Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Eindejaarspersbericht belastingen Mi Ministerie van Financiën Eindejaarspe bericht belastingen Ministerie van Fin Financiën Eindejaarspersbericht belas gen Ministerie van Financiën Eindejaa persbericht belastingen Ministerie van Financiën Eindejaarspersbericht belas belastingen Ministerie van Financiën E Eindejaarspersbericht belastingen Mi 1 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
0 Inleiding Op 18 december 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Belastingplan 2014, Overige fiscale maatregelen 2014, de Wet aanpak fraude en fiscaliteit en de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente. In dit bericht geeft het ministerie van Financiën een overzicht van de belangrijkste cijfermatige wijzigingen in de rijksbelastingen per 1 januari 2014. De inflatiecorrectie voor 2014 leidt tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 1,7%. In de tekst zijn tussen haakjes de bedragen vermeld zoals die gelden voor 2013. Veel bedragen die in eerdere jaren wel werden gecorrigeerd voor inflatie zijn niet aangepast per 1 januari 2014.
0.1 Hoofdstukindeling Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9
0.2
Inkomstenbelasting Loonbelasting Afdrachtvermindering loonbelasting Schenk- en erfbelasting Belastingen op milieugrondslag Autobelastingen Vennootschapsbelasting Btw en accijns Overige
Wijziging AOW-leeftijd In 2013 is de AOW-leeftijd verhoogd van 65 jaar naar 65 jaar en 1 maand. Die leeftijd wordt de komende jaren verder verhoogd. In 2014 is de AOW-leeftijd 65 jaar en 2 maanden. Diverse fiscale faciliteiten die gelden voor 65+-ers, zoals heffingskortingen en zorgkosten, groeien mee met deze leeftijd. In dit bericht wordt in dat geval aangegeven dat de AOW-leeftijd moet zijn bereikt.
Inhoud
1 Inkomstenbelasting 1.1 Tarieven 1.2 Heffingskortingen 1.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting 1.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen 1.5 Reisaftrek 1.6 Eigen woning 1.7 Regeling specifieke zorgkosten 1.8 Aftrek levensonderhoud voor kinderen 1.9 Weekenduitgaven gehandicapten 1.10 Scholingsuitgaven 1.11 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen 1.12 Giftenaftrek 1.13 Aftrek uitgaven monumentenpanden 1.14 Verliezen op beleggingen in durfkapitaal 1.15 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (Vamil) 1.16 Investeringsaftrek 1.17 Research en Development Aftrek (RDA) 1.18 Oudedagsreserve 1.19 Ondernemersaftrek 1.20 MKB-winstvrijstelling 1.21 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers 1.22 Box 2 1.23 Box 3
5 5 7 10 10 10 11 13 14 15 15 15 16 16 16 17 17 18 19 19 20 20 21 21
2 Loonbelasting 2.1 Stamrechtvrijstelling 2.2 Bijtelling auto van de zaak 2.3 Reiskostenvergoeding 2.4 Werkkostenregeling 2.5 Bestaande regeling vrije vergoedingen en verstrekkingen
23 23 24 24 24 25
3 3.1 3.2
26 26 26
Afdrachtvermindering loonbelasting Afdrachtvermindering onderwijs Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk
4 Schenk- en erfbelasting 4.1 Tarieven schenk- en erfbelasting 4.2 Vrijstellingen schenkbelasting 4.3 Vrijstellingen erfbelasting 4.4 Ondernemingsvermogen
27 27 27 28 28
5 5.1
Belastingen op milieugrondslag Tarieven
29 29
6 Autobelastingen 6.1 Tarieven BPM 6.2 Faciliteit Euro-6 dieselpersonenauto’s 6.3 Tarieven MRB 6.4 Vrijstelling zeer zuinige auto’s in MRB 6.5 Vrijstelling oldtimers in MRB
31 31 32 32 32 32
7 Vennootschapsbelasting 7.1 Tarieven 7.2 Antimisbruikmaatregel afgezonderd particulier vermogen 7.3 Fiscale beleggingsinstelling
33 33 33 33
8 Btw en accijns 8.1 Btw 8.2 Accijnzen
34 34 34
9 Overige 9.1 Overdrachtsbelasting 9.2 Toeslagen 9.3 Overige fraudemaatregelen
36 36 36 37
1 Inkomstenbelasting
1.1 Tarieven 1.1.1
Tarief box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)
2014 Belastbaar inkomen meer dan
maar niet meer dan
belastingtarief
tarief premie volks verzekeringen
totaal tarief
heffing over totaal van de schijven
Jonger dan AOW-leeftijd -
€ 19.645
5,1%
31,15%
36,25%
€ 7.121
€ 19.645
33.363
10,85%
31,15%
42%
€ 12.882
33.363
56.531
42%
42%
€ 22.612
52%**
52%**
56.531 AOW-leeftijd en ouder Geboren vanaf 1 januari 1946* -
€ 19.645
5,1%
13,25%
18,35%
€ 19.645
33.363
10,85%
13,25%
24,1%
€ 6.910
33.363
56.531
42%
42%
€ 16.640
52%
52%**
56.531
€ 3.604
Geboren vóór 1 januari 1946 -
€ 19.645
5,1%
13,25%
18,35%
€ 3.604
€ 19.645
33.555
10,85%
13,25%
24,1%
€ 6.956
33.555
56.531
42%
42%
€ 16.605
52%
52%**
56.531 2013 Belastbaar inkomen meer dan
belastingtarief
tarief premie volks verzekeringen
totaal tarief
heffing over totaal van de schijven
€ 19.645
5,85%
31,15%
37%
€ 7.268
€ 19.645
33.363
10,85%
31,15%
42%
€ 13.029
33.363
55.991
42%
42%
€ 22.532
52%
52%
maar niet meer dan
Jonger dan AOW-leeftijd -
55.991 AOW-leeftijd en ouder Geboren vanaf 1 januari 1946* -
€ 19.645
5,85%
13,25%
19,1%
€ 3.752
€ 19.645
33.363
10,85%
13,25%
24,1%
€ 7.058
33.363
55.991
42%
42%
€ 16.561
52%
52%
55.991 Geboren vóór 1 januari 1946 -
€ 19.645
5,85%
13,25%
19,1%
€ 3.752
€ 19.645
33.555
10,85%
13,25%
24,1%
€ 7.104
33.555
55.991
42%
42%
€ 16.527
52%
52%
55.991
5 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Premiepercentages volksverzekeringen AOW
17,90%
ANW
0,60%
AWBZ
12,65% 31,15%
* inclusief houdbaarheidsbijdrage De houdbaarheidsbijdrage is ingevoerd per 1 januari 2011. Door deze maatregel wordt de tweede tariefschijf jaarlijks nog maar met 75% van de inflatiecorrectie aangepast, waardoor mensen sneller in de derde tariefschijf vallen. De regeling geldt voor mensen die geboren zijn vanaf 1 januari 1946. ** tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn in het jaar 2014 aftrekbaar tegen een tarief van ten hoogste 51,5% (zie ook hierna onderdeel 1.6.2 over hypotheekrente).
1.1.2
Tarief box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang) Het tarief voor de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%. Alleen in 2014 geldt er een verlaagd tarief van 22% voor zover het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger is dan € 250.000. Over het meerdere is het reguliere tarief van 25% van toepassing.
1.1.3
Tarief box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) Het tarief van de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30% en is niet gewijzigd. Het forfaitaire rendement is ongewijzigd en bedraagt 4% van de grondslag sparen en beleggen. Het tarief komt dan per saldo neer op 1,2% belasting over de grondslag sparen en beleggen.
6 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.2 Heffingskortingen 1.2.1
Bedragen heffingskortingen
heffingskorting
jonger dan AOW-leeftijd
AOW-leeftijd en ouder
2014
2013
2014
2013
Maximale algemene heffingskorting lagere inkomens
€ 2.103
€ 2.001
€ 1.065
€ 1.034
Maximale algemene heffingskorting hogere inkomens
1.366
Maximale arbeidskorting lagere inkomens
2.097
1.723
1.062
890
Maximale arbeidskorting hogere inkomens
367
550
186
284
Maximale werkbonus
1.119
1.100
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.133
2.133
1.080
1.101
4,29
4,24
Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur) Alleenstaande-ouderkorting Maximale aanvulling op de alleenstaande-ouderkorting Jonggehandicaptenkorting
693
947
947
480
489
1.319
1.319
668
681
708
708 1.032
1.032
150
150
Ouderenkorting Ouderenkorting bij een inkomen boven € 35.450 Alleenstaande ouderenkorting Korting groene beleggingen
0,7%*
0,7%*
Tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen
121
182
Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname tot 2012)
205
205
429
429
0,7%*
0,7%*
* van de vrijstelling in box 3
1.2.2
Algemene heffingskorting Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Vanaf 1 januari 2014 is de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk gemaakt. Dat betekent dat vanaf een inkomen van € 19.645 de algemene heffingskorting lager wordt naarmate het belastbare inkomen uit werk en woning stijgt. De algemene heffingskorting kan - ongeacht de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning - evenwel niet lager worden dan € 1.366 (vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd € 693). Partners hebben allebei recht op deze heffingskorting. Als een van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en daarbij voldoende belasting betaalt. Deze uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Dit betekent dat er in 2014 ten hoogste 60% of € 1.262 van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner. Deze afbouw geldt niet voor de belastingplichtige die geboren is voor 1 januari 1963.
7 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.2.3 Arbeidskorting Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij een of meer van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Die inkomsten moeten met tegenwoordige arbeid worden genoten. Zie voor de nieuwe maximumbedragen van de arbeidskorting voor 2014 de overzichtstabel. De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (het arbeidsinkomen) en het maximum van de arbeidskorting. Met ingang van 2014 wordt de arbeidskorting voor hogere inkomens in drie stappen verder afgebouwd, uiteindelijk tot nihil. 1.2.4 Werkbonus Een belastingplichtige met arbeidsinkomen heeft recht op de werkbonus als hij bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar. De opbouw van de werkbonus begint bij 90% van het wettelijk minimumloon en bedraagt maximaal € 1.119 (€ 1.100). Dit maximum wordt bereikt bij een inkomen vanaf 100% van het wettelijk minimumloon en loopt door tot 120% van het wettelijk minimumloon. Boven 120% van het wettelijk minimumloon wordt de werkbonus lineair afgebouwd tot nihil bij 175% van het wettelijk minimumloon. 1.2.5
Inkomensafhankelijke combinatiekorting De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor minstverdienende partners en alleenstaande ouders die de zorg hebben voor kinderen onder de 12 jaar. Het basisbedrag van deze heffingskorting is € 1.024 (€ 1.024) indien met werken een arbeidsinkomen van minimaal € 4.814 (€ 4.814) wordt verdiend of indien er recht bestaat op de zelfstandigenaftrek. Voor elke euro die meer wordt verdiend dan € 4.814 (€ 4.814) loopt de inkomensafhankelijke combinatie korting met 4% (4%) op tot maximaal € 2.133 (€ 2.133). Dit maximale bedrag wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van € 32.539 (€ 32.539).
1.2.6 Ouderschapsverlofkorting De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2014 gebruikmaakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het brutominimumuurloon per opgenomen verlofuur en bedraagt voor 2014 € 4,29 (€ 4,24) per verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2014 ten opzichte van 2013. 1.2.7 Alleenstaande-ouderkorting Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2014 meer dan zes maanden: • geen partner heeft; • een huishouding voert met een kind dat hij/zij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven staat; • deze huishouding uitsluitend voert met kinderen waarvan minimaal één kind op 1 januari 2014 de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. De hoogte van de alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 947 (€ 947). Dit bedrag wordt vermeerderd met 4,3% van het arbeidsinkomen, maar maximaal met € 1.319 (€ 1.319) indien het kind bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt.
8 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.2.8 Jonggehandicaptenkorting De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 708 (€ 708) en geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor de jonggehandicaptenkorting in aan merking, indien weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid. 1.2.9 Ouderenkorting Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2014 de AOW-leeftijd heeft bereikt en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 35.450 (€ 35.450). De ouderenkorting bedraagt € 1.032 (€ 1.032). De ouderenkorting bedraagt € 150 bij een inkomen boven € 35.450. 1.2.10
Alleenstaande ouderenkorting Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 429 (€ 429).
1.2.11
Korting voor groene beleggingen De korting bedraagt 0,7% (0,7%) van het bedrag dat daarvoor is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. Een groene belegging is een belegging in een groen fonds. Een groen fonds is een fonds dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met het direct of indirect verstrekken van kredieten ten behoeve van projecten in het belang van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, of het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten.
1.2.12
Tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen geldt voor de belastingplichtige die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en die een uitkering geniet ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding waarop de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW wordt ingehouden. De heffingskorting bedraagt in 2014 0,67% (1%) van deze uitkeringen met in 2014 een maximum van € 121 (€ 182).
1.2.13 Levensloopverlofkorting De levensloopregeling is afgeschaft per 1 januari 2012. De levensloopverlofkorting vervalt daardoor ook. De in het verleden opgebouwde levensloopverlofkorting blijft intact voor deelnemers die op 31 december 2011 een saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een saldo van minimaal € 3.000 hebben staan, kunnen met de levensloopregeling doorgaan. Bij een nieuwe inleg wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 205 (€ 205) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.
9 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.3
Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting is in 2014 € 45 (€ 45). Alleen als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 45 (€ 45) volgt een aanslag.
1.4
Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van te veel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2014 is € 14 (€ 14). Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 14 (€ 14) overtreft, dan volgt geen aanslag.
1.5 Reisaftrek Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek geldt een aantal voorwaarden: • De belastingplichtige moet beschikken over een openbaarvervoerverklaring of een reis verklaring; • De per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen; • De belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2014) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer. Reiskosten openbaar vervoer Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km
aftrekbedrag in 2014
aftrekbedrag in 2013
10
-
-
10
15
€ 436
€ 436
15
20
582
582
meer dan
niet meer dan
0
20
30
974
974
30
40
1.207
1.207
40
50
1.574
1.574
50
60
1.751
1.751
60
70
1.943
1.943
70
80
2.008
2.008
80
-
2.036
2.036
Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer, bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer beloopt dan 90 kilometer: drie kwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,23 (€ 0,23) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 2.036 (€ 2.036).
10 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.6
Eigen woning
1.6.1
Hypotheekrenteaftrek Met ingang van 1 januari 2013 geldt de hypotheekrenteaftrek alleen voor leningen met een ten minste annuïtair aflossingsschema waarbij de lening in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost. Voor sommige schulden geldt een informatieverplichting. Wel is voorzien in eerbiediging van bestaande leningen. Voor mensen die op 31 december 2012 een eigen woning en een eigenwoningschuld hadden en enkele specifiek in de wet omschreven gevallen blijft de hypotheekrente aftrekbaar ook al wordt op de betreffende lening niet afgelost. Dit geldt ook indien zij in of na 2013 deze lening oversluiten.
1.6.2
Tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning Met ingang van 2014 wordt het tarief waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de vierde belastingschijf kunnen worden afgetrokken elk jaar met 0,5%-punt verlaagd totdat het aftrektarief 38% bedraagt. Het tarief zal echter niet verlaagd worden tot onder het tarief van de derde belastingschijf. In 2014 bedraagt het tarief voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning daarom 51,5% voor zover de aftrek plaats zou vinden tegen het tarief van de vierde schijf.
1.6.3 Eigenwoningforfait Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt: 2014 Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
bedraagt het forfaitpercentage
-
€ 12.500
nihil
€ 12.500
25.000
0,25%
25.000
50.000
0,40%
50.000
75.000
0,55%
75.000
1.040.000
0,70%
1.040.000
-
€ 7.350 vermeerderd met 1,80% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000
Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
bedraagt het forfaitpercentage
-
€ 12.500
nihil
€ 12.500
25.000
0,20%
25.000
50.000
0,35%
50.000
75.000
0,45%
75.000
1.040.000
0,60%
1.040.000
-
€ 6.360 vermeerderd met 1,55% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000
2013
Bij tijdelijke verhuur wordt het eigenwoningforfait berekend over het hele kalenderjaar en is 70% van de huurinkomsten belast.
11 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.6.4
Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning Per 1 januari 2013 is het regime voor de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), het beleggingsrecht eigen woning (BEW) en de spaarrekening eigen woning (SEW) vervallen, voor mensen die geen bestaande eigenwoningschuld hebben of wel over een bestaande eigen woningschuld beschikken maar – kort gezegd – op 31 maart 2013 niet over een KEW, BEW of SEW beschikten. Voor bestaande gevallen blijft het fiscale regime voor de KEW, BEW en SEW bestaan. In die gevallen kan het gegarandeerde kapitaal of bij het ontbreken daarvan de inleg van de kapitaalverzekering eigen woning, de beleggingsrekening eigen woning en de spaar rekening eigen woning evenwel niet meer verhoogd worden (tenzij de verhoging van de inleg voortvloeit uit het op 31 maart 2013 bestaande contract). Het rentevoordeel begrepen in de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning, een beleggingsrekening eigen woning en een spaarrekening eigen woning tezamen is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan: • € 36.300 (€ 35.700) bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling; • € 160.000 (€ 157.000) bij 20 jaar of langer premiebetaling. De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 160.000 (€ 157.000) per belastingplichtige gedurende zijn leven.
1.6.5 Kamerverhuurvrijstelling De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt € 4.748 (€ 4.536). 1.6.6
Verhuisregeling hypotheekrenteaftrek De maximale termijn voor behoud van hypotheekrenteaftrek ter zake van de te koop staande eigen woning is drie jaar na afloop van het jaar waarin de woning te koop is komen te staan. Die termijn geldt tot en met 2014. Dit betekent dat als de woning in 2011 te koop is gezet, voor die woning nog recht op hypotheekrenteaftrek bestaat in 2014. Na 2014 wordt de maximale termijn weer op twee jaar gebracht. Voor woningen die in 2012 of later te koop zijn gezet, geldt weer een termijn van twee jaar na afloop van het jaar waarin de woning te koop en leeg is komen te staan. Voor woningen die in 2014 te koop worden gezet, geldt dus renteaftrek tot en met (uiterlijk) 2016. De maximale termijn voor het verkrijgen van hypotheekrenteaftrek voor de nog leegstaande toekomstige eigen woning (bijvoorbeeld een woning in aanbouw) is ook drie jaar. Ook dat geldt tot en met het belastingjaar 2014. Dit betekent dat voor een woning die reeds in 2011 is aangekocht om als eigen woning te gaan dienen of vanaf 2011 in aanbouw was en die de belastingplichtige pas in 2014 als eigen woning gaat gebruiken, ook in 2014 recht op hypotheekrenteaftrek bestaat. Voor woningen die in 2012 of later zijn gekocht of waarvan de aanbouw in 2012 of later is gestart, geldt dus weer een termijn van twee jaar na afloop van het jaar waarin de woning aangekocht of begonnen is met de bouw.
1.6.7
Herleven hypotheekrenteaftrek voormalige eigen woning na tijdelijke verhuur Sinds 1 januari 2010 kan de hypotheekrenteaftrek voor de te koop staande voormalige eigen woning herleven na een periode van tijdelijke verhuur. De hypotheekrente kan na de verhuurperiode nog worden afgetrokken tot maximaal de resterende termijn van de verhuisregeling (zie onderdeel 1.6.6). Dat de hypotheekrenteaftrek kan herleven na tijdelijke verhuur van de voormalige eigen woning geldt tot en met het jaar 2014. Dat betekent dat de tijdelijke verhuur uiterlijk in 2014 moet zijn beëindigd om nog recht te kunnen hebben op de uit de verhuis regeling voortvloeiende resterende termijn van hypotheekrenteaftrek op die woning. Tijdens de verhuur is er geen recht op renteaftrek.
12 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.6.8
Aftrek rente financiering restschuld Met ingang van 29 oktober 2012 kunt u ook aftrek krijgen van rente die u betaalt op een schuld die u heeft als gevolg van een restschuld die is ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Een restschuld ontstaat indien op het moment van verkoop de verkoopprijs van de woning lager ligt dan de op de woning rustende eigenwoningschuld. Deze aftrek kunt u ook krijgen indien u na de verkoop geen eigen woning meer heeft (bijvoorbeeld omdat u gaat huren). De aftrek geldt voor een periode van maximaal 10 jaar na het moment van het ontstaan van de restschuld.
1.7
Regeling specifieke zorgkosten Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten komen de volgende kosten voor aftrek in aanmerking, mits deze kosten voortkomen uit ziekte of invaliditeit: • genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen; • vervoer; • medicijnen verstrekt op voorschrift van een arts; • overige hulpmiddelen, met uitzondering van visuele hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen; • extra gezinshulp; • dieetkosten (voor zover opgenomen in dieetkostentabel; sinds 2010 mag de dieetverklaring ook door een diëtist zijn afgegeven); • extra kleding en beddengoed; • reiskosten ziekenbezoek (bij reizen per auto, anders dan per taxi, € 0,19 per kilometer). Onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan: • een behandeling door een arts, • een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of • een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus. De volgende posten zijn met ingang van 1 januari 2014 niet meer aftrekbaar als specifieke zorgkosten: • scootmobielen • rolstoelen • aanpassingen aan, in of om een woning. De regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten kent een vermenigvuldigingsfactor voor de hiervoor genoemde aftrekposten met uitzondering van de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De vermenigvuldigingsfactor is van toepassing wanneer het drempelinkomen niet meer bedraagt dan € 33.555 (€ 33.555). De vermenigvuldigingsfactor bedraagt 2,13 voor personen die de AOW-leeftijd hebben bereikt. Voor personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, is de vermenigvuldigingsfactor 1,40. Dit verschil hangt samen met het feit dat personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt een hogere belastingteruggaaf krijgen vanwege een hoger marginaal tarief dan personen die de AOW-leeftijd wel hebben bereikt.
13 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Uitgaven voor specifieke zorgkosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze boven bepaalde inkomensdrempels komen. De drempels zijn als volgt voor 2014 2n 2013: drempelinkomen van
drempelinkomen tot
drempel
-
€ 7.457
€ 125
€ 7.457
€ 39.618
1,65% van het drempelinkomen
€ 39.618 of meer
1.8
1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 39.618
Aftrek levensonderhoud voor kinderen Deze aftrek geldt voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. De uitgaven zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van: a € 205 (€ 295) per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar; b € 250 (€ 355) per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is; c € 290 (€ 415) per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is; d € 250 (€ 355) per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is. De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 416 (€ 408) per kwartaal beloopt. Het bedrag vermeld onder d wordt verhoogd tot € 500 (€ 710) indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind ten minste € 500 (€ 710) bedroegen. Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d vermeld verhoogd tot € 750 (€ 1.065) indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind ten minste € 750 (€ 1.065) bedroegen. Als de belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 21 jaar, worden deze uitgaven samengevoegd. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen. Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.
14 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.9
Weekenduitgaven gehandicapten Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 21 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking: • € 10 (€ 10) per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige; • € 0,19 (€ 0,19) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.
1.10 Scholingsuitgaven Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 250 en een maximum van € 15.000. Alleen de werkelijk gemaakte kosten kunnen in aftrek worden gebracht. Ook uitgaven van de belastingplichtige voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties, waarvoor een verklaring is afgegeven door een instantie die is aangeduid bij ministeriële regeling, vallen onder de scholingsuitgaven.
1.11
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen Premies voor lijfrenten en bedragen betaald voor een lijfrenteverzekering, lijfrentespaar rekening of lijfrentebeleggingsrecht die dienen ter compensatie van een pensioentekort zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden, gelden voor de hoogte van de premieaftrek de volgende regels: • Betaalde bedragen zijn aftrekbaar voor zover belastingplichtige een pensioentekort heeft en de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte en/of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend; • De jaarruimte bedraagt maximaal € 25.181 (€ 27.618). De reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 15,5% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.989 (€ 6.989). Voor belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd hebben bereikt van 55 jaar en 2 maanden, wordt het maximumbedrag van € 6.989 verhoogd tot € 13.802 (13.802). Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide (klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag. De maximale premiegrondslag is € 162.457 (€ 162.457). De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 11.829 (€ 11.829). Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering in € 20.953 (€ 20.953).
15 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Er is een fiscaalverzachtende afkoopregeling voor lijfrenteverzekeringen met een waarde in het economische verkeer van maximaal € 4.242 (€ 4.242). De afkoop van een dergelijke ‘kleine lijfrente’ wordt alleen in de heffing van loon- en inkomstenbelasting betrokken. De berekening van de revisierente – die normaliter verschuldigd is – blijft hierbij achterwege.
1.12 Giftenaftrek Giften zijn aftrekbaar als zij zijn gedaan aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Aftrek is alleen mogelijk als de bedoelde instellingen door de Belastingdienst als ANBI zijn aangemerkt. Vereist wordt dat de instelling is gevestigd in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen, Aruba of een aangewezen mogendheid. De lijst met aangewezen instellingen is te vinden op www.belastingdienst.nl. Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar, zonder drempel en plafond. Deze giften moeten wel in een bij de notaris opgemaakte akte of, nieuw per 2014, in een onderhandse akte van schenking die voldoet aan bepaalde voorwaarden zijn vastgelegd voor een periode van ten minste 5 jaar. Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of, als dat meer is, 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze andere giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun andere giften en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen. Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,19) per kilometer. Het afzien van een kostenvergoeding, bijvoorbeeld door een vrijwilliger, kan onder voorwaarden worden aangemerkt als aftrekbare gift. Een gift aan een ANBI die is aangemerkt als culturele instelling kan ook in 2014 in aanmerking worden genomen voor 1,25 keer het bedrag van de gedane gift. Deze extra aftrek wordt toegepast over maximaal € 5.000 van de aan culturele instellingen gedane giften. Meer informatie: daargeefjeom.nl
1.13
Aftrek uitgaven monumentenpanden Onderhoudskosten voor monumenten zijn (na aftrek van eventuele subsidies) voor 80% aftrekbaar. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen monumenten die als eigen woning worden belast in box 1 en monumenten die als overig vermogen worden belast in box 3.
1.14
Verliezen op beleggingen in durfkapitaal Tot 1 januari 2011 gold persoonsgebonden aftrek voor verliezen op directe beleggingen in durfkapitaal. Een bedrag dat door de schuldeiser binnen 8 jaar na het verstrekken van de geldlening aan een beginnende ondernemer niet meer voor verwezenlijking vatbaar is en dat wordt afgeschreven, kon tot een bedrag van € 46.984 per beginnende ondernemer waaraan is geleend, in aanmerking worden genomen als persoonsgebonden aftrekpost.
16 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Deze persoonsgebonden aftrekpost is vanaf 1 januari 2011 vervallen, maar voor leningen die voor 1 januari 2011 zijn verstrekt blijft de aftrek mogelijk. Indien een nagekomen terugbetaling komt op een afgeschreven lening en daarvoor aftrek is toegestaan, wordt – ook nog na 1 januari 2011 – de persoonsgebonden aftrek in zoverre teruggenomen.
1.15
Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (Vamil) De Vamil biedt de mogelijkheid de investeringskosten willekeurig af te schrijven en geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). De Vamil kan worden toegepast op 75% van de aanschaffings- en voortbrengingskosten, verminderd met de restwaarde. De overige 25% volgt het reguliere afschrijfregime. In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen willekeurig worden afgeschreven.
1.16 Investeringsaftrek De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) in sommige gevallen een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek. Deze aftrek kan de vorm hebben van een kleinschaligheids investeringsaftrek, een energie-investeringsaftrek en een milieu-investeringsaftrek. 1.16.1
Kleinschaligheidsinvesteringaftrek (KIA) De KIA is bedoeld om investeringen van een beperkte omvang te bevorderen. Zuinige personenauto’s komen vanaf 2014 niet meer in aanmerking voor de KIA. De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een bedrag dat volgt uit de tabel van de winst over dat jaar aftrekken. Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van: 2014 en 2013 meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
–
€ 2.300
0
€ 2.300
55.248
28% van het investeringsbedrag
55.248
102.311
€ 15.470
102.311
306.931
€ 15.470 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 102.311 te boven gaat
306.931
-
0
Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkings verband samengenomen. 1.16.2
Energie-investeringsaftrek (EIA) De EIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Energielijst (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie). Hieronder kunnen voor energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft.
17 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Het percentage voor de EIA bedraagt 41,5 (41,5%). De EIA is van toepassing op investeringen waarvan het investeringsbedrag hoger is dan € 2.500 (€ 2.300). Als bedrag aan energie- investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 118.000.000. Bij een samen werkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samen genomen. Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) als de EIA in aanmerking komen. Heeft de ondernemer gekozen voor de EIA, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek (MIA). 1.16.3
Milieu-investeringsaftrek (MIA) De MIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieuadvies. De MIA bedraagt in 2014 (en 2013): • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 36%; • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 27%, en; • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 13,5%. De MIA is van toepassing op investeringen waarvan het investeringsbedrag hoger is dan € 2.500 (€ 2.300). In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen in aan merking worden genomen. Investeringen kunnen voor zowel de KIA als de MIA in aanmerking komen. Heeft de onder nemer gekozen voor de EIA, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de MIA.
1.16.4 Desinvesteringsbijtelling Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2014 vastgesteld op € 2.300 (€ 2.300).
1.17
Research en Development Aftrek (RDA) De RDA moet het voor ondernemers nog aantrekkelijker maken speur- en ontwikkelingswerk (S&O) uit te voeren. Voor de S&O-werkzaamheden die ondernemers verrichten in hun eigen onderneming krijgen zij reeds de aftrek speur- en ontwikkelingswerk. De loonkosten van eventuele werknemers die S&O verrichten worden gefacilieerd via de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk. De RDA is gericht op de S&O-uitgaven van ondernemers die niet zien op arbeid, bijvoorbeeld investeringen in apparatuur en materialen. De RDA wordt als extra aftrekpost in aanmerking genomen bij de fiscale winstbepaling. De aftrek bedraagt 60% (54%) van de door Agentschap NL vastgestelde kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan S&O dat is erkend in een S&O-verklaring.
18 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.18 Oudedagsreserve De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 10,9 % (12%) van de winst, maar niet meer dan € 9.542 (€ 9.542). Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies. De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
1.19 Ondernemersaftrek De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van: • de zelfstandigenaftrek; • de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk; • de meewerkaftrek; • de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en • de stakingsaftrek. 1.19.1 Zelfstandigenaftrek De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Met ingang van 1 januari 2012 is de zelfstandigenaftrek een vast bedrag. Het is nu niet meer afhankelijk van de hoogte van de winst. De zelfstandigenaftrek bedraagt € 7.280 (€ 7.280). Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen onder nemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.123 (€ 2.123) (startersaftrek). De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd heeft bereikt bedraagt 50% van de zelfstandigenaftrek. De zelfstandigenaftrek voor niet-starters kan niet verrekend worden met ander box 1inkomen, zoals loon of een VUT-uitkering. Als dit tot gevolg heeft dat (een deel van) de zelfstandigenaftrek niet kan worden gerealiseerd, wordt de niet gerealiseerde zelfstandigen aftrek maximaal negen jaar voortgewenteld om in een toekomstig jaar alsnog te verrekenen met de winst. 1.19.2
Aftrek speur- en ontwikkelingswerk De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur besteedt aan werk dat door Agentschap NL bij een S&O-verklaring is aangemerkt als S&O. De S&O aftrek bedraagt € 12.310 (€ 12.310). Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen onder nemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 6.157 (€ 6.157) (aanvullende S&O-aftrek starters).
19 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.19.3 Meewerkaftrek De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt: gelijk aan of meer dan
maar minder dan
bedraagt de meewerkaftrek
525
875
1,25% van de winst
875
1.225
2% van de winst
1.225
1.750
3% van de winst
1.750
1.19.4
4% van de winst
Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.
1.19.5 Stakingsaftrek De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.
1.20 MKB-winstvrijstelling De MKB-winstvrijstelling bedraagt 14% van de winst na toepassing van de ondernemersaftrek. De MKB-winstvrijstelling stelt een vast percentage van de winst vrij van belasting.
1.21
Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal: Bij
2014
2013
€ 443.059
€ 443.059
· overdrachten door ondernemers met een leeftijd tussen de 15 en 5 jaar lager dan de AOW-leeftijd (2014: een leeftijd tussen de 50 jaar en 2 maanden en 60 jaar en 2 maanden) · overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan
221.537
221.537
In de overige gevallen
110.774
110.774
· overdrachten door ondernemers die ten hoogste 5 jaar jonger zijn dan de AOW-leeftijd (2014: ouder dan 60 jaar en 2 maanden) · overdrachten door ondernemer die 45% of meer arbeidsongeschikt is · het staken van de onderneming door overlijden
20 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.22
Box 2
1.22.1
Antimisbruikmaatregel afgezonderd particulier vermogen in box 2 Het ontlopen van box 2-heffing door middel van een afgezonderd particulier vermogen (bijvoorbeeld een trust) die onder de zogenoemde ‘toerekeningsstop’ van het APV-regime gaat vallen, wordt tegengegaan. Ten eerste door expliciet te bepalen dat er sprake is van een belaste vervreemding van een aanmerkelijk belang wanneer de aandelen niet langer aan de inbrenger of diens erfgenamen worden toegerekend. Ten tweede door een maatregel te nemen die geconstrueerde verliesneming tegengaat.
1.23
Box 3
1.23.1
Eén peildatum Vanaf 2011 wordt de rendementsgrondslag gepeild op 1 januari van het kalenderjaar.
1.23.2
Heffingvrij vermogen Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 21.139 (€ 21.139). De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van partners (zijnde de gezamenlijke rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het gezamenlijke heffingvrije vermogen) kan tussen partners in elke gewenste verhouding worden toebedeeld.
1.23.3 Ouderentoeslag Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2013 de AOW-leeftijd hebben bereikt. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend: Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek) van: 2014 en 2013 Meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de ouderentoeslag
-
€ 14.302
€ 27.984
€ 14.302
19.895
13.992
19.895
-
Nihil
Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de grondslag sparen en beleggen (zijnde de rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen) voor toepassing van de ouderentoeslag niet meer bedragen dan € 279.708 (€ 279.708). Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 559.416 (€ 559.416) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag. 1.23.4
Vrijstelling groene beleggingen Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld groene beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 56.420 (€ 56.420). Groene beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene fondsen. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan geldt een gezamenlijke vrijstelling voor groene beleggingen van € 112.840 (€ 112.840).
21 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
1.23.5
Vrijstelling spaarloonregeling De spaarloonregeling is vervallen per 1 januari 2012. Er geldt een overgangsregeling.
1.23.6
Vrijstelling voor een uitvaartverzekering De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.859 (€ 6.859). Deze vrijstelling geldt ook voor de bankspaarvariant, waarbij mensen op een geblokkeerde bankrekening genoemd bedrag kunnen sparen voor de uitvaart.
1.23.7
Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht Voor op 14 september 1999 al bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft, dan geldt een gezamenlijke vrijstelling van € 246.856.
1.23.8 Schulden Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.900 (€ 2.900). Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde partner heeft, geldt een schuldendrempel van € 5.800 (€ 5.800) voor de belastingplichtige en diens partner samen. 1.23.9
Vrijstelling contant geld Er geldt een vrijstelling voor contant geld en vergelijkbare vermogensrechten (zoals een chipkaart en cadeaubonnen) van € 512 (€ 512) per belastingplichtige en dus € 1.024 (€ 1.024) voor partners.
22 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
2 Loonbelasting
2.1 Stamrechtvrijstelling Per 1 januari 2014 vervalt de stamrechtvrijstelling voor nieuwe gevallen. Voor op 31 december 2013 bestaande aanspraken geldt overgangsrecht. Van een op 31 december 2013 bestaande aanspraak is in ieder geval sprake indien aan de volgende drie voorwaarden is voldaan: 1 De aard en de omvang van de vrijgestelde stamrechtaanspraak is op 31 december 2013 voldoende bepaald of bepaalbaar. 2 Vóór 1 januari 2014 dient een vaststellingsovereenkomst te zijn getekend, waaruit het stamrecht blijkt dat aan de wettelijke vereisten voldoet. 3 De ontslagdatum dient op 31 december 2013 vast te staan. Het feitelijke ontslag hoeft niet per se in 2013 te zijn gelegen. Wel moet het aangezegd zijn vóór 1 januari 2014 en moet het binnen een korte termijn worden uitgevoerd. Van een korte termijn is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn. Vanaf 1 januari 2014 kan de waarde van de op 31 december 2013 bestaande stamrecht aanspraak ook geheel of gedeeltelijk op een eerder moment worden uitgekeerd dan het geval zou zijn bij toepassing van de tot 1 januari 2014 geldende voorwaarden. In het jaar 2014 geldt aanvullend de 80%-regeling. De 80%-regeling houdt in dat bij een volledige aanwending ineens van de aanspraak slechts 80% van de waarde van de aanspraak belast wordt. Om van de 80%-regeling gebruik te kunnen maken, geldt als voorwaarde dat het geld ter financiering van de aanspraak voor 15 november 2013 door de werkgever is overgemaakt naar de aanbieder.
23 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
2.2
Bijtelling auto van de zaak Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer die in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een bijtelling van tenminste 4%. Indien de CO2–uitstoot hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per kilometer geldt gedurende 60 maanden een 7%-bijtelling. In de tabel hieronder zijn de CO2-schijfgrenzen per 1 januari 2014 en per 1 januari 2015 opgenomen. Bijtelling afhankelijk van CO2-uitstoot (in gr/km) 1 januari 2014
1 januari 2015
0
0
Alle brandstoffen m.u.v. diesel 4% bijtelling 7% bijtelling
1–50
1–50
14% bijtelling
51–88
51–82
20% bijtelling
89–117
83–110
25% bijtelling
>117
>110
0
0
Diesel 4% bijtelling 7% bijtelling
1–50
1–50
14% bijtelling
51–85
51–82
20% bijtelling
86–111
83–110
25% bijtelling
>111
>110
2.3 Reiskostenvergoeding De maximale belastingvrije vergoeding van zakelijke kilometers is € 0,19 per kilometer, ongeacht het vervoermiddel. Als een werknemer met het openbaar vervoer reist, kan de werkgever kiezen: er kan maximaal € 0,19 per kilometer belastingvrij worden vergoed, maar in plaats daarvan mogen ook de werkelijke reiskosten belastingvrij worden vergoed. Deze maximale belastingvrije vergoeding geldt zowel voor werkgevers die de werkkostenregeling (WKR) toepassen als voor werkgevers die het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen toepassen.
2.4 Werkkostenregeling In de WKR kan, naast een aantal gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen, maximaal 1,5% van het bij de werknemer te belasten belaste loon (de ‘vrije ruimte’) dat onder art.20a, 20b, 26 en 26b Wet LB 1964 valt, worden besteed aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor werknemers. Over het bedrag boven de vrije ruimte (en afgezien van de gerichte vrij stellingen en nihilwaarderingen) moet de werkgever loonbelasting betalen in de vorm van een (gebruteerde) eindheffing van 80%. De datum waarop de WKR voor alle werkgevers gaat gelden is een jaar opgeschoven en is gesteld op 1 januari 2015. De waarde van voorzieningen zoals die gelden onder de WKR zijn geïndexeerd. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 3,15 per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,35 per dag.
24 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Voor meer informatie over toepassing van de werkkostenregeling zie: www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/personeel_ en_loon/loon/gerichte_vrijstellingen_nihilwaarderingen_en_normbedragen_ werkkostenregeling/gerichte_vrijstellingen_nihilwaarderingen_en_normbedragen_ werkkostenregeling
2.5
Bestaande regeling vrije vergoedingen en verstrekkingen Indien niet wordt gekozen voor de werkkostenregeling, is de regeling over vrije vergoedingen en verstrekkingen van toepassing:
2.5.1
Maaltijden in bedrijfskantines Voor een maaltijd in een bedrijfskantine gelden de volgende normbedragen: 2014 Warme maaltijd
2.5.2
€ 4,60
Koffiemaaltijd/Lunch
2,40
Ontbijt
2,40
Consumpties tijdens werktijd De vrijgestelde vergoeding voor consumpties tijdens werktijd (maaltijden vallen hier niet onder) bedraagt maximaal € 2,75 per week of € 0,55 per dag.
2.5.3 Personeelsleningen Er is in 2014 geen sprake van een te belasten rentevoordeel als de werknemer ten minste 4% rente betaalt over het geleende bedrag. 2.5.4 Geschenkenregeling De werkgever mag 20% eindheffing toepassen over geschenken in natura aan een werknemer, voor zover de waarde in het economische verkeer niet meer is dan € 70 per kalenderjaar. 2.5.5 Fietsregeling De werkgever kan eens per drie jaren de aanschafkosten van een fiets van de werknemer tot een bedrag van € 749 onbelast vergoeden als de werknemer voor woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets. De werkgever mag voor met de fiets samenhangende zaken in 2014 maximaal € 82 onbelast aan zijn werknemer vergoeden of verstrekken. Het maximum van € 82 per kalenderjaar geldt voor vergoedingen en verstrekkingen samen.
25 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
3
Afdrachtvermindering loonbelasting
3.1
Afdrachtvermindering onderwijs De afdrachtvermindering onderwijs wordt met ingang van 1 januari 2014 afgeschaft. Vanaf dat moment zal een nieuwe, vervangende subsidieregeling gaan gelden. Deze regeling zal vallen onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De afdrachtvermindering onderwijs was bedoeld om leerwerktrajecten en de bijbehorende leerwerkplaatsen te stimuleren. Voor werkgevers was het mogelijk om op grond van deze regeling aanspraak te maken op een fiscale tegemoetkoming in de kosten van begeleiding. Leerwerktrajecten moeten vanuit onderwijsdoelstellingen wel aan een bepaalde kwaliteit voldoen. Voor de Belastingdienst bleek dit niet goed controleerbaar.
3.2
Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk Werkgevers kunnen een afdrachtvermindering van loonbelasting krijgen voor werknemers die (gekwalificeerd) speur- en ontwikkelingswerk (S&O) verrichten. Per 1 januari 2014 wordt deze regeling op enkele punten aangepast. Aanpassing parameters eerste schijf Het percentage van de eerste schijf voor niet-starters bedraagt in 2014 35%. Voor starters blijft het percentage in de eerste schijf 50%. Het percentage voor de eerste schijf is vanaf 2014 van toepassing op de S&O-loonsom voor zover dit loon in totaal niet meer bedraagt dan € 250.000. Het percentage over de resterende S&O-loonsom (tweede schijf) blijft 14%. De maximale afdrachtvermindering S&O blijft € 14 miljoen.
Parameters S&O-afdrachtvermindering 2013
2014
Tarief eerste schijf
38%
35%
Tarief eerste schijf starters
50%
50%
€ 200.000
€ 250.000
Loongrens eerste schijf Tarief tweede schijf Plafond
14%
14%
€ 14 mln.
€ 14 mln.
Verruiming verrekeningsmogelijkheden afdrachtvermindering S&O Per 1 januari 2014 worden de verrekeningsmogelijkheden voor de afdrachtvermindering S&O verruimd. Tot 2014 kan een werkgever het bedrag van de afdrachtvermindering S&O alleen verrekenen met de tijdvakken die vallen binnen de periode van de S&O-verklaring. Vanaf 1 januari 2014 mag de werkgever het restant verrekenen met alle tijdvakken in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de S&O-verklaring betrekking heeft. S&O-periode voor alle werkgevers verlengd naar twaalf maanden per kalenderjaar Per 1 januari 2014 mag een werkgever een S&O-verklaring aanvragen voor maximaal twaalf maanden per kalenderjaar. Dit was voor een deel van de werkgevers tot nu toe maximaal zes maanden. De periode van twaalf maanden gold eerder alleen voor werkgevers met een onderzoek- of ontwikkelafdeling. 26 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
4
Schenk- en erfbelasting
4.1
Tarieven schenk- en erfbelasting
Tarieven schenk- en erfbelasting 2014 Deel van de belaste verkrijging
Tariefgroep 1 (partners en kinderen)
Tariefgroep 1A (kleinkinderen)
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
€ 0 – € 117.214
10%
18%
30%
€ 117.214 – hoger
20%
36%
40%
Tariefgroep 1 (partners en kinderen)
Tariefgroep 1A (kleinkinderen)
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
€ 0 – € 118.254
10%
18%
30%
€ 118.254 – hoger
20%
36%
40%
Tarieven schenk- en erfbelasting 2013 Deel van de belaste verkrijging
4.2
Vrijstellingen schenkbelasting
Vrijstellingen schenkbelasting Kinderen Kinderen 18 – 40 jaar (eenmalig)
2014
2013
€ 5.229
€ 5.141
25.096
24.676
52.281
51.407
2.092
2.057
of Kinderen 18 – 40 jaar (eenmalig) indien schenking wordt aangewend voor de eigen woning of voor een studie Overige verkrijgers
Er is een overgangsregeling. Als vóór 1 januari 2010 gebruik gemaakt is van de eenmalige verhoogde vrijstelling, mag het aanvullende bedrag voor de eigen woning nog vrijgesteld worden geschonken. De extra verhoogde vrijstelling voor de eigen woning geldt ook als niet een bedrag maar een woning wordt geschonken. 4.2.1
Tijdelijk verruimde vrijstelling voor de eigen woning Van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 is de vrijstelling van de schenkbelasting tijdelijk verruimd: • De hoogte van de vrijstelling wordt verruimd tot € 100.000. • De schenking mag ook worden verkregen van een familielid of van een derde. • De ontvanger hoeft niet meer tussen de 18 en 40 jaar te zijn. • De schenking mag ook gebruikt worden voor de aflossing van een restschuld. • Voor toepassing van de vrijstelling moeten zowel schenking als besteding plaatsvinden vóór 1 januari 2015.
27 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
4.3
Vrijstellingen erfbelasting Vrijstellingen erfbelasting partners
2014
2013
€ 627.367
€ 616.880
kinderen en kleinkinderen
19.868
19.535
bepaalde zieke en gehandicapte kinderen
59.601
58.604
ouders
47.053
46.266
2.092
2.057
overige verkrijgers
De vrijstelling geldt ook als meer wordt verkregen dan het bedrag van de vrijstelling. Als een partner in 2014 bijvoorbeeld € 727.367 uit de nalatenschap van een erflater verkrijgt, is de vrijstelling van € 627.367 van toepassing en wordt slechts een verkrijging van € 100.000 in de heffing betrokken.
4.4 Ondernemingsvermogen Een verkrijging van ondernemingsvermogen is tot een waarde van € 1.045.611 (€ 1.028.132) van de objectieve onderneming voor 100% vrijgesteld. Voor ondernemingen die meer waard zijn dan die € 1.045.611 (€ 1.028.132) geldt voor het meerdere een vrijstelling van 83%. Als een deel van een objectieve onderneming wordt verkregen, wordt de 100% vrijstelling naar rato toegepast. Voor belasting, die eventueel nog verschuldigd is over het niet vrijgestelde deel, kan 10 jaar uitstel van betaling worden verkregen.
28 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
5
Belastingen op milieugrondslag
5.1
Tarieven De tarieven van de belasting op leidingwater, de kolenbelasting en de energiebelasting worden verhoogd als gevolg van de jaarlijkse indexering. De indexatiefactor voor 2014 is 1,7 %. Er wordt geen indexering toegepast op het vaste energiebelastingtarief voor aardgas dat via een CNG-vulstation wordt afgeleverd. Dat vaste tarief wordt namelijk de komende twee jaar elk jaar verhoogd met ruim 3 eurocent per kubieke meter aardgas.
5.1.1
Belasting op leidingwater Het tarief van de leidingwaterbelasting, per kubieke meter, bedraagt: vanaf 1 juli 2014
tot 1 juli 2014
2013
€ 0,33
€ 0,33
€ 0,165
Leidingwater (tot 300 kubieke meter) 300 – 50.000 kubieke meter
0,40
50.000 – 250.000 kubieke meter
0,36
250.000 – 1.250.000 kubieke meter
0,26
Meer dan 1.250.000 kubieke meter
0,05
5.1.2 Afvalstoffenbelasting Met ingang van 1 april 2014 wordt de afvalstoffenbelasting geherintroduceerd met een tarief van € 17 per 1000 kilogram stortafval. 5.1.3
Belasting op kolen Het tarief van de kolenbelasting, per 1000 kilogram, bedraagt:
Kolen
2014
2013
€ 14,27
€ 14,03
5.1.4 Energiebelasting De tarieven voor de energiebelasting bedragen voor aardgas per kubieke meter en voor elektriciteit per kilowattuur (kWh): 2014
2013
€ 0,1894
€ 0,1862
170.000 – 1 mln.
0,0446
0,0439
1 mln. – 10 mln.
0,0163
0,0160
Boven 10 mln.
0,0117
0,0115
T.b.v. CNG-vulstation*
0,1280
0,0959
Aardgas (kubieke meter) 0 – 170.000
* Een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar uitsluitend aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen.
29 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
2014
2013
€ 0,1185
€ 0,1165
10.000 – 50.000
0,0431
0,0424
50.000 – 10 mln.
0,0115
0,0113
Boven 10 mln. niet-zakelijk
0,0010
0,0010
Boven 10 mln. zakelijk
0,0005
0,0005
Elektriciteit (kWh) 0 – 10.000
Op de energiebelasting op elektriciteit, die aan de hand van deze tarieven is berekend, wordt vervolgens per elektriciteitsaansluiting met verblijfsfunctie (bijvoorbeeld een aansluiting in een eengezinswoning) een belastingvermindering van € 318,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden toegepast. Voor elektriciteitsaansluitingen zonder verblijfsfunctie geldt een belastingvermindering van € 119,62. 5.1.5
Opslag duurzame energie Naast de energiebelasting wordt sinds 1 januair 2013 een opslag duurzame energie (ODE) geheven. Deze bedraagt voor aardgas per kubieke meter en voor elektriciteit per kilowattuur (kWh):
2014
2013
Aardgas (kubieke meter) 0 – 170.000
€ 0,0046
€ 0,0023
170.000 – 1 mln.
0,0017
0,0009
1 mln. – 10 mln.
0,0005
0,0003
Boven 10 mln.
0,0004
0,0002
2014
2013
€ 0,0023
€ 0,0011
0,0027
0,0014
Elektriciteit (kWh) 0 – 10.000 10.000 – 50.000 50.000 – 10 mln.
0,0007
0,0004
Boven 10 mln. niet-zakelijk
0,000034
0,000017
Boven 10 mln. zakelijk
0,000034
0,000017
30 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
6 Autobelastingen
6.1
Tarieven BPM De komende jaren groeien de CO2-grenzen voor benzine en diesel langzaam naar elkaar toe. Vanaf 2015 wordt er geen onderscheid meer gemaakt en gelden in de BPM voor benzine- en dieselauto’s dezelfde CO2-grenzen en CO2-tarieven. In de onderstaande tabel zijn de tarieven van de BPM per 1 januari 2014 opgenomen. Deze tarieven zijn al aangepast aan de inflatie (1,7%).
Tabellen tarieven BPM 2014 Tarieven benzineauto’s (inclusief aardgas en lpg) Bij een CO2-uitstoot van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting voor een personenauto die wordt aangedreven anders dan door een motor met compressieontsteking, het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I
II
III
IV
–
88
0
0
88 gram/km
124
0
€ 105
124 gram/km
182
€3.780
€ 126
182 gram/km
203
€ 11.088
€ 237
203 gram/km
–
€ 16.065
€ 474
Tarieven dieselauto’s Bij een CO2-uitstoot van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I
II
III
IV
–
85
0
0
85 gram/km
120
0
€ 105
120 gram/km
175
€ 3.675
€ 126
175 gram/km
197
€ 10.605
€ 237
197 gram/km
–
€ 15.819
€ 474
Dieseltoeslag De toeslag voor personenauto’s met een dieselmotor is € 72,93 per gram CO2-uitstoot boven de 70 gram CO2-uitstoot per kilometer.
31 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
6.2
Faciliteit Euro-6 dieselpersonenauto’s Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid om Euro-6 dieselpersonenauto’s fiscaal te stimuleren. Deze stimulering hield in dat in 2013 voor een Euro-6 dieselpersonenauto een korting op de BPM geldt van € 500. Vanaf 2014 vervalt deze stimulering.
6.3
Tarieven MRB De tarieven van de motorrijtuigenbelasting (MRB) worden aangepast aan de inflatie. De inflatiecorrectie voor 2014 is 1,7%.
6.4
Vrijstelling zeer zuinige auto’s in MRB De vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor zeer zuinige auto’s vervalt per 1 januari 2014 voor zowel nieuwe als bestaande personenauto’s. Vanaf 2014 zal de MRB hierdoor alleen nog op gewicht gebaseerd zijn. Tot 1 januari 2014 gelden de huidige CO2-grenzen voor de vrijstelling in de MRB voor zeer zuinige auto’s (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). Personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km zullen tot en met 2015 worden vrijgesteld. Deze vrijstelling is bedoeld om de ontwikkeling, aanschaf en gebruik van de nieuwe generatie zeer zuinige auto’s te stimuleren. In de praktijk betreft het voornamelijk (semi)elektrische auto’s.
6.5
Vrijstelling oldtimers in MRB Vanaf 1 januari 2014 zijn alle motorrijtuigen van 40 jaar en ouder vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting (MRB). Daarnaast komt er een overgangsregeling voor personen- en bestelauto’s rijdend op benzine, alsmede motorrijwielen, bussen en vrachtauto’s, die op 1 januari 2014 26 jaar of ouder zijn maar nog geen 40 jaar. Personen- en bestelauto’s niet rijdend op benzine zoals bijvoorbeeld diesel- en LPG-auto’s komen niet in aanmerking voor de overgangsregeling. De beperking van ‘uitsluitend op benzine rijden’ geldt niet voor vrachtauto en autobus.
6.5.1
De overgangsregeling voor oldtimers Motorrijtuigen die onder de overgangsregeling vallen, komen in aanmerking voor een kwarttarief. Het kwarttarief geldt voor een heel kalenderjaar met een maximum van € 120. Voorwaarde is wel dat er in de maanden januari, februari en december geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg. Als de overgangsregeling wordt toegepast voor een voertuig en er toch mee wordt gereden of als het voertuig toch wordt geparkeerd op de openbare weg in januari, februari en december is de houder van het voertuig alsnog de normale MRB verschuldigd voor het gehele kalenderjaar plus een forse verzuimboete. De houder van het voertuig kan jaarlijks kiezen voor de toepassing van de overgangsregeling voor het komend kalenderjaar. De aanvraag en de betaling moeten gedaan zijn vóór 1 januari. De overgangsregeling treedt al op 1 januari 2014 in werking. Om in 2014 gebruik te kunnen maken van deze regeling ontvangt de houder van het voertuig daarom eind 2013/begin 2014 een brief en krijgt hij tot 1 maart 2014 de tijd om een keuze te maken en te betalen. Ook mag er in de maanden januari en februari 2014 gewoon gebruik van de openbare weg worden gemaakt.
32 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
7
Vennootschapsbelasting
7.1 Tarieven De tarieven 2014 en 2013 zijn gelijk. Bij een belastbaar bedrag van: meer dan
niet meer dan
–
€ 200.000
bedraagt het percentage
€ 200.000
7.2
20,0 25,0
Antimisbruikmaatregel afgezonderd particulier vermogen Het ontlopen van een renteaftrekbeperking door middel van een afgezonderd particulier vermogen (bijvoorbeeld een trust) die onder de zogenoemde ‘toerekeningsstop’ van het APV-regime valt, wordt tegengegaan.
7.3
Fiscale beleggingsinstelling Vastgoedbeleggingsinstellingen mogen ook ondersteunende werkzaamheden bij de verhuur van vastgoed verrichten, mits deze werkzaamheden worden ondergebracht in een belaste dochtervennootschap.
33 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
8
Btw en accijns
8.1
Btw
8.1.1
Btw integratielevering Met ingang van 1 januari 2014 vervalt de zogenoemde integratielevering. Wanneer een ondernemer zelf een goed vervaardigt en dit goed vervolgens gaat gebruiken voor prestaties die deels of geheel van btw zijn vrijgesteld, dan werd dit tot 2014 aangemerkt als een met btw belaste integratielevering. De btw werd vervolgens geheven over de waarde van dat vervaardigde goed. Nu deze integratielevering is afgeschaft, betekent dit geen heffing van btw meer in die gevallen. Daarnaast vervalt daarmee ook het integrale recht op aftrek van btw op de kosten die met die vervaardiging van het goed gemoeid zijn.
8.1.2
Verlaagd btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen Het verlaagde btw-tarief voor arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen die ouder zijn dan twee jaar is verlengd tot en met 31 december 2014. Het verlaagde btw-tarief voor het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatie materiaal aan vloeren, muren en daken van woningen die ouder zijn dan twee jaar wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd: • het verlaagde btw-tarief mag worden toegepast op de arbeidscomponent van het aanbrengen van (isolatie)glas; • het verlaagde btw-tarief mag niet langer worden toegepast op de bij de isolatie werkzaamheid gebruikte (isolatie)materialen.
8.2 Accijnzen 8.2.1 Alcoholaccijns Met ingang van 1 januari 2014 worden de accijnstarieven van alle alcoholhoudende producten verhoogd met 5,75%. Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt de accijns per fles van 0,75 liter: 2014
2013
€ 0,33
€ 0,31
Wijn van 8,5 – 15% alcohol
0,67
0,63
Wijn met meer dan 15% alcohol
0,97
0,92
Mousserende wijn en champagne tot 8,5% alcohol
0,36
0,34
Mousserende wijn en champagne met meer dan 8,5% alcohol
1,90
1,80
Tussenproducten tot 15% alcohol
0,79
0,75
Tussenproducten zoals port en sherry met meer dan 15% alcohol
1,12
1,06
Mousserende tussenproducten, ongeacht alcoholpercentage
1,90
1,80
Wijn tot 8,5% alcohol
Ook de accijns op bier wijzigt met ingang van 1 januari 2014. Het accijnstarief bedraagt dan voor ‘standaard’ pils € 0,38 per liter.
34 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
8.2.2 Tabaksaccijns Per 1 januari 2014 is er geen wijziging in het accijnstarief van tabaksproducten. Per 1 april 2014 vindt de jaarlijkse aanpassing plaats van de tarieven van de tabaksaccijns. Dit gebeurt op basis van de wijziging in het gemiddelde prijspeil van sigaretten en shag. 8.2.3
Accijns van LPG, LNG en minerale oliën De accijns van LPG wordt met ingang van 1 januari 2014 verhoogd met 7 cent per liter. Voor vloeibaar gemaakt aardgas, vloeibaar gemaakt methaan en vloeibaar gemaakt biogas (hierna gezamenlijk LNG genoemd) dat wordt belast naar het accijnstarief van LPG komt er een tijdelijke teruggaafregeling. Dit betreft voor de jaren 2014 tot en met 2018 een vast bedrag van € 125 per 1000 kg zonder toepassing van de jaarlijkse inflatiecorrectie. De gebruikers van LNG genieten tijdelijk dit voordeel omdat het gebruik van LNG positieve economische gevolgen heeft voor investeringen, werkgelegenheid en innovatie. De teruggaaf hoeft niet door elke gebruiker apart te worden aangevraagd, maar door de ondernemer die de accijns over het LNG afdraagt. Die kan de teruggaaf in mindering brengen op de verkoopprijs. Het accijnstarief van diesel wordt met ingang van 1 januari 2014 verhoogd met bijna 4 cent per liter als gevolg van de jaarlijkse indexering en een extra verhoging van 3 cent per liter. De accijnstarieven van andere minerale oliën worden met ingang van 1 januari 2014 verhoogd als gevolg van de jaarlijkse indexering. De indexatiefactor voor 2014 is 1,7%. De accijnstarieven voor de meest gebruikte brandstoffen zijn in 2014 als volgt, waarbij het tarief is vermeld per liter (alleen LPG per kg):
Benzine
2014
2013
€ 0,76
€ 0,75
Kerosine
0,48
0,44
Diesel
0,48
0,44
LPG/LNG
0,32
0,18
Voor accijnstarieven van andere producten en voor de terug te ontvangen bedragen aan accijns in verband met bepaalde verzoeken om teruggaaf wordt verwezen naar www.douane.nl.
35 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
9 Overige
9.1 Overdrachtsbelasting Met ingang van 1 januari 2014 is elke verkrijging van een belang in een onroerende zaak door middel van een personenvennootschap zoals een CV of een maatschap (deze heeft geen rechtspersoonlijkheid) volledig belast met overdrachtsbelasting. Er geldt een uitzondering voor beleggingsfondsen en fondsen voor collectieve belegging in effecten zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht. Verkrijging van een participatie in dergelijke fondsen wordt volledig belast wanneer een derde belang of meer wordt verkregen.
9.2 Toeslagen 9.2.1
Nieuwe bedragen De bedragen en wijzigingen in het kindgebonden budget, de zorgtoeslag, de kinderopvang toeslag en de huurtoeslag zijn afkomstig van andere ministeries. De Belastingdienst zorgt voor de uitvoering en uitbetaling. Op www.toeslagen.nl kan voor de verschillende toeslagen een proefberekening worden gemaakt op basis van individuele gegevens.
9.2.2
Verhoging boetes toeslagen De boeten voor misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagen worden met ingang van 1 januari 2014 niet gewijzigd. De vastgestelde boetebedragen zijn: Verzuimboete lichte overtreding
Per 1 januari 2014
Boetemaximum
€ 4.920
Standaardboete
1e overtreding: waarschuwing 2e en volgende overtreding: € 344 (7% van het boetemaximum)
Vergrijpboete zware overtreding Per 1 januari 2014 Boetemaximum
100% van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met het beboetbare feit wordt teruggevorderd (150% bij recidive)
Standaardboete bij grove schuld 25% en bij recidive 75% van terug te vorderen bedrag Standaardboete bij opzet
50% en bij recidive 150% van terug te vorderen bedrag
Vanaf 1 januari 2014 geldt een ruimer overtredersbegrip voor toeslagen. Naast plegers en medeplegers, kunnen ook medeplichtigen, ‘doen plegers’ en uitlokkers worden beboet. De boete aan een medeplichtige wordt vastgesteld op tweederde van de in de tabel genoemde maxima. De doen pleger en de uitlokker kunnen de maximale boete opgelegd krijgen.
36 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
9.2.3
Fraudemaatregelen toeslagen • De termijn om te beslissen op een nieuwe aanvraag wordt verlengd van 8 naar 13 weken. Deze termijn kan met nogmaals 13 weken verlengd worden. • Er wordt geen voorschot verleend als de Belastingdienst onvoldoende informatie heeft over de aanvrager. • Er wordt geen voorschot verleend aan iemand die in de 5 jaar vóór de aanvraag straf rechtelijk is veroordeeld of aan wie een vergrijpboete is opgelegd. Hetzelfde geldt bij strafrechtelijke veroordeling en vergrijpboeten van de partner of de medebewoner. • Er wordt geen voorschot verleend bij aanvragen met terugwerkende kracht. • Er wordt geen voorschot verleend indien de belanghebbende, zijn partner of een mede bewoner niet of niet tijdig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. • Bij gerede twijfel aan woon- of verblijfplaats (vertrokken onbekend waarheen of adres in onderzoek) wordt de uitbetaling van een voorschot stopgezet. • Bij stop-en-betaalacties (ANPR-acties) kan een auto ook van de weg worden gehaald voor openstaande toeslagschulden. • Indien een derde kan beschikken over de bankrekening waarop een toeslag is ontvangen is die derde hoofdelijk aansprakelijk voor een terug te vorderen bedrag.
9.3
Overige fraudemaatregelen • Net als bij toeslagen wordt ook voor fiscale boetes het overtredersbegrip verruimd. Naast plegers en medeplegers, kunnen ook medeplichtigen, ‘doen plegers’ en uitlokkers worden beboet. • Iemand kan een vergrijpboete krijgen als hij opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen verstrekt om een hogere (voorlopige) teruggaaf of lagere te betalen (voorlopige) aanslag te kunnen krijgen. • De inspecteur kan afzien van het opleggen van een voorlopige aanslag: - bij twijfel over of het ontbreken van het adresgegeven; - bij strafrechtelijke veroordeling of vergrijpboete; - als de belastingplichtige niet of niet tijdig zijn aangifte inkomstenbelasting gedaan heeft. • Het opzettelijk niet betalen van een aangiftebelasting wordt strafbaar. • Met ingang van 1 december 2013 is het gebruik van één bankrekeningnummer verplicht voor de uitbetaling van toeslagen, de teruggaaf van inkomstenbelasting en omzetbelasting. Er is een aantal uitzonderingen, waaronder voor de kinderopvangtoeslag voor kinder opvangsinstellingen die een convenant hebben gesloten met de Belastingdienst.
37 | Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2014
Eindejaarspersbericht belastingen Mi Ministerie van Financiën Eindejaarspe bericht belastingen Ministerie van Fin Financiën Eindejaarspersbericht belas gen Ministerie van Financiën Eindejaa persbericht belastingen Ministerie van Financiën Eindejaarspersbericht belas belastingen Ministerie van Financiën E Eindejaarspersbericht belastingen Mi
Belastingdienst
Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 Uitgave 2 10 december 2013
Nieuwsbrief
Loonheffingen 2014 U vindt in deze nieuwsbrief informatie over de nieuwe regels vanaf 1 januari 2014 voor het inhouden en betalen van de loonheffingen. In deze nieuwsbrief verwijzen wij naar het Handboek Loonheffingen 2013 (hierna: Handboek 2013). U kunt het Handboek 2013 downloaden van www.belastingdienst.nl/loonheffingen. Het Handboek Loonheffingen 2014 kunt u vanaf eind januari downloaden. U kunt het vanaf begin maart ook online raadplegen. De onlineversie van het handboek houden we in 2014 actueel, de downloadversie niet. Meerdere uitgaven van de nieuwsbrief Bij de samenstelling van de eerste nieuwsbrief was de besluitvorming over een aantal nieuwe regelingen nog niet afgerond. Ook de tarieven en percentages voor 2014 waren nog niet bekend. Er verschijnen daarom verschillende uitgaven van de nieuwsbrief. Naast nieuwe onderwerpen staan in elke uitgave ook de onderwerpen uit de vorige uitgave. In ‘Belastingdienst actueel’ op www.belastingdienst.nl leest u wat de aanvullingen en veranderingen in elke uitgave zijn. Onderwerpen nieuwsbrief In deze nieuwsbrief vindt u informatie over de volgende onderwerpen: 1 Aanpassing van het partnerbegrip 2 Regeling van vrije vergoeding en verstrekkingen een jaar verlengd 3 Pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing) een jaar verlengd 4 Afschaffen afdrachtvermindering onderwijs 5 Aanpassingen afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk 6 Aangifte loonheffingen: veranderingen en aandachtspunten 7 Gevolgen Modernisering Ziektewet 8 Depotservice vervangt g-rekeningen 9 Niet op tijd betalen wordt strafbaar 10 Wijziging in het percentage van de heffingsrente 11 Veranderingen heffingskortingen 12 Hoogte loon en bijdrage voor Zvw of buitenlandse wettelijke zorgverzekering 13 Bijtelling voordeel privégebruik auto 14 Pensioenleeftijd omhoog naar 67 jaar 15 AOW-leeftijd omhoog 16 Stamrechtvrijstelling vervalt 17 Tarieven, bedragen en percentages vanaf 1 januari 2014
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
2
1 Aanpassing van het partnerbegrip Het partnerbegrip is op één punt gewijzigd. Het partnerbegrip is onder andere van belang voor de aanmerkelijkbelanghouder. Staan de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner op hetzelfde woonadres ingeschreven bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA)? En heeft de aanmerkelijkbelanghouder of zijn partner een minderjarig kind dat op hetzelfde adres staat ingeschreven? Dan moeten de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner allebei meerderjarig zijn om fiscaal partner te kunnen zijn. Dit laatste stond eerder niet in de wet. De maatregel geldt met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. 2 Regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen een jaar verlengd In 2014 kunt u nog het hele jaar gebruikmaken van de regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen.
Pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing) een jaar verlengd 3 De pseudo-eindheffing hoog loon blijft bestaan in 2014. Hebt u in 2013 een werknemer in dienst die in 2013 meer dan € 150.000 verdient? Dan moet u in 2014 16% belasting betalen over het bedrag boven de € 150.000. De pseudo-eindheffing hoog loon komt naast de loonheffingen die u al hebt ingehouden op het loon van uw werknemer. De regeling is inhoudelijk niet veranderd. Kijk voor meer informatie op www.belastingdienst.nl. U moet de pseudo-eindheffing hoog loon aangeven in het aangiftetijdvak waarin 31 maart 2014 valt. Let op! Neemt een werknemer in 2013 het volledige tegoed van de levenslooprekening op, waarbij u loonheffingen inhoudt over 80% van het tegoed? Dan hoeft u dit tegoed niet mee te tellen bij het bepalen of een werknemer meer dan € 150.000 verdient. 4 Afschaffen afdrachtvermindering onderwijs Per 1 januari 2014 vervalt de afdrachtvermindering onderwijs. Hiervoor in de plaats komt een subsidie regeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kijk voor meer informatie over de nieuwe subsidieregeling op www.rijksoverheid.nl. 5 Aanpassingen afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (s&o) Verruiming verrekeningsmogelijkheden afdrachtvermindering S&O Per 1 januari 2014 worden de verrekeningsmogelijkheden voor de afdrachtvermindering S&O verruimd. Nu kunt u het bedrag van de afdrachtvermindering alleen verrekenen met de tijdvakken die vallen binnen de periode van de S&O-verklaring. Per 1 januari 2014 mag u het restant verrekenen met alle tijdvakken in het kalenderjaar waarin de S&O-verklaring geldig is. S&O-periode voor alle werkgevers verlengd naar twaalf maanden per kalenderjaar Per 1 januari 2014 mag u een S&O-verklaring aanvragen voor maximaal twaalf maanden per kalenderjaar. Dit was maximaal zes maanden. De periode van twaalf maanden gold eerder alleen voor werkgevers met een onderzoek- of ontwikkelafdeling. 6 Aangifte loonheffingen: veranderingen en aandachtspunten De belangrijkste veranderingen in de aangifte loonheffingen 2014 zijn: – het vervallen van code loonbelastingtabel 251 – het niet gebruiken van code loonbelastingtabel 252 – het vervallen van inkomenscodes (looncodes) 44, 51 en 53 – het niet gebruiken van code B (zwangerschap of bevalling) bij loonvermindering – het vervallen van de rubriek ‘afdrachtvermindering onderwijs’ – het vervallen van de rubriek ‘gedifferentieerde premie WGA’ vanwege de Modernisering Ziektewet
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
3
– het toevoegen van de rubriek ‘gedifferentieerde premie Whk’ vanwege de Modernisering Ziektewet – sectorcodes uitzendbedrijven gewijzigd – naamswijziging sector ‘Taxi- en ambulancevervoer’ Belangrijke aandachtspunten in de aangifte loonheffingen 2014 zijn: – het aantal loonuren bij niet-opgenomen uitbetaalde vakantie-uren en de afronding van uren – de codes reden geen bijtelling auto bij gelijktijdig twee of meer auto’s van de zaak – het toepassen van nieuwe cao-codes – het gebruik van de rubriek ‘gespaard bedrag levensloopregeling’ – het gebruik van looncodes bij het opnemen van levenslooptegoed – het gebruik van looncodes bij aanvullingen op uitkeringen werknemersverzekeringen – het invullen van de rubriek ‘loon voor de loonbelastingen/volksverzekeringen’ (loon LB/PH) bij artiesten en beroepssporters – de begin- en einddatum inkomstenverhouding bij uitzendkrachten – het verantwoorden van ZW-uitkeringen door eigenrisicodragers onder inkomenscode (looncode) 31 – het verantwoorden van WGA-uitkeringen door eigenrisicodragers onder inkomenscode (looncode) 40 – samenloop van de witte en de groene tabel bij één inkomstenverhouding – wanneer ‘N’ invullen bij loonheffingskorting Vervallen code loonbelastingtabel 251 Vorig jaar is de code voor de loonbelastingtabel 251 (42%-tarief vitaliteitsregeling) toegevoegd. Omdat de vitaliteitsregeling niet doorgaat, is code 251 verwijderd uit de aangifte loonheffingen 2014. Code loonbelastingtabel 252 (bronheffing pensioenen Curaçao) niet gebruiken De code 252 (bronheffing pensioenen Curaçao) mag u ook dit jaar nog niet gebruiken. Op het moment dat dit bekend werd, was het te laat om de aangifte loonheffingen nog aan te passen. Vervallen inkomenscodes (looncodes) 44, 51 en 53 De inkomenscode (looncode) 44 (uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars) en inkomenscode (looncode) 51 (uitkering op grond van de Wet investeren in jongeren) zijn vervallen. Beide regelingen zijn opgegaan in de Wet werk en bijstand (inkomenscode (looncode) 43). Inkomenscode (looncode) 53 (uitkering op grond van de vitaliteitsregeling) is ook vervallen. Omdat de vitaliteitsregeling niet doorgaat, is inkomenscode 53 verwijderd uit de aangifte loonheffingen 2014. Code B (zwangerschap of bevalling) niet gebruiken bij loonvermindering Vanaf 1 januari 2014 mag u code B (zwangerschap of bevalling) niet meer gebruiken bij loonvermindering. Vervallen rubriek ‘afdrachtvermindering onderwijs’ Onlangs is besloten dat de afdrachtvermindering onderwijs wordt afgeschaft. Op het moment dat dit bekend werd, was het te laat om de aangifte loonheffingen nog aan te passen. Daarom staat de rubriek nog wel in de aangifte 2014, maar mag u deze niet gebruiken. Meer informatie over het afschaffen van de afdrachtvermindering onderwijs vindt u bij punt 4 van deze nieuwsbrief. Vervallen rubriek ‘gedifferentieerde premie WGA’ De rubriek ‘gedifferentieerde premie WGA’ is verwijderd vanwege de Modernisering Ziektewet. Kijk voor meer informatie op www.belastingdienst.nl.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
4
Toevoegen rubriek ‘gedifferentieerde premie Whk’ Vanwege de Modernisering Ziektewet is een nieuwe rubriek opgenomen: ‘gedifferentieerde premie Whk’. In de gedifferentieerde premie Whk is onder andere de gedifferentieerde premie WGA opgenomen. Kijk voor meer informatie op www.belastingdienst.nl. Sectorcodes uitzendbedrijven gewijzigd De sector uitzendbedrijven is verdeeld in vijf sectoronderdelen of risicopremiegroepen. Twee van deze sectoronderdelen zijn onderverdeeld in drie subpremiegroepen. De indeling in 2013 is: – Detachering – Intermediaire diensten – Uitzendbedrijven IA – kortingsklasse – middenklasse – opslagklasse – Uitzendbedrijven IIA – kortingsklasse – middenklasse – opslagklasse – Uitzendbedrijven IB + IIB De drie subpremiegroepen zijn gebaseerd op het ziekterisico van de uitzendbedrijven in die twee sectoronderdelen. Met ingang van 2014 wordt het ziekterisico van uitzendbedrijven verwerkt in de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) (zie ook punt 7 van deze nieuwsbrief ). De huidige indeling in subpremiegroepen is dan niet meer relevant en verdwijnt daarom. De indeling in de vijf sectoronderdelen blijft wel van belang voor de vaststelling van de premie voor het sectorfonds. Deze indeling wijzigt dan ook niet. De indeling in 2014 is: Sectorcode
Code risicopremiegroep
Sector
52
7
Detachering
52
8
Intermediaire diensten
52
9
Uitzendbedrijven IB en IIB
52
10
Uitzendbedrijven IA
52
11
Uitzendbedrijven IIA
Het volledige overzicht van alle sectoren vindt u bij punt 17 van deze nieuwsbrief. Omschrijving risicopremiegroep detachering verduidelijkt De omschrijving van de risicopremiegroep detachering is verduidelijkt. Onder de sector detachering vallen werknemers die werken bij een uitzendbedrijf dat niet onder een van de andere vier sectoronderdelen valt. Naamswijziging sector ‘Taxi- en ambulancevervoer’ Per 1 januari 2014 is de naam van sector 28 ‘Taxi- en ambulancevervoer’ gewijzigd in ‘Taxivervoer’. Dit heeft geen gevolgen voor de indeling van de sector.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
5
Aantal loonuren bij niet-opgenomen uitbetaalde vakantie-uren en afronding van uren Uitbetaalde niet-opgenomen vakantie-uren tellen mee als loonuren. U neemt de uitbetaalde uren op in het tijdvak van betaling. Loonuren rondt u af op hele uren. Een halfuur en meer rondt u naar boven af, minder dan een halfuur rondt u naar beneden af. Codes reden geen bijtelling auto bij gelijktijdig twee of meer auto’s van de zaak Hebt u in een tijdvak gelijktijdig twee of meer auto’s ter beschikking gesteld aan dezelfde werknemer? Dan zijn er drie situaties mogelijk: – U hoeft voor geen enkele auto bij te tellen. Kies de code reden geen bijtelling auto. Gelden er verschillende codes? Kies dan de code voor de auto die de werknemer in het tijdvak het langst ter beschikking stond. – U hoeft voor een of meer auto’s niet bij te tellen en voor een of meer auto’s wel. U hoeft geen code reden geen bijtelling auto in te vullen voor de onbelaste auto’s. Voor de belaste auto’s vult u de totale waarde van het privégebruik in. – U moet voor alle auto’s bijtellen. Vul de totale waarde van het privégebruik van de auto’s in. Toepassen nieuwe cao-codes Als u een nieuwe cao-code krijgt, dan mag u die toepassen in de eerstvolgende aangifte. Rubriek ‘gespaard bedrag levensloopregeling’ U mag deze rubriek alleen gebruiken als de waarde van het levenslooptegoed van uw werknemer per 31 december 2011 minimaal € 3.000 was en per 1 januari 2014 hoger is dan nul. Gebruik looncodes bij opnemen van levenslooptegoed Neemt een werknemer die op 1 januari jonger is dan 61 jaar van wie de dienstbetrekking niet is beëindigd en die volledig levensloopverlof geniet, tegoeden op uit zijn levenslooptegoed? Dan gebruikt u voor de opname uit het levenslooptegoed dezelfde code die gold voor het arbeidsloon. Neemt een werknemer die op 1 januari 61 jaar of ouder is tegoeden op uit zijn levenslooptegoed? Dan gebruikt u code 21 voor de opname uit het levenslooptegoed. De opname uit het levenslooptegoed is loon uit vroegere dienstbetrekking. U past hierop de groene tabel toe. Gebruik looncodes bij aanvullingen op uitkeringen werknemersverzekeringen Geeft u uw werknemer een aanvulling op een uitkering werknemersverzekeringen? Dan gebruikt u hiervoor de code die geldt voor het loon uit de dienstbetrekking. Geeft u een ex-werknemer een aanvulling op een uitkering werknemersverzekeringen? Dan gebruikt u code 21. Invullen rubriek ‘loon voor de loonbelastingen/volksverzekeringen’ (loon LB/PH) bij artiesten en beroepssporters Voor de rubriek ‘loon voor de loonbelastingen/volksverzekeringen’ (loon LB/PH) gaat u uit van het bedrag van kolom 14 van de loonstaat. Dit geldt niet als een artiest of beroepssporter gebruikmaakt van een kostenvergoedingsbeschikking of van de kleinevergoedingsregeling. In de rubriek ‘loon LB/PH’ vermeldt u in die situaties de gage zonder rekening te houden met het bedrag uit de kostenvergoedingsbeschikking of de kleinevergoedingsregeling. U vermeerdert dus kolom 14 van de loonstaat met de kostenvergoeding(en) van kolom 7 van de loonstaat.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
6
Begin- en einddatum inkomstenverhouding bij uitzendkrachten Begindatum inkomstenverhouding bij uitzendkrachten De eerste betaalde werkdag van de uitzendkracht geldt als begindatum. U neemt deze datum op in de eerste aangifte loonheffingen van het aangiftetijdvak waarin dat loon wordt verwerkt. In de vervolgaangiften van deze uitzendkracht blijft u dezelfde begindatum gebruiken. Einddatum inkomstenverhouding bij inactiviteit en ziekte van uitzendkracht met uitzendbeding Heeft een uitzendkracht 52 aaneengesloten weken niet gewerkt? Dan moet u de inkomstenverhouding in de eerstvolgende aangifte beëindigen. U gebruikt als einddatum de datum van de zondag van de laatst gewerkte week. Dit geldt ook als de uitzendkracht ziek is. Einddatum inkomstenverhouding bij inactiviteit en ziekte van uitzendkracht zonder uitzendbeding Heeft een uitzendkracht 52 aaneengesloten weken niet gewerkt? Dan moet u de inkomstenverhouding in de eerstvolgende aangifte beëindigen. U gebruikt als einddatum de einddatum van de overeenkomst. Gaat het om een uitzendovereenkomst met loondoorbetalingsverplichting? Dan gebruikt u als einddatum de datum van de zondag van de laatst gewerkte week. Dit geldt ook als de uitzendkracht ziek is. Verantwoorden van ZW-uitkeringen door eigenrisicodragers onder inkomenscode (looncode) 31 Als u als eigenrisicodrager een ZW-uitkering betaalt, dan moet u in de aangifte loonheffingen voor de uitkering code 31 toepassen. Als een payrollbedrijf de uitkeringen voor u uitbetaalt, dan moeten de uitkeringen wel in uw aangiften onder code 31 worden opgenomen. Verantwoorden van WGA-uitkeringen door eigenrisicodragers onder inkomenscode (looncode) 40 Als u als eigenrisicodrager de WGA-uitkering betaalt, dan moet u in de aangifte loonheffingen voor de uitkering code 40 toepassen. Als een payrollbedrijf de uitkeringen voor u uitbetaalt, dan moeten de uitkeringen wel in uw aangiften onder code 40 worden opgenomen. Samenloop witte en groene tabel bij één inkomstenverhouding Is er sprake van samenloop van loon waarvoor u de witte tabel gebruikt en loon waarvoor u de groene tabel gebruikt (bijvoorbeeld een ontslaguitkering die u tegelijk met het laatste reguliere loon uitbetaalt)? Dan kunt u kiezen om de inkomstenverhouding te splitsen in een inkomstenverhouding voor het loon waarvoor u de witte tabel gebruikt en een inkomstenverhouding voor het loon waarvoor u de groene tabel gebruikt. Bij de inkomstenverhouding voor het loon waarvoor u de groene tabel gebruikt, gebruikt u code 21. Wanneer ‘N’ invullen in rubriek ‘Loonheffingskorting’ Past u bij een werknemer alleen de jonggehandicaptenkorting of de tijdelijke heffingskorting toe? Vul dan in de rubriek ‘Loonheffingskorting’ ‘N’ in. 7 Gevolgen Modernisering Ziektewet Door de Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters (BeZaVa), ook bekend als de Modernisering Ziektewet, verandert de premie WW per 1 januari 2014. Verder wordt de gedifferentieerde premie WGA uitgebreid en verandert de naam in ‘gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk)’. Premie WW De premie WW bestaat in 2013 uit de volgende delen: – het deel voor het Algemeen werkloosheidsfonds (WW-Awf ) – het deel voor het sectorfonds (sectorpremie) of de Ufo-premie – het deel voor de kinderopvang – het deel voor de ZW en WGA
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
7
Vanaf 1 januari 2014 bestaat de premie WW uit: – het deel voor de WW-Awf – het deel voor het sectorfonds of de Ufo-premie Het deel voor de kinderopvang en het deel voor de ZW en WGA gaan uit de premie WW. Deze delen zijn nu nog verwerkt in een opslag op de sectorpremie of Ufo-premie. Het deel voor de kinderopvang wordt onderdeel van de basispremie WAO/WIA. Het deel voor de ZW en WGA wordt onderdeel van de gedifferentieerde premie Whk. Gedifferentieerde premie WGA wordt gedifferentieerde premie Whk Op dit moment stellen wij de gedifferentieerde premie WGA per werkgever vast. De premie is afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico in uw onderneming. Per 1 januari 2014 gaat u ook een gedifferentieerde premie betalen voor flexwerkers. Met flexwerkers bedoelen we in dit verband: – werknemers met een fictieve dienstbetrekking, zoals thuiswerkers, stagiaires, provisiewerkers of uitzendkrachten, die ziek worden – werknemers die ziek uit dienst gaan – werknemers die binnen vier weken na het einde van hun dienstverband ziek worden (zogenoemde nawerking) De gedifferentieerde premie WGA gaat op in de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk), die daarnaast bestaat uit premies voor flexwerkers. De gedifferentieerde premie Whk bestaat uit de volgende delen: – premiedeel WGA vaste dienstbetrekkingen (WGA-vast) – premiedeel WGA flexibele dienstbetrekkingen (WGA-flex) – premiedeel ZW flexibele dienstbetrekkingen (ZW-flex) Het premiedeel WGA-vast is gelijk aan de huidige gedifferentieerde premie WGA. De andere premiedelen zijn het gevolg van het doorbelasten van ZW- en WGA-uitkeringen van flexwerkers die zijn ontstaan vanaf 2012. Ook overlijdensuitkeringen aan nabestaanden van uw werknemers met een ZW-uitkering of een WGAuitkering (dus ook flexwerkers), worden doorbelast in deze premies. Premiepercentage gedifferentieerde premie Whk U krijgt van ons de percentages voor de drie premiedelen van de gedifferentieerde premie Whk 2014 toegestuurd. Voor het vaststellen van de percentages is van belang of u een grote, een middelgrote of kleine werkgever bent. Voor kleine werkgevers stellen wij de gedifferentieerde premies per sector vast. Voor grote werkgevers stellen we deze premies individueel vast. Voor middelgrote werkgevers bepalen we een gewogen gemiddelde van de sectorale en de individuele premie. Meer hierover leest u op www.belastingdienst.nl. Gevolgen voor eigenrisicodragers De modernisering van de Ziektewet per 1 januari 2014 heeft ook gevolgen als u eigenrisicodrager bent voor de WGA en/of ZW. Meer hierover leest u op www.belastingdienst.nl. 8 Depotservice vervangt g-rekeningen In 2014 worden g-rekeningen bij de banken geleidelijk vervangen door depots bij de Belastingdienst. De omzetting naar depots gebeurt van 1 juli 2014 tot 1 juli 2015. U krijgt van tevoren bericht wanneer uw g-rekening wordt omgezet naar een depot. Uw depot is straks beschikbaar via de Depotservice op onze internetsite. U kunt daar op vrijwillige basis gebruik van maken. Dat is vooral handig om te voorkomen dat wij u aansprakelijk stellen voor de belasting en premies die hoofdaannemers en uitleners van arbeidskrachten moeten betalen. Meer informatie vindt u in de Toelichting bij het aanvragen van een depot en de Gebruikersvoorwaarden depot. U kunt de toelichting en de gebruikersvoorwaarden downloaden van onze internetsite.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
8
Niet-gecertificeerde uitzendbureaus Uitzendbureaus die niet zijn gecertificeerd door de Stichting Normering Arbeid (SNA), zijn verplicht om deel te nemen aan de depotservice. Ook moeten bedrijven die personeel van een niet-gecertificeerd uitzendbureau inlenen, 35% van de nota (inclusief btw) op het depot van de uitlener storten. Als het uitzendbureau niet gebruikmaakt van een depot, kan het daarvoor een verzuimboete van maximaal € 19.500 krijgen. Als de inlener niet de verschuldigde 35% op het depot stort, kan hij een verzuimboete van maximaal € 7.800 krijgen. Wij kunnen beide boetes onafhankelijk van elkaar opleggen. Daarnaast kunnen wij de inlener die niet aan zijn stortingsplicht voldoet, aansprakelijk stellen voor onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting van het uitzendbureau. Wij kunnen de inlener aansprakelijk stellen voor het bedrag dat hij had moeten storten op het depot. Beide maatregelen (het opleggen van een boete en het aansprakelijk stellen), kunnen wij naast elkaar toepassen. 9 Niet op tijd betalen wordt strafbaar Als u opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet op tijd de loonheffingen betaalt, kunt u een vergrijpboete krijgen (zie paragraaf 11.5 (werkkostenregeling) en 10.5 (vrije vergoedingen en verstrekkingen) van het Handboek 2013). Bij fraude kan vanaf 2014 het (gedeeltelijk) niet of niet op tijd betalen worden gezien als een misdrijf. U kunt dan in plaats van een vergrijpboete een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar krijgen, of een geldboete van € 78.000. Als het bedrag dat u niet of te laat betaalt, hoger is dan € 78.000, kan de boete maximaal 100% zijn van dat bedrag. 10 Wijziging in het percentage van de heffingsrente Vanaf 1 januari 2014 berekenen wij voor aanslagen en beschikkingen over aangiftetijdvakken die eindigen op of na 1 januari 2012, geen heffingsrente meer, maar belastingrente. Voor de heffingsrente stellen wij het percentage tot en met 2013 per kwartaal vast. Voor belastingrente gebruiken wij het wettelijke rente percentage voor niet-handelstransacties. De wettelijke rente voor niet-handelstransacties kan elk half jaar veranderen en wordt dan gepubliceerd in het Staatsblad. Voor tijdvakken die eindigen vóór 2012, berekenen wij nog steeds heffingsrente. Met ingang van 2014 wijzigt er wat in het percentage dat wij daarvoor gebruiken: – Voor renteperiodes tot 1 januari 2013 blijft alles ongewijzigd: wij passen de vastgestelde heffingsrente percentages toe. – Voor renteperiodes vanaf 1 januari 2013 gebruiken wij als heffingsrentepercentage het wettelijke rentepercentage voor niet-handelstransacties, net zoals bij de belastingrente. Voorbeeld U krijgt met datum 1 mei 2014 een naheffingsaanslag van € 10.000 over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Omdat het een naheffingsaanslag is over een tijdvak dat eindigt vóór 2012, berekenen wij heffingsrente. De heffingsrente berekenen wij over de periode 1 januari 2012 tot 1 mei 2014. Wij berekenen de volgende heffingsrente: – 2,85% over het 1e kwartaal 2012 – 2,30% over het 2e kwartaal 2012 – 2,50% over het 3e kwartaal 2012 – 2,25% over het 4e kwartaal 2012 – 3,00% over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 – over de periode 1 januari 2014 tot 1 mei 2014: het percentage dat wordt vastgesteld op 1 januari 2014 Voor de periode 1 januari 2013 tot 1 mei 2014 gebruiken wij als heffingsrente dus het wettelijke rentepercentage voor niet-handelstransacties.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
9
11 Veranderingen heffingskortingen Werkbonus Met ingang van 1 januari 2014 is de werkbonus onderdeel van de loonheffingskorting. U mag de werkbonus toepassen als uw werknemer voldoet aan de volgende twee voorwaarden: – Hij geniet loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. – Hij is 60, 61, 62 of 63 jaar op 31 december 2013. De hoogte van de werkbonus hangt af van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van uw werknemer. Bij punt 17 van deze nieuwsbrief vindt u de bedragen van de werkbonus voor 2014. Algemene heffingskorting Met ingang van 1 januari 2014 wordt de algemene heffingskorting in 3 jaarlijkse stappen afgebouwd. Voor 2014 is de algemene heffingskorting maximaal € 2.103 en minimaal € 1.366. De algemene heffingskorting wordt afgebouwd met 2% van het inkomen uit werk en woning als dit inkomen meer is dan € 19.645 per jaar, maar minder is dan € 56.495. Kijk voor meer informatie bij punt 17 van deze nieuwsbrief. Arbeidskorting De arbeidskorting voor lagere inkomens wordt in 2014 verhoogd en is maximaal € 2.097. Daarnaast wordt de arbeidskorting voor hogere inkomens verder afgebouwd. In 2014 wordt de arbeidskorting verminderd met 4% van het inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking als dit inkomen meer is dan € 40.721 per jaar, maar minder is dan € 83.971. De arbeidskorting is € 367 als het inkomen uit tegenwoordige dienstbetrek king € 83.971 of hoger is. Kijk voor meer informatie bij punt 17 van deze nieuwsbrief. 12 Hoogte loon en bijdrage voor Zvw of buitenlandse wettelijke zorgverzekering U mag bij het vaststellen van de hoogte van het loon geen rekening houden met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die u of uw werknemer moet betalen. Met ingang van 2014 mag u ook geen rekening houden met vergelijkbare bijdragen aan buitenlandse wettelijke zorgverzekeringen die u of uw werknemer moet betalen. 13 Bijtelling voordeel privégebruik auto Hieronder vindt u de CO2-uitstootgrenzen en de bijbehorende bijtellingspercentages voor het privégebruik van de personen- of bestelauto in 2014. Auto’s met CO2-uitstoot van meer dan 50 gram per kilometer Voor auto’s met CO2-uitstoot van meer dan 50 gram per kilometer die in 2014 voor het eerst op naam zijn gesteld, gelden in 2014 de bijtellingspercentages privégebruik auto van de volgende tabel. Tabel bijtellingspercentages privégebruik auto en CO2-uitstootgrenzen CO2-uitstootgrenzen in gram per kilometer Categorie
Geen diesel
Diesel
Zeer zuinige auto’s: 14% bijtelling
>50 - ≤88
>50 - ≤85
Zuinige auto’s: 20% bijtelling
>88 - ≤117
>85 - ≤111
Overige auto’s: 25% bijtelling
>117
>111
Deze percentages gelden niet als er sprake is van excessief privégebruik.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
10
Auto’s zonder CO2-uitstoot Voor auto’s zonder CO2-uitstoot (0 gram per kilometer) die in 2014 of 2015 voor het eerst op naam worden gesteld, geldt een bijtellingspercentage voor privégebruik van 4%. Dit percentage geldt 60 maanden vanaf de datum van eerste tenaamstelling, tenzij er sprake is van excessief privégebruik. Auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer Voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer die in 2014 of 2015 voor het eerst op naam worden gesteld, geldt een bijtellingspercentage voor privégebruik van 7%. Dit percentage geldt 60 maanden vanaf de datum van eerste tenaamstelling, tenzij er sprake van excessief privégebruik. Auto’s die vóór 1 januari 2014 voor het eerst op naam zijn gesteld met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer Voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer die vóór 2014 voor het eerst op naam zijn gesteld, is de 0%-bijtelling afhankelijk van de datum waarop het kenteken van de auto voor het eerst op naam is gesteld: – datum eerste tenaamstelling ligt vóór 1 januari 2012 De bijtelling van 0% geldt van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017. – datum eerste tenaamstelling ligt in de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2014 De bijtelling van 0% geldt gedurende 60 maanden. De termijn van 60 maanden start op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de datum eerste tenaamstelling valt. De bijtellingspercentages en de termijnen zijn gekoppeld aan het kentekenbewijs: ook als de auto van eigenaar wisselt of als u de auto aan een andere werknemer ter beschikking stelt, blijven ze gelden. Auto’s die vóór 1 januari 2014 voor het eerst op naam zijn gesteld met een CO2-uitstoot van meer dan 50 gram per kilometer De bijtellingspercentages voor auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 50 gram per kilometer die vóór 1 januari 2014 voor het eerst op naam zijn gesteld, vindt u in paragraaf 21.3.6 (werkkostenregeling) en 20.3.6 (vrije vergoedingen en verstrekkingen) van het Handboek 2013. Bijtelling bij excessief privégebruik Informatie over de bijtelling bij excessief privégebruik vindt u in paragraaf 21.3.5 (werkkostenregeling) en paragraaf 20.3.5 (vrije vergoedingen en verstrekkingen) van het Handboek 2013. 14 Pensioenleeftijd omhoog naar 67 jaar Met ingang van 1 januari 2014 gaat de pensioenleeftijd omhoog naar 67 jaar. De periode waarin werknemers een ouderdomspensioen van 70% van het laatst verdiende loon kunnen opbouwen, gaat daarmee ook omhoog: van 35 jaar naar 37 jaar. Door deze langere opbouwperiode gaat de maximale jaarlijkse pensioenopbouw omlaag: – Bij een eindloonregeling kan een werknemer per dienstjaar maximaal 1,9% van het pensioengevend loon aan ouderdomspensioen opbouwen. – Bij een middelloonregeling kan een werknemer per dienstjaar maximaal 2,15% van het pensioengevend loon aan ouderdomspensioen opbouwen. Dit betekent dat u de pensioenregeling van uw werknemers moet aanpassen om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2014 aan de voorwaarden voldoet. Neem daarvoor op tijd contact op met uw pensioenverzekeraar.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
11
15 AOW-leeftijd omhoog De AOW-leeftijd is in 2014 65 jaar en 2 maanden.
Stamrechtvrijstelling vervalt 16 Per 1 januari 2014 vervalt de stamrechtvrijstelling. Uw (ex-)werknemer kan er dan niet meer voor kiezen om een onbelaste ontslaguitkering te krijgen in de vorm van een stamrecht (aanspraak op periodieke uitkeringen). U mag de ontslaguitkering vanaf 2014 alleen nog toekennen in de vorm van een belaste uitkering. Uw werknemer kan heel 2013 nog gebruikmaken van de stamrechtvrijstelling. Stamrechtvrijstelling onder voorwaarden toch mogelijk bij ontslag in 2014 Als uw werknemer in 2014 wordt ontslagen, kan de ontslaguitkering toch onder de stamrechtvrijstelling vallen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: – U hebt het ontslag in 2013 aangezegd en de ontslagdatum moet op 31 december 2013 vaststaan. – U ontslaat de werknemer binnen de wettelijke opzegtermijn. Deze wettelijke opzegtermijn kan oplopen tot maximaal een half jaar na het vaststellen van de ontslagdatum. De werknemer is dus uiterlijk op 1 juli 2014 uit dienst. – U moet vóór 1 januari 2014 een overeenkomst met uw werknemer opmaken en ondertekenen waaruit het volgende blijkt: – U kent aan uw werknemer een aanspraak toe op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon en die uitkeringen gaan niet later in dan in het jaar waarin uw werknemer de AOWleeftijd bereikt. – De aanspraak wordt ondergebracht bij een professionele verzekeraar, stamrecht-bv of bank. – De stamrechtuitkeringen zijn bestemd voor wettelijk aangewezen begunstigden. U voldoet ook aan deze voorwaarde als u met uw werknemer bent overeengekomen dat de ontslaguitkering alleen kan worden gebruikt als koopsom van een stamrechtspaarrekening of stamrechtbeleggingsrecht. – Uw werknemer gebruikt voor het aankopen van een stamrecht alleen een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon. Een (na)betaling van loon, vakantiegeld, tantième of gratificatie is geen uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon. Op deze betalingen kunt u de stamrechtvrijstelling niet toepassen. De (na)betaling is belast loon van de werknemer. Overgangsrecht voor stamrechten die al bestaan op 31 december 2013 Voor de volgende stamrechten geldt overgangsrecht: – stamrechten die al op 31 december 2013 bestaan – stamrechten waarbij het ontslag plaatsvindt in 2014 en voldaan wordt aan de hierboven beschreven voorwaarden Voor deze stamrechten blijven de regels gelden zoals deze op 31 december 2013 waren. Deze stamrechten mogen ook in één keer worden opgenomen. Uw ex-werknemer hoeft dan geen revisierente te betalen. 80%-regeling Om uitbetaling van het stamrecht te stimuleren, geldt in 2014 een bijzondere regeling. Als uw (ex-)werknemer in 2014 de volledige waarde in het economische verkeer van het stamrecht in één keer laat uitbetalen, is 80% van dit bedrag belast. Deze regeling geldt alleen voor stamrechten waarvan u de ontslaguitkering vóór 15 november 2013 hebt overgemaakt naar de professionele verzekeraar, stamrecht-bv of de uitvoerder van het bankspaarproduct. Houdt u het stamrecht in eigen beheer, dan moet zich voor 15 november 2013 verplicht hebben als verzekeraar te zullen optreden.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
12
17 Tarieven, bedragen en percentages vanaf 1 januari 2014 Hierna vindt u, onder voorbehoud, de tabellen met de tarieven, bedragen en percentages voor 2014. Daarvoor geldt het volgende: – Omdat de afdrachtvermindering onderwijs per 1 januari 2014 vervalt, vervallen ook tabel 15, 16 en 17. Tabel 18 en volgende hebben we daarom vernummerd. – Tabel 22a en 22b (Minimaal aantal jaren voor uitkeringstermijnen bij stamrechtspaarrekening en stamrechtbeleggingsrekening) ontbreken: deze cijfers zijn nog niet bekend. – Tabel 2 is uitgebreid met twee tabellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting (tabel 2e en 2f ) en een tabel voor de werkbonus (tabel 2g). – Tabel 17a (Sectorale premies voor de gedifferentieerde premie Whk 2014) is toegevoegd.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
13
Tarieven, bedragen
en percentages vanaf 1 januari 2014 De invoering van de werkkostenregeling sinds 1 januari 2011 betekent voor de tabellen het volgende: – Tabel 7 tot en met 13 gelden alleen voor de regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen. – Tabel 23 geldt alleen voor de werkkostenregeling. Voor de overige tabellen heeft de werkkostenregeling geen gevolgen. Deze gebruikt u dus als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen en ook als u van de werkkostenregeling gebruikmaakt. In de tabellen verwijzen we naar paragrafen en hoofdstukken in het Handboek Loonheffingen 2013 werkkostenregeling (WKR) en het Handboek Loonheffingen 2013 vrije vergoedingen en verstrekkingen (VVV) en naar de Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 (hierna: Nieuwsbrief 2014). Let op! Als de werknemer in december 2013 65 plus 1 maand wordt, dan gelden vanaf januari 2014 de bedragen en tarieven voor werknemers met de AOW-leeftijd en ouder.
Tabel 1 Schijventarief loonbelasting/premie volksverzekeringen (paragraaf 7.3) Loonbelasting/premie volksverzekeringen Schijf Loon op jaarbasis
Jonger dan AOW-leeftijd
AOW-leeftijd en ouder, geboren in 1946 of later
1
€
0 t/m € 19.645
36,25%
18,35%
2
€ 19.646 t/m € 33.363
42,00%
24,10%
3
€ 33.364 t/m € 56.531
42,00%
42,00%
4
€ 56.532 of meer
52,00%
52,00%
Voor werknemers met de AOW-leeftijd en ouder, geboren in 1945 of eerder, gelden andere tariefschijven: Loonbelasting/premie volksverzekeringen Schijf Loon op jaarbasis
AOW-leeftijd en ouder, geboren in 1945 of eerder
1
€
0 t/m € 19.645
18,35%
2
€ 19.646 t/m € 33.555
24,10%
3
€ 33.556 t/m € 56.531
42,00%
4
€ 56.532 of meer
52,00%
Het tarief in de derde en vierde schijf bestaat volledig uit loonbelasting. Het tarief van de eerste en tweede schijf is als volgt samengesteld: Schijf Premiesoort
Jonger dan AOW-leeftijd
AOW-leeftijd en ouder
1
premie AOW
17,90%
--
premie Anw
0,60%
0,60%
premie AWBZ
12,65%
12,65%
loonbelasting
5,10%
5,10%
totaal
36,25%
18,35%
premie AOW
17,90%
--
premie Anw
0,60%
0,60%
premie AWBZ
12,65%
12,65%
loonbelasting
10,85%
10,85%
totaal
42,00%
24,10%
2
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
14
Tabel 2a Heffingskortingen voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hoofdstuk 23 WKR en 22 VVV) voor werknemers jonger dan de AOW-leeftijd Bedrag
Percentage
Bijzonderheden
Algemene heffingskorting
€ 2.103
--
Voor belastbaar loon tot € 19.645
Afbouw algemene heffingskorting
--
2%
Voor belastbaar loon van € 19.645 of meer, maar niet meer dan € 56.495
maximaal € 737
--
Voor belastbaar loon van meer dan € 56.495
--
1,807%
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 8.913 of lager is
maximaal € 2.097
18,724%
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking hoger is dan € 8.913
Arbeidskorting
Afbouw arbeidskorting
--
4% van het loon boven € 40.721
De afbouw is € 1.730 als het loon meer is dan € 83.971
Werkbonus
€ 0
--
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking niet meer is dan € 17.327
--
58,100% van het loon minus € 17.327
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking meer is dan € 17.327, maar niet meer dan € 19.252
€ 1.119
--
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking meer is dan € 19.252, maar niet meer dan € 23.104
€ 1.119 minus 10,567% van het loon minus € 23.104
--
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking meer is dan € 23.104, maar niet meer dan € 33.694
€ 0
--
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking meer is dan € 33.694
Jonggehandicaptenkorting
€ 708
--
--
Tijdelijke heffingskorting
--
0,67 van VUT- of prepensioeninkomen met een maximum van € 121
--
Levensloopverlofkorting
€ 205
--
Per gespaard kalenderjaar tot en met 2011; alleen voor overgangsgroep
Tabel 2b Heffingskortingen voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hoofdstuk 23 WKR en 22 VVV) voor werknemers met AOW-leeftijd en ouder Bedrag
Percentage
Bijzonderheden
Algemene heffingskorting
€ 1.065
--
--
Afbouw algemene heffingskorting
--
1,012%
Voor belastbaar loon van € 19.645 of meer, maar niet meer dan € 56.495
maximaal € 372
--
Voor belastbaar loon van meer dan € 56.495
--
0,915%
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 8.913 of lager is
maximaal € 1.062
9,479%
Voor zover het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking hoger is dan € 8.913
Arbeidskorting
Afbouw arbeidskorting
--
2,025% van het loon boven € 40.721
De afbouw is € 876 als het loon meer is dan € 83.971.
Ouderenkorting
€ 1.032
--
Het loon op jaarbasis mag niet meer zijn dan € 35.450.
€ 150
--
Als het loon hoger is dan € 35.450
€
--
--
Alleenstaandeouderenkorting
429
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
15
Tabel 2c Vermindering van de arbeidskorting (hoofdstuk 23 WKR en 22 VVV) voor werknemers jonger dan AOW-leeftijd Inkomen meer dan
Inkomen niet meer dan
Arbeidskorting
€ 40.721
€ 83.971
€ 2.097 – 4% x (inkomen - € 40.721)
€ 83.971
--
€ 367
Tabel 2d Vermindering van de arbeidskorting (hoofdstuk 23 WKR en 22 VVV) voor werknemers met AOW-leeftijd en ouder Inkomen meer dan
Inkomen niet meer dan
Arbeidskorting
€ 40.721
€ 83.971
€1.062 – 2,025% x (inkomen - € 40.721)
€ 83.971
--
€ 186
Tabel 2e Afbouw algemene heffingskorting voor werknemers jonger dan AOW-leeftijd (punt 11 van de Nieuwsbrief 2014) Inkomen meer dan
Inkomen niet meer dan
Afbouw algemene heffingskorting
€ 19.645
€ 56.495
€ 2% x (inkomen - € 19.645)
€ 56.495
--
€ 737 (De algemene heffingskorting is dan € 2.103 - € 737 = € 1.366.)
Tabel 2f Afbouw algemene heffingskorting voor werknemers met AOW-leeftijd en ouder (punt 11 van de Nieuwsbrief 2014) Inkomen meer dan
Inkomen niet meer dan
Afbouw algemene heffingskorting
€ 19.645
€ 56.495
1,012% x (inkomen - € 19.645)
€ 56.495
--
€ 372 (De algemene heffingskorting is dan € 1.065 - € 372 = € 693.)
Tabel 2g Berekening werkbonus voor werknemers jonger dan AOW-leeftijd (punt 11 van de Nieuwsbrief 2014) Inkomen meer dan
Inkomen niet meer dan
werkbonus
€ 17.327
€ 23.104
58,100% x (inkomen - € 17.327) met een maximum van € 1.119
€ 23.104
€ 33.694
€ 1.119 -/- 10,567% x (inkomen - € 23.104)
€ 33.694
--
€ 0
Tabel 3 Tabel voor artiesten en buitenlandse beroepssporters (paragraaf 16.4 en 16.6 WKR en 15.4 en 15.6 VVV) Voor een
Percentage
Artiest die in Nederland woont
36,25%
Artiest die in het buitenland woont
20,00%
Buitenlandse groep en buitenlandse beroepssporters uit een niet-verdragsland
20,00%
Tabel 4 Tabel voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden (paragraaf 16.2, 16.18, 16.16 en 16.9 WKR en 15.2, 15.18, 15.16 en 15.9 VVV) Jonger dan AOW-leeftijd
AOW-leeftijd en ouder
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
36,00%
14,00%
18,00%
1,00%
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
16
Tabel 5 Eindheffing voor werknemers jonger dan AOW-leeftijd (paragraaf 24.8 WKR en 23.12 VVV) Tabeltarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
56,80%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
56,80%
56,80%
€ 19.646 t/m € 33.363
72,40%
72,40%
€ 33.364 t/m € 56.531
72,40%
72,40%
€ 56.532 of meer
108,30%
108,30%
Enkelvoudig tarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
36,25%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
36,25%
36,25%
€ 19.646 t/m € 33.363
42,00%
42,00%
€ 33.364 t/m € 56.531
42,00%
42,00%
€ 56.532 of meer
52,00%
52,00%
Afwijkende tariefpercentages voor enkele bijzondere groepen werknemers Hieronder is aangegeven voor welke groepen werknemers u bepaalde percentages uit de bovenstaande tabellen moet vervangen door andere. Wanneer geen vervangend percentage is aangegeven, gebruikt u het percentage uit de tabellen hierboven. Werknemers die uitsluitend premie volksverzekeringen moeten betalen Jaarloon
Tabeltarief
€
Enkelvoudig tarief
0 t/m € 19.645
56,80% wordt
45,20%
36,25% wordt
31,15%
€ 19.646 t/m € 33.363
72,40% wordt
45,20%
42,00% wordt
31,15%
€ 33.364 of meer
72,40% en hoger wordt 0,00%
42,00% en hoger wordt 0,00%
Jaarloon
Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
€
0 t/m € 19.645
56,80% wordt
5,30%
36,25% wordt
5,10%
€ 19.646 t/m € 33.363
72,40% wordt
12,10%
42,00% wordt
10,85%
Werknemers die uitsluitend loonbelasting moeten betalen
Afwijkende tabellen voor enkele bijzondere groepen werknemers Voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden en voor anonieme werknemers bestaan afzonderlijke tabellen. Deze vindt u hieronder. Tabel eindheffing voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
Zonder loonheffingskorting
56,20%
36,00%
Met loonheffingskorting
16,20%
14,00%
Tabel eindheffing voor anonieme werknemers Tabeltarief
108,30%
Enkelvoudig tarief
52,00%
Bij naheffingen door de Belastingdienst gelden andere percentages. Hiervoor kunt u contact opnemen met uw belastingkantoor.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
17
Tabel 6a Eindheffing voor werknemers met AOW-leeftijd en ouder, geboren in 1945 of eerder (paragraaf 24.8 WKR en 23.12 VVV) Tabeltarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
22,40%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
22,40%
22,40%
€ 19.646 t/m € 33.555
31,70%
31,70%
€ 33.556 t/m € 56.531
72,40%
72,40%
€ 56.532 of meer
108,30%
108,30%
Enkelvoudig tarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
18,35%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
18,35%
18,35%
€ 19.646 t/m € 33.555
24,10%
24,10%
€ 33.556 t/m € 56.531
42,00%
42,00%
€ 56.532 of meer
52,00%
52,00%
Afwijkende tariefpercentages voor enkele bijzondere groepen werknemers Hieronder is aangegeven voor welke groepen werknemers u bepaalde percentages uit de bovenstaande tabellen moet vervangen door andere. Wanneer geen vervangend percentage is aangegeven, gebruikt u het percentage uit de tabellen hierboven. Werknemers die uitsluitend premie volksverzekeringen moeten betalen Jaarloon
Tabeltarief
€
0 t/m € 19.645
22,40% wordt
15,20%
Enkelvoudig tarief 18,35% wordt
13,25%
€ 19.646 t/m € 33.555
31,70% wordt
15,20%
24,10% wordt
13,25%
€ 33.556 of meer
72,40% en hoger wordt 0,00%
42,00% en hoger wordt 0,00%
Jaarloon
Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
€
0 t/m € 19.645
22,40% wordt
5,30%
18,35% wordt
5,10%
€ 19.646 t/m € 33.555
31,70% wordt
12,10%
24,10% wordt
10,85%
Werknemers die uitsluitend loonbelasting moeten betalen
Afwijkende tabellen voor enkele bijzondere groepen werknemers Voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden en voor anonieme werknemers bestaan afzonderlijke tabellen. Deze vindt u hieronder. Tabel eindheffing voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
Zonder loonheffingskorting
21,90%
18,00%
Met loonheffingskorting
1,00%
1,00%
Tabel eindheffing voor anonieme werknemers Tabeltarief
108,30%
Enkelvoudig tarief
52,00%
Bij naheffingen door de Belastingdienst gelden andere percentages. Hiervoor kunt u contact opnemen met uw belastingkantoor.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
18
Tabel 6b Eindheffing voor werknemers met AOW-leeftijd en ouder, geboren in 1946 of later (paragraaf 24.8 WKR en 23.12 VVV) Tabeltarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
22,40%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
22,40%
22,40%
€ 19.646 t/m € 33.363
31,70%
31,70%
€ 33.364 t/m € 56.531
72,40%
72,40%
€ 56.532 of meer
108,30%
108,30%
Enkelvoudig tarief Loonbelasting/premie volksverzekeringen Jaarloon
zonder loonheffingskorting
met loonheffingskorting
€
0 t/m € 5.801
18,35%
0,00%
€ 5.802 t/m € 19.645
18,35%
18,35%
€ 19.646 t/m € 33.363
24,10%
24,10%
€ 33.364 t/m € 56.531
42,00%
42,00%
€ 56.532 of meer
52,00%
52,00%
Afwijkende tariefpercentages voor enkele bijzondere groepen werknemers Hieronder is aangegeven voor welke groepen werknemers u bepaalde percentages uit de bovenstaande tabellen moet vervangen door andere. Wanneer geen vervangend percentage is aangegeven, gebruikt u het percentage uit de tabellen hierboven. Werknemers die uitsluitend premie volksverzekeringen moeten betalen Jaarloon
Tabeltarief
€
Enkelvoudig tarief
0 t/m € 19.645
22,40% wordt
15,20%
18,35% wordt
13,25%
€ 19.646 t/m € 33.363
31,70% wordt
15,20%
24,10% wordt
13,25%
€ 33.364 of meer
72,40% en hoger wordt 0,00%
42,00% en hoger wordt 0,00%
Jaarloon
Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
€
0 t/m € 19.645
22,40% wordt
5,30%
18,35% wordt
5,10%
€ 19.646 t/m € 33.363
31,70% wordt
12,10%
24,10% wordt
10,85%
Werknemers die uitsluitend loonbelasting moeten betalen
Afwijkende tabellen voor enkele bijzondere groepen werknemers Voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden en voor anonieme werknemers bestaan afzonderlijke tabellen. Deze vindt u hieronder. Tabel eindheffing voor aannemers van werk, thuiswerkers, sekswerkers en gelijkgestelden Tabeltarief
Enkelvoudig tarief
Zonder loonheffingskorting
21,90%
18,00%
Met loonheffingskorting
1,00%
1,00%
Tabel eindheffing voor anonieme werknemers Tabeltarief
108,30%
Enkelvoudig tarief
52,00%
Bij naheffingen door de Belastingdienst gelden andere percentages. Hiervoor kunt u contact opnemen met uw belastingkantoor.
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
19
Tabel 7 Vervoer (hoofdstuk 20 VVV) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Soort vervoer
Normbedrag voor
Bedrag
Fiets voor woon-werkverkeer
Fiets catalogusprijs
€ 749,00
Met de fiets samenhangende zaken
€ 82,00
Vrije vergoeding per kilometer
€ 0,19
Overige
Tabel 8 Maaltijden in bedrijfskantines (paragraaf 19.23 VVV) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Normbedrag voor
Per maaltijd
Warme maaltijd
€ 4,60
Koffiemaaltijd
€ 2,40
Ontbijt
€ 2,40
Tabel 9 Vrijgestelde vergoeding voor consumpties tijdens werktijd (paragraaf 19.8 VVV) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Normbedrag voor consumpties tijdens werktijd
Bedrag
Per week
€
Per dag
€ 0,55
2,75
Tabel 10 Bewassing, energie en water (paragraaf 19.5 VVV) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Bedrag Normbedrag voor
per maand
per week
per dag
Bewassing
€ 12,75
€ 3,00
€ 0,60
Energie voor verwarmingsdoeleinden
€ 65,00
€ 15,00
€ 3,00
Energie voor kookdoeleinden
€ 36,00
€ 8,25
€ 1,65
Energie voor andere dan verwarmings- en kookdoeleinden
€ 14,75
€ 3,50
€ 0,70
Water
€
€ 1,25
€ 0,25
5,75
Tabel 11 Huisvesting aan boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten (paragraaf 19.18 VVV) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Normbedrag voor verstrekte huisvesting
Per maand
Per week
Per dag
a Aan boord van binnenschepen - andere dan vissersschepen - en baggermaterieel: 1 voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont: – van een schip van meer dan 2.000 ton
€ 157,00
€ 36,00
€ 7,20
– van een schip van meer dan 500, maar niet meer dan 2.000 ton
€ 117,75
€ 27,00
€ 5,40
– van een ander schip of van baggermaterieel
€ 78,50
€ 18,00
€ 3,60
2 voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft
€ 64,00
€ 14,75
€ 2,95
--
--
€ 11,00
– voor een kapitein en voor een officier
--
--
€ 5,20
– voor een andere werknemer
--
--
€ 2,60
--
--
€ 3,55
voor de werknemer die in een pakwagen woont en geen gezin heeft
€ 64,00
€ 14,75
€ 2,95
e Voor de werknemer die niet is aangeduid bij a, b, c en d
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
b Aan boord van zeeschepen - andere dan vissersschepen - en op boorplatforms: 1 voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont 2 voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:
c Aan boord van vissersschepen: voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft d In pakwagens van kermisexploitanten:
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
20
Tabel 12 Werkruimte thuis (paragraaf 19.45) Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
is het eigenwoningforfait op jaarbasis
€ 0
€ 12.500
0,95%
€ 12.500
€ 25.000
1,20% van deze waarde
€ 25.000
€ 50.000
1,35% van deze waarde
€ 50.000
€ 75.000
1,50% van deze waarde
€ 75.000
€ 1.040.000
1,70% van deze waarde
€ 1.040.000
--
€ 17.850 vermeerderd met 2,05% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000
Vrije vergoeding voor inrichting
€ 1.815
Tabel 13 Overige vergoedingen en verstrekkingen Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen. Normbedrag voor
Paragraaf
Computers, apparatuur en dergelijke
19.7 VVV
Maximumbedrag voor vergoeding ineens
Inwoning
19.20 VVV
Normbedrag:
Kleding voor meewerkend kind
15.11 VVV
Bedrag
– per maand
€ 172,00
– per week
€ 39,75
– per dag
€ 7,95
Waarde: – per maand
€ 29,25
– per week
€ 6,75
– per dag
€ 1,35
Personeelsfeesten, -reizen en dergelijke
19.28 VVV
Vrije vergoeding of verstrekking per werknemer per jaar
€ 454,00
Personeelsleningen
19.29 VVV
Genormeerd rentepercentage
Producten uit eigen bedrijf
19.32 VVV
Maximale vrijstelling per kalenderjaar
Studiekosten
19.38 VVV
Vergoeding reiskosten (per kilometer)
Vakantiebonnen
18.1.2 VVV
Lagere waardering
Verhuiskosten
19.41 VVV
Vrije vergoeding voor overige verhuiskosten
Vrijwilligersregeling
15.21 VVV
Normbedrag:
€ 500,00
99,00% maximaal € 7.750,00
€ 1.500,00
– per maand 18.1.1 VVV
4,00%
maximaal € 0,19
– per jaar Ziektekostenregelingen
Percentage
€ 450,00
€ 150,00
Voor vrije verstrekking is de waarde
maximaal € 27,00
Tabel 14 Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (paragraaf 25.2 WKR en 24.2 VVV) Bedrag De afdrachtvermindering bedraagt over
250.000
35%
--
14%
De afdrachtvermindering bedraagt
maximaal € 14.000.000
--
Verhoogd percentage starters
maximaal €
50%
De afdrachtvermindering over het meerdere bedraagt
maximaal €
Percentage
200.000
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
21
Tabel 15 Minimumloon per 1 januari 2014 Minimumloon per Leeftijd
maand
week
dag
15 jaar
€ 445,70
€ 102,85
€ 20,57
16 jaar
€ 512,55
€ 118,30
€ 23,66
17 jaar
€ 586,80
€ 135,45
€ 27,09
18 jaar
€ 675,95
€ 156,00
€ 31,20
19 jaar
€ 779,95
€ 180,00
€ 36,00
20 jaar
€ 913,65
€ 210,85
€ 42,17
21 jaar
€ 1.077,05
€ 248,55
€ 49,71
22 jaar
€ 1.262,75
€ 291,40
€ 58,28
23 jaar
€ 1.485,65
€ 342,85
€ 68,57
Tabel 16 Premies werknemersverzekeringen (punt 7 van de Nieuwsbrief 2014) Percentage werkgever Premie WW-Awf
2,15%
Basispremie WAO/WIA inclusief 0,5% voor bijdrage kinderopvang
5,45%
Gedifferentieerde premie Whk
variabel per werkgever; zie uw beschikking
Tabel 16a Premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer (paragraaf 5.9)
Korting op premie WAO/WIA/WW-Awf/Ufo en sectorfonds (per jaar)
Bij een werkweek van ten minste 36 uur
Met loondispensatie en bij een werkweek van ten minste 36 uur
€ 7.000
€ 3.500
Tabel 16b Premiekorting oudere werknemer (paragraaf 5.8) In dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde van 50 jaar of ouder bij een werkweek van ten minste 36 uur Korting op premie WAO/WIA/WW-Awf/Ufo en sectorfonds (per jaar)
€ 7.000
Tabel 17 Premie sectorfonds 2014 (paragraaf 5.2.2) Sectorcode
Code risicopremiegroep Sector
Premiepercentage
1
01
Agrarisch bedrijf Premiegroep kort
7,58%
02
Agrarisch bedrijf Premiegroep lang
0,98%
2
01
Tabakverwerkende industrie
0,00%
3
01
Bouwbedrijf Premiegroep kort
12,84%
02
Bouwbedrijf Premiegroep lang
4,19%
4
01
Baggerbedrijf
0,92%
5
01
Hout- en emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
4,08%
6
01
Timmerindustrie
5,48%
7
01
Meubel- en orgelbouwindustrie
4,39%
8
01
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereid. ind.
3,46%
9
01
Grafische industrie exclusief fotografen
4,00%
02
Grafische industrie fotografen
5,64%
10
01
Metaalindustrie
1,20%
11
01
Elektrotechnische industrie
1,20%
12
01
Metaal- en technische bedrijfstakken
2,68%
13
01
Bakkerijen
2,61%
14
01
Suikerverwerkende industrie
1,35%
15
01
Slagersbedrijven
2,88%
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
22
Tabel 17 Premie sectorfonds 2014 (paragraaf 5.2.2) Sectorcode
Code risicopremiegroep Sector
Premiepercentage
16
01
Slagers overig
2,32%
17
01
Detailhandel en ambachten
4,16%
18
01
Reiniging
4,13%
19
01
Grootwinkelbedrijf
2,13%
20
01
Havenbedrijven
2,33%
21
01
Havenclassificeerders
1,83%
22
01
Binnenscheepvaart
2,10%
23
01
Visserij
0,98%
24
01
Koopvaardij
1,14%
25
01
Vervoer KLM
0,58%
26
01
Vervoer NS
0,58%
27
01
Vervoer posterijen
3,21%
28
01
Taxivervoer
5,66%
29
01
Openbaar vervoer
1,16%
30
01
Besloten busvervoer
4,61%
31
01
Overig personenvervoer te land en in de lucht
1,91%
32
01
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
2,39%
33
01
Horeca algemeen Premiegroep kort
8,67%
02
Horeca algemeen Premiegroep lang
2,02%
34
01
Horeca catering
3,18%
35
01
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
1,73%
38
01
Banken
2,81%
39
01
Verzekeringswezen
2,43%
40
01
Uitgeverij
3,96%
41
01
Groothandel I
2,50%
42
01
Groothandel II
2,80%
43
01
Zakelijke dienstverlening I
1,96%
44
01
Zakelijke dienstverlening II
3,09%
45
01
Zakelijke dienstverlening III
3,10%
46
01
Zuivelindustrie
0,70%
47
01
Textielindustrie
2,33%
48
01
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
3,09%
49
01
Chemische industrie
1,43%
50
01
Voedingsindustrie
1,65%
51
01
Algemene industrie
1,24%
52
Uitzendbedrijven 07
Detachering
5,41%
08
Intermediaire diensten
6,00%
09
Uitzendbureau IB en IIB
4,81%
10
Uitzendbedrijven IA
5,72%
11
Uitzendbedrijven IIA
6,82%
53
01
Bewakingsondernemingen
3,46%
54
01
Culturele instellingen Premiegroep kort
12,80%
02
Culturele instellingen Premiegroep lang
2,76%
01
Overige takken van bedrijf en beroep
3,07%
55
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
23
Tabel 17 Premie sectorfonds 2014 (paragraaf 5.2.2) Sectorcode 56
Code risicopremiegroep Sector
Premiepercentage
01
Schildersbedrijf Premiegroep kort
15,91%
02
Schildersbedrijf Premiegroep lang
3,57%
57
01
Stukadoorsbedrijf
5,61%
58
01
Dakdekkersbedrijf
6,53%
59
01
Mortelbedrijf
4,62%
60
01
Steenhouwersbedrijf
4,74%
61
01
Overheid, onderwijs en wetenschappen
0,83%
62
01
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
0,83%
63
01
Overheid, defensie
0,83%
64
01
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
0,83%
02
Gemeenten, vervangende sectorpremie
2,04%
65
01
Overheid, openbare nutsbedrijven
0,83%
66
01
Overheid, overige instellingen
0,83%
02
Overheid, overige instellingen, vervangende sectorpremie
2,04%
67
01
Werk en (re-)integratie
0,83%
68
01
Railbouw
0,63%
69
01
Telecommunicatie
3,13%
Tabel 17a Sectorale premies voor de gedifferentieerde premie Whk 2014 (punt 7 van de Nieuwsbrief 2014) Sectorcode
Sector
WGA-vast
WGA-flex
ZW-flex
1
Agrarisch bedrijf
0,65%
0,11%
0,27%
2
Tabakverwerkende industrie
0,42%
0,14%
0,04%
3
Bouwbedrijf
0,89%
0,27%
0,52%
4
Baggerbedrijf
0,10%
0,03%
0,08%
5
Hout- en emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
1,08%
0,21%
0,52%
6
Timmerindustrie
0,76%
0,37%
0,58%
7
Meubel- en orgelbouwindustrie
0,52%
0,26%
0,58%
8
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereid. ind.
0,49%
0,14%
0,27%
9
Grafische industrie
0,53%
0,31%
0,48%
10
Metaalindustrie
0,33%
0,09%
0,12%
11
Elektrotechnische industrie
0,24%
0,07%
0,06%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
0,52%
0,16%
0,32%
13
Bakkerijen
0,60%
0,24%
0,46%
14
Suikerverwerkende industrie
0,75%
0,16%
0,21%
15
Slagersbedrijven
1,19%
0,34%
0,60%
16
Slagers overig
1,01%
0,24%
0,34%
17
Detailhandel en ambachten
0,56%
0,24%
0,56%
18
Reiniging
1,77%
0,45%
0,82%
19
Grootwinkelbedrijf
0,79%
0,20%
0,38%
20
Havenbedrijven
0,37%
0,17%
0,30%
21
Havenclassificeerders
0,76%
0,27%
0,29%
22
Binnenscheepvaart
0,51%
0,14%
0,45%
23
Visserij
0,95%
0,17%
0,20%
24
Koopvaardij
0,24%
0,09%
0,20%
25
Vervoer KLM
1,00%
0,06%
0,02%
26
Vervoer NS
0,61%
0,06%
0,04%
27
Vervoer posterijen
0,61%
0,12%
0,25%
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
24
Tabel 17a Sectorale premies voor de gedifferentieerde premie Whk 2014 (punt 7 van de Nieuwsbrief 2014) Sectorcode
Sector
WGA-vast
WGA-flex
ZW-flex
28
Taxivervoer
0,94%
0,70%
1,58%
29
Openbaar vervoer
0,65%
0,05%
0,12%
30
Besloten busvervoer
0,55%
0,30%
0,73%
31
Overig personenvervoer te land en in de lucht
0,04%
0,06%
0,24%
32
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
0,55%
0,24%
0,51%
33
Horeca algemeen
0,33%
0,26%
0,65%
34
Horeca catering
1,13%
0,38%
0,67%
35
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
0,51%
0,14%
0,27%
38
Banken
0,32%
0,07%
0,13%
39
Verzekeringswezen
0,31%
0,11%
0,12%
40
Uitgeverij
0,49%
0,25%
0,32%
41
Groothandel I
0,29%
0,11%
0,22%
42
Groothandel II
0,38%
0,15%
0,27%
43
Zakelijke dienstverlening I
0,26%
0,08%
0,14%
44
Zakelijke dienstverlening II
0,20%
0,14%
0,27%
45
Zakelijke dienstverlening III
0,27%
0,17%
0,31%
46
Zuivelindustrie
0,34%
0,06%
0,14%
47
Textielindustrie
0,97%
0,34%
0,22%
48
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
0,97%
0,22%
0,34%
49
Chemische industrie
0,51%
0,09%
0,16%
50
Voedingsindustrie
0,42%
0,11%
0,18%
51
Algemene industrie
0,42%
0,10%
0,12%
52
Uitzendbedrijven
0,14%
0,82%
4,44%
53
Bewakingsondernemingen
0,85%
0,37%
0,60%
54
Culturele instellingen
0,23%
0,19%
0,31%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
0,65%
0,23%
0,46%
56
Schildersbedrijf
0,91%
0,28%
0,69%
57
Stukadoorsbedrijf
1,60%
0,62%
1,44%
58
Dakdekkersbedrijf
0,90%
0,28%
0,91%
59
Mortelbedrijf
0,60%
0,06%
0,10%
60
Steenhouwersbedrijf
1,18%
0,16%
1,03%
61
Overheid, onderwijs en wetenschappen
0,50%
0,06%
0,09%
62
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
0,35%
0,05%
0,02%
63
Overheid, defensie
0,00%
0,02%
0,05%
64
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
0,44%
0,04%
0,06%
65
Overheid, openbare nutsbedrijven
0,77%
0,04%
0,08%
66
Overheid, overige instellingen
0,28%
0,04%
0,06%
67
Werk en (re-)integratie
2,13%
0,47%
1,01%
68
Railbouw
0,66%
0,03%
0,02%
69
Telecommunicatie
0,16%
0,09%
0,15%
Tabel 18 Loontijdvakbedragen maximumpremieloon en maximumbijdrageloon (paragraaf 5.5.1, 6.2.1 en 6.2.2) Dag
Week
Vier weken
Maand
Kwartaal
Jaar
Maximumpremieloon werknemersverzekeringen
€ 197,74
€ 988,73
€ 3.954,92
€ 4.284,50
€ 12.853,50
€ 51.414,00
Maximumbijdrageloon Zvw
€ 197,74
€ 988,73
€ 3.954,92
€ 4.284,50
€ 12.853,50
€ 51.414,00
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
25
Tabel 19 Loontijdvakbedragen maximumpremieloon en maximumbijdrageloon voor werknemers met vakantiebonnen voor 19 of minder vakantiedagen per jaar (paragraaf 5.5.1, 6.2.1 en 6.2.2) Dag
Week
Vier weken
Maand
Maximumpremieloon werknemersverzekeringen
€ 209,85
€ 1.049,26
€ 4.197,06
€ 4.547,09
Maximumbijdrageloon Zvw
€ 209.85
€ 1.049,26
€ 4.197,06
€ 4.547,09
Tabel 20 Loontijdvakbedragen maximumpremieloon en maximumbijdrageloon voor werknemers met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar (paragraaf 5.5.1, 6.2.1 en 6.2.2) Dag
Week
Vier weken
Maand
Maximumpremieloon werknemersverzekeringen
€ 224,51
€ 1.122,57
€ 4.490,30
€ 4.864,60
Maximumbijdrageloon Zvw
€ 224,51
€ 1.122,57
€ 4.490,30
€ 4.864,60
Bedrag
Percentage
--
7,50%
Tabel 21 Overige bedragen voor 2014 Normbedrag voor Zorgverzekeringswet – werkgeversheffing Zvw (paragraaf 6.2.1) – bijdrage Zvw (paragraaf 6.2.2)
--
5,40%
– zeevarenden (paragraaf 6.2.3)
--
0,00%
Ufo-premie
--
0,78%
Uniforme opslag kinderopvang op de basispremie WAO/WIA
--
0,50%
Minimumbedrag gebruikelijk loon voor aandeelhouders met aanmerkelijk belang (paragraaf 16.1 WKR en 15.1 VVV)
€ 44.000
--
Eindheffing geschenken in natura: tarief 20% over maximaal (paragraaf 23.5 VVV)
€
70 *
--
€
272 *
--
– maximale waarde verstrekkingen per verstrekking
€
136 *
Pseudo-eindheffingen bij vertrekvergoedingen hoger dan (paragraaf 24.5 WKR en 23.9 VVV)
€ 531.000
Eindheffing bezwaarlijk te individualiseren loon (paragraaf 23.3 VVV) – maximale waarde verstrekkingen per jaar
- --
Pseudo-eindheffingen bij backservice over lonen hoger dan (paragraaf 24.6 WKR en 23.10 VVV)
€ 531.000
--
Machtiging lager percentage bij bijzondere beloningen bij minimale afwijking met te betalen inkomstenbelasting van (paragraaf 7.3.6)
€ 227
10,00%
Pseudo-eindheffing hoge lonen (paragraaf 24.7 WKR en 23.10 VVV)
--
16,00%
Studiekosten (paragraaf 20.1.5 WKR en 19.38 VVV) – onbelaste vergoeding (onder de WKR: gerichte vrijstelling) voor reiskosten
maximaal € 0,19 per kilometer
--
Vakantiebonnen (paragraaf 19.1.2 WKR en 18.1.2 VVV) – lagere waardering
--
99,00%
* Deze normbedragen gelden alleen als u gebruikmaakt van vrije vergoedingen en verstrekkingen en niet van de werkkostenregeling.
Tabel 23 Normbedragen werkkostenregeling Deze tabel geldt alleen als u gebruikmaakt van de werkkostenregeling. Normbedrag voor
Bedrag
Vrije vergoeding per kilometer
€ 0,19
Maaltijden
€ 3,15
Huisvesting en inwoning
Normbedrag per dag
Verhuiskosten
Vrije vergoeding voor overige verhuiskosten
Vrijwilligersregeling
Normbedrag
Ziektekostenregelingen
€ 5,35 maximaal € 7.750,00
– per jaar
€ 1.500,00
– per maand
€ 150,00
Voor vrije verstrekking is de waarde
Belastingdienst | Nieuwsbrief Loonheffingen 2014 – Uitgave 2, 10 december 2013
maximaal € 27,00
26
LH 209 - 1T42FD
De uitkeringsbedragen per 1 januari 2014 Per 1 januari 2014 worden de AOW, ANW, WW, WIA, WAO, TW, Wajong, WWB, IOAW en IOAZ aangepast als gevolg van de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2014 omdat deze uitkeringen gekoppeld zijn aan het wettelijk minimumloon. Het minimumloon stijgt per 1 januari a.s. van € 1477,80 naar € 1485,60 bruto per maand. Alle bedragen per 1 januari 2014 volgen hieronder: Wet werk en bijstand Per 1 januari 2014 stijgen de bijstandsuitkeringen. De stijging is mede het gevolg van de maatregel van het Kabinet om de afbouw van de dubbele heffingskorting met ingang van 2014 tot en met 2017 te temporiseren. Dit betreft een koopkrachtmaatregel om sociale minima te ontzien. De netto normbedragen per 1 januari 2014 voor mensen vanaf 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die een uitkering krijgen op grond van de Wet werk en bijstand: Paar per maand
€ 1.286,81
vakantie-uitkering
€
totaal
€ 1.354,54
67,73
Alleenstaande ouders per maand
€
900,77
vakantie-uitkering
€
47,41
totaal
€
948,18
per maand
€
643,41
vakantie-uitkering
€
33,86
totaal
€
677,27
Alleenstaanden
Gemeentelijke toeslag bij het niet kunnen delen van kosten Alleenstaande ouders en alleenstaanden van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd: per maand
€ 257,36
vakantie-uitkering
€
totaal
€ 270,91
13,55
De netto normbedragen voor mensen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd die een uitkering krijgen op grond van de Wet werk en bijstand: Paar per maand
1
€ 1.360,13
vakantie-uitkering
€
71,59
totaal
€ 1.431,72
Alleenstaanden per maand
€
988,15
vakantie-uitkering
€
52,01
totaal
€ 1.040,16
Alleenstaande ouders per maand
€ 1.243,53
vakantie-uitkering
€ 65,45
totaal
€ 1.308,98
Normbedragen voor mensen die in een inrichting verblijven: Paar per maand
€ 443,51
vakantie-uitkering
€ 23,34
totaal
€ 466,85
Alleenstaanden en alleenstaande ouders per maand
€ 285,14
vakantie-uitkering
€
totaal
€ 300,15
15,01
Vrij te laten vermogen Mensen hoeven niet al hun spaargeld op te maken vóór ze in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Het vrij te laten vermogen is: voor paren en alleenstaande ouders
€ 11.700,00
voor alleenstaanden
€ 5.850,00
Voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen en een eigen huis bewonen, geldt een extra vrijlating van maximaal € 49.400,00. IOAW en IOAZ De IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) is bestemd voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd.
2
Voor de IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) komen mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) in aanmerking die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. De IOAW en de IOAZ vullen het totale inkomen van de rechthebbende en zijn partner aan tot bijstandsniveau. Op de hierna volgende grondslagen worden dus de bruto inkomsten van de rechthebbende en zijn of haar partner in mindering gebracht. De bruto grondslag bedraagt voor: Gehuwde en ongehuwde partners die beide 21 jaar of ouder zijn Per maand
€ 1454,98
vakantie-uitkering
€ 116,40
totaal
€ 1571,38
Alleenstaanden van 21 jaar of ouder met een of meer kinderen per maand
€ 1400,73
vakantie-uitkering
€ 112,06
Totaal
€ 1512,79
Alleenstaanden vanaf 23 jaar per maand
€ 1121,87
vakantie-uitkering
€
totaal
€ 1.211,62
89,75
Alleenstaande van 22 jaar per maand
€
882,95
vakantie-uitkering
€
70,64
totaal
€
953,59
per maand
€
744,10
vakantie-uitkering
€
59,53
totaal
€
803,63
Alleenstaanden van 21 jaar
Voor mensen onder de 21 jaar gelden lagere bedragen. In tegenstelling tot de bijstand wordt bij de IOAW geen rekening gehouden met vermogen. Bij de IOAZ wordt wel rekening gehouden met andere inkomsten en ook met vermogen. Zo blijft vermogen tot een bedrag van € 128.547,- buiten beschouwing. Het vermogen boven het bedrag van maximaal € 128.547,- wordt geacht jaarlijks 4 procent inkomsten op te leveren; die worden in mindering gebracht op de uitkering. Voor mensen die een IOAZ-uitkering krijgen en een pensioentekort hebben, wordt een bedrag tot maximaal € 117.058,- ten behoeve van aanvullende pensioenvoorzieningen buiten beschouwing gelaten.
3
AOW AOW’ers die getrouwd zijn of samenwonen hebben elk een eigen recht op een AOWuitkering (basispensioen). De hoogte daarvan is gerelateerd aan de helft van het netto minimumloon. De AOW voor een alleenstaande is gerelateerd aan 70 procent van het netto minimumloon en dat voor een eenoudergezin aan 90 procent van het netto minimumloon. Bij die laatste groep gaat het om pensioengerechtigden die een kind verzorgen jonger dan achttien jaar voor wie zij kinderbijslag ontvangen. Voor gehuwde AOW’ers van wie de partner jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, gelden afwijkende regels. Normaal gesproken is het pensioen gerelateerd aan 50 procent van het minimumloon (de uitkering voor een gehuwde). Daarbovenop komt een toeslag van maximaal hetzelfde bedrag (bruto € 734,41). Deze toeslag komt te vervallen per 1 april 2015. Als het recht op pensioen al is ingegaan voor 1 februari 1994 dan valt de AOW’er onder een overgangsregeling en is het pensioen gerelateerd aan 70 procent van het netto minimumloon. De toeslag is dan maximaal 30 procent. De uitkeringsbedragen per 1 januari 2014 zijn als volgt: (De vakantie uitkering wordt in de maand mei beschikbaar gesteld.)
Bruto p.mnd
Bruto vak.uitk.p.mnd
Gehuwden
€ 734,41
€ 50,11
Gehuwden met maximale toeslag
€ 1468,82
€ 100,22
(partner jonger dan 65 jaar) Maximale toeslag
€ 734,41
Ongehuwden
€ 1074,25
€ 70,16
Ongehuwd met kind tot 18 jaar
€ 1362,20
€ 90,22
AOW-pensioen ingegaan vóór 1-2-1994 Gehuwden zonder toeslag
€ 1074,25
€ 70,16
(partner jonger dan 65 jaar) Maximale toeslag
€ 394,57
Gehuwden met maximale toeslag
€ 1468,82
€ 100,22
(partner jonger dan 65 jaar) ANW De Algemene nabestaandenwet (ANW) is een volksverzekering die recht geeft op een uitkering aan volwassenen van wie de partner is overleden. Het kan gaan om een huwelijkspartner of een partner met wie zij ongehuwd samenwoonde. De nabestaandenuitkering bedraagt 70 procent van het referentieminimumloon. Wanneer de nabestaande een (of meerdere) kind(eren) onder de 18 jaar verzorgt is de nabestaandenuitkering 90 procent van het referentieminimumloon. De voormalige
4
halfwezenuitkering van 20 procent is opgenomen in deze nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders. Wanneer er sprake is van een verzorgingsrelatie, waarbij de nabestaande samenwoont omdat er iemand intensieve zorg nodig heeft of als er sprake is van samenwonen omdat de nabestaande zelf intensieve zorg nodig heeft, bedraagt de nabestaandenuitkering (verzorgingsuitkering) 50 procent van het referentieminimumloon. Daarnaast komen weeskinderen ook in aanmerking voor een uitkering. De hoogte van de ANW-uitkering is afhankelijk van het inkomen van de nabestaande. Uitkeringen worden er geheel van afgetrokken. Van inkomen uit arbeid blijft een deel buiten beschouwing (50 procent van het minimumloon plus een derde deel van het meerdere). Nabestaanden die voor juli 1996 al een AWW-uitkering (de voorganger van de ANW) ontvingen, krijgen in ieder geval een bodemuitkering van 30 procent van het brutominimumloon, ook als hun inkomen hoger uitvalt dan de bovengenoemde inkomensgrens. In onderstaand overzicht zijn de bruto ANW bedragen opgenomen. De bedragen zijn weergegeven exclusief de tegemoetkoming ANW. Deze bedraagt bruto € 16,50 per maand. Bruto p.mnd Nabestaandenuitkeringen
Bruto vak. uitk.p.mnd
€ 1405,04
€ 107,92
Nabestaandenuitkering
€ 1127,17
€ 83,93
Verzorgingsuitkering
€ 726,38
€ 59,95
Wezenuitkering tot 10 jaar
€ 360,69
€ 26,86
Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar
€ 541,04
€ 40,29
Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar
€ 721,39
€ 53,72
(alleenstaande ouders)
Wajong De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) biedt jonggehandicapten een uitkering op minimumniveau. De grondslag op basis waarvan de uitkering wordt berekend gaat per 1 januari 2014 omhoog. Ook de grondslagen voor Wajong-gerechtigden beneden de 23 jaar, die worden afgeleid van de minimumjeugdlonen, worden op die datum verhoogd. Per 1 januari 2014 zijn dit de bruto grondslagen (exclusief vakantietoeslag) per dag: vanaf 23 jaar ten hoogste € 68,30 22 jaar ten hoogste € 58,06 21 jaar ten hoogste € 49,52 20 jaar ten hoogste € 42,01 19 jaar ten hoogste € 35,86 18 jaar ten hoogste € 31,08
5
Naast de Wajong-uitkering heeft elke Wajong-gerechtigde onder de 23 jaar recht op een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming compenseert (deels) de inkomensachteruitgang die de invoering van de Zorgverzekeringswet heeft veroorzaakt. 22 jaar € 1,83 bruto per maand 21 jaar € 4,46 20 jaar € 9,05 19 jaar € 15,10 18 jaar € 15,74 Maximumdagloon (WW, WIA en WAO) Per 1 januari 2014 worden bestaande bruto uitkeringen verhoogd met 0,53%. De hoogte van de WW, WIA en WAO-uitkering hangt mede af van de hoogte van het laatst verdiende loon en het maximumdagloon. Per 1 januari 2014 wordt het maximumdagloon verhoogd van € 195,96 naar € 197,00 bruto. Toeslagenwet De Toeslagenwet zorgt voor een aanvulling op een aantal uitkeringen tot het sociaal minimum. Het gaat bijvoorbeeld om de WW, WIA, WAO en ZW-uitkering. Er ontstaat recht op een toeslag als een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt die lager is dan het normbedrag. Het normbedrag voor gehuwden is gekoppeld aan 100 procent van het bruto minimumloon. Het normbedrag van alleenstaanden vanaf 23 jaar is op netto basis gerelateerd aan 70 procent van het netto minimumloon terwijl de normbedragen van 18t/m 22-jarigen zijn gekoppeld aan 75 procent van de desbetreffende netto minimumjeugdlonen. Het normbedrag voor alleenstaande ouders is gekoppeld aan 90 procent van het netto minimumloon. De toeslag vult de uitkering aan tot het normbedrag, maar het totaal van de uitkering en toeslag samen is niet meer dan het vroegere loon. Een toeslag op de uitkering kan worden aangevraagd bij het UWV. De hoogte van de normbedragen per 1 januari 2014 is als volgt vastgesteld: ZW/WW/WAO/WIA/Wajong* Gehuwden
€ 68,30 bruto per dag
Alleenstaande ouders
€ 64,41
Alleenstaanden: vanaf 23 jaar 22 jaar
€ 40,53
21 jaar
€ 34,22
20 jaar
€ 28,52
19 jaar
€ 23,92
18 jaar *exclusief vakantietoeslag
6
€ 51,58
€ 20,47