IMRO codes kies in het navigatiescherm de optie beheer IMRO-codes. Hiermee activeert u het scherm Beheer IMRO-tabellen. Dit scherm wordt gebruikt voor het toevoegen van nieuwe codes, het aanpassen van de omschrijving van de bestaande codes en het verwijderen van codes. U kunt alleen codes toevoegen of verwijderen waarvan een van de cijfer-combinaties groter is dan 50. Bovendien dienen de "hogere" niveaus van een code al te bestaan: als u bijvoorbeeld 075303 wilt gebruiken, dan dient eerst "0753" te worden toegevoegd en daarna "075303".
Voor het toevoegen van een nieuwe code: 1. Selecteer de tabel waaraan u een code wilt toevoegen 2. Klik op "Toevoegen". Er verschijnt een scherm waarin u de code + omschrijving kunt opgeven. 3. Geef een nieuwe numerieke code + omschrijving en druk op OK.
Bentley Systems Netherlands BV
31
Versie 3.1
RoPlan Tabel attributen IMRO-codes: Naam veld IMRO-code Omschrijving
Toelichting De nieuwe IMRO-code. Een van de cijfercombinaties moet groter zijn dan 50. De "hogere" niveaus moeten al bestaan. De omschrijving waarmee deze code in de overige schermen wordt weergegeven. Deze omschrijving wordt bij het exporteren niet meegeleverd.
Verplicht Ja Ja
Max. lengte 6 (tabel 06) 8 (tabel 07) 128
Voor het wijzigen van een code: Selecteer de gewenste regel en kies "Wijzigen". Alleen zelf toegevoegde codes kunnen gewijzigd worden. Voor het verwijderen van een code: Selecteer de gewenste regel en kies "Verwijderen". Alleen zelf toegevoegde codes kunnen verwijderd worden.
4.2.
Beheer Presentatiegroepen
Een presentatiegroep bevat alle bestemmingscodes en aanduidingen die in de applicatie zijn gedefinieerd met bijbehorende symbologie. Er kunnen meerdere presentatiegroepen worden ingericht, bijvoorbeeld een voor een kleurenpresentatie en een voor zwart-wit-presentatie. In principe geldt de gedefinieerde symbologie voor alle in de database opgenomen plannen. In alle plannen worden daarmee dezelfde codes op dezelfde wijze gepresenteerd. Dit is bewust zo gekozen omdat bij het raadplegen van de bestemmingsplannen van een gemeente op Internet of Intranet een uniforme presentatie gewenst is. Voor stedenbouwkundige bureaus die voor verschillende klanten werken kunnen verschillende projectomgevingen (= verschillende databases) worden opgezet (met verschillende classificaties).
4.2.1. Overzicht Presentatiegroepen Voor het beheren van de presentatiegroepen kies in het navigatiescherm de optie Beheer Presentatiegroepen. Het volgende scherm verschijnt:
Voordat de definities voor een nieuwe "symbologie"-groep kunnen worden ingebracht moet er eerst een groep gedefinieerd worden. Een nieuwe RoPlan-database bevat altijd 1 presentatiegroep met de naam “Kleurenpresentatie”.
4.2.2. Toevoegen/wijzigen presentatiegroep Stappen: 1. Indien u een bestaande groep wilt wijzigen: selecteer de juiste rij en kies de knop "Wijzigen" 2. Indien u een nieuwe groep wilt toevoegen: kies de knop "Toevoegen" 3. Vul de gewenste gegevens in. De naam dient uniek te zijn. Vink de optie "standaard groep" aan als u wilt dat deze groep als standaard getoond wordt in de grafische module. U kunt deze optie niet zelf uit zetten; wijzigen kan alleen door een andere groep als standaard groep te benoemen. 4. Klik op OK.
Bentley Systems Netherlands BV
32
Versie 3.1
RoPlan Bij het toevoegen van een nieuwe groep wordt een kopie gemaakt van de symbologie van alle codes uit de standaard groep.
4.2.3. Verwijderen presentatiegroep Selecteer de te verwijderen rij en kies de knop "Verwijderen". Let op! Bij het verwijderen van een groep worden ook alle symbologie-settings van die groep verwijderd!
4.3.
Beheer Documenttypen
Alle documenten die u aan uw bestemmingsplan wilt koppelen kunnen worden voorzien van een documenttype, bijvoorbeeld “Algemeen voorschrift”. Het documenttype is alleen voor intern gebruik, het wordt niet uitgewisseld in IMRO-bestanden. Met het scherm bij de optie Beheer documenttypen kunt u de verschillende typen documenten benoemen. Vervolgens kan aan op te nemen document een type worden toegekend. De standaard opgenomen documenttypen "Voorschrift" en "Onbekend" kunnen niet gewijzigd of verwijderd worden.
4.3.1. Overzicht Documenttypen Voor het beheren van de documenttypen kies in het navigatiescherm de optie Beheer Documenttypen. Het volgende scherm verschijnt:
4.3.2. Toevoegen/wijzigen documenttype. Stappen: 1. Indien u een bestaand documenttype wilt wijzigen: selecteer de juiste rij en kies de knop "Wijzigen" 2. Indien u een nieuw documenttype wilt toevoegen: kies de knop "Toevoegen" 3. Vul de gewenste gegevens in volgens onderstaande tabel. 4. Klik op OK. Tabel attributen Documenttypen: Naam veld
Toelichting
Verplicht
Omschrijving
De omschrijving waarmee dit documenttype in de overige schermen wordt weergegeven. Dient uniek te zijn. Deze code geeft aan op welk "niveau" dit documenttype relevant is; waarden 2 = planniveau of 3 = bestemmingsvlakniveau. *
Ja
Max. lengte 30
Ja
n.v.t.
Documentniveau
Bentley Systems Netherlands BV
33
Versie 3.1
RoPlan 4.3.3. Verwijderen documenttype Selecteer de te verwijderen rij en kies de knop "Verwijderen". Een documenttype mag niet verwijderd worden als er nog documenten met dit documenttype aanwezig zijn in de database.
4.4.
Beheer Feature-symbologie
Een "feature" is een begrip binnen de MGE-bestandsstructuur. Het kan gezien worden als een "Objecttype". Standaard zijn in ROPLAN de features "Planobject", "Enkelbestemming" en "Bouwvlak" gedefinieerd (+ hulp-features voor symbolen en teksten). Daarnaast wordt voor elke dubbelbestemming of aanduiding een aparte feature in de database vastgelegd. Deze worden opgenomen in de tabel FEATURE (afhankelijk van het geometrie-type 1 of 2 regels). Het beheer van de feature-symbologie middels de menu-optie "Beheer Feature-symbologie" is alleen van belang voor de tekenaar. Met deze functie kan vastgelegd worden met welke grens- cq lijnsymbologie een lijn getoond wordt zodra deze benoemd is als een object binnen de betreffende feature-klasse. Het is niet mogelijk om vlak- of punt-symbologie te definiëren. Deze feature-symbologie-settings worden bij het aanmaken van een presentatiebestand weer overschreven door de symbologie-settings van de gekozen presentatiegroep.
Let op: De grenssymbologie wordt bij het benoemen van objecten alleen aangepast als de setting "Symbologie lijnenwerk aanpassen" aan staat (zie RoPlan Grafisch).
4.5.
Instellingen
Met deze functie kunt u een aantal vaste instellingen van RoPlan definiëren. Deze worden vastgelegd in de tabel SETTINGS. Het betreft de waarden in de onderstaande tabel. Tabel SETTINGS: DB-veld ODB_CBS_GEMEENTECODE
Label CBS Gemeentecode
ODB_KLEURNR_LYN
Standaard Kleurnummer Maximum level
ODB_MAX_LEVEL
Bentley Systems Netherlands BV
Omschrijving De 4 posities van de CBS-gemeentecode. Een database kan in principe slechts plannen van 1 gemeente bevatten. Indien "0000" dan wordt deze check genegeerd. De standaard kleur van de boundaries, de teskten en de matrix-symbolen. Het maximale levelnummer dat binnen ROPLAN toegekend mag worden. Op deze
34
waarden 0000-9999
0-254 10-62
Versie 3.1
RoPlan
ODB_MGE_CATEGORY
MGE Categorie
ODB_LOG_WORDHTML
Locatie Logbestand …
ODB_STARTPOS_ARTNR
Startpositie artikelnummer
ODB_TEXTHEIGHT ODB_TEXTWIDTH ODB_XMLDOC_FORMAT
Hoogte Breedte
ODB_ACTIVE_XMLELEM
Actieve XMLlevel Root-directory bij kopiëren
ODB_DEF_PATH_ PROJBACKUP overige settings
4.6.
wijze kunt u een aantal levels "reserveren" voor andere doeleinden. Standaard waarde = 50. Wordt niet gebruikt bij MicroStation V8. De MGE-Categorie van de bestemmingsplan0-254 features. Alleen relevant indien uw organisatie ook andere MGE-bestanden beheert van een andere categorie. Standaard waarde = 1. De naam+locatie van het log-bestand dat aangemaakt wordt in de functie "Splitsen/converteren Word naar HTML". De startpositie van het artikelnummer in de numeriek bestandsnaam van het artikel. Voorbeeld: In de bestandsnaam "Artikel 07 Groen.htm" is de startpositie van het artikelnummer gelijk aan 9. (bij 9e karakter begint het art.nr). Wordt gebruikt bij koppelen van documenten. Default teksthoogte bij IMRO-Import numeriek Default tekstbreedte bij IMRO-Import numeriek Naam leverancier XML-bestand voorschriftlinks. Titel van XML-parent-element van de voorschriften. Standaard root-folder waar gekopieerde plannen worden opgeslagen Worden via de code gevuld of worden ingesteld in RoPlan Grafisch. Zie aldaar.
Initieel aanmaken conversietabellen
Deze functie is vervallen bij RoPlan-versie 3.0. De conversietabellen zijn al goed gevuld in de meegeleverde startdatabases en worden automatisch bijgewerkt bij het toevoegen of wijzigen van classificatieobjecten en/of attributen.
4.7.
Controle conversietabellen
Deze functie heeft als doel om de conversietabellen die de basis vormen voor de conversie van/naar IMRO-bestanden (opnieuw) te controleren. Indien er fouten gemeld worden neem dan contact op met de servicedesk van Bentley.
Bentley Systems Netherlands BV
35
Versie 3.1
RoPlan
5. Grafische module: Algemeen 5.1.
Opstarten
Nadat u RoPlan Grafisch hebt opgestart geeft u een gebruikersnaam en password op zoals die bij de inrichting van het project zijn gedefinieerd. Aan een user is vooraf de juiste bestemmingsplannendatabase gekoppeld. U selecteert het plan dat u wilt gaan bewerken en klikt op OK. RoPlan zal nu MicroStation openen met de juiste designfile (en eventueel daaraan gekoppelde reference-files). Tevens krijgt u de beschikking over een extra werkbalk met commando's voor het opbouwen van een bestemmingsplan. Noot 1: er mag maar één MicroStation sessie actief zijn. Dus sluit voordat u met RoPlan Grafisch begint alle eventueel reeds actieve MicroStation sessies! Noot 2: let bij het gebruik van referentiebestanden (reference files) op de manier waarop de reference file gekoppeld is. Als bij de eigenschappen van de reference file (de “Attachment settings”) het vinkje “Locate” aan staat dan zal RoPlan de reference file actief gebruiken bij o.a. het bevragen en presenteren van objecten. Dit kan de performance zeer nadelig beïnvloeden. Het is derhalve aan te raden “Locate” uit te zetten! Het “Display” vinkje heeft overigens geen invloed op de performance.
5.2.
Levelopbouw
De te gebruiken levels wordt voor een deel door de applicatie bepaald. Via een aantal settings kunt u daar enige invloed op uitoefenen. Om de levelopbouw goed te begrijpen is het belangrijk dat u enig inzicht hebt in de achtergronden. De levelopbouw is namelijk gebaseerd op een aantal keuzes dat gemaakt is bij de coderingen die gebruikt worden. RoPlan is gebaseerd op een classificatietabel. Dit is een tabel waarin alle codes worden opgenomen die binnen een organisatie voor bestemmingsplannen worden toegepast. (Voor het opzetten van deze tabel: zie de help informatie van de administratieve module). Alle codes zijn onderverdeeld in 7 typen, nl. Enkelbestemmingen(vlak), Dubbelbestemmingen(vlak), Lijnbestemmingen, Bouwvlakken, Vlakaanduidingen, Lijnaanduidingen en Puntaanduidingen. Bij de eerste inrichting van de applicatie worden standaard 3 levels benoemd, nl: Objectcode Levelnummer (MicroStation J) PL00 2
Levelnaam (MicroStation V8) plangebied
H00
4
hoofdbestemming
B00
6
bouwvlak
Omschrijving grenzen + centroide(s) van plangebied(en) alle grenzen +centroides van enkelbestemmingen alle grenzen + centroides van bouwvlakken
Deze instellingen zijn eventueel bij de implementatie van RoPlan (in een "schone" database) nog te wijzigen. Per organisatie kunnen vervolgens extra codes worden toegevoegd. Als een dergelijke code geen enkelbestemming of bouwvlak is dan dient de gebruiker een nieuw level aan dit object toe te kennen. De nummering hiervan telt standaard vanaf 7 in MicroStation J, de levelnaam is standaard gelijk aan de code in MicroStation V8. In uw organisatie kan zo bijvoorbeeld de volgende level-indeling ontstaan:
Bentley Systems Netherlands BV
36
Versie 3.1
RoPlan Level
omschrijving
code (bv)
level 2
plangrens
nvt
level 4
hoofdbestemming
alle codes
level 6 level 8
bouwvlakken waterkering
alle codes dWK
level 9
straalpad
dSP
level 10
leidingstraat
dL
level 14
stadsvernieuwingsgebied
aSG
Voor elk type vlakobject dient een apart level gedefinieerd te worden. U loopt anders het risico dat bij overlappende vlakken foutieve vlakvorming ontstaat. Verschillende punt- of lijnobjecten kunnen wel bij elkaar op hetzelfde level worden geplaatst (mits van hetzelfde geometrietype). In deze omgeving is het dus belangrijk is dat de grenzen van alle enkelbestemmingen op hetzelfde level getekend worden (standaard dus level 4 / hoofdbestemming). Ook alle bouwvlakgrenzen staan op 1 level (standaard level 6). Bouwvlakken mogen elkaar niet overlappen. Ze dienen bovendien altijd geheel binnen 1 (enkel)bestemmingsvlak te vallen. Let op: De opzet van de applicatie gaat uit van één gemeenschappelijke codetabel voor alle (nieuwe) bestemmingsplannen in een gemeente. Dit betekent dat er een level beschikbaar moet zijn voor elke ooit voorkomende dubbelbestemming of (vlak)aanduiding. Overige objecten worden elk op hun eigen level getekend. Voor niet te coderen CAD-elementen wordt aangeraden om level 62 (MicroStation J) of een eigen "CAD"-level (MicroStation V8) te gebruiken. Let op: In NEN1878/IMRO-bestanden worden alleen gecodeerde elementen uitgewisseld! (zie ook de IMRO-Conversie-handleiding). Indien u een geheel andere classificatietabel wilt toepassen, bijvoorbeeld voor een andere opdrachtgever of bij het digitaliseren van oude, reeds bestaande plannen, dan dient u een nieuw project aan te maken (zie hoofdstuk Projectbeheer).
5.3.
Grafische elementen
RoPlan is gebaseerd op het MGE-datamodel (=Modular GIS Environment). De designfiles met koppelingen moeten geconverteerd kunnen worden naar NEN1878/IMRO en dienen bij raadplegen in een Internetomgeving de juiste informatie te tonen. Deze doelstellingen stellen de volgende randvoorwaarden aan uw designfile: •
Gegevens zoals bestemmingscode, bouwhoogte, bouwcategorie etc. worden bij voorkeur gekoppeld aan een vlak, niet aan een lijn of een punt.
•
In het MGE-model wordt een vlak gerepresenteerd door een centroide + grenzen. Dit betekent dat u de vlakken niet als dgn-shapes hoeft te tekenen, maar dat gesloten lijnenwerk voldoende is. Grenzen tussen 2 bestemmingen hoeven slechts 1x getekend te worden. Het is overigens (zeker voor niet-aangrenzende elementen) wel toegestaan om met shapes te werken (geen complex shapes!).
•
Lijnen die de begrenzing vormen van verschillende vlaktypen, dus bijvoorbeeld lijnen die zowel de grens vormen van een bestemmingsvlak als van een bouwvlak of van zowel plangrens als bestemmingsvlak moeten dubbel getekend worden, nl. op de levels van beide objecttypen/codes. RoPlan maakt geen gebruik van multi-codering.
•
Lijn- en puntelementen dienen alleen voorzien te worden van attributen indien ze ook echt als lijn- resp. puntobject gedefinieerd zijn, m.a.w. als ze geen onderdeel uitmaken van een vlakobject.
Bentley Systems Netherlands BV
37
Versie 3.1
RoPlan •
5.4.
Er wordt geen arcering, patterning of vlakvulling opgenomen in de (basis)designfile. De presentatie wordt gegenereerd op basis van settings in de database.
Codes
De in RoPlan gebruikte bestemmingscodes en aanduidingen worden gedefinieerd in de administratieve module. Voor meer informatie zie de handleiding van deze module.
5.5.
IMRO
Binnen de database kunnen IMRO-codes gekoppeld worden aan o.a. bestemmingscodes en andere gegevens zoals planstatus, type vlak etc. Deels gebeurt dit automatisch, deels is dit door de gebruiker te definiëren. Het toekennen gebeurt in de administratieve module. Bij het converteren van de plankaart naar NEN1878 worden de gekoppelde IMRO-waarden meegenomen. In de grafische omgeving heeft u geen bemoeienis met de IMRO-codes.
5.6.
Presentatie
De presentatie, of de te gebruiken kleuren en arceringen, zijn los gehouden van het lijnenwerk en de objectbenoemingen. De gewenste presentatie wordt per code vastgelegd in de database (zie Helpinformatie van administratieve module). Indien gewenst kunnen zelfs meerdere sets worden gedefinieerd, bijvoorbeeld een "kleuren"-set en een “zwart-wit”-set of sets voor verschillende schaalniveaus. U kunt uw plankaart voorzien van de gewenste symbologie via het selecteren van de optie "Raadplegen -> Thematisch presenteren" (zie hoofdstuk 10).
5.7.
Instellingen
U kunt de werking van de applicatie via een aantal settings beïnvloeden. Een deel van de instellingen is toegelicht in het hoofdstuk "Instellingen" in RoPlan-Admin. De overige instellingen worden gezet in RoPlan-Grafisch. Zie hoofdstuk 11: Instellingen.
5.8.
Import / export
Onder hoofdmenu "Bestand" zitten de functies "Export" en "Import". Het importeren en exporteren van/naar een NEN1878/IMRO-bestand wordt beschreven in een aparte handleiding. De functies RoPlan-import en -export worden verder toegelicht in het hoofdstuk Projectbeheer.
Bentley Systems Netherlands BV
38
Versie 3.1
RoPlan
6. Grafisch module: Opbouw lijnenwerk Voor algemene toelichting op level-opbouw en te gebruiken grafische elementen: zie Hoofdstukken 2 en 5.
6.1.
Advies werkvolgorde
RoPlan is gebaseerd op het MGE-model. Vlakken bestaan hierbij uit een centroide (=kenpunt) + boundary. Voor een bestemmingsplan met RoPlan wordt de hieronder beschreven werkvolgorde aanbevolen m.b.t. het lijnenwerk: -
-
Zet via "actief level" het level van het plangebied Teken de grens van het plangebied als een of meerdere gesloten vlakken Zet via "actief level" het level van de (enkel)bestemmingsvlakken Teken de grenzen van alle bestemmingsvlakken; zorg voor gestructureerd lijnenwerk! Kopiëren uit bv. een topografische ondergrond: zie paragraaf 6.6. Het lijnenwerk is nog niet gekoppeld. Zorg dat in RoPlan-Admin als Standaard labels (standaard gegevens plangebied) de juiste letter(s) gedefinieerd zijn. Zet via "actief level" het level van de bouwvlakken Teken de grenzen van de bouwvlakken van deze categorie. Kopiëren van bv. bestemmingsgrenzen: zie paragraaf 6.6. Het lijnenwerk is nog niet gekoppeld. Zet via "Actief level" het level van een aanduiding, dubbelbestemming of lijnbestemming Teken het lijnenwerk van het betreffende object. Het lijnenwerk is nog niet gekoppeld. Herhaal voorgaande 2 stappen zo nodig voor andere objecten Toelichting: Puntobjecten kunnen eerst als tekst of symbool geplaatst worden en daarna via "selectieset" gekoppeld worden, maar ze kunnen ook direct met koppeling geplaatst worden. Zie hoofdstuk "Teksten/symbolen". Ga nu verder met de functie "Object Benoeming".
Let op: Lijnen kunnen gekopieerd worden van het ene naar het andere level zolang ze nog niet als object benoemd zijn. Bij het benoemen van vlakobjecten worden ook de grenzen voorzien van een objectkoppeling (boundary-koppeling). De boundary-koppeling wordt meegekopieerd als een grens van een reeds gekoppeld vlak met de normale MicroStation-commando's wordt gekopieerd en dit zal fouten tot gevolg hebben. Vanaf RoPlan versie 2.0 is een aparte functie "Kopieer en ontkoppel grenzen" beschikbaar.
6.2.
Gestructureerd lijnenwerk
Voor juiste vlakvorming dient het lijnenwerk gestructureerd te zijn. Dit betekent dat lijnen exact op elkaar aan moeten sluiten en dat bij snijdende lijnen een snijpunt wordt gemaakt. Tevens mogen er geen dubbele lijnen voorkomen. Binnen RoPlan is hiervoor o.a. het tool "Split" beschikbaar (beperkte handleiding in de Online Help).
6.3.
Zet actief level
Met deze functie kunt u het juiste level actief maken voor het lijnenwerk dat later aan een bepaald object gekoppeld moet worden. In MicroStation V8 kunt u in plaats van de RoPlan -functie ook de standaard MicroStation-functie gebruiken om de juiste levels aan en uit te zetten. Let op: Hiermee zet u alleen het actieve level. De op dit level getekende elementen zijn in eerste instantie nog ongekoppeld. Voor het vormen van objecten voert u de actie "Koppel bestemming/aanduiding" uit (zie hoofdstuk 7).
Bentley Systems Netherlands BV
39
Versie 3.1
RoPlan 6.4.
Objectlevels aan/uit
Met deze functie zet u de levels aan die bij de geselecteerde objecten horen. Het level van het eerste geselecteerde object wordt bovendien het actieve level. Niet alleen de reeds gekoppelde objecten, maar alle elementen op het bij het gekozen object behorende level worden getoond. In MicroStation V8 kunt u in plaats van de RoPlan -functie ook de standaard MicroStation-functie gebruiken om de juiste levels aan en uit te zetten.
6.5.
Voorkeur levels aan/uit
In de settings-tabel kunt u een selectie opgeven van levels die u vaak in combinatie aan cq uit wilt zetten. Met de functie "Voorkeur levels aan" resp. "Voorkeur levels uit" worden deze levels aan of uit gezet.
6.6.
Ontkoppel bestaande elementen
Met de functies onder menu "Ontkoppel bestaande elementen" kunt u niet-gewenste koppelingen verwijderen. Over het algemeen zullen dit koppelingen zijn in het lijnenwerk die door andere applicaties zijn aangebracht, bijvoorbeeld de koppeling "perceelgrens" of "sectiegrens" in het kadastrale bestand. Als u de lijnen in dit kadastrale bestand via MicroStation kopieert naar bestemmingsgrenzen dan worden eventuele koppelingen meegekopieerd. RoPlan is gebaseerd op enkelvoudige koppelingen; lijnen die reeds een andere koppeling hebben kunnen problemen veroorzaken. Om dit te voorkomen worden (vanaf RoPlan versie 2.0) een aantal functies aangeboden: a) Ontkoppel grenzen Haalt de database koppeling van alle GRENS elementen in de SELECTIESET (in de actieve DGN) af. Centroides en lijn/punt elementen worden niet bewerkt. Er wordt niets met de database gedaan. Dit hoeft ook niet, omdat de boundaries geen database koppeling hebben. Let op: Wees voorzichtig met het gebruik van deze functie. Het is vooral bedoeld voor het ontkoppelen van grenzen die gekopieerd zijn uit andere bestanden of voor het herstel van fouten. Onterechte toepassing kan juist fouten veroorzaken. b) Ontkoppel alle objecten Haalt ALLE database koppelingen van de objecten in de SELECTIESET (in de actieve DGN) af. Tevens worden de database records verwijderd. Het is dus een soort super-delete functie. Alle soorten objecten (centroides, lijnen, punten, grenzen) worden behandeld. Let op: Wees voorzichtig met het gebuik van deze functie. Als u wel de centroides zou ontkoppelen, maar niet de grenzen (of andersom) kunnen er fouten in het bestand ontstaan. c) Kopieer en ontkoppel grenzen Kopieert alle GRENS elementen uit de SELECTIESET (in de actieve DGN of in de REFERENCE file) en plaatst deze elementen in de actieve DGN op het door de gebruiker opgegeven level (zie figuur). Deze gekopieerde (grens) elementen worden van hun database linkages ontdaan zodat er 'schone' elementen worden geplaatst. Het is raadzaam om de in deze paragraaf beschreven functies te gebruiken in combinatie met de controlefuncties (zie hoofdstuk Objectbenoeming).
Bentley Systems Netherlands BV
40
Versie 3.1
RoPlan
7. Grafisch module: Objectbenoeming 7.1.
Koppelen planobject
Met deze functie koppelt u een vlak aan de actieve plancode. Het is mogelijk om meerdere vlakken te koppelen aan dezelfde plancode (als een bestemmingsplan bestaat uit 2 of meer, onderling niet verbonden, deelgebieden). Om een nieuw plangebied te koppelen moet de juiste plancode eerst via de administratieve module ingevoerd te zijn. Bij het opstarten van de grafische module selecteert u deze plancode. Nadat u de grenzen van het plangebied op het juiste level hebt getekend kunt u het plangebied koppelen. Stappen: - Zet het object-level van plangebied aan. - Kies optie "Koppelen plangebied" - Geef datapunt in het vlak van het plangebied. Let op: dit dient een gesloten vlak te zijn en de grenzen dienen op het juiste level te staan! (zie: opbouw lijnenwerk) - Het plangebied wordt nu gekoppeld aan het actieve project zoals u dat bij het opstarten hebt geselecteerd. De algemene gegevens van een bestemmingsplan, zoals gemeentenaam, provincie, projectnummer etc. worden eenmalig vastgelegd in de administratieve module. Deze zijn per definitie gelijk voor alle vlakken die aan deze plancode gekoppeld zijn. De gegevens zijn alleen te wijzigen via RoPlan-Admin.
7.2.
Koppelen bestemming of bouwvlak
Voor koppelen van een bestemmings- of bouwvlakcode aan een vlak doorloopt u de volgende stappen: - Zet het object-level van (enkel)bestemming aan (indien nog niet zichtbaar); alle bestemmingen worden op hetzelfde level getekend. - Maak eventueel een selectieset van bestaande centroides (bijvoorbeeld letteraanduidingen) in de te koppelen vlakken. - Kies optie "Koppelen bestemming/aanduiding" (indien nog niet actief) - Selecteer het juiste objecttype, in dit geval "Enkelbestemming" resp. "Bouwvlak" - Selecteer de gewenste bestemmings- of bouwvlakcode; u kunt hierbij kiezen uit de codes die in de administratieve module bij dit plan zijn geselecteerd. - Kies "nieuwe centroide", "bestaande centroide" of "selectieset" (*) - Kies "Maak object" - Indien u gekozen heeft voor "nieuwe centroide": geef een datapunt in het te koppelen vlak - Indien u gekozen heeft voor "bestaande centroide": selecteer de gewenste centroide - Indien u gekozen heeft voor "selectieset" dan worden alle bijbehorende vlakken direct gekoppeld. - Als u een volgend vlak wilt koppelen aan dezelfde code klik dan in dat vlak. (*): Om meerdere vlakken in 1x te benoemen met dezelfde code kan gebruik gemaakt worden van de optie "selectieset". De selectieset bevat in elk te benoemen vlak een willekeurig (punt)element , bv. een letter met de code (maar een "x" is ook goed). Bij het koppelen wordt deze tekst verwijderd en gewijzigd in een lege textnode met koppeling. Er wordt vervolgens een apart tekstelement geplaatst met de label-tekst zoals gedefinieerd bij "Standaard plangegevens". Indien er eilanden in de bestemmingsvlakken voorkomen, benoem dan zo mogelijk als eerste het kleinste vlak. Het is ook mogelijk om later een eiland toe te voegen. In dat geval dient de centroide van het "grotere" vlak buiten het eiland te vallen (verplaatsen is toegestaan). Ook dient de menuoptie "Bijwerken geometrievelden" gedraaid te worden, omdat de oppervlakte van het oorspronkelijke vlak niet automatisch in de database wordt bijgewerkt. Bij het koppelen van een bestemmingscode aan een vlak in de kaart worden op de achtergrond de volgende stappen uitgevoerd:
Bentley Systems Netherlands BV
41
Versie 3.1
RoPlan -
-
toevoegen van een uniek MSLINK-nummer aan een nieuwe centroide in het vlak (= lege textnode); in geval van "selectieset" wordt het geselecteerde element vervangen door een lege textnode. zoeken van de grenzen van het vlak en deze lijnen voorzien van een "boundary"-link "Enkelbestemming" toevoegen nieuw record in de tabel BESTVLAK met hetzelfde MSLINK-nummer eventueel plaatsen label (de tekst die in het vlak moet komen) aan de hand van het veld "label" zoals dat in de administratieve module is gedefinieerd in de standaard vlakgegevens. Indien u geen label wilt maak dit veld dan leeg. Het label wordt een apart tekstelement. Het wordt geplaatst met de actieve font-settings. Let op: Als u vooraf tekstcodes hebt geplaatst en koppelt via "selectieset" dan wordt de tekst mogelijk vervangen door een andere (standaard) labelwaarde. via de administratieve module kan in de database een bestemmingscode worden gekoppeld aan een of meerdere voorschriften; door het toekennen van de code aan het vlak in de plankaart wordt de koppeling naar het voorschrift direct meegenomen. Het later wijzigen van voorschriftkoppelingen in de administratieve module heeft geen gevolgen voor de plankaart, m.a.w. aan het vlak in de kaart zal het “nieuwe” voorschrift bekend zijn bij het klikken op het vlak. Hetzelfde geldt voor gekoppelde IMRO-bsc-codes (tabel 07).
Het gekoppelde vlak wordt niet direct ingekleurd of gearceerd. Dit gebeurt pas bij de keuze van menuoptie "Thematisch presenteren". Om beter te kunnen zien welke vlakken u al gekoppeld hebt kunt u het beste de boundary-kleur van de feature "Enkelbestemming" een andere kleurnummer geven dan de kleur waarin u de lijnen aanvankelijk tekent. Als u na het koppelen geen grenzen meer ziet dan is de boundary-kleur vermoedelijk gelijk aan de achtergrondkleur. De standaardkleur van de boundary kunt u wijzigen via de Instellingen in RoPlan-Admin. Het tonen van de centroide-nummers (deze worden automatisch geplaatst indien u koppelt via "nieuw element") kunt u onderdrukken door in View Attributes (=MicroStation) de text nodes uit te zetten. Tijdens het koppelen is het echter raadzaam om ze aan te laten staan. Tip: Bij het koppelen wordt automatisch alle levels uit gezet die niet bij het relevante objecttype/code horen. Vindt u dit lastig koppel dan de actieve plankaart als reference file( self referencing) met de knop Locate UIT.
7.3.
Koppelen vlakaanduidingen en dubbelbestemmingen
Het koppelen van vlakaanduidingen of dubbelbestemmingen gaat in grote lijnen op dezelfde wijze. Verschil met (enkel)bestemmingen/bouwvlakken is dat voor elke vlakaanduiding of dubbelbestemming een eigen level cq eigen feature is gedefinieerd. Dit in verband met het feit dat deze objecttypes elkaar kunnen overlappen. Voor koppelen aanduidings- of dubbelbestemmingscode aan een vlak doorloopt u de volgende stappen: - Zet het object-level van de gewenste aanduiding of dubbelbestemming aan (indien nog niet zichtbaar). - Maak eventueel een selectieset van reeds bestaande centroides in de te koppelen vlakken. - Kies optie "Koppelen bestemming/aanduiding" (indien nog niet actief) - Selecteer het juiste objecttype. - Selecteer de gewenste code; u kunt hierbij kiezen uit de codes die in de administratieve module bij dit plan zijn gedefinieerd. - Kies "nieuwe centroide", "bestaande centroide" of "selectieset" (Voor opties mbt selectieset: zie "Koppelen bestemming of bouwvlak"). - Kies "Maak object" Let op: bij overlappende vlakken is het belangrijk dat alleen het level met de grenzen van de te koppelen code aan staat. Indien u de setting CREATE_SET_LEVEL aan zet dan wordt dit automatisch gedaan bij de keuze van de optie "Maak object". Deze setting zet u via het menu "Instellingen: Alleen level van object tonen". - Indien u gekozen heeft voor "nieuwe centroide": geef een datapunt in het te koppelen vlak Bentley Systems Netherlands BV
42
Versie 3.1
RoPlan -
Indien u gekozen heeft voor "bestaande centroide": selecteer de gewenste centroide Indien u gekozen heeft voor "selectieset" dan worden alle bijbehorende vlakken direct gekoppeld. Als u een volgend vlak wilt koppelen aan dezelfde code klik dan in dat vlak.
Bij het koppelen van een code aan een vlak in de kaart worden op de achtergrond de volgende stappen uitgevoerd: - toevoegen van een uniek MSLINK-nummer aan een (nieuwe of bestaande) centroide in het vlak - zoeken van de grenzen van het vlak en deze lijnen voorzien van een "boundary"-link van het juiste object - toevoegen nieuw record in de tabel BESTVLAK met hetzelfde MSLINK-nummer Het gekoppelde vlak wordt niet direct ingekleurd of gearceerd. Dit gebeurt pas bij de keuze van menuoptie "Thematisch presenteren". Het tonen van de nummers die automatisch worden geplaatst indien u koppelt via "nieuw element" kunt u onderdrukken door in View Attributes de text nodes uit te zetten.
7.4.
Koppelen lijnobjecten
Het koppelen van lijnobjecten gaat ook in grote lijnen op dezelfde wijze. Verschil in dit geval zit vooral in de acties die op de achtergrond (in de designfile) plaatsvinden. Voor koppelen van een lijnobject kiest u de juiste code en selecteert (vooraf of achteraf) het object waaraan de code gekoppeld dient te worden. Het is niet mogelijk om te kiezen voor "nieuw element". Bij het koppelen wordt het object voorzien van 2 MSLINK-nummers. De eerste geeft de classificering aan (feature/objectidentificatie), de tweede bevat een uniek nummer voor dit element. Dit laatste komt ook terug in de tabel BESTVLAK. Noot: Het plaatsen / koppelen van puntobjecten (puntaanduidingen, teksten en matrixsymbolen) is vanaf RoPlan versie 3.0 ondergebracht in een aparte functie "Teksten/symbolen".
7.5.
Benoem Gat in Plangebied
Hiermee koppelt u een Plangebied met een "leeg" eiland erin. Stappen: - Teken de grenzen van het plangebied en het eiland op het goede level. - Kies optie "Benoem Gat in Plangebied" en geef een datapunt in het eiland. - Kies optie "Koppelen Planobject" en geef een datapunt in het juiste vlak". Het is ook mogelijk om achteraf een eiland in een plangebied te maken. Draai dan na deze actie de functie "Update geometrievelden" om de oppervlakte van het plangebied in de database te laten bijwerken.
7.6.
Koppelen voorschriften
Via de administratieve module kan in de database een bestemmings- of aanduidingscode worden gekoppeld aan een of meerdere voorschriften; door het toekennen van de code aan het vlak in de plankaart wordt de koppeling naar het voorschrift direct meegenomen.
7.7.
Koppelen IMRO
Via de administratieve module kan in de database een bestemmingscode worden gekoppeld aan een of meerdere IMRO-bestemmingsfunctiecodes; door het toekennen van de bestemmingscode aan het vlak in de plankaart is dit vlak ook direct voorzien van de juiste IMRO-codes.
7.8.
Verwijderen objectkoppeling
Met deze functie verwijdert u de koppeling van een bestemmingsvlak, bouwvlak of aanduiding. Bentley Systems Netherlands BV
43
Versie 3.1
RoPlan Stappen: - Zet het juiste object-level aan. - Kies optie "Verwijderen objectkoppeling" - Geef datapunt in het juiste vlak. - Er wordt getoond welke koppeling(en) er actief is (zijn) op de locatie waar u het datapunt gegeven hebt. - Vink de koppeling(en) aan die verwijderd moet(en) worden en klik op "Verwijder koppeling". Let op: Als u in de settings de waarde "ODB_DELETE_CENTROID" op "Ja" hebt staan (default setting) dan zal ook de centroide verwijderd worden. N.B.: voor het wijzigen van een bestemmingscode (bijvoorbeeld van "M" naar "Rs") hoeft u de vlakkoppeling niet te verwijderen. Binnen het objecttype "Bestemmingen" kunt u de code wijzigen middels de optie "Wijzigen object-info".
7.9.
Verwijderen plankoppeling
Met deze functie verwijdert u de plankoppeling. Stappen: - Zet het object-level van plangebied aan. - Kies optie "Verwijderen plankoppeling" - Geef 2 datapunten in het vlak waarvan de koppeling verwijderd moet worden.
7.10. Controle Met de functies onder menu "Objectbenoeming/Controle" kunt u de koppelingen in uw bestand controleren. Deze functies zijn beschikbaar vanaf RoPlan versie 2.0. a) Toon gekoppelde objecten Laat alle elementen met een database koppeling (feature linkage) in de highlight kleur zien. Als er een selectieset actief is dan worden alleen de elementen in de selectieset gecontroleerd, anders wordt de complete DGN file nagelopen. b) Toon ongekoppelde objecten Laat alle elementen zonder database koppeling (feature linkage) in de highlight kleur zien. Als er een selectieset actief is dan worden alleen de elementen in de selectieset gecontroleerd, anders wordt de complete DGN file nagelopen. c) Toon foutief (meervoudig) gekoppelde objecten Laat alle elementen met meerdere database koppelingen (feature linkages) in de highlight kleur zien. Aangezien er in RoPlan geen multicodering wordt gebruikt, geldt dat een element met meerdere linkages als een foutief element gezien moet worden. Als er een selectieset actief is dan worden alleen de elementen in de selectieset gecontroleerd, anders wordt de complete DGN file nagelopen. d) Controleer relatie kaartdatabase Deze functie controleert de relatie tussen de kaart en de database. Als er in MicroStation grafische elementen met een database koppeling worden verwijderd, dan kan het voorkomen dat de database hierna records bevat welke naar een niet meer bestaand grafisch element verwijzen. Andersom is het mogelijk dat er uit de database records zijn verwijderd zonder dat het grafisch element is aangepast. Tevens kan een grafisch element een ongeldige database link hebben, dat wil zeggen dat er in het grafische element een entity nummer staat welke niet in de MSCATALOG voorkomt. Het commando check_db is een hulpmiddel om deze situaties op te sporen en op te lossen.
Bentley Systems Netherlands BV
44
Versie 3.1
RoPlan
In de dialoogbox kan worden ingesteld of gevonden fouten moeten worden hersteld of gerapporteerd. Als de optie 'Los foutsituaties op' aan staat dan zullen fouten worden opgelost. Fouten oplossen betekent het volgende: • Als er een record in de database staat terwijl het grafische element niet meer bestaat dan zal het betreffende record uit de database worden verwijderd. • Als er een grafisch element in de DGN staat terwijl het bijbehorende database record niet meer bestaat, dan zal dit element of worden verwijderd (als bij 'Foute DGN elem. naar level' de waarde 1 is ingevuld) of naar een bepaald level worden verplaatst (als er bij level een andere waarde dan -1 is ingevuld). Als er fouten worden aangetroffen dan zullen deze in het bestand "check_db.log" worden weggeschreven. Dit bestand zal in de project directory worden geplaatst, of indien opgegeven, in de directory welke middels MT_LOCAL_TEMPDIR is gespecificeerd. De knop 'Eerst mapid's aanpassen' is bedoeld om de mapid welke in elk attribuut-record aanwezig is met de juiste waarde te vullen. Als een DGN is hernoemd dan kan deze DGN een andere mapid hebben gekregen. Met bovengenoemde functie kan het mapid weer worden gecorrigeerd. Alle grafische elementen zullen automatisch van het correcte mapid worden voorzien.
7.11. Handmatig grenskoppelingen aanbrengen Het is vanaf versie 3.0.4 mogelijk om handmatig (lineaire) elementen een bepaalde grenskoppeling te geven. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat er reeds benoemde lijnen gekopieerd worden en vervolgens weer worden benoemd (tot iets anders). Het gevolg is dat er elementen met ongeldige koppelingen in de tekening ontstaan. Het gevolg kan zijn dat er fouten ontstaan tijdens het bevragen of presenteren van objecten. RoPlan heeft diverse functies aan boord om deze fouten op te sporen (de controle functies) en te voorkomen (de “Kopieer en ontkoppel grenzen” functie). Mochten er toch foutief gekoppelde grenselementen aanwezig zijn, dan kunnen deze elementen alsnog van een juiste grenskoppeling worden voorzien. In het bestaande scherm om objecten te benoemen is een nieuwe optie toegevoegd: “Alleen grenskoppeling aanbrengen”. Standaard is de optie uitgeschakeld. Als de optie wordt aangezet dan zal bij “Uitvoeren” alleen de optie “Selectieset” actief zijn, de nieuwe optie werkt alleen op elementen in een selectieset. Na afloop van het benoemen van de grenselementen zal de optie automatisch weer worden uitgezet.
Bentley Systems Netherlands BV
45
Versie 3.1
RoPlan De elementen in de selectieset zullen eerst worden gefilterd, alleen elementen zonder database koppeling en elementen die alleen een grenskoppeling hebben worden doorgelaten. Dus bijvoorbeeld lijnaanduidingen zullen niet door de filter komen, deze laatste zullen immers geen grenskoppeling hebben (het zijn geen vlakobjecten). De elementen welke door het filter komen zullen vervolgens van bestaande database koppelingen worden ontdaan. Tot slot worden de elementen benoemd tot een grens element. De verwerkte elementen worden in de selectieset geplaatst.
Bentley Systems Netherlands BV
46
Versie 3.1
RoPlan
8. Grafisch module: Wijzigen 8.1.
Wijzigen object-info
Met deze functie kunt u de gegevens van een object wijzigen. De gegevens van een object die bijgehouden en getoond worden zijn afhankelijk van de inrichting van de applicatie binnen uw organisatie. Binnen de modules "Definitie attributen" en "Attributen per code" wordt per organisatie opgegeven welke gegevens men wil vastleggen en wil tonen. Dit kan bovendien per code variëren. Binnen de grafische module krijgt men per object de relevante gegevens te zien, dus bijvoorbeeld van een Enkelbestemmingsvlak de code, de oppervlakte en het label. Een deel van de gegevens kan gewijzigd worden: Veld
Juiste waarde
Bijzonderheden
Code
een bestemmingscode die geldig is voor dit plan wijzigen niet mogelijk zoals gedefinieerd in Attributen per Code
Controle vindt plaats na keuze "Wijzigen"
Oppervlakte overige gegevens
-
in m2 gegevens kunnen niet gewijzigd worden indien ze voorkomen in een matrixsymbool; dan muteren via symbool
Na invullen van de juiste waarden: kies "Wijzig". De waarden van het geselecteerde object zijn gewijzigd. Geef "Update View" om de selectie weer op te heffen.
Opmerking: De code van een aanduiding, lijn- of dubbelbestemming kan niet gewijzigd worden. Dit in verband met het feit dat elke aanduidings- of dubbelbestemmingscode een eigen featuredefinitie (en o.a. eigen level) heeft. In dit geval moet u het object ontkoppelen, de grenzen naar het juiste level verplaatsen en het object opnieuw koppelen. Ook andere gegevens, vooral bij een bouwvlak, kunnen relevant zijn. Bijvoorbeeld de waarden voor maximale bouwhoogte, maximale goothoogte en bebouwingspercentage. Deze waarden kunnen gewijzigd worden met de functie "Wijzigen Objectinfo", zoals hiervoor beschreven, maar als deze gegevens ook op de plankaart gepresenteerd worden met een matrixsymbool dan kunnen de waarden alleen gewijzigd worden via "Aanpassen matrixsymboolwaarden". Zie voor meer informatie het hoofdstuk "Teksten/symbolen". Let op!: In versies van ROPLAN < 3.0 was de optie voor het plaatsen van matrixsymbolen nog niet beschikbaar. In die versies werd de functie "Wijzigen objectinfo" ook gebruikt voor het wijzigen van de nu in de matrixsymbolen opgenomen attributen.
8.2.
Wijzigen planinfo
Deze functie is vervallen bij RoPlan-versie 3.0. De algemene plangegevens worden via RoPlan-Admin gewijzigd. Als een plangebied bestaat uit meerdere deelgebieden dan zijn de algemene plangegevens voor alle deelgebieden gelijk (1:n-relatie).
8.3.
Update geometrievelden
Bij het wijzigen van de grenzen van vlakken die als object benoemd zijn, of bij het (later) toevoegen van een eiland, wordt de oppervlakte van een vlak in de database niet automatisch bijgewerkt (om performance-redenen). Via deze aparte functie kunt u de oppervlakten weer synchroniseren.
Bentley Systems Netherlands BV
47
Versie 3.1
RoPlan 8.4.
Geometrische relaties in de database bijwerken
Bij het exporteren van een bestemmingsplanbestand naar IMRO is het noodzakelijk dat de relatie tussen het bouwvlak en het bijbehorende bestemmingsvlak, alsmede de relatie tussen puntaanduidingen en het vlak waar ze bij horen, wordt meegeleverd. Met de functie “Geometrische relaties in de database bijwerken” worden deze relaties in de database vastgelegd. Een bouwvlak dient wel altijd binnen 1 (enkel)bestemmingsvlak te vallen. NB: Deze functie wordt ook automatisch uitgevoerd bij de functie Bestand -> Exportbestand aanmaken (indien aangevinkt).
8.5.
Relatie puntaanduiding - enkelbestemming bijwerken
Deze functie is vervallen bij RoPlan-versie 3.0. De functies voor het plaatsen van puntobjecten (zie Teksten/symbolen) slaan nu altijd direct de relatie tussen het puntobject en het bijbehorende vlakobject op in de database.
8.6.
Teksten plaatsen
Deze functie is in RoPlan-versie 3.0 vervangen door de functies onder het menu-item "Teksten/symbolen". Zie hiervoor het betreffende hoofdstuk.
Bentley Systems Netherlands BV
48
Versie 3.1
RoPlan
9. Grafische module: Teksten/symbolen 9.1.
Teksten en puntaanduidingen algemeen
Uitgangspunt volgens de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen is dat alle in een IMRO-bestand uit te wisselen gegevens voorzien moeten worden van een IMRO-code. Dit betekent dat ook alle uit te wisselen teksten op een plankaart gecodeerd moeten worden. De teksten op een plankaart kunnen worden onderverdeeld in 4 categorieën: a. teksten als aanduiding, bijvoorbeeld een "h" als aanduiding "horeca toegestaan" b. labelteksten zoals de "W" in een bestemmingsvlak "Woondoeleinden" c. teksten in matrixsymbolen : zie hiervoor de volgende paragraaf d. overige teksten (IMRO-code tvg3199) RoPlan ondersteunt een juiste toepassing en IMRO-uitwisseling van alle categorieën teksten. Voor de teksten onder a, b en d zijn daartoe in RoPlan-Grafisch de volgende functies beschikbaar (vanaf RoPlan 3.0) : • Plaats tekst/symbool; vervolgens keuze uit "Puntaanduiding", "Labeltekst" of "Overige tekst": zie paragraaf 9.3. • Synchroniseer teksten: zorgt ervoor dat de waarden op de plankaart en de waarden in de database gesynchroniseerd worden: zie paragraaf 9.7 • Verwijder labeltekst: zie paragraaf 9.8 • Maak / verwijder aanpijling: zie paragrafen 9.9. en 9.10 Let op! Het plaatsen van alle puntaanduidingen, dus ook degenen die niet met een tekst, maar met een andere cel gepresenteerd worden, is nu ondergebracht in deze functie "Plaats tekst/symbool".
9.2.
Matrixsymbolen algemeen
In veel bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van matrixsymbolen of cellen waarin één of meer gegevens van een vlak als tekst worden weergegeven, bijvoorbeeld cellen met maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en maximaal bebouwingspercentage in een bouwvlak. Elk van de waarden in een matrixsymbool is gekoppeld aan een IMRO-code. Door de NIROV is een standaard set met 21 matrixsymbolen gedefinieerd (S100 t/m S120). Deze kunt u terugvinden in "Op de Digitale Leest". RoPlan ondersteunt nu het gebruik en de IMRO-uitwisseling van deze matrix-symbolen. Daartoe zijn in RoPlan-Grafisch de volgende functies beschikbaar (vanaf RoPlan 3.0) : • Beheer matrixsymbolen: Definitie aan welk objecttype een symbool standaard gekoppeld wordt • Plaats matrixsymbool • Aanpassen matrixsymboolwaarden • Synchroniseer matrixsymbolen: zorgt ervoor dat de waarden op de plankaart en de waarden in de database gesynchroniseerd worden. Deze functie wordt altijd uitgevoerd bij het opstarten van de applicatie of bij het wisselen van plancode, ook omdat het mogelijk is dat er extra symbolen zijn ingelezen bij een IMRO-import. • Verwijder matrixsymbool of labeltekst: zie paragraaf 9.8 • Maak / verwijder aanpijling: zie paragrafen 9.9. en 9.10 Bij RoPlan 3.0 wordt een cel-bibliotheek Nirov.cel meegeleverd waarin de nieuwe matrixsymbolen zijn opgenomen. In de Handleiding is tevens beschreven welke stappen moeten worden doorlopen als u "eigen" matrixsymbolen wilt toevoegen. Voor eventuele "bestaande" matrixsymbolen op de plankaart: zie RoPlan 3.0 Upgrade.doc.
9.3.
Plaatsen teksten/puntaanduidingen
Met deze functie kunt u de volgende typen teksten plaatsen:
Bentley Systems Netherlands BV
49
Versie 3.1
RoPlan a. Teksten als aanduiding, bijvoorbeeld een "h" als aanduiding "horeca toegestaan". Een "tekst" wordt in dit geval beschouwd als een puntaanduiding, analoog aan andere puntaanduidingen. Voor elk type puntaanduiding dient in RoPlan-Admin een bijbehorende presentatiecel gedefinieerd te worden. Zo kan bij de puntaanduiding "Monumentale boom" bijvoorbeeld een cel met boom worden gedefinieerd en bij een puntaanduiding "Horeca toegestaan" een cel met de letter "h" (al of niet met een cirkeltje of vierkantje eromheen). Aan de puntaanduiding is de imro-tvg-code + evt. imro-bsc-code(s) gekoppeld zoals opgegeven in RoPlan-Admin. b. Labelteksten zoals de "W" in een bestemmingsvlak "Woondoeleinden". De standaard waarde wordt opgegeven in de functie 'Standaard gegevens voor plangebied" in RoPlan-Admin. Bij het benoemen van een vlak wordt op de positie van het datapunt altijd 1 labeltekst (= MicroStation tekstelement) geplaatst volgens de definitie in "Standaard gegevens" (de standaard waarde mag ook leeg zijn; dan wordt er geen tekst geplaatst). Met de optie "extra label tekst" in onderstaand scherm kunt u indien gewenst extra labelteksten plaatsen in een vlak. Bij het plaatsen is deze waarde altijd gelijk aan de waarde volgens de definitie in "Standaard gegevens". Let op!: een labeltekst is geen "zelfstandig" object, dus geen puntaanduiding. In een
NEN1878/IMRO-bestand wordt het (met code cre02) uitgewisseld als 05-record met een verwijzing naar het (bestemmings-)vlak waar het bij hoort.
c.
Overige teksten (IMRO-code tvg3199) Alle overige teksten op de kaart (behoudens de in de matrixsymbolen opgenomen owc-waarden) worden voorzien van de imrocode tvg3199. Deze teksten worden wel als puntobject uitgewisseld. In RoPlan-Admin is daartoe in de classificatie een algemene puntaanduiding "AJN/ Overige tekst" toegevoegd. Als er "Overige teksten" in een plankaart mogen worden geplaatst dan zal de code "AJN" expliciet voor dit plan geselecteerd moeten worden, analoog aan andere puntaanduidingen (zie hoofdstuk "Beschikbare codes per Plangebied"). Verschil met de normale puntaanduidingen (in optie a) is dat voor de "Overige tekst" geen vaste presentatie is gedefinieerd. U dient eerst een tekst te plaatsen, deze te selecteren en vervolgens kan de tekst gekoppeld worden.
Bentley Systems Netherlands BV
50
Versie 3.1
RoPlan Stappen voor plaatsen puntaanduiding: 1. Selecteer met menu-item Teksten/symbolen -> plaatsen teksten/symbolen. 2. Kies de optie "Puntaanduiding" 3. Selecteer de gewenste puntaanduiding. NB: Alleen de puntaanduidingen die voor het actieve plan geselecteerd zijn worden getoond! 4. Kies "nieuw element" of "selectieset" 5. Selecteer het objecttype waar de te plaatsen aanduiding bij hoort 6. Geef OK 7. Indien "nieuw element": geef datapunt. 8. Indien "selectieset": geen extra actie . NB: Bij foutmelding "Geen selectieset actief": zie het kader na "Resultaat". Resultaat: Bij "Nieuw element" wordt een cel geplaatst volgens de definitie in RoPlan-Admin. De nieuwe cel resp. de geselecteerde element(en) worden gekoppeld aan de juiste objectdefinitie + daarbij opgenomen imrocodes. Bovendien krijgen de gekoppelde elementen in de database een verwijzing naar het vlak waar ze bij horen. Een via een selectieset gekoppeld element wordt in de werk-designfile niet voorzien van de bij dit object gedefinieerde symbologie. Bij het maken van een presentatiebestand zal wel de gedefinieerde symbologie worden getoond. Let op!: Als bij de optie "Nieuw element" de foutmelding "Geen selectieset actief" verschijnt dan is de oorzaak vermoedelijk dat de presentatiecel die bij deze puntaanduiding is gedefinieerd (in RoPlan Admin) niet voorkomt in de aan de designfile gekoppelde celbibliotheek.
Stappen voor plaatsen (extra) label: 1. Selecteer met menu-item Teksten/symbolen -> plaatsen teksten/symbolen. 2. Kies de optie "Extra labeltekst" 3. De keuze is automatisch "Nieuw element"; "Selectieset" is hier niet mogelijk. 4. Selecteer het objecttype waar de te plaatsen aanduiding bij hoort 5. Geef datapunt in een gekoppeld vlak (van het opgegeven objecttype) waarin het label geplaatst moet worden. Resultaat: Er wordt een labeltekst geplaatst op het aangegeven datapunt. De inhoud van de tekst is zoals gedefinieerd in "Standaard gegevens voor plangebied" bij dit bestemmingsvlak. De labeltekst krijgt o.a. de IMRO-code "cre02". Stappen voor plaatsen overige tekst: 1. Plaats met MicroStation de tekst(en) (bij voorkeur op laag 60 / overige_tekst) en zet deze in een selectieset 2. Selecteer met menu-item Teksten/symbolen -> plaatsen teksten/puntaanduidingen. 3. Kies de optie "Overige tekst". Deze optie is alleen beschikbaar als in RoPlan-Admin de puntaanduiding "AJN/Overige tekst" is geselecteerd voor dit plan. 4. De keuze is automatisch "Selectieset". "Nieuw element" is hier niet mogelijk. 5. Selecteer het objecttype waar de geselecteerde tekst bij hoort. Standaard worden de teksten gekoppeld aan het bestemmingsvlak waar ze in vallen. U kunt dit (per selectie) desgewenst aanpassen. 6. Geef OK. Resultaat: De geselecteerde tekst(en) worden voorzien van een objectkoppeling "AJN"; dit betekent dat ze voorzien worden van de imrocode tvg3199, alsmede een verwijzing naar het master-object waar ze bij horen. Als de tekst niet valt in het opgegeven objecttype dan is de verwijzing 0.
Bentley Systems Netherlands BV
51
Versie 3.1
RoPlan Let op!! Teksten die niet zijn voorzien van een imrocode worden niet meegeconverteerd naar een NEN1878/IMRO-bestand. Tip: Het koppelen van "overige" teksten kan het beste achteraf gebeuren. U selecteert dan in 1x alle met MicroStation geplaatste teksten en benoemt ze als "Overige tekst". Op deze manier kunt u ook teksten in bestanden uit eerdere (RoPlan-)versies koppelen.
9.4.
Beheer matrixsymbolen
Zoals in hoofdstuk 9.2 (Matrixsymbolen algemeen) is toegelicht bevat een matrixsymbool waarden van een vlak waar het symbool in geplaatst wordt. Dit kan bijvoorbeeld een bouwvlak zijn of een bestemmingsvlak. Bij het plaatsen kan RoPlan automatisch de standaard gegevens voor dat vlak in het symbool plaatsen. In geval van overlappende vlakken (bv. een bouwvlak en een bestemmingsvlak) dient bij RoPlan dan wel bekend te zijn aan welk vlak (cq welke objectcode) het geplaatste symbool gekoppeld moet worden. U kunt per symbool opgeven welke objectcode er bij hoort. De standaard hiervoor stelt u in bij de functie "Beheer matrixsymbolen". Voor alle symbolen is de definitie initieel op "Bouwvlak" gezet. Stappen voor wijzigen objectcode bij matrixsymbool: 1. Selecteer met menu-item Teksten/symbolen -> Beheer matrixsymbolen. 2. Selecteer het symbool waarvan u de objectcode wilt wijzigen en klik op "Wijzig" (of dubbelklik). 3. Selecteer in het mutatiescherm de gewenste objectcode bij dit symbool 4. Geef OK
Bentley Systems Netherlands BV
52
Versie 3.1
RoPlan 9.5.
Plaats matrixsymbool
Met de functie: "Plaats Matrixsymbool" plaatst u een matrixsymbool in een vlak en vult u de gegevens in het symbool. Met RoPlan wordt de symbolenbibliotheek meegeleverd zoals ontwikkeld door de NIROV (symbolen S101 t/m S120).
Stappen voor plaatsen Matrixsymbool: 1. Selecteer met menu-item Teksten/symbolen -> plaatsen matrixsymbool. 2. Bepaal zo nodig het level waarop het symbool geplaatst moet worden. Bij een klik op "Symbool op symboollevel" heeft u de keuze uit "Nee" (default setting; symbool wordt dan geplaatst op het level van het object waar het aan gekoppeld is) of "Ja" (plaatsing symbool op level volgens featuretabel; default 61 / symbool_object). 3. Selecteer de te plaatsen cel. Deze dient beschikbaar te zijn in de gekoppelde celbibliotheek. Standaard wordt de cel getoond die de laatste keer gebruikt is. 4. Geef OK. 5. Geeft datapunt op plaats waar symbool dient te komen. Het volgende scherm wordt dan getoond:
6. In de waardevelden worden de gegevens getoond zoals deze voor de code van het vlak waar in geklikt is zijn opgegeven in RoPlan- Admin bij de functie "Standaard gegevens voor plan". Wijzig zo nodig de waarden voor dit betreffende symbool. De ingevulde waarden moeten overeenkomen met het datatype van de attributen die de waarden vertegenwoordigen, zo zal in een numeriek veld ook een numerieke waarde moeten worden ingevuld (voor meer informatie: zie Definitie Attributen). 7. Klik op "Plaats cel". 8. Er wordt een cel geplaatst op de aangegeven plaats, bv.
Bentley Systems Netherlands BV
53
Versie 3.1
RoPlan Tevens worden in de database de attribuutwaarden van het vlak waar het symbool in valt gewijzigd. De relatie met de juiste attributen in de database wordt gelegd via de IMRO-codes (deze kunnen niet gewijzigd worden, omdat dan fouten zullen ontstaan bij de IMRO-uitwisseling). De cel wordt geplaatst met de actieve kleur. Als de foutmelding "Geen selectieset actief" verschijnt dan is de geselecteerde cel niet beschikbaar in de aan de designfile gekoppelde celbibliotheek Let op!! Matrixsymbolen kunnen niet gekopieerd worden met MicroStation. Er wordt in de database een directe relatie vastgelegd tussen het matrixsymbool en het vlak waar het bij hoort. Bij het kopiëren van een matrixsymbool naar een ander vlak zou deze (dan foutieve) relatie worden mee-gekopieerd. Ook bij het kopiëren binnen hetzelfde vlak kunnen fouten ontstaan. Een matrixsymbool mag wel binnen het vlak verplaatst worden of worden aangepijld (zie hoofdstuk 9.9). Noot 1: Er dient voorkomen te worden dat in 1 vlak 2 cellen van hetzelfde type en/of met overeenkomende (imro-)codes geplaatst worden. De consistentie van de relatie kaart / database kan dan niet meer gewaarborgd worden, zeker niet als deze cellen verschillende waarden bevatten voor hetzelfde gegeven.
Noot 2: Het ontwerp van de NIROV-matrixcellen is gebaseerd op het Arial-font. Als de teksten in de cellen niet goed passen dan kan dit mogelijk verbeterd worden door het opnemen van het Arial-font in de resource-file (zie installatie RoPlan).
9.6.
Aanpassen matrixsymboolwaarden.
Met de functie "Aanpassen Matrixsymboolwaarden" kunt u de een of meerdere waarden in een of meer geselecteerde cellen wijzigen. Stappen voor plaatsen Matrix-symbool: 1. Selecteer de te wijzigen symbolen. In de selectieset mag slechts 1 type cel voorkomen. Als u verschillende typen cellen selecteert dan wordt slechts 1 van de typen herkend. 2. Selecteer het menu-item Teksten/symbolen -> aanpassen matrixsymboolwaarden 3. Vul in het getoonde scherm de nieuwe waarde(n) in. De waarden waarvan de optie "Wijzig?" is aangevinkt worden in de matrixcellen (+ de gekoppelde vlakken) gewijzigd. Hiermee kunt u van een groep cellen bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte in 1x wijzigen, terwijl de overige waarden ongemoeid blijven. (Werking vergelijkbaar met MicroStation-commando "Change Element Attributes") 4. Klik op "Wijzig cel". Behalve de tekst(en) in de matrixcel(len) worden ook de betreffende attributen in de database gewijzigd. Zie ook hoofdstuk 9.7.
Bentley Systems Netherlands BV
54
Versie 3.1
RoPlan Voorbeeld: In het scherm in bovenstaand voorbeeld zijn 2 symbolen S117 in een selectieset geplaatst. In deze cellen wil men de waarde van BOUWHOOGTE_MAX (owc10070302) wijzigen in 15. De overige waarden in de geselecteerde cellen worden niet gewijzigd. Noot: De waarden van het vlak die in een matrixsymbool getoond worden kunnen alleen via de functie "Aanpassen matrixsymboolwaarden" gewijzigd worden, niet meer via de functie "Wijzigen objectinfo".
9.7.
Synchroniseer matrixsymbolen en teksten
Deze functie zorgt er voor dat de gegevens van de geplaatste matrixcellen en labelteksten in de database overeenkomen met de gegevens op de kaart, ook voor wat betreft x/y-coördinaat en eventuele rotatie. Deze functie wordt ook automatisch uitgevoerd vóór het aanmaken van een presentatiebestand t.b.v. een IMRO-Export en na een IMRO-import. Op basis van de ingelezen NEN1878/IMRO-gegevens worden dan de juiste matrixcellen gegenereerd. Het resultaat van de functie wordt getoond in een MicroStation Text-window:
Gevonden fouten in de designfile worden niet alleen gemeld het text-window, maar ook in de designfile voorzien van een gekleurde cirkel. Voor uitleg: zie text-window. Het text-window kan wel geminimaliseerd, maar niet gesloten worden.
9.8.
Verwijder labeltekst of matrixsymbool
Stappen voor verwijderen Matrixsymbool: 1. Selecteer het menu-item Teksten/symbolen -> verwijderen labeltekst of matrixsymbool 2. Geef een datapunt op het te verwijderen element. Het symbool of de labeltekst wordt direct verwijderd. Er wordt geen bevestiging gevraagd. De waarden die in het matrixsymbool stonden representeerden de waarden van het vlak waarin het symbool geplaatst was. Deze "onderliggende" waarden blijven wel gehandhaafd in de database. Noot: Het verwijderen van puntaanduidingen verloopt in twee stappen: verwijder eerst de objectkoppeling met de functie "Verwijder objectkoppeling". Verwijder het element vervolgens met het MicroStation Deletecommando. Let op!: Verwijder een matrixsymbool of labeltekst niet met het MicroStation Delete-commando. De database wordt dan niet juist bijgewerkt.
Bentley Systems Netherlands BV
55
Versie 3.1
RoPlan 9.9.
Maak aanpijling
Met deze functie kan een reeds geplaatste matrixcel of labeltekst worden aangepijld. Stappen voor Maak aanpijling: 1. Selecteer het menu-item Teksten/symbolen -> maak aanpijling 2. Selecteer het aan te pijlen symbool of tekst 3. Geef 1e datapunt in vlak waar symbool of labeltekst bij hoort (= aangrijpingspunt lijn) ! 4. Geef 2e datapunt op plaats waar symbool of tekst geplaatst moet worden. Als u het symbool of de labeltekst later wilt verplaatsen met een andere aanpijlingslijn dan doorloopt u dezelfde 4 stappen als hierboven beschreven. Het symbool zal dan worden verplaatst naar de nieuwe locatie. De oude aanpijlingslijn zal in eerste instantie blijven staan. U kunt deze verwijderen met het MicroStation Delete-commando of via "Synchroniseer matrixsymbolen en teksten". Als u het symbool weer wilt verplaatsen naar binnen het vlak waar het bij hoort volg dan de procedure in de paragraaf hieronder.
9.10. Aanpijling ongedaan maken Stappen om de eerder gemaakte aanpijling van een element te verwijderen: 1. Selecteer het menu-item Teksten/symbolen -> Aanpijling ongedaan maken 2. Selecteer het betreffende symbool of de tekst; de aanpijlinglijn wordt nu verwijderd 3. Verplaats het symbool of de tekst naar binnen het juiste vlak Of: 1. Verplaats het symbool of de tekst naar binnen het juiste vlak 2. Selecteer het menu-item Teksten/symbolen -> Aanpijling ongedaan maken 3. Selecteer het betreffende symbool of de tekst ; de aanpijlinglijn wordt nu verwijderd
9.11. Extra symbolen definiëren Als u matrixsymbolen wilt toepassen die niet in de NIROV-standaard "De Digitale Leest" zijn opgenomen dan is het wat RoPlan betreft mogelijk om extra matrix-symbolen te definiëren. Zie hiervoor hoofdstuk "Installatie en beheer". Bij uitwisseling via IMRO zal ook de ontvangende partij de mogelijkheid moeten hebben om deze symbolen te verwerken.
Bentley Systems Netherlands BV
56
Versie 3.1
RoPlan
10. Grafisch module: Raadplegen 10.1. Algemeen De raadpleegfuncties in deze applicatie zijn vooral ter controle en toetsing. Deze applicatie heeft niet als eerste doel om als raadpleegapplicatie te dienen voor bijvoorbeeld baliemedewerkers. Daarvoor dient u over een applicatie te beschikken waarin bijvoorbeeld ook een zoekingang op adres of op kadastraal perceelnummer mogelijk is. U kunt daarin ook de volgorde van de getoonde documenten beïnvloeden door het gebruik van het veld Rangorde.
10.2. Toon objectinformatie Met deze functie worden de attribuutgegevens getoond van het element, het vlak of de vlakken waar u in klikt. Als er onder het klikpunt meerdere objecten gedefinieerd zijn (excl. plangebied) dan wordt rechtsboven in het scherm "Objectinformatie" een lijstje getoond. U kunt dan achtereenvolgens de verschillende objecten bekijken. Als er aan het attribuut een IMRO-code gekoppeld is dan kan deze geraadpleegd worden door met de cursor op de attribuutnaam te gaan staan. Let op! Bij vlakken kunt u een datapunt geven op een willekeurige plaats in het vlak. Alleen als het datapunt te dicht in de buurt ligt van een labeltekst dan kan RoPlan geen informatie vinden bij dit vlak. Geef in dit geval een datapunt ergens anders in het vlak. Geef na "tonen vlakinformatie" een update view.
10.3. Toon planinformatie Met deze functie kunt u de administratieve gegevens van het plan bekijken. Stappen: - Kies menuoptie Raadplegen -> Toon planinfo - Klik binnen het plangebied. - Er worden 2 groepen attributen getoond, nl. de (specifieke) gegevens van het geselecteerde object (tabel PLANOBJECT) en de algemene gegevens van het bestemmingsplan (tabel PLANINFO). Als er aan het attribuut een IMRO-code gekoppeld is dan kan deze geraadpleegd worden door met de cursor op de attribuutnaam te gaan staan.
10.4. Toon voorschriften Met deze functie kunt u de aan een object gekoppelde voorschriften bekijken. Stappen: - Selecteer de menu-optie Raadplegen -> Voorschriften of klik op het voorschrifticoon. - Klik in het gewenste vlak of op het gewenste object. - Indien er meerdere objecten relevant zijn op de locatie van het datapunt dan worden alle codes getoond + eventueel gekoppelde voorschriften. Het aan de eerste code gekoppelde voorschrift wordt geopend. - Indien er meerdere voorschriften op deze locatie relevant zijn dan kunt u deze bekijken door op de bestandsnaam te klikken. -
10.5. Toon plandocumenten Met deze functie kunt u de aan een plan gekoppelde documenten bekijken, zoals toelichting, algemene voorschriften en bijlagen. Stappen: - Selecteer de menu-optie Raadplegen -> Toon Plandocumenten Bentley Systems Netherlands BV
57
Versie 3.1
RoPlan -
Klik in het vlak van het plangebied Het eerste gekoppelde document wordt geopend. Indien er meerdere documenten aan dit plan gekoppeld zijn dan kunt u deze bekijken door op de bestandsnaam te klikken.
10.6. Thematisch presenteren Met deze functie presenteert u de kaart in de juiste kleuren, arceringen etc. zoals deze in de administratieve module zijn vastgelegd. Voor een nadere uitleg over deze presentatiesettings: zie de helpinformatie van de administratieve module. Stappen: - Indien u de presentatie wilt gebruiken als basis voor een plot dan kunt u deze presentatie wegschrijven naar een aparte plotfile. De designfile waarin deze gegevens moeten worden weggeschreven dient wel eerst (leeg) aangemaakt te worden! - Kies de menu-optie "Raadplegen" -> "Thematisch presenteren" of selecteer het icoon. Het scherm hiernaast wordt getoond. - Kies "alle zichtbare objecten minus plangebied" of alleen "plangebied". - Met "Maak SQL-filter" kunt u een selectie opbouwen van alle vlakken die een bepaalde waarde hebben. Zo kunt u bijvoorbeeld alle vlakken selecteren met code "Rs" of u kunt alle vlakken selecteren met een oppervlakte > 1000 m2 (zie hieronder). - Indien u het opgebouwde SQL-filter wilt toepassen vink dan het vakje "Gebruik SQLfilter" aan. - Kies de presentatieset die u wilt toepassen (bijvoorbeeld kleur of zwart-wit: zie adm.module) - Geef aan of u de resultaten van de presentatie wilt bewaren en zo ja, op level 63 of in een aparte designfile. Indien u geen van beiden aanvinkt dan wordt de presentatie alleen op het scherm getoond; deze is weer weg na een "Update View". - Kies "Presenteer": De objecten worden met de juiste presentatie getoond en, indien aangegeven, weggeschreven op een aparte laag of in een aparte designfile.
Het opbouwen van een SQL-query Via de knop "Maak SQL filter" komt u in het scherm "SQL-filter opbouwen". Dit scherm wordt als volgt gevuld: Kies een tabel of view: In deze selectiebox worden standaard de attribuuttabel BESTVLAK getoond (hierin zijn de records opgenomen die gekoppeld zijn aan de bestemmings- en aanduidingsobjecten). Tevens is het mogelijk om extra (standaard) views op te nemen. Een dergelijke view dient in Oracle of Access zelf gedefinieerd te worden. Vervolgens dient de tabel VIEWS gevuld te worden met de naam van de view (in VNAME) en de waarde "BESTVLAK" in ATT_TABLE. In de view dienen minimaal de velden MAPID en MSLINK opgenomen te worden uit de tabel BESTVLAK. Kies het veld waarop u wilt selecteren, de conditie en de waarde. Kies "Voeg toe aan resultaat": de tekst van de query wordt in het resultaatscherm getoond. Bentley Systems Netherlands BV
58
Versie 3.1
RoPlan Voeg eventueel extra selectiecriteria toe via de knop "And" of "Or". Klik op OK. Als u nu in het scherm "Thematisch presenteren" het vakje "Gebruik SQL filter" aanvinkt dan zal worden alleen de objecten getoond die aan de selectiecriteria voldoen.
10.7. Centroide labels aan/uitzetten Vervallen met ingang van versie 3.0.
10.8. Opbouwen legenda plan Met deze functie kunt u de legenda laten genereren van alle classificatie-items die voorkomen in de actieve plankaart.
Stappen: - Start de menu-functie "Raadplegen -> Opbouwen legenda plan" - Kies de presentatieset die voor de legenda-items gebruikt moet worden. - Kies "Maak Legenda" De legenda wordt nu opgebouwd in een aparte designfile met de standaard naam XXXX_legenda.dgn (XXXX=Plancode). Als dit bestand al bestaat dan wordt het overschreven. Het legenda-bestand wordt als reference-file gekoppeld aan de actieve designfile. U kunt de reference-file uiteraard ook koppelen aan een apart presentatiebestand. Standaard Opbouw legenda: - Als eerste worden de bestemmingscodes getoond (eerst enkelbestemmingen, dan lijnbestemmingen). - Vervolgens worden bouwvlakken, dubbelbestemmingen, vlakaanduidingen, lijnaanduidingen en puntaanduidingen in de legenda opgenomen. - De volgorde van de bestemmingen is volgens de waarde van "Rangorde" zoals opgegeven bij het koppelen van Voorschriften. Let op! Als er geen voorschrift gekoppeld is aan een bestemmingscode dan wordt deze code ook niet in de legenda opgenomen! De standaard aangemaakte koppeling naar "Onbekend.htm" is wel voldoende. - De volgorde van bouwvlakken en aanduidingen is alfabetisch volgens de omschrijving. - Het lettertype is volgens het actieve font + textsize.
10.9. Zoek object in kaart Deze menufunctie biedt de mogelijkheid om een object te zoeken op basis van een identificatiewaarde. Als identificatiewaarde kunt u een MSLINK-nummer opgeven (de unieke identificatie die RoPlan toekent) of de IDN-waarde uit een IMRO-bestand. Als het plan met RoPlan is getekend dan zijn deze beiden waarden gelijk. Als het plan aangemaakt is via een IMRO-import dan zijn deze waarden verschillend.
Bentley Systems Netherlands BV
59
Versie 3.1
RoPlan
Stappen: - Start de menufunctie "Raadplegen -> Zoek object in kaart" - Selecteer het type object dat u wilt zoeken (onder "Bestemmingsobject" vallen ook bouwvlakken, aanduidingen etc.) - Kies MSLINK of IDNIMRO (uitleg: zie intro). - Kies "Zoek Object" RoPlan zal nu inzoomen op het object met de opgegeven identificatiewaarde. Tevens zal dit object in ‘highlight’ worden getoond. Als de opgegeven waarde niet voorkomt in het plan dan gebeurt er niets.
10.10. Plotten plankaart U kunt op 2 manieren een plotbestand aanmaken. a) De simpelste manier is via menu-optie Bestand -> Exportbestand aanmaken. Deze functie maakt een vlakkenbestand aan en presenteert de objecten volgens de door u vastgelegde definities bij Beheer Presentaties. U kunt de naam van het plotbestand opgeven. Het plotbestand wordt automatisch toegevoegd aan de MAPS-tabel (dit betekent dat de koppelingen naar de database ook vanuit het plotbestand te gebruiken zijn). Dit plotbestand kan vervolgens aangevuld worden met ondergrond, kader, legenda, titelhoek etc. Bij voorkeur allemaal via reference-files in verband met de uitwisseling met IMRO van het "basis"bestand. b) De tweede manier is via de menu-optie Thematisch presenteren. Volg dan de volgende stappen: - Maak een lege designfile aan met de naam van het plotbestand, op basis van dezelfde settings als de actieve file. - Kies de menu-optie "Raadplegen -> Thematisch presenteren". - Kies "alle zichtbare objecten". - Kies voor "wegschrijven in externe DGN" en selecteer de zojuist aangemaakt plotfile. Kies "Presenteer". - Kies in het scherm "Thematisch Presenteren" vervolgens "Plangebied" - Kies nogmaals "Presenteer". De presentatie van de grens van het plangebied wordt toegevoegd aan de plotfile. - Open middels MicroStation de designfile van de plotfile. Op de vraag "Bestand toevoegen aan Maps-tabel?" kunt u kiezen voor "Ja" (de koppelingen met de database blijven dan ook bereikbaar vanuit de plotfile) of "Nee" (de koppelingen zijn niet meer te gebruiken). - Maak de plotfile af met ondergrond, kader, legenda etc. Het plotten van de plankaart vindt plaats met de standaard tools die u hiervoor binnen MicroStation of andere applicaties (bijvoorbeeld IPlot) beschikbaar heeft.
Bentley Systems Netherlands BV
60
Versie 3.1
RoPlan
11. Grafische module: Instellingen 11.1. Instellingen Met deze functie kunt u een aantal vaste instellingen van RoPlan definiëren. Deze worden vastgelegd in de tabel SETTINGS. Het betreft de waarden in de onderstaande tabel. Tabel SETTINGS: DB-veld ODB_CREATE_RESYMBOLIZE ODB_CREATE_SET_LEVEL
ODB_DELETE_CENTROID ODB_LEVELS_OFF_STRING
ODB_LEVELS_ON_STRING
Omschrijving Bepaalt of bij objectbenoeming de symbologie van de grenzen wordt gewijzigd in de standaard featuresymbologie. Indien deze settings op "Ja" staat dan wordt bij de menukeuze "objectvorming" alleen het level getoond van het object dat gekozen is. Hiermee wordt foutieve vlakvorming bij overlappende vlakken (vooral bij aanduidingen en dubbelbestemmingen!) voorkomen. Het wordt aangeraden om deze setting standaard op "Ja" te zetten. Bij verwijderen vlakkoppeling ook centroide verwijderen? Lijst met voorkeurlevels die worden uitgezet bij de menu-optie "Opbouw lijnenwerk -> Voorkeur levels uit". Scheiden door komma's, reeksen aangeven met "-". Bij MicroStation V8 de levelnamen opgeven, gescheiden door komma's. Lijst met voorkeurlevels die worden aangezet bij de menu-optie "Opbouw lijnenwerk -> Voorkeur levels aan"
Voorbeeldscherm Instellingen:
11.2. Kleurentabel opslaan In de administratieve module kan bij "Beheer Presentatie" de presentatiekleur van vlakken worden gedefinieerd. Hierbij kunt u kiezen uit een kleurenpalet. Dit kleurenpalet is gebaseerd op de databasetabel C_COLOR. Indien u de menufunctie "Kleurentabel opslaan" kiest wordt de tabel C_COLOR gevuld vanuit RoPlan Grafisch met de in MicroStation gekoppelde kleurentabel. Er kan maar één set kleuren actief zijn. Als de tabel C_COLOR al gevuld is dan worden deze gegevens overschreven. Zie ook hoofdstuk "Installatie".
Bentley Systems Netherlands BV
61
Versie 3.1
RoPlan
12. Projectbeheer 12.1. Terminologie Onder een project of projectomgeving wordt de verzameling van bestemmingsplannen (designfiles + database) verstaan die allemaal werken met eenzelfde classificatietabel en een samenhangende groep vormen. Een project bestaat uit één database voor alle opgenomen bestemmingsplannen + een designfile (+ eventueel referencefiles) per plankaart. Voor een gemeente worden bij voorkeur alle bestemmingsplannen opgenomen in twee projectomgevingen met een gelijke classificatie (een voor vigerende- en een voor ontwerpplannen). Bij een stedebouwkundig bureau kan bijvoorbeeld per opdrachtgever een projectomgeving worden gedefinieerd. Als u ook gebruik maakt van ProjectWise heeft het de voorkeur om in de ontwerpfase voor elk plan cq elke nieuwe versie van een plan een nieuw project aan te maken met een eigen (Access-)database. De eenmaal goedgekeurde plannen kunnen worden verzameld in een raadpleeg-database (Access of Oracle).
12.2. Standaard projectinrichting Bij het werken met RoPlan worden de volgende modules en bestanden gebruikt: Programmatuur + programma-bestanden tbv RoPlan Grafisch: • RoPlan Grafisch.exe • omegabp.ma • omegabp.exe • help (dir) Programmatuur + programma-bestanden tbv RoPlan Administratief: • RoPlan Admin.exe • help (dir) Programmatuur tbv RoPlan Import IMRO en Export IMRO: • RoPlanImport.dll • RoPlanExport.dll Projectdefinities en gebruikers ten behoeve van RoPlan: • omegausr.dat RoPlan • omegaprj.dat Per project / classificatie *): • database • designfile(s) • omega.cfg (configuratiebestand) • docs + eventuele subdirectories per plan • eventuele nen-bestanden • eventuele logbestanden Per plangebied (=bestemmingsplan): • een designfile • een directory met voorschriften en overige documenten Voor advies ten aanzien van inrichten folderstructuur: Zie hoofdstuk “Installatie”.
Bentley Systems Netherlands BV
62
Versie 3.1
RoPlan 12.3. Voorbeelddatabases Bij de eerste inrichting van de applicatie worden 2 projectomgevingen meegeleverd in het bestand omegaprj.dat en een aantal bijbehorende users. Dit zijn de projectomgevingen: • RoPlanNw: een lege database met alleen de standaard codetabellen • RoPlanNirov: een database met een classificatietabel gebaseerd op Nirov en een voorstel voor gekoppelde IMRO-codes; Geen grafische data De (meegeleverde) users om bovenstaande databases te openen zijn respectievelijk: • RoPlanNw_b (beheerder) (geen password) • RoPlanNirov_b (beheerder) (geen password) De RoPlanNw-omgeving of RoPlanNirov-omgeving kunnen door u gebruikt worden om uw eigen plangebieden in op te nemen. Logischer is het echter om een van deze databases te gebruiken als basis voor een nieuwe "eigen" omgeving. Via de menu-optie “Gegevens Kopiëren” kunnen de voorbeelddatabases gebruikt worden als basis voor een eigen projectomgeving.
12.4. Kopiëren gegevens 12.4.1.
Algemeen
Om verschillende redenen kan de wens bestaan om RoPlan-gegevens te kopiëren, bijvoorbeeld: • Het maken van een back-up van een versie • Het starten van een nieuwe projectomgeving op basis van een kopie van een eerdere classificatie, bijvoorbeeld relevant bij een stedenbouwkundig bureau dat werkt voor verschillende opdrachtgevers. • Het aanleveren van de gemeentelijke classificatie aan een extern bureau dat ook met RoPlan werkt • Het uitwisselen van een plan met een andere partij die ook de beschikking heeft over RoPlan en/of MGE-bestanden kan verwerken. Om gegevens te kopiëren kunt u gebruik maken van de menufunctie “Bestand -> Gegevens Kopiëren”. Een RoPlan-projectdatabase bevat 4 groepen van tabellen, te weten: • Groep A: Vaste tabellen; deze wijzigen niet of nauwelijks (o.a. de tabellen met IMRO-coderingen) en zijn dus voor elke database gelijk. • Groep B: De gegevens die gemeenschappelijk zijn voor alle plannen in de database, te weten de Classificatiecodes, de (standaard) gekoppelde IMRO-07-codes, de Presentatiegegevens, Attribuutdefinities en alle “Instellingen”. • Groep C: De specifieke administratieve gegevens per bestemmingsplan. • Groep D: De grafische gekoppelde data per bestemmingsplan. Afhankelijk van de opties die u kiest in het scherm “Kopëren gegevens” worden ofwel de gegevens uit de tabellen A+B ofwel de gegevens uit de tabellen A+B+C(van 1 plan) gekopieerd ofwel alle gegevens van een plan.
12.4.2.
Uitleg functie “Gegevens kopiëren”
In RoPlan Admin zit onder het hoofdmenu -> Bestand een functie "Gegevens kopiëren ". Met deze functie kunt u gegevens kopiëren uit de op dat moment geopende database. Er wordt altijd gekopieerd naar een andere database (voor Oracle: andere database-user) cq naar een andere projectomgeving. Kopiëren van plangegevens binnen 1 projectomgeving is alleen mogelijk door de gegevens te kopiëren naar een andere database, gevolgd door het importeren van die gegevens met een andere plancode.
Bentley Systems Netherlands BV
63
Versie 3.1
RoPlan Het is mogelijk dat u om deze functie te kunnen gebruiken extra autorisaties nodig hebt, bijvoorbeeld om ODBC-connectie aan te maken (Access) of bestanden op een server te kopiëren naar een nieuwe directory. Maak vooraf de root-directory aan waar de gegevens naar toe gekopieerd moeten worden. Voor het kopiëren naar een andere Oracle-user moet deze user reeds gedefinieerd zijn en minimaal beschikken over de privileges CONNECT en RESOURCE. Let op: Het exporteren van gegevens direct naar Oracle is alleen mogelijk voor de classificatie-gegevens (naar een "lege" user). Het inlezen van plangegevens in Oracle moet altijd via de menu-optie “Import in RoPlan-formaat” in RoPlan Admin (alleen adm.) of RoPlan-Grafisch (alles), waarbij de gegevens uit een (eventueel als tijdelijke tussenopslag gebruikte) Access-database worden gelezen; zie ook paragraaf 12.6.
Stappen: - Open via RoPlan Admin de projectdatabase waaruit gegevens gekopieerd moeten worden. -
De optie “Classificatie” is altijd aangevinkt; die gegevens worden altijd gekopieerd.
-
Indien u ook de gegevens van een plan wilt kopiëren: Kies optie “Plangegevens” en selecteer de te kopiëren plancode (alleen mogelijk naar Access).
-
Geef aan welke gegevens van het plan u wilt kopiëren. Vanaf versie 3.1 is het mogelijk om alleen de administratieve gegevens te kopiëren en bv. niet de designfile en/of de voorschriften.
-
Kies optie “RoPlan gebruiker / project……” als u de gekopieerde gegevens op uw machine via RoPlan wilt kunnen benaderen (niet relevant voor Oracle).
-
Kies “Access” of “Oracle” om naar toe te kopiëren. (Oracle alleen mogelijk voor classificatie)
-
Geef indien gewenst een andere plancode op (voor back-ups de plancode gelijk houden!)
-
Geef de foldernaam voor de gekopieerde gegevens.
-
Geef een logische naam op voor de gekopieerde gegevens, bv. "GemeenteB" of, indien Oracle, geef de Oracle-User. Let op! Er mogen nog geen gegevens of tabellen aanwezig zijn bij de Oracle-user.
-
Indien Oracle: Geef het password bij de user.
-
Klik op "Start kopiëren". Voor resultaat: Zie de volgende paragraaf.
Als u de optie “RoPlan gebruiker / project aanmaken“ hebt gekozen dan kunnen de gekopieerde gegevens benaderd worden door in te loggen met de voor dat project aangemaakte users. Bentley Systems Netherlands BV
64
Versie 3.1
RoPlan
12.4.3.
Resultaat van de functie "Gegevens kopiëren "
De functie "Gegevens Kopiëren" levert het volgende resultaat op: In alle gevallen: • Een nieuwe map onder de opgegeven root-directory met de naam van de classificatie, dus bijvoorbeeld D:\RoPlanPrj\GemeenteA. Onder deze map worden submappen gecreëerd met de namen - \database tbv de database (niet in geval van Oracle) - \dgn tbv de designfiles - \doc tbv de documenten Indien optie "RoPlan gebruiker / project aanmaken”: - \omega hierin staat de Omegaconfiguratie; zo laten •
Kopie van de gegevens uit de actieve database v.w.b.: - classificatiecodes - overige codetabellen - presentatiegroepen en -settings - IMRO-codes + vertaling classificatie -> IMRO Indien gekopieerd naar Access: De nieuwe database krijgt de naam "\database\GemeenteA.mdb"
Indien optie “Plangegevens”: • Standaard administratieve plangegevens; kopie van: - Algemene planinfo met aangepaste paden - Codes per plangebied - Standaard gegevens voor plangebied - Gekoppeld bsc-codes (IMRO-07) voor plangebied - Koppelingen naar voorschriften (niet de voorschriften zelf!) •
•
Designfile (indien aangevinkt) : - Kopie van de designfile van de opgegeven plancode naar de submap \dgn - Kopie van de gekoppelde attribuutgegevens in de tabellen BESTVLAK + PLANOBJECT Voorschriften (indien aangevinkt) : - Kopie van alle documenten die zich in de bij het plan opgegeven "Standaardmap voorschriften" bevinden (ook eventueel niet gekoppelde documenten!) naar de submap \docs.
Indien optie “RoPlan gebruiker / project aanmaken”: • Een nieuwe submap onder de nieuw aangemaakte project-directory met de naam - \omega hierin staat de Omegaconfiguratie •
De projectverwijzing in het bestand omegaprj.dat.
•
2 nieuwe users in het bestand omegausr.dat met de projectnaam + de toevoeging _b (beheerder) en _m (muteerder). Standaard wordt er geen password meegegeven; dit dient u eventueel zelf nog toe te voegen in de omgeausr.dat (zie hoofdstuk "User-autorisaties").
•
Voor Access: ODBC-connectie (zie ook hoofdstuk 13) naar bovenstaande database met de naam van de nieuwe classifcatie, bijvoorbeeld "GemeenteA".
Let op: De ODBC-connectie wordt alleen aangemaakt op de client waar de functie “Gegevens Kopiëren” is opgestart. Voor andere clients die dezelfde database willen benaderen zal op die betreffende machines apart een ODBC-connectie aangemaakt moeten worden naar dat bestand (naam connectie zoals in omegaprj.dat).
Bentley Systems Netherlands BV
65
Versie 3.1
RoPlan 12.5. Import in RoPlan-formaat In aansluiting op de menu-optie “Gegevens Kopiëren” is het ook mogelijk om een "extern" RoPlanplan te importeren in een "eigen" RoPlan-project. In een bestaande projectomgeving kunnen alleen gegevens geïmporteerd worden vanuit een Access-database! Tip: Het kopiëren van gegevens binnen een Oracle-project of tussen twee Oracle-projectomgevingen is mogelijk door de menu-optie “Gegevens Kopiëren” (naar Access) gevolgd door “Bestand -> Import -> RoPlan-plan” waarbij de tijdelijke Access-database weer wordt ingelezen.
De functie is zowel beschikbaar in RoPlan Admin als in RoPlan Grafisch. Met de functie in RoPlan Admin kunt u alleen de administratieve gegevens inlezen, met de functie in RoPlan Grafisch wordt altijd een geheel plan, inclusief designfile, ingelezen. Deze import-optie kan voor meerdere doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld: - Het starten van een nieuw plan op basis van een ander plan met vergelijkbare karakteristieken (RoPlan Admin). - Het inlezen van een door een andere partij gemaakt RoPlan-plan (RoPlan Grafisch) - Het terugzetten van een eerder gebackupped plan. (RoPlan Admin of RoPlan Grafisch) - Het overzetten van een goedgekeurd plan van een "ontwerp"-omgeving naar een omgeving met de vigerende plannen. (RoPlan Grafisch) Het importeren is wel gebonden aan een aantal eisen, o.a.: - Elk classificatie-item dat voorkomt in de te importeren database moet voorkomen in de actieve database (tenzij de actieve database leeg is) - De feature MSLINKS! moeten gelijk zijn (niet noodzakelijk indien import van alleen administratieve data). Gelijke features zijn noodzakelijk omdat in de designfile boundary-koppelingen zijn opgenomen (als MSLINK-nr) die verwijzen naar een bepaalde feature (bijvoorbeeld "Bouwvlak"). Als de feature-MSLINK-nummers tussen beide classificaties afwijken dan kan er een foutieve koppeling ontstaan. - De level-indelingen van de designfiles dienen gelijk te zijn - Alle attributen in de tabellen BESTVLAK en PLANINFO in het te importeren plan moeten voorkomen in de actieve database. - De definitie van alle overige tabellen, inclusief veldtypes etc. dienen gelijk te zijn. Noot: Als niet aan bovenstaande voorwaarden kan worden voldaan dan kan uitwisseling tussen 2 omgevingen plaatsvinden via een IMRO-conversie.
Als de versie van de te importeren database niet gelijk is aan de versie van de actuele RoPlanapplicatie dan dient de te importeren database eerst opgewaardeerd te worden. Dit is mogelijk vanuit RoPlan Admin (willekeurig project) en de optie Bestand -> Upgrade. Selecteer vervolgens de betreffende database. Stappen: - Start RoPlan op. Indien u importeert via RoPlan Grafisch open dan een willekeurig plan, zolang dit plan maar niet dezelfde plancode en/of designfile-naam heeft als het plan dat u wilt importeren. - Kies de menu-optie "Bestand -> Gegevens Importeren " (RoPlan Admin) resp. "Bestand -> Import -> RoPlan plan " (RoPlan Grafisch). Het importscherm wordt nu getoond (zie afb.). De functies in het scherm in RoPlan Grafisch zijn iets uitgebreider, omdat hier ook de designfile gekopieerd wordt. - Selecteer de database waaruit een plan gekopieerd dient te worden - Selecteer de te kopiëren plancode - Geef indien gewenst een nieuwe plancode aan het te importeren plan. Als de opgegeven plancode voor het te importeren plan al bestaat dan worden de bestaande gegevens overschreven. U krijgt dan eerst een waarschuwing en kunt het proces eventueel nog stoppen. - Geef de naam van de nieuwe designfile (zonder pad) (alleen in RoPlan Grafisch) Bentley Systems Netherlands BV
66
Versie 3.1
RoPlan -
Kies "Start importeren".
De import-functie " levert het volgende resultaat op (uitgaande van een nieuwe plancode): • Indien de actieve database nog geen classificatie-items bevat dan wordt de classificatie van de in te lezen database gekopieerd. • De administratieve gegevens van de opgegeven plancode worden gekopieerd naar de actieve projectomgeving met de nieuwe plancode. • De voorschriften die gekoppeld zijn aan een code of andere documenten die gekoppeld zijn aan het plan worden gekopieerd (bij RoPlan Grafisch altijd, bij importeren via RoPlan Admin alleen als men deze optie aanvinkt). + Indien RoPlan Grafisch: • De designfile van het plan wordt gekopieerd naar een designfile met de opgegeven naam. De designfile wordt geplaatst in de /dgn-map van het project. • De attribuut-MSLINKS in de database en in de designfile worden opgehoogd zodat geen dubbele MSLINK-nummers ontstaan. • Alle noodzakelijke koppelingen, wijzigingen in de MAPS-tabel etc. worden gevuld. Bekende foutmeldingen bij importeren: Als bij het importeren de foutmelding "Tabel FEATURE is NIET identiek in beide databases" verschijnt controleer dan de velden STREAMDELTA en FANGLE. In oudere versies van ROPLAN werd een FEATURE-tabel meegeleverd met (abusievelijk) de naam SREAMDELTA en een veldtype "Text" voor FANGLE (moet zijn: numeriek/dubbele precisie). Hetzelfde kan voorkomen voor de tabel PRESENTATIE. Hier dient de lengte van het veld BESTCODE op 8 te staan (in sommige versies abusievelijk veldlengte 50). Pas in een dergelijk geval de te importeren database aan middels Access
Bentley Systems Netherlands BV
67
Versie 3.1
RoPlan 12.6. Schema: Gewenst doel <-> Acties Doel Het leveren van een "kale" classificatie aan een extern bureau.
Oplossing - Opstarten vanuit te kopiëren projectomgeving. - Menufunctie “Gegevens Kopiëren” met alleen optie “Classificatie”
Het maken van een (back-up)kopie van 1 plan
- Opstarten vanuit te kopiëren projectomgeving. - Menufunctie “Gegevens Kopiëren” met optie “Plancode” (alle opties); alleen mogelijk naar Access. Het maken van een kopie van - Menufunctie “Gegevens Kopiëren” met optie “Plancode” (alle een plan (in dezelfde database) opties); plan opslaan in tijdelijke Access-database. t.b.v. een nieuwe versie. - Menufunctie “Bestand -> Import -> RoPlan-plan”; tijdelijk opgeslagen plan in Access-db importeren met andere plancode. *1) Het maken van een nieuwe - Opstarten vanuit te kopiëren projectomgeving / database classificatie als RoPlan-project. - Menu-functie “Gegevens Kopiëren” met optie “RoPlan Gebruiker/Project” - Indien naar Oracle: handmatig in Oracle user aanmaken Het starten van een nieuw plan in - Start RoPlan Admin met te kopiëren project/database hetzelfde project met - Menu-functie “Gegevens Kopiëren” met optie “Plangegevens" vergelijkbare settings als een (alle onderdelen); geen nieuwe RoPlan-odbc-connectie. eerder gemaakt RoPlan-plan. - Start functie "Gegevens importeren" (Admin). Selecteer de in de vorige stap aangemaakte kopie-database. - Geef nieuwe plancode op Het starten van een nieuw plan in - Start RoPlan Admin met te kopiëren project/database een nieuw project met - Menu-functie “Gegevens Kopiëren” met opties en vergelijkbare settings als een “Plangegevens" en “RoPlan Gebruiker/Project” eerder gemaakt RoPlan-plan. - Optie "designfile" uit zetten; optie "voorschriften" naar wens - Geef nieuwe plancode op Het inlezen van een (van derden ontvangen) bestaande RoPlan classificatie in een eigen omgeving.
Het inlezen van een volledige RoPlan-plan in een bestaand RoPlan-project.
- Aanmaken RoPlan-projectomgeving voor de bestaande classificatie; zie hoofdstukken “Installatie” en “User-autorisatie” - Voor Oracle: Access-projectomgeving opstarten en menufunctie “Gegevens Kopiëren” met optie “Classificatie”. Vooraf Oracleuser aanmaken. NB: Bij het importeren van een plan via "Import gegevens" (Admin) wordt de classificatie mee-gekopieerd als de "actieve" database nog geen enkel classificatie-item bevat. - Start RoPlan Grafisch met projectomgeving waarin ingelezen moet worden. Open een willekeurige designfile (naam mag niet gelijk zijn aan in te lezen designfile). - Menu-functie “Bestand -> Import -> RoPlan-plan” NB: Het in te lezen plan dient beschikbaar te zijn in Access. Voor overzetten tussen Oracle-omgevingen een tijdelijke tussenversie maken in Access.
*1) Volgens de IMRO-standaards mag de planidentificatie (plancode) van een bestemmingsplan gedurende het ontwerp- en goedkeuringsproces niet wijzigen. Wij adviseren daarom om in één RoPlan-database niet met verschillende versies van één bestemmingsplan te werken, maar om tussenversies van een plan te back-uppen met de optie "Gegevens Kopiëren" en vervolgens op hetzelfde plan door te werken. Indien noodzakelijk kan een opgeslagen versie teruggezet worden over de op dat moment aanwezige plangegevens in de database.
Bentley Systems Netherlands BV
68
Versie 3.1
RoPlan 12.7. Databasegegevens van kaart verwijderen Met deze nieuwe functie (beschikbaar vanaf versie 3.0.4, bereikbaar via het menu “Bestand -> Databasegegevens van kaart verwijderen”) kan een gebruiker met beheerdersrechten database gegevens gerelateerd aan overbodige kaarten verwijderen. Stel dat er in een project meerdere DGNbestanden (kaarten) zijn gebruikt en dat één van deze kaarten om wat voor reden dan ook niet meer relevant is. Als er op deze kaart bestemmingsobjecten zijn getekend dan zijn er in de database op diverse plekken (tabellen) gegevens over deze objecten opgeslagen. Met behulp van deze functie kan een beheerder in één keer alle database gegevens gerelateerd aan deze kaart verwijderen.
De werkwijze is als volgt: start de functie en kies uit het getoonde lijstje de gewenste kaart. Klik vervolgens op “Verwijderen” en de database zal worden opgeschoond. De volgende tabellen zullen worden opgeschoond: MAPS, BESTVLAK, OBJTEXT, OBJSYMBOOL, PLANOBJECT en DGNSTATUS. Let op: dit proces kan niet ongedaan worden gemaakt! Wees dus zeker van uw zaak! Overigens zal de DGN file zelf niet verwijderd worden, alleen de database zal worden bijgewerkt.
Bentley Systems Netherlands BV
69
Versie 3.1
RoPlan
13. Installatie en beheer 13.1. Definiëren directory structuur Bij het installeren van RoPlan (via de Setup) wordt onderstaande directory-structuur voorgesteld. Indien gewenst kunt U de root-directory van de programmaonderdelen wijzigen. Let er wel op dat er op sommige machines problemen kunnen ontstaan indien er een spatie voorkomt in de naam van de root-directory (bijvoorbeeld bij C:/Program Files). Voor de databestanden is onderstaand voorstel een voorbeeld van een logische indeling voor bijvoorbeeld een stedenbouwkundig bureau. Voor een gemeente kunnen "GemeenteA" en "GemeenteB" vervangen worden door bijvoorbeeld "Vigerend" en "Ontwerp" of door "Buitengebied", "Woongebieden" en "Bedrijventerreinen".
C:\Programs\ROPLANAdmin
Programmatuur + programmabestanden tbv RoPlan Administratief
C:\Programs\ROPLANAdmin\help
De helpbestanden voor de administratieve module
C:\Programs\ROPLANGrafisch
Programmatuur + programmabestanden tbv RoPlan Grafisch
C:\Programs\ROPLANGrafisch\help
De helpbestanden voor de grafische module
C:\Programs\ROPLANGRAFISCH\IMROImp Programmatuur RoPlan Import (incl.RoPlanImport.dll) ort C:\Programs\ROPLANGRAFISCH\IMROExp Programmatuur RoPlan Export (incl. RoPlanExport.dll) ort C:\Programs\ROPLANGRAFISCH\ISVGEXP Programmatuur RoPlan SVG Export (incl.RoPlanSVGExport.dll) ORT
C:\Programs\ROPLANGRAFISCH\VIEWEREX Programmatuur RoPlan Viewer Export (incl. PORT RoPlanViewerExportPlugin.dll) D:\ROPLANPrj\ProjectUsers
omegausr.dat en omegaprj.dat *)
D:\ROPLANPrj\GemeenteA
hoofddirectory voor GemeenteA
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Database
GemeenteA.mdb met classificatie van gemeente A
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Dgn
designfiles van gemeente A
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Doc
hoofddirectory documenten van gemeente A
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Doc\PlanX
documenten van gemeente A, planX
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Doc\PlanY
documenten van gemeente A, planY
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Cfg
omega.cfg
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\NenIn
input-nen-bestanden
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\NenOut
output-nen-bestanden
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Log
logbestanden van import/exports
D:\ROPLANPrj\GemeenteA\Seed
seed-files van gemeente A
D:\ROPLANPrj\GemeenteB
hoofddirectory voor GemeenteB
D:\ROPLANPrj\GemeenteB\Database
GemeenteB.mdb met classificatie van gemeente B
D:\ROPLANPrj\GemeenteB\…..
enz.
Bij het invoeren van een nieuw plangebied via RoPlanAdmin wordt de standaardmap voor de documenten (voorschriften + eventueel andere documenten) bij dat plangebied vastgelegd. *) Indien op de machine waar RoPlan geïnstalleerd wordt of op het netwerk ook reeds Omega draait dan zal RoPlan gebruik maken van dezelfde omegausr.dat en omegaprj.dat als Omega. Indien tijdens de setup in de aangegeven directory al een omgeausr.dat en omegaprj.dat gevonden worden dan worden deze bestanden niet vervangen. De programmatuuronderdelen dienen lokaal geïnstalleerd te worden, de databestanden kunnen op een netwerkschijf staan. Bentley Systems Netherlands BV
70
Versie 3.1
RoPlan 13.2. Installeren RoPlan-software -
Bepaal de directory waar de programma's geïnstalleerd dienen te worden (zie ook de voorgaande paragraaf). Gebruik bij voorkeur geen padnamen waarin spaties voorkomen.
-
Zorg dat u als Administrator ingelogd bent.
-
In geval van een upgrade: Hernoem de oude programma directories (bijvoorbeeld naar C:/Programs/RoPlan_old). Indien de data onder een andere root-directory staat dan kan deze ongemoeid blijven; in het andere geval zal u de data na afloop van de setup moeten kopiëren van deze oude naar de nieuwe directory.
-
Installeer ADO25 en ADO26 (op de CD onder "Overig\Externals")
Installeer RoPlanAdmin: - Start vanaf de CD de ROPLANADMIN_SETUPXXX.EXE op (xxx staat voor het versienummer, bijvoorbeeld 203). Installeer zowel programma als helpbestanden. Selecteer de folder waar het programma geïnstalleerd moet worden. Indien u afwijkt van het voorstel haal dan zo nodig de subaanduiding /Programs handmatig weg. Noot: Als u van de functie “Splitsen/converteren Word naar HTML” gebruik wilt maken dient Microsoft Word lokaal geïnstalleerd te zijn (versie 97/2000/ 2002 of 2003)!
Installeer RoPlanGrafisch + overige modules: - RoPlan is geschikt voor MicroStation/J en MicroStation V8. Afhankelijk van de gebruikte versie van MicroStation moet de corresponderende versie van RoPlan geïnstalleerd worden. Voor MicroStation/J start u RoPlanGrafisch_J_Setupxxx.exe, voor MicroStation V8 start u RoPlanGrafisch_V8_Setupxxx.exe (xxx staat voor het actuele versienummer). -
Kies vervolgens de modules die u geïnstalleerd wilt hebben, naast RoPlan-Grafisch kunnen ook de extra RoPlanmodules worden geïnstalleerd. Deze modules kunnen worden gebruikt zodra er een geldige licentie beschikbaar is. Klik op "Next".
-
Selecteer de root-directory waar RoPlanGrafisch + de overige modules geïnstalleerd moeten worden. Indien u afwijkt van de standaard, haal dan zo nodig de subaanduiding /Programs handmatig weg. Gebruik bij voorkeur geen padnamen waarin spaties voorkomen. Als de opgegeven directory nog niet aanwezig is dan wordt deze door de setup procedure aangemaakt. Bij een upgrade: Kies eventueel dezelfde root-directory als in de "oude" situatie. De subdirectories /RoplanAdmin en /RoplanGrafisch worden automatisch aangemaakt. Klik op "Install".
-
Indien u RoPlanViewerExport gebruikt, dan dient u, nadat de installatie gereed is, het bestand "roplan.plt" te verplaatsen naar de MicroStation plotdrv-directory (onder Workspace/System/plotdrv) .
Noot: Microstation dient volledig (dus inclusief de database ondersteuning) en lokaal geïnstalleerd te
Overige onderdelen (niet uitvoeren bij upgrade): - Start vanaf de CD de ROPlanPrj_SETUPXXX.EXE op (xxx staat voor het versienummer, bijvoorbeeld 203). Installeer alle onderdelen. Indien u nog geen Omega gebruikt dan worden de juiste bestanden geïnstalleerd tijdens de setup (optie "Omega project/gebruikers-bestanden"). Indien u al Omega gebruikt dan dienen de bestanden omegaprj.dat en omegausr.dat nog handmatig aangevuld te worden met de RoPlanprojecten (zie voorbeeld op de installatie-CD). Licentie:
Bentley Systems Netherlands BV
71
Versie 3.1
RoPlan -
In geval van een nieuwe RoPlan-installatie: Vraag licenties aan volgens de procedure in paragraaf "Aanvragen licenties ROPLAN). In geval van upgrade in combinatie met stand-alone-licenties: Kopieer de licentiefiles uit de oude (hernoemde) omgeving naar de directories waar de nieuwe versies staan. Let op! De licentiefiles heten altijd "lservrc", maar horen bij de executable respectievelijk dll die in dezelfde directory staat. In geval van een netwerklicentie hoeft u bij een upgrade niets te doen.
-
De set-up-procedure maakt nieuwe snelkoppelingen aan op uw werkblad.
13.3. Environment-variabelen Voor een correcte werking van RoPlan worden tijdens de setup (ROPlanPrj_Setup -> optie Configuratie-variabelen) enkele environment variabelen gedefinieerd: Variabele
Waarde
omschrijving
ODB_Browser
…..\program\MicroStation\ustation.exe
Het pad naar de MicroStation executable Het pad naar omegaprj.dat eventueel op een server
OMEGADIR
(Bv.) D:\ROPLANPrj\ProjectUsers
MT_ISIS_TABLENAME
ODB_OMEGA_COMM
MT_SPECIAL_FUNCTION
ISIS_INTERN
ISIS_ROPLAN_EXTRA_1
Split|mdl load split *)
Split moet in mdlapps-directory staan
Voor de administratieve module hoeft alleen de variabele "OMEGADIR" gezet te worden. *) Voor MicroStation V8 heet de mdl "SplitV8" in plaats van "Split".
13.4. Aanvragen licentie RoPlan 13.4.1. -
Stand-alone licentie
Kopieer uit de /overig/softwarelockclient-directory op de installatie CD de drie bestandjes echoid.dat, echoid.exe en lsapiw32.dll in een willekeurige directory (bijvoorbeeld c:\temp) op de computer waar RoPlan geïnstalleerd is. Start echoid.exe (dubbelklikken). Er zal een scherm worden geopend met hierin een 'locking code'. Meldt deze 'locking code' terug, op basis van deze code zal een licentiefile worden aangemaakt en worden gemaild. plaats de ontvangen licentiefile xxxx.lic in de directory waar RoPlanGrafisch.exe staat en rename de file naar lservrc (zonder extensie) Als u ook licenties voor IMRO-import en/of IMRO-export hebt aangeschaft dan krijgt u hiervoor aparte licenties. Plaats deze in de directory waar de RoPlanImport respectievelijk RoPlanExport dll’s staan en rename ze naar lservrc (zonder extensie). Ook de dll's lsvbwrap.dll en lsapiw32.dll dienen in deze directories te staan. Dit zelfde geldt ook voor de ViewerExport dll. Let op: Als import en export in dezelfde directory zijn geplaatst dan moeten de twee licentiefiles (van import en export) worden samengevoegd. Dit kan m.b.v. een ascii-editor zoals Notepad. Het licentiebestand moet wel gewoon lservrc blijven heten.
13.4.2.
Licenties via server
Indien gebruik gemaakt wordt van (gelijktijdige) licenties in een netwerk dan zal op een server in het netwerk de Sentinel licentiesoftware geïnstalleerd moeten worden. Hiervoor wordt verwezen naar de op de CD meegeleverde handleiding SentinelLockSoftware.pdf. Overigens is het sterk aan te raden om op de clients een environment variabele genaamd LSFORCEHOST te definiëren. Geef deze
Bentley Systems Netherlands BV
72
Versie 3.1
RoPlan variabele als waarde de naam van de licentieserver (bijvoorbeeld LICSRV01). Het voordeel is nu dat de licentiecontrole sneller verloopt, de client weet precies waar de licentieserver te vinden is.
13.5. Inrichten data 13.5.1.
Database
Indien de databestanden op een netwerkschijf staan dan hoeven de hierna volgende stappen alleen de eerste keer te worden uitgevoerd: •
Voor Access: - Installeer via de setup de voorbeelddata naar uw eigen dataomgeving, bijvoorbeeld naar G:\ROPLANPrj\RoPlanVoorbeelden. - Maak een connectie naar een of meerdere voorbeeldbestanden indien deze niet via de Setup zijn aangemaakt (zie hoofdstukken "Installeren RoPlan-software" en "User-autorisaties").
•
Voor Oracle (in overleg met Oracle-dba): - Richt uw omgeving zodanig in dat u toegang heeft tot een van de Access-voorbeeldbestanden (zie vorige punt). Kies hiervoor ofwel het RoPlanNw-project ("lege" database met alleen standaardtabellen) ofwel het RoPlanNirov-project (voorbeeld-classificatie volgens Nirov; geen grafische koppelingen). - maak een tablespace aan in Oracle. - definieer nieuwe user(s). Voor kopiëren data naar Oracle (zie volgende stap) zijn minimaal roles "Connect" en "Resource" noodzakelijk. - Start het Access-voorbeeldproject op met RoPlan-Admin en kies de menu-optie Bestand -> Gegevens Kopiëren. - Kies "Classificatie" en "Oracle" en geef de gewenste user op met password. De gegevens uit de Access-database worden gekopieerd naar de Oracle-user. Daarbij worden tevens alle noodzakelijke tabeldefinities aangemaakt.
13.5.2.
Overige instellingen
Logbestand: - Controleer bij de Instellingen Algemeen de naam+locatie van het logbestand dat aangemaakt wordt in de functie "Splitsen/converteren Word naar HTML". Dit staat standaard op C:\Temp\WordHtml.log. Machines met Windows XP kennen echter niet meer standaard een C:\Temp-folder. Standaard kleur: - Stel bij Instellingen Algemeen het Standaard kleurnummer in. Dit kleurnummer wordt gebruikt voor o.a. de standaard kleur van grenzen van nieuw toegevoegde objecten (later per object te wijzigen) en voor de kleur van labelteksten en symbolen. Om bij deze instelling het pop-up-menu met de (juiste) kleuren te kunnen gebruiken is het noodzakelijk dat de juiste kleurentabel geladen is. Zie hiervoor de betreffende paragraaf.
13.6. Connecties Voor nieuwe projecten dient op elke machine die van dit project gebruik maakt een nieuwe ODBCconnectie aangemaakt te worden naar de projectdatabase (Voor de definitie van een project: zie hoofdstuk Projectbeheer). Het zelf aanmaken van een ODBC-connectie is niet nodig in de volgende gevallen: - Bij gebruik van de menu-optie "Kopiëren classificatie" wordt op de machine waar deze functie wordt uitgevoerd automatisch een ODBC-connectie aangemaakt naar de nieuwe projectdatabase. - Tijdens een nieuwe installatie van ROPLAN worden ODBC-connecties aangemaakt naar de voorbeelddatabases.
Bentley Systems Netherlands BV
73
Versie 3.1
RoPlan 13.6.1. -
Access
Maak op elke client ODBC-datasources aan naar de voorbeelddatabases. Kies: Start -> Settings -> Control Panel -> Data Sources Kies: System DSN -> Add -> Microsoft Access Driver -> Finish Vul voor de datasource de naam in die ook in de OmegaPrj.dat gebruikt wordt, bijvoorbeeld "ProjectA" (= naam projectomgeving zoals opgegeven bij functie "kopiëren classificatie") Selecteer de bijbehorende Access-database (ProjectA.mdb) en kies "OK".
13.6.2.
Oracle
Op elke client dient de Servicenaam zoals opgegeven in Omegaprj.dat bekend te zijn. Voor wijzigen omegaprj.dat en omegausr.dat: zie hoofdstuk User-autorisaties / Projectdefinities
13.7. Testen Start RoPlanAdmin op met een user die naar een voorbeelddatabase verwijst (bijvoorbeeld RoPlanNw_b of RoPlanNirov_b). RoPlan-Grafisch kan alleen getest worden met een plan waaraan ook een designfile gekoppeld is.
13.8. Kleurentabel Om in RoPlan-Admin in uw projectomgeving de color_picker te kunnen gebruiken bij het vullen van de presentaties dient vanuit MicroStation de juiste kleurentabel geladen te worden in de RoPlan-projectdatabase (niet het meegeleverde voorbeeldplan!) Hiertoe dient RoPlan-Grafisch opgestart te worden. Als u nog geen plan (met bijbehorende designfile) hebt gedefinieerd dan moet zo nodig een dummy plancode worden ingevoerd met koppeling naar een lege designfile. Als u de NIROV-kleurentabel wilt gaan gebruiken dan kan eventueel ook de tabel C_COLOR middels Access gekopieerd worden uit de voorbeelddatabase ROPlanNirov.mdb; in dat geval hoeft RoPlanGrafisch niet opgestart te worden.
13.9. Font matrixsymbolen Het ontwerp van de NIROV-matrixcellen is gebaseerd op het Arial-font. Als de teksten in de cellen niet goed passen dan kan dit mogelijk verbeterd worden door het plaatsen van het meegeleverde bestand font151.rsc in de symb-folder van MicroStation (bv. D:\BentleyV8\Workspace\system\symb) of door het toevoegen van het Arial-font in de bestaande resource-file (zie stappen hieronder). Stappen: 1. Kies in MicroStation: Utilities – Install Fonts 2. Kies de Source ( = het gewenste Windows TrueType font, b.v. in c:\windows\fonts):
Bentley Systems Netherlands BV
74
Versie 3.1
RoPlan 3. Kies de Destination (= de MicroStation font resource file waarin het TrueType font moet worden toegevoegd, b.v. in d:\bentley\workspace\system\symb)
4. Selecteer nu het font in het linker schermpje en klik op de >> Copy>> knop. Nu is het font toegevoegd aan de resource file.
5. Geef het font nu nummer 151, in de matrix cellen wordt font 151 gebruikt.
Bentley Systems Netherlands BV
75
Versie 3.1
RoPlan 13.10. Extra matrixsymbolen Als u matrixsymbolen wilt toepassen die niet in de NIROV-standaard "De Digitale Leest" zijn opgenomen, dan is het wat RoPlan betreft mogelijk om extra matrixsymbolen te definiëren. Stappen: 1. Maak via MicroStation de nieuwe cel, bijvoorbeeld A101. (We raden aan om niet de nummering S121 en verder te gebruiken om geen dubbeling te krijgen met eventuele toekomstige uitbreiding van de NIROV-set ). 2. Plaats in de nieuwe cel een of meer tekstelementen met een dummywaarde (bv. "A" en "B") waarin later de juiste waarden geplaatst moeten worden. De eenheden (bv. %) mogen niet als tekst in de cel staan, maar moeten als grafisch element onderdeel uitmaken van de cel. Als standaardfont voor de NIROV-cellen is Arial gebruikt. 3. Voeg in de database een regel toe aan de tabel C_SYMBOOL, bijvoorbeeld: SYMBNAME OMSCHRIJVING A101 minimum-maximum breedte
LASTUSED
DEF_VLAKCODE 0 B00
In DEF_VLAKCODE wordt de VLAKCODE opgenomen van het objecttype waar de waarden in het symbool aan gekoppeld worden (H00 = enkelbestemming, B00=bouwvlak; voor overige: zie "Beheer matrix symbolen"). 4. Voeg in de database per waarde een regel toe aan de tabel C_SYMB_IMROCODE, bijvoorbeeld: SYMBNAME IMROCODE A101 owc100601 A101 owc100602
POSITIE 1 2
In POSITIE wordt de volgorde opgenomen waarin de waarden in de cel geplaatst worden. Over het algemeen is het eerste tekstelement positie 1, het tweede positie 2 enz. Dit blijkt echter in MicroStation niet in alle gevallen op te gaan. In dat geval moet voor het juist inrichten van deze tabel proefondervindelijk worden vastgesteld welke positie bij welke waarde hoort. 5. Voeg, indien nog niet aanwezig, via RoPlan Admin -> Attribuutbeheer nieuwe attributen toe aan de database met de in het matrix-symbool gebruikte IMRO-code(s). Let op: Als u in het matrixsymbool alfanumerieke gegevens wilt kunnen plaatsen dan dienen de attributen ook als alfanumeriek gedefinieerd te worden. Let op! Bij uitwisseling via IMRO zal ook de ontvangende partij de mogelijkheid moeten hebben om niet-standaard symbolen te verwerken. U dient hierover vooraf dus goed te communiceren! Noot 1: Als u een ander symbool wilt gebruiken voor een in de NIROV-set meegeleverd symbool (maar met dezelfde gekoppelde IMRO-codes) dan dient u alleen de stappen 1 en uit te voeren en eventueel de posities te controleren. De gewijzigde cel dient wel evenveel tekstelementen te bevatten als de oorspronkelijke cel. Noot 2: Als u een tweede set NIROV-symbolen wilt gebruiken op een andere schaal (met dezelfde namen en gekoppelde IMRO-codes) dan hoeft u alleen de stappen 1 en 2 uit te voeren. Verzamel deze set in een aparte celbibliotheek en koppel deze aan de designfile.
13.11. Samenvoegen celbibliotheken Bij de overgang naar ROPLAN 3.0 is het noodzakelijk dat de nieuwe NIROV-symbolen beschikbaar komen in de celbibliotheek. Als u al over een RoPlan-implementatie beschikt zal het noodzakelijk zijn om deze cellen toe te voegen aan de reeds bestaande celbibliotheek. Doorloop hiertoe de volgende stappen (MicroStation J): 1. Maak een back-up van de oude celbibliotheek + index. Bentley Systems Netherlands BV
76
Versie 3.1
RoPlan 2. Open met MicroStation een designfile. Koppel de "oude" celbibliotheek (waar de nieuw cellen aan toegevoegd moeten worden). 3. Key in: MDL LOAD MERGE 4. Key in: MERGE (naam inclusief pad) -> De cellen in de nieuwe celbibliotheek worden toegevoegd aan de celbibliotheek van de actieve dgn 5. Kies Element -> Cells -> File -> Compress. De index-file van de celbibliotheek wordt dan bijgewerkt. De nieuwe cellen zijn nu beschikbaar.
13.12. Doorlopen arceringen Bij het arceren wordt in principe elk vlak apart gearceerd, met een eigen origin. Dit kan tot gevolg hebben dat in aangrenzende vlakken, die eenzelfde arcering moeten krijgen, de arceringslijnen niet netjes doorlopen. U kunt dit voorkómen door een vaste origin te gebruiken voor het hatchen. Voeg hiertoe in het bestand omega.cfg een variabele toe met de naam MT_USE_CUSTOM_HATCH_ORIGIN en waarde met J of Y. Alle arceringen zullen nu een zelfde "origin" gebruiken. Standaard wordt na deze instelling punt 0,0 als vaste origin gebruikt. U kunt ook zelf een ander originpunt definieren door het toevoegen van de variabelen MT_CUSTOM_HATCH_ORIGIN_X en MT_CUSTOM_HATCH_ORIGIN_Y. Hierin een x/y waarde in mm opgeven, dus b.v. 15000000.
13.13. Overgang van MicroStation J naar MicroStation V8 Aandachtspunten bij de overgang van MicroStation J naar MicroStation V8: • •
De environment-variabele ODB_BROWSER moet nu verwijzen naar de V8-executable. Indien het pad anders is dan naar de J-versie dan de variabele aanpassen. Als MicroStation V8/RoPlan wordt opgestart met een designfile die het laatste bewerkt is met MicroStation J dan zal MicroStation vragen om het plan te converteren naar V8. Als u werkt met RoPlan voor V8 dan dient u de designfiles te converteren naar V8. Als u de melding krijgt tegelijk met de melding hieronder voer dan eerst de upgrade naar MicroStation V8 uit (door de dgn te openen in MicroStation V8). Let op de noot hieronder!! Noot: Als u in MicroStation J ook al gebruik maakte van levelnamen kunnen er conflicten ontstaan en/of dubbelingen. Bij de RoPlan-upgrade wordt namelijk automatisch een MicroStation V8-levelnaam aangemaakt voor elk objecttype op basis van de featurenaam. De Bentley MicroStation V8-upgrade converteert echter de "oude" J-levelnamen ook naar "nieuwe" V8-levelnamen. U kunt problemen voorkomen door vooraf in de J-versie de levelnamen te verwijderen.
•
•
•
Als RoPlan wordt opgestart met een designfile die het laatste gemuteerd is met RoPlan versie 2.1 dan verschijnt de melding "Om gebruik te kunnen maken van RoPlan Grafisch 3.0 moet u het DGN bestand upgraden naar het RoPlan V3 formaat". In sommige gevallen wordt deze melding getoond achter het MicroStation-scherm !! Als RoPlan wordt opgestart met een designfile die al eerder bewerkt is met RoPlan versie 3.0 dan verschijnt er geen melding om te upgraden. Echter, om gebruik te kunnen maken van de functies die gebaseerd zijn op levelnummers cq levelnamen dient u (nogmaals) de functie "Bestand -> Upgrade DGN naar V3" uit te voeren. Vanaf RoPlan versie 3.0 wordt voor V8 de mdl "splitV8.ma" meegeleverd. Voor MicroStation J heette deze mdl "split.ma". De environment-variabele die verwijst naar deze mdl moet aangepast worden. (zie hoofdstuk Installatie)
Bentley Systems Netherlands BV
77
Versie 3.1
RoPlan
14. Export functies 14.1. Exportbestand aanmaken Met RoPlan is het mogelijk om een Exportbestand aan te maken in diverse formaten, o.a. NEN1878 (IMRO), SVG of als Viewerbestand tbv de RoPlan-viewer. In alle gevallen dient eerst de functie "Exportbestand aanmaken" uitgevoerd te worden. Deze functie maakt van het werkbestand, dat is opgebouwd uit punten en lijnen (centroides+boundaries) een vlakken-bestand (polygonen). In alle exportformaten worden de bestemmingsobjecten als vlakken uitgeleverd. Het resultaat van deze functie kan ook gebruikt worden als basis voor de plotfile. Stappen: - Kies in RoPlan-Grafisch menu-functie "Bestand -> Export -> Export bestand aanmaken" - Vink in principe alle opties aan; voor een "officieel" IMRO-bestand zijn ze in ieder geval allemaal noodzakelijk; voor andere doeleinden kunt u eventueel een of meerdere opties achterwege laten - De optie "Controleren/synchroniseren documentkoppelingen" controleert of voor elke bestemmingscode een voorschrift gekoppeld is cq synchroniseert de koppelingen met het laatste links.xml-bestand. - Geef de naam van het uitvoerbestand (zonder padaanduiding; met of zonder extensie). Dit wordt nieuw aangemaakt op basis van de seedfile en zal altijd geplaatst worden in de project/dgn-folder. - Klik op Start. Er wordt nu een presentatievlakkenbestand aangemaakt. Als presentatieset wordt altijd de standaardpresentatie gebruikt. (Voor andere presentaties dient u gebruik te maken van de menufunctie "Thematisch presenteren"). Het aangemaakte presentatiebestand wordt direct geopend in MicroStation.
14.2. Export naar IMRO Deze functionaliteit is alleen beschikbaar indien u de licentie hiervoor heeft aangeschaft. De IMRO-import en -export zijn opgenomen in een aparte handleiding.
14.3. Export naar RoPlanViewer-formaat 14.3.1.
Algemeen
Deze functionaliteit is alleen beschikbaar indien u de licentie hiervoor heeft aangeschaft. RoPlan-Viewer kent twee onderdelen, nl. a. Het aanmaken van de juiste bestanden om in de RoPlan-Viewer te tonen. Dit is een extra module die aan RoPlan-Grafisch gekoppeld kan worden. b. Het programma RoPlan-Viewer.exe. Dit is een klein programma waarmee de in stap a aangemaakte bestanden geraadpleegd kunnen worden. Dit programma kan gratis aan elke klant of medewerker meegeleverd worden met de in stap a aangemaakte bestanden.
Bentley Systems Netherlands BV
78
Versie 3.1
RoPlan 14.3.2.
Aanmaken Viewerbestanden
Stappen: - Maak een presentatiebestand aan middels de menuoptie "Bestand -> Export -> Exportbestand aanmaken" open, middels MicroStation, een reeds eerder aangemaakt presentatiebestand van het gewenste plan. - Zorg dat de kaart er uit ziet zoals u wilt dat deze aan de klant getoond wordt (dus bijvoorbeeld inclusief de ondergronden). Voor het kaartbeeld van het Viewer exportbestand zal als eerste een Fit View gedaan worden in MicroStation. Zorg dus dat er geen ongewenste elementen meer aanwezig zijn op de levels die aan staan. Let op!! RoPlan-ViewerExport ondersteunt geen Rotated Views! - Kies "Bestand -> Export -> RoPlan-Viewerbestand. Start de export. Let op: Als er al eerder viewerbestanden van dit plan zijn aangemaakt dan worden deze overschreven! Indien u deze wilt bewaren, dan vooraf hernoemen. Resultaat: Het resultaat bestaat uit de volgende bestanden: .emf: dit bestand bevat het kaartbeeld .mdb: dit bestand bevat de gekoppelde objecten (inclusief geometrie) met bijbehorende - /docs-submap met een kopie van de documenten in de oorspronkelijke voorschriftenmap.
14.3.3.
Inrichten omgeving RoPlan-Viewer
Met het gratis programma RoPlan-Viewer.exe kan de plankaart digitaal geraadpleegd worden. Indien u het digitale bestand beschikbaar wilt stellen voor derden zet dan alle aangemaakte bestanden op een server of op een CD. De RoPlan-Viewer verwacht .mdb-bestand en het bijbehorende .emf-bestand in dezelfde map. De gekoppelde documenten dienen in een /docs-submap te staan. Lever zo nodig de RoPlan-Viewer_Setup.exe erbij.
Bentley Systems Netherlands BV
79
Versie 3.1
RoPlan
15. User-autorisaties Elke projectomgeving/classificatie met een nieuwe database dient gedefinieerd te worden in omegaprj.dat. Elke bijbehorende user in omegausr.dat. (Voor locatie: zie "Definiëren directorystructuur"). Bij de eerste inrichting van de applicatie worden 3 projectomgevingen gedefinieerd in het bestand omegaprj.dat en een aantal bijbehorende users in het bestand omegausr.dat.
15.1. Projectdefinities Onderstaand een voorbeeld van de initiële omegaprj.dat bij gebruik van Access. RoPlanNw|D:\RoPlanPrj\RoPlanNw|09-09-2001|RoPlanNw||5|4|5| RoPlanNirov|D:\RoPlanPrj\RoPlanNirov|10-10-2001|RoPlanNirov||5|4|5| RoPlanVb|D:\RoPlanPrj\RoPlanVb|09-09-2001|RoPlanVb||5|4|5|
Toelichting (de velden worden gescheiden door een "|"): veld 1: projectnaam naam van het project; veld 2: directory naam en pad van de projectdirectory; veld 3: datum aanmaakdatum van het project; veld 4: username de naam van de ODBC-connectie (Access) cq de Oracle username veld 5: password wachtwoord van de database; voor Oracle met de Sqlnet alias veld 6: mslink-type type mslink (1=Oracle, 5=ODBC); veld 7: feature-tabelnr. entitynummer van de featuretabel in Mscatalog veld 8: maps-tabelnr. entitynummer van de maps-tabel in Mscatalog Voorbeeld omegaprj.dat in Oracle-omgeving. RoPlan|D:\RoPlanPrj\RoPlan|09-09-2001|UserRoPlan|xxxyyy@ipc093|1|4|5|
15.2. Users Onderstaand een voorbeeld van de initiële omegausr.dat. RoPlanNw b||RoPlanNw|1|0| RoPlanNirov_b||RoPlanNirov|1|0| RoPlanVb_b||RoPlanVb|1|0| RoPlanVb_m||RoPlanVb|1|1|
Toelichting (de velden worden gescheiden door een "|"): veld 1: gebruikersnaam naam van de gebruiker veld 2: wachtwoord wachtwoord van de gebruiker (niet verplicht) veld 3: projectnaam naam van het project waaraan de gebruiker gekoppeld is veld 4: gebruik database 0=nee, 1=ja veld 5: omegaprivileges 0=beheerder, 1=modificeerder, 2=bevrager. Voor de administratieve module RoPlanAdmin.exe zijn alleen een beheerder en een modificeerder relevant. De beheerder mag de classificatie wijzigen en kopiëren, een modificeerder mag alleen gegevens wijzigen van de plangebieden. Bentley Systems Netherlands BV
80
Versie 3.1
RoPlan Voor de grafische module RoPlanGrafisch.exe zijn alleen een modificeerder en een raadpleger relevant. De modificeerder mag objecten benoemen en wijzigen, een raadpleger kan alleen viewen. Er kan met versleutelde wachtwoorden worden gewerkt. Als de Windows environment variabele OMEGA_USE_ENCRYPTED_PASSWORDS de waarde j, y of 1 heeft, dan wordt het gebruikerswachtwoord van de database als versleuteld beschouwd en zal er een decryptie worden uitgevoerd. Er wordt een apart programmaatje (EncryptDecrypt.exe) meegeleverd waarmee de wachtwoorden kunnen worden versleuteld.
Let op, OMEGA_USE_ENCRYPTED_PASSWORDS is een Windows environment variabele, geen setting uit de omega.cfg file.
Bentley Systems Netherlands BV
81
Versie 3.1
RoPlan Bijlage 1: Database RoPlan versie 3.1
Let op: In dit schema zijn niet alle tabellen opgenomen; voor een volledig overzicht: neem contact op met Bentley.
Bentley Systems Netherlands BV
82
Versie 3.1
RoPlan Toelichting op de belangrijkste RoPlan DB-tabellen: Tabelnaam
Toelichting
(Belangrijke) relaties
PLANOBJECT
Attribuuttabel gekoppeld aan de planobjecten in de designfile. Bevat de administratieve gegevens van een bestemmingsplan.
PLANOBJECT(n) : PLANINFO(1)
PLANINFO
BESTVLAK
C_VLAKCODE
Attribuuttabel gekoppeld aan alle overige benoemde objecten in de designfile (bestemmingen, bouwvlakken, aanduidingen) Tabel met alle classificatiecodes van de organisatie cq project.
PLANINFO(1) : PLANOBJECT(n) PLANINFO(1) : BESTVLAK(n) PLANINFO(1) : C_IMROTABEL06(1) PLANINFO(1): C_IMROTABEL25(1) BESTVLAK(n) : PLANINFO(1) BESTVLAK(n): C_VLAKCODE(1) BESTVLAK(n): VLAKCODEPLAN(1)
C_VLAKCODE(1) : BESTVLAK(n) C_VLAKCODE(n) : C_IMROTABEL07(n) C_VLAKCODE(n) : C_IMROTABEL06(1) C_VLAKCODE(n) : C_VLAKTYPE(1) C_VLAKCODE(n) : OBJECTS(1) C_VLAKCODE(1) : PRESENTATIE(n) C_VLAKCODE(n) : FEATURE(1) VLAKCODEPLAN Tabel met de classificatiecodes VLAKCODEPLAN(n) : C_VLAKCODE behorend bij een plan VLAKCODEPLAN(1) : BESTVLAK(n) VLAKCODEPLAN(1) : KOPPEL_DOCUMENT(n) PRESENTATIE Tabel met de symbologie-settings per PRESENTATIE(n) : classificatiecode PRESENTATIEGROEP(1) PRESENTATIE(n) : C_VLAKCODE(1)
Bentley Systems Netherlands BV
83
Versie 3.1