In naam der wetenschap? P. J.W. Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland
Martijn Eickhoff
In naam der wetenschap? P. J.W. Debye
en zijn carrière in naziDuitsland Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
Colofon
Vormgeving en productie: Van Rosmalen en Schenk, Amsterdam Druk: Thieme MediaCenter, Nijmegen © Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie 2007. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld. Tweede, verbeterde druk 2008 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie Herengracht 380 1016 CJ Amsterdam T 020- 5233800 F 020-5233888 E
[email protected]
Woord vooraf Voor u ligt het verslag van een historisch onderzoek naar de natuurwetenschapper Peter Debye (1884-1966) ten tijde van het nationaal-socialistisch regime in Duitsland. De aanleiding voor het onderzoek is gelegen in de wetenschappelijke polemiek en de maatschappelijke commotie die volgden op de publicatie in 2006 van het boek Einstein in Nederland. Een intellectuele biografie van dr. S.I. Rispens. De heftige weerklank van het boek maakte de behoefte duidelijk aan een sterkere historische onderbouwing van de beeldvorming over de vermaarde Nobelprijswinnaar Debye. In het bijzonder kwamen naar aanleiding van het boek van Rispens vragen op over de vooraanstaande plaats die Debye tot 1940 in het wetenschappelijk bedrijf in nazi-Duitsland heeft ingenomen. Ook rezen er vragen over de consequenties van zijn rol in die periode. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft toen besloten het niod een onderzoeksopdracht te verlenen om in de geconstateerde behoefte te voorzien. Omdat het niod een instituut is dat fundamentele vragen over de relatie tussen wetenschap en samenleving, juist ook ten tijde van het nationaal-socialisme en de Tweede Wereldoorlog, wil opwerpen en beantwoorden, heeft het instituut deze opdracht aanvaard. Het project is op 1 augustus 2006 van start gegaan. Uitvoerder is dr. Martijn Eickhoff, met assistentie van drs. Friso Hoeneveld. Het niod heeft verder een aantal bij uitstek deskundige wetenschappers uitgenodigd zitting te nemen in een adviserende begeleidingscommissie. Lid van deze commissie zijn prof. dr. Klaas van Berkel, dr. Jeroen van Dongen, prof. dr. Robbert Dijkgraaf, prof. dr. Ernst Homburg, prof. dr. Anne Kox en, namens het niod, prof. dr. Peter Romijn. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek en het resultaat ligt niettemin bij de onderzoekers, de auteur en bij de directie van het niod. De onderzoekers hebben ten behoeve van deze studie in Nederland, Duitsland, de Verenigde Staten en elders tal van archieven bestudeerd en met deskundigen en anderszins betrokkenen kunnen spreken. Het niod is de leden van de begeleidings commissie, de familie Debye, de externe adviseurs prof. dr. Dieter Hoffmann en prof. dr. Mark Walker en verder alle anderen die op welke wijze dan ook aan het onderzoek hebben meegewerkt, bijzonder erkentelijk.
Prof. dr. Marjan Schwegman Directeur niod
5 Woord vooraf 9 Inleiding 31 Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland De Sommerfeld-Schule 31 Het Physikalisches Institut van de Universität Leipzig 37 Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 43 De Rockefeller Foundation 52 Het laboratorium van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 55 De Nobelprijs voor scheikunde 60 Prestigieuze benoemingen 66 De Deutsche Physikalische Gesellschaft 72 Het Duitse antisemitisme 81 Het vertrek uit Duitsland 88 Het verblijf in de Verenigde Staten 96 Contacten met Duitsland 102 Oorlogsrelevant onderzoek 107 114 Slot
129 161 167 173 180 181 182
Noten Samenvatting Summary Zusammenfassung Archieven Interviews Literatuur
192 Opdracht ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 194 Namenregister 196 Dankwoord
7
8
Inleiding e op 24 maart 1884 te Maastricht geboren Nederlander P.J.W. Debye heeft een D indrukwekkende wetenschappelijke carrière gemaakt, die hem al op jonge leeftijd zijn geboorteplaats en -land deed verlaten. Hij studeerde vanaf 1901 in Aken elektrotechniek aan de Technische Hochschule, in 1906 volgde hij, inmiddels als assistent, zijn hoogleraar A. Sommerfeld naar München alwaar hij in 1908 promoveerde en zich in 1910 habiliteerde. In 1911 vertrok Debye op 27-jarige leeftijd naar Zwitserland. Te Zürich werd hij hoogleraar aan de Eidgenössische Technische Hochschule, om een jaar later in Nederland aan de Rijksuniversiteit Utrecht benoemd te worden tot hoogleraar Theoretische Natuurkunde. Weer een jaar later, in 1913, werd Debye benoemd tot hoogleraar in Göttingen, alwaar zijn leeropdracht Theoretische en Experimentele Natuurkunde betrof. In 1920 keerde hij echter terug naar Zürich om vervolgens in 1927 in Leipzig benoemd te worden tot hoogleraar Experimentele Natuurkunde en tot directeur van het Physikalisches Institut. In 1936, het jaar dat aan Debye de Nobelprijs voor scheikunde werd toegekend, verhuisde hij met zijn gezin naar Berlijn om het directeurschap van het KaiserWilhelm-Institut für Physik op zich te nemen. Hij werd bovendien hoogleraar Theoretische Natuurkunde aan de Friedrich-Wilhelms-Universität. In januari 1940 arriveerde hij in de Verenigde Staten om daar aan de Cornell University de Baker Lectures te geven; dit gastdocentschap resulteerde in juli 1940 in de benoeming tot voorzitter van de Chemistry Department. Toen Debye op 2 november 1966 te Ithaca (New York) overleed, was hij een gelauwerd wetenschapper, een geliefd echtgenoot, vader en grootvader, en reeds twintig jaar – sinds 1946 – Amerikaans staatsburger. In 1967 werd Debyes wetenschapshouding door zijn naaste collega’s van de Cornell University in een zin raak getypeerd: ‘To recognize the essentials, to express them clearly and pictorially, and then to pursue their consequences with superb technical facility was Debye’s style.’1 Debye had zich gericht op de theoretische natuurkunde, de natuurkunde van de vaste stof en op de scheikunde, waarbij zijn belangstelling in het bijzonder uitging naar het raakvlak tussen het experiment en de theorie. Dit resulteerde in meer dan tweehonderd publicaties. Naam maakte Debye voor het eerst in 1910 op 26-jarige leeftijd met zijn artikel ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff in der Theorie der Strahlung’ over de straling van een zwart lichaam. Hij bouwde ermee voort op de in 1900 door Max Planck opgestelde quantumtheorie ter verkla9
ring van stralingsverschijnselen.2 1912 is wel Debyes annus mirabilis genoemd.3 In dat jaar breidde hij onder andere het model van Albert Einstein uit voor de beschrijving van de soortelijke warmte van vaste stoffen, waarbij het probleem van de afname in de soortelijke warmte bij lage temperatuur centraal stond. In de daarop volgende decennia wist Debye zijn naam een aantal malen te verbinden aan een verschijnsel, methode, theorie of eenheid van natuurkundige aard. Zo bestaat er de Debye-Waller factor (1914) waarmee de temperatuurafhankelijkheid van Röntgendiffractiepatronen wordt berekend; de Debye-Scherrer methode (1916) wordt gebruikt om in poedervormige preparaten met behulp van monochromatische Röntgenstraling atomaire structuren af te leiden; met de Debye-Hückel vergelijking (1923) kan de geleidbaarheid in electrolytische oplossingen worden beschreven. Debyes naam wordt boven dien gebruikt als de eenheid van het electrisch dipoolmoment, een thema waarover Debye vanaf 1912 theorieën ontwikkelde; in 1929 resulteerde dit onderzoek in zijn in Leipzig verschenen standaardwerk Polare Molekeln.4 In de jaren dertig werd bovendien nog gesproken van het zogenaamde Compton-Debye-effect.5 Dit naar aanleiding van Debyes theorie van 1923 ter verklaring van de verschuiving van de frequentie van Röntgenstraling in geval van wisselwerking met elektronen; het was een theorie die hij min of meer gelijktijdig met de Amerikaanse natuurkundige en latere Nobelprijswinnaar A.H. Compton had ontwikkeld.6 Tot 1 februari 1940, de dag waarop hij op 55-jarige leeftijd in New York arriveerde, had Debye het grootste deel van zijn wetenschappelijke leven – ruim 30 jaar – in Duitsland doorgebracht. Zijn carrière had zich vanaf 1901 immers slechts gedurende twee periodes daarbuiten afgespeeld: te Utrecht en Zürich tussen 1911 en 1913 en wederom te Zürich tussen 1920 en 1927. Naast deze wetenschappelijk-beroepsmatige dimensie kreeg Debyes band met Duitsland al snel ook een persoonlijk karakter: in 1913 trouwde hij te München met de Duitse Mathilde Alberer. De kwestie of hij zich al dan niet Duits voelde, lijkt in deze periode zeker een gespreksonderwerp te zijn geweest: het duikt bijvoorbeeld op in een brief uit 1912 van de jonge Debye aan zijn promotor Sommerfeld. Debye vraagt daarin, onder verwijzing naar zijn aanstaande echtgenote, aan mevrouw Sommerfeld door te geven: ‘(…) dass ich mich nicht allein wegen Zusammengehörigkeit sehr “Deutsch” fühle’.7 Aan dit gevoel werden verder geen consequenties verbonden: het was mevrouw Debye-Alberer die als gevolg van haar huwelijk haar Duitse nationaliteit zou verliezen en – conform de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892 – de Nederlandse zou verkrijgen. Ook aan beide kinderen, zoon Peter, geboren te Göttingen in 1916 en dochter Mathilde Maria, geboren te Zürich in 1921, werd de Nederlandse nationaliteit toegekend.8 Debye was een reislustig mens. Tijdens het Interbellum bezocht hij jaarlijks, evenals vele van zijn collega’s, tussen colleges en experimenten door, meerdere congressen in binnen- en buitenland, alwaar hij lezingen hield en discussieerde over natuurkundige problemen. Zijn internationale netwerk en aanzien in deze periode
10
wordt bij uitstek weerspiegeld door de vele hem in deze periode toegekende medailles en onderscheidingen en door zijn lidmaatschappen van wetenschappelijke academies. Zo kreeg hij in 1930 de Rumford Medal van de Royal Society in Londen, in 1933 de Faraday Medal van de Royal Society of Chemistry in Londen, in 1935 de Lorentz Medaille van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en in 1937 de Franklin Medal van het Franklin Institute te Philadelphia. In 1935 kreeg hij een eredoctoraat van de Oxford University, in 1936 een eredoctoraat van de Harvard University en in 1937 werd hij Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1936 werd hij Ordentliches Mitglied van de Preussische Akademie der Wissenschaften in Berlijn en het jaar daarop van de Pontificia Accademia delle Scienze te Rome en van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung. In 1938 werd Debye vervolgens erelid van de Indian Academy of Sciences in Bangalore, van de Nederlandsche Chemische Vereeniging en de Societé Philomatique in Parijs. In 1939 volgde nog de benoeming tot erelid van de Physical Society in Londen. In 1939 werd Debye bovendien door de Bulgaarse koning Boris III de ‘St. Alexanderorde 3. Klasse’ uitgereikt.9 Maar uiteraard vormde de toekenning van de Nobelprijs voor scheikunde in 1936 in deze reeks van eerbewijzen het hoogtepunt. Debye, die als wetenschapper in Nederland slechts een krappe anderhalf jaar werkzaam was geweest, werd door de Nobelprijs ook ‘wereldberoemd in Nederland’. Bij het lezersplebisciet Nederland’s Tien Grootste Figuren, gehouden door de Haagsche Post in april 1939, eindigde hij bijvoorbeeld op de zesde plaats, achter H. Colijn, W. Mengelberg, A.F. Philips, H.W.A. Deterding en J. Huizinga, maar voor A. Plesman, P.J. Oud, F.A. Vening Meinesz en M.H. Damme.10 Toen datzelfde jaar – op 9 november – in Maastricht in het bijzijn van Debye van hem een bronzen borstbeeld werd onthuld, waren wederom de loftuitingen niet van de lucht. Verwijzend naar de Nobelprijs betoogde J. Schaepkens van Riemt, de voorzitter van het Maastrichter huldigingscomité: ‘Ik zou U, om te spreken in de terminologie van dezen benauwenden tijd, waarin zich een duister Fatum aan de menschheid voltrekt, ik zou U kunnen noemen de trouwe soldaat en schildwacht van en bij de poort der Beschaving. Ik wil liever tot U spreken als Meester der cultuur, die de zuiverheid van den Geest bewaart en opvoert tot dienen, ja verdienen van den nobelen prijs, uitgereikt aan den Grootmeesters onder de mensen.’11 Voor het negentiende-eeuwse internationalisme-ideaal, waarbij wetenschap primair als een mondiale activiteit werd opgevat die bijdroeg aan het algemeen menselijk welbevinden en waaraan Schaepkens van Riemt impliciet lijkt te refereren, was in het Derde Rijk op dat moment steeds minder plaats. De Duitse herbewapening had vanaf 1935 openlijk en op effectieve wijze in samenwerking tussen staat, industrie en wetenschap plaatsgevonden: na het begin van de Tweede Wereldoorlog op 11
1 september 1939 hadden de wereldpolitieke ontwikkelingen de urgentie van deze samenwerking alleen nog maar vergroot.12 De eens zo internationaal georiënteerde natuurwetenschap, die met haar fundamenteel onderzoek ook bijdroeg aan praktische kennis op technisch vlak, was daardoor sterker dan voordien verbonden geraakt aan nationale belangen. Bovendien moest de wetenschap, zo werd door de nieuwe machthebbers keer op keer betoogd, van belang zijn voor het Duitse volk en zijn ‘aard’ weerspiegelen. Voor wetenschappers als Debye, gevormd door het academische ideaal dat wetenschap en politiek zich niet dienden te mengen, had de nationaal-socialistische wetenschapspolitiek in de praktijk twee gezichten. Enerzijds werd er van hen verwacht dat zij hun academische ivoren toren zouden verlaten, anderzijds maakte de maatschappelijke relevantie van bepaalde onderzoeksgebieden, waaronder de experimentele natuurkunde, dat er op financieelorganisatorisch vlak ongekende, nieuwe onderzoeksmogelijkheden ontstonden. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, die sinds de oprichting in 1911 vele onderzoeksinstellingen, de zogenoemde Kaiser-Wilhelm-Institute, financierde, had in 1932 nog over een budget van 5.5 miljoen RM beschikt; in 1944 was dit budget gestegen tot 14.3 miljoen.13 Tegelijkertijd veroorzaakte de nationaal-socialistische wetenschapspolitiek een zeker wetenschappelijk isolement. Na 1936 was het Duitse wetenschappers bijvoorbeeld verboden deel te nemen aan internationale, in de context van de Volkenbond, georganiseerde wetenschappelijke bijeenkomsten. Dat betekende overigens niet dat er in het Derde Rijk geen enkele ruimte meer was voor internationale conferenties of andere vormen van uitwisseling: het prestige dat dergelijke activiteiten opleverden bleef zeer welkom en werd ook propagandistisch uitgebuit.14 Het ideaal dat de natuurwetenschap in essentie werd bedreven door een internationale geleerdengemeenschap bleef dan ook wel degelijk bestaan en Debye maakte van die gemeenschap graag deel uit. Ten tijde van het Derde Rijk heeft hij dit wetenschapsideaal niet nadrukkelijk verwoord, maar dit veranderde na zijn migratie naar de Verenigde Staten. In het voorwoord van het in 1943 te New York verschenen boek The contribution of Holland to the Sciences omschreef hij de wetenschapsbeoefening als ‘patient and unspectacular work for the sake of the future’. Bovendien stelde hij dat degenen die met hun hersenen werken al dan niet bewust bijdragen aan ‘the happiness of men and women often beyond the limits of their own country’.15 Met zijn geloof in de wetenschappelijke vooruitgang, en de bovennationale verbroedering die deze met zich mee zou moeten brengen, profileerde Debye zich aldus – gezien de wereldpolitieke ontwikkelingen van dat moment bijna tegen beter weten in – als een exponent van het tijdperk van voor 1914, de periode waarin hij als wetenschapper gevormd was. Uiteindelijk was het de ‘arisering’ van de Duitse universiteiten die het weten schappelijke internationalisme het sterkst onder druk zette en de fysici op de meest directe wijze confronteerde met de gevolgen van de nationaal-socialistische machtsovername, en niet alleen omdat in de theoretische fysica een relatief hoog
12
percentage joden werkzaam was. Als opkomend academisch specialisme, had de theoretische fysica namelijk joodse studenten, die in andere disciplines vaak achtergesteld werden, in de voorgaande decennia betrekkelijk goede carrièremogelijkheden geboden.16 Als gevolg van het Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums van 7 april 1933 werden echter alle aan de universiteiten werkzame joodse wetenschappers van hun functie ontheven. De maatregel had onder natuurkundigen een ware uittocht ten gevolg. Bekende namen onder de emigranten waren: Albert Einstein, Max Born, Hans Bethe en James Franck. De Nürnberger Rassengesetze van september 1935, die het antisemitisme een juridische basis gaven en de Duitse joden hun burgerrechten grotendeels ontnamen, waren het sluitstuk van de universitaire ‘arisering’: het Frontkämpferprivileg uit de wet van april 1933 dat voor de joodse ‘frontstrijders’ een uitzondering had gemaakt, kwam te vervallen. Joodse wetenschappers restte nu vaak alleen nog emigratie.17 Het wetenschappelijk internationalisme, dat vaak juist in verband werd gebracht met het ‘jodendom’, werd hierdoor sterk op de proef gesteld. Buiten Duitsland werden diverse initiatieven genomen om joodse academici bij hun emigratie bij te staan. De zogenaamde Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler im Ausland van 1935 was het meest succesvol; meer dan 2000 wetenschappers uit Duitsland en Oostenrijk werden geholpen bij hun migratie naar de Verenigde Staten en GrootBrittannië.18 Wie contemporaine analyses van de stand van de Duitse wetenschap ten tijde van het Derde Rijk leest, wordt getroffen door de wijze waarop men de kern van het ontstane probleem definieerde. Edward Yarnall Hartshorne Jr. bijvoorbeeld constateerde in zijn in 1937 verschenen The German Universities and National Socialism dat het Duitse universitaire leven na 1933 werd bedreigd door ‘a fall in quality’.19 De gedachte dat de achtergebleven Duitse wetenschappers ten opzicht van hun joodse collega’s een gebrek aan collegialiteit dan wel solidariteit toonden, werd door hem niet verwoord.20 Met zijn diagnose stond Hartshorne niet alleen: onder de Duitse natuurwetenschappers hadden slechts enkelen uit principiële overwegingen ontslag genomen. Zo vertrok E. Schrödinger in 1933, het jaar dat hij de Nobelprijs voor Natuurkunde ontving, uit Berlijn naar Oxford. F. Haber, die in 1918 de Nobelprijs voor Chemie was toegekend en die in Berlijn werkzaam was, nam in 1933 vrijwillig ontslag. Als joodse wetenschapper had hij zijn post niet hoeven verlaten vanwege het Frontkämpferprivileg, maar hij weigerde hiervan gebruik te maken en emigreerde naar Cambridge. Hij overleed een jaar later.21 Uiteraard waren in de internationale wetenschappelijke wereld ook kritische geluiden te horen naar aanleiding van de anti-joodse maatregelen en in Duitsland zelf werd deze kritiek serieus genomen. Zo constateerde K. Mey, de voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft (DPG) – de Duitse natuurkundige beroepsvereniging – in februari 1934 in een brief aan de verschillende afdelingen van deze organisatie, dat de voorgaande maanden in Amerikaanse en Britse tijdschriften als 13
Nature en Science artikelen waren verschenen over de ‘Abwanderung deutscher Gelehrten’. De Angelsaksische landen zouden zich aldus als het laatste toevluchtsoord van de vrije wetenschap profileren. Paradoxaal genoeg riep Mey de DPG-leden op om uitnodigingen voor internationale congressen zoveel mogelijk aan te nemen; ‘der Nutzen Deutschland und die Wahrheit’ zou zo, via persoonlijke contacten, het beste behartigd kunnen worden.22 Anders gezegd: het wetenschappelijke internationalisme, dat Debye als Nederlander bij uitstek vertegenwoordigde, werd ingezet als wapen om het aanzien te herstellen van de in het buitenland door anti-joodse maatregelen in diskrediet geraakte Duitse natuurwetenschap. Een rapport over Debye Op 29 juni 2006 gaf het Ministerie van ocw aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod) de opdracht onderzoek te verrichten naar P.J.W. Debye en zijn rol en positie in het Derde Rijk. Historische contextualisering was bij de opdracht het leidende beginsel: ‘Het onderzoek zal kort gezegd neerkomen op een contextualiserend onderzoek, waarbij Debye in de context van de geschiedenis van de beoefening van de (natuur)wetenschappen onder Duitse nationaal-socialistische heerschappij wordt geplaatst.’ Daarnaast zouden in het onderzoek ‘een aantal relevante omstandigheden van wetenschappelijke en persoonlijke aard’ aan de orde moeten komen.23 De opdracht aan het NIOD was een reactie op het debat dat in Nederland over Debye werd gevoerd sinds het verschijnen in januari 2006 van het boek Einstein in Nederland van de wetenschapshistoricus S.I.Rispens.24 In dit boek, dat weliswaar aan de eerste basale voorwaarden van wetenschappelijkheid voldoet, maar dat – zeker bij nader inzien – in meerdere cruciale passages onjuistheden en verkeerde voorstellingen van zaken bevat, werd Debye op een karikaturale wijze getypeerd als een opportunist die ‘niet vies was van de nazi’s’.25 Na een marginale toetsing bevestigde het NIOD dat de bronnen waarop Rispens zich baseerde betrouwbaar waren en dat zijn hoofdstuk over Debye daardoor overtuigend genoemd kon worden.26 Tegelijkertijd werd door het NIOD beklemtoond dat aanvullend onderzoek noodzakelijk was, ook al omdat de beschikbare bronnen specifiek over Debye niet uitputtend waren bestudeerd.27 In de Nederlandse samenleving, waar Debyes roem tot op dat moment op verschillende wijzen in ere werd gehouden, werden aan deze constateringen consequenties verbonden; het debat over Debye dat voordien vooral door natuurkundigen werd gevoerd, kreeg een publiek karakter. Naast twee portretbustes – als onderdeel van de beeldengroep ‘nobele hoofden’ in de hal van het Ministerie van Ocw te Den Haag en in de ontvangstruimte van het stadhuis van Maastricht – en enkele straat- en pleinnamen bestond er aan de Universiteit Utrecht het Debye Institute – Physics and Chemistry of Nanomaterials and Interfaces en werd door de Universiteit Maastricht in samenwerking met de Stichting Edmond Hustinx jaarlijks een Debye-prijs uitgereikt. Op 16 februari
14
2006 maakte de Universiteit Utrecht via een persbericht de naamswijziging van het ‘voormalige’ Debye-Instituut bekend. Diezelfde dag berichtte de Universiteit Maastricht de Peter-Debye-Prijs niet meer uit te reiken. Dit gebeurde overigens wel ‘in het besef dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan om een totaalbeeld van Debye in Nazi-Duitsland te schetsen’.28 In de daarop volgende maanden zwol de kritiek op de besluitvorming in Utrecht en Maastricht aan, zo ook op het boek van Rispens. Over Debye, die nota bene tijdens de bezettingsjaren in de Verenigde Staten verbleef, ontstond in Nederland een klassiek goed-fout debat, waarbij de verschillende participanten – ‘moralisten’ versus ‘rehabilitanten’ – zich in hun gelijk ingroeven. Zo kon het gebeuren dat Debye in Vrij Nederland door Rispens werd omschreven als een soort proto-collaborateur, terwijl in Elsevier een artikel verscheen met als titel ‘Debye was niet fout’.29 In reactie op Rispens boek publiceerde G. van Ginkel Prof. Peter J.W. Debye (1884-1966) in 1935-1945. Brilliant scientist. Gifted teacher. De belangrijkste onjuistheden uit Rispens werk werden hierin weerlegd.30 Van Ginkels poging om Debyes rol te duiden als een vorm van gecamoufleerd verzet, wordt echter door het door hem geselecteerde bronnenmateriaal nauwelijks onderbouwd.31 Het debat kreeg al snel ook een internationale dimensie. In Duitsland en de Verenigde Staten – de landen waar Debyes carrière zich grotendeels had afgespeeld – verschenen artikelen waarin Debyes reputatie werd verdedigd dan wel aangevallen. Ook werd gereageerd op de besluitvorming en discussie elders in de wereld.32 Het onderzoeksrapport In naam der wetenschap? P.J.W. Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland beoogt het Nederlandse debat over Debye met een gefundeerde historische interpretatie een kwalitatieve impuls te geven.33 Daartoe is een historische vraagstelling geformuleerd die zich concentreert op de verhouding tussen Debye en het nationaal-socialisme. Hoe is het te verklaren dat de natuurwetenschapper Debye, die er geen blijk van gaf nazi te zijn en die zich publiekelijk niet profileerde als antisemiet, in het Derde Rijk carrièrekansen waarnam en in december 1938 als voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft zijn naam verbond aan een antisemitische maatregel, die neerkwam op een openlijke ‘arisering’ van deze beroepsvereniging. Anders gezegd: wat zegt Debyes Duitse carrière, waaraan in januari 1940 met zijn vertrek naar de Verenigde Staten een einde kwam, enerzijds over diens persoonlijkheid en houding, en anderzijds over de werking en aard van het Derde Rijk? Met deze vraag als uitgangspunt zal geprobeerd worden een duidelijk beeld te schetsen van Debyes rol en positie ten tijde van het Derde Rijk. Het rapport pretendeert echter niet de definitieve feiten te kunnen presenteren; wel zal het op basis van bronnenanalyse verifieerbaar beschrijven, interpreteren en verklaren.34 Bij een feitenrelaas bestaat het gevaar dat de geschiedenis zich als een onontkoom baar proces voordoet. Ter voorkoming van dat perspectief wordt Debyes succesvolle wetenschappelijke carrière in Duitsland en de Verenigde Staten in dit rapport 15
gerelateerd aan relevante maatschappelijk-politieke en bestuurlijke ontwikkelingen. Daarbij zullen bovendien contemporaine morele appreciaties worden betrokken. In aansluiting daarop zal, voor zover mogelijk, voor Debye als persoon de interactie tussen ideeën, idealen, emoties en handelingen in kaart worden gebracht, zowel in een academische als in een bestuurlijke of meer private omgeving.35 Aan het individuele, biografische perspectief wordt aldus in het rapport, in samenhang met de sociale context waarin Debye functioneerde, een fundamentele betekenis toegekend. Deze benadering sluit aan op de recente geschiedschrijving over het nationaalsocialisme waarin de werking van het Derde Rijk – of het Duitse bezettingsbestuur in Nederland – concreet wordt gemaakt via het perspectief van daders, leden van de bestuurlijke elites, de gemiddelde burgers of juist de slachtoffers.36 Welke loyaliteiten en sympathieën Debye ten tijde van het Derde Rijk precies koesterde, welke dilemma’s hij waarnam en welke verschuivingen zich er gaandeweg in voordeden, zal gezien het beschikbare bronnenmateriaal vaak alleen indirect afgeleid kunnen worden. Over zijn buitenwetenschappelijke standpunten liet Debye zich nu eenmaal publiekelijk zelden of nooit uit. De recente verwarring over diens loyaliteiten en sympathieën blijkt daardoor een lange voorgeschiedenis te hebben gehad. Zo verscheen er aan het einde van de jaren dertig, in de periode van toenemende oorlogsdreiging, in de Nederlandse pers een bericht, dat Debye weliswaar in Duitsland werkte, maar dat dit niet betekende dat hij zich niet betrokken voelde bij Nederland. Hij had zijn aanstelling tot hoogleraar aan een buitenlandse universiteit immers enkele malen laten afhangen van het behoud van zijn Neder landerschap.37 In 1941 kwam de Nederlandse regering in ballingschap in actie en liet een onderzoek uitvoeren naar Debyes betrouwbaarheid. Tijdens het onderzoek werd geconstateerd: ‘Hij was echter niet politiek actief doch eerder te goeder trouw. Over zijn politieke gezindheid heb ik hier te lande niets ongunstigs vernomen; er is echter ook niets gebleken van opvallende activiteit in het belang van onze zaak.’38 Het is opmerkelijk dat in het huidige debat over Debye diens nationale loyaliteit geen punt van discussie is. Het is anno 2007 vooral zijn bijdrage aan de ‘arisering’ van de Duitse natuurkunde die de pennen in beweging heeft gebracht. Deze verschuiving sluit aan bij de veranderingen in de wijze waarop de Nederlandse samenleving zich rekenschap heeft gegeven van de bezettingsgeschiedenis. Tot in de jaren zestig was het grote en eenduidige nationale verhaal over verzet versus collaboratie hierbij het leidende beginsel, nadien kwam de jodenvervolging – inclusief het falen van de Nederlandse bureaucratie en de gemiddelde burgers om zich hiertegen te weer te stellen – in het centrum van de herinnering te staan.39 De in de jaren zestig veel en luid verwoorde kritiek op het wetenschappelijke establishment en zijn gebrek aan maatschappelijk bewustzijn, had bovendien tot gevolg dat vaker dan voorheen
16
werd ingezien dat groot wetenschappelijk inzicht niet automatisch de aanwezigheid van morele sensitiviteit impliceerde. Anders gezegd: een goed wetenschapper was niet meer vanzelfsprekend ook een goed mens.40 In het besef dat analyse en oordeel uiteindelijk slecht in intentie van elkaar gescheiden kunnen worden, wordt in het rapport toch afgezien van moraliserende geschiedschrijving. Dit betekent in concreto dat het rapport geen paragraaf zal bevatten waarin met betrekking tot Debye een definitieve morele balans wordt opgemaakt. In de wetenschap dat het voor de historicus van primair belang is om de dilemma’s boven tafel te krijgen die Debye destijds waarnam, ligt aan deze keuze ten grondslag, zo ook de overtuiging dat deze dilemma’s niet automatisch overeenkomen met die welke heden ten dage evident lijken te zijn. Het is een benadering die aansluit bij het pleidooi van de historicus B. de Graaff om in de geschiedschrijving oog te hebben voor ‘situationele ethiek, die rekening houdt met tijds- en plaatsgebonden omstandigheden.’41 Dit betekent niet dat de moraal in het algemeen en de werking van het specifieke Nederlandse goed-fout-denken in het bijzonder uit het rapport worden geschreven. In tegendeel, door de verschillende voor- en naoorlogse morele appreciaties van Debyes handelen in de Nederlandse, Duitse en Amerikaanse context naast elkaar te plaatsen en met elkaar te confronteren, kan inzicht verkregen worden in de standplaatsgebondenheid en de historische ontwikkeling van de oordeelsvorming over Debye. De opbouw van dit rapport is grotendeels chronologisch. Eerst wordt Debyes carrière in Duitsland behandeld, daarna zijn loopbaan in de Verenigde Staten. Daarbij zullen ook fragmenten van interviews met familieleden van Debye betrokken worden. Dit gebeurt in het besef dat dergelijke interviews in de context van een Niod-onderzoek snel het karakter kunnen krijgen van een getuigenis à decharge en dat informanten persoonlijke indrukken van Debye nogal eens uitvergroten tot algemeen gedrag. Toch zullen de verhalen in het rapport niet gecontroleerd worden op hun waarheidsgehalte; wel wordt er naar gestreefd om mede op basis van de verhalen verschillende herinneringstradities aan Debye ruimte te geven. In het slot wordt daartoe ook kort ingegaan op de verschillende receptietradities van Debye en zijn loopbaan, zo ook op uiteenlopende morele ‘parameters’ die in verschillende nationale contexten – Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten – dominant waren. Debyes verborgen drijfveren zullen in dit rapport niet volledig kunnen worden blootgelegd. Wel zal beter zicht ontstaan op de verschillende fases van zijn loopbaan, op de ongerijmdheden die zich daarin leken voor te doen en ook op de complicaties die zij veroorzaakten, zowel voor Debyes omgeving als voor zijn latere biografen: zij leken soms bijna te spotten met de werkelijkheid. Enkele methodische en historiografische overwegingen Heden ten dage, met alle beschikbare kennis over het nationaal-socialisme en de Holocaust, fungeert het label ‘nazi’ vaak als directe verwijzing naar de gruwelijkste 17
excessen van het Derde Rijk. In Duitsland leidt dit in familiaire kring nogal eens tot problemen: hoe kunnen de algemeen bekende, bovenmenselijke misdaden gerelateerd worden aan de eigen voorouders die partijlid waren of op een andere wijze – direct dan wel indirect – waren gelieerd aan het nationaal-socialisme? In deze situatie zijn diverse vermijdingsstrategieën ontwikkeld: dader- en slachtofferrollen worden omgedraaid, via ironie wordt afstand tot de fanatiekste nazi’s gecreëerd, of het nationaal-socialisme wordt voorgesteld als een fenomeen waardoor men werd overweldigd en dat slechts ruimte liet voor passiviteit of reactie.42 Natuurkundigen worden, als het gaat om hun tijdens het Derde Rijk werkzame leermeesters, met een vergelijkbaar probleem geconfronteerd. Een klassieke daaruit voortkomende ‘witwas’-strategie gaat schuil in de voorstelling van zaken waarbij een verloren – of nog niet gewonnen – strijd om de macht binnen de wetenschap wordt geherinterpreteerd als een vorm van oppositie. Dat een dergelijke strijd in de praktijk vaak ging over de vraag hoe de wetenschap er in het Derde Rijk zou moeten uitzien, wordt dan gemakshalve vergeten of verdrongen.43 Van natuurwetenschappers wordt bovendien nogal eens aangenomen dat zij gezien de zuiverheid van hun denkwereld simpelweg geen nazi’s konden zijn; de nationaal-socialistische natuurkunde was immers gelijk aan de pseudowetenschappelijke ‘Deutsche Physik’.44 In dat kader wordt vaak gerefereerd aan het model van een onschuldige en a-politieke wetenschap die van buitenaf door een kwalijke ideologie werd bedreigd.45 Door aldus het extreem als de norm te stellen, en de ander of het andere als de kern van het kwaad, kunnen de meer alledaagse varianten van het nazisme, waardoor het systeem in belangrijke mate kon blijven functioneren, als neutraal worden voorgesteld. Voor het gegeven dat veel Duitsers Hitler en zijn nationaal-socialistische revolutie, zeker in de beginjaren van het Derde Rijk, als redelijk te verdragen of zelfs aantrekkelijk ervoeren, en dat het vrij eenvoudig kon zijn voor zichzelf in het nieuwe politieke systeem een plaats te vinden, is in dergelijke voorstellingen van zaken geen plaats. De vraag, hoe tegen de achtergrond van de verschillende apologetische strategieën, historisch verantwoord gedefinieerd kan worden wat tijdens het Derde Rijk een nazi tot een nazi maakte, is niet eenvoudig te beantwoorden. Cruciaal is het allereerst te erkennen dat het ‘Faschisierungsprozess’ van de Duitse maatschappij succesvol is geweest. Daarbij speelden naast staatsterreur en propaganda, inclusief de ‘Führer-Mythus’, vooral de afnemende werkloosheid en de buitenlandse successen van het regime een rol.46 Vervolgens is het van belang afscheid te nemen van stereotype nazi-beelden. De historicus U. Herbert heeft in 2004 de omgang met de definitie van de ware nazi voor Duitsland in kaart gebracht. Hij constateerde daarbij dat het naoorlogse beeld dat de nazi’s een kleine groep van asocialen of sadisten waren geweest, die per ongeluk aan de macht waren gekomen, niet te handhaven is. Uit biografisch onderzoek naar het maatschappelijk middenveld en elites tijdens het Derde Rijk is namelijk gebleken dat ook daar veel nazi’s voorkwamen. Het waren nogal eens jonge, goed opgeleide en succesvolle mannen. Wat hen
18
bond was hun virulente nationalisme: misdaden, zoals de moord op joden, konden zij daardoor verweven met patriottistische motieven. Maar volgens Herbert waren deze nazi’s vaak ook ambivalent. Men erkende dat het regime schaduwzijden had, maar in de kern zag men het als iets positiefs. Het nazisme bleef voor hen in de eerste plaats een ‘berauschende und überragend erfolgreiche Bewegung’.47 Met betrekking tot nazi-wetenschappers constateerde Herbert dat er na 1945 vaak van uit is gegaan dat zij uit opportunisme handelden of geleid werden door een ambtenarenmentaliteit. Het gegeven dat aanpassing aan het regime werd beloond, zou dan hun leidende beginsel zijn geweest. Recent onderzoek laat daarentegen zien dat het regime veel wetenschappers aan zich bond juist doordat ze de kans kregen dat te doen wat zij al lang ambieerden, bevrijd van door het liberalisme of het humanisme opgelegde morele – of financiële – beperkingen.48 In aansluiting op deze inzichten, en toegespitst op natuurwetenschappers, hebben de historici M. Walker en C. Sachse in 2005 in de Osirisbundel Politics and Science in Wartime beschreven dat er sprake was van een wederkerig proces. De natuurkundigen, zo constateerden zij, werden in oorlogstijd door ‘staten’ gemobiliseerd, maar dezelfde wetenschappers leerden tegelijkertijd in te spelen op de nieuwe behoeftes van de staat. Het belangrijkste kenmerk van de wetenschapspraktijk die aldus ontstond, zo constateerden zij, was niet zozeer dat wetenschappers werden gedwongen, maar veeleer dat hen niets werd verboden.49 De geschiedschrijving over de rol en positie van natuurwetenschappers in het Derde Rijk, heeft zich langdurig geconcentreerd op de oorsprong en essentie van de nazi-natuurkunde. Deze geschiedschrijving had een sterk moraliserend karakter en was bovendien vaak verbonden met apologetische strategieën van de wetenschappers die na 1945 hun carrière konden voortzetten. Grof generaliserend gesteld, werden de kleine ambivalenties die veel wetenschappers ten opzichte van het Derde Rijk hadden gevoeld, geherinterpreteerd als zwaarwegende vormen van oppositie. Bovendien werd vaak betoogd dat de politiek-militaire leiding van het Derde Rijk te lang de betekenis van de natuurwetenschap voor de moderne oorlogsvoering onderschatte.50 Een klassiek voorbeeld van deze benadering is het in 1993 verschenen boek Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi Germany van K. Macrakis. Dit boek, dat hoofdzakelijk is gewijd aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ten tijde van het Derde Rijk, is geschreven in de overtuiging dat wetenschap het beste functioneert in liberale democratieën en elders slechts met kunst en vliegwerk kan overleven.51 Macrakis concludeert dat de hoge onderzoekskwaliteit van de verschillende instituten van het Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in de eerste plaats werd veroorzaakt door de continuïteit van de onderzoekstradities van voor 1933. Verder constateert ze dat slechts weinig wetenschappers nazi waren en dat de meesten van hen vooral probeerden hun werk zo ongestoord mogelijk voort te zetten. Bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft domineerden de houdingen accommodatie en passieve oppositie, aldus Macrakis.52 Het boek is gebaseerd op de premisse dat ten tijde van 19
het Derde Rijk ‘overleven’ voor de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft hoofddoel was.53 Het is een perspectief dat ook herkenbaar is in de in 1977 verschenen studie Scientists under Hitler. Politics and the Physics Community in the Third Reich van A.D. Beyerchen en in de in 1986 verschenen biografie The Dilemmas of an Upright Man. Max Planck as Spokesman for German Science van J.L. Heilbron.54 In het boek German National Socialism and the Quest for Nuclear Power van M. Walker, dat verscheen in 1989, verschoof het perspectief op de houding van wetenschappers voor het eerst naar actievere vormen van samenwerking met de nationaal-socialistische machthebbers. Het behoud van autonomie was daarbij een belangrijk motief.55 Ook in de inzichtelijke, maar verder weinig analytische bronnenpublicatie Physics and National Socialism. An Anthology of Primary Sources uit 1996 van K. Hentschel is voor een vergelijkbare benadering gekozen. Zo constateert Hentschel dat voor veel natuurwetenschappers samenwerking met de machthebbers een vanzelfsprekendheid was; expliciet ideologisch engagement leidde daarentegen doorgaans tot uitsluiting uit de wetenschappelijke gemeenschap.56 Een ander belangrijk keerpunt in de geschiedschrijving over de natuurkunde in het Derde Rijk was het in 1997 door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte project ‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’.57 De in 1948 opgerichte Max-Planck-Gesellschaft – min of meer een doorstart van de in 1911 opgerichte Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft – zag haar aanstaande vijftigjarige jubileum als aanleiding om de rol en positie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ten tijde van het Derde Rijk door historici onder de loep te laten nemen. Het project, dat liep tot 2005, beoogde zowel de stand van de kennis te inventariseren als nieuwe onderzoeksperspectieven te formuleren en heeft geresulteerd in een groot aantal belangwekkende studies. In tegenstelling tot eerdere geschiedschrijving werd aangetoond dat de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft via diverse onderzoeksprojecten wel degelijk deel had uitgemaakt van de ‘kriegswichtige Forschung’ in het Derde Rijk. Bovendien bleek dat enkele instituten en wetenschappers zich schuldig hadden gemaakt aan misdaden op medisch vlak. Een belangrijk kenmerk van de uit dit project voortkomende publicaties is dat zij zich niet meer primair concentreerden op ‘grote wetenschappers’ en niet meer op voorhand uitsloten dat nazi-wetenschap gelijk kan zijn aan normal science. Opvallend is bovendien het streven om van de aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft verbonden wetenschappers en bestuurders de netwerken te reconstrueren. Deze netwerken reikten van de NSDAP en andere partij-organisaties, tot ministeries, industrie en krijgsmacht.58 Zo ontstond zicht op de werking van het Duitse wetenschapssysteem ten tijde van het Derde Rijk en tevens op de invloed van hoge ambtenaren, zoals de ‘Generalsekretäre’ E. Telschow en F. Glum. Bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft combineerden zij als wetenschapsmanagers hun bestuursfunctie met betrekkingen bij andere staatsinstellingen. Bovendien verbonden zij hun betrekkingen met politieke activiteiten. Dankzij het polycratische karakter van het Derde Rijk wisten
20
deze ambtenaren door het opstapelen van functies veel macht naar zich toe te trekken.59 In het door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte onderzoeksprogramma is Debye – waarschijnlijk vanwege zijn migratie naar de Verenigde Staten in 1940 – grotendeels uit zicht gebleven.60 In het in 2006 verschenen artikel ‘Peter Debye (1884-1966) – Ein typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’ geeft D. Hoffmann een helder overzicht van Debyes loopbaan, voor het eerst inclusief de politieke aspecten ervan.61 Maar de omvangrijke, in 2007 verschenen studie Physiker zwischen Autonomie und Anpassung over de Deutsche Physikalische Gesellschaft – de beroepsvereniging waarvan Debye vanaf 1937 tot en met zijn vertrek naar de Verenigde Staten voorzitter was – bevat geen omvangrijke analyse van diens verhouding tot het nationaalsocialisme.62 Ook in de voordien verschenen studies over de natuurwetenschappen in het Derde Rijk komt Debye meestal slechts in een bijrol voor. Uiteraard zijn er na zijn overlijden in 1966 de nodige necrologieën, biografische artikelen of detailstudies verschenen, al dan niet met een hagiografisch karakter.63 Het in 1971 in Nederland door J. Schotman gestarte en kortstondig door ZWO gefinancierde onderzoek naar Debye heeft niet geresulteerd in een biografie. Schotman schreef wel een uitgebreid artikel over de sociaal-historische achtergrond van de jeugd van Debye in Maastricht.64 Maar een diepgravende wetenschapshistorische analyse van diens loopbaan in het Derde Rijk is dan ook nog niet verschenen. Typerend voor de oppervlakkige kennis is de opmerking in de Debye-necrologie van Verwey, ook geciteerd in de biografie van M. Davies, dat Debye als ‘gelovig Rooms-Katholiek en als rondborstig Limburger niets van het nationaal-socialisme moest hebben’.65 Debye was zeker katholiek en Limburger, maar dit hoeft uiteraard niet vanzelfsprekend te betekenen dat hij geen nationaal-socialist was. De historicus D. Hoffmann constateerde in 2006 dan ook niet voor niets dat Debyes carrière in wetenschapshistorisch opzicht terra incognita is.66 Debyes carrière in het Derde Rijk, een eerste introductie Bij Debye als wetenschapper lijken het ideaal de natuurkunde te dienen, de loyaliteit aan zijn leermeester Sommerfeld en diens ‘school’, en de verknochtheid aan Duitsland vanaf het begin van zijn carrière naast elkaar gelopen te hebben. Zo schreef hij in maart 1912 een brief aan Sommerfeld naar aanleiding van zijn aanstaande benoeming in Utrecht waarin hij zijn leermeester verzekerde: ‘Das ich meine Deutsche Bildung verleugnen würde, daran brauchst Du gar nicht einmal zu denken aus dem einfachen Grunde, weil mir das ganz unmöglich wäre, selbst wenn ich wollte’.67 In de beginjaren van het Derde Rijk werd het wetenschappelijke wereldbeeld van Debye, en de daarin verborgen loyaliteiten, onmiskenbaar op scherp gezet. Debye slaagde er echter al snel in om zich af te sluiten voor de excessen van het nazisme. In hun streven Debye voor Duitsland te behouden, bleken de ambtenaren met wie Debye in Leipzig te maken had, bereid hem af te schermen. Zo kreeg de 21
decaan van de Leipziger Philosophische Fakultät, alwaar Debye werkzaam was, in juli 1933 van de Saksische Ministerialrat Von Seydewitz te horen dat alles in het werk gesteld moest worden om Debye aan Leipzig te binden: ‘denn es würde, darüber sind wir uns alle einig, wissenschaftlich ein grosser Verlust sein, Prof. Debye zu verlieren’. Het was bekend dat hij probleemloos elders, vooral in de Verenigde Staten, aan de slag zou kunnen.68 Naast deze omzichtigheid van officiële zijde, was het vooral Debyes Nederlandse nationaliteit die hem hielp om voor zichzelf een uitzonderingspositie te creëren. Debye zou dan ook tot twee keer toe aan Koningin Wilhelmina, conform de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892, het verzoek indienen voor verlof om in Duitse staatsdienst te treden. De eerste keer – in Leipzig in januari 1934 – werd Debye bovendien opnieuw het Nederlands staatsburgerschap verleend; in 1927 had hij namelijk verzuimd om toestemming aan te vragen om in vreemde staatsdienst te mogen treden en daardoor had hij zijn Nederlandse nationaliteit verloren.69 Het tweede verzoek, van juli 1935, dat eveneens werd gehonoreerd, diende Debye in naar aanleiding van zijn aanstaande benoeming in Berlijn. Hij merkte daarbij uitdrukkelijk op dat de Duitse regering had aanvaard dat hij niet de Duitse nationaliteit zou verkrijgen.70 Over deze procedures schreef Debye in juli 1935 aan zijn Zwitserse vriend H. Zangger, die in Zürich hoogleraar Gerichtsmedizin was en met wie hij sinds zijn verblijf in Zwitserland een goed en openhartig contact onderhield: ‘Die deutsche Regierung hat sich damit einverstanden erklärt, dass ich die holländische Staatsangehörigkeit behalte. In Holland ist auch alles in Ordnung, bis auf eine Kleinigkeit, die neu aufgetaucht ist. Ich habe die Erlaubnis der Königin im “Sächsischen” Staatsdienst zu sein. Berlin ist aber nicht Sachsen.’71 Een van de opvallende kenmerken van de carrière van Debye in het Derde Rijk is dat binnen enkele jaren – als directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut en hoogleraar aan de Friedrich-Wilhelms-Universität – de absolute wetenschappelijke top werd bereikt. Typerend is ook de snelheid waarmee verschillende aanvullende benoemingen, met steun van verschillende groeperingen binnen het Derde Rijk, tot stand kwamen. Daardoor verenigde Debye, na zijn vertrek uit Leipzig naar Berlijn, in zijn persoon een alsmaar toenemend aantal posities. In november 1936 werd hij Ordentliches Mitglied van de Preussische Akademie der Wissenschaften; in juli 1937 werd hij lid van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, vanaf de herfst van 1937 was hij voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft, in de periode 1936-1938 lid van het bestuur van de Deutsche BunsenGesellschaft für angewandte Physikalische Chemie, en in de periode 1936-1939 senator van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft.72 Daarnaast was hij vanaf 1930 hoofdredacteur van het Physikalische Zeitschrift. Debye meende in deze periode voor ‘het goede’ en ‘de wetenschap’ te leven. Cruciaal bij dit zelfbeeld was zijn status als
22
buitenstaander, een positie die hem het aureool leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de internationale wetenschap: ze konden hem niets maken. In een korte nota van de Rockefeller Foundation van oktober 1939 werd Debye dan ook getypeerd als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland een ‘rather unusual position’ bekleedde. Onder verwijzing naar het Besluit van Wilhelmina van 1934 werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic status’ was verleend.73 In zijn streven de eigen onderzoekstraditie zo ongestoord mogelijk te kunnen continueren, lijkt Debye gescheiden ‘mentale’ werelden gecreëerd te hebben. Voor de buitenstaander waren deze echter lang niet altijd even makkelijk te onderscheiden. Dit model, waarbij Debye zich concentreerde op zijn eigen door onveranderlijke waarden gekenmerkte domein, keert in zijn correspondentie echter herhaaldelijk terug. Zo schreef hij in september 1933 een vertrouwelijke brief aan de decaan van de Philosophische Fakultät van de Universiteit Leipzig, waarin hij, indirect refererend aan het vertrek uit Duitsland van zijn niet-joodse collega’s toezegde onder bepaalde voorwaarden in Leipzig, en daarmee in Duitsland, werkzaam te willen blijven. Hij betoogde: ‘Ich habe Deutschland so viel zu verdanken, dass ich wie bisher entschlossen bin mein bestes zu tun um die Physik für Leipzig und wenn ich es kann, auch sonst im Lande hoch zu halten. Keinen einzigen Schritt habe ich bisher unternommen um so etwas, wie einen Rückzug von meiner Stelle in Leipzig auch nur vorzubereiten. Was an mir liegt soll also getan werden. So bringe ich Ihnen und Heisenberg und die sonst in Betracht kommen also volle Loyalität entgegen. Ich könnte nur von diesem Standpunkte abgehen, wenn sich herausstellen würde, dass ich daran verhindert werde meine guten Absichten zu einem redlichen Prozentsatz durchzuführen.’74 Toen Debyes biograaf M. Davies eind 1969 aan W. Heisenberg, die in Leipzig één van Debyes naaste collega’s was geweest, de vraag voorlegde hoe de samenwerking met Debye destijds vorm had gekregen, kwam dit patroon wederom aan de oppervlakte. Heisenberg schreef dat Debye, die geen belangstelling voor politiek aan de dag legde, de straatgevechten in Leipzig zoveel mogelijk negeerde. Debye had, volgens Heisenberg, zoals destijds velen, gedacht dat de extreme kanten van de nationaal-socialistische revolutie, snel zouden wegebben, zodat er in Duitsland weer een normaal politiek leven zou kunnen ontstaan.75 Tegen de achtergrond van Debyes besluit van oktober 1933 Duitsland niet de rug toe te keren, zal onderzocht worden hoe zijn carrière in de daarop volgende jaren precies vorm kreeg. Was Debyes Berlijnse wetenschappelijke promotie, waarbij Max Planck en de Rockefeller Foundation een doorslaggevende rol speelden, wellicht ook te verklaren als een gevolg van zijn behoefte de wetenschappe23
lijke autonomie te handhaven? Anders gezegd: was het een vlucht naar voren, weg van ‘politieke’ bemoeienissen die in Leipzig uiteindelijk toch zijn pad doorkruisten? De Berlijnse benoemingen leken voor Debye, naast een stap omhoog op de maatschappelijke ladder, aanvankelijk ook een stap opzij in de luwte. Bij de KaiserWilhelm-Gesellschaft, die door de staat en deels door private instellingen werd gesubsidieerd, gold namelijk het Harnack-principe. Dit principe, genoemd naar de eerste directeur van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft A. von Harnack, kwam er op neer dat de directeuren van de Kaiser-Wilhelm Instituten op monocratische wijze te werk konden gaan bij het samenstellen van de onderzoeksagenda.76 Het was een invulling van het ideaal van wetenschappelijke vrijheid dat voortbouwde op de negentiende-eeuwse genieëncultus, volgens welke grote geesten het beste zouden kunnen functioneren in hun eigen, boven-maatschappelijke universum zonder storing van buitenaf, hetzij in de vorm van bestuurlijke beslommeringen hetzij in de vorm van zware onderwijsverplichtingen.77 De onafhankelijkheid waarover de directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut beschikte, die ook door buitenstaanders werd waargenomen, maakte een dergelijke functie uitermate aantrekkelijk. In het geval van Debye en het Kaiser-WilhelmInstitut für Physik werd het aureool van wetenschappelijke vrijheid nog eens bevestigd door de subsidie van de Rockefeller Foundation. Zo schreef Zangger in juli 1935 aan Debye: ‘Nach den vielen Spannungen werden Sie nun froh sein diese grosse Sache ruhig in feste Hände zu nehmen. Ihre Stellung ist vollständig unabhängig und abgegrenzt und gleichzeitig international so gefestigt.’78 In de praktijk bleek echter al snel dat de wetenschappelijke autonomie alleen gehandhaafd kon worden door op hoog niveau contacten te onderhouden met invloedrijke ambtenaren, industriëlen en soms zelfs politici. Het ging hierbij vaak om nationaal-socialisten die aan rationaliteit alle ruimte boden. In de geschiedschrijving wordt nogal eens over hoofd gezien dat wetenschapsbeoefening op hoog niveau automatisch ook een toenadering tot de macht betekent. De wetenschapshistoricus J.L. Heilbron heeft de positie van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in zijn Planck-biografie bijvoorbeeld simpelweg aangeduid als ‘Arc’, waarbij Debye als ‘Noah’ fungeerde.79 Een dergelijke metafoor, om een ‘eiland van zuiver onderzoek’ aan te duiden, is vooral kenmerkend voor de naoorlogse apologetische zelfbeelden van wetenschappers die werkzaam waren geweest in het Derde Rijk. Al was het maar omdat niet geproblematiseerd wordt dat voor joodse wetenschappers aan boord geen plaats was.80 Als het gaat over de werkelijke verhoudingen tijdens het Derde Rijk, zegt de ‘Ark van Noach’-vergelijking dan ook hoogstens iets over de intenties van de betrokkenen, waarbij het de vraag is hoe naïef, idealistisch,
24
berekenend dan wel opportunistisch – of een combinatie daarvan – zij waren op het moment dat zij zich erdoor lieten leiden. Debyes succesvolle carrière in het Derde Rijk is niet los te zien van de maatregelen die tegen joden in het algemeen en tegen joodse wetenschappers in het bijzonder werden genomen. Max Planck had bijvoorbeeld aan het begin van de jaren dertig nog J. Franck, die Duitsland in 1933 uit protest zou verlaten, als toekomstige directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in gedachten gehad. Pas in 1933 schoof hij Debye naar voren als kandidaat.81 De anti-joodse maatregelen hadden niet alleen praktische gevolgen, maar ook een principiële dimensie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het in 1947 verschenen bericht waarin Planck verslag deed van het bezoek dat hij in het voorjaar van 1933 als president van de Kaiser-WilhelmGesellschaft aan Hitler had gebracht. Tijdens hun gesprek op 16 mei nam Planck het – zo herinnerde hij zich tenminste in 1947 – tevergeefs op voor zijn joodse collega Haber, die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog met zijn ontdekking van de ammoniaksynthese de Duitse belangen zou hebben behartigd. Planck vervolgde: ‘Auf meine Bemerkung, dass es doch verschiedenartige Juden gäbe, für die Menschheit wertvolle und wertlose, unter ersteren alte Familien mit bester deutscher Kultur, und dass man doch Unterschiede machen müsse, antwortete er: “Das ist nicht richtig, Jud ist Jud”’.82 De Duitse wetenschapshistoricus M. Mehrtens heeft in 1994 naar aanleiding van dit verslag opgemerkt dat Planck met zijn poging om voor waardevolle, geassimileerde joden een uitzonderingspositie te creëren, hoe dapper ook, Hitler al een essentiële stap tegemoet gekomen was: voor de ‘gewone’ joden, die geen wetenschapper waren en als zodanig geen bijdrage van betekenis hadden geleverd aan de Duitse cultuur, zou in het nieuwe nationaal-socialistische Duitsland, geen plaats meer zijn. Deze concessionaire houding is volgens Mehrtens representatief voor veel van Plancks collega’s en symptomatisch voor het falen van de wetenschappelijke instituties ten tijde van het Derde Rijk.83 Los van dit oordeel, en los van de methodische kwestie of één bron niet een al te wankele basis is om een dergelijke vergaande analyse te onderbouwen, is hier vooral de vraag van belang hoe Debye op praktisch en principieel niveau reageerde op de antisemitische wetgeving die in het Derde Rijk vanaf 1933 gefaseerd ingang vond. In aansluiting hierop zal worden nagegaan of deze maatregelen voor Debye op een gegeven moment als breekpunt fungeerden. Dat hij in 1938 als voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft – de Duitse natuurkundige beroepsvereniging – zijn naam verbond aan een antisemitische maatregel, maakt deze vragen alleen maar extra relevant. Tegen deze achtergrond is ook de precieze gang van zaken rond Debyes uiteindelijke vertrek naar de Verenigde Staten in januari 1940 relevant. Nadat E. Telschow, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, hem 25
in september 1939 kenbaar had gemaakt dat hij om onderzoeksleider te kunnen blijven het Duitse staatsburgerschap zou moeten aannemen, creëerde Debye een nieuwe uitzonderingspositie voor zich zelf. In de eerste jaren na 1933 had hij namelijk al – in naam van zijn ‘guten Absichten’ – een manier gevonden om zich op basis van zijn loyaliteit aan de internationale in Duitsland gefundeerde wetenschap en zijn Nederlandse nationaliteit te voegen in de nationaal-socialistische maatschappij. Deze constructie werd wat complexiteit betreft ruimschoots overtroffen door die van 1939-1940. Toen was er namelijk sprake van een ‘Beurlaubung’ voor de duur van de oorlog, terwijl Debye onmiddellijk na zijn aankomst in de Verenigde Staten begon aldaar een nieuw leven op te bouwen. Tekenend voor Debyes bijzondere verhouding tot Sommerfeld is dat hij, toen het eind 1939 duidelijk was geworden dat hij Duitsland – tijdelijk – zou gaan verlaten, zijn leermeester een uitvoerige brief schreef waarin hij zich rekenschap gaf van de gang van zaken. Debye liet over zijn intenties geen misverstand bestaan. Zo schreef hij dat de ‘Beurlaubung’ waarschijnlijk, als de omstandigheden niet zouden veranderen, later nog verlengd zou worden. Hij liet bovendien duidelijk blijken dat hij zich in zijn loyaliteit aan de Duitse wetenschap door de nationaal-socialisten verraden voelde: ‘Ich kann natürlich kein Interesse daran haben mich aufzudrängen dort, wo ich nicht gewünscht werde, wie stark mein Interesse für die Physik in Deutschland auch ist.’ Tegelijkertijd probeerde hij het niet al te zwaar op te nemen. Zijn pragmatische motto luidde: ‘Also nicht versagen und stets bereit stehen das Gute, was vorbeihuscht, zu fassen ohne dem Schlechten mehr Platz zu gönnen als unbedingt nötig ist. Das ist ein Prinzip, was mir schon viel Nutzen gebracht hat.’84 Uit de brief aan Sommerfeld blijkt dat Debyes weigering de Duitse nationaliteit aan te nemen, waardoor er een einde dreigde te komen aan zijn in 1933 te Leipzig gecreëerde en in 1936 te Berlijn nog eens officieel door de Reichsminister Rust bevestigd uitzonderingsarrangement, gepaard ging met een weigering ontslag te nemen.85 In zijn brief aan Sommerfeld liet Debye merken dit als een erezaak te beschouwen: ‘Ich lasse mich nicht nachsagen, ich sei davongelaufen’.86 Twee jaar eerder had Debye in een brief aan zijn Amsterdamse collega P. Zeeman, naar aanleiding van diens voorstel hem in Amsterdam op te volgen, een vergelijkbaar plichtsargument gebruikt. Hij schreef dat hij graag naar zijn ‘vaderland’ zou terugkeren, maar dat voor hem zwaarder woog hoe hij het beste voor ‘de natuurkunde’ werkzaam kon zijn. Hij zei zich bovendien verantwoordelijk te voelen voor het laboratorium dat hij in Berlijn met geld van de Rockefeller Foundation had opgebouwd en vervolgde: ‘Mag ik nu op dit ogenblik als het ware deserteeren?’87 Debyes weigering van oktober 1939 om zelf ontslag te nemen, was een strategische meesterzet. Doordat hij hiermee precies die principiële rechtlijnigheid aan den dag legde, waarvoor nationaal-socialisten ontzag hadden, dwong hij, ondanks zijn weigering de Duitse nationaliteit aan te nemen, nieuwe ruimte voor vertrouwen af, waarbinnen zijn vertrek naar de Verenigde Staten een goede, tijdelijke oplossing leek, waarbij
26
bovendien het prestige van alle betrokkenen gewaarborgd werd. Debyes troef was dat het aanzien van het Derde Rijk – in binnen- en buitenland – geschaad zou worden indien bekend werd dat een groot en loyaal natuurwetenschapper, een Nobel prijswinnaar bovendien, de uitoefening van zijn vak eenvoudigweg onmogelijk was gemaakt. Zo kon bijvoorbeeld in november 1939 probleemloos in de Nederlandse krant Het Vaderland het bericht verschijnen dat Debye ‘met goedvinden van de autoriteiten’ voor een half jaar naar de Verenigde Staten zou vertrekken.88 Op het Auswärtiges Amt werd nog in maart 1943 gesteld dat Debye een van de belangrijkste nog levende natuurkundigen was, die internationaal in hoog aanzien stond en om cultuurpolitieke redenen niet door Duitsland in het nauw gebracht zou moeten worden.89 De vraag hoe een directeurschap van een Kaiser-Wilhelm-Instituut – Debyes salaris werd aanvankelijk gewoon doorbetaald – te combineren was met een almaar definitiever ‘nieuw begin’ in de Verenigde Staten, werd echter al snel onbeantwoord baar. Over de precieze gang van zaken rond Debyes migratie zou door een deel van zijn vakbroeders nog lang gespeculeerd worden.90 Er dient daarom nagegaan te worden of Debye eind 1939 een plotseling besluit nam of dat hij de kans benutte om vorm te geven aan een reeds langer gekoesterde wens Duitsland te verlaten. In de familieherinnering domineert dat laatste perspectief. Het veronderstelt de aanwezigheid van een toenemend onbehagen over het leven in het Derde Rijk. Debyes kleinzoon, Norwig Saxinger-Debye herinnerde zich in januari 2007: ‘He generally summarized his reason for leaving: “They came to my lab and told me that its work would have to be subsumed in the war effort, and that if I wanted to remain the KWI Director, I would have to take German citizenship, or ride out the war writing a book. I refused German citizenship and left.” That’s factual as far as it goes, but there is also the family story (…) that related this: “Mutter! Wir müssen weg!” – exclaimed once at home, by Debye after the Nazi visit demanding he send a letter to the DPG membership expelling remaining domestic Jews. (…) The story continues, that plan to keep the son in the US, and get the rest of the family out, became the immediate focus and was to be launched with Peter Debyes acceptance of the Baker Lectureship and finding a permanent job in the US so the rest of the family could follow.’91 De herinneringen van Debyes zoon Peter – opgenomen in januari 2007 – stemmen grotendeels overeen met die van Norwig Saxinger-Debye (de zoon van zijn zuster). Alleen op het punt van de voorbereiding van de migratie en de directe aanleiding ervan lopen de verhalen uiteen. Peter Debye, die in de zomer van 1939 voor vakantie naar de Verenigde Staten was vertrokken en logeerde bij een bevriende familie in Oberlin Ohio, liet meer ruimte voor toeval:
27
‘When I came here (to the US, M.E.), before I left, I remember I was in the train station saying goodbye to my parents. My mother said: “If the war breaks out, do not come back!” My ship was arriving in New York on July 7th, and the same ship was supposed to go back to Europe on September 7th. The ship never came to New York again. It turned around because on September 1st Hitler attacked Poland. I got a telegram from my grandmother in Holland: “Peter, do not come back!”. (…) No, it was not planned. It was supposed to be a summer vacation.’92 Peter Debye junior hechtte bovendien minder waarde aan de brief die Debye als voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft verstuurde en waarin de joodse leden werd opgeroepen hun lidmaatschap op te zeggen. Hij vertelde: ‘They wanted him to become a German. They wanted (…) to take over the Institute. That is the turning point. The Institute was his life’s work. This is what he always stated. They came to him and they said – that is the way I have heard it in the family: we want to keep your name for the Institute but we can not allow you if you insist on not becoming a German. We can not allow you on the Institute so why don’t you write a book. My mother thought it was a joke. That ended it. (…) I know that there was the feeling that it would not last for ever. I know that when he finally said the much disputed thing, that he told that the Jews could not stay in a physical society. That was not his doing. That was an order that came from the government. To not pass on that order, would do much worse.’93 Tegen de achtergrond van familieherinneringen als deze is het niet alleen van belang om te reconstrueren of er met betrekking tot Debyes carrière gesproken kan worden van een bereidheid tot aanpassing of coöperatie, maar ook om na te gaan of deze bereidheden al dan niet toe- of afnamen. Waren er momenten van oppositie en, zo ja, hoe vaak en waren zij passief, actief of eerder loyaal? Bij deze analyse wordt er rekening mee gehouden dat gedrag in het algemeen en beslissingen in het bijzonder niet alleen door de ratio maar ook door emoties worden bepaald en dat situaties vaak niet zo helder te definiëren zijn als zij, terugkijkend, lijken te zijn geweest. Bij het wegen van handelingsalternatieven, kent men immers de gevolgen ervan nog niet. Bovendien is lang niet altijd mogelijk het probleem precies te benoemen. Deze beslistheoretische overwegingen zijn vooral relevant voor de vraag waarom Debye zonder echtgenote en dochter naar de Verenigde Staten vertrok. Hield hij in de periode van de Phoney War wellicht rekening met een snelle Duitse overwinning? Over deze kwestie zijn slechts twee contemporaine uitspraken van Debye zelf bekend. In zijn brief aan Sommerfeld van december 1939 legde hij uit waarom zijn vrouw en dochter in Berlijn achterbleven: ‘Hilde und Maida wollen lieber hier abwarten, wie sich die Sachen entwickeln,
28
sie werden nach wie vor das Haus Harnackstrasse 5. bewohnen.’94 Uit een bericht van een medewerker van de Rockefeller Foundation te New York blijkt dat zijn vrouw en dochter het huis te Berlijn ook om een andere reden niet hadden verlaten: ‘(…) so he won’t lose everything.’95 De discrepantie tussen beide verklaringen herinneren de historicus er aan, dat uitspraken, zeker in het geval van Debye, altijd contextgebonden zijn.
29
30
Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland De ‘Sommerfeld-Schule’ Naar verluidt heeft Arnold Sommerfeld (1868-1951), de mathematisch fysicus die sinds 1899 aan de Technische Hochschule in Aken ‘Technische Mechanik’ doceerde, zijn leerling Debye als zijn grootste ontdekking beschouwd.96 Sommerfeld schatte diens capaciteiten zeer hoog in, gelijk al toen hij met hem als student in aanraking kwam. In 1911 bekende hij, in een aanbevelingsbrief naar aanleiding van Debyes aanstaande benoeming tot hoogleraar in Zürich, dat de intelligentie van zijn leerling de zijne vaak had overtroffen.97 Debye, op zijn beurt, is zijn leermeester, met wie hij een vriendschappelijke band ontwikkelde, heel zijn leven dankbaar gebleven. Toen Sommerfeld in 1911 toestond hem in correspondentie met ‘Lieber’ aan te spreken, antwoordde Debye het zowel eervol als vreugdevol te vinden; een jaar later zou Sommerfeld hem uiteindelijk het ‘Du’ aanbieden.98 In 1920, toen Debye naar Zürich terugkeerde, schreef Sommerfeld hem op vaderlijke toon het volste vertrouwen in zijn toekomstige functioneren te hebben: ‘Du hast das köstliche Gut des Selbstvertrauens (…) Du wirst Dich nicht, wie ich es oft getan habe, durch kleine Widerwärtigkeiten einschränken lassen und durch zuviel Verplichtungen erdrücken lassen.’99 Tekenend voor de goede verhouding is dat Debye in 1928 naar aanleiding van Sommerfelds zestigste verjaardag de redactie verzorgde van een feestbundel; in 1938 schreef hij een artikel en hield hij een feesttoespraak.100 Ook bij andere gelegenheden nam hij herhaaldelijk de kans waar om van zijn loyaliteit aan Sommerfeld te getuigen, bijvoorbeeld tijdens zijn Antrittsrede van 1 juli 1937, gehouden bij zijn toetreding tot de Preussische Akademie der Wissenschaften. Hij memoreerde toen de urenlange, nog te Aken met Sommerfeld gevoerde natuurkundig-wiskundige discussies, die soms tot in de nacht werden voorgezet.101 Debye werd voor zijn trouw beloond, bijvoorbeeld in 1950 toen hem door Sommerfeld de Max Planck-medaille werd uitgereikt. Sommerfeld memoreerde daarbij hoe charmant, intelligent en nieuwsgierig Debye als student geweest was, voordat hij aan zijn ‘Siegeszug’ door de wereld van de natuurkunde en de chemie zou beginnen.102 In 1959 – Sommerfeld was ondertussen al acht jaar overleden – nam Debye de kans waar om tijdens een 31
bijeenkomst in het raadhuis van Aken de grote betekenis van zijn leermeester te memoreren. Hij wees er op dat Sommerfeld aan het begin van de twintigste eeuw een theorie over ‘Elektronen mit Überlichtgeschwindigkeit’ had ontwikkeld, maar dat daaraan ten onrechte niet zijn naam was verbonden. Debye constateerde daarop: ‘Es freut mich ausserordentlich (…) dies hier in der Oeffentlichkeit mitteilen zu können’. Er volgde een lang en hartelijk applaus.103 Debyes relatief eenvoudige achtergrond maakte zijn sociale stijgen des te indruk wekkender.104 Naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs schreef Debyes moeder aan Sommerfeld in 1936 een persoonlijk dankbriefje – in het Nederlands! – dat de verhoudingen goed illustreert: ‘Vooreerst, Waarde Heer Sommerfeld, is het U geweest die ons heeft opmerkzaam gemaakt op het heldere verstand van onze zoon Pierre; want als U niet zoo een goeden raadgever waart geweest hadden wij het nooit zoo durven doen. Het is dan heden dat aan ons kind den Nobelprijs zal uitgereikt worden; wat of wij nooit zouden hebben kunnen denken; en daar komt U, Heer Professor, den Eerenpalm van toe; want U is den grondslag van hem geweest.’105 En ook Debye zelf nam de gelegenheid waar Sommerfeld eer toe te kennen. In een brief van november 1936 memoreerde hij hoe men naar aanleiding van de Nobelprijs op de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te Berlijn in kleine kring – ‘was man 10 der Spitzen der Behörden nennt’ – bijeen was gekomen. Max Planck had een toespraak gehouden en, zo vervolgde Debye zijn brief, het had hem daarbij deugd gedaan dat hij de wiskundige scholing bij Sommerfeld niet alleen had gememoreerd, maar er ook nog eens een grote betekenis aan had toegekend.106 Uiteraard was Debye niet Sommerfelds enige leerling. De zogenoemde ‘Sommerfeld-Schule’ bestond uit een groep van enkele tientallen natuurkundigen, bij Sommerfeld gepromoveerd in de theoretische fysica, tot 1906 in Aken en daarna in München. Eenmaal toegelaten tot de groep van uitverkorenen, had Sommerfeld voor deze leerlingen tijdens discussies over theoretisch natuurkundige problemen een sfeer van openheid en gelijkwaardigheid gecreëerd. Van de groep uit de periode van voor 1914 zijn naast Debye vooral W. Rogowski, L. Hopf, P.P. Ewald en P. Epstein bekend geworden. Onder de lichting van de periode 1914-1925 zijn W. Pauli en W. Heisenberg de grote namen, terwijl van de studenten uit de periode 1926-1938 vooral H.A.Bethe in hoog aanzien staat. De school kende geen dwingend onderzoeksprogramma, waarschijnlijk omdat Sommerfeld zijn promovendi zoveel mogelijk stimuleerde hun individuele talenten te ontplooien. Er was echter wel een zekere vakinhoudelijke basisconsensus: de relativiteitstheorie van Einstein werd bijvoorbeeld tamelijk snel omarmd.107 Dat Sommerfelds leerlingen doorgaans succesvol waren, droeg aan de reputatie van de school extra bij. In 1928 was deze dermate invloedrijk dat in Duitsland bijna eenderde van de hoogleraren theoretische natuur-
32
kunde door Sommerfeld was opgeleid.108 De ‘Sommerfeld-Schule’ werd daardoor al snel ook een succesvol patronagesysteem. ‘Duitse’ waarden als eer, plichtsbesef en trouw concretiseerden zich daarbinnen in loyaliteit aan de leermeester. Naast het bezit van intelligentie was deze loyaliteit een belangrijke voorwaarde voor de opname in de ‘Sommerfeld-Schule’; het publiekelijk bevestigen ervan stond in deze context vaak gelijk aan het bekrachtigen van de eigen positie binnen de Duitse natuurwetenschappelijke elite. Als gevolg van zijn Nederlandse achtergrond, had Debye binnen de school van meet af aan een uitzondelijke positie. Dit bleek bijvoorbeeld enkele maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Op 23 oktober 1914 verscheen de Erklärung der Hochschullehrer des Deutschen Reiches, die door meer dan 3000 hoogleraren werd ondertekend en waarin britse propaganda werd bekritiseerd die een tegenstelling creëerde tussen ‘dem Geiste der deutschen Wissenschaft und dem, was sie den preußischen Militarismus nennen’.109 Debye stelde zich neutraal op en ondertekende, in tegenstelling tot zijn leermeester Sommerfeld, niet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij, naar verluidt, als hoogleraar in Göttingen echter wel betrokken bij militair-technische onderzoekingen.110 Na 1918 maakte hij vervolgens het isolement van de Duitse wetenschap van nabij mee. De in 1919 door de wetenschappelijke academies van de geallieerde landen opgerichte International Research Council sloot bijvoorbeeld de instellingen van de voormalige ‘centrale landen’ uit van deelname. Ook op de eerste twee naoorlogse Solvay-congressen van 1921 en 1924 waren Duitse en Oostenrijkse wetenschappers niet welkom. Op deze door de Belgische industrieel Ernest Solvay georganiseerde bijeenkomsten, waar door fysici over de actuele vakinhoudelijke ontwikkelingen werd gesproken, waren vóór 1914 wel alle toonaangevende wetenschappers uitgenodigd, ongeacht hun nationaliteit. Met veel diplomatie en moeite werden dergelijke boycotbepalingen in de loop van de jaren twintig – mede dankzij steun uit Nederland – doorbroken.111 Zo namen er in 1927 weer Duitse en Oostenrijkse collega’s deel aan de Solvay-congressen.112 Debye, die ondertussen naar Zürich was vertrokken, nam in deze periode een soort middelaarpositie in. Zo bezocht hij vanuit Zwitserland de Solvay-conferentie van 1924.113 De conferentie van 1921 had hij daarentegen niet bijgewoond. Vanwege zijn eerdere verblijf in Göttingen was zijn deelname op de kritiek gestuit van de Franse fysicus M. Brillouin.114 Door veel Duitse wetenschappers werd de wetenschappelijke boycot volgend op de nederlaag van 1918 als een ‘nationale’ vernedering ervaren. Dat Duitse natuurkundigen desalniettemin toch hadden kunnen rekenen op internationale erkenning – M. Planck en J. Stark kregen een Nobelprijs in respectievelijk 1918 en 1919 – werd daarentegen uitgelegd als een overwinning voor Duitsland.115 In wetenschappelijke kringen werd herhaaldelijk beklemtoond dat Duitsland door de geallieerden veel ontnomen kon worden – militaire kracht, industriële capaciteit en territorium – maar dat de Duitse wetenschap een onontvreemdbaar kapitaal bleef.116 Debye lijkt zich 33
van dergelijke sentimenten gedistantieerd te hebben. Sterker nog: vanuit Zwitserland propageerde hij onder zijn Duitse collega’s het wetenschappelijk internationalisme. Zo schreef hij op 22 maart 1920 aan zijn promotor Sommerfeld, naar aanleiding van zijn redacteurschap van het tijdschrift Physikalische Zeitschrift, dat hij vanaf 1915 vervulde en vanuit zijn nieuwe standplaats Zürich ook ambieerde voort te zetten: ‘Auf jeden Fall behalte ich die Redaktion der Physikalischen Zeitschrift in Zürich bei und werde versuchen, möglichst viele Fäden zwischen deutschen und ausländischen Wissenschaftlern zu spinnen. (…) Ich habe aber noch immer die Hoffnung, dass früher als gelegentlich gedacht wird, die internationalen Beziehungen wieder aufgenommen werden können.’ 117 Sommerfeld was minder vergevingsgezind. Toen hij datzelfde jaar werd benoemd tot lid van de Zweedse Academie van Wetenschappen, stelde hij Debye voor, dit in het Physikalische Zeitschrift te vermelden, ook om Engelse en Franse geleerden te ergeren. Debye hield op optimistische toon de boot af: ‘Die Notiz über Deine Ernennung bringe ich sehr gern. Allerdings die Absicht, die Entente damit zu ärgern, besteht bei mir nicht. (…) Trotzdem halte ich es für absolut notwendig, dass der Deutsche davon überzeugt bleibt, auch in der Entente gibt es Wissenschaftler und zwar gerade die allerbesten, welche nur nach wissenschaftlichen Gesichtspunkten urteilen. Ohne diesem Glauben wäre es ganz unsinnig, die Wiederaufnahme der internationalen wissenschaftlichen Beziehungen fördern zu wollen’.118 Nadat in 1933 Hitler aan de macht was gekomen en de gelijkschakeling – de reorganisatie van de maatschappij op basis van nationaal-socialistische beginselen – was begonnen, kwam de ‘Sommerfeld-Schule’, die als te theoretisch gold, onder vuur te liggen. Debye met zijn bestuurlijke contacten op het Reichserziehungsministerium fungeerde in deze periode wederom als bemiddelaar. Vooral rond de opvolging van Sommerfeld, die in 1935 met emeritaat ging, liep de strijd hoog op. Deze werd veroorzaakt door de ambities van J. Stark, die sinds mei 1933 de president was van de Physikalisch-Technische Reichsanstalt te Berlijn, en die samen met P. Lenard naam had gemaakt als voorvechter van de Deutsche Physik. De aanhangers van deze benadering, die ook wel Arische Physik werd genoemd, streefden naar een natuurkunde die ‘arteigen’ zou moeten zijn. Dit betekende dat de theoretische natuurkunde, in het bijzonder Einsteins relativiteitstheorie, als zijnde joods uit het vak moest worden uitgebannen, terwijl experimenteel onderzoek als de enige juiste, ‘arische’ weg naar ware kennis van de natuur zou moeten worden erkend.119 De tegenstelling tussen een aantal prominente representanten van de experimentele natuurkunde enerzijds en van de theoretische natuurkunde anderzijds dateerde al uit de vroege Weimar
34
Republiek, maar laaide na 1933 opnieuw op en kreeg ook een meer politiek karakter door de steun die de ‘richtingen’ zochten en vonden bij verschillende machtsfacties van het Derde Rijk, zoals de NSDAP of de SS.120 Stark probeerde niet alleen de Physikalisch-Technische Reichsanstalt uit te bouwen tot hét centrale natuurkundige onderzoeksinstituut van het nationaal-socialistische Duitsland, maar ook één van zijn protegés op Sommerfelds leerstoel benoemd te krijgen. Heisenberg, die Sommerfelds droomkandidaat was, leek in 1935 nog goede kansen te hebben om diens leerstoel in München over te nemen. Maar in 1936 zetten aanhangers van de Deutsche Physik de aanval in. In januari dat jaar werd in Der Völkische Beobachter, het partijorgaan van de NSDAP, een rede van Stark afgedrukt waarin werd gesteld dat Heisenberg een theoretische formalist was die geheel in de geest van Einstein werkte. Een jaar later werd Heisenberg in het SS-tijdschrift Das Schwarze Korps omschreven als een ‘witte jood’. Het was het begin van een gepolitiseerde benoemingsaffaire die er uiteindelijk in 1940 in resulteerde dat Sommerfeld niet door Heisenberg werd opgevolgd, maar door W. Müller, een aanhanger van Stark. Heisenberg had ondertussen steun gezocht en gevonden bij de Ss, maar dit had uiteindelijk niet het gewenste effect gesorteerd.121 Debye liet zich in deze periode door Sommerfeld op de hoogte houden van de gang van zaken rond diens opvolging. Zo schreef hij Sommerfeld in juli 1935, toen er nog geen vuiltje aan de lucht was, vol vertrouwen over de mogelijke effecten van zijn eigen lobbywerk: ‘Es wäre mir sehr lieb, wenn wir uns bei dieser Gelegenheit etwas über die theoretische Physik und die Besetzungen unterhalten könnten. Zwar habe ich nicht den Eindrück, dass ich einen Einfluss im Ministerium habe. Aber man kann doch vielleicht gelegentlich suggestiv wirken.’122 Debye maakte zijn steun ook publiek. In 1936 ondertekende hij in de functie van directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik het aan het Reichserziehungs ministerium gerichte Heisenberg-Geiger-Wien Memorandum waarin werd bepleit dat theorievorming een cruciaal onderdeel van de natuurkunde bleef.123 In mei 1939, de benoeming van Müller was toen aanstaande, toonde een terneergeslagen Debye zich in een brief aan Sommerfeld van zijn bescheiden kant. Na verslag te hebben gedaan van het gesprek dat hij op het Reichserziehungsministerium over de kwestie had gevoerd met de ‘Referent für Naturwissenschaften’ W. Dames, constateerde hij dat het tijd werd het hoger op te zoeken. Debye schreef: ‘Meine Argumenten können sich nur auf die Physik beziehen, und es ist klipp und klar festgelegt worden, dass diese Argumenten unter den vorliegenden Umstände nicht das wesentliche Gewicht bekommen. Physiker können in diesem Falle meines Erachtens gar nichts erreichen. Nur jemand mit politischem 35
Gewicht, d.h. mit grossem politischen Gewicht könnte noch einen Einfluss ausüben (..) Mir ist die ganze Angelegenheit ausserordentlich unangenehm, den der Physik möchte ich doch, so gut wie möglich, helfen. Für die verantwortlichen Stellen aber kommt die Physik erst in zweiter Linie, und da bin ich machtlos.’124 Bij eerdere botsingen met de Deutsche Physik had Debye nog gemeend de belangen van de natuurwetenschap, zoals Sommerfeld en hij die definieerden, te kunnen behartigen door Stark en de zijnen niet zozeer te bestrijden maar door duidelijke grenzen aan te geven en hen aldus als een afzonderlijke entiteit op een afstand te houden. Debye, sinds 1915 ‘Mitherausgeber’ en vanaf 1930 belast met de ‘Redaktions leitung’ van het gerenommeerde Physikalische Zeitschrift, werd in december 1933 geconfronteerd met een poging van Stark zijn invloed uit te breiden. Stark had voorgesteld voortaan in dat tijdschrift ook publicaties van de PhysikalischTechnische Reichsanstalt te laten verschijnen. Debye ging daarmee akkoord onder voorwaarde dat er een duidelijke scheiding gemaakt zou worden. Hij schreef Sommerfeld: ‘Ich erkläre mich bereit, jede Arbeit, die von der Phys.-Techn. Reichsanstalt kommt, ohne weiteres abzudrücken; Sie muss aber als solche gekennzeichnet sein und zwar nicht durch einen Namen, sondern durch Angabe der Phys.-Techn. Reichsanstalt als Anstalt.’125 Deze regeling was buitenstaanders lang niet altijd duidelijk. In 1935 verscheen er bijvoorbeeld in het Physikalische Zeitschrift een artikel van Stark waarin de geschiedenis van de ontdekking van de röntgenstralen werd herschreven in het voordeel van Lenard. Max Wien schreef in aansluiting daarop een kritische bespreking van het stuk van Stark.126 In reactie hierop ontving Debye in de functie van hoofdredacteur een brief van een verontruste lezer. Paul Neubert uit Leverkusen schreef dat het artikel ‘für uns Deutsche höchst beschämend’ was. Debye antwoordde daarop de klachtbrief volkomen te begrijpen en ook liever gewild te hebben dat het artikel niet verschenen was. Hij verwees vervolgens naar zijn afspraak met de Physikalisch-Technische Reichsanstalt en stelde daarop: ‘Infolge dieser Verabredung, an die ich mich strikte halte, war es unmöglich das Erscheinen der von Ihnen gerügten Veröffentlichung zu vermeiden.’ Debye presenteerde aldus een formele opstelling als ware het een principiële handeling. Hij refereerde vervolgens ook aan de reactie van Wien en concludeerde daarop dat de zaak maar het beste snel vergeten kon worden.127
36
Het Physikalisches Institut van de Universität Leipzig Toen Debye in 1927 in Leipzig was benoemd, waren de bestuurders van de Philosophische Fakultät van de Universität Leipzig en van het Saksische Ministerium für Volksbildung te Dresden tevreden. Men meende een ‘hervorragender Physiker von Weltruf ’ te hebben binnengehaald.128 Op de kandidatenlijst had Debye vóór Erwin Schrödinger en Max Born gestaan. Aanvankelijk was Debye genoemd voor de leerstoel Theoretische Physik, maar na het plotselinge overlijden van prof. Otto Wiener, was de leerstoel Experimentelle Physik vrijgekomen, en waren de perspectieven veranderd. In augustus 1927 werd Debye benoemd tot hoogleraar Experimentalphysik en bovendien tot directeur van het Physikalische Institut.129 In de aanbevelingsbrief van december 1926 aan de minister te Dresden werd, nadat Debyes onderzoekingen op het gebied van de röntgenstralen en de bouw van atomen en moleculen waren samengevat, over diens wetenschappelijke eigenschappen en verdiensten geconstateerd: ‘Hervorzuheben ist besonderes sein überall zutage tretende Spürsinn, der ihn befähigt, unsichtbare Zusammenhänge zu erkennen und durch einfache mathematische Ansätze die Folgerungen daraus zu ziehen. Gerade in diesem Herausheben der wesentlichen und der möglichsten Einfachkeit der mathematischen Darstellung liegt seine Stärke; denn dadurch wird die Anwendungsmöglichkeit erleichtert.’ 130 Leipzig werd aan het einde van de jaren twintig bekend als een natuurkundig Mekka, mede omdat Debye er kleine conferenties over speciale natuurkundige thema’s organiseerde. Uiteraard speelde ook mee dat Werner Heisenberg er in 1927 werd benoemd tot hoogleraar ‘theoretische Physik’ en in 1929 Friedrich Hund tot hoogleraar ‘mathematische Physik’.131 Debye werkte incidenteel met hen samen, en bleef in deze periode tegelijkertijd internationaal georiënteerd.132 1931 was wat dat betreft een topjaar. In maart gaf hij gastcolleges in Nederland en in april nam hij deel aan de te Rome door de Accademia dei Nuovi Lincei georganiseerde wetenschapsweek. Eind september reisde hij naar Cambridge en Londen en in oktober wederom naar Rome. In december vroeg hij vervolgens toestemming aan om in februari 1932 twintig colleges te geven in de Verenigde Staten.133 Hitlers ‘Machtübernahme’ had voor de Universität Leipzig, evenals voor de rest van de Duitse samenleving, al snel ingrijpende gevolgen. De periode volgend op Hitlers benoeming tot Reichskanzler op 30 januari 1933 werd op praktisch niveau gekenmerkt door terreur tegen politieke tegenstanders terwijl op staatkundig niveau successievelijk alle vormen van democratische controle werden uitgeschakeld. Dit proces eindigde op 19 augustus 1934 toen Hitler, na het overlijden van Von Hindenburg, door middel van een ‘Volksabstimmung’ de functie van Reichspräsident 37
toeviel. De eerste gebeurtenis die de universiteit van Leipzig direct beroerde was het van kracht gaan van het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ van 7 april 1933. Alle aan de universiteit werkzame joodse wetenschappers, met uitzondering van de ‘frontstrijders’, werden uit hun functie ontheven.134 In de stad werden bovendien op de wetenschap betrekkking hebbende nationaal-socialistische bijeenkomsten georganiseerd. Zo was er op 2 mei 1933 een boekverbranding, en op 11 november 1933 vond er de ‘Wahlkundgebung der deutschen Wissenschaft’ plaats. 135 Aan de vooravond van de Reichstag-verkiezing van 12 november – waaraan de NSDAP als enige partij deelnam – verklaarden zich vooraanstaande vertegenwoordigers van de wetenschap loyaal aan Hitler; Debye hoorde niet bij deze groep.136 De Universität Leipzig werd in deze periode gereorganiseerd op basis van nationaal-socialistische principes. Zo viel zij vanaf 1 mei 1934 onder de directe verantwoordelijkheid van het Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung dat werd geleid door Bernard Rust; het Land Sachsen dat de Leipziger universiteit voordien had bestuurd, had met het ‘Vorläufiges Gesetz zur Gleichschal tung der Länder mit dem Reich’ flink aan betekenis ingeboet. Belangrijke organisaties die in die periode aan invloed wonnen waren de Nationalsozialistische Deutsche Lehrerbund, vanaf juli 1935 de Nationalsozialistische Deutsche Dozentenbund genoemd, en de Nationalsozialistische Deutsche Studentenbund.137 Als gevolg van de ontslagen die in 1933 de joodse natuurkundigen in Göttingen en Berlijn hadden getroffen, was in Duitsland naast München alleen Leipzig overgebleven als toonaangevend centrum van de moderne fysica.138 Het streven van het universiteitsbestuur en het Saksische ministerie om Debye in Leipzig te houden, hing samen met het streven de natuurkundige reputatie van de universiteit hoog te houden en verder uit te bouwen. De uitzonderingspositie die voor Debye werd gecreëerd, nadat hij de decaan van de Universität Leipzig in september 1933 per brief had laten weten geen emigratie te overwegen, werd ook in Nederland waargenomen.139 Naar aanleiding van Debyes verzoek van januari 1934 om hem opnieuw het Nederlands staatsburgerschap te verlenen, dat op 29 april 1935 werd gehonoreerd, werd er in Nederland interdepartementaal gecorrespondeeerd. In deze briefwisseling werd vermeld dat uit berichten van de Consul te Leipzig bleek dat Debye door de Duitse regering ‘niet de minste moeilijkheden in den weg worden gelegd’.140 Dit laatste bleek ook toen Debye in de functie van ambtenaar naar aanleiding van het ‘Gesetz über die Vereidigung der Beamten und der Soldaten der Wehrmacht’ van 20 augustus 1934 werd opgeroepen de eed op de Führer te zweren. Door een langdurig verblijf in België had Debye de ‘allgemeinen Vereidigung’ gemist. De decaan Koebe sommeerde hem vervolgens om de eed met spoed alsnog bij hem af te leggen. Toen Debye dat op 18 april 1935 deed, creëerde hij daarmee tegelijkertijd voor zichzelf een uitzonderingspositie. Weliswaar ondertekende hij de eedverklaring. Maar aan de zin ‘Ich schwöre: Ich werde dem Führer des Deutschen Reiches und Volkes, Adolf Hitler, treu und gehörsam sein, die Gesetze beachten und meine
38
Amtspflichten gewissenhaft erfüllen, so wahr mir Gott helfe’ voegde hij ook een handgeschreven zin toe. Deze luidde: ‘Geleistet unter der Annahme, dass dadurch meine Staatsangehörigkeit nicht geändert wird’. Koebe vroeg vervolgens bij het Ministerium für Volksbildung in Dresden na of dit voorbehoud wel te handhaven was. In de antwoordbrief werd vermeld dat men kennis had genomen van Debye voorbehoud. Ook werd opgemerkt ‘dass an der Staatsangehörigkeit Prof. Debyes sich durch den geleisteten Eid nichts geändert hat’.141 Hierbij dient allereerst opgemerkt te worden dat het hier eerder een ‘ambtenaren-eed’ aan het Duitse staatshoofd betrof, dan een eed aan de Führer als politiek leider. Daarnaast blijft het natuurlijk wel de vraag of men bij het Ministerie van Justitie in Den Haag, indien men van Debyes eed op de hoogte was geweest, tot dezelfde slotsom was gekomen als de ambtenaren in Dresden. Eén van de wetenschappers die werkzaam was aan de Universität Leipzig en die werd getroffen door het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ van april 1933 was Heinrich S. Sack, een assistent van Debye aan het Leipziger Physikalisches Institut. Sack verhuisde in 1933 samen met zijn echtgenote, die chemicus was, naar Brussel waar hij werkzaam was bij J. Errera aan de universiteit aldaar; in 1940 emigreerde het echtpaar naar de Verenigde Staten.142 Welke rol Debye speelde bij de organisatie van het ‘Exil’ van het echtpaar Sack is niet tot in de details bekend. Duidelijk is wel dat hij zich inzette om een nieuwe positie voor zijn oud-assistent te vinden. Hierover schreef Debye eind 1933 aan zijn Britse collega Nevil V. Sidgwick: ‘I could arrange with Errera in Brussels to take him and at the occasion of the last Solvay Congress I got the impression that Sack is content and that it will be possible for him to build up a satisfactory position at the University in Brussels.’143 De correspondentie tussen Sack en Debye, die vooral wetenschappelijk van karakter was, werd bovendien gewoon gecontinueerd.144 Bekend is ook dat Debye in 1936, nadat Sack hem daarom had gevraagd, een aanbevelingsbrief schreef in verband met een eventuele aanstelling in Luik. Debye roemde in die brief Sacks bijdrage aan ‘l’avancement de la physique’, terwijl hij ook opmerkte dat zij in Leipzig dagelijks hadden samengewerkt.145 In Leipzig zelf liet Debye, voor zover bekend, niet expliciet merken ontstemd te zijn over de gevolgen van de anti-joodse wetgeving. Debyes landgenoot en collega Bartel van der Waerden, die in 1931 op achtentwintig jarige leeftijd was benoemd als hoogleraar ‘Mathematik’ aan de Universität Leipzig, protesteerde daarentegen in 1935 wel. Tijdens een vergadering van de Philosophische Fakultät op 8 mei 1935 sprak hij zich – samen met onder andere Hund en Heisenberg – uit tegen de aanscherping van het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’. Deze aanscherping bracht met zich mee dat voortaan ook joodse frontstrijders ontslagen zouden worden. Een terechtwijzing door het Ministerium für Volksbildung in Dresden was het gevolg.146
39
Debye kreeg echter niet alleen te maken met het gedwongen vertrek van een naaste medewerker, maar ook met brutale studenten en problemen rond het aanstellen van nieuwe assistenten. Zo blijkt tenminste uit een verslag van W. Weaver, een vertegenwoordiger van de Rockefeller Foundation, die op 26 mei 1933 telefonisch contact opnam met Debye. Debye verklaarde toen dat zijn instituut ‘not seriously affected’ was door de politieke situatie. Hij vermeldde ook – het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ was al ruim een maand van kracht – dat Sack en Bloch, beiden Zwitserse joden, moesten verdwijnen. Verder vertelde Debye dat een student hem de vraag had gesteld of hij als Nederlander de hoogleraarspost wel zou mogen blijven bezetten. Debye zou geantwoord hebben: ‘(…) he did not discuss such questions with a “little man”, – that if a “big man” would come to him and express the same opinion, he would leave at once’. Het incident had geen gevolgen gehad.147 Een ander incident had een vergelijkbaar verloop, zo blijkt tenminste uit een rapport van Wilbur E. Tisdale, een vertegenwoordiger van de Rockefeller Foundation die Debye in juni 1934 bezocht. Bij het aanstellen van een nieuwe assistent kreeg Debye te maken met politieke druk door de National sozialistische Deutsche Studentenbund. Toen er tijdens de selectieprocedure op een gegeven moment nog twee kandidaten over waren, waarvan de ene over bijzondere wetenschappelijke capaciteiten beschikte en de andere politiek actief was, probeerde de leider van de studentenbeweging de afweging naar haar hand te zetten. Hij stuurde een brief naar de rector waarin hij bepleitte dat de voorkeur gegeven zou worden aan de politiek-geëngageerde kandidaat. Tisdale vervolgde: ‘When the point of the controversy was taken up with D. he told them that he would take a page from the book of the Führer and would be a dictator in his own laboratory. The complaint arose because they alleged D. had insulted the Führer and not because of his choice of assistants, but this matter has all blown over now, and D. seems to stand more firmly than ever because of his display of backbone.’148 Het verhaal moge deels bluf geweest zijn, maar desondanks wordt duidelijk dat Debyes streven de eigen onderzoekstraditie ongestoord te kunnen voortzetten, niet alleen gescheiden ‘mentale’ werelden creëerde, maar ook een concrete zone waarbinnen de eigen wereld dominant was: zijn laboratorium. Vrijwel direct na Hitlers machtsovername deden zich binnen Debyes instituut ook vakinhoudelijk problemen voor; deze hingen op indirecte wijze samen met de nationaal-socialistische voorkeur voor technische, toegepaste natuurkunde. Het gaat om een voorstel van prof.dr. L. Schiller en prof.dr. A. Karolus, beiden vertegenwoordigers van de ‘technische Physik’, die bepleitten dat hun specialisme geen aanhangsel meer van de ‘experimentelle Physik’ zou moeten zijn. In het voorstel werd impliciet aangegeven dat er in dat kader ook conflicten waren geweest met de
40
instituutsdirecteur. Op het ministerie in Dresden maakte men zich vooral zorgen over Debyes reactie; men wilde vermijden hem ‘zu vergrämen’.149 Toen Debye het voorstel uiteindelijk toch onder ogen had gekregen, schreef hij in september 1933 een uitgebreide reactie, die kennelijk overtuigde, want de zaak werd nadien niet meer opgerakeld. Debye, die in zijn reactie zijn tanden liet zien, had onder andere gesteld: ‘Wenn daher die Technische Physik wächst, so kann sie das nur, weil ihre Mutterwissenschaft zur Zeit eine Blüteperiode hat. Es wäre völlig falsch, wollte man der technischen Physik Mittel zuwenden, die durch Beschneidung der Mittel und Arbeitsmöglichkeiten der Experimentalphysik herbeigeschafft werden müßten. Das aber ist es, was die Herren Vertreter der technischen Physik befürworten, wenn Sie fordern, daß ihre Abteilungen zu selbstständigen Instituten werden sollen.’150 Dergelijke ontwikkelingen lieten Debye niet onberoerd, maar hij probeerde, volgens eigen zeggen, optimistisch te blijven. Toen Paul Scherrer, zijn oud-assistent uit zijn Göttinger-periode, had gevraagd hoe de zaken er voor stonden, antwoordde Debye in juni 1934: ‘Wenn man heute gefragt wird, wie es einem geht, so sagt man entweder: “man lebt”, oder was ich auch mal hörte; “besser als nächstes Jahr”. Ich möchte aber nicht zuweit in der Zukunft schauen und lieber geniessen, was der Tag bringt. Vorläufig gelingt mir das noch, wenn auch nicht hundertprozentig.’151 De suggestie van biograaf Davies dat Debye in 1934 meende op zijn Leipziger instituut te maken te hebben met ‘undesirable political interference’, weerspiegelt Debyes ervaringswereld, zoals die naar voren komt uit de beschikbare bronnen, maar gedeeltelijk.152 Dankzij ministeriële steun, door het actief behartigen van de eigen belangen en door het zich als buitenstaander schikken in de door Hitlers machtsovername veroorzaakte politiek-sociale ontwikkelingen, wist Debye zich redelijk te handhaven. Het is dan ook niet bekend of hij het om politieke redenen prettig vond om tijdelijk uit nazi-Duitsland weg te zijn. Toen Debye van 1 oktober 1934 tot 1 april 1935 in Luik verbleef, verheugde hij zich er echter wel op geen colleges te hoeven geven; hij zou er slechts enkele seminars verzorgen. Daardoor kon hij er, samen met zijn assistent W. van der Grinten, ongestoord experimenten uitvoeren.153 Ze werkten er samen met Victor Henri.154 In november 1934, schreef een tevreden Debye aan Zangger: ‘Alles geht hier gut und ich kann wirklich für die Wissenschaft leben’.155 Het verblijf resulteerde in een reeks van artikelen, onder andere gepubliceerd in het Physikalische Zeitschrift en het Bulletin Académie Royale de Belgique. Debyes verblijf in Luik was gefinancierd door de Fondation-Francqui. Dit was een stichting die ieder academisch jaar één van de Belgische universiteiten 41
in staat stelde om een buitenlandse gastprofessor uit te nodigen.156 Tekenend voor de fanatieke, naar binnen gerichte stemming die in Duitsland was ontstaan, is dat het Reichserziehungsministerium naar aanleiding van Debyes buitenlandse verblijf een klokkeluidersbrief ontving, waarin werd gesproken van een ostentatieve vlucht naar Luik. Debye zou daar bovendien kostbare meetapparatuur uit Engeland hebben betrokken, terwijl minder kostbare Duitse equivalenten van betere kwaliteit zouden zijn afgewezen. Op het ministerie heeft men, voor zover bekend, de brief voor kennisgeving aangenomen; Debye zal van het bestaan ervan niet geweten hebben.157
42
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik Eenmaal teruggekeerd uit Luik, in april 1935, zou Debye niet lang meer in Leipzig blijven. De maand waarin hij terugkeerde naar Duitsland schreef Debye aan Sommerfeld dat Leipzig hem niet goed beviel, vooral de verhoudingen op zijn instituut stonden hem tegen.158 Er was op dat moment een complex onderhandelingsproces gaande, waarbij – in volgorde van belangrijkheid – de Kaiser-WilhelmGesellschaft, de Rockefeller Foundation, het Reichserziehungsministerium, Reichsminister Goebbels, het Reichsministerium des Inneren en het Reichsfinanz ministerium betrokken zouden worden. Op de achtergrond speelde tevens de Berlijnse Friedrich-Wilhelms-Universität een rol, terwijl tegelijkertijd de PhysikalischTechnische Reichsanstalt in de persoon van Stark probeerde om invloed op het besluitvormingsproces uit te oefenen. Het resultaat was dat Debye in oktober 1935 tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd benoemd; in aansluiting daarop werd hij in maart 1936, met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 1935, benoemd tot hoogleraar Theoretische Natuurkunde aan de Berlijnse Friedrich-WilhelmsUniversität.159 Op 15 juli 1936 verhuisde Debye met zijn gezin naar Berlijn; de familie betrok de riante directeurswoning die naast het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik was gebouwd.160 Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik maakte deel uit van de Kaiser-WilhelmGesellschaft. Dit was in 1935 nog een relatief jonge organisatie die al wel in zeer hoog aanzien stond. Ze was in 1911 als een nieuw type wetenschapinstelling opgericht naast de al bestaande universiteiten en academies en ontwikkelde zich snel tot een machtsfactor van betekenis. De concentratie op de natuurwetenschappen, de nauwe banden met de industriële en financiële wereld en de keizerlijke protectie waren hier in belangrijke mate debet aan. De organisatie werd geleid door een president die resideerde in het Berliner Schloss. De eerste president was Adolf von Harnack, die in 1930 werd opgevolgd door Max Planck, en deze, op zijn beurt, werd in 1937 opgevolgd door Carl Bosch.161 Nadat Duitsland in 1918 een republiek werd, verviel de keizerlijke protectie, maar doordat de naam van de organisatie ongewijzigd bleef, werd de keizerlijke glans gehandhaafd. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft bestond uit een reeks van onderzoeksinstituten – in 1922 waren het er negentien – waarvan de directeuren op mondiaal niveau golden als leidend binnen hun vakgebied: velen van hen werden onderscheiden met een Nobelprijs. De Kaiser-Wilhelm instituten namen dan ook zeker deel aan het internationale wetenschappelijke verkeer. In Dahlem, de wijk in Berlijn waar veel instituutsgebouwen stonden, werd daartoe in 1929 het Harnack-Haus geopend: een congrescentrum waar buitenlandse bezoekers stijlvol konden worden ontvangen en ondergebracht.162 Dat Duitsland als moderne geïndustrialiseerde maatschappij in zijn streven naar ‘Weltgeltung’ een concurrentiestrijd voerde met andere industrienaties werd tegelijkertijd onderkend. Er ontstond daardoor voor de betrokken KWI-directeuren een lastige paradox. Fritz Haber had 43
de prioriteitstelling als ware het een natuurwet geformuleerd: ‘Im Frieden der Menschheit, im Krieg dem Vaterland’.163 Kritische nationalisten meenden daarentegen dat de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te internationaal georganiseerd was en beschouwden dit als een uiting van joodse geest.164 Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik ging met de benoeming van Debye een nieuwe fase in. Het instituut zelf dateerde van 1917. De initiatiefnemers waren Max Planck, Walther Nernst, Fritz Haber, Heinrich Rubens en Emil Warburg geweest. 165 In 1914 hadden zij voorgesteld een Kaiser-Wilhelm-Institut für Physikalische Forschung op te richten. Het zou kleinschalig moeten zijn en vooral moeten fungeren als ontmoetingsplek voor wetenschappers. Maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de uitvoering van het plan vertraagd om uiteindelijk in 1917 alsnog te worden uitgevoerd. Einstein, die vanaf 1914 lid was van de Pruisische Academie van Wetenschappen in Berlijn, werd benoemd als directeur. Het instituut beschikte niet over een eigen gebouw en zijn activiteiten beperkten zich tot het verlenen van subsidies en beurzen. Debye kreeg bijvoorbeeld in 1918 – hij was toen nog in Göttingen werkzaam – financiële steun voor de aanschaf van Röntgenapparatuur. Doordat het bij de Firma Siemens & Halske bestelde apparaat pas in de zomer van 1920 geleverd werd, ontstond er echter een probleem. Debye werkte op dat tijdstip namelijk niet meer in Duitsland. Einstein en Debye kwamen overeen dat hij de apparatuur in Zürich maximaal twee semesters zou kunnen gebruiken.166 In de jaren twintig veranderde het karakter van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Einstein stak in deze periode steeds minder energie in het Instituut. De leidende kracht werd Max von Laue, vanaf 1921 als onderdirecteur en vanaf 1922 als plaatsvervangend directeur. Deze natuurkundige was in 1903 bij Max Planck gepromoveerd, had in 1914 de Nobelprijs voor Natuurkunde ontvangen en was in 1919 benoemd tot hoogleraar aan de Berlijnse Friedrich-Wilhelms-Universität. Von Laue kon echter niet voorkomen dat de betekenis van het instituut afnam. Debet hieraan waren de inflatie, die in 1923 zijn hoogtepunt zou bereiken, en de concurrentie van de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft, een in 1920 opgerichte wetenschappelijke organisatie die subsidies verstrekte. De eerste plannen om het instituut nieuw leven in te blazen, stonden dan ook op het conto van Von Laue en dateerden uit 1929. Nadat de biochemicus Otto Warburg in dat jaar tijdens een studiereis door de Verenigde Staten contacten had gelegd met de Rockefeller Foundation, stelde Glum, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, onder andere samen met Von Laue, voor deze filantropische organisatie een memorandum op over het te hernieuwen Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.167 Von Laue zou directeur worden; iets waar Einstein hem ook toe aanzette.168 Tot 1935 kon aan het plan, ondanks de toegezegde steun van de Rockefeller Foundation, geen uitvoering worden gegeven. 169 De oorzaak hiervan waren geldproblemen aan Duitse zijde. Max Planck, die vanaf juli 1930 directeur was van de Kaiser-Wilhelm-
44
Gesellschaft, steunde het plan zeer, ook omdat het een mogelijkheid was de natuurkundebeoefening in Berlijn een impuls te geven. Planck had ook al een directeur in gedachten: James Franck, die op dat moment in Göttingen doceerde.170 De plannen die Planck en Von Laue met betrekking tot het Kaiser-WilhelmInstitut für Physik koesterden, werden in 1933 doorkruist door de nationaal-socialistische machtsovername, alleen al vanwege de daaruit voortvloeiende emigratie van Einstein en Franck.171 Het was tegen deze achtergrond dat Planck op 28 november 1933 aan Debye het voorstel deed om hem met de leiding van het toekomstige instituut te belasten. Op 8 december 1933 ging Debye akkoord. Hij had weliswaar in september van datzelfde jaar de decaan van de Philosophische Fakultät van de universiteit van Leipzig nog schriftelijk verzekerd aldaar werkzaam te willen blijven.172 Maar voor Berlijn pleitte dat hij daar minder in beslag genomen zou worden door universitaire beslommeringen. ‘Ich würde glücklich sein, wenn ich der wissenschaftliche Forschung mehr Zeit widmen könnte’, aldus Debye in een brief aan Planck.173 Op 6 februari 1934 wendde Planck zich direct tot Reichsminister Goebbels, in diens functie van Gauleiter Berlin, en probeerde hem voor de KaiserWilhelm-Institut für Physik’-plannen te winnen. In zijn brief zette Planck uiteen hoe het Reichsministerium des Inneren financiering had toegezegd en hoe vervolgens het Reichsfinanzministerium roet in het eten had gegooid. De geschiedenis dreigde zich daardoor te herhalen. Ook ten tijde van de Weimar-Republiek waren de ‘einander in den letzten Jahren ablösenden Reichsregierungen’ namelijk ondanks de toezegging van 1.2 miljoen RM van de Rockefeller Foundation niet in staat gebleken met de benodigde aanvullende jaarlijkse subsidie van 150 duizend RM over de brug te komen. Planck vervolgde dat een subsidie zou bijdragen aan het wetenschappelijke aanzien van de nieuwe ‘Reichsregierung’, in het bijzonder in het buitenland. Bovendien zou het arbeidsplaatsen opleveren. Over Debye en het voor hem op te richten instituut schreef Planck: ‘Er ist zwar von Geburt Holländer, aber ganz in Deutschland ausgebildet und mit Deutschland verwachsen, er hat eine Münchnerin zur Frau. Es ist nicht daran zu zweifeln, dass unter seiner Leitung das Institut, besonders auf dem Gebiet der Atomphysik, der Wissenschaft neue Gebiete erschliessen würde, von denen niemand im Voraus sagen kan, ob sie nicht (…) umwälzende Neuerungen in das öffentliche Leben tragen wird.’174 Deze brief illustreert hoe Planck de nieuwe machthebbers voor zijn eigen doelen probeerde te winnen. Door het appelleren aan hun sociale politiek en door een handvat te bieden waarmee de gevolgen van hun raciale politiek voor de wetenschapsbeoefening – voor de buitenwereld – teniet konden worden gedaan, probeerde hij uiteindelijk vooral de positie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft te handhaven dan wel te verbeteren. Aldus leverde Planck ook een bijdrage aan de 45
stabiliteit en het aanzien van het Derde Rijk, en dus ook aan het grootse sociaalraciale project dat het ambieerde te zijn. In het voorjaar van 1934 leek er rond de benoeming van Debye toch nog een impasse te ontstaan. Deze werd mede veroorzaakt door de kritiek op het benoemingsvoorstel van Stark, die de keuze van Debye in mei 1934 in een brief aan de Reichsinnenminister sterk bekritiseerde.175 Machtspolitieke overwegingen hadden hierbij een rol gespeeld; in december 1933 had Stark namelijk nog gepolst of Debye bereid was directeur te worden van een nieuw op te richten ‘Forschungsinstitut für Physik’.176 In zijn brief van mei 1934 was Stark dan ook niet uitsluitend negatief over Debye: ‘Er ist der beste Theoretiker, der gegenwärtig an einer deutschen Universität tätig ist und sollte darum eine Stellung erhalten, welche ihn veranlasst und ihm ermöglicht, eine Schule von Theoretikern heranzuziehen, die besser als die Formalisten Einstein, Schrödinger, Heisenberg usw. gefähigt sind den Fortschritt der Physik zu fördern, statt ihn aufzuhalten.’177 Debye ging niet in op het aanbod van Stark en bleef trouw aan Planck. Op 11 april 1935 schreef Planck hem een brief waarin hij vertelde dat de toekenning van de subsidies door de Rockefeller Foundation vrijwel zeker was en dat kon worden begonnen met de voorbereidingen van het nieuwe in Berlijn-Dahlem te bouwen instituut.178 Debye had niet voor niets gewacht: het resulteerde, zoals al eerder vermeld, in zijn benoeming in oktober 1935 tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. De aanstelling bij de Friedrich-Wilhelms-Universität volgde krap een half jaar later. Aan de universiteit hoefde hij per semester slechts een college te geven.179 Over de nog aanstaande universiteitbenoeming schreef Debye in juli 1935 aan Sommerfeld: ‘Ich selber soll zwar ordentlicher Professor an der Universität Berlin werden, offiziel als Nachfolger von Nernst, aber ich werde keine allgemeinen Vorlesungen übernehmen. (…) Das Kaiser Wilhelm Institut genügt mir vollauf, um so mehr als ich in meiner Eigenschaft als Professor an der Universität dort gemachte Arbeiten als Dissertationen vorlegen kann.’180 Onder leiding van Debye ontstond in de loop van 1935 bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik een koortsachtige activiteit. Het was een periode waarin Debyes loyaliteit aan de Duitse wetenschap een nieuw ankerpunt kreeg. Max Planck, de man die het hem mogelijk had gemaakt om een eigen instituut op te bouwen en daarbij zijn eigen wetenschappelijke weg te kunnen volgen, zou hij in de daaropvolgende jaren waar mogelijk steunen. Maar in tegenstelling tot Debyes vriendschappelijke en vertrouwelijke contact met Sommerfeld, werd de verhouding met Planck gekenmerkt
46
door zakelijkheid. In april 1935 – de benoeming was nog steeds niet helemaal rond – schreef Debye bijvoorbeeld aan Sommerfeld: ‘So wie die Sachlage ist, muss ich treu zu Planck halten und hoffen, dass ich meine Kraft werde einsetzen können, so wie er es plant.’181 Toen Debyes benoeming na een procedure van krap twee jaar in oktober 1935 wel officieel was, werd hij beloond voor zijn geduld. Planck liet hem toe tot het besloten gezelschap van KWG-topgeleerden en schreef hem: ‘Ich freue mich, Sie jetzt ganz als einer der unsern betrachten zu können (…)’.182 Via Planck en de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft engageerde Debye zich met een exclusieve vorm van Duitse wetenschapbeoefening: de natuurwetenschap werd op het hoogste niveau beoefend en voor joodse wetenschappers met een Duitse nationaliteit was daarbinnen in principe geen plaats meer. Max Planck, die over een grote wetenschappelijke en morele autoriteit beschikte, was vanaf 1930 president van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft geweest en was juist in die functie geconfronteerd met de gevolgen van de nationaal-socialistische machtsovername. Dat betekende niet alleen dat er in de instituutgebouwen borstbeelden en portretten van Hitler verschenen, dat officiële correspondentie met ‘Heil Hitler’ werd afgesloten en dat bijeenkomsten begonnen met de Hitlergroet.183 Planck bracht namelijk ook op 16 mei 1933 op eigen initiatief een bezoek aan Hitler, bij wie hij er tevergeefs voor pleitte joodse wetenschappers te ontzien.184 Maar vervolgens gaf hij op 23 mei 1933 publiekelijk uitdrukking aan zijn loyaliteit aan de ‘Regierung der nationalen Erhebung’ door Hitler een telegram te sturen waarin namens de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft werd gesteld: ‘(…) dass auch die deutsche Wissenschaft bereit ist, an dem Wiederaufbau des neuen nationalen Staates, der ihr Schutz und Schirmherr zu sein gewillt ist, nach besten Kräften mitzuarbeiten’.185 Op dit ‘Selbstgleichschaltung’-moment was hem zeker bekend dat het ‘Reichsgesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums’ van 7 april 1933 voor grote persoonlijke tragedies zorgde, ook bij de Kaiser-Wilhelm- Gesellschaft. Van de 1052 personeelsleden van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft kwamen er 55 in aanmerking voor ontslag. In 1933 werden er van hen 28 uit hun functie ontheven. Planck en het hoofdbestuur probeerden in de praktijk vooral de topwetenschappers voor Duitsland te behouden.186 Aan het verlenen van steun aan joodse medewerkers die lager in de organisatie stonden werd minder prioriteit gegeven.187 Vooral symbolisch van aard was, tegen deze achtergrond, de herdenking van Fritz Habers overlijden, die Planck op 29 januari 1935 in het Harnack-Haus organiseerde. Tijdens zijn ‘Exil’ was Haber op weg naar Zwitserland gestorven; een gebeurtenis die in de Duitse pers was doodgezwegen. Ondanks het door het Reichserziehungsministerium uitgevaardigde verbod voor universiteitsmedewerkers de bijeenkomst te bezoeken, was de zaal vol. Tekenend voor het plichtbesef van de ondertussen 77-jarige Planck, waren zijn slotwoorden: ‘Haber hat uns die Treue gehalten, wir werden ihm die Treue halten.’188
47
Archiv der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin-Dahlem
Peter Debye en Max Planck tijdens een bijeenkomst van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in 1938
Ondanks Plancks frustratie over de gevolgen voor de Duitse wetenschap van de zo consequent toegepaste anti-joodse politiek, waren er voor hem ook lichtpunten. Onder de nationaal-socialistische heerschappij steeg het budget van de KaiserWilhelm-Gesellschaft uiteindelijk flink. Vooral het luchtvaart-gerelateerde onderzoek en de wetenschappen die konden bijdragen aan het Duitse autarkiestreven werden gestimuleerd, zo ook de fysische antropologie. De belangrijkste reden hiervoor was dat de nieuw vergaarde kennis van potentiële militaire of sociale waarde was. In april 1936 eindigde Plancks presidentschap. Hij had het 25-jarig jubileum op 11 januari datzelfde jaar nog net in functie kunnen meemaken. Aan Glum, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft schijnt hij op dat moment gezegd te hebben dat zijn tijd gekomen was, dat de problemen grotendeels achter hen lagen en dat ‘ein Jüngerer’ op zijn post meer zou kunnen bereiken.189 Planck lijkt zich niet gerealiseerd te hebben dat de natuurwetenschap, zodra deze in handen van de nationaal-socialisten kwam, ook een gevaarlijk wapen kon zijn.190 Voor Plancks houding is door historici een reeks van verklaringen aangedragen. In de eerste plaats is gewezen op de invloed van het door Planck aangehangen waardenstelsel: je post verlaten, beschouwde hij als oneervol.191 Bovendien overlapte de nationaalsocialistische wereldbeschouwing deels die van Planck, die werd gekenmerkt door conservatisme, plichtsbesef en vaderlandsliefde. Ten slotte is er op gewezen dat het niet ondenkbaar is dat ook Planck de latente antisemitische basisconsensus onderschreef (met een raciaal dan wel cultureel fundament) die sinds het Duitse keizerrijk bij grote delen van de Duitse burgerij voorkwam.192 Nadat het antisemi-
48
tisme in 1933 tot een grondbeginsel van de staat was geworden, stelde Planck het achterliggende principe niet publiekelijk ter discussie; hij bestreed in sommige gevallen wel de praktische gevolgen ervan voor de beoefening van de natuurwetenschappen. Het meest uitgesproken gebeurde dat in januari 1936 tijdens de viering van het vijfentwintigjarige jubileum van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Planck hield toen een voordracht waarin hij, sprekend van ‘die Achtung vor der deutschen Wissenschaft in aller Länder der Welt’, de betekenis memoreerde van overleden Kwg-medewerkers, waaronder Fritz Haber.193 Als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik nam Debye op diverse momenten de kans waar om uiting te geven aan zijn loyaliteit jegens Planck door diens wetenschappelijke verdiensten publiekelijk te loven. Tijdens de viering van het vijfentwintigjarige jubileum van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft van 1936 hield Debye bijvoorbeeld de lezing ‘Physik’ waarin aan Plancks ontdekkingen een fundamentele betekenis werd gegeven.194 Datzelfde jaar publiceerde hij in het Physikalische Zeitschrift een korte ‘Bemerkung’ waarin hij E. Gehrcke van repliek diende: deze had zich in een kort artikel kritisch uitgelaten over de betekenis van het werk van Planck.195 En ook in februari 1937, tijdens zijn lezing ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’ op het congres Nationalsozialismus und Wissenschaft georganiseerd te Berlijn door de Nsd-Dozentenbund, noemde en roemde Debye Plancks werk meermaals.196 In april 1938 hield Debye bovendien op een door de Deutsche Physikalische Gesellschaft georganiseerde bijeenkomst ter ere van Plancks tachtigste verjaardag een feesttoespraak.197 Toen er in 1937 problemen ontstonden over de naamgeving van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik – door enkele Kwg-senaatsleden was de naam Max-Planck-Institut voorgesteld – werd Debye in verlegenheid gebracht. Hoe kon hij zijn loyaliteit aan Planck verenigen met de ministeriële druk af te zien van de naam, waaraan binnen Kwg-kringen de voorkeur werd gegeven? Over het verloop van deze affaire doet een verhaal de ronde met een zeker apocrief karakter. Debye zou de ook door hem geprefereerde naam – Max-Planck-Institut – in 1937 al boven de entree van het nieuwe laboratorium in de muur hebben laten beitelen. Nadat het Reichserziehungsministerium had laten weten dergelijke ‘Märtyrer-Verehrung’ voor de bijna-gepensioneerde Kwg-president niet toe te kunnen staan, had Debye de inscriptie met een houten plank afgedekt. Na twee weken publieke spot werd verordonneerd de plank te verwijderen.198 Uit historische bronnen komt echter een ander, complexer en minder consistent verhaal naar voren; het incident met een door een plank afgedekte inscriptie wordt er niet door bevestigd. Over de naamgeving van het instituut heeft zich echter wel een affaire ontwikkeld. Nadat op 27 maart 1937 in de pers het bericht was verschenen dat het nieuwe binnenkort in Dahlem te openen Kaiser-Wilhelm-Institut het ‘Planck-Institut’ zou gaan heten, was men op het Reichserziehungsministerium furieus. Planck had zich in hun ogen kennelijk te kritisch opgesteld om een instituuts- naam waardig te zijn. Glum, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, 49
ontving van het ministerie een brief waarin werd geconstateerd dat de in de pers aangekondigde instituutsnaam kennelijk niet op een vergissing kon berusten omdat de naam naar verluidt zelfs al op het instituut was aangebracht. Glum antwoordde daarop dat het hier om een uitgelekte verrassing voor Planck ging. De instituutsnaam was inderdaad al verdekt op de gevel aangebracht. Het was een voorstel, afkomstig van de prominente Kwg-senaatsleden Bosch, Vögler en Krupp von Bohlen und Halbach. De senaat zelf had zich over het voorstel nog niet uitgesproken; het zou hier echter, zo had men aangenomen, om een formaliteit gaan. Het ministerie verordonneerde vervolgens dat het voorstel geheel niet aan de senaat werd voorgelegd. Na bemiddeling van Debye, die het ministerie bezocht, werd voorgesteld de kwestie in kleine kring te bespreken.199 Een verbijsterde Debye schreef in deze periode – mei 1937 – aan zijn collega Heisenberg dat hem ter ore was gekomen: ‘(…) daß Lenard und Stark beim Ministerium einen Protest dagegen eingereicht haben, daß das neue Institut “Max Planck-Institut” heißen soll, und zwar mit der Begründung, daß Planck nicht genug für die Physik getan habe, um einer solchen Auszeichnung würdig zu sein.’200 Het verhaal over de ministeriële oekaze deed in deze periode in de Duitse natuurkun dige gemeenschap de ronde. De te Marburg werkzame natuurkundige E. Grüneisen schreef in oktober 1937 op wat pathetische toon aan Sommerfeld: ‘Von der Überschrift des Debyeischen Instituts habe ich gehört. Armes Deutschland!’ 201 Bij de opening van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik op 30 mei 1938 stond op de officiële uitnodiging de naam Max-Planck-Instituut niet vermeld. Het betrof hier een compromis. In maart dat jaar was aan het ministerie voorgesteld de officiële opening kleinschalig te houden – gezien de buitenlandse subsidie kon men er niet van afzien – en de naam ‘Max-Planck-Institut’ in ieder geval niet in de pers te vermelden.202 In het ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften’ over de periode april 1938 en maart 1939 dat verscheen in het tijdschrift Die Naturwissenschaften stond de naam Max Planck-Institut daarentegen wel gedrukt als een ‘zusätzlichen Namen’. Deze was tijdens de inwijding bekend gemaakt.203 Anders gezegd: binnen de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft in officiële stukken bestond het Max-Planck-Instituut, daarbuiten was er sprake van een Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Het was een oplossing waar Debye, gezien zijn mechanisme van het scheiden van werelden, zich goed in kon vinden. Tekenend hiervoor is het bericht van Rockefeller Foundation-vertegenwoordiger Warren Weaver van januari 1938 waarin werd gesteld dat Debye zich door de situatie niet in het nauw gebracht voelde. Hij wist zich gesteund door ‘Staatsminister’ Otto Wacker, hoofd van het Amt Wissenschaft bij het Reichserziehungsministerium, die, op zijn beurt, niet daadkrachtig kon handelen vanwege de druk die radicale nazi’s op hem uitoefenden:
50
‘We visit Debye’s institute, which has been essentially completed now for a few months. It has still not been formally dedicated, there being official trouble in connection with the name of the institute. On the outside of the building, over the front entrance, one finds the name – The Planck Institute of Theoretical and Experimental Physics – but inside the entrance hall the plaque which bears an inscription to Planck is covered up with a cloth. Stark and Lenard both wrote letters to the Minister insisting that Planck was not a great enough physicist to warrant to name the institute after him. He simply says Debye must be a little patient, and things will adjust themselves, although he cannot at the moment insist on a move which is opposed by strong Party members. D. is completely untroubled by these circumstances, saying that the institute is open to scientific research, which is his only concern.’204 Een dag na de officiële sleuteloverdracht liet een tevreden Debye aan Tisdale weten dat tijdens de opening de Amerikaanse en Duitse vlag bij de entree van het instituut hadden gehangen. Tisdale zelf was niet aanwezig geweest; uit principe vermeden vertegenwoordigers van de Rockefeller Foundation instituutsopeningen. De officiële naam van het instituut luidde, zo schreef Debye aan Tisdale, ‘Max Planck Institut’. Hij vervolgde: ‘Prof. Planck was among the guests and it was, I think, a very agreeable surprise to him to see his name on the wall above the entrance. An inscription in the institute tells of the fact that the laboratory has been founded with help of the Rockefeller Foundation’.205 Ruim een maand later werd Debye door Warren Weaver per brief met de naamgeving gefeliciteerd; Weaver sprak de hoop uit dat Debye met zijn onderzoekingen bij zou dragen aan ‘the stock of knowledge possessed by the international fraternity of scholarship’.206 De internationale oriëntatie van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft resulteerde erin dat zij, ondanks de samenwerking op hoog politiek niveau, niet als een centrum van nationaal-socialistische radicaliteit gold. De houding van veel prominente medewerkers van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ten opzichte van de nationaalsocialistische machthebbers werd bovendien door ambivalenties bepaald en dit was kennelijk ook bekend bij radicale nationaal-socialisten. In mei 1937 – de affaire rond de naamgeving aan het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik was nog maar net begonnen – constateerde Wacker in een brief aan Glum op dreigende toon dat de opstelling van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ‘seitens eines Teiles nationalsozialistischer Wissenschaftler nicht ohne Wiederspruch’ gebleven was.207 De Amerikaanse ambassadeur in Berlijn W.E. Dodd schreef een jaar later in zijn dagboek dat de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft ‘not Nazi’ was. Hij had een diner ter ere van het afscheid van Planck bezocht en geobserveerd hoe de aanwezigen elkaar de hand schudden zonder ‘Heil Hitler’ te zeggen.208
51
De Rockefeller Foundation Na zijn benoeming tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Instituut onderhield Debye goede contacten met de Rockefeller Foundation. Via hun mecenaat kreeg Debyes in 1933 op basis van zijn Nederlandse staatsburgerschap te Leipzig gecreëerde en in 1936 te Berlijn nog eens officieel door de Reichsminister Rust bevestigde uitzonderingsarrangement een extra internationale dimensie. In april 1936 gaf Debye schriftelijk uiting aan zijn dank jegens de Rockefeller Foundation in een brief aan haar vertegenwoordiger Tisdale: ‘It gives me the greatest pleasure thinking that now very soon by the help of your foundation I will be able to devote all my time to research.’209 Tisdale had in oktober 1935 al een uitgebreid bezoek aan hem gebracht en de instituutsplannen doorgesproken.210 In juni 1936 deed hij Berlijn en Debye wederom aan.211 En in januari 1938 bezocht Tisdale samen met zijn collega Weaver Debyes instituut dat toen op het punt stond geopend te worden.212 Er stond toen ook een ontmoeting met Telschow, de Generalsekretär van de Kaiser-WilhelmGesellschaft, op het programma, maar door een veranderd reisschema, samenhangend met een hotelstaking in Zweden, vond dit geen doorgang.213 Debye ontwikkelde in deze periode een zwaarwegend verantwoordelijkheidsgevoel jegens de Rockefeller Foundation. Formeel beschouwd betrof het hier echter een eenzijdige plichtsopvatting; de Rockefeller Foundation zelf moedigde dit in ieder geval officieel niet aan. Toen hij eind 1936 door de Harvard University was gevraagd om aldaar hoogleraar te worden, antwoorddde Debye niet te weten wat het beleid van de Rockefeller Foundation in deze was. In een gesprek over dit thema dat James Conant, de president van Harvard University, vervolgens voerde met Weaver werd verwezen naar hun beleid in deze: ‘(…) the RF, once having made such a gift, does not wish to exert any influence whatsoever over the future administration of the Institute, nor over the personal decisions of the individuals involved. Thus Debye must consider himself a free agent to decide any such question in the way which seems wisest and best to him.’214 De Rockefeller Foundation was een in 1913 opgerichte en in New York zetelende filantropische organisatie die beoogde via de wetenschap bij te dragen aan ‘the well-being of mankind throughout the world’.215 In dat kader had de stichting na afloop van de Eerste Wereldoorlog in Duitsland diverse activiteiten ontplooid. Deze richtten zich in eerste instantie op medisch onderwijs en volksgezondheid, maar er werd ook samengewerkt met de in 1920 opgerichte Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft. Vanaf het midden van de jaren twintig werden er bovendien wetenschappelijke onderzoekscentra gesubsidieerd.216 Het plan om het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik nieuw leven in te blazen dateerde uit deze
52
periode. Nadat Glum samen met Von Laue en enkele andere directeuren van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft een memorandum had geschreven over het instituut, besloot de Rockefeller Foundation in 1930 het plan te steunen.217 Vanwege de financiële problemen aan Duitse zijde bleef het plan desondanks in de voorbereidende fase steken.218 Als gevolg van de nationaal-socialistische machtsovername zag de Rockefeller Foundation zich vervolgens voor een dilemma geplaatst dat tot heftige interne discussies leidde. Moest men de toezegging van 1930 gezien de veranderde omstandigheden in Duitsland nu wel of niet nakomen? In juni 1934 merkte T.B. Appleget, een vertegenwoordiger van de stichting, op dat de nationaal-socialisten het onderzoek in met Rockefellergeld gefinancierde instituten van de KaiserWilhelm-Gesellschaft naar hun hand zetten. Het chemische instituut was geheel gewijd aan chemische oorlogsvoering, het antropologische instituut hield zich hoofdzakelijk bezig met raszuiverheid. Appleget vervolgde: ‘What might the physics institute be in five years?’.219 Uit onvrede met de anti-joodse wetgeving en de gevolgen ervan voor de wetenschap werd besloten de kat uit de boom te kijken. In 1934 werd een beleid ontwikkeld om in de eerste plaats wetenschappers te steunen en af te zien van steun aan instellingen die direct gelieerd waren aan de staat.220 Met betrekking tot het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd de besluitvorming uitgesteld, ook al omdat men berichten had ontvangen dat het nazi-regime zich niet meer lang zou kunnen handhaven. Otto Warburg, de joodse directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Zellphysiologie, vertrouwde Rockefeller Foundationvertegenwoordiger Tisdale in augustus 1934 bijvoorbeeld toe dat Hindeburg op het punt stond te overlijden en dat daarna alles mogelijk was. Hij verwachtte dat de Reichswehr de macht zou overnemen en de monarchie zou herstellen.221 Uiteindelijk werd in maart 1935 alsnog besloten de subsidie aan het KaiserWilhelm-Institut für Physik toe te kennen.222 De Rockfeller Foundation meende de toezegging uit 1930 te moeten nakomen. Plancks gezag, diplomatie en zijn naar voren schuiven van Debye hadden hierbij de doorslag gegeven.223 Planck had wel laten merken dat zijn positie niet eenvoudig was. Tisdale berichtte in augustus 1934 over Planck, naar aanleiding van de vraag of er geen ministeriële financiële garanties gegeven konden worden: ‘(…) he threw up his hands and said that negotiations with the Government were almost impossible’.224 Tisdale had over Planck duidelijk tegenstrijdige gevoelens. In 1934 schreef hij over hem aan Weaver: ‘Althought I do agree with Prof. Planck that from the German point of view Germany very much needs a first class Institute of Physics, the appeal leaves me quite cold when I realize that because of the race prejudices they have exiled some of the very men who could have given them physics which they now claim they so much need. I realize this is beside the point in question of the Physics Institute, but on the other hand it is a background which I cannot eliminate from the view.’ 225 53
Tegelijkertijd zei ook Tisdale zich zorgen te maken over de toekomst. Hij achtte de kans groot dat Planck na zijn pensioen als president van de Kaiser-WilhelmGesellschaft opgevolgd zou worden door Stark.226 In november 1936 verscheen in The New York Times naar aanleiding van de subsidie voor het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik het bericht dat de Rockefeller Foundation de wetenschap van het Derde Rijk subsidieerde.227 De journalist in kwestie, een zekere Campbell, had de Rockefeller Foundation bezocht en gesproken met president Raymond B. Fosdick. Deze had ter verdediging aangevoerd dat het ging om een toezegging uit 1930 en dat de organisatie zich altijd aan zijn woord hield. Ook had hij gesteld dat de subsidie zonder de toezegging uit 1930, gezien de ‘present conditions’ in het Derde Rijk, wellicht niet was toegekend. Fosdick verwoordde in het artikel bovendien het leidende wetenschapsideaal van de Rockefeller Foundation waarbinnen de donatie tot stand was gekomen: ‘The world of science is a world without flags or frontiers.’228 Dat dit ideaal van een ‘grenzeloze’ internationale wetenschap gezien de toenemende internationale spanningen en de opkomst van totalitaire staten onder druk kwam te staan, werd bij de stichting erkend, maar uitsluitend achter de schermen. De organisatie ontwikkelde daarom in de tweede helft van de jaren dertig nieuw beleid met betrekking tot de wetenschappen in dictatoriale landen.229 In augustus 1937 werd er door de staf van de Rockefeller Foundation in Parijs vergaderd over de vraag: ‘What ought to be our attitude toward countries like Japan and Germany?’ Men was van mening dat het werk voortgezet moest worden ongeacht de politieke ideologieën die in een bepaald land dominant waren. Het bleef van belang vriendschappelijke relaties en persoonlijke contacten te onderhouden. Maar als gevolg van de ontwikkelingen in Duitsland nam het aantal activiteiten van de stichting er wel af. Als leidraad werd geformuleerd: ‘We are trying to help science rather than to help Germany’. Tisdale stelde: ‘The Germans refuse opportunity to the Jews because they are Jews. We ought not to follow their example and refuse opportunity to the Germans because they are Germans’.230 Het kwam in de context van de subsidies van de stichting zelden of nooit voor dat het wetenschappelijk internationalisme-ideaal ter discussie werd gesteld en een andere realiteit werd blootgelegd: de persoonlijke ambities van de betrokken wetenschappers. Een uitzondering vormt het gesprek tussen Weaver en Otto Warburg in de bibliotheek van diens instituut in Berlijn-Dahlem van januari 1938. Weaver berichtte hierover: ‘He said that the common notion that the Government was irresponsible and wicked, while the professors were honest and idealistic is, in point of fact, exactly reversed, adding that the academicians are “rotten to the bone”. He insisted that Kühn, Debye and Butenandt are interested only in things which they calculated will advance their personal position.’231
54
Het laboratorium van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik
Archiv der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin-Dahlem
Nadat in oktober 1935 zijn benoeming tot directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik rond was gekomen, kon Debye zich met volle kracht wijden aan de opbouw van het laboratorium. 1936 stond grotendeels in het teken van de bouwactiviteiten die in 1935 al deels waren voorbereid door de vaste architect van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft Carl Sattler. Debye bemoeide zich in februari 1936 zelfs met het decoratieprogramma van het nieuwe instituut. Het betrof hier een haardfiguur van ‘Sankt Florian’, een Max Planck-buste en twee schilderingen met een Nederlands en een Beiers landschap, die direct verwezen naar de Nederlandse herkomst van Debye en de Beierse achtergrond van zijn echtgenote.232 Debye was in deze periode doorgaans optimistisch gestemd. Tisdale merkte in oktober 1935 zelfs op dat Debye ‘the only undepressed person’ was met wie hij tijdens zijn reis door Duitsland had gesproken.233 Debye lijkt in het daaropvolgende jaar, het jaar van de Olympische Spelen in Berlijn, zich ook welwillend te hebben uitgelaten over Duitsland in het algemeen. In oktober 1936 werd in een bericht van de Rockefeller Foundation namelijk gememoreerd dat Debye meende dat de mensen in Duitsland op dat moment ‘much more content’ waren dan in de periode daarvoor.234 Met de indeling en uitrusting van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik hoopte Debye kansen te scheppen voor onderzoek naar natuurkundige problemen van welke aard dan ook. Daarnaast was er ruimte voor een speciaal onderzoeksgebied: de ‘Kernphysik’. Via hoge elektrische spanningen en lage temperaturen verwachtte hij nieuwe inzichten te verwerven in de structuur van de materie. Dit sloot aan op zijn
Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te Berlijn-Dahlem omstreeks 1938. Geheel links de ‘Turm der Blitze’.
55
eigen onderzoek naar de bijzonderheden in de bouw van moleculen en de wijze waarop die de waarneembare eigenschappen van de materie bepaalden.235 Grote verwachtingen had Debye van de door de firma Siemens & Halske AG geleverde ‘Hochspannungs anlage’ die 2,8 miljoen Volt kon opwekken.236 Het apparaat stond in een speciaal gebouwde toren van twintig meter hoog, die ook wel de ‘Turm der Blitze’ werd genoemd en die in Duitsland uniek was. Het complex werd in juni 1938 opgeleverd waarna met het ‘Atomzertrümmerung’- onderzoek begonnen kon worden. De zogenoemde eerste fase van de opbouw van het ‘Kältelaboratorium’ werd in de zomer van 1937 afgerond. De geïnstalleerde apparatuur leverde onder andere vloeibare waterstof. In de daarop volgende periode werd er een grote elektromagneet geïnstalleerd die het mogelijk maakte de met helium bereikte ‘Tieftemperaturen’ te overtreffen.237 Over de indeling van het laboratorium en zijn plannen ermee berichtte Debye in het artikel ‘Das Kaiser Wilhelm-Institut für Physik’ dat in 1937 verscheen in het tijdschrift Die Naturwissenschaften. Hij beklemtoonde daarin dat hij de ‘Fundamentalprobleme der Physik’ op grootschalige wijze kon gaan aansnijden, terwijl de praktische vruchten daarvan mogelijk nog decennia op zich zouden kunnen laten wachten. Debye loofde in dat kader de lange termijn visie van zijn – verder niet bij naam genoemde – contactpersonen in de hogere regionen van de Duitse staatshiërarchie. Hij stelde: ‘In einer Zeit höchster wirtschaftlicher Anspannungen, die vielen Stellen mit Recht veranlaßt, auf Bekanntem aufzubauen und den Blick auf das Nächstliegende zu richten, wurde hier erneut gezeigt, daß auch der freien, nicht zweckgebundenen und unbehinderten Forschung von den höchsten Stellen der Staatsführung in kluger und vorausschauender Weise das Interesse entgegengebracht wird, welches sie in der Tat im Hinblick auf die Zukunft beanspruchen kann und muß.’238 Tijdens de opbouwfase had Debye zich als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut een doelgericht en ook geduldig strateeg getoond, die precies aanvoelde waar zijn belangen lagen en hoe deze het beste te behartigen waren. Hij wist handig te manoeuvreren tussen de verschillende organisaties en persoonlijkheden die op zijn functioneren invloed konden uitoefenen. Invloedrijke partijleden zoals Bernard Rust, de Reichsminister für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung, wist Debye naar zijn hand te zetten, zo liet hij tenminste in oktober 1935 weten aan Rockefeller Foundation-vertegenwoordiger Tisdale. Deze berichtte vervolgens: ‘D.’s analysis of the Minister is that he knows little, is pretty much worried, and from his own experience, can, if properly handled, be influenced.’239 In 1936, toen Debye was uitgenodigd voor de viering van het driehonderdjarig bestaan van de Harvard University, waaraan Duitse wetenschappers van Reichsminister Rust slechts bij uitzondering mochten deelnemen, slaagde hij er in een fait accomplit te creëren door eerst de reis geheel voor te bereiden en daarna pas op het allerlaatste moment ministeriële toestemming aan te vragen.240 Een effectieve manier om als wetenschapper in het
56
Derde Rijk aanzien te winnen was het aangaan van samenwerking met de NsdDozentenbund. Debye hield een lezing op het door deze organisatie georganiseerde congres ‘Nationalsozialismus und Wissenschaft’.241 Het kwam echter ook voor dat Debye lezingen in een gepolitiseerde context probeerde af te houden. Hij verschool zich dan doorgaans achter andere voordrachttoezeggingen en drukke instituutswerkzaamheden. Dit gebeurde bijvoorbeeld in januari 1938 toen Debye min of meer de opdracht kreeg om op een bijeenkomst van de Nationalsozialistischer Bund Deutscher Technik de voordracht ‘Aufgaben der Physik’ te houden. Dr. Ing. Fritz Todt, de leider van deze organisatie en tevens de Generalinspektor für das deutsche Straßenwesen, zou hierbij aanwezig zijn.242 Maar soms slaagde Debye er niet in om onder dergelijke lezingen uit te komen. Op de ‘1. Tagung des Reichsfachgebietes Mathematik und Naturwissenschaften im NS-Lehrerbund’, die in april 1938 te München werd gehouden, stond Debye op het programma zonder dat hij van te voren zijn deelname definitief had toegezegd. In de aankondigingsbrief werd het belang van de bijeenkomst gezocht in de eenheid die deze zou gaan uitstralen en de maatschappelijke relevantie die de natuurwetenschappen daardoor zouden krijgen: ‘Namhafte Männer der Wehrmacht, der Wirtschaft und der Wissenschaft werden zu deutschen Erziehern sprechen, die ohne Unterschied der Schulgattung, aus Volksschule, Höhere Schule, Hochschule, zur Tagung nach München eingeladen sind. Die Bedeutung der Naturwissenschaften für die Durchführung des Vierjahresplans, für die militärische Ausbildung und für die geistige Schulung der gesamten deutschen Jugend verspricht eine zahlreiche Beteiligung aus allen deutschen Gauen’.243 Debye probeerde, op de voor hem gebruikelijke wijze, onder zijn halve toezegging, die op een misverstand gebaseerd zou zijn, uit te komen; ook speelde mee dat hij had gepland zijn zilveren huwelijksdag in de week van de conferentie te vieren. Debyes argumenten werden door de organisator Prof. K.T. Fischer niet aanvaard. Hij schreef meerdere lange brieven waarin hij Debye – en familie – opriep een offer te brengen door naar München te komen. Zijn publiek zou te München – de ‘Haupstadt der Bewegung’ – uit meer dan 1000 man bestaan.244 Debye stemde uiteindelijk alsnog toe, maar liet ook zijn tanden zien. Hij schreef Fischer: ‘Ich kann aber nicht umhin, in aller Freundschaft festzustellen, daß Sie einen Steinklumpen statt einem Herzen in der Brust tragen.’245 Het bestuur van de NS-Dozentenbund was echter zeer tevreden geweest met Debyes komst; zijn lezing was voor hen het hoogtepunt van de massamanifestatie.246 Debye werd met zijn laboratorium in de tweede helft van de jaren dertig min of meer een publiek figuur. Bij herhaling verschenen er in kranten en populairwetenschappelijke tijdschriften berichten over zijn project. Zo stond in 1937 in het speciale 57
‘Praktische Bedeutung haben die Versuche zunächst natürlich noch nicht, doch pflegt es in der Physik immer so zu gehen, daß sich dem Forscher, wenn er erst ein bestimmtes Ziel erreicht hat, plötzlich Perspektieven von ungeahnter Tragweite eröffnen.
De ‘Atomzertrümmerungsanlage’van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.
58
Berliner Illustrierte 1937
nummer van de Berliner Illustrierte Zeitung ter ere van het zevenhonderdjarige bestaan van de stad Berlijn, een foto van het interieur van de ‘Turm der Blitze’, met als onderschrift ‘Die Technik übertrifft die Phantasie; die neue riesige AtomZertrümmerungs-Anlage im Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik’.247 In november 1936 werd in de Jenaische Zeitung zelfs gesproken van ‘die stärkste AtomzertrümmerungsAnlage der Welt’.248 In december 1936 sprak men in de Dresdner Neueste Nachrichten van ‘Die Atomfestung von Dahlem’.249 Tijdens de Hochschulwoche van november 1938 hield het laboratorium open huis en er meldden zich, tot verrassing van Debye, meer dan 500 geïnteresseerden.250 Het bouwwerk met de mysterieuze toren sprak nu eenmaal tot de verbeelding, terwijl het normaliter niet voor publiek toegankelijk was.251 In het voorjaar van 1940 werd vervolgens op de voorpagina van het door het Propagandaministerium in de Verenigde Staten verbreide tijdschrift Facts in Review een foto van Debyes ‘Atom Smasher’ afgedrukt.252 Onder verwijzing naar dergelijke berichtgeving noemde de historicus Burghard Weiss de ‘Atomzertrüm merungsanlage’ in 2000 een ‘Ikone des Prestiges der physikalischen Grundlagenforschung’.253 Het is een typering die er aan voorbij gaat dat destijds in de publieke context niet in de eerste plaats over grootsheid werd gediscussieerd maar veeleer over de maatschappelijke relevantie van theoretisch-fundamenteel onderzoek. In het artikel in de Jenaische Zeitung had Debye hierover gesteld:
So haben sich z.B. meine bisherigen Untersuchungsergebnisse über den Aufbau der Materie als höchst bedeutungsvoll für die Materialkunde und Röntgenprüfung bestimmter Werkstoffe erwiesen.’ 254 Als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd Debye in de eerste plaats bijgestaan door Von Laue, die plaatsvervangend directeur was en door Hermann Schüler, die de spectroscopische afdeling leidde. Er waren zes assistenten: Ludwig Bewilogua, Wilhelm van der Grinten, Wilhelm Ramm, Friedrich Rogowski, Carl Friedrich von Weizsäcker en Karl Wirtz.255 Het instituut werd in de periode 1936-1939 door een reeks van meer en minder beroemde wetenschappers bezocht: prof. Sho Miyamoto uit Tokio, Albert Budò uit Boedapest, Friedrich S. Frank uit Oxford, mj. Z.W. Ku uit Shanghai, Adolf Peterlin uit Ljubljana, Marc H. Pirenne uit Luik, Jean Roig uit Parijs en Alberto Mercator uit La Plata.256 Over de sfeer op het instituut is in autobiografische berichten verslag gedaan. Zowel Wirtz als Von Weizsäcker beklemtoonden daarin de grote onderzoeksvrijheid die zij kregen.257 Ook Debye was tevreden over de interne gang van zaken op zijn instituut. In zijn brief van juni 1938 aan zijn Zwitserse collega en vriend Zangger, die had opgemerkt dat hij zijn ‘Nerven’ wat meer zou moeten ontzien, erkende hij door veel bijzaken in beslag genomen te zijn geweest: ‘(…) denn ich sehe zuviel, bei dem ich moralisch gezwungen bin mitzuwirken und was eigentlich eine Belastung ist (…). Maar vervolgens merkte hij tevreden op: ‘Das Institut ist jetzt endlich eröffnet, heißt Max Planck Institut. Es hat viel Geduld und Geschicktlichkeit bedurft um es bis zu diesem Punkte durchzusteuern: es steht ausgezeichnet mit Mitteln und Mitarbeitern und das ist ja eine Genugtuung.’258 Naar algemeen gevoelen had Debye een hele prestatie geleverd. Zijn Nederlandse vriend Adriaan Daniël Fokker, de neef van de vliegtuigbouwer, schreef hem juni 1938: ‘Wat mij buitengewoon veel genoegen gedaan heeft, dat nu inderdaad je laboratorium geopend is geworden. (…) De aanhouder wint, zeggen wij immers hier in Holland.’259 Debye beoogde nu de wetenschappelijke vruchten te gaan plukken van zijn bestuurlijk-organisatorische inspanningen. Naar aanleiding van de aanbiedingen om hoogleraar te worden aan Harvard in 1936 en te Amsterdam in 1937 bekende hij in januari 1938 aan een vertegenwoordiger van de Rockefeller Foundation nog minstens twee jaar in Berlijn te willen blijven.260
59
De Nobelprijs voor scheikunde Debyes uitzonderingspositie, die hem in nazi-Duitsland een soort onaantastbare diplomatieke status verschafte, werd nog eens extra versterkt door de Nobelprijs voor scheikunde die hem eind 1936 werd toegekend. Het bericht van de uitverkiezing bereikte hem via informele kanalen op 12 november. Als bekende wetenschapper werd het nu moeilijker om in de luwte te blijven. In The New York Times stond naar aanleiding van de prijs vermeld dat Debye ‘has succeeded completely in escaping the notice of the general public’.261 Het eerbetoon – algemeen erkend als de hoogste wetenschappelijke onderscheiding ter wereld – dreigde anderhalve week later vermalen te worden tussen politieke machinaties. De steen des aanstoots was dat de pacifist en journalist Carl von Ossietzky, die sinds februari 1933 in verschillende Duitse concentratiekampen opgesloten was geweest, op 23 november 1936 met terugwerkende kracht voor 1935 de Nobelprijs voor Vrede kreeg toegekend. Het nationaal-socialistische regime voelde zich door de keuze van het Nobelcomité geprovoceerd. Het leidde tot een speciale Führererlaß die op 30 januari 1937 van kracht werd. De Nobelprijs aannemen was vanaf dat moment voor Duitsers verboden.262 Tisdale van de Rockefeller Foundation toonde in maart 1937 in een interne nota begrip voor Hitler. Hij schreef: ‘If such an organisation as the Nobel Peace Prize Committee should take a slap at the Germans, it is not unnatural that the Germans should slap back. That they acted foolishly, I agree in this case. But it was not altogether out of a clear sky.’263 Debyes visie op Hitlers Erlaß of op het daaraan voorafgaande besluit om aan Von Ossietzky de Nobelprijs toe te kennen, is niet bekend. Hij probeerde in deze periode zijn Duitse en Nederlandse engagement te verenigen; in het neutrale Nederland werd dit zonder problemen geaccepteerd, zo ook in de eigen wetenschappelijke kring in Duitsland, maar in Stockholm, rond de uitreiking zelf, kreeg Debye te maken met een Duitse diplomatieke boycot.264 Door de historicus Friedman is in 2001 gesuggereerd dat de toekenning van de Nobelprijs aan Debye een beloning geweest zou kunnen zijn voor zijn vasthouden aan ‘some level of civilty amid nazi harassment’. Er zijn in de Nobel-archieven echter geen bronnen beschikbaar die dit vermoeden kunnen onderbouwen. Het is wel gedocumenteerd dat er binnen de Nobel-commissie veel waardering bestond voor Debyes gebruik van natuurkundige theorieën voor de verklaring van chemische processen.265 Het nieuws van de Nobelprijs bereikte Debye op de avond van 12 november 1936 rond een uur of zeven.266 Hij werd toen door journalisten gebeld die hem om zijn reactie vroegen. Debye schijnt geantwoord te hebben: ‘Ik dank u zeer (…) dat is nog eens een aangename mededeeling. U ziet, hoe later op den avond, hoe mooier het nieuws.’267 Drie dagen later werd Debye in zijn directeurswoning in Berlijn-Dahlem
60
officieel gefeliciteerd door representanten van de Nederlandse vereniging ‘Hollandia’ te Berlijn en van de ‘Duitsch-Nederlandsche Werkgemeenschap’. Het gezelschap werd door Debye samen met zijn echtgenote en oudste zoon ontvangen.268 Felicitaties en bloemstukken stroomden in deze periode binnen in de directeurswoning. Zo ontving hij op de 14e november een telegram van Reichsminister Rust.269 In de week daarop werd er in het Haus der Deutschen Presse een officiële huldiging georganiseerd in de vorm van een ‘Tee-Empfang’. Aanwezig waren de pauselijke nuntius Orsenigo en vertegenwoordigers van het Nederlandse Gezantschap, van het Auswärtige Amt, van het Propagandaministerium, van de staf van Von Ribbentrop, van het Aussenpolitisches Amt der NsdAP en van de Deutsch-Nordische Gesellschaft. Debye maakte er zijn opwachting samen met echtgenote en dochter. Namens de vereniging Hollandia hield Dr. Goebel van Amstel als eerste een toespraak. Hij gaf uiting aan de trots op het Nederlandse volk; het ‘marchiere’ nu als vierde op de Nobel-ranglijst, na Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten. Hij bedankte Debye dat hij ‘obwohl sein Wirkungskreis Deutschland sei, doch immer ein guter Holländer geblieben sei und wünschte ihm weiteren Erfolg zum Wohle von Wissenschaft und Menschheit.’270 Daarna nam F. Petri namens de ‘Duitsch-Nederlandsche Werkge meenschap’ het woord. Hij benadrukte de verbroedering tussen Nederland en Duitsland, zoals Debye die belichaamde.271 Tot slot sprak Debye zelf een kort woord. Hij bekende zeer gelukkig te zijn met de groeten van zijn ‘Landsleute’; hij was reeds zo lang uit Nederland weg, maar was ‘im Herzen immer Holländer geblieben’. Hij moest echter ook erkennen, zo berichtte een journalist, dat: ‘(…) er von Deutschland immer ganz außerordentliche Anregungen und Hilfe erfahren hat, und daß das, was er geleistet und erreicht habe, ohne diese deutsche Hilfe ihm niemals möglich gewesen sei. Deutschland habe ihm die Möglichkeit gegeben zu arbeiten, habe ihn gefördert und stelle ihm auch weiterhin die Mittel für seine Forschungen zur Verfügung.’272 In een interview dat in deze periode in de Jenaische Zeitung verscheen werd Debye de vraag gesteld of zijn Nobelprijs nu aan Duitsland of Nederland toekwam. Debyes antwoord luidde: ‘Ich habe meine ganze wissenschaftliche Ausbildung in Deutschland erhalten und meine Forschungserkenntnisse auf den Arbeiten deutscher Physiker aufgebaut, so daß man ruhig sagen kann: Deutschland und Holland haben zusammen den Chemie-Nobelpreis 1936 erhalten.’273 Een opvallend aspect in de berichtgeving over Debyes Nobelprijs is, naast het streven de Nederlandse en Duitse nationaliteit te verenigen, dat de politieke context waarin Debye werkzaam was geheel afwezig was en er wel veel aandacht was voor 61
Spaarnestad
Debye poseert in 1937 voor het portret-‘masker’ voor de hal van Ministerie van OKW.
zijn familie. In de Limburger Koerier werd bijvoorbeeld op 16 november 1936 over Debye vermeld dat hij ‘blij’ was omdat hij wist dat ‘vader en moeder te Maastricht zeer verheugd’ waren. In hetzelfde artikel, getiteld ‘Bij Prof. Debye thuis’, kwam ook mevrouw Debye aan het woord. Toen haar echtgenoot even weg was, vertrouwde zij de journalist haar visie op het gebeurde toe: ‘Mijn man heeft het niet met stilzitten verdiend. Hij heeft altijd hard gewerkt. Hij heeft voor de wetenschap geleefd, zonder echter zijn gezin te verwaarlozen. (…) Het was (…) wel altijd een heen en weer trekken. Mijn man was hoogleraar te Zürich, te Utrecht, nog een te Zürich, n.l. aan de technische school aldaar, eindelijk te Leipzig, en nu in Berlijn. (…) in december gaat de tocht weer naar Stockholm, waar mijn man den Nobelprijs in ontvangst moet nemen, en waar hij zijn “rede” zal moeten uitspreken.’274 De diplomatieke problemen, die eind november zouden ontstaan na de toekenning op 23 november van de Nobelprijs aan Carl von Ossietzky, wist Debye te omzeilen met een portie geluk maar ook door zich zowel van zijn flexibele als volhardende kant te laten zien. Toen het Auswärtiges Amt in Berlijn op 17 november bericht had gekregen van het gezantschap uit Stockholm dat aan Debye de Nobelprijs voor scheikunde was toegekend, leek er nog geen vuiltje aan de lucht te zijn. Op het
62
Duitse gezantschap te Stockholm werd door Viktor Prinz zu Wied voor Debye een feestelijk ontbijt voorbereid. Deze maaltijd zou moeten plaats vinden in de week van de officiële uitreiking; door de Nederlandse ambassadeur ter plaatse werd voor Debye een lunch georganiseerd. Maar op 8 december besloot het Auswärtiges Amt echter Debye geen visum te geven om naar Stockholm af te reizen. Bij navraag bleek echter dat Debye al was vertrokken. Hij had reeds op 20 november toestemming gevraagd bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft om naar Stockholm af te reizen. Het personeel van het gezantschap te Stockholm werd vervolgens opgedragen de deelname aan de festiviteiten tot een minimum te beperken. De huldiging van Debye, die Nederlands staatsburger was, kon uiteraard niet meer verhinderd worden. Von Wied, die gezichtsverlies vreesde, vroeg daarop bij zijn superieuren in Berlijn om een alibi; hij suggereerde een dienstbevel om naar Berlijn terug te mogen keren. Nadat dit verzoek niet werd gehonoreerd, zeiden Von Wied en zijn echtgenote, alle festiviteiten wegens ziekte af. Debye speelde dit spel op diplomatieke wijze maar gedeeltelijk mee. Vanuit het Grand Hotel in Stockholm schreef hij Von Wied het te betreuren dat het ontbijt geen doorgang had kunnen vinden. Hij wenste hem en zijn echtgenote beterschap en vervolgde: ‘Empfangen Sie bitte meinen verbindlichsten Dank für Ihre leider nur durch höheren Gewalt vereitelte Absicht mir Gelegenheit zu geben meine Verbundenheit und Dankbarkeit für Deutschland öffentlich zu zeigen.’275 Eenmaal terug in Duitsland zou Debye zich alsnog deels in Hitlers Erlaß voegen. In oktober 1937 ontving hij een vertrouwelijk schrijven van de decaan van de Friedrich-Wilhelms-Universität waarin hij werd opgeroepen af te zien van het geven van advies aangaande de kandidatenlijsten voor de Nobelprijs. Debye antwoordde dat hij gezien ‘den gegebenen Umständen’ hiervan al had afgezien. Hij vroeg vervolgens om richtlijnen hoe hij de brieven van het Nobelcomité zou moeten beantwoorden. De decaan speelde de vraag door aan Otto Wacker, het hoofd van het Amt Wissenschaft bij het Reichserziehungsministerium, en deze antwoordde op stellige toon dat het Führer-Erlaß aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Wacker vervolgde: ‘Ich empfehle, bei schriftlichen und mündlichen Verkehr mit Angehörigen des Nobelkomitees eine entsprechende Haltung einzunehmen.’276 Terwijl Debye zijn Nobelprijs niet alleen in Duitse maar ook Nederlandse context vierde, toonde hij in de jaren dertig, ondanks de relatieve vrijheid die zijn Nederlandse staatsburgerschap hem in Duitsland opleverde, op zijn wetenschappelijke contacten na, weinig directe betrokkenheid bij Nederland in politiek-culturele zin. Tekenend is dat hij als bekende Nederlander diverse malen werd benaderd met de vraag of hij een actieve rol wilde spelen in het Nederlandse gemeenschapsleven in Duitsland. Debye hield dergelijke eervolle verzoeken doorgaans op vriendelijke wijze af. Maar toen hem in februari 1939 was gevraagd lid te worden van de ‘Vereeniging “Nederland en Oranje” te Berlijn’ leek hij een uitzondering te willen maken en antwoordde: ‘Ik hoop zeker, weliswaar niet dikwijls helaas, maar toch nu 63
en dan tijd te kunnen vrij maken voor zoo vriendelijk aangeboden en door mij zeer gewaardeerde gezelligheid.’ 277 De contacten met de ‘Deutsch-Niederländische Gesellschaft zu Leipzig E.V.’ en de ‘Nederlandsche Staatsburgervereeniging “Hollandia” te Berlijn’ waren echter nihil.278 Aan de naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs georganiseerde vormen van eerbetoon, nam Debye wel deel. Zo werd hij vanuit Nederland gevraagd te poseren voor een portret-‘masker’ dat het Haagse Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zou moeten sieren.279 Debye nam tijdens zijn verblijf in Nederland de gelegenheid waar om bij de AVRO-radio geïnterviewd te worden. De toekenning aan hem van de Nobelprijs voor de scheikunde werd bij die gelegenheid – met instemming van Debye – gepresenteerd als erkenning van het feit dat de fysica en de scheikunde in elkaar beginnen te vloeien. Tegelijkertijd informeerde Debye het luisterpubliek over de stand van het portret voor het Haagse ministerie.280 Met Limburg, en in het bijzonder met de stad Maastricht, onderhield Debye in deze periode een persoonlijker contact. Hij zou er in hoog aanzien komen te staan: in 1948 werd hij bijvoorbeeld in het gedenkboek Limburg onder de gouden oranjezon de ‘meest bekende van alle Limburgse professoren’ genoemd.281 De eerste echte huldiging had ruim tien jaar eerder plaats gevonden. Op 24 maart 1937 werd in het stadhuis te Maastricht een bijeenkomst georganiseerd met diverse hoge gasten. L. Heijendael, voorzitter van de studentenclub Sanctus Servatius noemde Debye bij die gelegenheid ‘Maastrichts grootsten zoon van de eerste helft van de 20e eeuw’. Pater Huf zei tijdens zijn toespraak dat in Debye ‘het evenwichtig samengaan van geloof en wetenschap (…) werd gesymboliseerd’.282 En op 9 november 1939 werd vervolgens in het stadhuis in het bijzijn van Debye een bronzen borstbeeld onthuld.283 Door de voorzitter van het Maastrichter huldigingcomité, J. Schaepkens van Riemt, werd Debye toen geroemd als echte Maastrichtenaar: ‘Ik moge U hier gedenken ook als burger Uwer geboorteplaats. Gij zijt kind van het edele Trichter volk. Gij zijt de zoon, niet alleen van Uwe hoogst respectabele Ouders, doch ook van deze Uwe en onze Stad, die U opvraagt als een der haren.’ 284 In welke mate de uitgesproken gevoelens wederzijds waren, is niet bekend. Zeker is wel dat toen hem de week daarop het verzoek bereikte om van al zijn wetenschappelijke publicaties een exemplaar beschikbaar te stellen aan de Stadsbibliotheek Maastricht, hij per omgaande 5 boeken en 72 overdrukken stuurde.285 Terwijl het contact met Maastricht een zeker folkloristisch karakter had – via Debye werd de lokale eigenheid gevierd – hadden de banden met Nederland, zoals al is aangeduid, vooral een wetenschappelijk karakter. Debye was sinds 1914 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.286 Op 26 oktober 1935 werd hem bovendien in Amsterdam tijdens een bijeenkomst van deze Akademie de Lorentzmedaille uitgereikt. Prof. H.A. Kramers hield daarbij de laudatio.287 Bij de herden-
64
king van Van der Waals in 1937 in het Koloniaal Instituut te Amsterdam, waarbij onder andere Sommerfeld aanwezig was, hield Debye een lange redevoering.288 Debye had in de tweede helft van de jaren dertig niet alleen contact onderhouden met Kramers, die vanaf 1934 hoogleraar was te Leiden, maar ook met de hoogleraren Zeeman te Amsterdam en Coster te Groningen.289 Het meest vriendschappelijk waren de contacten met Adriaan Daniël Fokker, de natuurkundige die in 1928 onderzoeksdirecteur van Teylers Museum in Haarlem was geworden.290 Debye was bovendien sinds 1938 erelid van de Nederlandsche Chemische Vereeniging. Dit erelidmaatschap aanvaardde hij per telegram.291 Maar in juli 1939 woonde hij alsnog te Rotterdam een bijeenkomst van deze vereniging bij, en wel van de ‘secties voor kolloïd-chemie en physische chemie’.292 Tegen de achtergrond van het grote ontzag waarop Debye, zeker na november 1936, in Nederland kon rekenen, is het opvallend dat hij in enkele, relatief recent verschenen overzichten van de geschiedenis van de Nederlandse natuurkunde een marginale rol speelt. Bastiaan Willink nam hem in 1998 in zijn studie over Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen in de periode 1870-1940 bewust niet op omdat Debye emigrant was, hoewel de geleerde ten tijde van de uitreiking van de prijs in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.293 De historicus Klaas van Berkel meende in 1985 dat Debye aangezien hij maar een periode van anderhalf jaar in Nederland werkzaam is geweest geen plaats van betekenis toekwam in zijn studie over de natuurwetenschap in Nederland in de periode 1580-1940.294 Deze benadering is overigens niet zonder precedent. Toen in 1930 het overzicht De ontwikkeling der Nederlandsche natuurkunde in de laatste 50 jaar was verschenen waarin Debye niet werd vermeld, beklaagde deze zich daarover bij J. van der Hoeve; deze Nederlandse natuurkundige en historicus sprak daarop van een omissie.295
65
Prestigieuze benoemingen In de periode rond de toekenning van de Nobelprijs aan Debye, was zijn carrière in een institutionele stroomversnelling gekomen. Er was sprake van een reeks bijzondere benoemingen, vooral in Duitsland maar ook daarbuiten. Debye beschouwde deze aanstellingen als eervol en nam ze zonder uitzondering aan: in juli 1936 werd hij uitgenodigd om lid te worden van de Pontificia Accademia delle Scienze; in november 1936 werd hij Ordentliches Mitglied van de Preussische Akademie der Wissenschaften; in juli 1937 werd hij lid van de Ausschuß van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung. Waar de Preußische Akademie der Wissenschaften een prestigieuze instelling was met een lange geschiedenis, waren de Pauselijke Akademie en de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung nieuwe organisaties: het aanzien was er niet minder door. De drie organisaties hadden elk een eigen doel en karakter, waardoor de verhouding tot de nationaal-socialistische wetenschapspolitiek zeer uiteen liep. In de uitnodigingsbrief die Debye in juli 1936 ontving om het lidmaatschap te aanvaarden van de nieuw op te richten Pontificia Accademia delle Scienze, stond vermeld dat Paus Pius XI zich had voorgenomen de zogenoemde Pontificia Accademia dei Nuovi Lincei te reorganiseren opdat deze haar oorspronkelijk uitstraling zou kunnen terugveroveren. Deze instelling dateerde uit 1603 en de nieuwe twijg, de Pontificia Accademia delle Scienze, zou zich speciaal gaan richten op wiskunde, fysica en andere natuurwetenschappen. Deze academie kende rond de zeventig leden die in principe uit alle landen afkomstig konden zijn en Debye zou, onder andere met Planck, Guthnick en Abderhalden, één van hen moeten zijn. Zonder verder inzicht te geven in zijn persoonlijke religieuze opvattingen, antwoordde Debye het een grote eer te vinden een ‘Päpstlicher Akademiker’ te worden en de officiële opening van 6 februari 1937 zeker te zullen bijwonen. Uiteindelijk werd deze wegens ziekte van de paus verschoven naar 31 mei 1937 296 Voor Debye fungeerde de academie ook als een plek waar hij op vrijblijvende wijze contact kon onderhouden met zijn internationale collega’s. Toen bijvoorbeeld Zeeman in 1937 voorstelde aan Debye hem in Amsterdam op te volgen, antwoordde deze hem ‘in Rome, met Schrödinger en Bjerknes over mijn geval gediscuteerd (sic)’ te hebben.297 Binnen de Berlijnse bureaucratie van het Reichserziehungsministerium werd de oprichting van de pauselijke academie, zo ook het lidmaatschap van Debye, met argusogen gevolgd. Op 14 mei 1937 schreef Wacker een nota voor de Reichskanzlei waarin hij de bezwaren op een rij zette. Nadat de uitverkoren geleerden reeds het uitreisvisum was toegezegd, had de Heilige Stoel in maart 1937 de encycliek Mit Brennender Sorge doen verschijnen, waarna de verhoudingen met het Derde Rijk sterk verslechterd waren. Wacker vermeldde ook dat Bormann had gesteld dat het Duitse wetenschappers verboden zou moeten worden aan de academie benoemd te worden. Het katholicisme beschouwde hij als een dogmatische ‘Außerdeutschen
66
Weltanschauung’. Het Reichserziehungsministerium riep Hitler daarom op om als ‘Führer und Reichskanzler’ een besluit te nemen. Op 27 mei 1937 werd bekend dat Hitler had besloten dat de Duitse professoren voorlopig niet zouden hoeven uit te treden; hun deelname aan de openingsceremonie achtte hij echter uitgesloten.298 Het is niet bekend of Hitlers besluit Debye en zijn Duitse collega’s in Rome nog heeft bereikt. De Preußische Akademie der Wissenschaften stamde uit 1700.299 Debye was reeds in 1920 – gelijk met Sommerfeld – tot ‘Korrespondierendes Mitglied’ voor het vakgebied natuurkunde benoemd. Hij werd toen omschreven als ‘Sommerfelds hervorragendster Schüler’. 300 Tijdens de zitting van de ‘Physikalisch-Mathematischen Klasse’ van 22 oktober 1936 werd door onder andere Von Laue, Nernst en Planck voorgesteld twee nieuwe ‘Ordentliche Mitglieder’ te benoemen. Het ging om Peter Debye en Hans Geiger. Het besluit werd op 19 november datzelfde jaar genomen.301 Bij Debyes verkiezing speelden wetenschappelijke overwegingen de hoofdrol. In de aanbevelingsbrief werd mogelijk wel op impliciete wijze verwezen naar het door leden van de Deutsche Physik geëntameerde debat over het on-Duitse karakter van de theoretische natuurkunde. Er werd gesteld: ‘Debye ist seinem Wesen und seiner Ausbildung nach Theoretiker, aber ein Theoretiker, der überall engsten Anschluß an das Experiment sucht und auch zu finden versteht.’302 Binnen de academie lijkt Debye geen prominente rol gespeeld te hebben; hij verpersoonlijkte er hoogstens de banden met de universitaire wereld en de KaiserWilhelm-Gesellschaft. In de Duitse academische wereld had de academie juist door zijn positie tussen de universiteiten en de Kaiser-Wilhelm-Instituten langdurig een bijzondere plaats ingenomen. Maar ondanks het prestigieuze verleden beschikte ze in de eerste helft van de twintigste eeuw niet meer over een sterke machtsbasis. Door oprichting van de ‘Ernst-Solvay-Forschungstelle’ – een organisatie die onder andere bijdroeg aan de financiering van Debyes laboratorium bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik – werd de maatschappelijke inbedding van de academie zeker verbeterd.303 Toch beschouwden veel leden de academie als niets meer dan een soort academische club.304 Dit betekende niet dat de nationaalsocialistische machtsovername onopgemerkt aan de academie was voorbij gegaan. In maart 1933 had Einstein – die op dat moment in de Verenigde Staten verbleef – aan de academie geschreven, dat hij gezien de omstandigheden in Duitsland zijn lidmaatschap opzegde. In reactie daarop had de secretaris op 1 april 1933 bekend gemaakt dat de academie Einsteins ontslag niet betreurde. Op 15 november 1938 werd de academie vervolgens door middel van een ministerieel Erlass opgedragen het lidmaatschap van de resterende joodse leden te beëindigen; voor buitenlandse joodse leden werd een uitzondering gemaakt.305 De brief, die op 1 december 1938 67
aan alle academieleden werd gestuurd, was ondertekend door Planck. In de brief spoorde hij diegenen op wie het ministerieel besluit van toepassing was aan om hun lidmaatschap bij hem op te zeggen. Planck stelde: ‘Die Dürchführung vorstehender Bestimmungen legt mir die Pflicht auf, an Sie, wie an alle Reichsangehörigen ordentlichen, auswärtigen, korrespondierenden und Ehrenmitglieder der Akademie in gleicher Weise die Anfrage zu richten, ob und inwieweit diese Bestimmung auf Sie Anwendung findet, und Sie zu bitten, gegebenenfalls mir Ihre Entschliessung mitzuteilen.’306 Kort daarop werd door het Reichserziehungsministerium een nieuwe Akademie leitung geïnstalleerd, die uit louter activistische nationaal-socialisten bestond.307 De gevolgen waren onmiskenbaar: de academie was eerst ‘geariseerd’ en vervolgens werd het leidersbeginsel ingevoerd. De natuurkundige P. Nötzoldt en de historicus P. Walther hebben er in 2004 op gewezen dat deze relatief late ‘Gleichschaltung’ niet uitgelegd kan worden als het gevolg van politiek verzet. Ze beschouwen het als een consequentie van het gegeven dat de academie laat op de agenda van politici kwam te staan; de academie bevond zich in de periferie van de Duitse academische wereld.308 De oprichting van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, waarvan Debye in juli 1937 Ausschuss-lid werd, vond plaats in een periode dat in Duitsland de herbewapening, in het bijzonder die van de Luftwaffe, in volle gang was.309 De nationaal-socialistische machtsovername was binnen de gemeenschap van Luftfahrtforscher goed ontvangen. In 1933 werd het Reichsluftfahrtministerium opgericht, met Erhard Milch als Staatssekretär en Adolf Baeumker als ‘Leiter der Forschungsabteilung’. Het vakgebied kon vanaf dat moment op grote financiële staatssteun rekenen.310 Was de luchtvaartindustrie in 1933 nog een verwaarloosbaar onderdeel van de Duitse economie geweest, in 1940 verschafte het werkgelegenheid aan eenzevende van de Duitse industriearbeiders. De opbouw van de luchtvaartindustrie vond plaats op basis van een in 1934 op het Reichsluftfahrtministerium ontwikkeld plan waarbij de Duitse herbewapening het uitgangspunt was. Rond de Luftwaffe ontstond het grootste industriële project van het Derde Rijk. Dit gebeurde in nauwe samenhang met het Vierjahresplan van 1936 dat had bepaald dat Duitsland binnen vier jaar ‘kriegsfähig’ moest zijn. Göring, zowel Reichsminister für die Luftfahrt als Bevollmächtigter für den Vierjahresplan belichaamde dit streven bij uitstek. Het resulteerde onder andere in het bombardement van de Spaanse stad Guernica op 26 april 1937 door de Luftwaffe.311 Krap een jaar later, op 1 maart 1938, sprak Göring van de ‘Wiederauferstehung’ van de Luftwaffe.312
68
Een belangrijk kenmerk van de Duitse luchtvaartindustrie ten tijde van het Derde Rijk was de geïnstitutionaliseerde samenspraak en -werking tussen staat, industrie en wetenschap. De Lilienthal Gesellschaft für Luftfahrtforschung, die werd opgericht op 12 juni 1936, zette in dit opzicht de toon. De organisatie kende een driekoppig ‘Präsidium’: de ‘Luftfahrtforscher’ Adolf Baeumker, de natuurkundige Ludwig Prandtl, en de industrieel Carl Bosch.313 De door de Lilienthal Gesellschaft georganiseerde conferenties golden in de periode 1936-1938 als de hoogtepunten van het Duitse natuurwetenschappelijke leven, onder andere omdat er veel buitenlandse wetenschappers aan deelnamen. Het streven de banden tussen de industrie en de wetenschap te verstevigen, was overigens lang niet altijd succesvol: Krupp hield bijvoorbeeld langdurig de boot af.314 Op 24 juli 1936 werd vervolgens de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung opgericht met Göring als Präsident, Erhard Milch als Vizepräsident en Adolf Baeumker als Kanzler. Het moest een academie worden die wat opzet betreft vergelijkbaar was met de traditionele geleerdenacademies. Met zijn academie meende Göring de concurrentie aan te kunnen gaan met de Preussische Akademie en in de voetsporen te treden van de keurvorsten die deze hadden opgericht.315 Het was dan ook niet zonder betekenis dat de tweede bijeenkomst van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung van 12 november 1937 plaatsvond in het gebouw van de Preussische Akademie (Unter den Linden 8).316 Naar aanleiding van de oprichting van de Akademie der Luftfahrtforschung stelde Präsident Göring op 1 maart 1938: ‘Durch die Bildung der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung, die durch den Führer vor nunmehr anderthalb Jahren verfügt wurde, soll das Führertum unserer gesammten Luftfahrtwissenschaft und -technik gemeinsam mit dem Führertum der Luftwaffe zu geistiger Gemeinschaftsarbeit an den weitreichenden Problemen der Bezwingung des Luftmeeres zusammengefügt werden.’ 317
De academie zou zich volgens Göring met fundamentele wetenschappelijke kwesties moeten bezig houden. Hij sprak daarbij van een ‘nationale Aufgabe’ maar merkte tegelijkertijd ook op dat ‘internationale Zusammenarbeit ein wesentliches Merkmal unserer Kultur’ is.318 Gezien de nagestreefde internationale samenwerking werden op publieke bijeenkomsten onderwerpen met een militaire relevantie bewust vermeden. Dit impliceerde echter niet, zo stelde de historicus Trischler in 1992, dat deze academie een ‘Insel der Wissenschaftsfreiheit in einem Meer hektischer Zweckforschung’ is geweest.319 Niet alleen vanwege de nationale belangen die zwaar meewogen, maar ook vanwege een Ausschuß-bijeenkomst op 8 april 1938 waarin werd besloten zich voortaan meer op militaire techniek te richten.320 De academie is om die reden in 2001 door de historicus Karachalios een forum genoemd voor debat over ‘technological innovations in modern warfare’.321
69
In september 1936 ontving Debye een uitnodiging van Baeumker om deel te nemen aan een verkennende bijeenkomst van de Lilienthal Gesellschaft für Luftfahrtforschung. De organisatie en zijn doelstellingen werden op dat moment als volgt omschreven: ‘Die Gesellschaft vereint namhafte Gelehrte, Ingenieure, Angehörige der Luftwaffe, des Luftverkehrs und vieler anderer Stellen mit der Aufgabe, durch Gemeinschaftsarbeiten die Fortschritte unserer Forschung und damit auch der Gesamttechnik der Luftfahrt zu fördern’.322 Debye antwoordde daarop: ‘Ich werde gern daran teilnehmen’.323 In hetzelfde jaar werd ook besproken of Debye ‘ordentliches Mitglied’ zou kunnen worden van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung. Hij gold op dat moment als een vertegenwoordiger van de natuurwetenschappen en van een ‘Forschungsinstitut’. Dit resulteerde in april 1937 in een benoeming.324 Uiteindelijk werd Debye echter ook lid van de Ausschuss van de academie, samen met Milch, Baeumker, Georgii, Prandtl, Seewald en Zenneck. 325 De notulen van deze Ausschuss geven een blik achter de schermen van de wetenschappelijkheid en het internationalisme die officieel werden uitgedragen. Tijdens de bijeenkomst van juli 1937, waarbij ook Debye aanwezig was, werd ondermeer beklemtoond dat de ‘Luftwaffenforschung’ gestimuleerd moest worden. Tot op dat moment was deze tak van onderzoek uitsluitend in handen van industriële ondernemingen. Ook werd gesproken over de procedures betreffende het aanstellen van buitenlandse leden. Het werd van belang geacht ‘neben wissenschaftlicher Eignung die Einstellung der zu Ernennenden zum neuen Staat in vorsichtiger Weise festzustellen.’326 Op de bijeenkomst van april 1938, waarbij Debye wederom aanwezig was, werd geconstateerd dat het vooralsnog ontbrak aan een ‘Grundsätzliches Thema aus dem Waffengebiet’; dit zou in de periode 1938-1939 moeten veranderen.327 Dergelijke vergaderingen, waar de grote lijnen van de academie werden uitgezet, waren intensieve bijeenkomsten. De dag na de vergadering van april 1938 schreef Debye aan K.T. Fischer, die hem had gevraagd als spreker voor een bijeenkomst van de NS-Lehrerbund’, dat hij ‘gestern im Luftfahrtministerium den ganzen Tag beschäftigt war’.328 Debye was echter ook via praktische zaken met de academie verbonden. Hij werd in juni 1939 ‘Gutachter’ voor de publicaties van de academie.329 Bovendien hield hij er lezingen. Zo kregen de ‘Ordentliche Mitglieder’ in januari 1938 een uitnodiging voor een Wissenschaftssitzung waar Debye een voordracht zou houden over ’Die tiefsten heute erreichbaren Temperaturen’. Het ging hier weliswaar om fundamenteel onderzoek, maar het oorlogsrelevante technisch onderzoek was alom aanwezig. Tegelijkertijd met Debyes lezing werden namelijk twee andere lezingen aangekondigd: ‘Die Flugabwehrartillerie’ en ‘Gedanken über Technik und Taktik in der Luftkriegsführung’.330 De voordrachten werden doorgaans ook
70
door de academie gepubliceerd. ‘Heft 9’ van de academie bevatte bijvoorbeeld een verslag van de bijeenkomst van 10 en 11 mei 1939 die was gewijd aan ‘Physikalische und chemische Vorgänge bei der Verbrennung im Motor’; Debye en Giovanni B. Bonino zaten de middagsessie van 10 mei voor.331 Van Debyes hand verschenen bij de academie uiteindelijk twee publicaties; hij nam deze overigens niet op in zijn Collected Papers van 1954.332
71
De Deutsche Physikalische Gesellschaft De verkiezing tot voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft in september 1937 zou voor Debye ingrijpende gevolgen hebben; via deze bestuurlijke positie raakte hij direct en persoonlijk betrokken bij de binnenlandse politieke ontwikkelingen. Toch werd zijn afgescheiden mentale wereld van bovenmaatschappelijk fundamenteel natuurkundig onderzoek daardoor niet aan het wankelen gebracht. De Deutsche Physikalische Gesellschaft zu Berlin was opgericht in 1845 als een vereniging voor natuurkundigen werkzaam in de Pruissische hoofdstad. In 1899 kreeg de organisatie de naam Deutsche Physikalische Gesellschaft; ze werd op dat moment een vereniging die in het gehele Duitse Keizerrijk actief was.333 De beroepsvereniging was een middelgrote organisatie: in de jaren dertig kende zij ruim 1300 leden.334 Er werden tijdschriften uitgegeven, regionale bijeenkomsten georganiseerd en er was jaarlijks een nationale vergadering, de ’Physikertagung’.335 Sinds 1929 werd er bovendien ieder jaar een hoge onderscheiding uitgereikt: de Max Planck-medaille. De eerste keer viel deze eer toe aan Planck zelf. Het jaar daarop reikte Planck de naar hemzelf genoemde medaille uit aan Einstein.336 De Deutsche Physikalische Gesellschaft werd geleid door een bestuur met een voorzitter die deze post voor twee jaar bezette. Tijdens de nationaal-socialistische machts overname was Von Laue voorzitter. In september 1933 werd hij in deze functie opgevolgd door Karl Mey, de directeur van Osram. Dit gebeurde tijdens de jaarvergadering te Würzburg. Op deze bijeenkomst deed zich ook een confrontatie voor met Stark, die tevergeefs een gooi naar de voorzittersfunctie deed. Stark hield in dat kader de rede ‘Organisation der physikalischen Forschung’337 In de daarop volgende jaren is er vanuit de Deutsche Physikalische Gesellschaft geen nadrukkelijke strijd gevoerd tegen de Deutsche Physik, ook omdat men probeerde confrontaties met het regime te voorkomen.338 In 1935 werd Mey opgevolgd door Jonathan Zenneck; Debye werd benoemd in 1937. Dit gebeurde op 22 september dat jaar tijdens de ‘13. Physikertagung’ te Bad Kreuznach. Debye zelf was niet aanwezig, maar had zich vooraf – na door Zenneck gevraagd te zijn – bereid verklaard het voorzitterschap over te nemen.339 Het bestuur bestond naast Debye uit Zenneck als plaatsvervangend voorzitter, W. Schottky als penningmeester en W. Grotrian als secretaris.340 De voorzitters die de Deutsche Physikalische Gesellschaft in de jaren volgend op 1933 koos, waren geen Nsdap-lid. Dit nam niet weg dat de jaarlijkse bijeenkomsten van start gingen met een openingsrede waarin uiting werd gegeven aan loyaliteit jegens Hitler.341 In 1933 was de beroepsvereniging vrijwel direct na de machtsovername geconfronteerd met het door de staat gelegitimeerde antisemitisme en de gevolgen daarvan. In juni 1933 ontving Von Laue van Einstein het verzoek hem van de ledenlijst te schrappen, wat – anders dan bij de Preussische Akademie – in stilte gebeurde. Von Laue schreef Einstein naar aanleiding van diens
72
verzoek te hopen dat in de nabije toekomst de Deutsche Physikalische Gesellschaft weer een verbinding met hem zou kunnen aangaan.342 Op de Physikertagung van dat jaar te Würzberg hield Von Laue daarop een lezing over Galileo Galilei en de inquisitie. Door de aanwezigen werd dit opgevat als een protest tegen het vertrek van Einstein.343 Met betrekking tot de ‘arisering’ van de Gesellschaft in de tweede helft van de jaren dertig bestaan er verschillende interpretaties. Er zijn historici die beklemtonen dat de joden pas in december 1938 werden uitgesloten. In tegenstelling tot andere wetenschappelijke beroepsorganisaties zou dit gebeurd zijn nadat de organisatie daartoe was gedwongen. Enerzijds was er druk van een groep jonge en fanatiek nationaal-socialistische leden als Herbert Stuart, Wilhelm Orthmann, Wilhelm Schütz en Georg Stetter. Anderzijds was er het Reichserziehungsministerium dat op radicale maatregelen aandrong. De Duitse wetenschapshistoricus Hoffmann typeerde de periode van 1933 tot eind 1938 daarom als relatief autonoom.344 Sprekend van ‘die Legende vom Ausschluß’ is echter ook opgemerkt dat 1938 niet als hét keerpunt beschouwd zou moeten worden. Het aantal joodse leden was reeds voor 1938 sterk afgenomen; joodse leden werden bovendien steeds minder opgevoerd als referent in de Physikalische Blätter.345 Nieuwe inzichten zijn ook ontstaan door de vergelijking met andere wetenschappelijke beroepsverenigingen. Bij de twee chemische verenigingen die Duitsland rijk was – de Deutsche Chemische Gesellschaft en de Verein Deutscher Chemiker – werden al in 1933 anti-joodse maatregelen genomen. De historicus Hoffmann spreekt in dit kader van een ‘Selbstgleichschaltung’.346 Beide organisaties maakten bovendien als ‘selbstständiger Arbeitskreis’ deel uit van de overkoepelende Nationalsozialistische Bund Deutscher Technik. Volgens de historicus Jaenicke bleef de Deutsche Physikalische Gesellschaft dit laatste vooral bespaard vanwege de goede contacten die met het Reichserziehungsministerium werden onderhouden. Bovendien werd de natuurkunde – in tegenstelling tot de chemie – door de nationaal-socialistische machthebbers als relatief onbelangrijk beschouwd. Dit zou pas in 1938 veranderen nadat te Berlijn-Dahlem in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie door Otto Hahn en Fritz Strassmann – mede op basis van een idee van de vlak daarvoor geëmigreerde Lise Meitner – de kernsplitsing was ontdekt.347 Debye was in 1913 lid geworden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft. In zijn periode in Leipzig was hij bovendien actief in het bestuur van de lokale afdeling: de Gauverein Thüringen-Sachsen-Schlesien. Zijn DPG-voorzitterschap nam Debye serieus. In september 1938 sloeg hij een uitnodiging van Niels Bohr om hem in Kopenhagen te bezoeken af onder verwijzing naar niet verder toegelichte bestuurlijke problemen. Zichzelf omschrijvend als ‘Physiker der an seine Kollegen denkt’, antwoordde hij Bohr: ‘Unter diesen Umständen inbesonderes, da ich erster Vorsitzender der Gesellschaft bin, muss ich in der Nähe sein und bei den Gesprächen, die für den Anfang Oktober erwartet werden, zugegen sein.’348 Als DPG-voorzitter 73
was Debye in die periode betrokken bij diverse bestuurlijke activiteiten, zoals de voorbereiding van de 14e Physikertagung van 1938 te Baden-Baden. Op deze jaarvergadering heeft hij echter geen openingstoespraak gehouden; hij had zich door Karl Mey laten vervangen. De 15e Physikertagung van september 1939 te Marienbad kon als gevolg van het uitbreken van de oorlog geen doorgang vinden.349 Tijdens zijn voorzitterschap werd Debye ook met verschillende thema’s geconfronteerd die een politiek karakter hadden. Zo was er de ministeriële druk om de statuten te veranderen conform de nationaal-socialistische richtlijnen. Het impliceerde de ‘arisering’ van de beroepsvereniging en de invoering van het Führerprincipe.350 Daarnaast vereiste het selecteren van kandidaten voor de Max Planck-Medaille in deze periode de nodige politieke behendigheid. De medaille was in 1933 nog toegekend aan Heisenberg, maar sindsdien had er enkele jaren geen uitreiking meer plaats gevonden. In 1937 werd de medaille verleend aan Erwin Schrödinger. Er klonken toen enkele protesten van radicale nazi’s omdat Schrödinger Duitsland in 1933 om principiële redenen had verlaten. Het ministerie had echter zijn goedkeuring al verleend en daardoor konden de critici genegeerd worden. In 1938 – ten tijde van Debyes voorzitterschap – waren de Fransman Louis V.P.R. De Broglie en de Italiaan Enrico Fermi als kandidaten geselecteerd. Ook dit voorstel stuitte al snel op politieke tegenstand, nu ook bij het ministerie.351 Op het ministerie voelde men er weinig voor om ’Gold ins Ausland’ te sturen; men zag de persberichten al voor zich.352 Maar uiteindelijk werd, gezien de Italiaans-Duitse vriendschap, de voorkeur uitgesproken voor Fermi. Nadat via het Auswärtige Amt duidelijk was geworden dat Fermi met een joodse vrouw getrouwd was, doemde er een nieuw probleem op.353 Toen definitief vaststond dat het ministerie daarom geen toestemming gaf om de medaille aan Fermi uit te reiken, besloot het DPG-bestuur af te zien van het oorspronkelijke plan en alleen De Broglie uit te nodigen.354 Uit de gang van zaken blijkt duidelijk hoe Debye, die de onderhandelingen met Dames van het Reichserziehungsministerium voerde, confrontaties met zijn politiek-ambtelijke superieuren uit de weg ging. Dit nam niet weg dat de manifestatie zelf uiteindelijk wel een expliciet internationalistisch karakter had. In Het Vaderland van 27 april 1938 stond vermeld dat Planck, die de medaille uitreikte, de hoop had uitgesproken dat Duitsland en Frankrijk ’den weg tot elkander zouden vinden, voor het te laat was’, waarop een langdurig applaus was gevolgd. De Franse gezant, die de verhinderde De Broglie vertegenwoordigde, stelde vervolgens onder andere dat: ’(...) een land, dat een zoo groote onderscheiding aan den zoon van een ander land toekent, daarmee in hooge mate ook zichzelf eert (...). Wetenschap beteekende solidariteit en in dien geest vatte hij ook de taak der diplomatie op’.355 In 1938 probeerde de nationaal-socialistische staat de joodse burgers nog sterker dan voorheen uit het economische en maatschappelijke leven terug te dringen; van wetenschappelijke organisaties werd verwacht dat zij uit eigener beweging in deze ontwikkeling mee zouden gaan. Het Reichserziehungsministerium startte een
74
offensief om niet alleen bij de universiteiten, maar ook bij andersoortige wetenschappelijke instellingen – zoals academies en onderzoeksinstituten – een totale gelijkschakeling te bewerkstelligen. Door de pogrom van de nacht van 9 op 10 november 1938 – ook bekend als de Reichskristallnacht – werd dit streven extra op scherp gezet. Debye kreeg bijvoorbeeld op 14 november van de rector van de Friedrich-Wilhelms-Universität een brief met de mededeling dat er bij universitaire colloquia voortaan ’auf das Schärfste’ opgetreden moest worden als bleek dat deze door joden werden bijgewoond.356 Debye heeft vervolgens aan dergelijk ‘ariserings’-beleid uitvoering gegeven door op 9 december 1938 een brief te sturen aan de Duitse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft. Onder verwijzing naar niet nader gedefinieerde ‘zwingenden obwaltenden Umständen’ en met de vermelding met instemming van het bestuur te handelen, riep hij de in Duitsland woonachtige leden van de vereniging op bij hem hun lidmaatschap op te zeggen in het geval dat zij volgens de Neurenberger wetgeving joods waren. De oproep bevatte de volgende tekst: ‘An die deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft. Unter den zwingenden obwaltenden Umständen kann die Mitgliedschaft von reichsdeutschen Juden im Sinne der Nürnberger Gesetze in der Deutschen Physikalischen Gesellschaft nicht mehr aufrecht erhalten werden. Im Einverständnis mit dem Vorstand fordere ich daher alle Mitglieder, welche unter diese Bestimmung fallen, auf, mir ihren Austritt aus der Gesellschaft mitzuteilen. Heil Hitler! P. Debye Vorsitzender.’357 In reactie op de brief kwamen er enkele opzeggingen binnen: Richard Gans, Emil Cohn, Georg Jaffe, Walter Kaufmann en Franz Boas. Het handjevol overgebleven Duits-joodse leden werd waarschijnlijk stilzwijgend van de ledenlijst geschrapt.358 De exacte toedracht en de precieze getallen zijn niet bekend.359 De twee reeds overleden joodse ereleden bleven gehandhaafd terwijl ook de contacten met de geëmigreerde joden werden gecontinueerd. De historicus Hoffmann spreekt daarom van het handhaven van ‘Restautonomie’.360 Naar de precieze gang van zaken in deze is divers onderzoek verricht. Waar het gaat om de herkomst en vorm van de op de Deutsche Physikalische Gesellschaft uitgevoerde druk zijn er twee dominante interpretaties te onderscheiden. Deze weerspiegelen bij uitstek het wetenschappelijke debat over de aard en werking van het Derde Rijk. Enerzijds is er op basis van het totalitarisme-model benadrukt dat dwang van bovenaf als het essentiële kenmerk van het nazi-regime beschouwd 75
moet worden. Anderzijds is beklemtoond dat het Derde Rijk juist werd gekenmerkt door een ‘Führerchaos’ die in de praktijk alle ruimte liet voor eigen initiatief ‘in de geest’ van de Führer; dergelijke initiatieven werden daardoor zelfs gestimuleerd.361 De historici Hoffmann en Walker stellen in hun studies over de Deutsche Physikalische Gesellschaft dat het ministerie ‘explizit’ heeft opgeroepen iets aan de ‘Arier-Frage’ te doen. Debye zou met zijn brief ‘die ministerielle Anweisung formal umgesetzt’ hebben. Zij merken daarbij op dat dit gebeurde zonder enthousiasme of enige vorm van publieke stellingname.362 Andere historici leggen meer nadruk op interne initiatieven binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft. De historicus Beyler spreekt over de brief als Debyes reactie op het onbehagen van sommige leden over de continuering van het lidmaatschap van joden, waarbij hij ook wijst op ministeriële druk.363 Hentschel refereert zelfs niet aan ministeriële druk; wel verwijst hij naar een niet bewaard gebleven brief van de leden Stuart en Orthmann.364 De voorstelling van zaken waarin aan druk vanuit de vereniging zelf de meeste waarde wordt gehecht, sluit aan op de notulen van de bestuurbijeenkomst van de Physikalische Gesellschaft in Berlijn van 14 december 1938, een vergadering waarbij ook Debye aanwezig was: ’Der Vorsitzende (Ramsauer M.E.) berichtet über die bisherigen Entwicklung der Nichtarier-Frage in der Deutschen Physikalischen Gesellschaft. Nach dem durch ein Schreiben der Hrn. Stuart und Orthmann gegebenen Anstoss hat der Vorsitzende der Deutschen Physikalischen Gesellschaft Hr. Debye nach persönlicher Fühlungnahme mit einigen Herren des Vorstandes und schriftlicher Befragung sämtlicher Mitglieder des Vorstanden des Deutschen Physikalischen Gesellschaft ein schreiben an allen Deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft gerichtet, durch das Juden im Sinne der Nürnberger Gesetze zum Austritt aus der Gesellschaft aufgefordert werden. Als zweiter Schritt soll eine Änderung der Statuten der Gesellschaft durchgeführt werden. Dieselbe soll nach ihrer Ausarbeitung dem Ministeriums zur Genehmigung und einer ausserordentlichen Geschäftsversammlung zur Beschussfassung vorgelegt werden.’365 De interpretatie dat Debye door het Reichserziehungsministerium expliciet gedwongen was de ’Austritt’-brief te schrijven wordt door deze notulen tegengesproken en is om drie aanvullende redenen niet aannemelijk. Ten eerste verwijst Debye in zijn brief zelf niet naar een ministerieel besluit of ministeriële druk. Ten tweede had bestuurslid en penningmeester Schottky, in reactie op Debyes eerste, op 2 december 1938 aan de bestuursleden rondgestuurde versie van de brief, voorgesteld of het niet zin had toch nog eens over de zaak contact op te nemen met het ministerie. Hij meende dat het gevaar bestond dat veel buitenlandse leden hun lidmaatschap zouden opzeggen, wat tot verlies van inkomsten zou leiden.366 Ten derde zou Debye in
76
zijn correspondentie van februari en maart 1939 met Dames, zijn contactpersoon op het Reichserziehungsministerium, bekend maken dat hij beoogde de DPG-statuten te wijzigen; hij vroeg in dat kader om richtlijnen. Dames begon zijn reactie met de opmerking: ‘Eine sofortige Bereinigung der Judenfrage innerhalb der Physikalischen Gesellschaft würde von hier aus sehr begrüßt werden.’367 In zijn antwoordbrief reageerde Debye als volgt: ‘Ich darf vielleicht hinzufügen, daß infolge einer Sonderaktion, die Ende vorigen Jahres durchgeführt wurde, keine in Deutschland wohnenden Juden mehr der Physikalischen Gesellschaft angehören’.368 De afwezigheid van een aanwijsbaar opdrachtmoment, neemt uiteraard niet weg dat het nemen van antisemitische maatregelen voor bestuurders als Debye zich aandiende als een onderdeel van een onstuitbaar en onontkoombaar proces met een eigen interne logica. Reeds in september 1938 circuleerde onder welingelichte wetenschappers het gerucht dat het Reichserziehungsministerium van plan was de wetenschappelijke beroepsverenigingen ‘gelijk te schakelen’.369 Zo schreef Von Laue in oktober 1938 aan Meitner: ‘Die deutsche physikalische Gesellschaft und ihre technische Schwester-Gesellschaft werden nun wohl auch bald “gleichgeschaltet”’.370 Van betekenis was in deze context vooral de ‘Akademie-Erlass’ van 15 november 1938 dat zich specifiek richtte op de academies; het gaf de indruk dat ook door de beroepsverenigingen, die nog niet ’geariseerd’ waren binnen afzienbare tijd maatregelen met betrekking tot de ’Judenfrage’ genomen zouden moeten worden. Bij de Deutsche Mathematiker Vereinigung (DMV) werd besloten niet op een speciale verordening te wachten en het heft in eigen hand te nemen; de leden die het betrof ontvingen daarom in juli 1939 een brief waarin hen werd medegedeeld dat zij geen lid meer konden zijn van de wiskundige beroepsvereniging. De historicus V.R. Remmert spreekt in dit kader van het naar de nationaal-socialistische doelen ’zuarbeiten’.371 Debye was al ruim een half jaar eerder – 9 december 1938 – in beweging gekomen. Bij zijn formulering had hij zich duidelijk laten inspireren door de brief die Planck 1 december 1938 had gestuurd aan de leden van de Preussische Akademie. In die brief had Planck de leden op wie de ’Akademie-Erlass’ van toepassing was, verzocht bij hem hun lidmaatschap op te zeggen.372 Debye zette met zijn gekozen formuleringen, in aansluiting op het voorbeeld van Planck, in zekere zin de toon: de Deutsche Gesellschaft für technische Physik en de Deutsche BunsenGesellschaft stuurden op respectievelijk 15 en 17 december 1938 brieven aan hun leden die grotendeels overeenkwamen met die van de Deutsche Physikalische Gesellschaft.373 Door zelf het initiatief naar zich toe te trekken, had Debye er voor gezorgd dat de autonomie van de vereniging relatief onaangetast bleef. Anders gezegd: het initiatief nemen, zelfs als het ging over de uitsluiting van joodse leden, betekende het initiatief houden. Debye had vanuit zijn eigen perspectief beschouwd, er voor kunnen zorgen dat de ‘arisering’ zich op relatief beschaafde wijze voltrok; de historici Walker en Hoffmann noemden de gang van zaken nog in 2004 ‘relatively gentle and res77
pectful’.374 Voor degenen die de maatregel betrof zal deze vormkwestie hoogstens een schrale troost zijn geweest. Debye was zich er dan ook bewust van dat zijn handelswijze zijn reputatie bij degenen op wie de maatregel betrekking had, of degenen die zich met deze groep engageerden, geen goed zou doen. In oktober 1938 had Hopf, de joodse natuurkundige en leerling van Sommerfeld, nog aan Debye geschreven: ‘(...) solange ich Mitglied bin und jährlich so und so viel Mark zahle, habe ich das Recht, wie jedes Mitglied behandeld zu werden (...)’. De aanleiding van dit schrijven was de aanstaande DPG-viering van de zeventigste verjaardag van Sommerfeld waarvoor Hopf geen uitnodiging had ontvangen.375 Debye was bovendien ontstemd toen hem bleek dat er ook een exemplaar van de ‘Austritts’-brief was gestuurd aan Lise Meitner. Na de zogenoemde ‘Anschluß’ van Oostenrijk van 12 maart 1938 was Duitsland voor haar als Oostenrijkse jodin niet meer veilig gebleken; op 13 juli 1938 was zij, mede dankzij de bemiddeling van Debye, via Nederland en Denemarken naar Zweden gevlucht.376 Bij zijn naaste medewerkers bij de Deutsche Physikalische Gesellschaft verwierf Debye met de maatregel echter respect. Door de brief verloor de statuutswijziging waarop het ministerie zinspeelde die naast de arisering ook de invoering van het Führerprinzip zou betekenen, tijdelijk zijn urgentie. Een radicale invoering van dit beginsel zou de vereniging – nog veel meer dan de arisering – op zijn grondvesten hebben doen schudden. Het had zelfs kunnen betekenen dat de voorzitter van de vereniging voortaan door het ministerie werd benoemd, waardoor de traditionele hiërarchische en loyaliteitsnetwerken binnen de vereniging op hun kop gezet hadden kunnen worden. Nog in augustus 1940 schreef Von Laue aan zijn in de Verenigde Staten woonachtige zoon Theo, verwijzend naar het optreden van Debye: ‘Es ist merkwürdig genug, dass wir die alten Statuten solange behalten konnten.’377 Met de brief had Debye zich als Nederlander, met zijn bijna diplomatieke status van internationaal wetenschapper, formeel gezien gemengd in een binnenlands politiek proces. Wat voor zijn Duitse collega’s gold, gold daarbij niet voor hem: aan Duitse staatsburgers verschafte de staat, die antisemitisch beleid een legale status had gegeven, in zekere zin een alibi bij de uitvoering ervan. Zijn buitenstaanderspositie, die hem vanuit Duits perspectief beschouwd ook kwetsbaar maakte, werd door de brief geneutraliseerd: via de maatregel bekrachtigde Debye zijn solidariteit met zijn Duitse netwerk en daarmee ook zijn eigen positie. Dat hij zichzelf, in ieder geval in de ogen van zijn niet-Duitse en joodse collega’s, in diskrediet had gebracht, kon worden opgevat als een persoonlijk offer voor de wetenschappelijke ‘vrijheid’ van zijn Duitse collega’s.378 Desondanks kon de radicale factie binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft voor Debyes optreden maar weinig waardering opbrengen. De steen des aanstoots was de beleefde formulering van de brief die het initiatief bij de leden legde en daarmee het Führerprinzip tartte. Er werd dan ook kritiek geuit tijdens de bestuursvergadering van de Physikalische Gesellschaft zu Berlin van 14 december 1938. Orthmann wees erop
78
dat de brief zo geformuleerd was dat deze aanleiding kon geven tot misverstanden. Debye nam daarop de verantwoordelijkheid voor de gekozen formulering en verzocht daarop: ‘(...) diesen Satz so zu verstehen, wie er gemeint sei (...)’.379 Enkele dagen later beschreef Von Laue in een brief aan Meitner het incident. Debye zou gezegd hebben: ‘Das ist mir Wurst’.380 Door de wijze waarop Debye in de loop van 1939 de wijziging van DPG-statuten aanpakte, zou hij wederom het mikpunt van kritiek worden. Op de vergadering van 14 december 1938 had Debye deze statuutswijzigingen al aangekondigd en bovendien vermeld dat de nieuwe statuten door het ministerie en de vereniging goedgekeurd zouden moeten worden.381 Op de bestuursvergadering van 2 maart 1939 werd besloten voorlopig nog niet zelf het initiatief te nemen aangezien het ontbrak aan richtlijnen. In afwachting van duidelijker informatie werd een ‘Kommission zur Vorbereitung von Satzungsänderungen’ opgericht. De leden waren: Debye, Grotrian, Laue, Schottky en Stuart.382 Debye fungeerde in deze periode als contactpersoon met het ministerie en uit de bewaard gebleven stukken blijkt dat hij de ministeriële bureaucratie met formalisme bespeelde en daardoor het implementatieproces van de statuutswijziging wist te vertragen. Een kernprobleem, met een belangrijke praktisch-financiële dimensie, was welke status buitenlandse leden in de toekomst zouden kunnen krijgen.383 In een brief aan Dames, zijn contactpersoon op het ministerie, van 18 februari 1939 had Debye voor het eerst om richtlijnen met betrekking tot de statuutswijziging gevraagd. Nadat Dames twee weken later de aanwijzingen voor de Duitse academies had gestuurd, antwoordde Debye op 11 maart een commissie in het leven geroepen te hebben en ‘die entgültigen Richtlinien des Ministeriums’ af te wachten.384 Op Debyes dralen reageerde commissielid Stuart geïrriteerd. Hij was al onder voorbehoud lid geworden van de commissie omdat hij van mening was dat de DPG vroeg of laat geheel ‘umorganisiert’ zou moeten worden, zoals dat ook bij de Deutsche Chemische Gesellschaft was gebeurd.385 Aan het Oostenrijkse bestuurslid G. Stetter schreef hij duidelijke taal; ‘So sehr ich Debye als Wissenschaftler schätze, umso mehr habe ich Bedenken je länger ich mir das ansehe, ihn als Vorsitzenden der Gesellschaft zu wissen. (…) Eigentlich ist es eine Schande, daß wir uns mit solchen Bagatellen und diesen Bürgerleuten herumschlagen müssen, während unser Führer Geschichte macht und uns eine große Aufgabe nach der andern zeigt.’386 Stuart werd in zijn ageren door andere DPG-leden gesteund. In april 1939 ontving hij van het DPG-bestuurslid W. Schültz een brief waarin onder andere over Debye werd gesteld: ‘Die Behandlung der Judenfrage durch die D.P.G. zeigte jedoch, dass für die politischen Fragen ihm (Debye, M.E.), wie nicht anders zu erwarten, das erfor79
derliche Verständnis fehlt. Ich habe mich damals vergeblich bemüht, eine eindeutige Stellungnahme des Vorsitzenden und damit eine endgültige Lösung des problems herbeizuführen.’387 Uiteindelijk wist het ministerie het proces in augustus weer op gang te krijgen. De hoge ministeriële ambtenaar Wacker had op 25 maart 1939 laten weten dat de ontwerp-statuten ter goedkeuring aan het ministerie voorgelegd zouden moeten worden.388 Eind juni dat jaar werd er vervolgens naar de stand van zaken geïnformeerd. Debye liet daarop weten nog steeds de door Dames mondeling toegezegde richtlijnen af te wachten en herhaalde, doelend op de joodse leden uit Duitsland, dat de ’nichtarische Mitglieder’ reeds door een ’Sonderaktion’ uitgetreden waren.389 Dit resulteerde begin augustus in een brief van Dames, die, net teruggekeerd van vakantie, geïrriteerd stelde dat er wel degelijk richtlijnen verzonden waren. De verhouding tussen het ministerie en verenigingen als de Deutsche Physikalische Gesellschaft definieerde hij op dat moment als volgt: ‘Nach den Richtlinien des Ministeriums soll eine engere Beziehung zu wissen schaftlichen Gesellschaften und Vereinen nur dann gepflegt werden, wenn diese fähig, geeignet und gewillt sind, an den laufenden Fragen der Wissenschaft mitzuarbeiten sowie für die Forderung wissenschaftlicher Zwecke von staatlicher Seite eingesetzt werden können. Eine Voraussetzung für diese Mitarbeit ist die Reinheit der Gesellschaften und Vereine von jüdischen oder mischblütigen sowie jüdisch oder mischblütig versippten Mitgliedern.’390 Debye kwam nu alsnog in actie, en ook snel. Per kerende post antwoordde hij de richtlijnen inderdaad ontvangen te hebben, maar dat dit hem ontschoten was, ook omdat ze niet direct van toepassing waren op de Deutsche Physikalische Gesellschaft. Door Dames’ brief was hem duidelijk geworden dat de beroepsvereniging als eerste aan zet was en hij deelde mee dat besloten was de nieuwe statuten in die zin voor te bereiden. Het ontwerp ontving het ministerie op 19 augustus.391 Uiteindelijk zou het ministerie door het uitbreken van de oorlog pas in de zomer van 1940 commentaar geven op het voorstel. Debye verbleef reeds vijf maanden in de Verenigde Staten toen de nieuwe statuten tijdens de bestuursvergadering van 1 juni 1940 onder leiding van voorzitter Zenneck konden worden aangenomen.392
80
Het Duitse antisemitisme De gang van zaken rond de schorsing van de joodse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft en de actieve rol van Debye daarbij, roept de vraag op of Debye de maatschappelijke uitsluiting van joden op principiële gronden onderschreef. In de periode na 1933 heeft Debye er in zijn functie van wetenschapsorganisator een enkele maal blijk van gegeven deze uitsluiting te kunnen accepteren. Hij toonde zich bovendien bereid om als redelijke bemiddelaar op te treden waar het ging om besluiten die ten koste gingen van de positie van ‘niet-Ariërs’. In oktober 1938 tijdens de voorbereiding van de viering van de zeventigste verjaardag van Sommerfeld, informeerde de joodse natuurkundige – en oud-leerling van Sommerfeld – Hopf bijvoorbeeld bij Debye of er nog festiviteiten zouden plaatsvinden. Hopf schreef onder andere: ‘Sollte unter den heutigen Umständen meine Teilnahme unerwünscht sein, so können Sie mir das natürlich ungeniert schreiben; die andere schwarzen Schafe werden wohl sowieso nicht anwesend sein. (…) Hoffentlich geht es Ihnen und die lieben Ihren nach Wunsch. Bei uns ist es traurig, und wird immer hoffnungsloser.’393 Het antwoord van Debye luidde: ‘Zum 70. Geburtstag Sommerfelds ist verschiedenes vorbereitet. Es erscheint ein Annalenheft, außerdem wird eine Tagung in München stattfinden. In dem Annalenheft sollen keine Nichtarier zu Worte kommen. Ich habe im Frühjahr, als über diese Frage gesprochen wurde, die in den Händen Hernn Scherzer liegt, gewisse Zweifel darüber laut werden lassen, inwiefern man Sommerfeld eine freude machen wird, wenn nur ein Teil seiner Schüler berücksichtigt wird. Die Meinung war aber, daß die Freude die Enttäuschung überwiegen würde. Daraufhin habe ich einen artikel zur Verfügung gestellt, aber alles andere Herrn Scherzer überlassen. Die Organisation der Tagung liegt in den Händen des Gauvereins München (…). Ich nehme an, daß hier Juden ebenfalls ausgeschlossen werden. Ich fürchte Ihnen mit diesen Zeilen nicht gerade eine Freude zu machen, aber ich halte es für das Beste, wenn Sie die nackten Tatsachen kennen.’ Debye merkte daarbij nog op te weten dat Ewald en Pauli zeer ontstemd waren over de gang van zaken en hij stelde Hopf voor om zelf zijn gelukwensen aan Sommerfeld te doen toekomen, ook omdat hij wist dat Sommerfeld zich daarover zeker zou verheugen.394 Hopf reageerde daarop vol begrip op Debyes brief waarin hij onder andere opmerkte: ‘Man kann natürlich nicht gegen den Strom schwimmen’. Hopfs voorstel om in privé-kring iets voor Sommerfeld te organiseren werd door Debye 81
niet opgepakt. Wel deed Debye nog per brief de suggestie iets te publiceren in het tijdschrift Physical Review, dat ook aandacht zou besteden aan Sommerfelds verjaardag.395 Dat Debye zich ondanks de terughoudendheid waarvan hij in zijn brief aan Hopf melding maakte, voegde in de binnen de Duitse grenzen bestaande gescheiden ‘arische’ en joodse leefwerelden blijkt uit de verdere gang van zaken rond Sommerfelds zeventigste verjaardag. In het verslag van de ‘Festsitzung des Gauvereins Bayers anläßlich des 70. Geburtstages von Herrn A. Sommerfeld’ werd namelijk beschreven dat Debye daar als spreker een prominente rol speelde; hij was de eerste van de zes geselecteerde leerlingen van Sommerfeld die een persoonlijke redevoering hielden.396 Eenzelfde mechanisme kwam naar voren in Debyes antwoord op een vraag van Prandtl in januari 1938. Prandtl had van de Parijse uitgever Hermann u. Cie het aanbod gekregen om daar directeur te worden van een onderafdeling. Men had hem bij dit verzoek medegedeeld dat ook Debye aan deze uitgeverij verbonden was. Prandtl informeerde daarop naar Debyes opinie over de zaak. Deze antwoordde dat er inderdaad een publicatie van hem bij Hermann u. Cie was verschenen, maar dat hij verder geen nauwe banden onderhield met deze uitgever. Vervolgens raadde hij Prandtl om die reden af een vastere samenwerking aan te gaan: ‘Gegen eine festere Bindung würde auch ich Bedenken haben. Inbesondere auch deshalb, weil die Juden- und Emigrantenfrage natürlich mit dieser Sache doch in verschiedenster Weise verknüpft ist.’397 Een dergelijke uitspraak laat bij uitstek zien hoe Debye de uitsluiting van de joden in de Duitse maatschappij als gegeven accepteerde en zelfs ook deels leek te onderschrijven, om deze echter tegelijkertijd op basis van zijn uitzonderingspositie tot op zekere hoogte te negeren. Hij had namelijk met twee joodse collegawetenschappers – Sack en Simon – bij Hermann u. Cie gepubliceerd.398 Debye besefte bovendien terdege dat Prandtl zich een dergelijke samenwerking niet kon permitteren. Dit betekent niet dat Debye het onderscheid tussen ‘arische’ en joodse wetenschap onderschreef; als natuurkundige bestond er voor hem alleen goede of slechte wetenschap. Dit bleek onder andere toen hij uitgenodigd was om in mei 1939 te Danzig voor de Deutsche Bunsen-Gesellschaft een voordracht te houden over het lagetemperaturenonderzoek. Debye, die geen onwetenschappelijk verhaal wilde houden, schreef aan R. Schenck, de voorzitter van de vereniging, dat hij om politieke redenen afzag van deelname. Hij vervolgde: ‘Die besten neueren Versuche auf dem Gebiet der tiefsten Temperaturen sind von Simon ausgeführt worden. Sie wissen, Simon ist Emigrant und in Oxford. Nun handelt es sich nicht um eine reine wissenschaftliche Angelegenheit, sondern um eine Angelegenheit, die mehr populären Charakter hat. Deshalb ist
82
er ja auf den Vorabend als Füllung des Begrüßungsabends verlegt worden. Es scheint mir unangebracht, gerade für Danzig und gerade für einen Vortrag, in dem auch Vertreter der Partei und der Behörden sitzen werden, daß darin die Verdienste eines in England weilenden Emigranten besonder hervorgehoben werden müssen.’399 Aan W. Klemm, die werkzaam was aan de Technische Hochschule in Danzig, schreef Debye een brief met min of meer dezelfde strekking. Hij merkte bovendien op dat hem onlangs in een gesprek met de voorzitter van de Kälteverein, ‘begleitet von einem andern Herrn, der offenbar darüber zu wachen hatte’, duidelijk was geworden dat verwijzingen naar Simon golden als politieke uitspraken en niet gewenst waren.400 Klemm antwoordde nog dat er weinig partijleden verwacht werden en dat Debye Simon toch niet al te zeer op de voorgrond hoefde te zetten, maar Debye hield voet bij stuk. De organisatie kon, zo schreef hij, zijn afwezigheid verklaren door zijn reis naar Sofia waar hem een eredoctoraat werd uitgereikt401 Aan de gang van zaken valt allereerst op dat Debye door Simon als een emigrant aan te duiden, kon vermijden hem een jood te noemen. Bovendien toont Debyes redenering goed aan hoe hij de wetenschap, waarin voor het werk van joodse wetenschappers alle ruimte was, en de maatschappij waarin joden werden uitgesloten, tot dan toe als gescheiden werelden had kunnen beschouwen. Door de gang van zaken rond de bijeenkomst in Danzig werd het Debye voor het eerst duidelijk, zo blijkt tenminste uit de bewaard gebleven bronnen, dat in het Derde Rijk uiteindelijk ook zijn eigen mentale wetenschappelijke universum werd ‘geariseerd’. Dit betekende overigens niet dat Debye het er aan ten grondslag liggend proces van maatschappelijke segregatie ter discussie stelde. In tegendeel: door zelfcensuur toe te passen toonde hij zich op indirecte wijze alsnog loyaal aan het Derde Rijk. Tegen de achtergrond van Debyes houding – als wetenschapsorganisator én als wetenschapper – ten opzichte van het antisemitisme is het ook van belang te reconstrueren hoe hij persoonlijk tegen joden in het algemeen en tegen joodse collega’s in het bijzonder aankeek. Van de jongere Debye zijn drie antisemitische opmerkingen bekend; deze werden achter de schermen gemaakt. In maart 1912 schreef Debye vanuit Zürich aan Sommerfeld over zijn aanstaande benoeming in Utrecht, waarbij hij hem op het hart drukte om de Oostenrijkse natuurkundige Paul Ehrenfest niet naar München te halen. Hij stelde: ‘Wenn Du nun daran denkst Dir Ehrenfest zu hohlen, so kann ich nicht umhin einige Bedenken zu äussern. Ein Jude, wie er offenbar einer ist, vom “Hohepriester” Typus kann doch mit seiner bestrickenden Talmudlogik einen äusserst schädlichen Einfluss ausüben. Mancher frischer, nicht ganz fertige Gedanke, den man sonst mit frischem Mut äussern würde, kann durch ihn nur 83
gar zu leicht im Keime erstickt werden. Und insofern finde ich den Umgang mit ihm gefährlich.’402 De wetenschapshistoricus M. Eckert heeft in 1984 mede op basis van deze uitspraak, waarbij een vermeende persoonlijke eigenschap wordt verklaard als een uiting van een vermeende collectieve joodse eigenschap, geconstateerd dat er bij de ‘Sommerfeld-Schule’ latent antisemitisme voorkwam. Hij wees er daarbij ook op dat het hierbij om antisemitisch ressentiment ging dat niet in ‘praktiserend’ antisemitisme werd omgezet.403 Het is in deze context tekenend dat Einstein in 1921 in een brief aan Sommerfeld de studentensfeer in München omschreef als een antisemitisch-reactionair wespennest, maar hem tegelijkertijd dankte voor de steun die hij van hem ontving.404 Uit een brief die Debye in november 1912 aan Sommerfeld schreef, blijkt duidelijk dat bij zijn antisemitische opmerkingen carrière-frustratie een rol van betekenis speelde en dat hij zich er bovendien terdege van bewust was dat dergelijke opmerkingen niet salonfähig waren. In de brief, waarin Debye onder andere de opvolging in Leiden van Lorentz door Ehrenfest besprak, betichtte hij Einstein en Ehrenfest van vriendjespolitiek.405 Debye liet Sommerfeld daarbij duidelijk merken dat hij zijn opvattingen in deze niet aan de grote klok hing. Debye schreef: ‘Wenn Du nun fragst, wie es kommt, daß gerade Ehrenfest genommen wurde; nun das habe ich gut merken können, dafür hat Einstein gesorgt und Du wirst es vielleicht nicht glauben, aber ich bin der Meinung daß die Rassenfrage dabei, wenn auch vielleicht mehr unbewußt mitgespielt hat, denn die ist wirklich bei Einstein nicht von so untergeordneter Bedeutung wie du vielleicht annehmen möchtest. Dazu hat ihm selbst schon der berühmteste Rassenzusammenhang zu sehr genutzt, z.B. bei der von ihm lebhaft gewünschten Rückberufung nach Zürich, wozu eine intensive Arbeit, eine feine diplomatische Arbeit, im Bundesrat nötig war, da er sich doch um die Schaffung einer neuen Stelle handelte. Wir brauchen darum Einstein nicht im Mindesten weniger hoch zu schätzen. Aber ich möchte furchtbar gerne, daß Du die Legende “Einstein kümmere sich nicht um solche mehr äusserliche sachen, dazu sei er zu wenig praktisch” aufgeben möchtest. (…) Natürlich mußt Du das nun nicht falsch verstehen, ich will Einstein durchaus nicht heruntersetzen, ich halte ihn für vollauf berechtigt zu solchen Dingen, aber wie gesagt, die Legende muß aus der Welt, d.h. aus der Welt zwischen Dir und mir, denn natürlich würde ich mit keinem Anderen so über diese Dinge sprechen.’406 De derde – bewaard gebleven – antisemitische opmerking van Debye stamt uit 1921 en had evenzeer betrekking op vermeend joods nepotisme. In maart dat jaar informeerde hoogleraar Starke uit Aken bij Debye of Hans Falkenhagen een
84
geschikte assistent zou zijn. Hij vroeg daarbij ook of Debye wist of Falkenhagen joods was; alleen zo kon hij er op toezien dat ‘das jüdische Element hier nicht die Oberhand gewinnt’.407 Debye antwoordde daarop: ‘Falkenhagen hat kein Tropfen jüdischen Blut in den Adern (…)’. Om duidelijk te maken dat hij de vraag principieel juist achtte, voegde hij daar aan toe: ‘(…) ich freue mich, dass es auch einmal eine Stelle gibt, wobei das als Vorzug angesehen wird’.408 Voor de periode na 1933 – het antisemitisme was in Duitsland inmiddels geradicaliseerd en ‘politiek-correct’ – zijn van Debye geen vergelijkbare, op de persoon gerichte antisemitische opmerkingen bekend. Het is nog maar de vraag of Debye in deze jaren zijn positie had kunnen verbeteren, door publiekelijk antisemitische opmerkingen te maken. Niet alleen zou dit tot repercussies binnen zijn internationale netwerk kunnen leiden; van zijn naaste collega’s behoorde het merendeel niet tot de radicale factie binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft, laat staat tot de Deutsche Physik-stroming waar het antisemitisme zeer prominent was. Wellicht zag Debye voor antisemitische stellingnames geen aanleiding meer nadat het door de staat gelegitimeerde antisemitisme een einde had gemaakt aan het vermeende joodse nepotisme? Over de zin dan wel onzin van de anti-joodse maatregelen, die in de eerste jaren van het Derde Rijk vooral neerkwamen op via de wetgeving gesanctioneerde maatschappelijke segregatie en daarop volgende achterstelling van joden, heeft hij zich evenmin publiekelijk uitgelaten. Mogelijk dacht hij er over in termen als ‘’s lands wijs’ ’s lands eer’ of ‘de waan van de dag’. Gezien de latente antisemitische basisconsensus die bij velen in Duitsland heerste en gezien Debyes incidenteel getoonde bereidheid om als wetenschapsorganisator achter de schermen in deze consensus mee te gaan, moet er rekening mee worden gehouden dat hij deze maatregelen, niet uitsluitend als een te accepteren gegeven beschouwde. Indien noodzakelijk hanteerde hij bovendien probleemloos het antisemitische taalgebruik van het Derde Rijk waarbij verhullende begrippen als ‘Sonderaktion’, ‘Juden- und Emigrantenfrage’ en ‘Nichtarier’ de perceptie van de realiteit kleurden. Anderzijds heeft zijn wetenschapsopvatting, waarbij hij geen onderscheid maakte tussen de ideeën van joden en nietjoden, ervoor gezorgd dat de antisemitische radicalisering die zich in het Derde Rijk voordeed aan hem voorbij ging. Toen hij januari 1939 in de context van de Preußische Akademie der Wissenschaften een lezing zou moeten verbinden met ‘völkisch bedeutsamen Fragen’ schreef hij de president van deze academie bijvoorbeeld: ‘Von dem, was ich mir zu sagen vorgenommen hatte, kann ich beim besten Willen nicht behaupten, dass es im diesem Momente besonders völkisch bedeutsam sei.’409
85
Diezelfde maand ontving hij via Bieberbach, de decaan van de Friedrich-WilhelmsUniversität het dwingende verzoek een bijdrage te leveren aan Walter Franks project ‘Geschichte der Judenfrage’. Debye liet zijn secretaresse met een zin antwoorden: ‘Herr Professor Debye beauftragte mich, Ihnen auf das Rundschreiben vom 10.1.39 mitzuteilen, daß hier keine wissenschaftlichen Arbeiten zur Judenfrage im Entstehen oder abgeschlossen sind.’410 Als wetenschapper had Debye doorgaans goed met joodse natuurkundigen kunnen samenwerken; voorwaarde was dat hun werk van hoge kwaliteit was en aansloot op zijn eigen onderzoekingen. Dit gold niet alleen voor Simon, maar bijvoorbeeld ook voor Heinrich S. Sack die tot 1933 zijn assistent was geweest aan het ‘Physikalisches Institut’ te Leipzig. Joodse collega’s die tot migratie werden gedwongen was Debye bereid bij te staan; binnen zijn internationale netwerk was deze steun zowel gewenst als mogelijk. Debye heeft Sack – voor zover bekend – vooral geholpen door het schrijven van een aanbevelingsbrief. En ook voor Lise Meitner, die tot eind 1938 werkzaam was in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie te Berlijn-Dahlem, heeft Debye zich ingezet, ook al was de verhouding met haar minder intensief dan met Sack.411 Debye speelde bij de vlucht van Meitner een cruciale initiërende en tevens faciliterende rol.412 Hij fungeerde als contactpersoon met de groep Nederlandse wetenschappers die probeerden in Nederland een wetenschappelijke aanstelling voor haar te creëren. Het betrof hier Fokker, de Groningse natuurkundige en meteoroloog Dirk Coster en de in Leiden werkzame natuurkundige Wander J. de Haas.413 Coster, die Meitner op 13 juli 1938 bij Nieuweschans de grens over sluisde, verbleef de daaraan voorafgaande nacht in Debyes directeursvilla te Berlijn-Dahlem. Debye had aanvankelijk gedacht dat Meitners positie – als gevolg van de zogenaamde ‘Anschluß’ was haar status veranderd en waren de Neurenberger wetten ook op haar van toepassing – door het gezag van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft veilig gesteld was. Op 6 juni 1938 meende hij dan ook dat er met betrekking tot haar migratie geen reden tot haast was. Maar tien dagen later berichtte hij aan Niels Bohr: ‘(…) daß die Umstände sich wesentlich geändert haben.’414 Bohr bracht hiervan vervolgens Coster en Fokker op de hoogte. Toen begin juli duidelijk werd dat op hoog politiek niveau besloten was dat het joodse wetenschappers verboden zou worden om Duitsland te verlaten – zij zouden Duitslands goede naam bezoedelen – was het zowel voor Meitner als Debye zonneklaar dat de situatie uiterst urgent was geworden. Debye stuurde daarop een brief aan Coster waarin hij hem op vriendschappelijke toon bij hem thuis uitnodigde: ‘Als je naar Berlijn komt, dan mag ik je zeker wel vragen bij ons te logeren en als je binnen niet al te langen tijd komt (natuurlijk indien de omstandigheden
86
nog gunstig zijn) net alsof je een S.O.S. teeken hebt ontvangen, dan zullen mijn vrouw en ik er nog meer genoegen aan hebben.’415 Toen een reactie uitbleef stuurde hij Fokker rond de 11e juli een niet mis te verstaan telegram: ‘VON COSTER OHNE ANTWORT AUFKLAERUNG DRINGENST ERWUENSCHT =DEBYE++’416 Debye lijkt Meitners geslaagde vlucht, waaraan hij een cruciale bijdrage leverde, vooral als een opgelost probleem beschouwd te hebben, waaraan hij verder geen consequenties hoefde te verbinden. Het contact met Coster werd gecontinueerd. De uitwisseling met Meitner, die weliswaar collegiaal maar nooit intensief was geweest, stond sinds haar migratie op een veel lager pitje dan voordien: de enige bewaard gebleven brief van Debye aan Meitner van na haar vlucht dateert van november 1938. Debye zond Meitner, die ondertussen al in Zweden verbleef, verjaardagswensen. In een poging tot hartelijkheid, die vooral Debyes eigen karakter en wetenschappelijke wereldbeeld lijkt te weerspiegelen, schreef hij haar onder andere: ‘Ich hoffe sehr daß Sie sich inzwischen in Ihrer neuen Umgebung zurecht gefunden haben. Das sollte nicht schwer sein und damit ist dann wohl auch alles erledigt. Denn wie ich Sie kenne werden Sie dann ganz von selber glücklich sein, weil Sie von jenem Augenblicke an wieder ganz Ihrer Wissenschaft leben können.’417
87
Het vertrek uit Duitsland Debyes wetenschappelijke mentale wereld, waarin autonomie en internationalisme de norm waren, werd door de vlucht van Meitner en het verzenden van de DPG-brief niet aangetast; voor Debye waren het incidenten zonder directe vakinhoudelijke repercussies. En ook zijn functie als directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut, met alle bijbehorend aanzien en gezag, kon onbelemmerd voortgezet worden. De eerste echte inbreuk op Debyes intellectuele universum vond plaats in mei 1939. Hem werd toen medegedeeld op een conferentie beter niet te refereren aan het wetenschappelijke werk van zijn joodse collega Simon. Het was de periode dat hij had moet vaststellen dat bij de opvolging van Sommerfeld alleen de politiek nog een oplossing bood. Hij had Sommerfeld geschreven: ‘Meine Argumenten können sich nur auf die Physik beziehen, und es ist klipp und klar festgelegt worden, dass diesen Argumenten unter den vorliegenden Umständen nicht das wesentliche Gewicht bekommen. (…) Mir ist die ganze Angelegenheit außerordentlich unangenehm, denn der Physik möchte ich doch, so gut wie möglich, helfen. Für die verantwortlichen Stellen aber kommt die Physik erst in zweiter Linie, und da bin ich machtlos.’418 In de zomer van 1939 liep de spanning verder op. Het neutrale Nederland mobiliseerde zich op 28 augustus 1939, wat uiteraard ook gevolgen had voor de positie van Nederlanders in Duitsland. Debyes Nederlandse assistent Van der Grinten schreef hem op dag van de mobilisatie vanuit Zwitserland, waar hij te Luzern een congres bezocht, een brief waarin hij hulp aanbood. Hij stelde: ‘Ich möchte Ihnen jetzt versichern, dass, wenn ich durch entstehende Schwierigkeiten irgend etwas für Sie erledigen kann, sei es von hier aus oder auch in Zürich, ich dazu selbstverständlich gerne bereit bin.’419 De wereldpolitieke ontwikkelingen hadden onmiskenbaar hun weerslag op de vrije wetenschapsbeoefening. Eind september 1939 ontving Debye de mededeling dat voortaan in het kader van de ‘Geheimhaltung wissenschaftlicher Arbeiten’ alle dissertaties en Habilitationschriften – dus ook ‘die aber nicht ausdrücklich als “geheim” bezeichnet werden’ – geheim gehouden zouden moeten worden.420 Op 16 september – de oorlog was op 1 september uitgebroken – deed zich met betrekking tot Debyes eigen positie voor het eerst een echt ingrijpend incident voor. Telschow, de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, bezocht Debye op zijn instituut om hem een ernstige mededeling te doen en wel in naam van Rudolf Mentzel, de leider van de Reichsforschungsrat die tevens werkzaam was op het Reichser ziehungsministerium. Mentzel had hem opgedragen Debye duidelijk te maken dat hij zijn Nederlandse voor de Duitse nationaliteit zou moeten verruilen; indien hij weigerde zou hij zijn ambt moeten neerleggen.421 De Reichsforschungsrat was in 1937
88
opgericht als onderdeel van het Reichserziehungsministerium en verantwoordelijk geweest voor de centrale planning van fundamenteel en toegepast onderzoek. Maar na september 1939 werd, zoals indirect ook blijkt uit de druk die op Debye werd uitgeoefend, door de organisatie nadrukkelijk nagestreefd het militair-technische onderzoek de prioriteit te geven.422 Debye sprak in zijn brief van 18 september aan Bosch, de president van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, duidelijke taal over zijn reactie op de mededeling van Telschow: ‘Ich habe auf die erste Frage Herrn Dr. Telschow geantwortet, daß ich nicht gewillt sei, meine Holländische Nationalität aufzugeben und daß er diese Antwort als definitiv ansehen könne. Was den zweiten Teil seiner Ausführungen betrifft, so habe ich darauf aufmerksam gemacht, daß, wie er wisse, ich während der letzten zwei Jahre zweimal Gelegenheit gehabt habe, andere Stellen zu übernehmen, und daß ich diese Angebote jedesmal, ohne eine Kompensation zu beanspruchen, abgelehnt habe. Ich denke nicht daran, nunmehr unter Druck anders vorzugehen. Ich lehne es also ab, mein Amt niederzulegen und müsse fordern, daß jede Initiative in dieser Richtung von meiner vorgesetzten Behörde ausgehe. Ich habe hinzugefügt, ich wil mir nicht nachsagen lassen, daß ich davon gelaufen sei.’423 Debyes onwrikbare houding leek succes te genereren. Nog dezelfde dag nam Telschow telefonisch contact met hem op om hem mee te delen dat Mentzel bereid was een gesprek met hem te voeren; er viel wel iets te regelen.424 Deze geruststelling was echter ongegrond, zo zou Debye duidelijk worden tijdens zijn bijeenkomst met Mentzel van 4 oktober. Over de inhoud van het gevoerde gesprek berichtte Debye in zijn brief aan Tisdale van de Rockefeller Foundation van 7 oktober. Hij schreef: ‘Owing to the now prevailing conditions in this country, the Max Planck Institute will have to enter a new phase of its existence. I feel it is my duty to inform you of the new development, which is unavoidable. Until now the Institute has been dealing with purely scientific research only. I have been informed that the government itself wants from now on to decide the kind of questions to be treated in the Institute and does not want that this shall be done under my directorship, because of my Dutch nationality. As I am not willing to change my nationality, I agree with the government that for the time being I cannot act as a director.’425 Wat de precieze consequenties zouden zijn van de overheidsinvloed op het KaiserWilhelm-Institut für Physik vermeldde Debye niet in zijn brief aan de Rockefeller Foundation. In zijn afscheidsbrief aan Sommerfeld van 30 december 1939 kon hij 89
daarover duidelijker zijn. Mentzel had gesteld, aldus Debye, dat er geen geld meer beschikbaar was voor fundamenteel onderzoek; alle inspanning moest voortaan gericht zijn op ‘Kenntnisse und Ansätze für Zwecke der Kriegsführung’.426 Voor Debye, die zich er in 1934 op had laten voorstaan ‘dictator in his own laboratory’ te zijn, was de overname van zijn onderzoeksprogramma door een andere partij een onaanvaardbare inbreuk op zijn wetenschappelijke autonomie.427 Voor het Harnack-principe was geen ruimte meer. De optie dat hij in zijn eigen laboratorium ‘kriegswichtig’ onderzoek zou kunnen verrichten indien hij de Duitse nationaliteit aannam, was voor hem hoogstwaarschijnlijk vooral daardoor niet bespreekbaar; in Duitsland bestond er voor Debye als autonoom wetenschapper zolang de oorlog zou duren simpelweg geen toekomst meer. Tijdens zijn gesprek met Mentzel van 4 oktober stelde Debye voor om hem verlof te geven zodat hij voor een half jaar het George Fisher Baker lectoraat aan de Cornell University zou kunnen aanvaarden. Deze aanbieding was Debye al in november 1938 gedaan. Over een eerder verzoek van de Cornell University, daterend uit 1937, schreef Debye in november 1938 aan J.G. Kirkwood, zijn contactpersoon bij het Department of Chemistry: ‘(…) I was torn in two opposite directions, east and west. The eastern pull was the stronger. I had to give in and was not satisfied just as in every case in which reason goes over sentiment.’428 In april 1939 aanvaardde Debye het hernieuwde aanbod, ook al was er nog geen officiële goedkeuring van de betrokken Duitse instanties.429 Maar op 6 oktober kon Debye aan J. Papisch, zijn tweede contactpersoon bij het Department of Chemistry van de Cornell University, schrijven: ‘The day before yesterday the still pending question of granting my leave of absence has at last been solved by the government. I have now freedom to do what I think best and have the agreement of the government to accept the invitation of Cornell University.’430 Debye berichtte ook de president van de Cornell University, Edmond E. Day, die met enthousiasme reageerde.431 Debye nam bovendien contact op met Tisdale. Op 7 oktober stelde hij hem voor om tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten langs te komen op het hoofdkantoor van de Rockefeller Foundation.432 Voor de Rockefeller Foundation moet door de ingreep van Mentzel een reeds in juni 1934 door vertegenwoordiger T.B. Appleget uitgesproken vrees bewaarheid zijn geworden. In de context van het debat of het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik gezien de ontwikkelingen in het Derde Rijk nog wel in aanmerking kwam voor financiering, had hij er op gewezen dat de nationaal-socialisten het onderzoek in andere met Rockefellergeld gefinancierde Kwg-instituten geheel naar hun hand hadden weten te zetten. Appleget had daarop de retorische vraag gesteld: ‘What might the physics institute be in five years?’433 Tisdale liet van dergelijke overwegingen in zijn antwoord aan Debye echter niets merken. Hij schreef slechts zich te verheugen op de ontmoeting en bereid te zijn tot het verlenen van welke assistentie dan ook.434 Bij de onderhandelingen met de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft van oktober 1939 was naast de Reichsforschungsrat ook het Heereswaffenamt betrokken.435 Deze
90
organisatie maakte onderdeel uit van de Wehrmacht en was in 1919 opgericht met als doel de technische ontwikkeling van wapens en munitie. Op 17 oktober ontving Telschow twee medewerkers van deze organisatie. Er werd onder andere bevestigd dat Debye met instemming van het Reichserziehungsministerium en het Heereswaffenamt met verlof kon gaan en er werd overeengekomen dat er een contract opgesteld zou moeten worden tussen het Heereswaffenamt en de KaiserWilhelm-Gesellschaft over de overname van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. De ‘Wiederherstellung des alten Zustandes nach Kriegsende’ was één van de zaken die hierin aan de orde zou moeten komen.436 De onderhandelingen werden in deze periode niet op voortvarende wijze gevoerd. Pas in januari – de laatste dagen van Debyes verblijf in Duitsland – werd er over de overeenkomst vergaderd. Zijn Heidelbergse collega E. Hochheim berichtte Debye nog op de valreep over het verloop ervan. De belangrijkste punten die aan bod waren gekomen betroffen de financiering van het onderzoek dat het Heereswaffenamt in zijn laboratorium zou gaan verrichten. Ook werd overeengekomen dat Debye na terugkeer uit de Verenigde Staten experimenten zou kunnen gaan doen in het ‘Kältelaboratorium’; het Heereswaffenamt zou hem daartoe ook enige ruimtes ter beschikking stellen. Debye wees daarbij terloops nog eens fijntjes op een wezenlijk kenmerk van de bureaucratie in het Derde Rijk door te stellen dat zijn onderhandelingspartners ‘in der üblichen Weise’ zonder volmachten aan tafel waren geschoven.437 De definitieve afspraken werden op 22 januari 1940 gemaakt; twee dagen later werd K. Diebner benoemd tot ‘Beauftragter des Oberkommandos des Heeres’ bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.438 Debye meende in deze periode Duitsland met opgeheven hoofd te kunnen verlaten. Hij had naar zijn eigen overtuiging zijn wetenschappelijke plicht niet verzaakt en hoefde daardoor, in tegenstelling tot de emigranten uit de periode 1933-1935, niet met stille trom te vertrekken. Toen Von Laue hem begin januari 1940 schreef via zijn echtgenote vernomen hebben dat hij zijn instituut had moeten overdragen, luidde Debyes trotse antwoord: ‘Vom Übergeben war nicht die Rede.’439 Debye had in de periode waarin hij als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik onttroond dreigde te worden, steun ontvangen van zijn netwerk in kringen van de Luftfahrtforschung. Het was Baeumker, de Kanzler van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, in oktober ter ore gekomen dat Debye op het punt stond voor langere tijd met verlof te gaan. Aangezien Debye een van de ‘tätigsten’ medewerkers van de Ausschuß van de academie was, en gezien de speciale tijdsomstandigheden – het uitbreken van de oorlog – probeerde Baeumker met man en macht Debye voor de academie te behouden. Hij stelde aan het Präsidium-lid Prandtl voor om de kwestie aan Göring, de president van de academie, voor te leggen.440 Prandtl suggereerde daarop in zijn reactie dat ‘gewissen Dienststellen’ kanttekeningen hadden geplaatst bij Debyes Nederlandse nationaliteit. Wat betreft het voorstel Göring in te lichten hield hij de boot af en ook verder reageerde hij weinig gealarmeerd. 91
Dat er een probleem was ontstaan, ontkende hij niet. Over Debye en zijn betekenis voor de militaire Luftfahrtforschung stelde hij: ‘Debye ist ohne Zweifel einer der allerbesten in Deutschland lebenden Physiker, und wenn er auch in der Hauptsache solchen Problemen nachgeht, deren unmittelbare Anwendung auf unser Gebiet kaum in Frage kommt, so wäre es doch natürlich sehr zu begrüßen, wenn man ihn hier halten könnte.’441 Baeumker vroeg ook om opheldering bij Telschow.442 Telschow gaf daarop een toelichting op de gang van zaken, die welbeschouwd niet op zijn conto geschreven kon worden, maar op dat van Mentzel.443 Uit zijn betoog blijkt dat met Debye overeengekomen was dat hij ‘für die Dauer des Krieges’ verlof had gekregen, dat hij deze gehele periode doorbetaald zou worden en het hem vrij stond welke activiteit dan ook uit te oefenen.444 Over Debye en zijn positie in heden en toekomst schreef Telschow begin november 1939 in een persoonlijke brief aan Baeumker: ‘Prof. Debye ist ein international bekannter Physiker, der in Deutschland studiert hat und seit 1927 in Deutschland lebt, nachdem er auch vorher mit Unterbrechungen an deutschen Hochschulen (München und Göttingen) als Hochschullehrer tätig gewesen ist. Seine wissenschaftliche Erfolge sind daher vom Ausland wohl auch stets als Erfolge der deutschen Wissenschaft mit gewertet worden. – Politisch hat sich prof. Debye nach meiner Auffassung stets loyal benommen. Es kann damit gerechnet werden, daß sein Fortgang ins Ausland im jetzigen Augenblick propagandistisch gegen Deutschland ausgewertet würde. Es besteht weiter nach meiner Ansicht die Möglichkeit, daß Prof. Debye (…) jetzt doch zu dem Entschluß kommen könnte, Deutschland zu verlassen. (…) Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft wird sich daher bemühen, Prof. Debye nach Beendigung seiner Vorlesungen in Ithaca weitere Arbeitsmöglich keiten hier in Deutschland zu geben, und würde es begrüßen, wenn sich die Akademie für Luftfahrtforschung in gleicher Weise einsetzen würde.’445 De vrij plotselinge belangstelling van militaire zijde voor het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik, en de daarop volgende confiscatie, vond zijn oorzaak in experimenten die elders waren gedaan: de directe aanleiding was de ontdekking van de kernsplitsing in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Chemie door Otto Hahn en Fritz Strassmann op 19 december 1938. Dankzij rekenwerk van Meitner en haar neef Otto Robert Frisch kwam er ook snel een theoretische verklaring voor het waargenomen fenomeen. Voor wetenschappers over de gehele wereld was het meteen duidelijk dat er ongekende mogelijkheden in het verschiet lagen op het gebied van de energievoorziening en de wapenontwikkeling. Het Reichserziehungsministerium en het Reichskriegs ministerium werden in april 1939 op de hoogte gesteld van de ontdekking. Aanvan
92
kelijk had alleen het Reichserziehungsministerium belangstelling getoond. De onder dit ministerie vallende Reichsforschungsrat organiseerde daarop op 29 april 1939 een bijeenkomst van de Arbeitsgemeinschaft für Kernphysik. Aan deze bijeenkomst, men sprak ook wel van de Uranverein, werd onder andere deelgenomen door Walther Bothe, Abraham Esau, Gerhard Hoffmann en Hans Geiger.446 Later dat jaar werd door het Heereswaffenamt onder leiding van Kurt Diebner de tweede Uranverein opgericht. Aan de eerste bijeenkomst hiervan, die plaats vond op 16 september 1939, werd deelgenomen door onder andere Erich Bagge, Walter Bothe, Siegfried Flügge, Hans Geiger, Otto Hahn en Paul Harteck. Op 26 september was er een tweede bijeenkomst, waaraan nu ook Heisenberg deelnam. Debye was niet uitgenodigd, waarschijnlijk vanwege het militaire karakter van de bijeenkomsten; er werd zowel over kernenergie als over kernwapens gesproken.447 Debye en zijn instituut moeten wel op de agenda gestaan hebben: op 16 september werd hij immers voor het eerst benaderd om in het kader van ‘kriegswichtig’ onderzoek de Duitse nationaliteit aan te nemen. Kurt Diebner, die na het vertrek van Debye in januari 1940 het onderzoek in diens instituut overnam, erfde ook een deel van zijn staf. Vooral Von Weizsäcker en Wirtz zouden later naam maken vanwege hun rol in het Duitse ‘Uran-Projekt’.448 Aan het kernfysisch onderzoek, waarvan de resultaten uiteindelijke de aanleiding waren geworden tot de overname van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik, had Debye in het decennium voorafgaand aan 1940 op zowel wetenschappelijk als wetenschapsorganisatorisch niveau meegewerkt.449 In zijn Berlijnse instituut gold ‘Kernphysik’ als een speciaal onderzoeksthema en in 1935 had hij bovendien de monografie Kernphysik gepubliceerd.450 Eerder, in april 1934, had hij nog vanuit Leipzig een commissie bijeen laten komen om tijdens een kleine conferentie de ontwikkelingen op het gebied van de kernfysica te bespreken. Het geheel werd gefinancierd door de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft. Een belangrijk deel van de genodigden stond ook aan de basis van de beide in 1939 bijeengekomen Uranvereine. Het betrof: Bothe, Brasch, Geiger, Hoffmann, Kohlhörster, Kirschner, Kunze, Lange, Meitner, Rausch von Traubenberg, Regener en Steinke.451 Meitner had Debye in reactie op de uitnodiging overigens laten weten dat er haars inziens een belangrijke specialist ontbrak: Gustav Hertz.452 Het is niet bekend of Debye hem om inhoudelijke redenen niet uitgenodigd had of dat zijn niet-‘arische’ afstamming de doorslag had gegeven. De commissie was maar een kort leven beschoren. Nadat Stark in juni 1934 de leiding had overgenomen van de Notgemeinschaft – deze werd vanaf 1929 officieel de Deutsche Gemeinschaft zur Erhaltung und Förderung der Forschung, ook wel Forschungsgemeinschaft genoemd – verdween het plan, inclusief de achterliggende samenwerking, in een la. De historicus Armin Hermann noemde het in 1977 ‘die letzte Chance des Deutschen Reiches, mit einem geistigen Vorsprung in das Atomzeitalter einzusetzen.’453
93
Met Debyes vertrek op 23 januari 1940 vanuit Genua naar de Verenigde Staten – hij arriveerde in New York op 1 februari 1940 – kwam er een einde aan zijn Duitse loopbaan die terugging tot 1901 en die hij in 1933 vol ‘guten Absichten’ had voortgezet; het is echter de vraag of Debye zich dat al voor de volle honderd procent realiseerde op dat moment.454 Ook in deze fase liet Debye zich, in ieder geval voor de buitenwacht, leiden door plichtsbesef. Op 2 november 1939 had hij bijvoorbeeld aan J.D. van der Waals, naar aanleiding van diens aanbod alsnog de vacature Zeeman aan te nemen, de boot voorlopig afgehouden, zich beroepend op het nakomen van reeds gedane andere toezeggingen. Hij schreef Van der Waals: ‘Een regeling voor de verdere toekomst kan eerst definitief worden na afloop van mijn verplichting in Ithaca.’455 Eenmaal aangekomen in Milaan stuurde hij op 17 januari vanuit hotel Excelsior Gallia nog een dankbriefje aan Telschow, onder andere om zijn reisprogramma en adressen in de Verenigde Staten door te geven.456 In zijn agenda noteerde hij op 17 en 18 januari kaarsen gebrand te hebben in de Dom van Milaan.457 In de Verenigde Staten, zou Debye op 6 februari tijdens een gesprek met Weaver van de Rockefeller Foundation, gestimuleerd door de nieuwe context waarin hij verbleef, met distantie kunnen terugblikken op zijn Duitse loopbaan en de recente politieke ontwikkelingen. Hij deed daarbij een opmerkelijke uitspraak over het effect van de oorlog op zijn Duitse collega’s. Weaver noteerde: ‘D. comments that Hitler accomplished, by going to war, a complete identification of himself with Germany. Under peace, an intelligent citizen can perhaps distinguish between Hitler as an individual, his policies and principles, and the Fatherland. But in time of war this distinction goes by boards. D. says, for example, that he knows any number of fine, intelligent Germans who are working to the very limit of their capacity and energy (and it is a very high limit) on the specific jobs which have been assigned to them. Such persons find a sort of emotional relief in having a job in which they can work almost to exhaustion. They do not stop to question, or feel that is possible to question, any matter of broad policy or general direction. What they do now, in time of war, they do not do for Hitler but for Germany. It is neither possible nor proper to worry about general policies; one has to do his own individual job to the very limit of his ability.’458 De historicus Bernd Gausemeier vroeg zich in 2005 af aan welke van zijn naaste collega’s in Berlijn-Dahlem Debye hierbij gedacht heeft.459 Het is voorstelbaar dat Debye, ook al beschikte hij niet over de Duitse nationaliteit, tijdens zijn gesprek met Weaver ook aan zichzelf refereerde, en niet alleen vanwege de absentie van enige vorm van reflectie op de omgang met joden in de maatschappij in het algemeen en de wetenschap in het bijzonder. Opvallend is vooral de parallel met de wijze waarop hijzelf zijn eigen ’mentale’ universum van een in Duitsland gefundeerde internationale
94
wetenschap had proberen af te schermen van de politieke realiteit. Ook lijkt hij de reden benoemd te hebben waarom er na het uitbreken van de oorlog in Duitsland geen plaats meer voor hem was: de door het Heereswaffenamt gevraagde ‘complete identification’ – lees: onderschikking – was voor hem niet op te brengen.
95
Het verblijf in de Verenigde Staten In 1940 waren de Verenigde Staten voor Debye een relatief vertrouwd terrein; zijn eerste bezoek, zo herinnerde hij zich in 1962, vond plaats in 1925. Hij was toen op de laatste dag van het jaar per boot in New York aangekomen en had op Times Square oudejaarsavond gevierd.460 Sindsdien had Debye de Verenigde Staten regelmatig bezocht en ook daar een uitgebreid wetenschappelijk netwerk opgebouwd. Bij zijn aankomst te New York op 1 februari 1940 lijkt hij geen heel duidelijke visie op de toekomst gehad te hebben.461 Aanbiedingen van anderen zouden de doorslag moeten geven. Debye hield zich vast aan zijn toezegging om gedurende een half jaar colleges te geven aan de Cornell University in het kader van het George Fisher Baker lectoraat en wat daarna zou komen stond nog open.462 Een definitief vertrek uit Berlijn was voor Debye bespreekbaar. In januari 1938 had hij immers aan een Rockefeller Foundation-officier bekend nog twee jaar in Berlijn te willen blijven en die periode was nu afgesloten.463 Aan Debyes uiteindelijke omarming van het Amerikaanse staatsburgerschap ging een gefaseerde besluitvorming vooraf, zo ook een gefaseerd afscheid van Berlijn en Duitsland waar hij zich steeds meer een buitenstaander was gaan voelen. Van zijn laboratorium daar lijkt voor Debye een grote, bindende bekoring te zijn uitgegaan. De onderzoeksomstandigheden aan de Cornell University waren daarentegen aanvankelijk verre van ideaal. Debye herinnerde zich in 1964: ‘I had to give up all these beautiful laboratories which I had built. It cost a few million, you see. I had everything the way I wanted it – these high voltages and so on and at Cornell they had nothing (…) I had no laboratory here. (…) no connections.’464 Gezien de familieverhoudingen was de nieuwe situatie evenmin aangenaam. Peter Debye junior, die al in de zomer van 1939 naar vrienden in Ohio was gereisd, en door het uitbreken van de oorlog niet meer terug naar Duitsland had kunnen reizen, herinnerde zich in januari 2007: ‘I heard then that my father was going to Cornell. I met him in New York. Then his Cornell time started. A short time later Holland was invaded. My mother wanted to come over. My father decided to stay there at the beginning of that year. He made the arrangement to go (…) to Canada and to come in officially with an immigration visa which he did not have. We had a very difficult situation with my sister. She had been brought up by a sort of nanny, the sister of my mother, who was “Tante” Lisi. My sister stayed with “Tante” Lisi in Berlin. My mother wanted to (…) join my father. They wanted my sister to come too. But my sister fell in love with a German soldier. He was a photographer for the
96
propaganda ministry. She did not want to leave. So it was a very difficult situation. My mother could not join us in the United States because she could not get a visa. She was born in Germany. Finally it worked out that my mother joined him and my sister did not come out of Germany until very late.’465 Nog voor zijn vertrek naar de Verenigde Staten had Debye voor zijn zoon, die een proefschrift voorbereidde, vanuit Berlijn een speciale electronendiffractiemicroscoop naar Ithaca laten transporteren door de American Express Company; samen hadden zij dit apparaat op het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik ontwikkeld. Debye junior zou met het apparaat experimenten uitvoeren en op basis daarvan in 1944 aan de Cornell University promoveren.466 In verband met de door de Britten opgelegde marineblokkade hadden douaneambtenaren in Genua de uitvoer ervan tegengehouden, een gebeurtenis die zelfs het wereldnieuws haalde. Op 9 april 1940 kopte The New York Times: ‘Blockade Retards Science – Most Powerful Microscope Held Up on Way Here From Reich’.467 Na bemiddeling van de Rockefeller Foundation en met behulp van de Britse autoriteiten kwam het apparaat uiteindelijk begin juli 1940 op de Cornell University aan.468 Debye had ter voorbereiding van het transport de Nederlandse ambassade in Berlijn ingeschakeld en toen onder ede moeten verklaren dat het ‘toestel tot onderzoek van electronenbuiging’ zijn persoonlijk eigendom was.469 Bij de Devisenstelle in Berlijn had hij bovendien met succes een uitvoervergunning aangevraagd.470 Debye had zijn vertrek uit Duitsland zorgvuldig voorbereid. Gezien de onmogelijkheid om in Duitsland dollars te wisselen en om de overtocht toch te kunnen betalen, stuurde zijn moeder hem vanuit Maastricht het benodigde bedrag van 500 US dollar.471 Aan het secretariaat van de Friedrich-Wilhelms-Universität liet hij weten dat zijn zoon, die aan deze universiteit zijn dissertatie voorbereidde, gedurende de tijd dat Debye gastcolleges zou geven, zijn wetenschappelijke werkzaamheden in Ithaca zou voortzetten. Hij vervolgde: ‘Meine Rückkehr nach Berlin ist bis zum 1. Oktober vorgesehen. Ich bitte, meinen Sohn bis dahin zu beurlauben zu wollen, damit er nach seiner Rückkehr in Berlin keine Schwierigkeiten bei der Einreichung seiner Dissertation hat.’472 Met betrekking tot zijn eigen uitreis vroeg hij bij de Gestapo om schriftelijke toestemming twee dossiers met college-aantekeningen en berekeningen mee te mogen nemen. Ter ontzenuwing van welke verdenking dan ook, beklemtoonde hij dat het ging om notities over ‘Atome und Atomstrukture, welche nur rein wissenschaftliches Interesse haben’.473 In de maanden volgend op Debyes vertrek werd zijn Berlijnse post doorgaans behandeld door het instituutssecretariaat. Soms beantwoordde Debyes dochter Mathilde de brieven. Zo schreef zij op 27 januari 1940 aan prof. Giorgii dat haar vader gedurende een half jaar in Ithaca zou verblijven. 97
Maar op 13 februari 1940 berichtte zij de belastingsdienst van Berlijn-Zehlendorf dat op de terugkeer van haar broer niet te rekenen was ‘in absehbarer Zeit’.474 Eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten toonden Debyes contactpersonen bij de Rockefeller Foundation – Tisdale en Weaver – zich uiterst hulpvaardig. Bij de opbouw van Debyes nieuwe leven in de Verenigde Staten speelden zij een cruciale rol. In zijn nog uit Berlijn verstuurde brief aan Tisdale van 22 december 1939 had Debye aangegeven te verwachten op 25 januari in New York aan te komen en hem de daaropvolgende periode graag in zijn office te willen bezoeken.475 Het eerste gesprek tussen Debye en Tisdale vond plaats op 1 februari 1940; de dag van zijn aankomst in New York. Debye informeerde toen of de Rockefeller Foundation van hem verwachtte dat hij naar Duitsland zou terugkeren. Tisdales antwoord luidde dat hij een ‘free agent’ was, waarop Debye hem duidelijk maakte dat dit antwoord hem niet verbaasde, maar dat hij het graag zeker wilde weten. Tisdale noteerde in zijn gespreksverslag op zijn hoede te zijn geweest. Hij had willen voorkomen dat Debye zou kunnen zeggen op instigatie van de Rockefeller Foundation besloten te hebben in de Verenigde Staten te blijven. Tijdens zijn eerste gesprek met Tisdale berichtte Debye ook over de onderzoekingen die op het punt stonden ondernomen te worden in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Tisdale noteerde: ‘The secret work which the Army is to conduct in Berlin-Dahlem is on the possibility of using nuclear physics for war purposes, especially in the hope of finding something “explosive”. Heisenberg, Bothe, Hahn, and many others are to be housed there. It is a good change for them to do sound research with agreeable companions, if the Nazi’s don’t interfere by insisting on practical results.’476 In de daarop volgende maanden werd vooral Weaver voor Debye een vertrouwenspersoon. Met Weaver voerde Debye op 6 februari 1940 een eerste vertrouwelijk gesprek. Debye berichtte over de wijze waarop hij zijn instituut had moeten afstaan. Daarbij was hij zeer openhartig over de intenties van het Heereswaffenamt, terwijl hij ook aangaf dat de dreiging niet groot was. Hij vertelde: ‘The Army has made this move because of their hope (which D. considers quite misplaced) that a group of German physicists working feverishly with D.s excellent high tension equipment will be able to devise some method of tapping atomic or sub-atomic energies in a practical way; or will hit upon some atomic disintegration process which will furnish Germany with a completely irresistible offensive weapon. That this is indeed the Army’s hope and plan is supposed to be a great secret, and D. himself is not supposed to know this. (…) D. says that these German physicists very definitely have their tongues in their cheeks. With D. they consider it altogether improbable that they will be able to accomplish any of the purposes the Army has in mind; but, in the meantime, they will
98
have a splendid opportunity to carry on some fundamental research in nuclear physics.’ 477 Debye gaf bovendien zijn visie op het Molotov-Ribbentrop-pact. Hij stelde dat de Duitsers erdoor gingen beseffen dat de verschillen tussen het nationaal-socialisme en het communisme niet al te groot waren. Debye zei er van overtuigd te zijn dat bepaalde conservatieve krachten Hitler tot dan toe van een totale oorlog hadden weten af te houden. Vanuit Hitler zelf gezien zou deze oorlog echter een logische volgende stap zijn. Debye was er dan ook van overtuigd dat het Duitse leger Nederland en België zou binnenvallen. De landen zouden vervolgens als basis dienen voor aanvallen op Frankrijk en Engeland. Debye zei ook op ‘emergencies and eventualities’ te rekenen; hij had zijn vrouw en dochter in Berlijn in dat kader gedetailleerde instructies gegeven.478 Weaver, die als Director for Natural Sciences bij de Rockefeller Foundation een invloedrijk man was¸ bemiddelde voor hem bij een reeks lastige kwesties: de invoer van de eletronendiffractie-microscoop, de komst van zijn echtgenote naar de Verenigde Staten, zijn vaste aanstelling bij Cornell University, de wijziging van zijn visum, de financiering van zijn onderzoek en het ontzenuwen van de argwaan die in sommige kringen leefde als gevolg van Debyes langdurige verblijf in het Derde Rijk. Bij al deze kwesties speelde op de achtergrond Debyes intentie mee om zich definitief in de Verenigde Staten te vestigen, een voornemen dat al snel concretere vormen aannam. De Rockefeller Foundation heeft Debyes besluit hiertoe dan wel niet opgedrongen, maar dankzij de geleverde steun werd het hem wel gemakkelijk gemaakt definitief afscheid te nemen van zijn Duitse verleden. In een brief aan de Britse ambassadeur in de Verenigde Staten van eind februari 1940 over de in Genua opgehouden microscoop, had Weaver al terloops een opmerking gemaakt over Debye en zijn toekomstplannen: ‘He will not return to his post in Germany as long as the war lasts, if indeed, he returns at all.’479 Toen in juni 1940 bekend werd dat Mathilde Debye-Alberer tijdens haar reis naar de Verenigde Staten was gestrand in Lausanne, werd Debye wederom door Weaver met raad en daad terzijde gestaan. Het Amerikaanse Consulaat had haar geen visum toegekend, ook al bezat ze een Nederlands paspoort. Dat zij in Duitsland was geboren had de doorslag gegeven.480 Naderhand bleek het probleem toch anders te liggen. Debye was toegelaten als ‘temporary visitor’, terwijl ondertussen ook bij een breder publiek bekend was dat hij van plan was in de Verenigde Staten te blijven. In juni 1940 was bijvoorbeeld tot twee maal toe in The New York Times vermeld dat Debye benoemd was tot Professor and Chairman bij de Chemistry Department van de Cornell University.481 Midden april dat jaar had Weaver al genoteerd: ‘Debye has now practically definitely decided to remain in the United States.’ Debye wist toen al dat de Cornell University hem graag wilde aanstellen, maar er waren ook aanbiedingen van Harvard en Chicago.482 De keuze voor de Cornell University werd 99
voor Debye vergemakkelijkt vanwege de financiële steun die hij aldaar zou krijgen van de Rockefeller Foundation. Op 20 juni 1940 werd namelijk bekend gemaakt dat deze organisatie US dollar 17.000 beschikbaar stelde om in de komende drie jaar aan de Cornell University de onderzoekingen van Debye mogelijk te maken.483 Met een vast professoraat kon Debye op basis van de Immigration Act van 1924 toegelaten worden ‘for permanent residence as a non-quota professor’; ook zijn echtgenote zou onder die conditie zonder problemen een visum kunnen krijgen. Om Debyes status te veranderen, werd besloten dat hij een kort bezoek aan Canada zou moeten brengen. De Nederlandse ambassade waarschuwde Debye nog wel voor de Canadese autoriteiten. Zij zouden eisen dat er onder ede een verklaring over het doel van het bezoek moest worden afgelegd. Om het geheel een officieel en wetenschappelijk karakter te geven, regelde Weaver dat Debye een bezoek kon brengen aan prof. E.F. Burton van de University of Toronto.484 Uit Mathilde DebyeAlberers agenda van 1940 blijkt dat zij Berlijn op 26 februari 1940 verliet en een dag later te Zürich aankwam. Daar ontving zij uiteindelijk op 29 oktober de benodigde visa voor haar vertrek naar de Verenigde Staten. Van Geneve reisde zij naar Nîmes, Barcelona en Lissabon. Op 21 december scheepte ze zich in richting Cuba. Ze bereikte Havanna op 2 januari 1941 en vertrok vanaf daar naar de Verenigde Staten.485 In juni 1940 nam Debye Weaver in vertrouwen over het handelen van Einstein. Een niet bij naam genoemde Zwitser, Debye kende hem vaag, had Einstein namelijk een brief geschreven waarin hij stelde van Von Laue en een Zwitserse natuurkundige gehoord te hebben dat Debye naar de VS was gekomen ‘as a spy’. Einstein stuurde deze brief door naar een Engelsman op Princeton, die daarop samen met een hem onbekende vriend naar Ithaca kwam, om naar Debye een onderzoek in te stellen. Debye zei Weaver niet te weten wie zij precies allemaal spraken, maar er wel van op de hoogte te zijn dat Kirkwood een van hen was. In genoemde brief zou zijn gesuggereerd dat Debye geheime informatie over helium verzamelde. Debye noemde het verhaal onzinnig aangezien er in Duitsland voor helium geen bijzondere belangstelling bestond. Von Laue beschouwde hij trouwens als een ‘close and loyal friend’; hetzelfde gold voor die Zwitserse natuurkundige. Weaver constateerde dat Debye zich door deze insinuaties niet uit het veld liet slaan. Hij noteerde: ‘D. wrote at once to Einstein stating all the facts and expressing the hope that Einstein would not feel called on to spread further rumors of this sort about him.’486 Voor Weaver kwamen deze verdachtmakingen niet uit de lucht vallen. Kort daarvoor had hij tijdens een bezoek aan Princeton van de daar werkzame wiskundige Oswald Veblen vernomen dat er ter ere van Debye een diner was georganiseerd. Albert Einstein en Hermann Weyl, een wiskundige die Göttingen in 1933 had moeten verlaten, hadden daaraan niet willen deelnemen. In reactie daarop deelde Weaver mede dat Debye onlangs had besloten niet naar Duitsland terug te willen keren; hij ‘could no longer associate himself in any way with that country or regime’. Veblen had daarop geantwoord dat Debye ‘had been to tardy in coming to
100
this conclusion’.487 Weaver nam naar aanleiding van zijn gesprek met Debye over Einstein telefonisch contact op met president Day van de Cornell University. Deze deelde hem mee het gebeurde symptomatisch te vinden voor de hysterie die er op dat moment heerste. Hij zei bovendien veel met Debye over de situatie in Europa gesproken te hebben en erop te vertrouwen dat Debye eerlijk en loyaal was.488 Op 1 juli 1940 – vijf maanden na zijn aankomst in de Verenigde Staten – werd Debye benoemd tot ‘professor of Chemistry’ en ‘chairman of the department’.489 De bestuurders van de Cornell University waren ingenomen met Debyes besluit om aldaar te blijven: ze haalden immers een Nobelprijswinnaar in huis. In de Manchester Guardian was de komst naar Cornell zelfs omschreven als ‘the latest and most striking acquisition to American scientific strength’. De krant noemde het bovendien ‘the most serious blow that German science has recently received’.490 Twee van zijn collega’s – Sack en Bethe – hadden tot zijn Duitse netwerk behoord en bovendien een min of meer vergelijkbaar traject afgelegd, met dit verschil dat zij Duitsland, in tegenstelling tot Debye, vanwege de daar gevoerde rassenpolitiek hadden moeten verlaten. Bethe, die een leerling van Sommerfeld was, was al sinds 1935 werkzaam in Ithaca; Sack, Debyes voormalige assistent in Leipzig, werd er in september 1940 aangesteld.491
101
Contacten met Duitsland Aan Debyes Duitse werkgevers – het Reichserziehungsministerium en de KaiserWilhelm-Gesellschaft – gingen de ontwikkelingen rond zijn aanstelling bij de Cornell University aanvankelijk voorbij. De onderlinge communicatie werd bemoeilijkt door de oorlogsomstandigheden en Debye verstrekte daarbij ook nog eens onvolledige en soms ook onjuiste informatie. Pas in het vroege voorjaar van 1941 drong het door dat Debye, in geval van beëindiging van de oorlog, niet meer naar Berlijn zou terugkeren. Per 1 april 1941 werd zijn verlof ingetrokken en de betaling van zijn salaris gestaakt, zonder dit verder aan de grote klok te hangen. In de daarop volgende periode zou de communicatie door de Duitse aanval op de SovjetUnie van 22 juni 1941, de Japanse aanval op Pearl Harbour van 7 december 1941 en Hitlers oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten van 11 december 1941 geheel tot stilstand komen. Het aantal brieven en berichten dat Debye zijn Duitse werkgevers na zijn vertrek deed toekomen zou uiteindelijk letterlijk op één hand te tellen zijn. Op 25 juli 1940 ontving de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft een eerste teken van leven van Debye. Het betrof een telegram waarin hij stelde: ‘MEINE BRIEFE BLIEBEN UNBEANTWORTET HABE DEN UMSTAENDEN GEMAESS BESCHLOSSEN ERWEITERTES ANGEBOT CORNELL ANZUNEHMEN NEUER BRIEF UNTERWEGS’492 Drie dagen later schreef Debye vanuit Ithaca een persoonlijke brief aan Telschow, die Berlijn evenals het telegram ook bereikte. Hij lichtte de gang van zaken nog eens toe. Hij stelde gewacht te hebben op een nader bericht van Telschow over de toekomst van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik en de rol die hij daar nog zou kunnen spelen. Aangezien er geen bericht kwam, zo schreef Debye, en aangezien zijn eigen brieven onbeantwoord bleven, restte hem niets anders dan de aanbieding om voor drie jaar Chairman te worden ‘unter den vorliegenden Umständen’ aan te nemen.493 In reactie daarop verstuurde Telschow op 30 augustus 1940 samen met Mentzel per telegram de mededeling: ‘Urlaub bis 31. März 1941 unter gegeben Umständen verlängert. Nach Ablauf weitere Entscheidung vorbehalten. Bindung Ihrerseits über den angegebenen Zeitpunkt jetzt nicht zulässig. Erbitten Empfangsbestätigung. Brief Unterwegs’. 494 Telschow had zich goed in Debyes zaak verdiept. Tijdens een gesprek met Debyes schoonzus, die reeds 22 jaar lang voor Debye het huishouden deed, kwam hij er achter dat mevrouw Debye zwaar ziek naar Zwitserland was vertrokken. Debye had zijn echtgenote en dochter bovendien op 14 juli 1940 een brief gestuurd met het verzoek hem na te reizen. Hij had bekend gemaakt van plan te zijn drie maan-
102
den langer in de Verenigde Staten te blijven. Telschow bracht ook een bezoek aan Debyes assistent Bewilogua. Het bleek dat deze nog wel had geprobeerd met Debye over het reilen en zeilen op het instituut te corresponderen, maar ieder antwoord was uitgebleven.495 Op 3 september stuurde Telschow aan Debye een brief – ‘Luftpost über Südamerika!’ – waarin hij de tekst van het telegram van 30 augustus herhaalde. Hij memoreerde bovendien dat Debye zijn positie ‘für die Dauer des Krieges’ gezien ‘den gegebenen Umständen’ niet meer in de oude vorm op zich zou kunnen nemen. Maar dit betekende volgens Telschow niet dat hij zomaar elders een contract voor drie jaar kon tekenen. Telschow vervolgde: ‘Eine solche Verbindung hätten Sie meines Erachtens nur unter Vorbehalt eingehen können. Eigentümlich ist, daß bereits vor ungefähr 4 Wochen in eine holländische Zeitung eine Mitteilung erschien, nach der Sie sich entschlossen hätten, für dauernd in Amerika zu bleiben. Das Gleiche wurde mir hier mehrfach in wissenschaftlichen Kreisen erzählt’.496 Vanuit New York stuurde Debye daarop nog een briefkaart aan Telschow waarin hij zei het belangrijk te vinden eerlijk en duidelijk te zijn en zich verontschuldigde voor het werk dat hij hem bezorgde. 497 Op 29 maart 1941 werd er op het Reichserziehungsministerium door Menzel geconstateerd dat Debyes recht op doorbetaling was vervallen. Hij was ‘gegen den Willen der Deutschen Reichsregierung’ in de Verenigde Staten een dienstverband aangegaan. Bovendien had hij nagelaten een verlenging van zijn verlof van één jaar aan te vragen.498 Het Reichserziehungsministerium stuurde daarop op 19 mei 1941, via het Auswärtiges Amt, een brief aan Debye. Vanwege zijn contract met de Cornell University en gezien paragraaf 17 van het Deutsche Beamtengesetz van 26 januari 1937 had hij, zo werd hem medegedeeld, per 1 april 1941 zijn recht op salaris verloren. Bovendien werd hem gevraagd te berichten over zijn toekomstplannen.499 In de daarop volgende twee maanden zijn er van Debye nog twee berichten naar Berlijn gestuurd, in beide gevallen via het Auswärtiges Amt. Op 23 juni 1941 – de dag na de aanval op de Sovjet-Unie – liet het Auswärtiges Amt aan het Reichserziehungs ministerium weten van het Deutsche Generalkonsulat in New York een telegram te hebben ontvangen. De tekst, die grotendeel overeenstemde met een brief die Debye op 2 mei dat jaar had geschreven, luidde: ‘Professor Debye erklärt, daß er jederzeit bereit sei, Leitung Instituts zu alten Bedingungen wieder zu übernehmen, sobald dies von dort aus möglich sei. Bis dahin bittet er um weitere Beurlaubung zwecks Gast-Vorlesungen an Cornell Universität. Ausführlicher Schriftbericht mit Urlaubsgesuch abgeht mit nächster sicherer Gelegenheit’500
103
Het Reichserziehungsministerium maakte daarop op 31 juli 1941 een rapport waarin werd gesteld dat het besluit over het eventueel toch continueren van Debyes verlof nog niet genomen kon worden. Debye had bij het ministerie nog geen verzoek tot verlenging ingediend. Dat dit best mogelijk was geweest, bleek hen ook uit het gegeven dat hij met zijn dochter wel constant contact onderhield. Er werd overduidelijk aan zijn goede intenties getwijfeld. Men wist maar al te goed hoe ongrijpbaar hij zich tegenover bestuurders en ambtenaren kon opstellen: ‘Wenn (...) Prof. Debye keinerlei Schritte unternommen hat, um seine Rückkehr nach Deutschland zu ermöglichen, so liegt die Annahme nahe, das er schon bei Antritt seines Urlaubs oder doch zumindestens wärend seines einjährigen Urlaubs die Absicht gehabt hat, über diesen Urlaub hinaus längere Zeit in den USA zu verbleiben und absichtlich von diesen seinen Plänen der Kaiser-WilhelmGeselllschaft und mir keine Kenntnis gegeben hat. Für diese Annahme spricht auch die Tatsache, das er seine Ehefrau nach den USA hat mitkommen lassen.’ 501 Maar in januari 1942 berichtte het Auswärtige Amt aan het Reichserziehungs ministerium dat er informatie was binnen gekomen die voor Debye juist ‘nicht ungünstig’ was. Het ging onder andere om een brief van Debye aan Telschow, een gespreksverslag en ingewonnen inlichtingen.502 Telschow kreeg deze stukken pas in maart 1942 onder ogen.503 Het Auswärtige Amt had de zaak geen hoge prioriteit gegeven; de brief van Debye aan Telschow, waarvan sprake was, dateerde van 2 mei 1941. Debye had erin alsnog om verlof verzocht. Hij schreef: ‘Ich habe erklärt, dass ich nach wie vor an meinem früheren Entschluss festhalte und bereit bin, das Kaiser Wilhelm Institut für Physik und die Professur an der Universität wieder tatsächlich zu übernehmen, sobald Sie wieder in der Lage sind, mir die Möglichkeit der Durchführung der damit verbundenen Aufgaben nach den Bestimmungen meines alten Vertrages zu gewährleisten. Für die Zwischenzeit möchte ich um Urlaub bitten, im einzeln in solcher Weise geregelt, dass es Ihren und meinen resp. meiner Tochter Interessen entspricht.’504 Debye had op uitnodiging van de Duitse Konsul Hirschfeld zijn situatie en handelwijze toegelicht; het Deutsches Generalkonsulat maakte van dit gesprek op 12 juni 1941 een verslag. Er werd onder andere bericht dat Debye weliswaar geen afstand had willen doen van zijn Nederlandse staatsburgerschap, maar er desondanks ook begrip voor kon opbrengen dat zijn Berlijnse instituut voor de duur van de oorlog ter beschikking gesteld moest worden aan het Heereswaffenamt. Debye blijkt de chronologie rond zijn benoeming niet geheel conform de werkelijkheid te hebben beschreven en deed het voorkomen alsof men hem in de Verenigde Staten pas een leerstoel had aangeboden nadat Duitsland zijn vaderland was binnengevallen.
104
Daarnaast schoof hij zijn gezin naar voren als bewijs van zijn band met Duitsland. Als reden voor een eventuele terugkeer noemde hij: ‘(…) dass seine Ehefrau geborene Deutsche (Münchnerin) sei, seine Tochter jetzt noch in Deutschland lebe und, soviel er wisse, beim Propagandaministerium arbeite, und er selbst und sein ebenfalls an der Cornell University als Assistent tätiger Sohn die meiste Zeit ihres Lebens in Deutschland zugebracht hätten und deshalb sehr gern dort wieder leben und arbeiten möchten.’505 Vooral denkend aan de belangen van zijn achtergebleven familieleden, zei Debye bereid te zijn afstand te doen van een deel van het salaris, zolang de huur van de dienstwoning nog betaald kon worden en zijn dochter en schoonzus nog in hun levensonderhoud konden voorzien. Zijn privé-bibliotheek kon met zijn instemming deel blijven uitmaken van het instituut. Het Generalkonsulat berichtte bovendien dat op de Cornell University ‘vertraulich mit anderen geeigneten Professoren’ over Debye was gesproken. Daaruit was gebleken dat Debye in politiek opzicht zeer terughoudend optrad. Duidelijk was ook dat hij de bezetting van Nederland ‘verständlicherweise’ niet had begroet. Debyes 24-jarige zoon werd door sommigen op de campus zelfs voor een ‘nazi’ gehouden.506 Debyes dochter Mathilde – ook wel Maidi of Maida genoemd – die sinds januari 1941 als negentienjarige werkzaam was bij het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda, woonde, sinds het vertrek van haar vader, samen met haar tante in de directeurswoning.507 De reden waarom zij uiteindelijk niet evenals de rest van het gezin naar de Verenigde Staten is vertrokken, is niet bekend. Zij trouwde weliswaar op 26 maart 1942 met ene G. Saxinger, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij haar aanstaande echtgenoot al in 1940 kende. Nog op 29 juni 1940 stuurde mevrouw Debye vanuit Lausanne een telegram naar haar echtgenoot in Ithaca waaruit blijkt dat zij er op dat moment vanuit ging dat haar dochter zou meereizen.508 Waarschijn lijk heeft de persoonlijke band tussen Maidi Debye en haar tante, die vanaf haar jeugd het huishouden had gedaan, de doorslag gegeven. Vanuit de Verenigde Staten werd het voor Debye steeds moeilijker contact te houden met en zorg te dragen voor zijn achtergebleven dochter. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft was kennelijk de inzage toegestaan in enkele van zijn brieven die hij vanuit Ithaca naar zijn schoonzus had gestuurd. In een verslag daarvan werd vermeld dat Debye, waarschijnlijk denkend aan zijn bezoek aan het Generalkonsulat, in een brief van 22 mei 1941 had geconstateerd: ‘Was Dich Maida und Tante Lisi betrifft, so hoffe ich, alles getan zu haben, um Euch zu sichern bis Wiedersehen möglich wird.’509 Nadat op 1 april 1942 het Heereswaffenamt zijn onderzoekingen in het KaiserWilhelm-Institut für Physik staakte, en de laboratoria weer werden overgedragen aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, werd de positie van Debyes dochter precair. Heisenberg werd per 1 oktober 1942 benoemd tot ‘Direktor am Kaiser-Wilhelm105
Institut für Physik’ en vanaf dat moment maakten hij en zijn gezin, dat uit negen personen bestond, aanspraken op de naastgelegen directeurswoning.510 Over de overdracht van de woning vond op 13 mei 1942 een eerste gesprek plaats tussen de Generalverwaltung van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en Elisabeth Alberer, Debyes schoonzus en vertegenwoordiger.511 Nadat mevrouw Alberer weigerde de woning te verlaten, kwam het tot een proces. De Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft beklemtoonde daarbij dat de komst van Heisenberg naar Berlijn – en dus ook de overname van de dienstwoning – samenhing met een reeks van nieuwe ‘kriegsentscheidenden und kriegswichtigsten Aufgaben für das Oberkommando der Wehrmacht’.512 Het Amtsgericht Lichterfelde kwam op 10 maart 1943 tot een uitspraak: mevrouw Alberer diende de directeurswoning voor 31 maart aanstaande te ontruimen.513 Zij ging echter op 26 maart in hoger beroep.514 Zij ontving in deze periode steun van het Auswärtiges Amt. Opmerkend dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Debye een ‘illoyalen Haltung’ had ingenomen, werd in een brief aan het Reichserziehungsministerium gesteld: ‘Es handelt sich um einen der bedeutendsten lebenden Physiker dessen Name international bekannt ist. Daher wäre es wohl aus kulturpolitischen Gründen kaum erwünscht, wenn ein Wissenschaftler von solcher Bedeutung später darauf hinweisen könnte, das man Seine Angehörigen in Deutschland nicht nur aus der Wohnung gewiesen, sondern ihnen auch jedweden Unterhalt entzogen hätte.’515 Er werd daarbij nog opgemerkt dat het verzuim om zijn verlof tijdig te verlengen het enige was dat Debye verweten kon worden. Tot een uitspraak zou het niet meer komen doordat er, mede dankzij de bemiddeling van de Kanzlei des Führers, op 3 juli 1943 een schikking werd getroffen. Deze hield onder andere in dat de woning per 1 augustus 1943 ontruimd werd, dat aan Debyes achtergebleven familieleden per maand 400 RM zou worden overgemaakt en dat zij – in overleg met Heisenberg – aanspraken konden maken op de oogst van de fruitbomen in de tuin van de directeurswoning.516
106
Oorlogsrelevant onderzoek Het oorlogsrelevante onderzoek, waarvan Debye – ondanks zijn lidmaatschap van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung – had gepoogd zijn Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te vrijwaren, speelde bij zijn Amerikaanse ‘inburgering’ op impliciete wijze een cruciale rol. Niet alleen lichtte hij invloedrijke gesprekspartners als Tisdale, Weaver en Veblen in over het Duitse geheime militaire onderzoek op het gebied van de nucleaire fysica, maar hij nam zelf ook deel aan het in 1942 door de Amerikanen opgezette Synthetic Rubber Program. Dit programma, dat een belangrijke bijdrage leverde aan de Amerikaanse oorlogstechnologie, was opgezet nadat de Verenigde Staten op 7 december 1941 door Japan waren aangevallen, waardoor de toevoer van rubber uit Azië grotendeels was komen stil te liggen. Nog in de eerste maanden van zijn verblijf in de Verenigde Staten – op 21 maart 1940 – dineerde Debye met Veblen en besprak met hem de ontwikkelingen in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik.517 Veblen was kennelijk gealarmeerd. Op 23 maart 1940 stuurde hij Frank Aydelotte, de president van het prestigieuze Institute for Advanced Studies – het instituut waaraan op dat moment ook Einstein verbonden was – een brief. Hij berichtte daarin dat Debye hem informatie had verschaft over het explosieven-onderzoek dat op het punt stond verricht te worden in het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Hij schreef: ‘It is clear that the Nazi authorities hope to produce either a terrible explosive or a very compact and efficient source of power. We gather from Debye’s remarks that they have brought together in this Institute the best German nuclear and theoretical physicists, including Heisenberg, (…) The tremendous importance of the utilization of atomic energy, even if only partially successful, suggests that the matter should not be left in the hands of the European gangsters, especially at the present juncture in world history.’518 De precieze gevolgen van deze brief zijn onduidelijk. Bekend is wel dat Einstein al op 2 augustus 1939 een brief aan president Roosevelt had gestuurd, waarin hij wees op het belang het onderzoek naar nucleaire kettingreacties te financieren. Een tweede brief schreef hij op 7 maart 1940. Zonder Debye bij naam te noemen, vermeldde hij daarin onder andere dat het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik door de Duitse regering was overgenomen.519 Kort daarop – mei 1940 – in verscheen er in The New York Times een bericht van de journalist W.L. Laurence waarin melding werd gemaakt van het onderzoek naar ‘atomic power’ dat ‘feverishly’ plaats vond in de Kaiser-Wilhelm-Instituten te Berlijn: ‘The news has leaked out through higly reliable channels’.520 In december 1942 zou Debye zich voor het eerst publiekelijk uitlaten over het kernsplitsingsonderzoek. Hij deed dit tijdens een interview voor de Knickerbocker 107
Weekly, een weekblad met de ondertitel ‘Free Netherlands’, dat zich richtte op de Nederlanders in de Verenigde Staten. Hij liet, evenals tijdens zijn gesprekken met Tisdale en Weaver, merken niet te geloven in het zogenoemde ‘secret weapon’. Hij stelde: ‘The chances are infinitely against the development of any really new and astounding weapons, on either side in the present war. Any “new” weapons will only be developments of or improvements upon the present instruments of combat. There is nothing new under the sun, as far as science is concerned.’521 Tijdens het interview was Debye ook opmerkelijk openhartig over de geheimhouding rond het Amerikaanse onderzoek relevant voor de ‘the war’: ‘There are a lot of studies under way in this laboratory, he replied, but they are chemical secrets. Everything connected with this war is treated as a secret. A man gets a contract from the War Department, engages a few assistants and from that moment on everything goes on in a closed room. In the case of war work, no man here knows what another is doing. Only the central authorities in Washington know what is going on in all the laboratories of the nation.’522 Een project waarnaar Debye mogelijk indirect verwees betrof het polymerenonder zoek dat van belang was voor de productie van kunstrubber. Dit onderzoek, waarbij de ‘physical rather than the chemical properties of natural rubber’ het uitgangspunt waren, besprak hij kort in het Cornell Alumni News van december 1943. Hij zei dag en nacht te werken in het besef dat iedere ontdekking en verbetering – ‘most of the work is secret, of course’ – grote gevolgen kon hebben voor de duur van de oorlog.523 Het was voor Debye niet eenvoudig geweest een onderzoeksplaats in de context van het Rubber Reserve Program voor zichzelf te veroveren. In 1941 had hij – in samenwerking met de Bell Laboratories – op theoretisch niveau een bijdrage geleverd aan de verbetering van radarsystemen.524 Nadat de Verenigde Staten direct bij de Tweede Wereldoorlog betrokken waren geraakt, werd het onderzoek naar kunst rubber geïntensiveerd. Debye had aangeboden aan dit onderzoek deel te nemen maar werd aanvankelijk, omdat hij niet over de Amerikaanse nationaliteit beschikte, uitgesloten van de bijeenkomsten van het onderzoeksprogramma. W.O. Baker, die bij de Bell Laboratories werkzaam was geweest, herinnerde zich in 1977 dat dit pas veranderde nadat de ‘highest authorities’ hadden besloten dat Debye dergelijke bijeenkomsten kon bijwonen, onder voorwaarde dat hij vergezeld werd door een politieagent.525 Debyes openlijk beleden betrokkenheid bij de Amerikaanse oorlogsinspanning is een opmerkelijke omslag, gezien zijn eerdere weigering in Duitsland oorlogsrelevant onderzoek te verrichten.526 In zijn interview in de Knickerbocker Weekly kwam
108
hij hierop nog terug. Bij zijn Berlijnse onderzoeking had de voorwaarde gegolden dat hij ‘completely free of outside entanglements or interference’ te werk kon gaan. Hieraan zou, zo vertelde Debye, een eind gekomen zijn als hij het Duitse staatsburgerschap had aangenomen. In de Verenigde Staten voelde Debye zich intellectueel niet gehinderd door de autoriteiten. Hij zei het land, de instituties en de mensen te bewonderen en hij verrichtte er zonder problemen toepassingsgericht onderzoek:
Het is goed mogelijk dat Debyes publieke loyaliteitsverklaring aan de Verenigde Staten – in het artikel werd hij overigens neergezet als kosmopoliet, Nederlander en Maastrichtenaar – ook door strategische overwegingen was ingegeven. Zijn carrière in het Derde Rijk zorgde voor aanhoudende argwaan, en niet alleen in kringen van Duits-joodse wetenschappers die het Derde Rijk vanwege de rassenpolitiek hadden moeten verlaten. Mathilde Debye-Alberer schijnt in deze periode gesproken te hebben van een ‘whisper campaign’.528 De verschillende onderzoeksrapporten van de FBI – de eerste en uitvoerigste werd in de zomer van 1940 opgesteld – bevatten zeer uiteenlopende uitspraken van bestuurders en collega-wetenschappers over Debye en weerspiegelen bij uitstek de verschillen in waardering voor Debyes wetenschappelijke loop baan in het Derde Rijk. De directe aanleiding tot het eerste onderzoek was een brief aan de FBI van Samuel Goudsmit, de natuurkundige die op dat moment werkzaam was op het Physics Department van de University of Michigan. Hij meldde, mede namens enkele collega-wetenschappers, dat Debye in zijn nieuwe functie aan de Cornell University in aanraking zou kunnen komen met Debye op de cover van de Knickerbocker Weekly ‘national defence work’. Voor de FBI december 1942 109
Archief niod
‘Now in the long run you have to have this fundamental research. For it might be said that industrial research is like having a forest and cutting down trees, and that fundamental research is the planting of new trees. What we are doing now, in war time, is just cutting down trees because the practical problems are so pressing.’527
was dit reden tot ‘IMMEDIATE and EXPEDITIOUS attention’.529 Dat Debye op het punt stond toegang te krijgen tot de Bell Telephone Laboratories gaf de zaak nog een extra urgentie. Op 28 december 1940 werd het FBI-onderzoek afgerond en besloten dat Debye niet bij ‘classified’ onderzoek mocht worden toegelaten. Op 2 september 1941 vroegen vertegenwoordigers van de Bell Telephone Laboratories nogmaals toestem ming om Debye als ‘an alien’ bij hun onderzoek voor de marine te betrekken.530 Debye had ondertussen op 18 augustus 1941 zijn naturalisatie in gang gezet door een ‘declaration of intention’ te ondertekenen.531 Desondanks werd de Bell Telephone Laboratories op 29 december 1941 medegedeeld dat op basis van het FBI-onderzoek van het voorgaande jaar geconcludeerd kon worden dat Debye ‘should not be entrusted with any confidential Navy matter’.532 Debye had echter al vanaf 23 juni dat jaar als consultant op contractbasis voor de Bell Telephone Laboratories gewerkt.533 In april 1944 veranderde Debyes positie om onbekende redenen. Het War Department maakte toen aan de Bell Telephone Laboratories bekend dat er geen aanleiding meer was om Debye niet in te schakelen bij ‘aeronautical or classified contracts’.534 Albert Einstein was een belangrijke informant voor het FBI-onderzoek naar Debye. In september 1940 berichtte hij eerder dat jaar een brief te hebben ontvangen – nadat deze eerst door de Britse ‘censors’ was onderschept – van een zekere ‘Feadler’ uit Zwitserland. In de brief stond dat Debye in nauw persoonlijk contact had gestaan met Göring. Bovendien zou Feadler hebben geschreven dat Debye via Zwitserland naar de Verenigde Staten was gereisd, maar onderweg geen van zijn oude vrienden had bezocht. Einstein had gemeend dat de brief serieus genoeg was om de bestuurders van Cornell University er over in te lichten. Einstein vermeldde ook dat Debye bij hem per brief op het gebeurde had gereageerd. De FBI-agent noteerde: ‘EINSTEIN advised that he has never heard anything wrong concerning DEBYE but that he knows the man well enough not to trust him; that he EINSTEIN would accept things that DEBYE says as a scientist as being true but would not accept things that DEBYE says as a man as necessarily being true. (…) He said that it was his unbiased opinion that DEBYE should not be trusted with military secrets of the Unites States Government unless it has been first ascertained that DEBYE severed all relations with German officials which he EINSTEIN does not know.’535 Veel uitspraken in het FBI-rapport over Debye betroffen diens persoonlijkheid en vaak waren zij gebaseerd op geruchten of verouderde informatie. Persoonlijke indrukken werden nogal eens als een algemene karakteristiek voorgesteld. Bij mensen met wie Debye nauw persoonlijk contact, wetenschappelijk dan wel bestuurlijk, onderhield of had onderhouden leefde doorgaans een gunstige indruk. Weaver berichtte bijvoorbeeld begin oktober 1940 over Debye dat deze ‘a man of great integrity’ was. Hij beklemtoonde dat hoewel Debye zich in deze niet uitsprak, uit
110
al zijn activiteiten zijn ‘dislike for the present German Government’ bleek.536 James Franck, hoogleraar fysische chemie aan de Universiteit van Chicago, zei diezelfde maand Debye reeds meer dan dertig jaar te kennen. Hij vertelde de FBI dat Debye ‘certain Jewish refugies’ had bijgestaan toen zij door het nazi-regime werden vervolgd. Debye was volgens hem ‘a man of high character and ideals’ die bovendien de Duitse inval in Nederland sterk veroordeelde.537 Anderen koesterden ambivalente gevoelens ten opzichte van Debye. Kasimir Fajans, werkzaam bij de University of Michigan, noemde hem in september 1940 enerzijds eerlijk en betrouwbaar, maar beschreef hem anderzijds als iemand die uitsluitend geïnteresseerd was in de wetenschap en geen oog had voor politieke zaken. Hij herinnerde zich een gesprek met Debye uit 1934 waaruit duidelijk werd dat hij vol afkeer was van Hitler en zijn regime. Tijdens hun laatste ontmoeting in München in 1935 was dit nog steeds het geval. Maar volgens Fajans was Debye ‘thick skinned’. Dit bracht met zich mee dat hij kon aanvaarden wat er met zijn collega’s gebeurde, zolang zijn eigen positie maar niet in gevaar kwam. Fajans refereerde vervolgens ook aan de DPG-brief: ‘DR FAJANS recalled an instant where DEBYE was President of the German Physical Society and the German government ordered all Jews to be expelled from the society, as is the usual Nazi custom for all organizations. He stated that DEBYE wrote letters to the Jewish members of the society asking them to resign. Dr FAJANS stated that he was disappointed in this move by DEBYE as he thought DEBYE would have enough moral stamina to resign the Presidency of the society rather than write such letters to his close colleagues even under pressure.’538 Degenen die Debye op afstand hadden leren kennen, lieten zich daarentegen hoofdzakelijk kritisch over hem uit. James B. Conant, president van Harvard University, die bot had gevangen toen hij Debye in 1937 een positie aanbood, was bijvoorbeeld zeer op zijn hoede. Hij noemde Debye ‘an extremely clever man’ die zeker contacten met de ‘Nazi Government’ zou kunnen onderhouden.539 Anders gezegd; hij zou een spion kunnen zijn. Geen van de ondervraagden hield Debye voor een overtuigde nazi. Men achtte hem eerder gevaarlijk door zijn ongebondenheid. Roman Smoluchowski, werkzaam te Princeton University, omschreef Debye als ‘extremely mercenary as a scientist’. En ook Wolfgang Pauli refereerde aan Debye als een huurling en constateerde daarbij tevens dat hij niet te vertrouwen was. Een geheimagent kon hij niet zijn, zo merkte Pauli op, want daarvoor ontbrak het hem aan de benodigde moed.540 Bij het besluit Debye buiten te sluiten van ‘classified’ onderzoek speelde zijn verleden in Berlijn een grote rol. Het had hem bij een deel van zijn collega’s de reputatie van opportunist verschaft. Daarnaast zou Debye, eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten, nauwelijks uiting hebben gegeven aan vormen van oppositie. 111
Maar uiteindelijk gaf zijn familie de doorslag: zijn echtgenote en dochter werden door sommigen voorgesteld als nazi-sympathisanten.541 De aanwezigheid van familie in Duitsland maakte hem sowieso kwetsbaar. Charles P. Smith, hoogleraar chemie aan de Universiteit van Princeton, vertelde bijvoorbeeld eerst dat Debye in zijn Leipziger tijd geen enkele sympathie had kunnen opbrengen voor de nazi’s. Ook beklemtoonde hij er van overtuigd te zijn dat Debye niet in opdracht van de Duitse regering naar de Verenigde Staten was gekomen. Maar vervolgens wees hij op het gevaar dat er op zijn achtergebleven familieleden druk kon worden uitgeoefend.542 Een direct gevolg van het FBI-rapport was dat Debye gedurende de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten als ‘alien’ niet toegelaten kon worden bij het kernsplitsingonderzoek; een onderzoeksgebied waarbij hij in Duitsland aan de zijlijn wel betrokken was geweest.543 Over zijn reactie op de eerste atoombom vertelde zijn zoon in 2007: ‘I remember that my father and I heard about the atomic bomb, Hiroshima, my father said: “I am sorry that they ever found out how to do this”.’544 Zijn buitenstaanderspositie werd formeel opgeheven op 12 november 1946 toen hij zijn ‘Final Naturalization Papers’ ontving.545 Begin 1946 was Debye nog ondervraagd door twee ‘Special Agents’ van de FBI, waarbij ook werd teruggeblikt op zijn tijd bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik. Debye beschreef hoe vanaf 1937 de invloed van de staat er toenam terwijl die van de industrie afnam: Telschow had zich in deze context kunnen opwerken. Debye memoreerde dat toen de Wehrmacht Polen was binnengevallen het voor hem duidelijk was dat spoedig ook Nederland aan de beurt zou zijn. Hij startte daarom de voorbereidingen van zijn reis naar de Verenigde Staten met de ‘secret intention in mind of not returning to Germany’. Debye ging ook in op zijn contacten met Telschow na zijn aankomst in de Verenigde Staten. De agenten noteerden hierover: ‘Later, in the spring of 1940, he received a number of letters from TELSCHOW (…) advising him that he should return to Germany because his leave of absence for the lecture tour was about up, and unless he returned his salary would be discontinued. DEBYE stated that he never answered these letters, and heard no more from the Kaiser Wilhelm Institute or from anyone connected with it since the receipt of these letters from TELSCHOW’.546 Voor de historicus illustreert dit tekstfragment bij uitstek hoe Debye mensen een rad voor ogen kon draaien: in dit geval zowel bij Telschow als bij de twee speciale agenten van de FBI. Debye had Telschow immers geschreven deze brieven niet ontvangen te hebben. Debye zelf zal zeker gemeend hebben dat de ‘Umstände’ hem dwongen dit onware verhaal te vertellen, terwijl welbeschouwd eigenbelang prevaleerde. Openhartigheid over zijn contacten met het Deutsche Generalkonsulat, zou zijn moeizaam verworven positie in de Verenigde Staten immers in een keer hebben ondergraven. Debyes wens om problemen die hij niet de zijne achtte uit de
112
weg te gaan, en zijn gave om zich daartoe terug te trekken in gescheiden werelden, keerde zich tegen hem. Sterker nog: er was geen ontkomen meer aan. Debye zat tussen meerdere onverenigbare verhalen gevangen en kon nauwelijks meer over zijn eigen verleden in nazi-Duitsland praten zonder de historische werkelijkheid geweld aan te doen.
113
Slot Het nationaal-socialisme was een politieke ideologie die alle aspecten van het maatschappelijke leven probeerde te beïnvloeden. De wetenschap nam daarbij, met haar waarheidsaanspraken, een bijzondere plaats in. Voor de meeste natuurwetenschappers diende de beweging zich aanvankelijk aan als iets dat van buiten kwam. In de praktijk manifesteerde het nationaal-socialisme zich in diverse vormen, van radicaal tot gematigd, en dat op uiteenlopende momenten. Het gevolg was dat voor velen de confrontatie met het nationaal-socialisme vroeg of laat ook neerkwam op het zich rekenschap geven van de eigen positie en opvattingen. Voor Debye die zich als Nederlander in Duitse staatsdienst op basis van een in 1933 gecreëerde, en in 1936 nog eens bevestigde, uitzonderingsregel een comfortabele onbetrokkenheid kon permitteren, diende dit moment zich aan op 16 september 1939. Hem werd toen door de Generalsekretär Telschow van de Kaiser-WilhelmGesellschaft gemeld dat hij zijn werkzaamheden als directeur van het Berlijnse Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik alleen zou kunnen voortzetten als hij het Duitse staatsburgerschap zou aannemen. Debye werd op dat moment bekritiseerd door radicale nazi’s binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft – hij zou niet ‘eindeutig’ genoeg optreden – maar ook op handen gedragen door een ander deel van zijn naaste collega’s. Hij verkeerde in kringen die probeerden de positie van de Duitse natuurwetenschap in het Derde Rijk veilig te stellen. Antisemitische maatregelen werden hier, hoewel doorgaans met tegenzin, toch als onvermijdelijk aanvaard. Als wetenschapper maakte Debye geen onderscheid tussen joden en niet joden, terwijl hij zich in zijn hoedanigheid van wetenschapsorganisator opererend in een maatschappelijk-wetenschappelijke context tegelijkertijd zonder openlijk protest voegde in de scheiding van het ' joodse' en het ' niet-joodse'. Van hem als privé-persoon – de scheiding tussen de drie domeinen is enigszins arbitrair – zijn er enkele antisemitische uitspraken bekend. Die dateren echter van voor 1933 en er is nauwelijks reden aan te nemen dat deze uitingen van antisemitisme de alledaagse variant overschreden.547 Debye, als wetenschapper van uitzonderlijke statuur, kan niet begrepen worden als een natuurkundige die geïsoleerd functioneerde in zijn eigen intellectuele universum. Om zijn eigen centrale positie te bereiken en te behouden, had hij een uitgebreid netwerk ontwikkeld en bovendien aansluiting gezocht bij netwerken van anderen met zowel een wetenschappelijk als een bestuurlijk karakter. Hierbinnen
114
werd het eigen belang, zolang de wetenschappelijke continuïteit en vooruitgang maar gegarandeerd werden, als een vorm van algemeen belang beschouwd. Anders gezegd: als een algemeen erkend groot wetenschapper had hij al die jaren op eenzame hoogte onderzoek verricht en via de bouw van een nieuw laboratorium nieuw onderzoek voorbereid, om tegelijkertijd als spil te fungeren in bestuurlijke gremia en wetenschappelijke patronage- en mecenaatsystemen. Debye dient dan ook niet te worden gezien als wereldvreemde ‘Einzelgänger’ verdwaald in de Duitse wetenschap ten tijde van het Derde Rijk; hij was man van de wereld, flexibel en sociaal vaardig, die zowel autoritair als beheerst en soms ook slinks kon optreden en die zich liet leiden door binnen zijn netwerk geldende waarden als eer, trouw en plicht, schijnbaar zonder te beseffen dat deze waarden hem nauwelijks bescherming boden tegen betrokkenheid bij het nationaal-socialisme.548 Debyes handelen in de periode 1933-1940 werd in de eerste plaats bepaald door de negentiende-eeuwse positivistische wetenschapsopvatting waarin natuurkundig onderzoek zegeningen voor de mensheid genereerde.549 Terugkijkend vanuit het heden kan vastgesteld worden dat dit vooruitgangsideaal, waarbij wetenschap gesitueerd werd in een wereld zonder nationale vlaggen en grenzen, al ten tijde van de Eerste Wereldoorlog maar zeker tijdens het Derde Rijk werd ingehaald door de politiek-sociale werkelijkheid. De wetenschapsbeoefening had toen immers niet meer hoofdzakelijk een ethische betekenis, maar werd ook afgerekend op zijn politiek-sociale werking. In nazi-Duitsland moest de wetenschap praktisch inzetbaar zijn en bovendien een afspiegeling zijn van de germaans-Duitse volksaard; voor joodse wetenschappers was daarin geen plaats. Maar nazi-wetenschap, zo is uit het historische onderzoek van de laatste decennia gebleken, was niet uitsluitend pseudowetenschap. Ondanks de gedwongen migratie van joodse wetenschappers en ondanks de invloed van politieke carrièristen op de wetenschap, werd er op militair-technologisch gebied en in de context van de autarkiepolitiek grensverleggend onderzoek verricht. Toen na het uitbreken van de oorlog van Debye een duidelijk engagement met Duitsland en het Duitse toegepaste technisch-militaire onderzoek werd geëist - een voor hem onverteerbare positie omdat hij zijn eigen onderzoeksagenda niet meer zelf zou kunnen bepalen - vond hij een uitweg door een op wetenschappelijk plichtsbesef gebaseerde grens aan te geven. Deze viel toevalligerwijze samen met zijn loyaliteit aan Nederland. De vraag of Debye had kunnen voorzien dat zijn carrière in nazi-Duitsland dit eindpunt vroeg of laat zou bereiken, was en is moeilijk te beantwoorden; het antwoord zegt wellicht in de eerste plaats iets over het mensbeeld van de beschouwer. Was Debye 'te goeder trouw’, zoals de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst in 1941 constateerde?550 Of was Debye primair een opportunist, die probleemloos fundamentele concessies deed ten bate van zijn wetenschappelijke eigenbelang? Behoorde hij inderdaad tot de groep wetenschappers die, zoals Otto Warburg in 1938 meende, ‘rotten to the bone’ waren?551 115
Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt ten tweede dat Debye zich in de eerste jaren van het Derde Rijk engageerde met het streven de continuïteit van de Duitse wetenschap te waarborgen. Hij achtte dit belangrijker dan het uitspreken van principiële solidariteit met zijn joodse collega’s die werden geconfronteerd met een juridisch gesanctioneerde maatschappelijke segregatie, pesterijen en uiteindelijk ook geweld. Debye wilde als wetenschapper wel aan hun werk kunnen blijven refereren en was op praktisch niveau bereid hen te helpen. Tegelijkertijd manoeuvreerde hij zich in deze periode in het centrum van de wetenschappelijke macht. Dit was ook te danken aan het gegeven dat meerdere betrokkenen baat hadden bij zijn carrière. De mogelijkheden die Debye kreeg, hangen, los van zijn wetenschappelijke capaciteiten, samen met de behoefte binnen de kring van Duitse natuurwetenschappers om na het gedwongen vertrek van hun joodse collega's de normaliteit en internationaliteit van hun vak te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven. Deze behoefte leefde niet alleen bij wetenschappers uit Debyes netwerk – Planck en Sommerfeld – maar ook bij invloedrijke ministeriele ambtenaren. Vanuit het heden terugkijkend op Debyes carrière in het Derde Rijk lijkt de brief waarin hij de joodse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft opriep om bij hem hun uittreden bekend te maken, een zeer ingrijpend keerpunt. Dit zou zo geweest kunnen zijn omdat hij er als wetenschapsorganisator zijn bijna diplomatieke status mee ondergroef door betrokkenheid te tonen bij de Duitse binnenlandse politiek. De brief die Debye zich genoodzaakt voelde te versturen, was voor hem echter nauwelijks meer dan een bevestiging van een bestaande situatie die door de Duitse academische gemeenschap, of wat daarvan was overgebleven, als collectief reeds in 1933 was geaccepteerd - onder protest, met ambivalenties dan wel met instemming. Van directe dwang door zijn ambtelijke superieuren was bij het versturen van de brief geen sprake. Hoogstens had het Reichserziehungsministerium laten blijken dat eigen initiatief gewenst was en daarnaast was er pressie uitgeoefend door een groep radicale leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft. Dat Debye de positie van zijn joodse collega’s als een probleem van secundair belang beschouwde, blijkt ook uit zijn schaarse verklaringen over zijn verblijf in het Derde Rijk, waarin deze collega’s of zijn verzoek-tot-uittreden-brief van de Deutsche Physikalische Gesellschaft niet voorkomen. Centraal in zijn verklaringen staat de wijze waarop de nationaal-socialisten in 1939 zijn trouw aan de Duitse wetenschap verraden hebben; de ‘arisering’ van de wetenschap was een door hem toen al zes jaar – sinds 1933 – aanvaard gegeven. Debyes biograaf Fuoss citeerde in 1954 uit een verslag dat Debye over deze periode had opgesteld, en dat de toon zette voor veel van de latere beschrijvingen: ‘The positions, as usual, were lifetime positions. During the time the laboratory was still under construction. I received an offer from Harvard University, which I declined, because I did not feel free to quit before having finished what I had
116
undertaken to do. (...) The war broke out and one day without previous warning I was informed by Dr. Telschow from the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft that I could no longer enter the laboratory except by becoming a German citizen. I refused. I was advised by the Ministry of Education to stay at home and occupy myself writing a book. Instead, I was able to overcome the difficulties put in my way by different German authorities and to leave for the U.S.A. by way of Italy in order to give the Baker Lectures at Cornell University, to which I had been invited.’ 552 In het uitgebreide interview dat in 1962 werd afgenomen door T.S. Kuhn en G. Uhlenbeck, vertelde Debye, sprekend van ‘this business with the nazis’, min of meer hetzelfde: ‘Then one morning the administrator comes in and tells me he was very sorry but I could not go in the Institute anymore if I did not become a German citizen! And (…) I had to appear at the Ministry – and the representative at the Ministry said, “Oh, why don’t you stay home? You know you can write a book.” And I said, “No, I have an invitation to go to Cornell to give the Baker lectures (…) So that is what I did.”’553 In 1964 zou Debye, in een interview met Harriet A. Zuckerman, over zijn vertrek uit het Derde Rijk nogmaals in grotendeels dezelfde bewoordingen berichten; het was een anekdote geworden met een vaste structuur. In het interview, waarin veel aandacht uitging naar de wijze waarop Debye met zijn collega’s, al dan niet in teams, had samengewerkt en dat hem beviel omdat er geen ‘social things’ werden gevraagd, stelde Debye over zijn instituut en zijn vertrek uit Duitsland: ‘The trouble was that I had trouble with the Nazis, and then I could not use it any more. The Nazis came one day and told me – well that is a long story. First of all this was connected with my citizenship. (…) I had to ask the Queen for permission to accept this thing in Berlin, so that independent of that I would not lose my Dutch citizenship. (…) Then one good day after I build this Institute, the director of the Administration came to me and said he was very sorry, but now they needed the laboratory and I could not go in the laboratory anymore and use it any longer if I did not become a German citizen. I refused to do that. I said that I had an invitation to go to Cornell and give the Baker lectures and that I would go now.’554 In zijn standaardverhaal over de gebeurtenissen van eind 1939 in Berlijn deed Debye de waarheid maar gedeeltelijk recht: dat zijn beslissing naar de Verenigde Staten te reizen ook samen hing met een weigering ontslag te nemen en dat het een 117
tijdelijk verlof was geweest, werd bijvoorbeeld niet door hem vermeld. Aan zijn rol bij de gelijkschakeling van de Duitse natuurwetenschap of de militarisering van het fundamenteel natuurwetenschappelijke onderzoek werd evenmin gerefereerd. Heden ten dage komt de voorstelling van zaken waarbij Debye tot na het uitbreken van de oorlog in zijn laboratorium ongestoord onderzoek zou hebben kunnen doen, op het eerst gezicht nogal egocentrisch over. Er is dan ook wel geconcludeerd dat egoïsme een belangrijke karakteristiek was van Debye. Tekenend is de opmerking uit 1967 van Paul P. Ewald: ‘Debye was Debye and centered on Debye’.555 Anderen waren milder. Georg Busch stelde in 1985 nogal psychologiserend: ‘Debye wurde gelegentlich vorgeworfen, er sei zu lange im Dritten Reich geblieben und hätte sich dem nationalsozialistischen Regime gebeugt. Ich habe dafür keinerlei Anhaltspunkte gefunden. Im Übrigen glaube ich, dass Debye für seine Wissenschaft so intensiv lebte, dass er die politischen Geschehnisse verdrängte (…).’556 Tegen de verklaringsmodellen waarin egoïsme of vakmatige verblinding centraal staan, kan worden ingebracht dat Debye ten tijde van het Derde Rijk als wetenschapsorganisator midden in het onderzoeksleven heeft gestaan en zich daarmee ook engageerde. Het was bovendien zo dat zijn reputatie ernstig zou zijn geschaad, indien hij na 1945 had erkend dat hij vóór 1940 in het Derde Rijk carrière had gemaakt op basis van een zeker idealisme en behalve een wetenschappelijk ook een uitgebreid bestuurlijk netwerk had onderhouden. Nederlandse, Duitse en Amerikaanse perspectieven Debyes carrière in het Derde Rijk confronteert de historicus bij uitstek met het probleem hoe een individu beschouwd kan worden in relatie tot een maatschappij waarbinnen bepaalde collectieve idealen – zoals het nazisme of het antisemitisme – leidend zijn; zeker als aan deze idealen door de staat een legitiem karakter wordt gegeven, kunnen zij voor het betrokken individu een alibi zijn om zich niet verantwoordelijk te hoeven voelen voor de gevolgen van deze idealen, zelfs niet als deze in de praktijk uitermate gewelddadig uitpakken. Het is dan ook niet zonder reden dat in het slot van dit onderzoek naar Debyes rol en positie in het Derde Rijk de verhouding tussen idealen en praktijken een centrale positie is toebedeeld. Het begrip ‘opportunisme’, dat welbeschouwd een oordeel is, schiet voor het verwerven van kennis in deze te kort. Debyes carrière is immers in belangrijke mate het gevolg van het streven om binnen het nazisme voor de zuivere natuurwetenschap een plaats te veroveren die de Duitse wetenschappelijke traditie waardig was. Met zijn combinatie van wetenschappelijk idealisme en politiek-maatschappelijk pragmatisme behoorde Debye tot die groep van wetenschappers en ambtenaren die op basis van affiniteiten en ambivalenties een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan
118
de stabiliteit en het aanzien van het regime en die bovendien de anti-joodse maatregelen een aureool van normaliteit heeft gegeven. Debyes carrière in het Derde Rijk laat zich niet verklaren met de in de context van de Nederlandse bezettingsjaren zo klassiek geworden termen goed versus fout. Ook de zogenoemde grijstinten – feitelijk een combinatie van lichtere vormen van beide morele uitersten – kunnen geen verheldering verschaffen. Vanuit Debyes perspectief beschouwd, werd tijdens zijn verblijf in het Derde Rijk zijn vertrouwen in de zuivere wetenschap, en alle vormen van plichtsbetrachting en heilsverwachting die daarbij hoorden, op de proef gesteld. Dit vertrouwen bleef voor hem een leidraad en in eigen ogen kwam hij er, wellicht met enig kunst en vliegwerk, ongeschonden mee door het Derde Rijk. De vraag of het algemeen wetenschappelijk belang en zijn wetenschappelijk eigenbelang altijd wel waren samengevallen, werd door Debye niet – en door zijn tijdgenoten nauwelijks – gesteld. Tekenend is dat J. Schaepkens van Riemt, de voorzitter van het Maastrichter huldigingscomité, Debye in 1939 roemde als ‘Meester der cultuur, die de zuiverheid van den Geest bewaart’.557 Door sommige collega’s werd Debye in deze periode wel bekritiseerd als een opportunist maar dit gebeurde destijds alleen achter de coulissen. Dit gegeven confronteert de historicus van nu met de vraag waarom destijds de essentie van de tijdsproblemen anders werd gedefinieerd dan tegenwoordig zo voor de hand lijkt te liggen. Ter relativering van de vraag of Debye een ‘foute’ dan wel ‘goede’ wetenschapper was, wordt hier een beknopt overzicht gegeven van de drie belangrijkste nationale tradities in de publieke herinnering aan Debye. Maar eerst wordt ter verheldering een gedachte-experiment uitgevoerd. Hoe zou er in Nederland in de periode 1945-1946, de periode dat de zuivering op het scherp van de morele snede plaatsvond, met de nu beschikbare kennis en de toen vigerende, overigens niet onomstreden, morele criteria, die in het teken stonden van de nog verse ervaringen met de Duitse bezettingsmacht, over Debye geoordeeld zijn? Waarschijnlijk zou men tot de conclusie zijn gekomen dat Debye uit eigen belang concessies had gedaan en beloond werd voor zijn calculerende bereidheid tot samenwerking met het regime. In deze context was hem vermoedelijk vooral zijn Führer-eed, ondanks het voorbehoud dat hij daarbij heeft aangetekend, als uiting van Nederland onwaardig gedrag zwaar aangerekend. Hetzelfde geldt voor zijn lidmaatschap van de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, zo ook voor de verzoek-totuittreden-brief die hij in 1938 – ondertekend met ‘Heil Hitler’ – verstuurde. Maar aan verzachtende omstandigheden zou het niet ontbroken hebben. Wellicht pleitte het voor hem dat hij na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten was vertrokken en daar een wetenschappelijk-technische bijdrage had geleverd aan de geallieerde oorlogsinspanning. Dat hij geen partijlid was geweest en niet betrokken was geraakt bij wetenschappelijke propaganda voor het nationaal-socialisme, zou tot slot als argument a décharge gegolden kunnen heb119
ben. Mogelijk zouden enkele pleitbezorgers – Sack, Von Laue of Weaver – in dat kader brieven hebben geschreven. Het gegeven dat Debye zich thuis had gevoeld in het ‘vijandige’ Derde Rijk zou zijn zaak echter weer geen goed hebben gedaan. Toen bijvoorbeeld Debyes collega B. van der Waerden uit Leipzig in 1946 werd voorgedragen als hoogleraar der wis- en natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam verschenen er in de Nederlandse pers afkeurende berichten, die overigens vooral betrekking hadden op diens verblijf in Duitsland tijdens de bezettingsjaren en die niet tot een proces zouden leiden. In de voormalige verzetskrant Het Parool stond: ‘De wiskunde heeft geen vaderland, zegt U? Tot uw dienst, maar in Nederland moet van een hoogleeraar in de wiskunde anno 1946 worden verlangd, dat hij er wel een heeft, en dat hij zich dat tijdiger herinnert dan op den dag waarop zijn katheder in ’s vijands land hem te warm wordt onder zijn schoenen.’558 Naar welke richting de balans in 1946-1947 met betrekking tot Debye uiteindelijk zou zijn doorgeslagen, blijft een hypothetische kwestie; duidelijk is wel dat er in Nederland in de eerste naoorlogse berichten over Debye en zijn verblijf in het Derde Rijk geen vuiltje aan de lucht was. In de beschrijving van Debyes loopbaan van de hand van H.A. Kramers, die verscheen in 1946, werd over de politieke dimensie ervan met geen woord gesproken. De chronologie enig geweld aandoend, schreef Kramers: ‘Duitschland verliet hij in 1939, om voorgoed naar de Vereenigde Staten te vertrekken, waar hij gedurende kortere bezoeken vroeger wel meer geweest was.’559 In een interview voor de Gazet van Limburg in 1948 werd Debye vol regionalistische trots gevraagd of hij in de Verenigde Staten ook had meegewerkt aan de ‘onderzoekingen der atoomsplitsing’. Debyes onwaarachtige antwoord luidde: ‘Ik had dat natuurlijk wel kunnen doen – in Berlijn hadden we op dit gebied al onderzoekingen verricht – maar ik vond het als Nederlander toch niet juist. Bovendien had ik aan de Cornell University van Ithaca ander werk gevonden (...).’560 Het was in de jaren zestig dat Debye in natuurwetenschappelijke kringen bij sommigen bekend werd als een groot wetenschapper met een wonderlijk smetje. De toon zette E.J.W. Verwey in 1966 na Debyes overlijden in een voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen geschreven necrologie, waarin de invloed van de politiek op Debyes carrière niet alleen werd benoemd maar ook geproblematiseerd. Zonder op de details in te gaan, constateerde Verwey: ‘Debye’s sterke binding aan Duitsland, en misschien nog meer een merkwaardig gebrek aan politieke interesse, zijn hem bijna noodlottig geworden. Na 1933, het jaar waarin Niels Bohr de Duitse Universiteiten afreisde om te zien, wat hij voor de bedreigde (Joodse) physici kon doen, heeft Debye, (…) niet dadelijk begrepen, dat er voor hem geen plaats meer was in de Duitse physica. Na het uitbreken van
120
de oorlog heeft hij nog aan een anders onhoudbaar geworden situatie kunnen ontkomen.’561 Geheel in deze trant constateerde ook H.A.M. Snelders in 1979 over Debye dat diens verblijf tot 1940 in nazi-Duitsland een ‘vreemde zaak’ was, temeer omdat hij door zijn administratieve verplichtingen een groot deel van zijn tijd in contact stond met nazi-bureaucraten. Snelders twijfelde er niet aan dat Debye niets moest hebben van het nationaal-socialisme, maar ook hij sprak van een ‘merkwaardig gebrek aan politieke belangstelling’.562 Later zou Snelders nog over Debye constateren dat zijn verblijf in de Verenigde Staten de klemmende vraag ‘waarom hij ooit in NaziDuitsland heeft willen werken’ naar de achtergrond heeft geschoven. Ook merkte hij op dat Debye zich als Nederlander kennelijk niet verantwoordelijk voelde voor wat er in Duitsland gebeurde.563 Anderen zouden in deze periode achter de schermen over Debye spreken. C.J. Gorter gebruikt in 1967 ter aanduiding van zijn opstelling in het Derde Rijk voor het eerst het begrip ‘a-politiek’.564 In de jaren tachtig hebben vervolgens zowel H.B.G. Casimir als M. Dresden aandacht besteed aan Debyes Duitse loopbaan. Casimir vermeldde in zijn autobiografie dat Debye, die befaamd was om zijn gave om regeringsautoriteiten naar zijn hand te zetten, op zijn post was gebleven tot na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog; toen werd de toestand ‘zelfs voor Debye’ onhoudbaar.565 Dresden uitte zijn kritiek op meer expliciete wijze. Debye was zijns inziens zowel in wetenschappelijk als politiek opzicht een opportunist geweest: ‘He did not concern himself about things that could not be changed – and that obviously included the Nazi regime.’566 In de verschillende krantenberichten, biografische schetsen en levensberichten die na 1945 in Duitsland verschenen, was geen ruimte voor kritische noten. Ondanks de officiële denazificatie van de wetenschap, werden in de jaren na 1945 maar weinig natuurwetenschappers uit hun functie ontheven. In de context van zich herstellende wetenschappelijke netwerken werd ieder onwelkom verleden al snel verdrongen en was er nauwelijks ruimte voor een kritische verwerking.567 Binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft beperkte zich de zuivering in de eerste naoorlogse jaren bijvoorbeeld tot die personen die de carrières van anderen hadden gedwarsboomd. Zij die het nationaal-socialisme uit overtuiging gesteund hadden, gingen daarentegen vrijuit.568 Bij de Preußische Akademie der Wissenschaften, die op 1 juli 1946 onder auspiciën van het militaire Sovjetbestuur heropgericht werd als Deutsche Akademie der Wissenschaften, was er kennelijk gespeculeerd over de politieke sympathieën van Debye. In november 1949 – de DDR ontstond een maand eerder – werd er naar Debye een onderzoekje verricht. Een anonieme informant wist: ‘Debye, Peter. Herr Debye ist 1939 aus dem Kaiser Wilhelm-Institut für Physik ausgeschieden und in die USA gegangen. Herr Debye ist vermutlich politisch 121
früher der Deutschnationalen Partei innerlich nahe gestanden. Genaueres über die politische Einstellung des Herrn Debye ist mir nicht bekannt. 1.11.1949’569 Debyes lidmaatschap van de academie werd daarop gehandhaafd. Debye werd in deze jaren vooral voorgesteld als een aan Duitsland loyaal wetenschapper, die geen nazi was geweest en wiens vertrek te betreuren was, zonder dat er verder details werden toegelicht. Uit de transcripties van de in 1945 in Farm Hall geïnterneerde en door de Britse Secret Intelligence Service afgeluisterde Duitse atoomwetenschappers, blijkt dat voor hen de terugkeer van de Debye op dat moment nog steeds een optie was. Hahn noemde Debye tijdens een gesprek met Heisenberg op 15 september 1945 bovendien een ‘non-Nazi’.570 In zijn in 1946 verschenen artikel ‘Über die Arbeiten zur technischen Ausnützung der Atomenergie in Deutschland’ gaf Heisenberg vervolgens een beknopte weergave van de gang van zaken rond Debyes vertrek naar de Verenigde Staten. Hij schreef dat er in 1939 berichten binnen kwamen dat de Amerikanen geld ter beschikking hadden gesteld voor kernwapenonderzoek. Het Heereswaffenamt besloot daarop een Forschungsstelle in het leven te roepen, die zich op de ontwikkeling van kernenergie zou moeten gaan richten. Hij vervolgde: ‘Das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin Dahlem, sollte (…) zum wissenschaftlichen Zentrum der neuen Forschungsstelle gemacht werden. Es wurde daher unter Übergehung der rechte des Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft dem Heereswaffenamt unterstellt, was schließlich zum ausscheiden seines Leiters Debye führte, da Debye Holländer bleiben wollte und als solcher nicht unter dem Heereswaffenamt arbeiten konnte.’571 In 1950 werd Debye door de heropgerichte Deutsche Physikalische Gesellschaft de Max Planck-medaille toegekend. Debye kon daarbij, om onbekende redenen, niet aanwezig zijn, wat Sommerfeld, die de laudatio hield, zeer betreurde.572 In de rede werd op geen enkele wijze gerefereerd aan Debyes vertrek uit Duitsland. De betekenis was desondanks duidelijk: de uitreiking demonstreerde de herwonnen internationaliteit van de Duitse natuurwetenschap. Bovendien werd de prijs gebruikt om de wetenschappers die, om welke reden dan ook, tot migratie gedwongen waren geweest weer aan Duitsland te binden: in 1949 ontving Lise Meitner de medaille (samen met Otto Hahn) en in 1951 was de beurt aan James Franck (en Gustav Hertz). 573 Ter gelegenheid van Debyes zeventigste verjaardag in 1954 schreven enkele Duitse oud-collega’s artikelen over het leven en werken van Debye. Ook nu werd er aan de gang van zaken ten tijde van het Derde Rijk nauwelijks aandacht besteed. Von Laue memoreerde de band tussen Debye en Sommerfeld en stelde dat hun contact intensief bleef totdat in 1940 ‘die politischen Begebenheiten Debye zur Auswanderung in die Vereinigten Staaten veranlaßten’. Na 1945 had-
122
den zij hun correspondentie onmiddellijk weer gecontinueerd, aldus Von Laue.574 Debyes oud-assistent Wirtz schreef in 1954 het zeer te betreuren dat Debye niet meer in Duitsland woonachtig was: ‘Schmerzlich erinnern wir uns an jenen Tag Anfang 1940, als Debye, holländischer Staatangehöriger, sich unter dem Druck der Verhältnisse entschloß, die Leitung des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik niederzulegen und sich nach Amerika zu begeben.’575 In de daarop volgende jaren verschenen er in de Duitse pers berichten – steeds van dezelfde journalist E.H. Haux – waarin Debye als slachtoffer van het regime werd voorgesteld terwijl zijn vertrek naar de Verenigde Staten werd losgekoppeld van de daarvoor verantwoordelijke bureaucratieën. Dat het een tijdelijk verlof was geweest werd er evenmin bij vermeld. Zo stond er in 1964 in de Hannoverische Presse over Debye een bericht met als kop ‘Von der Gestapo vertrieben’.576 Enkele jaren eerder had in Der Tagesspiegel het verhaal gestaan dat Debye in het voorjaar van 1940 door Gestapo-agenten op Bahnhof Zoo zou zijn aangehouden. Ze hadden hem gedwongen het Duitse staatsburgerschap aan te nemen. De journalist vervolgde; ‘Der Herr bedankte sich mit eisiger Höflichkeit, kehrte auf der Stelle um und reiste in Seine Heimat zurück, um sich bald darauf nach Amerika zu begehen.’577 Het in 2000 verschenen artikel ‘Peter Debye – Ein Marco Polo der Wissenschaft’ van T. Beckers is het eerste onderzoek naar Debyes Duitse loopbaan, waarbij aan bronnenmateriaal meer betekenis werd gehecht dan aan persoonlijke herinneringen of mondelinge overlevering. Geheel conform het waardensysteem van Debyes voormalige Duitse wetenschappelijke netwerk, constateerde Beckers dat Debye in Duitsland zijn verantwoordelijkheid nam, niet hals over kop wilde vertrekken en dit in 1940 uiteindelijk wel deed omdat hij geen andere mogelijkheid meer zag; de DPG-brief werd in haar onderzoek niet vermeld.578 In de verschillende krantenberichten, biografische schetsen en necrologieën die na 1945 in de Verenigde Staten over Debye verschenen was uiteraard, in tegenstelling tot de Duitse berichten, geen sprake van verkapte gevoelens van spijt of schuld. Op een enkele uitzondering na werd Debye als wetenschapper én persoon geroemd; over zijn jaren in het Derde Rijk werd daarbij alleen in anekdotische termen gesproken met de nadruk op zijn verzet tegen ‘de nazi’s’. In 1952 werd Debye bijvoorbeeld naar aanleiding van zijn emeritaat vermeld in de rubriek ‘Education’ van Time. Over zijn migratie naar de Verenigde Staten schreef het weekblad: ‘(he) served as director of Berlin’s Max Planck Institute until the Nazis drove him out (“Stay at home and occupy yourself by writing a book”, they told him)’.579 In 1963 haalde Debye het nieuws omdat hem de Priestley Medal, de hoogste chemische onderscheiding van de Verenigde Staten, was toegekend. In het Ithaca Journal werd Debye omschreven als ‘a brilliant Dutch scientist who refused to be browbeaten by the Nazis at the outbreak of World War II’.580 Ter gelegenheid van Debyes tachtigste verjaardag in 1963 verscheen er een bericht over hem in de New York Herald Tribune waarin zijn confrontatie met het nationaal-socialisme geheel niet werd ge123
noemd; wel werd vermeld dat zijn laatste halteplaats in Europa Berlijn-Dahlem was geweest waar hij met geld van de Rockefeller Foundation een laboratorium had gebouwd.581 Negatieve opmerkingen werden voor zover bekend alleen achter de schermen gemaakt. Paul S. Epstein, een van de joodse leerlingen van Sommerfeld, die in 1921 naar de Verenigde Staten emigreerde, noemde Debye in 1965 tijdens een interview ‘very selfcentered’. Ook zette hij hem neer als een man zonder cultuur: ‘(…) he was from a pretty low social stratum and had no general education’. De gang van zaken rond Debyes komst naar de Verenigde Staten werd door Epstein echter niet besproken.582 Uiteraard waren er geen kritische geluiden te horen in de naar aanleiding van zijn overlijden geschreven necrologieën, in tegendeel. Het meest lovend was zijn leerling I.B. Bengelsdorf die Debye ‘a living legend’ en ‘one of the scientific giants of the 20th century’ noemde. Over diens migratie stelde hij, zonder te vermelden dat Debye pas na aankomst in de Verenigde Staten besloot aldaar te blijven: ‘And so, at the age of 55, Debye decided to leave the Third Reich. Great Jewish scientists had no choice; they had to leave Hitler’s Germany. For a non-Jewish scientist like Debye, the decision was voluntary and a matter of great personal courage.’583 In de Verenigde Staten werd in de decennia volgend op Debyes overlijden, geen diepgravend biografisch onderzoek naar hem verricht. In 1974 werd hij in een Cornell University Newsletter nog wel een ‘refugee from Nazi oppression’ genoemd.584 Ook werd er in deze periode gepubliceerd over zijn bijdrage aan het rubberonderzoek en zijn rol als informant over het Duitse atoomprogramma. Waar het gaat om de beweegredenen van Debyes migratie, vormen de niet gepubliceerde memoires van Weaver uit 1962 een relevante bron. Hij herinnerde zich hierin de persoonlijke gesprekken die hij in de jaren dertig voerde met Debye en Heisenberg en riep op tot terughoudendheid bij het beoordelen van hun uiteenlopende besluiten. Hij schreef hierover: ‘It was most interesting to meet Peter Debye (…) to meet Heisenberg (…) and wonder how long they were going to be able to remain. In the case of Debye, the answer was, of course, that he left fairly soon after that and has had a long and brilliant and exceedingly productive career in the United States at Cornell University. Heisenberg chose to remain. And I think from the outside one can never criticize these decisions, because one has to recognize that one never really understands these decisions; one never knows all of the elements which have entered into them.’585
124
De waardering voor Debye blijkt in de tweede helft van de twintigste eeuw in de verschillende nationale contexten nogal uiteen gelopen te hebben. Waar er in Nederland, in aansluiting op de verwarring die in 1941 de aanleiding had gegeven tot het onderzoek van de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst, in de jaren zestig de eerste voorzichtige publieke kritiek werd geuit, bleef iets vergelijkbaars in Duitsland achterwege. Zonder al te diep in het verleden te graven, werd door de Duitse natuurkundigen gepoogd Debye weer één van hen te maken. In de Verenigde Staten tenslotte werd Debye hoofdzakelijk gevierd als een great scientist, terwijl over zijn vertrek uit nazi-Duitsland hoofdzakelijk in termen van moed en rechtschapenheid werd gesproken. De belangrijkste overeenkomst tussen de verschillende tradities is dat het naast journalisten vooral vakgenoten waren die over Debye schreven. Er ontstond aldus over Debye en zijn vertrek uit het Derde Rijk een ‘transnationaal’ wetenschappelijk ‘familiealbum’ waarin een ideaalbeeld werd gekoesterd. Dat achter dit beeld, een veel complexer verhaal met scherpe kanten schuilging, zou - eenmaal blootgelegd door een buitenstaander, en ook nog eens op onzorgvuldige wijze - bij diezelfde vakgenoten hard aankomen; er werd hen een grootheid ontnomen.586 In naam der wetenschap? De analyse van de verschillende nationale beeldvormingstradities rond Debye en zijn migratie vanuit het Derde Rijk naar de Verenigde Staten is vooral verhelderend, wanneer deze gecontrasteerd wordt met een gedetailleerde en in bronnenonderzoek gefundeerde weergave van de gang van zaken. Een antwoord op de vraag of Debye primair in naam der wetenschap of uit eigenbelang handelde, is daarmee natuurlijk nog niet gegeven. Een belangrijke hiermee samenhangende kwestie is de betekenis van het streven naar het behoud van de eigen wetenschappelijke autonomie. Debyes carrière kan deels als een vlucht naar voren en weg van politieke bemoeienissen worden verklaard. De positie van de directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut was immers, zeker omdat er sprake was van buitenlandse financiering, bijna onaantastbaar. Dit vluchtperspectief verklaart ook waarom de machtsconcentratie rond Debye tegenreacties opriep; zijn speelruimte nam aan het einde van de jaren dertig af en meer en meer werd er, juist van hem, verwacht stelling te nemen in politieke kwesties. De gevolgen van de toenemende ‘mobilisering’ van het Duitse ambtelijke systeem in de context van het Vierjahresplan van 1936 en het wegvallen van vertrouwde contactpersonen als Friedrich Glum in 1936 en Max Planck in 1937 waren voor Debye duidelijk merkbaar. Toch doet deze interpretatie niet geheel recht aan de historische werkelijkheid. Het is inderdaad zo dat Debye politieke activiteiten, die zich langdurig leken te beperken tot wetenschapsorganisatorische zaken, door zijn hoge positie kon afdoen als bijzaken, die hem van zijn echte werk afleidden. Maar belangrijker is het gegeven dat de mogelijkheden die Debye kreeg, ook los van zijn capaciteiten, samenhingen 125
met de behoefte om na het gedwongen vertrek van de joodse natuurkundigen de normaliteit en internationaliteit binnen de Duitse natuurwetenschap te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven. Het was een behoefte die zowel leefde bij wetenschappers als Planck en Sommerfeld als bij invloedrijke ambtenaren bij de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en het Reichserziehungsministerium. Het was een context waarin Debye zijn eigenbelang, zolang de wetenschappelijke continuïteit en vooruitgang maar gegarandeerd werden, als een vorm van algemeen belang kon beschouwen. Na door Planck op een prestigieuze en invloedrijke post te zijn geplaatst, was hij dan ook gematigd positief over de politiek-sociale ontwikkelingen in het Derde Rijk. Voordien had hij zich in Leipzig, mede dankzij een verblijf van een half jaar in Luik, van die ontwikkelingen redelijk afzijdig kunnen houden. Debye zelf meende tijdens zijn verblijf in het Derde Rijk dat zijn ideaal voor het goede en de wetenschap te leven zelden in het gedrang kwam. Cruciaal element van dit zelfbeeld was zijn status als buitenstaander, een positie die hem het aureool leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de weliswaar internationale, maar vooral in Duitsland gefundeerde wetenschap. In een korte nota van de Rockefeller Foundation van oktober 1939 werd Debye dan ook getypeerd als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland een ‘rather unusual position’ bekleedde. Onder verwijzing naar de twee Besluiten van Wilhelmina van 1935, waarbij Debye, conform de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892, met behoud van de Nederlandse nationaliteit het verlof kreeg om in Duitse staatsdienst te treden, werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic status’ was verleend. Debye zelf zal tijdens zijn loopbaan in het Derde Rijk gemeend hebben niet daadwerkelijk met de nationaal-socialisten te hebben kunnen samenwerken omdat er in zijn rol als wetenschapper, vanuit eigen perspectief beschouwd, niemand boven hem stond. Om zijn positie te handhaven, en om de hem geboden onderzoeksmogelijkheden volledig te kunnen benutten, had hij wel aanvaard als wetenschapsorganisator met de stroom mee te moeten zwemmen. Hij sprak daarbij zelfs van ‘morele’ dwang. Het pragmatisme of formalisme dat zijn coöperatie kenmerkte, stelde hij nogal eens voor als een principiële handeling, een uiting van plichtsbetrachting of van redelijkheid, zelfs als het ging om anti-joodse maatregelen. Dat aan het einde van de jaren dertig het net van het toegepast, militair natuurkundig onderzoek zich steeds nauwer rond hem sloot, heeft Debye zeker onder ogen gezien. Hij beleed er soms zelf afstandelijke lippendienst aan. Het was de periode dat Debye zich meer en meer op zijn eigen werkzaamheden in het laboratorium concentreerde. In 1938 zei hij dan ook tijdens een vertrouwelijk gesprek in Berlijn nog twee jaar onderzoek te willen doen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij toentertijd de waarde van zijn eigen onderzoek in militaire termen heeft gedefinieerd. Van oppositie tegen het nazisme kan met betrekking tot Debye niet gesproken worden. Wel waren er momenten van weerstand, maar die hadden een
126
multi-interpretabel karakter. Ze hingen samen met een door Debye ontwikkeld survival-mechanisme van meerduidigheid en werden primair ingegeven door het handhaven van de belangen van zijn Duitse wetenschappelijke netwerk; uiteindelijk stelde hij er ook zijn eigen positie mee veilig. Zowel zijn steun aan de strijd tegen de Deutsche Physik als zijn hulp aan tot emigratie gedwongen joodse collega’s als Sack en Meitner is mede vanuit dit perspectief te verklaren. Op basis van dit rapport waarin voor het eerst zowel Duitse, Amerikaanse als Nederlandse bronnen zijn geraadpleegd, kan geconstateerd worden dat Debye na zijn aankomst in de Verenigde Staten met reden een opportunist is genoemd. Het is gebleken dat hij zich zowel in het Derde Rijk als in de Verenigde Staten loyaal toonde aan het heersende politieke systeem, terwijl hij tegelijkertijd een achterdeur openhield: in het Derde Rijk door zijn Nederlandse staatsburgerschap aan te houden, in de Verenigde Staten door te pogen via het Auswärtige Amt in het geheim enige contacten met nazi-Duitsland te onderhouden; dit laatste was ook ingegeven door zijn loyaliteit aan zijn in Berlijn achtergebleven dochter. Maar Debye was meer dan een opportunist alleen: in de loop van zijn carrière verbond hij de wetenschapsbeoefening aan verschillende idealen zoals het internationalisme, het Duitse en Nederlandse nationalisme en de Amerikaanse War Effort. Dit leidt tot de vraag of Debye als wetenschapper werkelijk in de ban was van dergelijke idealen of er hoofdzakelijk calculerend mee omging. Een historicus kan hier geen gefundeerd antwoord op geven. Hier betaalt zich het door Debye ten tijde van het Derde Rijk ontwikkelde survivalmechanisme van meerduidigheid nogmaals uit. Het stelde hem samen met zijn grote overtuigingskracht in het Derde Rijk langdurig in staat om zijn positie te handhaven.
127
128
Noten
november 1939’, Archief Huldigingscomité prof. dr. P. Debye (21.178), dossier 7, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maasticht.
Inleiding
12 W.E. Grunden e.a., ‘Laying the Foundation for Wartime research: A Comparative Overview of Science Mobilisation in National Socialist Germany, Japan and the Soviet Union’, in: C. Sachse en M. Walker ed., Politics and Science in Wartime: Comparative International Perspectives on the Kaiser Wilhelm Institute, Osiris 20 (2005) 79-130, aldaar 81-92.
1 H.S. Sack, B. Widom en S.H. Bauer, ‘Tribute to P.J.W. Debye’, Cornell News (1967) 16-19. Zie ook: M. Davies, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye (1884-1966), in: J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes ed., Great Solid State Physicists of the 20th Century (New Jersey 2003) 148-221, aldaar 198-199. 2 P.J.W. Debye, ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff in der Theorie der Strahlung’, Annalen der Physik 33 (1910) 1427-1434.
13 Voor de groei van het aantal instituten verbonden aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, zie: C. Sachse en M. Walker ed. (2005) 2-3; K. Macrakis, Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi Germany (New York 1993) 204.
3 D. Hoffmann, Peter Debye (1884-1966). Ein Dossier. Preprint 314 – Max-Planck-Institut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2006) 5.
14 R.E. Doel, D. Hoffmann en N. Krementsov, ‘National States and International Science. A Comparative History of International Science Congresses in Hitler’s Germany, Stalins Russia, and Cold War United States’, in: C. Sachse en M. Walker ed. (2005) 49-76.
4 P.J.W. Debye, Polare Molekeln (Leipzig 1929). 5 D. Hoffmann (2006) 5. 6 Ibidem. Voor een helder en beknopt overzicht van Debyes wetenschappelijke verdiensten, zie: E. Courtens, (2003) 140-144. Zie ook: M. Davies, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye: 1884-1966’, Biographical Memoirs of Fellows of The Royal Society 16 (1970) 175-232; C.P. Smyth, ‘Debye, Peter Joseph William’, in: P. Cabanis en H. von Dechen ed., Dictionary of Scientific Biography (New York 1971) 617-621.
15 P. Debye, ‘Preface’, in: A.J. Barnouw en B. Landheer ed., The contribution of Holland to the Sciences (New York 1943) V-VI. 16 M. Eckert e.a. ed., Geheimrat Sommerfeld – Theoretischer Physiker. Eine Dokumentation aus seinem Nachlass (München 1984) 132.
7 Debye aan Sommerfeld, Utrecht 3-11-1912. HS 1977-28/A61, Archiv Deutsches Museum.
17 Voor deze emigratie, zie onder andere: U. Deichman, ‘The Expulsion of Jewish Chemists and Biochemists from Academia in Nazi Germany’, Perspectives on Science 7 (1999) 1-86; M. Schüring, Minervas verstoßene Kinder. Vertriebene Wissenschaftler und die Vergangenheitspolitik der MaxPlanck-Gesellschaft (Göttingen 2006).
8 In 1920 werd de Nederlandse nationaliteit van het gezin, bij aanvatting van de werkzaamheden in Zürich, officieel bevestigd. Zie: ‘Certificat de Nationalité’, uitgereikt door de Nederlandse consul te Zürich aan P.J.W. Debye en diens echtgenote Mathilde Debye-Alberer, op 20-8-1920. Het certificaat betrof ook Peter Paul Rupprecht Debye (geboren 7-3-1916), en werd later ook geldig gemaakt voor Mathilde Maria Gabrielle Edeltraut Debye (8-3-1921). Zie dossier 10505, Ministerie van Justitie 1915-1955, Nationaal Archief Den Haag.
18 K. Hentschel ed., Physics and National Socialism. An Anthology of Primary Sources (Basel 1996) LXII-LXIii. Zie ook: R. Erichsen, ‘Emigrantenhilfe von Emigranten – Die Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler im Ausland’, Exil: Forschung, Erkenntnisse, Ergebnisse 14-2 (1994) 51-69; P.K. Hoch, ‘The Reception of Central European Refugee Physicists of the 1930s: USSR, UK, US’, Annals of Science 40 (1983) 217-246.
9 Voor een onvolledig overzicht zie: E. Courtens (2003) 145-146. 10 ‘Nederland’s Tien Grootste Figuren’, Haagsche Post 15-4-1939.
19 E.Y. Hartshorne, German Universities and National Socialism (Londen 1937) inlegblad.
11 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken (…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9
20 Vergelijk met: J. Noakes, ‘The ivory tower
129
N. Debye, ‘Brief van kleinzoon Debye’, Natuurwetenschap & Techiek 4 (2006); ‘Nobelpreisträger mit schmutzigen Händen?’, Göttinger Zeitung 25-11-2006; H.D. Abruňa, Decision Cornell University (Ithaca 2006); ‘Voreilige Konsequenzen’, Physik Journal 5-5 (2006) 7-8.
under siege: German universities in the Third Reich’, Journal of European Studies XXII (1993) 371-407, aldaar 379. 21 K. Hentschel ed. (1996) LVIII-LIX. 22 Dr. K. Mey aan Gauvereine und Ortsgruppen der DPG, 27-2-1934. Iii 19 1011, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
33 Als zodanig zal het kunnen dienen als basis voor verdere besluitvorming met betrekking tot de omgang met de verschillende vormen van eerbetoon aan Debye. Het betreft hier onder andere de zogenoemde Adviescommissie Terlouw, die op basis van het rapport een advies zal geven over de ‘wenselijkheid of onwenselijkheid ten aanzien van het gebruik van de naam van Debye’. Gezamenlijk persbericht Universiteit Maastricht en Universiteit Utrecht, 15 mei 2007: Adviescommissie ingesteld over naamgebruik Debye.
23 29-6-2006, M.J.A. van der Hoeven aan J.C.H. Blom, correspondentiearchief Niod. 24 Voor kritische recensies van Rispens studie, zie: H. de Lang, ‘De “Affaire Debye”’, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde juli (2006) 220-225; J. van Dongen, ‘Einstein en Nederland. De rol van de omstreden Nobelprijswinnaar Peter Debye verdient meer’, ABG 57 (2006) 9-12. Voor een overzicht van het gevoerde debat, zie: G. van Ginkel en C. Bremen, ‘Die Kontroverse um “Aachens berühmtesten Schüler”: Peter Debye’, Zeitschrift des Aachener Geschichtsvereins 109 (2007) i.p. Zie ook: D. Hoffmann, ‘Peter Debye (1884-1966) – Ein typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’, Gewina 29 (2006) 141-168, aldaar 141.
34 Vergelijk met: M. Baud, Militair geweld, burgerlijke verantwoordelijkheid. Argentijnse en Nederlandse perspectieven op het militaire bewind in Argentinië (Den Haag 2001) 175. 35 Het betreft hier de persona-benadering, zie; W. Frijhoff, ‘Biografie en wetenschapsgeschiedenis. Kansen en grenzen van een alliantie’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 29-2 (2003) 225-244, aldaar 234.
25 S.I. Rispens, Einstein in Nederland (Amsterdam 2006) 51 en 159. 26 Zie: ‘Peter Debye nog niet in de ban’, Trouw 23-1-2006, pag. 5.
36 Lorenz spreekt met betrekking tot de Duitse geschiedschrijving over het nationaal-socialisme van een ‘biografische Wende’ in de periode na 1990, zie: C. Lorenz, ‘Nationalsozialismus, Zweiter Weltkrieg und Geschichtsschreibung’, Zentrum für Niederlande Studien. Jahrbuch 16 (2005) 159-170, aldaar 169-170.
27 7-2-2006, J.C.H. Blom aan H.W. Gispen, correspondentiearchief NIOD. 28 16-2-2006, ‘Opgeroepen beeld moeilijk verenig baar met voorbeeldfunctie UM’, Persbericht Universiteit Maastricht 16-2-2006; ‘Universiteit Utrecht ziet af van naamgeving’, Persbericht Universiteit Utrecht 16-2-2006.
37 ‘Prof. Dr P.J.W. Debye – Eeredoctor der universiteit van Sofia’, De Tijd 19 mei 1939. 38 De informatie werd ingewonnen in Washington en was afkomstig van ‘van Houten en Boetzelaer’, die Debye uit Berlijn kenden. Zie: 18-7-1941, minister van Justitie, namens de Centrale Inlichtingendienst, aan de minister van Buitenlandse Zaken; 18-4-1941, Loudon, gezant te Washington aan de minister van Buitenlandse Zaken; 19-8-1941, Buitenlandse Zaken aan Justitie. 12454/12461, Ministerie van Justitie te Londen, Nationaal Archief Den Haag.
29 S.I. Rispens, ‘Nobelprijswinnaar met vuile handen’, Vrij Nederland 28-1-2006; S. Rozendaal, ‘Debye was niet fout’, Elsevier 29-7-2006. 30 G. van Ginkel, Prof. Peter J.W. Debye (1884-1966) in 1935-1945. Brilliant scientist. Gifted teacher (Utrecht 2006) 17, 22, 64 en 83. 31 Ibidem 9 en 110. 32 Zie bijvoorbeeld: ‘Fallen from Grace’, Science 311-5765 (2006) 1239; G.C. Altschuler, ‘The convictions of Peter Debye’, Daedalus. Journal of the American Academy of Arts & Sciences Fall (2006) 96-103; ‘Nachrichten’, Bunsenmagazin 9-3 (2007) 108-112;
39 Voor deze ontwikkeling in de ‘collectieve herinnering’ aan de bezettingsjaren, zie: F. van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen 1995); I. de Haan, Na de Ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging
130
49 C. Sachse en M. Walker (2005) 1, 9 en 20.
in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997). Zie ook: G. van Meershoek, ‘Driedeling als dwangbuis. Over het onderzoek naar de vervolging van joden in Nederland’, in: C. Kristel ed., Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland (Amsterdam 2003) 144-161.
50 Zie bijvoorbeeld: M. Grüttner, ‘Wissenschaft’, in: W. Benz, H. Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 135-152, aldaar 149. 51 Voor een vroege uiting van deze these, zie: S. Goudsmit, Alsos: the failure in German science (London 1947).
40 Naar de gevolgen van de anti-establishment beweging in de jaren zestig voor de ethische dan wel politieke betekenis van de wetenschap is in Nederland nog geen onderzoek verricht. Voor enkele opmerkingen over de ethische betekenis van de natuurwetenschappen, zie: H. Mehrtens, ‘Kollaborationsverhältnisse: Natur- und Technikwissenschaften im NS-Staat und ihre Historie’, in: C. Meinel en P. Voswinckel ed., Medizin, Naturwissen schaft, Technik und Nationalsozialismus: Kontinuitäten und Diskontinuitäten (Stuttgart 1994) 13-32.
52 K. Macrakis, Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi Germany (New York 1993) 199-202. 53 Voor kritiek op deze benadering, zie; C. Sachse, ‘Visionen, Expertisen, Kooperationen. Forschen für das Dritte Reich – Beispiele aus der Kaiser-WilhelmGesellschaft’, in: G. Hirschfeld en T. Jersak ed., Karrieren im Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und Distanz (Frankfurt 2004) 265-290, aldaar 265-266.
41 B. de Graaff, Op de klippen of door de vaargeul. De omgang van de historicus met (genocidaal) slachtofferschap (Amsterdam 2006) 76.
54 A.D. Beyerchen, Scientists under Hitler. Politics and the Physics Community in the Third Reich (New Haven 1977); J.L. Heilbron, The Dilemmas of an Upright Man. Max Planck as Spokesman for German Science (Berkeley 1986). Voor een kritische analyse van de benadering van deze twee studies, zie: R.H. Beyler, ‘Rahmenbedingungen und Autoritäten der Physikergemeinschaft im Dritten Reich’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung (Weinheim 2007) 59-90, aldaar 67-68.
42 H. Welzer, S. Moller en K. Tschuggnall, ’Opa war kein Nazi’. Nationalsozialismus und Holocaust im Familiengedächtnis (Frankfurt 2002) 81-85 43 Een vergelijkbaar mechanisme is ook waar te nemen in de archeologische wetenschap, zie: M. Eickhoff, ‘German archaeology and National Socialism. Some historiographical remarks’, Archaeological Dialogues 12-1 (2005) 73-90, aldaar 74-75.
55 Walker gebruikt het woord ‘collaboration’ dat in de VS in tegenstelling tot Europa een neutraal woord is en ‘samenwerking’ betekent. Zie: M. Walker, German National Socialism and the Quest for Nuclear Power (Cambridge 1989) 229 en 233. Voor de misverstanden die hieruit kunnen voortkomen, zie: K. Hildebrand, Das Dritte Reich (Oldenburg 2003) 251. Voor een populaire versie van Walkers studie, zie: M. Walker, Nazi Science. Myth, Truth and the German Atomic Bomb (Cambrigde 1995). Voor Heisenberg, zie ook: D.C. Cassidy, Uncertainty. The life and science of Werner Heisenberg (New York 1992) 510-511.
44 H. Mehrtens, (1994) 21 en 24. 45 C. Sachse en M. Walker (2005) 19. 46 Voor een beknopte analyse van het succesvolle ‘Faschisierungsprozess’, zie: N. Frei, ‘”Volksgemeinschaft”. Erfahrungsgeschichte und Lebenswirklichkeit der Hitler-Zeit’, 1945 und wir. Das Dritte Reich im Bewusstsein der Deutschen (München 2005) 107-128, aldaar 112-116. 47 U. Herbert, ‘Wer waren die Nationalsozialisten? Typologien des politischen Verhaltens der NS-Staat’, in: G. Hirschfeld en T. Jersak ed., Karrieren im Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und Distanz (Frankfurt 2004) 17-42, aldaar 38.
56 K. Hentschel ed. (1996) LXXVI-LXXVII. 57 Voor dit programma, zie: http://www.mpiwgberlin.mpg.de/Kwg/index.htm (geraadpleegd op 20-8-2007). : Zie ook: D. Kaufman ed., Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung 2 Bände (Göttingen 2000);
48 Ibidem 21-22, 25-26 en 35-39. Zie ook: V.R. Remmert, ‘What’s Nazi about Nazi Science? Recent Trends in the History of Science in Nazi Germany’, Perspectives on Science 12-4 (2004) 454-475.
131
58 D. Kaufman, Band I (2000) 15-16.
Jaarboek der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1966-1967) 341-348.
59 Zie: W.E. Grunden e.a., (2005) 79-130, aldaar 87-88. Zie ook: A. Przyrembel, ‘Friedrich Glum und Ernst Telschow. Die Generalsekretäre der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft: Handlungsfelder und Handlungsoptionen der “Verwaltenden” von Wissen während des Nationalsozialismus’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der KaiserWilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’ Ergebnisse 20 (Berlin 2004).
64 Zie: J. Schotman, ‘De jeugd van Peter Debije in Maastricht’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 11-30. Zie ook: J.L. Schotman-Veldman, Verslag van het onderzoek betreffende leven en werk van Peter J.W. Debye (18841966) (1972), Debye Archief Niod. Het werkarchief van mw Schotman bevindt zich in het Regionaal Historisch Centrum Limburg.
60 Over het door Debye in Berlijn opgebouwde en achtergelaten laboratorium verscheen wel een studie: M. Walker, ‘Eine Waffenschmiede. Kernwaffenund Reaktorforschung am Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’ Ergebnisse 26 (Berlin 2005).
65 E.J.W. Verwey, ‘P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1966)’, Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen (1966-1967) 341-348, aldaar 343. Zie ook: M. Davies, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye (1884-1966), in: J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes ed., Great Solid State Physicists of the 20th Century (New Jersey 2003) 148-221, aldaar 189.
61 D. Hoffmann (2006) 141-168.
66 D. Hoffmann (2006) 142.
62 D. Hoffmann en M. Walker ed.(2007).
67 29-3-1912, Debye aan Sommerfeld. HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München.
63 A. Brunner, ‘Peter Debye †’, Neue Zürcher Zeitung, 11 november 1966; G. Busch, en P.P. Ewald, ‘Peter Debye (1884-1966). Werden und Wirken eines grossen Naturforschers’, Vierteljahrsschrift der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich 130-1 (1985) 19-33; K.K. Darrow, ‘Peter Debye (1884-1966)’, Yearbook of the American Philosophical Society (1968)123-130; M. Davies, Mansel, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye: 1884-1966’, Biographical Memoirs of Fellows of The Royal Society 16 (1970) 175-232; P.P. Ewald, ‘Peter Debye, 1884-1966’, Acta Crystallographica 22- 6 (June 1967) 947-949; W. Gerlach, ‘Peter Debye. 23.3.1884 – 2.11.166‘, Jahrbuch der Bayerischen Akademie der Wissenschaften (1967) 218-230; E. Hückel, ‘Erinnerungen an P. Debye und an meine Lehrjahre’, Physikalische Blätter 27-2 (1972) 53-57; F. Hund, ‘Peter Deby. 28. März 1884 – 2. November 1966 ’, Jahrbuch der Akad. der Wissenschaften Göttingen (1968) 59-64; I.M. Kolthoff, ‘Peter J.W. Debye. On the occasion of his Seventieth Birthday’, Polymer Science 13 (1954) 2; F.A. Long, ‘Peter Debye – An Appreciation’, Science, New Series 155-3765 (1967) 979-980. S.I. Mizushima, San-Ichirio, ‘Pieter Josef William Debye’, Pontificiae academiae scientiarum scripta varia 31 (1967) 731-734; A.J. Rutgers, ‘In Memoriam Prof. P.J.W. Debye’, Jaarboek Koninklijke Vlaamse Akademie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten 28 (1966) 319; H. Sack, B. Widom en S. H. Bauer (1967)16-19; E.J.W. Verwey, ‘Herdenking van P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1996)’,
68 29-7-1933, ’Sächsisches Ministerium für Volksbildung’ aan de decaan van de Phil. Fac, Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig. 69 Zie 29-4-1935, Koninklijk Besluit, Debye wordt het staatburgerschap opnieuw verleend en bovendien wordt hem verlof verleend om als hoogleraar in Saksische staatsdienst te blijven; 4-1-1934, verzoek- schrift van Debye aan hare Majesteit Wilhelmina, Koningin der Nederlanden. 10505 Ministerie van Justitie, Nationaal Archief Den Haag. 70 23-7-1935, verzoekschrift van Debye aan hare Majesteit Wilhelmina, Koningin der Nederlanden; 17-8-1935, Koninklijk Besluit. Debye wordt verlof verleend om als hoogleraar een betrekking te aanvaarden aan de Universiteit van Berlijn. 10586, Ministerie van Justitie 1915-1955, Nationaal Archief Den Haag. 71 19-7-1935, Debye aan Zangger, Iii 19 899, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 72 Voor Debye en de Deutsche Bunsen Gesellschaft, zie: Iii 19 998, Iii 19 1000, Iii 19 1001, Iii 19 1002, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie ook: W. Jaenicke, 100 Jahre Bunsen Gesellschaft 1894-1994 (Darmstadt 1994) 111. 73 27-10-1939 ‘Professor Peter Debye’, RF, RG, 1.1, 200D, 136, 1677-1678 Rockefeller Archive Center,
132
Besuch bei Adolf Hitler”. Anmerkungen zum Wert einer historische Quelle’, in: M. Albrecht ed., Naturwissenschaft und Technik in der Geschichte. 25 Jahre Lehrstuhl für Geschichte der Naturwissenschaft und Technik am Historischen Institut der Universität Stuttgart (Stuttgart 1993) 41-63, aldaar 45-46.
North Tarrytown, New York. De Nederlandse wetenschapshistoricus Henk Kubbinga noemde Debye in 2005 ‘een wetenschappelijk diplomaat van formaat’ vanwege zijn bereidheid om in de jaren twintig in verschillende contexten – de Angelsaksische wereld versus Duitsland – verschillende, concurrerende vakinhoudelijke begrippen naast elkaar te gebruiken. Zie: H. Kubbinga, De molecularisering van het werelbeeld Deel Ii (Hilversum 2005) 620 en 727-728.
83 H. Mehrtens (1994) 16-17 en 19-21. Voor een analyse die voortbouwt op die van Mehrtens, zie: M. Albrecht (1993) 41-63. Voor een kritische bespreking van Mehrtens’ analyse, die vooral ingegeven lijkt door de behoefte Plancks reputatie te herstellen, zie: E. Henning, ’Max Planck – ein “armer Wirrkopf” als Kollaborateur der Nazis?’, Beiträge zur Wissen schaftsgeschichte Dahlems. Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 13 (Berlin 2004) 69-93. Zie daartoe ook: J.L. Heilbron (2000) 209-214.
74 Het betreft hier een citaat uit een niet bewaard gebleven brief van Debye aan de decaan van de universiteit Leipzig van 19-9-1933. De decaan citeert uit deze brief in zijn eigen brief aan de Saksische Ministerialrat von Seydewitz van 31-10-1933. Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig. 75 16-1-1970, Heisenberg aan Davies, zie: M. Davies (2003) 204-205.
84 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
76 C. Sachse en M. Walker (2005) 3. 77 K. Nowak, ’Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’, in: E. Francois en H. Schulze ed., Deutsche Erinnerungsorte III (München 2002) 55-71, aldaar 61 en 65-66; R.W. Curtis, ’The Max Planck Institutes’, International Science and Technology 7 (1963) 42-47, aldaar 42 en 44.
86 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
78 8-7-1935, Zangger aan Debye, Iii 19 899, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
87 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland.
79 J.L. Heilbron (1986) 177.
88 ‘Prof. Debye een half jaar naar Amerika’, in: Het Vaderland, 7 november 1939.
85 24-3-1936, Verklaring B. Rust, UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin.
80 Voormalige SS-Ahnenerbe-wetenschapppers omschreven het werkklimaat bij het Ahnenerbe bijvoorbeeld als een wetenschappelijk ‘Naturschutz park’. Zie: M.H. Kater, Das ‘Ahnenerbe’ der SS, 1935-1945 : ein Beitrag zur Kulturpolitik des Dritten Reiches (Stuttgart 1974) 74.
89 31-3-1943, Auswärtiges Amt ‘Schnellbrief’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. 90 Prof.dr. J.J.G. Prick stelde bijvoorbeeld in 1971 tijdens een interview naar aanleiding van de vraag of Debyes staatsburgerschap bij zijn vertrek een rol had gespeeld: ‘Dat kan de ware reden niet zijn, hoogstens een kapstok.’. Zie: Interview prof J.J.G. Prick (Nijmegen), 26-2-1971, door Judith L. Schotman, Archief Schotman, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht.
81 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren, Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Zie ook: J.L. Heilbron, (1986) 176-177; H. Kant, ‘Albert Einstein, Max von Laue, Peter Debye und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin’, in: B. vom Brocke en H. Laitko ed., Die KaiserWilhelm-/Max-Planck-Gesellschaft und ihre Institute. Studien zu ihrer Geschichte: Das Harnack-Prinzip (Berlin 1996) 227-244, aldaar 234.
91 Interview met Norwig Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod. 92 Interview met Peter Debye, Concord 20-1-2007, Archief Niod.
82 M. Planck, ‘Mein Besuch bei Adolf Hitler’, Physikalische Blätter 3 (1947) 143. Voor een reconstructie van de datum waarop de ontmoeting plaatsvond, zie: M. Albrecht‚’ “Max Planck: Mein
93 Met betrekking tot eventuele antisemitische opvattingen van zijn vader herinnerde Peter Debye
133
104 J. Schotman, ‘De jeugd van Peter Debije in Maastricht’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 11-30
zich: ‘He always was not interested if the man was Jewish or not-Jewish or whatever the situation was. He was interested if the man had good ideas. If he was original. If somebody did not have many original ideas, he said so.’ Zie: Idem.
105 10-12-1936, Mw. M. Debije aan A. Sommerfeld, HS 1977 28/A60, Deutsches Museum München.
94 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker, Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 2 1919-1951 (Berlin 2004) 469-471.
106 18-11-1936, P. Debye, te Berlijn, aan A. Sommerfeld, HS 1977-28/A61, Deutsches Museum München. 107 Voor het ontstaan van de ‘Sommerfeld-Schule’, zie: M. Eckert en K. Märker ed.(2000) 261-306. Zie ook: M. Eckert e.a. ed., Geheimrat Sommerfeld – Theoretischer Physiker. Eine Dokumentation aus seinem Nachlass (München 1984) 115-116; M. Eckert, ‘Mathematics, Experiments, and Theoretical Physics: The Early Days of the Sommerfeld School’, Physics in Perspective I-3 (1999) 238-252.
95 ‘Prof. Peter Debye, Thursday, 1-2-1940’, RF, RG 1.1, 200D, 136, 1677/1678, Rockefeller Archive Center, New York.
Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland 96 M. von Laue, ‘Zu Peter Debyes 70. Geburtstage’, Zeitschrift für Elektrochemie 58-3 (1953) 151-153, aldaar 153. Zo ook: F. Hund, ‘Peter Debye 24. März 1884 – 2. November 1966’, Die Naturwissenschaften 54-2 (1967) 3a.
108 M. Eckert e.a. ed.(1984) 111-112. 109 D. Schäfer, Erklärung der Hochschullehrer des Deutschen Reiches (Berlin 1914). 110 Over deze onderzoekingen, die in samenwerking met Telefunken, R. Courant, C. Runge en P. Scherrer plaatsvonden en betrekking hadden op telegrafie waarbij de aarde als geleider fungeerde, is weinig bekend. Zie: P.D. Lax, ‘Richard Courant 1888-1972’, National Academy of Sciences. Biographical Memoires 82 (2003) 82-83. Vergelijk met: C. Reid, Hilbert-Courant (New York 1986) 135-136
97 M. Eckert en K. Märker ed., Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 1: 1892-1918 (Berlin 2000) 269-270. 98 25-4-1911, Debye aan Sommerfeld; 29-3-1912 Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/A61 Archiv Deutsches Museum, München. 99 6-8-1920, Sommerfeld aan Debye, Iii 19 764, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
111 Voor de Nederlandse bijdrage aan het herstel van het wetenschappelijke internationalisme, zie: W. Otterspeer en J. Schuller tot Peursum-Meijer, Wetenschap en wereldvrede. De Koninklijke Akademie van Wetenschappen en het herstel van de internationale wetenschap tijdens het Interbellum (Amsterdam 1997).
100 Debye was in 1928 door Pauli en Ewald gevraagd de redactie van de bundel op zich te nemen. Debye antwoordde: ‘Ich verdanke Sommerfeld so viel, dass ich mich auch mal etwas für ihn anstrengen kann.’ Zie: 20-2-1928, P. Ewald aan P. Debye; 24-2-1928, P. Debye aan P. Ewald, Iii 19 195 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie: P. Debye ed., Probleme der modernen Physik: Arnold Sommerfeld zum 60. Geburtstage gewidmet von seinen Schuelern (Leipzig 1928).
112 K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland 1580-1940 (Meppel 1985) 171-173. 113 Voor een verslag van het gesprekje tussen Debye en Koning Albert, en de problemen die Debyes Duitse opleiding leken op te leveren, zie: A.F. Joffe, Begegnungen mit Physikern (Leipzig 1967) 48-50. In 1933 was Debye lid van het Scientific Comittee van het Solvay-Congres, met onder andere Bohr, Joffé en Einstein. Zie: J. Mehra, The Solvay Conferences on Physics. Aspects of the development of physics since 1911 (Dordrecht 1975)
101 P. Debye, ‘Antrittsrede’, in: Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Physikalisch-mathematische Klasse (1937) CXIII-CXIV. 102 ‘Überreichung der Planck-Medaille für Peter Debye durch Arnold Sommereld’, Physikalische Blätter 6 (1950) 509-512. 103 ‘TH ehrte ihren “grössten Schüler”’, Aachener Nachrichten 30-6-1959. Met dank aan C. Bremen.
114 G. Metzler, Internationale Wissenschaft und
134
Röntgenstrahlen’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935) 280-283; M. Wien, ‘Zur geschichter der Entdeckung der Röntgenstrahlen (Bemerkungen zu dem Aufsatz von J. Stark)’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935) 536.
nationale Kultur. Deutsche Physiker in der internationalen Community 1900-1960 (Göttingen 2000) 127-128. 115 M. Eckert en K. Märker ed. (2004) 34.
127 30-8-1935, Neubert aan de redactie van het Physikalische Zeitschrift; 23-9-1935, Debye aan Neubert, Archief DPG, Berlin.
116 P. Forman (2007) 34. 117 22-3-1920, Debye aan Sommerfeld, NL 018, Deutsches Museum, München
128 20-12-1926, de decaan van de Philosophische Fakultät, Universität Leipzig aan de Minister für Volksbildung, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
118 9-2-1920, Debye aan Sommerfeld, geciteerd door: U. Benz, Arnold Sommerfeld. Lehrer und Forscher an der Schwelle zum Atomzeitalter (Stuttgart 1975) 138. Zie ook: M. Eckert e.a. ed.(1984) 130
129 18-8-1927, Minister für Volksbildung aan Philosophische Fakultät, Universität Leipzig, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
119 Voor Stark, Lenard, de ‘arische fysica’ en de strijd om de opvolging van Sommerfeld, zie: A.D. Beyerchen (1977) 79-167. Zie ook: M. Walker, Nazi Science. Myth, Truth and the German Atomic Bomb (Cambrigde 1995) 5-40.
130 20-12-1926, de decaan van de Philosophische Fakultät, Universität Leipzig aan de Minister für Volksbildung, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
120 K. Hentschel ed. (1996) LXX-LXXVIII. Voor de discussies in de vroege jaren twintig, zie: J. van Dongen, ‘Reactionaries and Einstein’s fame: “German Scientists for the preservation of Pure Science”, Relativity, and the Bad Nauheim Meeting’. Phys. perspect. 9 (2007) 212-230.
131 M. Davies (2003) 183; E. Lea en G. Wiemers, ‘Professur für Theoretische Physik. Werner Heisenberg an der Universität Leizpig’, in: C. Kleint en G. Wiemers, Werner Heisenberg in Leipzig 1927-1942, Abhandlungen der Sächsischen Akademie der Wissenschaften zu Leipzig, Mathematisch-naturwissenschaftliche Klasse 58-2 (Berlin 1993) 181-215, aldaar 181-184. Voor herinneringen aan de sfeer in Leipzig en het Physikalisches Institut, zie: F. Bloch, ‘Reminiscences of Heisenberg and the early days of quantum mechanics’, Physics Today 12 (1976) 23-27.
121 Voor de strijd rond de ‘Sommerfeldnachfolge’, zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 360-377. 122 19-7-1935, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München. Sommerfeld had Debye, die – zo verwachtte Sommerfeld – sinds hij in Berlijn werkzaam was herhaaldelijk op het Reichserziehungsministerium kwam, gevraagd daar voor hem een goed woordje te doen. Zie: 7-7-1935, Sommerfeld aan Debye, III 19 764, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Het lijkt hier om een breder gedragen indruk te gaan. Paschen had in februari 1935 bijvoorbeeld in een brief aan James Franck gesteld: ‘Nur Debye scheint noch einigen Einfluß neben den offizielen Herren zu haben...’, zie: K. von Meyenn ed., Wolfgang Pauli. Wissenschaftlicher Briefwechsel mit Bohr, Einstein, Heisenberg, u.a. Band Ii: 1930-1939 (Berlin 1985) 385.
132 M. Eckert, ‘Theoretical physicists at war: Sommerfeld students in Germany and as emigrants’, in P. Forman en J.M. Sánchez-Ron ed., National Military establishments and the advancement of science and technology. Studies in 20th Century History (Dordrecht 1996) 69-86, aldaar 74. Voor de zogenoemde ‘Leipziger Wochen der Physik’, zie: M. Franke, ‘Zu den Bemühungen Leipziger Physiker um eine Profilierung der physikalischen Institute der Universität Leipzig im zweiten Viertel des 20. Jahrhunderts’, Gesch.Naturwiss., Technik, Med, Leipzig 19 (1982) 68-76, aldaar 70.
123 K. Hentschel ed. (1996) 137-140.
133 Zie: 19-2-1931, Debye aan de decaan van de Philosophische Fakultät; 23-3-1931, Debye aan de decaan van de Philosophische Fakultät; 19-9-1931, Debye aan de decaan van de Philosophische Fakultät; 22-12-1931, Debye aan de decaan van de Philosophische Fakultät. PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
124 9-5-1939, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München. 125 17-1-1934, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München. 126 J. Stark, ‘Zur Geschichte der Entdeckung der
135
563-590, aldaar 586; G. Wiemers (2006) 569.
134 Voor de geleerden die het in Leipzig betrof, zie: K. Krause, Alma Mater Lipsiensis. Geschichte der Universität Leipzig von 1409 bis zur Gegenwart (Leipzig 2003) 286-287. Zie ook: G. Wiemers, ‘Verfolgung und Vertreibung 1933-1935. Die Mathematisch-Naturwissenschaftliche Abteilung der Philosophischen Fakultät und ihre jüdischen Wissenschaftler’, in: S. Wendehorst ed., Bausteine einer jüdischen Geschichte der Universität Leipzig (Leipzig 2006) 563-590, aldaar 568-570.
143 14-12-1933, Debye aan Sidgwick, The Papers of Nevil Vincent Sidgwick, CSAC 21.15.74/V/67, Lincoln College Oxford. Met dank aan Andrew Mussell. Debye ondersteunde omstreeks 1934 de Russische fysicus P.L. Kapitsa die geen uitreisvisum meer kreeg en daardoor in de Sovjet-Unie moest blijven; Debye zelf had de Sovjet-Unie in 1928 bezocht. Over de precieze gang van zaken is weinig bekend, zie: H. Kragh, Dirac. A scientific Biography (Cambridge 1990) 69; P.R. Josephson, Physics and Politics in Revolutionary Russia (Berkeley 1991) 283; L. Badash, Kapitza, Rutherford, and the Kremlin (New Haven 1985) 24.
135 K. Krause (2003) 286. 136 Idem 276-277. Dit leidde tot het pamflet Bekenntnis der Professoren an den deutschen Universitäten und Hochschulen zu Adolf Hitler und dem nationalsozialistischen Staat dat niet door Debye werd ondertekend. Zie: Bekenntnis der Professoren an den deutschen Universitäten und Hochschulen zu Adolf Hitler und dem nationalsozialistischen Staat (Dresden 1934).
144 Zie: III 19 695, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 145 Sack schreef Debye: ‘Sie wissen ja selber, wieviel Wert hier in Belgien auf Ihr Urteil gelegt wird’. Zie: 22-1-1936 Sack aan Debye. Zie ook: 5-2-1936, Debye aan Sack; 2-3-1936, Debye aan Duesberg, III 19 695, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
137 K. Krause (2003) 278-281. 138 G. Wiemers (2006) 566.
146 G. Wiemers (2006) 563-590, aldaar 570. Voor een korte beschrijving van de naoorlogse Nederlandse reactie op Van der Waerden, zijn verblijf in Duitsland gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog en zijn ideaal in Duitsland een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke intregriteit aldaar, zie; H.B.G. Casimir, Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde (Amsterdam 1983) 228-229. Vergelijk met: J. Scriba, ‘Nachruf Bartel Leendert van der Waerden (2. Februar 1903 – 12. Januar 1996), in: Berichte zur Wissenschaftsgeschichte: Organ der Gesellschaft für Wissenschaftsgeschichte e.V. 19-4 (1996) 245-251, aldaar 245; T.A. Springer, ‘Bartel Leendert van der Waerden. 2 februari 1903 – 12 januari 1996’, in: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Levenberichten en herdenkingen 1997 (Amsterdam 1997) 45-50, aldaar 47-48.
139 Het betreft hier – zoals reeds eerder opgemerkt – een niet bewaard gebleven brief van Debye aan de decaan van de Universiteit Leipzig van 9-9-1933. De decaan citeert uit deze brief in zijn eigen brief aan de Saksische Ministerialrat von Seydewitz van 31-10-1933. Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig. 140 10-10-1934, de Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Minister van Justitie; 4-1-1934, verzoekschrift van Debye aan hare Majesteit Wilhelmina, Koningin der Nederlanden; 29-4-1935, Koninklijk Besluit, Debye wordt het staatburgerschap opnieuw verleend en bovendien wordt hem verlof verleend om als hoogleraar in Saksische staatsdienst te blijven. 10505 Ministerie van Justitie, Nationaal Archief Den Haag.
147 26-5-1933, ‘Leipzig, Germany’, 1933. RF RG 12.1 Weaver 1932-1936, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
141 16-4-1935, de decaan van de Philosophische Fakultät aan Debye; 18-4-1935, Vereidigung van Debye; 26-4-1935, de decaan van de Philosophische Fakultät aan het Ministerium für Volksbildung; 22-5-1935, de kommisarische Leiter des Ministeriums für Volksbildung aan de decaan van de Philosophische Fakultät, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig.
148 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, RG 12.1 Tisdale, 2, 1934-1935, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Zie ook: K. Macrakis (1989) 33-57. 149 5-7-1933, Von Seydewitz aan de decaan van de Phil. Fac; 29-7-1933, Von Seydewitz aan de decaan van de Phil. Fac, Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig
142 S. Wendehorst ed., Bausteine einer jüdischen Geschichte der Universität Leipzig (Leipzig 2006)
136
Albert Vögler zwischen Wissenschaft und Macht (Stuttgart 2002).
150 P. Debye, 21-9-1933, ‘Eingabe der Vorstände der Abteilungen für technische Physik, Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig.
162 Voor de ontwikkeling van Dahlem als wetenschapscentrum, zie: E. Henning en M. Kazemi, ‘Zur Entwicklung Dahlems im 20. Jahrhundert’, in: E. Henning, Dahlem – Domäne der Wissenschaft – Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin 2002) 11-21. Voor de geschiedenis van het Harnack-Haus, zie: E. Henning, ‘Das Harnack-Haus in Berlin-Dahlem (1929-1995)’, in: E. Henning, Dahlem – Domäne der Wissenschaft – Veröffentlichungern aus dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin 2002) 50-68.
151 1-6-1934, P. Debye aan P. Scherrer, III 19 708, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor herinneringen van Debye aan Scherrer, zie: P. Debye, ’Paul Scherrer und die Streuung von Röntgenstrahlen’, in: H. Frauenfelder, O. Huber en P. Stähelin ed., Beiträge zur Entwicklung der Physik. Festgabe zum 70. Geburtstag von Professor Paul Scherrer 3. Februar 1960 (Basel 1960) 9-13. 152 M. Davies (2003) 188. 153 1-6-1934, P. Debye aan P. Scherrer, Iii 19 708, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
163 Voor Haber, zie: M. Szöllöszi-Janze, Fritz Haber 1848-1934. Eine Biographie (München 1998).
154 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, 12.1 Tisdale, 2, 1934-1935, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
164 K. Nowak, ’Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’, in: E. Francois en H. Schulze ed., Deutsche Erinnerungsorte Iii (München 2002) 55-71, aldaar 55-58, 61-62 en 65-67.
155 7-11-1934, Debye aan Zangger, III 19 899, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
165 ‘Antrag betr. Begründung eines Kaiser WilhelmInstituts für physikalische Forschung’, I 1A 1649 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
156 Debye was uitgenodigd door de rector prof. Jules Duesberg. Zie: 6-1-1934, Debye aan Köbe; 24-10-1933 Duesberg aan Debye, PA 398, Film 513, Universitätsarchiv Leipzig. Debye was in maart 1934 akkoord gegaan. Zie: 10-3-1934 Debye aan Duesberg, Iii 19 176, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
166 H. Kant, ‘Albert Einstein, Max von Laue, Peter Debye und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin’, in: B. vom Brocke en H. Laitko ed., Die KaiserWilhelm-/Max-Planck-Gesellschaft und ihre Institute. Studien zu ihrer Geschichte: Das Harnack-Prinzip (Berlin 1996) 227-244, aldaar 227-230. Correspondentie Debye en Einstein 1918-1920, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor Einsteins suggestie van 1923 om aan Debye de Nobelprijs toe te kennen, zie: A. Pais, ‘Subtle is the Lord…’. The Science and the Life of Albert Einstein (Oxford 1982) 514.
157 4-7-1935, H. Seeman aan Stellvertreter des Führers, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. 158 16-4-1935, Debye aan Sommerfeld. Zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 420-422. 159 Voor Debyes aanstelling bij het KWG, zie: 24-10-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor de benoeming aan de Friedrich-Wilhelm-Universität, zie: 24-3-1936, Verklaring B. Rust, UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin. Voor een helder ovezicht van de oprichtingsfase, zie: D. Hoffmann (2006) 9-12.
167 ‘Denkschrift über die Ausgestaltung und den Neubau des Kaiser Wilhelm-Instituts für Physik’, I 1A 1649 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. 168 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren, Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Voor een brief van Einstein aan Von Laue van 30-1-1929, waarin deze constateerde dat het instituut feitelijk niet meer bestond en waarin hij informeerde of Von Laue directeur zou willlen worden, zie: K. Macrakis (1989) 37-38.
160 10-7-1936, Debye aan Verwaltungsdirektion, UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt Universität zu Berlin. 161 Voor de KWG-presidenten, zie: U. Kohl, Die Präsidenten der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Max Planck, Carl Bosch und
137
169 Voor de toezegging van de Rockefeller Foundation, zie: 22-4-1930, A. Gregg aan Warburg, I 1A 1649 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
Besprechung mit Herrn Professor Mentzel (…) wegen der Berufung von Professor Debye’, I 1A 1666, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
170 17-7-1931, Der Reichsminisiter des Inneren, Vermerk, R/1501, 126795/b, Bundesarchiv, BerlinLichterfelde. Zie ook: H. Kant (1996) 231-234 en 243.
180 19-7-1935, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München. 181 6-4-1935, Debye aan Sommerfeld. Zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 420-422.
171 Voor deze brief, zie ook: H. Kant, ‘Peter Debye und das Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in Berlin’, in: H. Albrecht ed., Naturwissenschaft und Technik in der Geschichte. 25 Jahre Lehrstuhl für Geschichte der Naturwissenschaft und Technik am Historischen Institut der Universität Stuttgart (Stuttgart 1993) 161-177, aldaar 165.
182 23-10-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 183 Voor de Hitler-Gruss, of Deutscher Gruss, die niet officieel via een verordening verplicht was gesteld, maar wel sociaal werd afgedwongen, ook op basis van een ‘Rundschreiben’ van de Reichsminister des Inneren’, zie: T. Allert, Der deutsche Gruß. Geschichte einer unheilvollen Geste (Frankfurt 2005) 13 en 89; H. Weiss, ‘Deutscher Gruss’, in: W. Benz, H. Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 426-427.
172 Het betreft hier, zoals al eerder opgemerkt, een citaat uit een niet bewaard gebleven brief van Debye aan de decaan van de universiteit Leipzig van 19-9-1933. De decaan citeert uit deze brief in zijn eigen brief aan de Saksische Ministerialrat von Seydewitz van 31-10-1933. Film 1203. Phil. Fac. 14.34 Universitätsarchiv Leipzig.
184 M. Albrecht (1993) 45-46. 185 Ibidem 49.
173 8-12-1933, Debye aan Planck, I 1A 1651 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
186 H. Albrecht en A. Hermann, ‘Die Kaiser-WilhelmGesellschaft im Dritten Reich’, in: R. Vierhaus en B. vom Brocke, Forschung im Spannungsfeld von Politik und Gesellschaft: Geschichte und Struktur der Kaiser-Wilhelm-/Max-Planck- Gesellschaft. Aus Anlass ihres 75jährigen Bestehens (Stuttgart 1990) 356-406, aldaar 360-361, 366-367 en 372.
174 6-2-1934, Planck aan Goebbels, I 1A 1651 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor de vergelijkbare brief van Planck aan het Reichsministerium des Inneren van 5-3-1934, zie: idem. 175 3-5-1934, Stark aan de Reichsinnenminister, R 1501, 126795/b, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. Zie ook: H. Kant (1996) 235.
187 M. Albrecht (1993) 52. 188 H. Albrecht en A. Hermann, ‘Die Kaiser-WilhelmGesellschaft im Dritten Reich’. in: R. Vierhaus en B. vom Brocke, Forschung im Spannungsfeld von Politik und Gesellschaft: Geschichte und Struktur der KaiserWilhelm-/Max-Planck- Gesellschaft. Aus Anlass ihres 75jährigen Bestehens (Stuttgart (1990) 374-375; K. Macrakis (1993) 68-71; J.L. Heilbron (2000) 161-162.
176 13-12-1933, Debye aan Planck, I 1A 1651, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Lenard en Stark zou het snel duidelijk worden dat Debye tot het vijandelijke kamp behoorde. Op 6-4-1936 sprak Stark in een brief aan Lenard met betrekking tot ‘Planck, v. Laue, Debye usw.’ van de ‘unheilvolle Einfluss der Kaiser-Wilhelm-Leute’, zie: A. Kleinert, ‘Lenard, Stark und die Kaiser-WilhelmGesellschaft‘, Physikalische Blätter 36-2 (1980) 35-38, aldaar 37.
189 H. Albrecht en A. Hermann (1990) 376-378 en 381-383; F. Glum, Zwischen Wissenschaft Wirtschaft und Politik. Erlebtes und Erdachtes in Vier Reichen (Bonn 1964) 486; U. Kohl (2002) 98.
177 3-5-1934, Stark aan de Reichsinnenminister, R 1501, 126795/b, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
190 H. Albrecht en A. Hermann (1990) 374-375. 191 J.L. Heilbron (2000) 217.
178 11-4-1935, Planck aan Debye, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
192 M. Albrecht (1993) 51, 54, 58-59 en 63. Vergelijk met: U. Kohl (2002) 88-96.
179 21-6-1935, ‘Aufzeichnung über eine
138
202 Einladung 30-5-1938; 21-3-1938 ‘Auszugsweise Abschrift aus 1 A 7’. 1A 1652 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Op de officiële genodigdenlijst stonden 193 namen. De genodigden bestonden onder andere uit vertegenwoordigers van de Kwg, leidende figuren uit de bestuurlijkpolitieke en wetenschappelijke wereld, en de pers. Zie: ’Einladungen zur Einweihung des K.W.I. für Physik’ I 34 17, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
193 Ibidem 108. 194 P. Debye, ‘Physik’, in M. Hartmann ed., 25 Jahre Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (Berlin 1936) 46-56. 195 E. Gehrcke, ‘Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in wirklichkeit gefunden wurde’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 439-440; P. Debye, ‘Bemerkung zu dem vorstehenden Artikel von E. Gehrcke: “Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in wirklichkeit gefunden wurde”’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 440.
203 Er werd gesproken van het ‘Kaiser-Wilhelminstitut für Physik, Max Planck-Institut’, zie: ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1938 bis März 1939)’, Die Naturwissenschaften 27-20/21 (1939) 322 en 333.
196 P. Debye, ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’, Nationalsozialismus und Wissenschaft. Gekürzte Wiedergabe der auf der Hochschultagung des NSDDozentenbundes Gau Berlin vom 18. bis 20. Februar 1937 gehaltenen Ansprachen und Vorträge (Berlin 1937) 67-69.
204 ‘Berlin, January 21, 1938’, RF, RG1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
197 Einladung zu einer Feier des 80. Geburtstages ihres Ehrenmitgliedes Herrn Geheimrat Professor Dr. Max Planck, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
205 31-5-1938, Debye aan Tisdale; 10; 2-6-1938, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
198 Voor deze, niet van nadere bronverwijzingen voorziene versie, zie: R. Gerwin, ‘75 Jahre Max-PlanckGesellschaft. Ein Kapitel deutscher Forschungsgeschichte’, Naturwissenschaftliche Rundschau Sonderdruck 39-1 (1986) 62.
206 27-6-1938, Weaver aan Debye, RF, RG1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 207 24-5-1937, Wacker aan Glum. 1A 1652, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
199 ‘Vor der Fertigstellung des Kaiser-WilhelmInstituts’, Steglizer Anzeiger 27-3-1937; 11-5-1937, Wacker aan Glum; 13-5-1937, Glum aan Wacker; 24-5-1937, Wacker aan Glum; 27-5-1937 Aktennotiz; 28-5-1937, Glum aan de Reichsminister für Wissenschaft. 1A 1652 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
208 W.E. Dodd en M. Dodd ed., Ambassador Dodd’s Diary 1933-1938 (London 1945) 435-436. 209 6-4-1936, Debye aan Tisdale, Iii 19 1209, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 210 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, RF, RG1.1, 717, 2, 10 Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
200 20-5-1937, Debye aan Heisenberg, III 19 331. Debye maakte in deze periode zijn collega Wien in Jena duidelijk graag met hem over de zaak te willen spreken, zie: 27-5-1937, Debye aan Wien, III 19 881. Debye was al sinds februari 1936 op de hoogte van het plan het nieuwe instituut het Max-PlanckInstitut te noemen; het was hem gebleken uit bouwtekeningen van de entree. Debye maakte zich op dat moment vooral zorgen over de reactie van de Rockefeller Foundation op de instituutsnaam. Zie: 25-2-1936, Debye aan Telschow, I 34 20, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
211 18-5-1936, Tisdale aan Debye, Iii 19 1209, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin; 20-6-1936, ‘Prof.P. Debye’, RF, RG12.1 Tisdale, 2, 1936, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 212 15-12-1937, Debye aan Telschow, I 1A 1095, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 213 26-1-1938, Weaver aan Telschow, I 1A 1095, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin; 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, RF, RG12.1 Tisdale, 2, 1938-1939; 7-3-1938, Tisdale aan Debye, RF, RG1.1, 717,
201 29-10-1937, E. Grüneisen aan Sommerfeld, NL 89 008, Archiv Deutsches Museum, München.
139
Law school of Harvard University, schreef aan Fosdick naar aanleiding van diens opmerking een brief waarin hij de vraag stelde ‘But is Nazi Germany such a World of science?’. 24-11-1936, Felix Frankfurter aan Raymond B. Fosdick, RF, RG1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 214 13-4-1937, Warren Weaver, 1937-1947, RF, RG 12.1 Weaver 1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York 215
K. Macrakis (1989) 57.
229 K. Macrakis (1989) 51-55.
216 M. Richardson, ‘Philanthropy and the internationality of Learning: The Rockefeller Foundation and National Socialist Germany’, in: Minerva 28-1 (1990) 21-58, aldaar 21; K. Macrakis (1989) 34.
230 ‘August 27, 1937’, RF, RG 12.1, WW. 1937-1947, Real 1, North Tarrytown, New York. 231 21-1-1938, ‘O. Warburg’, RF, RG 12.1 Weaver, 1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. In 1936 had Adolf Butenandt de posities ingenomen van de joodse biochemicus Carl Neuberg, zie: M. Schüring, ‘Der Vorgänger. Carl Neubergs Verhältnis zu Adolf Butenandt’, in: W. Schieder en A. Trunk ed., Adolf Butenandt und die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Wissenschaft, Industrie und Politik im “Dritten Reich” (Göttingen 2004) 346-368. Voor Kuhn zie: U. Deichman, ‘Kriegsbezogene biologische, biochemische und chemische Forschung an den Kaiser-WilhelmInstituten für Züchtforschung, für Physikalische Chemie und Elektrochemie und für Medizinische Forschung’, in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band 1 (Göttingen 2000) 231-257, aldaar 245-257; F. Schmaltz, Kampfstoff-Forschung im Nationalsozialismus. Zur Kooperation von Kaiser-Wilhelm-Institute, Militär und Industrie (Göttingen 2005) 361-387.
217 Voor de visie van de Rockefeller Foundation op het plan van 1930, zie: 5-3-1930, ‘Report on the Institute of Physics Berlin-Dahlem’, RF, RG1.1 717, 2, 11, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 218 K. Macrakis (1989) 38-40. 219 30-7-1934, T.B. Appleget aan M. Mason, RF, RG 1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 220 31-1-1934, Memorandum to JVS, RF, RG1.1, 717, 7, 36-38, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 221 1-8-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 222 Voor Plancks dankbrief, zie: 11-4-1935, Planck aan Mason, RF, RG1.1, 717, 2, 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
232 26-2-1936, Debye aan Telschow, I 34 20 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
223 Voor de brief waarin Debye wordt voorgesteld, zie: 6-7-1934, Planck aan Mason. RF, RG1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center; K. Macrakis (1989) 42-46 en 51.
233 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, Rf, rg1.1 717 2 10 Rockefeller Archive Center. North Tarrytown, New York.
224 1-8-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
234 22/23-10-1936, Rf, rg 1.1, 717, 2, 10, KaiserWilhelm-Institute – Physics and Cell Physiology, 1934-1938, 1941, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Het is een constatering die aansluit op de familieherinnering. Norwig Debye stelde in 2007: ‘On the rare occasions when Opa, Oma, or Tante reminisced the stories went back to Munich, Zürich, Utrecht, Göttingen and Leipzig with a note by Oma about a wonderful life in Berlin – around 1936, the Nobel Prize time – that the Nazis had destroyed for everyone.’ Interview met Norwig Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod.
225 4-9-1934, Tisdale aan Weaver, RF, RG1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 226 Ibidem. Zie ook: K. Macrakis (1989) 45 en 47. 227 ‘Rockefeller Gift Aids Reichs Science’, The New York Times, 24-11-1936. 228 ‘The Rockefeller Foundation and the Kaiser Wilhelm Institute’, Science – New Series 84-2189 (1936) 526-527. Felix Frankfurter, werkzaam bij de
235 Voor een algemene typering van Debyes onder-
140
247 ‘Die Technik übertrifft die Phantasie; die neue riesige Atom-Zertrümmerungs-Anlage im KaiserWilhelm-Institut für Physik’ Berliner Illustrierte Zeitung, Sonderheft zur 700-Jahr- Feier der Reichshauptstadt (1937) 16.
zoek, zie: P. Debye, ‘Antrittsrede’, in: Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Physikalisch-mathematische Klasse (1937) CXIii-CXIV. 236 M. Mehlhorn, Hochspannungsanlage für 3 Millionen Volt konstante Gleichspannung (Berlin 1938).
248 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
237 H. Kant (1996) 238-239. 238 P. Debye, ‘Das Kaiser Wilhelm-Institut für Physik’, Die Naturwissenschaften 25-17 (1937) 257-260, aldaar 260.
249 2-12-1936, ‘Die Atomfestung von Dahlem’, Dresdner Neueste Nachrichten.
239 4-10-1935, ‘Prof. P. Debye (Leipzig)’, Rf, rg1.1 717 2 10 Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
250 26-11-1938, Debye aan Rektor van de Friedrich-Wilhelms-Universität, Iii 19 1268 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
240 Debye ontving er een eredoctoraat. Aldus een verklaring van Ewald, zie: 17-9-1936, ‘DR. P.P. Ewald’, Rf, rg 12.1, Weaver, 1932-1936, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor een vermelding van het bezoek aan Harvard, zie: ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (Oktober 1935 bis Ende März 1937)’, Die Naturwissenschaften 25-24/25 (1937). Voor Ewald en zijn vertrek naar GrootBrittannië in 1937, zie: H.A. Bethe en G. Hildebrandt, ‘Paul Peter Ewald. 23 January 1888 – 22 August 1985’, Biographical Memoirs of Fellows of the Royal Society 34 (1988) 135-154.
251 Buitenlandse wetenschappers die het laboratorium wilden bezoeken, moesten eerst officieel toestemming aanvragen, zie: M.L. Oliphant, ‘The Two Ernests-Ii’, Physics Today 19-10 (1966) 41-51, aldaar 48. Zie ook: 22-12-1937, ‘Richtlinien für die Behandlung der Anträge von Ausländern auf Besichtigung von Hochschulinstituten, Laboratorien und Forschungsanstalten’, KWG-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 252 ‘German Science Marches On’, Facts in Review 2 (1940) titelpagina.
241 P. Debye, ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’, Nationalsozialismus und Wissenschaft. Gekürzte Wiedergabe der auf der Hochschultagung des NSDDozentenbundes Gau Berlin vom 18. bis 20. Februar 1937 gehaltenen Ansprachen und Vorträge (Berlin 1937) 67-69. Zie in dit kader: M. Walker (2007) 1-27, aldaar 15.
253 Hij stelde bovendien dat het laboratorium, met zijn grote instrumentarium vooral een statussymbool was. Het was het product van Debyes ambitie zich ten opzichte van andere Kwg-Instituten te profileren en van prestige overwegingen van Siemens. Bovendien merkte hij op dat het instrumentarium nauwelijks een relatie onderhield met het onderzoek dat Debye doorgaans verrichtte. Zie: B. Weiss, ’Groß, teuer und gefährlich? Kernphysikalische Forschungstechnologien an Instituten der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft vor, während und nach Ende des “Dritten Reiches”’, in : D. Kaufmann ed. (2000) 706-707.
242 19-1-1938, Kleber aan Debye; 20-1-1938, Debye aan Kleber, Iii 19 1145, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 243 4-2-1938, ‘1. Tagung des Reichsfachgebietes Mathematik und Naturwissenschaften im NS-Lehrerbund’, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
254 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
244 31-3-1938, Fischer aan Debye, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 245 2-4-1938, Debye aan Fischer, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 246 22-4-1938, Baumgartner aan Debye, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
255 Voor een CV van Wirtz van 21-10-1937, zie: PA Wirtz. Voor een CV van Bewilogua uit 1940,
141
zie: Personalakte Bewilogua, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. Voor Von Wiezsäcker, zie: D. Hoffmann, ‘Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007) Ein Leben für Physik, Philosophie und Politik’, Physik Journal 6-7 (2007) 53-56.
261 ‘Nobel Prize Chemist to build laboratory’, The New York Times, 15-11-1936. 262 A. Neubauer, Bittere Nobelpreise (Norderstedt 2005) 21-27 en 116. Zie ook: E. Crawford, ‘German scientists and Hitler’s vendetta against the Nobel Prize’, HSPS 31-1 (2000) 37-53, aldaar 37-41.
256 H. Kant (1996) 227-244, aldaar 239-240. Voor de activiteiten van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik in de periode 1935-1940, zie: ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (Oktober 1935 bis Ende März 1937)’, Die Naturwissenschaften 25-24/25 (1937) 384; ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1937 bis März 1938’, Die Naturwissenschaften 26-21/22 (1938) 322 en 334-335; ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1938 bis März 1939)’, Die Naturwissenschaften 27-20/21 (1939) 322 en 333-334; ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften für das geschäftsjahr 1939/40’, Die Naturwissenschaften 28-49 (1940).
263 3-7-1937, Tisdale to Weaver, Rf, rg1.1 717 7 36-38, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 264 Voor de huldiging bij de Kaiser-WilhelmGesellschaft te Berlijn, zie: 18-11-1936, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/A61, Deutsches Museum München. 265 R.M. Friedman, The politics of Excellence. Behind the Nobel Prize in Science (New York 2001) 207-208. Door het material bewaard in het Center for History of Science/ the Royal Swedish Academy of Sciences wordt deze suggestie dat de toekenning een politieke betekenis had niet bevestigd. Met dank aan Karl Grandin. 266 Het is niet bekend wanneer Debye het bericht officieel ontving. Op 16 november stuurde Debye aan: de ‘Sekretaer Akademie der Wissenschaften in Stockholm’ het bericht: ‘VERBINDLICHSTEN DANK KOMME MIT FRAU VOR ZEHNTEN DEZEMBER BRINGE MANUSKRIPT VORTRAG MIT BRIEF VOLGT = DEBYE’. Zie: Kungl. Vetenskaps-akademien Stockholm. Nobellärenden. Protokoll Bilagorr 1935-1937, 86-88, Center for History of Science, Royal Swedish Academy of Sciences, Stockholm.
257 K. Wirtz, Im Umkreis der Physik (Karsruhe 1988) 17-18; H. Kant, ‘Friedrich von Weizsäcker als Physiker in Berlin (1936-1942), in: P. Ackermann e.a. ed., Erfahrung des Denkens : Wahrnehmung des Ganzen: Carl Friedrich von Weizsäcker als Physiker und Philosoph (Berlin 1989) 202-210, aldaar 204. 258 8-6-1938, Debye aan Zangger, NL H. Zangger 44, 60, Zentral Bibliothek Zürich. 259 18-7-1938, Fokker aan Debye, Iii 19 222, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Fokker wa sop dat moment verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden als bijzonder hoogleraar in de natuurkunde vanwege de Teylers Stichting. Zie: Fokker, zie: H.A.M. Snelders, ‚Fokker, Adriaan Daniël (1887-1972)‘, in Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) 174-175.
267 ‘Professor Debye over zijn werk’, De Telegraaf 13-11-1936. 268 ‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger Koerier 16-11-1936. 269 14-11-1936, ‘Telegram des Herrn Ministers’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
260 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, Rf, rg12.1 Tisdale, 2, 1938-1939, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor het verzoek van Zeeman, zie: 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief Zeeman, Rijksarchief Noordholland; Correspondentie Zeeman-Debye, Iii 19 901; 5-3-1937, Debye aan Telschow, I 34 1, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin. Voor het verzoek uit Harvard, zie: 13-4-1937, ‘Lunch with president Conant’, Rf, rg 12.1, Warren Weaver, 1937-1947, Reel 1. Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
270 ‘Prof. Debye’, knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin. 271 Voor deze organisatie, hun politieke doelstellingen en de ontvangst voor Debye in het Haus der Deutschen Presse, zie: H. Lademacher, ‘Eine “Deutsch-niederländische Symphonie?” Funktion und Grenzen zwischenstaatlicher Organisationen in den deutsch-niederländischen Beziehungen von der
142
Provinciaal Limburgs gedenkboek samengesteld bij gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van Hare Majesteit Wilhelmina Koningin der Nederlanden (Heerlen 1948) 99.
Weimarer Republik bis zum Ausbruch des zweiten Weltkriegs’, in: B. Dietz, H. Helmut en U. Tiedau ed., Griff nach dem Westen. Die ‘Westforschung’ der völkisch-nationalen Wissenschaften zum nordwesteuropäischen Raum (1919–1960) Studien zur Geschichte und Kultur Nordwesteuropas 6. 2 Bände (New York 2003) 539-567, aldaar 555-551.
282 Voor de lijst van genodigden, zie: Iii 19 1129, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie ook: ‘Prof. Debije in zijn geboortestad gehuldigd. Een straat in Maastricht zal naar hem worden vernoemd’, Het Vaderland, 26-3-1937; ‘Huldiging van Prof. Debije. Zijn geboortestad eert den winnaar van den Nobelprijs’, Limburger Koerier, 24-3-1937; ‘Prof. Debije gehuldigd. Maastricht brengt lof aan zijn grootsten zoon van deze eerste helft van de 20ste eeuw’, Limburger Koerier, 25-3-1937.
272 ‘Prof. Debye’. Knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin. 273 ‘Sonderbericht der “Jenaischen Zeitung”. Interview mit Professor Dr. Debye. Chemie-Nobelpreis für Berliner Universitäts-Professor’. Knipsel zonder datum of herkomst, zie: Bestand UK D 28, PA Peter Debye, Archiv Humboldt-Universität, Berlin.
283 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken (…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9 november, Archief Schotman. Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht. Zie ook; ‘Prof. Debije gehuldigd. Onthulling van borstbeeld voor de gemeente Maastricht, Het Vaderland, 9-11-1939; ‘Groote belangstelling voor de huldiging van Prof. Debije. Ook in zijn vroegere H.B.S. een borstbeeld onthuld’, Het Vaderland, 10-11-1939.
274 ‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger Koerier 16-11-1936 275 Voor de affaire, zie: 17-11-1936, I.R. aan Auswärtiges Amt; 30-11-1936, Viktor Prinz zu Wied aan Ludvig Nobel; 9-12-1936, Entziffertes Telegram, Dieckhoff aan deutsche Gesantschaft; 2-12-1936, Von Euler aan Prinz zu Wied; 10-12-1936, Aufzeichnung; 9-12-1936, Vermerk Weizsäcker; 12-12-1936, Debye aan Von Wied, Bestand Gesandtschaft Stockholm (Karton 329, Nobel-Stiftung, Bd. 3), Politisches Archiv, Auswärtiges Amt, Berlin. 20-11-1936, Debye aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, I 34 14, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
284 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken (…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9 november 1939’, Archief Schotman. Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht. 285 17-11-1939, E. Batta een Debye; 21-12-1939, ‘Exportvaluta-Erklärung’, Iii 19 1238 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
276 26-10-1937, Bieberbach aan Debye; 1-11-1937, Debye aan Bieberbach; 24-11-1937; Wacker aan Bieberbach. Iii 19 1267 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
286 E.J.W. Verwey, ‘Herdenking van P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1966)’, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek (1966-1967) 341-348.
277 1-2-1939, A. Millenaar aan Debye; 2-2-1939, Debye aan Millenaar, Iii 19 1282 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
287 Voor de rede van Kramers, zie: ‘De uitreiking der Lorentz-Medaille aan Prof. Dr. P. Debije’, Chemisch Weekblad (1935) 645-647. Voor Kramers, zie, H.B.G. Casimir, ‘Kramers, Hendrik Anthony (1894-1952)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 322-323.
278 Iii 19 1031; Iii 19 1159, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 279 29-1-1937, Debye aan Ministerie van OKW, Iii 19 1137, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. 280 ‘Interview met prof. P.J.W. Debye (chemicus) n.a.v. toekenning Nobelprijs’, AVRO, 21-3-1937, 12891, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum.
288 P. Debye, ‘Johannes Diderik van der Waals’, Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 4 (1937) 257-267; H.B.G. Casimir en G.P. Ittmann, ‘Het Van der Waals congres op 25 en 26 Nov. 1937 te Amsterdam’, Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 5 (1938) 18-25.
281 Limburg onder de gouden oranjezon.
289 Voor de correspondentie met Zeeman, zie:
143
(Cambridge 1989) 322. Moore vermeldt dat de academie de mogelijke leden van te voren moreel had laten screenen. Het verzoek de relevante documenten in het kader van dit onderzoek in te zien, is niet gehonoreerd. Zie: 24-1-2007, M. Sánchez Sorondo aan KNIR, Debye-archief Niod.
Iii 19 901. Zie ook het Rijksarchief Noordholland, Archief Zeeman. Voor de correspondentie met Coster, zie: Iii 19 146, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor Zeeman, zie: P.F.A. Klinkenberg, ‘Zeeman, Pieter (1865-1943)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 672-674. Voor Coster, zie: H. Brinkman., ‘Coster, Dirk (1889-1950)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) 114-116.
298 Akten der Reichskanzlei. Regierung Hitler 19331945. Die Regierung Hitler Band IV: 1937 (München, 2005) 282-284.
290 Voor de correspondentie Debye-Fokker in de periode 1934-1940, zie Iii 19 222, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
299 Op 1 juli 1946 werd de academie onder auspiciën van het militaire Sovjet-bestuur heropgericht als Deutsche Akademie der Wissenschaften. In 1972 werd de naam Akademie der Wissenschaften der DDR ingevoerd; sinds 1992 spreekt men van de Berlin-Brandenburgische Akademie der Wissenschaften. Zie: P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva 42-4 (2004) 421-444, aldaar 443; W. Hartkopf, Die Berliner Akademie der Wissenschaften. Ihre Mitglieder und Preisträger 1700-1990 (Berlin 1992).
291 29-4-1938, T. van der Linden aan Debye, Iii 19 1155, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. 292 J.P. Werre, ‘Verslag van de gecombineerde vergadering der secties voor kolloïd-chemie en physische chemie te Rotterdam op 21 juli 1939’, Chemisch Weekbald (1939) 803-806. Voor persoonlijke herinneringen aan deze bijeenkomst, zie: C.J.F. Böttcher, Nota van 29-8-2007 – Debye in de periode medio 1939 – begin 1940, Debye-archief Niod. Voor Debyes correspondentie met de Nederlandsche Chemische Vereeniging uit de periode 1938-1939, zie: Iii 19 1155, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
300 57, Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945. Personalien der Auswärtigen, Ehren- und Korrespondierenden Mitglieder (1920-1922) Signatur II-Iii-138, Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin; C. Kirsten en H.G. Körber, Physiker über Physiker: Wahlvorschläge zur Aufnahme von Physikern in die Berliner Akademie, 1870 bis 1929, von Hermann von Helmholtz bis Erwin Schrödinger (Berlin 1975) 228-229.
293 B. Willink, De Tweede Gouden Eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen in de periode 1870-1940 (Amsterdam 1998) 66. 294 K. van Berkel (1985) 174. Zie ook: K. van Berkel, A. van Helden en L. Palm ed., A History of Science in the Netherlands, (Leiden 1999)183.
301 105 en 106, Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945. Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138, Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin.
295 De brief van Debye aan Van der Hoeve is niet bewaard gebleven; wel diens antwoord, zie: 22-7-1930, J. van der Hoeve aan Debye, Iii 19 364, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. De studie waarnaar wordt verwezen, is niet achterhaald.
302 123, Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945. Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138, Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin.
296 25-7-1936, A. Gemelli aan Debye; 3-11-1936, Debye aan A. Gemelli; Iii 19 1181 21-4-1937, Debye aan E. Abderhalden, Iii 19 991, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
303 W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt, ’Die Berliner Akademie in Republik und Diktatur’, in: W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die Preußische Akademie der Wissenschaften zu Berlin, 1914-1945. Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert (Berlin 2000) 517-566, aldaar 517-518 en 521.
297 14-7-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland. Voor de reactie van E. Schrödinger op de openingsceremonie, waarbij de paus zelf vanwege ziekte niet aanwezig was, zie: W. Moore, Schrödinger. Life and Thought
144
Debye vroeg in augustus 1938 via de Preussische Akademie der Wissenschaften subsidie aan bij de Deutsche Solvay-Werke A.G. voor een aan het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik te bouwen ‘Tieftemperaturforschungsstelle’. Zie: 24-8-1938, Preussische Akademie der Wissenschaften aan ‘die Deutschen Solvay-Werke a.g. Berburg’. Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945, Solvay – Fonds. II-XI 150/1, Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin. Vergelijk met: P. Debye, ’Ernest-Solvay-Forschungsstelle. Bearbeitung des Tieftemperaturgebietes’, Jahrbuch der Preußischen Akademie der Wissenschaften 1940 (Berlin 1941) 77.
documentatie beschikbaar.
304 P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva: A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004) 421-444, aldaar 421.
312 Hij verwees daarbij naar 1 maart 1935, de dag waarop Hitler de opdracht had gegeven tot ‘Bildung einer selbstständigen deutschen Luftwaffe’, zie: ‘1-3-1938, Ansprache des Präsidenten’, Jahrbuch 1938 der deutschen Luftfahrtforschung (München 1938).
310 H. Trischler, ’“Big Science“ or “Small Science“. Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’, in: D. Kaufman ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band I (Göttingen 2000) 328-362, aldaar 339. 311 L. Budrass, ‘Zwischen Unternehmen und Luftwaffe. Die Luftfahrtforschung im “Dritten Reich”’, in: H. Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus : Organisation, Mobilisierung und Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 142-182, aldaar 160-162.
305 M. Walker (1995) 71-73 en 99-100. Zie ook: V. Remmert (2007) 439.
313 Voor Baeumker, zie: L. Budrass (2002) 142-182, aldaar 142-148. Voor Bosch en Prandtl, zie: U. Kohl (2002) 143-144.
306 1-12-1938, Planck aan ‘sämtliche Reichsangehörige ordentliche, auswärtige, korrespondierende und Ehrenmitglieder’, Iii 19 1191, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor de precieze gang van zaken, zie: P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva: A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004) 421-444, aldaar 431-432. Zie ook: D. Hoffmann, ‘Das Verhältnis der Akademie zu Republik und Diktatur. Max Planck als sekretär’, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 76-78; P.T. Walther, ‘”Arisierung”, Nazifizierung und Militarisierung. Die Akademie im “Dritten Reich”‘, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 94-95.
314 H. Trischler, Luft- und Raumfahrtforschung in Deutschland 1900-1940. Politische Geschichte einer Wissenschaft (Frankfurt am Main 1992) 236-237. 315 H. Trischler, ’“Big Science“ or “Small Science“. Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’, in: D. Kaufman ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band I (Göttingen 2000) 328-362, aldaar 346. 316 12 November 1937, ‘Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, 2. Wissenschaftssitzung’, Iii 61 1969, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
307 W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt, ’Die Berliner Akademie in Republik und Diktatur’, in: W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 556.
317 ‘Ansprache des Präsidenten’, Jahrbuch 1938 der deutschen Luftfahrtforschung (München 1938).
308 P. Nötzoldt en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva: A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004) 421-444, aldaar 441. Voor de perifere positie van de academie ten tijde van het Derde Rijk, zie: W.J. Mommsen, ‘Wissenschaft, Krieg und die Berliner Akademie der Wissenschaften’, in: W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed. (2000) 15.
318 Ibidem.
309 Met betrekking tot de gang van zaken rond zijn toetreding tot de Ausschuß is geen precieze
321 A. Karachalios, ‘Giovanni Battista Bonino and the Making of Quantum Chemistry in Italy in the
319 H. Trischler, Luft- und Raumfahrtforschung in Deutschland 1900-1940. Politische Geschichte einer Wissenschaft (Frankfurt am Main 1992) 239. 320 ‘Aktenvermerk, Sitzung des Ausschusses am 8.4.1938’, Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
145
333 D. Hoffmann, ‘Between Autonomy and Accomodation: The German Physical Society during the Third Reich’, Physics in Perspective 7 (2005) 293-329, aldaar 293.
1930s’, in C. Reinhardt ed., Chemical Sciences in the 20th Century. Bridging Boundaries (Weinheim 2001) 75-104, aldaar 98. 322 24-9-1936, Baeumker, aan Debye, Iii 19 1127, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
334 D. Hoffmann, Zwischen Autonomie und Anpassung: Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich. Preprint 192 – Max-Planck-Institut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001) 3.
323 8-10-1936, Debye aan Baeumker, Iii 19 1127, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
335 S.L. Wolff (2007) 92. Voor een overzicht van de jaarlijkse Physikertagungen, zie: Physikalische Blätter. Festschrift zum 150jährigen Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 236.
324 4-8-1936, ‘Vorschlagliste für die Akademie’, Iii 61 1966, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. Zie ook: Jahrbuch der Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung I 1937/38 (Berlin 1938) 24.
336 Voor een overzicht van de uitgereikte MaxPlanck-medailles, zie: ibidem 237.
325 9-7-1937, ‘Aktenvermerk über die 1. Sitzung des Ausschusses der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung’, Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
337 D. Hoffmann en M. Walker, ‘The German Physical Society Under National Socialism’, Physics Today 57-12 (2004) 52-59, aldaar 53; D. Hoffmann (2001) 4-6; R.H. Beyler (2007) 73-79.
326 Ibidem.
338 M. Eckert (2007) 154 en 171.
327 ‘Aktenvermerk, Sitzung des Ausschusses am 8.4.1938’, III 61 1967, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
339 Voor de verkiezing van Debye, zie: 3-10-1937, Grotrian aan Debye, Iii 19 1012, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin; D. Hoffmann (2006) 15; H. Kant, ’Peter Debye und die Deutsche Physikalische Gesellschaft’, in: D. Hoffmann, F. Bevilacqua en R.H. Stuewer ed., The Emergence of Modern Physics. Proceedings of a Conference Commemorating a Century of Physics Berlin 22-24 March 1995 (Pavia 1996) 505-520, aldaar 508 en 516. Voor een overzicht van de voorzitters van de DPG, zie: Physikalische Blätter. Festschrift zum 150jährigen Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 236.
328 9-4-1938, Debye aan K.T. Fischer, Iii 19 1147, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 329 16-6-1939, Rundschreiben Nr 5 / Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung, Iii 61 1971, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 330 18-1-1938, ‘An die Ordentlichen Mitglieder’, Iii 61 1967, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
340 D. Hoffmann en M. Walker ed.(2007) 527.
331 ‘Physikalische und chemische Vorgänge bei der Verbrennung im Motor’, Schriften der deutschen Akademie der Luftfahrtforschung Heft 9 (Berlin 1939) 9.
341 D. Hoffmann (2006) 14-15. 342 Voor deze correspondentie, zie: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 523-533.
332 P. Debye, Über die tiefsten heute erreichbaren Temperaturen. Vortrag gehalten in der 6. Wissenschaftssitzung der ordentlichen Mitglieder am 18. Februar 1938. Schriften der deutschen Akademie der Luftfahrtforschung Heft 3 (z.j., z.p.); P. Debye, ‘Die Struktur der Metalle’, in: Vorträge und Aussprachebeiträge erstattet in der 4. Wissenschaftssitzung der ordentlichen Mitglieder am 16. dezember 1938. Schriften der deutschen Akademie der Luftfahrtforschung Heft 4 (z.j., z.p.).
343 G. Hildebrandt, ‘Max von Laue, der “Ritter ohne Furcht und Tadel”, in: W. Treue en G. Hildebrandt, Berlinische Lebensbilder. Bd.. 1 Naturwissenschaftler (Berlin 1987) 223-244, aldaar 233-234. 344 D. Hoffmann en M. Walker, (2004) 54; D. Hoffmann, ‘Between Autonomy and Accomodation: The German Physical Society during the Third Reich’, Physics in Perspective 7 (2005) 293-329, aldaar 293. Zie ook: A. Hermann, ‘Die Deutsche Physikalische Gesellschaft 1899-1945’, Physikalische Blätter.
146
355 Geciteerd in: ‘Uitreiking van de Max PlanckMedaille aan den Prins de Broglie in het Berlijnsche Harnackhaus’, Het Vaderland, 27 april 1938.
Festschrift zum 150jährigen Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 61-105. aldaar 93. 345 S.L. Wolff (2007) 103 en 110-111. Zie ook: S.l. Wolff, ’Die Legende vom Ausschluss’, Physik Journal 6-3 (2007) 14.
356 14-11-1938, Rektor der Friedrich-WilhelmsUniversität, Iii 19 1268, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
346 D. Hoffmann (2006) 14.
357 9-12-1938, Debye ’An die deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft’, Iii 19 1014, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
347 W. Jaenicke, 100 Jahre Bunsen-Gesellschaft 1894-1994 (Darmstadt 1994) 111; U. Deichmann, ’“Dem Duce, dem Tenno und unserem Führer ein dreifaches Sieg Heil“. Die Deutsche Chemische Gesellschaft und der Verein Deutscher Chemiker in der NS-Zeit’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 464-470 en 495. Zie ook: E.H. Berninger, ’Otto Hahn, Lise Meitner und Fritz Straßmann. In Berlin wird die Kernspaltung entdeckt’, in: W. Treue en G. Hildebrandt ed. (1987) 245-261.
358 Vergelijk met: D. Hoffmann, Zwischen Autonomie und anpassung: Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich – Max-PlanckInstitut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001) 11. 359 Voor de ledenlijsten van voor en na de schorsingsbrief, zie: K. Hentschel, Vergleich der Mitgliederlisten der DPG 1938-1939, http://www. cx.unibe.ch/~khentsch/dpg38-39.html (geraadpleegd op 22-8-2007). Zie ook: Mitgliederliste der Deutschen Physikalischen Gesellschaft (Nach dem Stande am Anfang des Jahres 1937) (Braunschweig 1937); Mitgliederliste der Deutschen Physikalischen Gesellschaft (Nach dem Stande am Anfang des Jahres 1939) (Braunschweig 1939).
348 28-9-1938, P. Debye aan N. Bohr, Bohr Scientific Correspondence, AHQP, Niels Bohr Archive, Kopenhagen. 349 H. Kant (1996) 507-509. Debye hield wel een toespraak in april 1938 op de door de Deutsche Physikalische Gesellschaft georganiseerde bijeenkomst ter ere van Plancks tachtigste verjaardag, zie: Einladung zu einer Feier des 80. Geburtstages ihres Ehrenmitgliedes Herrn Geheimrat Professor Dr. Max Planck, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
360 D. Hoffmann, ‘Peter Debye (1884-1966) – Ein typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’, Gewina 29 (2006) 141-168, aldaar 153; D. Hoffmann (2006) 16.
350 D. Hoffmann (2006) 15.
361 W. Wippermann, Totalitarismustheorien. Die Entwicklung der Diskussion von den Anfängen bis heute (Darmstadt 1997) 114; I. Kershaw, Hitler. 1889 – 1936: Hubris (Londen 1998) 527-591, I. Kershaw, The Nazi dictatorship. Problems and perspectives of interpretation (Londen 2000) 69-92.
351 D. Hoffmann en M. Walker (2004) 55-56. Sommerfeld had onder de prijswinnaars geïnventariseerd wie voor de medaille in aanmerking kwam. Zijn eigen voorkeur ging uit naar De Broglie en Fermi. Zie: 13-1-1938, Sommerfeld aan Debye. Iii 19 764, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
362 D. Hoffmann en M. Walker, ’Zwischen Autonomie und Anpassung – Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich’, Physik Journal, 5-3 (2006) 53-59, aldaar 56. Zie ook: M. Walker (2007) 19; D. Hoffmann (2006) 16.
352 17-1-1938,’Telefongespräch mit Hernn Dames im Kultusministerium’, Iii 19 1013, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
363 R.H. Beyler (2007) 83.
353 14-3-1938, ‘Gespräch von Hr. v. Weizsäcker’, Iii 19 1013, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
364 K. Hentschel ed. (1996) LXX. Vergelijk met: H. Rechenberg, ‘Vor fünfzig Jahren’, Physikalische Blätter 44-11 (1988) 418. Kant spreekt van ‘äußeren Drück’, waarbij hij ook refereert aan een initiatief van Stuart, zie: H. Kant (1996) 505-520, aldaar 517.
354 3-5-1938, W. Grotrian aan de ‘Mitglieder des Vorstandes der DPG’, Iii 19 1013, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zie ook: R. Beyler, M. Eckert en D. Hoffmann (2007) 224-228.
365 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14.
147
371
Dezember 1938’, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. De ontwerpnotulen, die worden bewaard in het DPG-archief en die ook door Hoffmann en Walker zijn afgedrukt, wijken in één zin af van de notulen uit het Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, doordat er meer nadruk wordt gelegd op de wensen van het ministerie: ’Dieselbe soll den Wünschen des Ministeriums angepasst und einer ausserordentlichen Geschäftsversammlung zur Beschussfassung vorgelegt werden.’ Mogelijk heeft Debye de ontwerpnotulen laten aanpassen; door het initiatief bij het ministerie te leggen, probeerde hij de statuutswijziging uit te stellen. Zie: ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14. Dezember 1938’, 10012 Archiv DPG, Berlin. Zie voor deze versie ook: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 566.
V. Remmert (2007) 439-443.
372 1-12-1938, Planck aan ‘sämtliche reichsangehörige ordentliche, auswärtige, korrespondierende und Ehrenmitglieder’, Iii 19 1191, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 373 15-12-1938, Mey aan de leden van de ‘Deutsche Gesellschaft für technische Physik’, Iii 19 1006. 17-12-1938, Schenck, aan de leden van de Deutsche Bunsen-Gesellschaft, Iii 19 1101, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Beide brieven waren evenals die van Debye niet van een handtekening voorzien. 374 D. Hoffmann en M. Walker (2004) 55. 375 16-10-1938, Hopf aan Debye, Iii 19 377, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor Hopf, zie: D. Müller-Arends en U. Kalkman, ‘Ludwig Hopf’, in: K. Habetha ed., Wissenschaft zwischen technischer und gesellschaflicher Herausforderung: die Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen 1970-1995 (Aachen 1995) 208-215. Zie ook: S.L. Wolff 112.
366 Schottky betoogde onder andere: ‘Ich kenne den unmittelbaren Anlaß nicht, der im augenblicklichen Zeitpunkt diese ganze Frage für uns so dringend gemacht hat (…).’, zie: 3-12-1938, Schottky aan Debye. De brief die Debye op 2 december aan de bestuurleden had gestuurd, wijkt deels af van de definitieve versie. De tekst luidde: ’An die deutschen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft. Unter den zwingenden obwaltenden Umständen muß ich das Verbleiben von reichsdeutschen Juden im Sinne der Nürnberger Gesetze in der Deutschen Physikalischen Gesellschaft als nicht mehrt tragbar ansehen. Ich bitte daher um Einverständniss mit dem Vorstande alle Mitglieder, welche unter diese Bestimmung fallen, mir ihren Austritt aus der Gesellschaft mitzuteilen. Heil Hitler! Gez. P. Debye. Vorsitzender’. Het bewaardgebleven archief bevat ook het antwoord van Von Laue, te weten; ‘Einverstanden’. Zie: 2-12-1938, Debye aan de Mitglieder des Vorstandes; 8-12-1938, Debye aan de ‘deutschen Mitglieder’ van de DPG; 2-12-1938, Von Laue aan Debye, Iii 19 1014, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
376 23-12-1938, Von Laue aan Meitner: ‘Debye war sehr ärgerlich, als er hörte, Sie hätten sein Rundschreiben erhalten.’ Zie: J. Lemmerich, Lise Meitner – Max von Laue: Briefwechsel 1938-1948 (Berlin 1998). 377 Over de statuten schreef hij: ‘Es ist den Bemühungen Debyes zu verdanken, dass diese Satzungen noch verhältnismässig günstig ausgevallen sind.’, zie: 1-8-1940, Max Laue aan Theo, Iii 50 7/4, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 378 Voor dit laatste mechanisme, zie: R.H. Beyler (2007) 59-90, aldaar 84. 379 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14. Dezember 1938’, 1012 Archiv DPG, Berlin. 380 J. Lemmerich (1998) 43. 381 ‘Entwurf. Protokol der Sitzung des Vorstandes der Physikalischen Gesellschaft zu Berlin am 14. Dezember 1938’, Iii 19 1176, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
367 18-2-1939, Debye aan Dames; 1-3-1939, Dames aan Debye, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
382 ‘Vorstandssitzung am 2. März 1939’; ‘Protokol der Sitzung des Vorstandes der Deutschen Physikalischen Gesellschaft am 2. März 1939’, Iii 19 1016, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
368 11-3-1939, Debye aan Dames, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 369 V. Remmert (2007) 438. 370 23-10-1938, Laue aan Meitner, MTNR 7/1, Churchill Archives Centre, Cambridge.
148
München am 4. Dezember 1938, 10 bis 13 und 17 bis 19 Uhr’, Verhandlungen der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 20-1 (1939) 7-10.
383 S.L. Wolff (2007) 124. 384 18-2-1939, Debye aan Dames; 1-3-1939, Dames aan Debye; 11-3-1939, Debye aan Dames, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
397 17-12-1937, Prandtl aan Debye; 22-1-1938, Prandtl aan Debye; 24-1-1938 Debye aan Prandtl, Iii 61 264, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. Zie ook: P. Debye, Die Temperaturen in der Nähe des absoluten Nullpunktes (Paris 1937).
385 20-3-1939, Stuart aan Grotrian, Iii 19 794, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 386 17-3-1939, Stuart aan Stetter, zie: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 566-567.
398 Bij de uitgever Hermann u. Cie verschenen van Debyes hand een viertal publicaties, die elkaar deels overlapten: P. Debye, Die Temperaturen in der Nähe des absoluten Nullpunktes (Paris 1937); P. Debye en H. Sack, Constantes diélectriques, moments électriques = Dielectric constants, dipole moments Tables annuelles de constantes et données numériques 2-XI 1931-1934 (Paris 1937); P. Debye en H. Sack, Constantes diélectriques, moments électriques = Dielectric constants, dipole moments Tables annuelles de constantes et données numériques 32-XII 1935-1936 (Paris 1939); P. Debye, F. Simon e.a. Réunion Internationale de Physique, Chimie, Biologie:Congrès du Palais de la Découverte, Paris, octobre 1937 1 Physique Générale (1938).
387 4-4-1939, Wilhelm Schütz aan Herbert Stuart, zie: Box 28 Folder 53, Samuel A. Goudsmit Papers, 1921-1979, American Institute of Physics, Maryland. Zie ook: D. Hoffmann en M. Walker ed. (2007) 568-569. 388 25-3-1939, Wacker aan Debye, Iii 19 1016, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 389 27-6-1939, Ministerie aan Debye; 1-7-1937, Debye aan Ministerie, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 390 4-8-1939 Dames aan Debye, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
399 5-4-1939, Debye aan Schenck, Iii 19 1002, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
391 5-8-1939, Debye aan Dames; 10-8-1939, Debye aan Dames, Iii 19 1201, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
400 5-4-1939, Debye aan Klemm, Iii 19 1002, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
392 D. Hoffmann (2006) 18. Debye had Zenneck in december 1939 gevraagd de taak van plaatsvervangend voorzitter op zich te nemen. Zie: 7-12-1939, Debye aan Zenneck; 10-1-1940, Zenneck aan Debye, Iii 19 902 Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
401 12-4-1939, Klemm aan Debye; 19-4-1939, Debye aan Klemm, Iii 19 1002, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 402 29-3-1912, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Archiv Deutsches Museum, München. Zie ook: U. Benz, Arnold Sommerfeld. Lehrer und Forscher an der Schwelle zum Atomzeitalter (Stuttgart 1975) 66
393 16-10-1938, Hopf aan Debye, Iii 19 377, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
403 M. Eckert e.a. ed. (1984) 132.
394 13-10-1938, Debye aan Hopf, Iii 19 377, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor de reactie van Pauli en het initiatief van Physical Review, zie: K. von Meyenn ed., Wolfgang Pauli. Wissenschaftlicher Briefwechsel mit Bohr, Einstein, Heisenberg, u.a. Band Ii: 1930-1939 (Berlin 1985) 593.
404 27-9-1921, Einstein aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 103-104. 405 Voor Ehrenfest visie op de benoeming, zie: M.J. Klein, Paul Ehrenfest: The making of a theoretical physicist Vol. I (Amsterdam 1970) 15-16 en 197. Voor de gang van zaken, zie: P. Huijnen en A.J. Kox, ‘Paul Ehrenfest’s Rough Road to Leiden: A Physicist’s Search for a Position, 1904-1912’, Phys. perspective 9 (2007) 186-211.
395 19-10-1938, Hopf aan Debye; 9-11-1938, Debye aan Hopf, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. 396 ‘Festsitzung des Gauvereins Bayers anläßlich des 70. Geburtstages von Herrn A. Sommerfeld in
149
415 Debye schreef aanvankelijk ‘niet alsof je een S.O.S. teeken hebt ontvangen’, maar streepte die i door. Zie: 6-7-1938, Debye aan Coster, Archief Fokker, Museum Boerhaave, Leiden.
406 3-11-1912, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Archiv Deutsches Museum, München. 407 18-3-1921, Starke aan Debye, Iii 19 774, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
416 11/12-7-1938, Debye aan Fokker, Archief Fokker, Museum Boerhaave, Leiden. Voor een heldere weergave van de precieze gang van zaken rond Meitners vlucht, zie: R. Lewin Sime, ‘Lise Meitner’s escape from Germany’, American Journal of Physics 58-3 (1990) 262-267. Voor Meitners dagboek-aantekeningen uit deze periode, zie: J. Lemmerich (1998) 19.
408 21-3-1921, Debye aan Starke, Iii 19 774, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor herinneringen van Debye aan Falkenhagen, zie: P. Debye, ‘Hans Falkenhagen zum 70. Geburtstag am 13. mai 1965’, Zeitschrift für physikalische Chemie 228 (1965) 289-291. 409 Debye aan Vahlen, 3-1-1939. Iii 19 1191, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
417 3-11-1938, Debye aan Meitner, MTNR 7/1, Churchill Archives Centre, Cambridge.
410 10-1-1939, Bieberbach aan Herren Mitglieder der Math.-Naturwissensch. Fakultät; 20-1-1939, Sekretärin aan Dekanat, Iii 19 1269 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor het project van Frank, zie: H. Heiber, Walter Frank und sein Reichsinstitut für die Geschichte des neuen Deutschlands (Stuttgart 1966).
418 9-5-1939, Debye aan Sommerfeld, HS 1977-28/ A61 Deutsches Museum München. 419 28-8-1939, Van der Grinten aan Debye, Iii 19 288, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 420 26-9-1939, Der Reichsminister für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung aan Debye, Kwg-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
411 Voor Meitner, haar positie als vrouw binnen de Duitse natuurkunde en de invloed van haar migratie op haar wetenschappelijke carrière, zie onder nadere: R.Lewin Sime, ‘Lise Meitner: a 20th century life in physics’, Endeavor 26-1 (2002) 27-31; E. Crawford, R.Lewin Sime en M. Walker, ‘A Nobel Tale of Postwar Injustice’, Physics Today 9 (1997) 26-32; R. Lewin Sime, ‘From Exceptional Prominence to Prominent Exception. Lise Meitner at the Kaiser Wilhelm Institute for Chemistry’, Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 24 (Berlin 2005); P. Rife, Lise Meitner and the Dawn of the Nuclear Age (Boston 1999); F. Krafft, ‘Lise Meitner’- ein deutsches Frauenschicksal’, in: M. Hassler en J. Wertheimer ed., Exodus aus Nazideutschland und die Folgen (Tübingen 1997) 32-58.
421 Het betreft hier Debyes weergave van het gesprek, zie: 18-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Op dezelfde dag ontving Debye een meer algemene brief – voorzien van de stempel ‘Geheim’ – van Telschow waarin de maatregelen die de KaiserWilhelm-Gesellschaft moest nemen als gevolg van de oorlogssituatie op een rij werden gezet. Naast zaken als verduistering, ‘Abwehr von Spionage und Sabotage’ betrof het ook de ‘Einsatz des Instituts für wehrtechnische und kriegswirtschaftliche Arbeiten’, zie: 16-9-1939, Telschow aan Debye, KWG-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
412 Vergelijk met: K. van Berkel, Academische illusies. De Groningse universiteit in een tijd van crisis, bezetting en herstel, 1930-1950 (Amsterdam 2005) 127.
422 Zie: M. Walker, ‘Eine Waffenschmiede?: Kernwaffen- und Reaktorforschung am Kaiser-WilhelmInstitut für Physik’, Forschungsprogramm, Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 26 (2005) 8.
413 Voor Coster, zie: H. Brinkman., ‘Coster, Dirk (1889-1950)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) 114-116. Voor De Haas, zie: J. van den Handel, ‘Haas, Wander Johannes de (1878-1960)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 222-224.
423 18-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 424 19-9-1939, Debye aan Bosch, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
414 16-6-1938, Debye aan Bohr, Archief Fokker, Museum Boerhaave, Leiden.
150
waffenamt, zie: R.D. Müller, ’Kriegsführung Rüstung und Wissenschaft. Zur Rolle des Militärs bei der Steuerung der Kriegstechnik unter besonderer Berücksichtigung des Heereswaffenamtes’, in: H. Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus: Organisation, Mobilisierung und Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 52-71.
425 7-10-1939, Debye aan Tisdale, Rf rg 1.1 200D 136 1677-1678, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 426 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 469-471. 427 12-6-1934, ‘Prof. P. Debye’, RF, 12.1 Tisdale, 2, 1934-1935, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Zie ook: K. Macrakis (1989) 33-57.
436 17-10-1939, Aktennotiz, Telschow, 1A 1651, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
428 21-11-1938, Debye aan Kirkwoord. Voor de uitnodiging van 1937, zie: 6-8-1937, Debye aan Kirkwood, Iii 19 432, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
437 8-1-1940, Debye aan Hochheim, IA 1651, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
429 5-4-1939, Debye aan J. Papisch, Iii 19 618, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
438 25-1-1940, ‘Vertragsabschluss’, IA 1651; ‘Übernahme des K.W.I.f. Physik durch das Heereswaffenamt’, I 34 18 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
430 6-10-1939, Debye aan Papish, Iii 19 618. Voor de officiële goedkeuring, zie: 31-10-1939, Mentzel aan Bosch, ‘W T Debye 3’, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
439 9-1-1940, Von Laue aan Debye; 11-1-1940, Debye aan Von Laue, Iii 19 499, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 440 18-10-1939, Baeumker aan Prandtl, Iii 61 1966, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
431 5-10-1939, Debye aan Day; 23-10-1939, Day aan Debye, Iii 19 984, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
441 19-10-1939, Prandtl aan Baeumker, Iii 61 1966, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
432 7-10-1939, Debye aan Tisdale, RF RG 1.1 200D 136 1677-1678, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
442 17-10-1939, Baeumker aan Telschow, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
433 30-7-1934, T.B. Appleget aan M. Mason, Rf, rg1.1 717 2 10, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
443 In 1948 werd er te Bieleveld tegen Mentzel een proces gevoerd. Er werd hem toen onder andere ten laste gelegd dat hij Debye via Telschow gedwongen had zijn ‘Staatsangehörigkeit’ te wijzigen, hem naar de Verenigde Staten had gestuurd en zijn familie als ‘Landesverräter’ had aangegeven. Mentzel verdedigde zich door te stellen dat Debye het instituut had kunnen blijven leiden als hij zijn Nederlandse nationaliteit had afgelegd of de eed op de Führer had gezworen. Ook merkte hij op dat Debye zelf had voorgesteld naar de Verenigde Staten te gaan, dat zijn vrouw was hem nagereisd en dat zijn dochter sindsdien bij het Propagandaministerie had gewerkt: ‘Es kann nach alledem nicht die geringste Rede davon sein daß Debye und seine Familie denunziert oder vertrieben seien’, aldus Mentzel. Zie: Ermittlungsverfahren Mentzel, Bundesarchiv Ludwigsburg. Met dank aan Florian Schmaltz.
434 1-11-1939, Tisdale aan Debye, Iii 19 1209, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 435 Volgens Debye handelde Telschow reeds bij zijn eerste gesprek van 16 september niet alleen in opdracht van de Reichsforschungsrat, maar ook van het Heereswaffenamt. Zie: 30-12-1939, Debye aan Sommerfeld, zie: M. Eckert en K. Märker (2004) 469-471. Uit de bewaard gebleven documentatie blijkt echter dat de overname van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik pas in de loop van oktober op de agenda van het Heereswaffenamt kwam te staan. In de brief van Telschow aan Debye van 16-9-1939 werd wel beklemtoond dat de ‘wehrtechnische und kriegswirtschaftliche Arbeiten’ in samenweking met ‘Firmen’ zou moeten plaatsvinden. Zie: 16-9-1939, Telschow aan Debye, KWG-NS, KWI für Physik 9, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor het Heeres-
151
Voor dit proces, zie: K. Hentschel, The Mental Aftermath. The Menthality of German Physicists 1945-1949 (Oxford 2007) 45-46.
rung in Deutschland. Ein Abriß der Geschichte der Deutschen Forschungsgemeinschaft 1920-1970 (Bad Godesberg 1970) 53-67; U. Kohl (2002) 109-111.
444 26-10-1939, Telschow aan Baeumker, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
454 Voor de datum van Debyes aankomst in de VS, zie: 11-4-1942, Debye aan The State Income Tax Bureau, Familie-archief Debye.
445 2-11-1939, Telschow aan Baeumker, Ii 1A 6, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
455 24-10-1939, J.D. van der Waals aan Debye; 2-11-1939, Debye aan van der Waals, Iii 19 839, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
446 Een zijn geen archivalische aanwijzingen dat Debye aan deze eerste bijeenkomst deelnam. Vergelijk: H. Kant, ‘Werner Heisenberg and the German Uranium Project’, Pre-Print 203. Max-Planck-Institut für die Wissenschaftgeschichte (Berlin 2002) 3; M. Walker, German national socialism and the quest for nuclear power, 1939-1949 (Cambridge 1993) 17; M. Schaaf, ‘Der Physikochemiker Paul Harteck (1902-1985)’, CENSIS-Report 33-99 (Hamburg 1999) 96; D. Hoffmann en R. Stutz, ‘Grenzgänger der Wissenschaft. Abraham Esau als Industriephysiker, Universitätsrektor und Forschungsmanager’, in: U. Hoßfeld e.a. ed., “Kämpferische Wissenschaft”. Studien zur Universität Jena im Nationalsozialismus (Köln 2003) 136-179, aldaar 163.
456 17-1-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 457 Agenda Debye 1940, Familie-archief Debye. 458 ‘Tuesday, February 6, 1940. Professor Peter Debye, Kaiser Wilhelm Institute for Physics, Rf, rg 12.1 WW Diaries, 1940, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. 459 Zie ook: B. Gausemeier, Natürliche Ordnungen und politische Allianzen. Biologische und biochemische Forschung an Kaiser-Wilhelm-Instituten 1933-1945 (Göttingen 2005) 286. 460 ‘Interview with Peter J.W. Debye. 4 May 1962. T.S. Kuhn en G. Uhlenbeck’, Session Iii, 18. 461 Voor de aankomstdatum, zie: 11-4-1942, Debye aan The State Income Tax Bureau, Familiearchief Debye.
447 H. Kant (2002) 3-4; M. Walker, (1993) 17-19; M. Schaaf (1999) 100. 448 M. Walker (2005) 8.
462 2-11-1939, Debye aan van der Waals, Iii 19 839, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
449 Voor een globaal overzicht, zie: K. von Meyenn, ‘Peter Debye und sein Einfluß auf die Entwicklung der Atom- und Molekülphysik’, in: W. Treue en G. Hildebrandt ed. (1987) 325.
463 21-1-1938, ‘Prof. P. Debye’, Rf, rg12.1 Tisdale, 2, 1938-1939, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor het verzoek van Zeeman, zie: 23-2-1937, Debye aan Zeeman, 385, Archief Zeeman, Rijksarchief Noord-Holland; Correspondentie Zeeman-Debye, Iii 19 901; 5-3-1937, Debye aan Telschow, I 34 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Voor het verzoek uit Harvard, zie: 13-4-1937, ‘Lunch with president Conant’, Rf, rg 12.1, Warren Weaver, 1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
450 P. Debye, Kernphysik (Leipzig 1935). 451 6-4-1934, Debye aan Bothe, I 6 124/2, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 452 13-4-1934, Lise Meitner aan Debye, MTNR 5/3, Meitner papers, Churchill Archives Centre, Churchill College, Cambridge. Gustav was een neef van Heinrich Herz. Voor zijn positie in het Derde Rijk, zie: M. Schaaf (1999) 100-101. 453 A. Hermann, Die Jahrhundertwissenschaft. Werner Heisenberg und die Physik seiner Zeit (Stuttgart 1977) 129. Zie ook: N. Hammerstein, Die Deutsche Forschungsgemeinschaft in der Weimarer Republik und im Dritten Reich. Wissenschaftspolitik in Republik und Diktatur (München 1999); T. Nipperdey en L. Schmugge, 50 Jahre Forschungsförde-
464 ‘Reminiscences of Peter Joseph William Debye’, Interview by Harriet A. Zuckerman (1964) 34, Box 20, Room 801, Butler Library. Oral History Research Office, Columbia University, New York. 465 Interview met Peter Debye, Concord
152
Na Debyes vertrek in januari 1940 zouden er in Duitsland meerdere centra voor atoomonderzoek ontstaan. Naast Diebner, werkzaam in het Kaiser Wilhelm Institut für Physik, en de groep rond Werner Heisenberg, verbonden aan de Universität Leipzig, verrichtte ook Manfred von Ardenne onderzoek in opdracht van het Reichspostministerium, zo ook Paul Harteck, van het Institut für Physikalische Chemie aan de Universität Hamburg. Als gevolg van interne rivaliteiten en gebrek aan materieel, zouden onderzoekdoorbraken uitblijven. In 1941 besloot het Heereswaffenamt de ‘Uranforschung’ stop te zetten. Het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik werd weer overgedragen aan de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. In 1942 werd Heisenberg, die aanvankelijk alleen adviseur was geweest, tot directeur benoemd. Zie: U. Kohl (2002) 220-221; M. Walker (2005) 5.
20-1-2007, Archief Niod. Debyes kleinzoon Norwig Saxinger-Debye vertelde in januari 2007 min of meer hetzelfde verhaal: ‘Accepting the Baker lectureship was playing for time. He felt he had to get an employment commitment sufficient to bring over his wife and daughter. He also had to let Berlin believe, while his wife and daughter might still be in the Kaiser Wilhelm Institut-house, that he intended to return. This situation got even more complicated as the war broke out: his wife left Berlin, his daughter remained. His wife got stuck in Switzerland. In the US, no one who dealt directly with Debye was confused about his intentions: he was here to stay and determined to keep his son here and bring his wife and daughter over.’ Interview met Norwig Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod. 466 Interview met Peter Debye, Concord 20-1-2007, Archief Niod.
477 ‘Tuesday, February 6, 1940. Professor Peter Debye, Kaiser Wilhelm Institute for Physics, Rf, rg 12.1 WW Diaries, 1940, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
467 ‘Blockade Retards Science – Most Powerful Microscope Held Up on Way Here From Reich’, The New York Times 9-4-1940.
478 Ibidem.
468 8-7-1940, Rufus aan Weafer, RF 1.1 200D, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
479 26-2-1940, Weaver aan The Ambassador of Great Britain, Rf rg 1.1 200D, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
469 5-1-1940, Debye aan Van Houten, Iii 19 1164, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
480 4-6-1940, Debye aan Weaver; 6-6-1940, W. Weaver aan R.B. Shipley; Rf rd 1.1 200D, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
470 3-1-1940, Debye aan Deviesenstelle, 31-1-1940 ‘Genehmigungsbescheid’, Iii 19 1167, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
481 22-6-1940, ‘Nobel Winner in Chemistry Will Be Chairman of Department’, The New York Times; 25-6-1940, ‘Debye to Head Chemistry At Cornell University’, The New York Times. Het contract was op 17 juni 1940 getekend. Zie: ‘To whom it may concern’ – Secretary Cornell University, 20-1-1953, familie-Debye archief
471 11-4-1942, Debye aan The State Income Tax Bureau, Familie-archief Debye. 472 29-11-1939, Debye aan het Sekretariat der akademische Verwaltung der Universität Berlin, Iii 15 1269, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
482 ‘Thursday, April 18, 1940.’ Rf rg 1.1 200D, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
473 9-1-1940, Debye aan de Gestapo, Iii 19 1055, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
483 20-6-1940, N.S. Thompson aan Day, R.F. 1.1 2000. In het Rockefeller Foundation jaarverslag over 1940 werd naar aanleiding van deze subsidie over de procedure vermeld: ‘Professor Debye came to the United States to deliver the Baker lectures at Cornell University, and since circumstances prevented his return to Europe the university took advantage of the opportunity to secure him as a permanent member of its faculty.’ Zie: The Rockefeller Foundation. Annual Report 1940 (New
474 27-1-1940, M. Debye aan Giorgi, Iii 19 266; 13-2-1940, M. Debye aan de Bezirksbürgermeister Berlin-Zehlendorf, Iii 19 1047, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 475 22-12-1939, Debye aan Tisdale, RF RG 1.1 200D. 476 ‘Thursday, Feb.1, 1940’, RF RG 1.1 200D. Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
153
York 1940) 240. Debye ‘re-entered’ de Verenigde Staten op 26-6-1940. Zie 30-9-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
494 30-8-1940, ‘Aktennotiz’ Telschow, Ii 1A 7, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Op 11 november 1940 ontving Debye een brief met een gelijke strekking van het Reichserziehungsministerium. Zie: 11-11-1940, Scurla aan Debye, Familie-archief Debye.
484 13-6-1940, W. Weaver aan E.F. Burton; ‘June 13, 1940.’ R.F. 1.1 2000.
495 30-8-1940, ‘Aktennotiz’ Telschow, Ii 1A 7, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
485 ‘Siemens Taschenkalender 1940’.
496 3-9-1940, Telschow aan Debye, Ii 1A 7 Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Het bewuste krantenbericht is niet achterhaald.
486 ‘June 13, 1940.’ R.F. 1.1 2000. Voor deze brief en de reactie erop van Einstein, zie: 12-6-1940, Debye aan Einstein, 9-145.00; 15-6-1940, Einstein aan Debye, 9-146.00; Albert Einstein Archives, Hebrew University of Jerusalem. Met dank aan Jeroen van Dongen.
497 4-?-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 7, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 498 ‘Vermerk 29-2-1941’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv BerlinLichterfelde.
487 ‘June 13, 1940.’ RF. RG. 1.1 2000, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York. Voor Veblen, zie: S. Batterson, ‘The Vision, Insight, and Influence of Oswald Veblen’, Notices of the AMS 54-5 (2007) 606-618. Voor zijn rol bij de hulp aan migranten, zie: N. Reingold, ‘Refugee mathematicians in the United States of America, 1933-1941: Reception and Reaction, Annals of Science 38 (1981) 313-338, aldaar 316-319.
499 19-4-1941, ‘Mitteilung der Prof.Dr. Debye und des A.A.’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. 500 23-6-1941, Auswärtiges Amt aan Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
488 ‘June 18, 1940’, RF. RG 1.1 2000, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
501 31-7-1941, Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung aan het Auswärtige Amt, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
489 ‘Gets Rockefeller Grant’, Cornell Allumni News 43-9 (1940) 125. 490 Het bericht verscheen op 6-9-1940 in de Manchester Guardian, geciteerd in: Cornell Allumni News 43-4 (1940) 58.
502 19-1-1942 Auswärtige Amt aan het Reichserziehungsministerium. In november 1941 berichtte de Deutsche Botschaft te Washington aan het Auswärtige Amt dat er tot in de details duidelijkheid was verkregen. Men concludeerde dat er geen reden was om het verlof niet te verlengen. Zie: 12-11-1941, Deutsche Botschaft aan Auswärtige Amt, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
491 26-10-2007, Corey Ryan Earle, Carl A. Kroch Library Cornell University aan M. Eickhoff, Debye Archief Niod. Voor de visie van Sack op Debye, zie: H.S. Sack, B. Widom en S.H. Bauer, ‘Tribute to P.J.W. Debye, Cornell News (1967) 16-19. Zie ook: G. Wiemers, ‘100. Geburtstag von Heinrich Samuel Sack’, Journal Universität Leipzig 7 (2003) 32-33; M. Eckert (1996) 72; ‘Sack, Henri Samuel’, in: H.A. Strauss en W. Röder ed., International Biographical Dictionary of Central European Emigrés 1933-1945 Ii-2 (München 1983).
503 19-3-1942, Auswärtiges Amt aan Telschow, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. 504 2-5-1941, Debye aan Telschow, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde.
492 25-6-1940, telegram Debye, Ii 1A 7, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin
505 12-6-1941, ‘Abschrift zu Kult U 90 Deutsches Generalkonsullat New York’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv Berlin-
493 25-7-1940, Debye aan Telschow, Ii 1A 7, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
154
Er zijn echter, vooralsnog, geen bronnen bekend die dit bericht kunnen staven. Zie: W. Lanouette, Genius in the Shadows. A Biography of Leo Szilard. The Man behind the Bomb (New York 1992) 215-216; M. MacPherson, Time Bomb. The race between two geniuses to create the one weapon that will decide World War Ii (Dutton 1986) 141; R. Rhodes (1986) 331-331. Uit berichten van Paul Rosbaud, die de Britten tijdens en na de Tweede Wereldoorlog informatie gaf over het Duitse kernsplitsingsonderzoek, blijkt dat deze in Berlijn ‘many talks’ met Debye had. Zie: Rosbaud ‘August 5, 1945’, Folder 42, Box 28, Rosbaud correspondence and manuscripts 1945, Samuel A. Goudsmit Papers, 1921-1979, American Institute of Physics. Voor Rosbaud, zie: J. Bernstein, Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm Hall (Woodbury 1996) 368.
Lichterfelde. 506 12 juni 1941, ‘Abschrift zu Kult U 90 Deutsches Generalkonsullat New York’, Personalakte Debye, Berlin Document Center, Bundesarchiv BerlinLichterfelde. 507 Haar benoeming dateerde van 13 januari 1941, zie: 8-4-1941, Mathilde Debye aan de Universitätskurator, Archiv Humboldt-Universität zu Berlin. 508 29-6-1940, Debye aan Debye, Western Union, Familie-archief Debye. 509 ‘Auszug aus den Briefen von Herrn Prof. Debye an Frau E. Alberer’, Ii 1A 1, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 510 6-3-1949, E. Telschow, ‘Eidestattliche Erklärung’, Ii 1A 13, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. Zonder datum, Der Präsident aan de Kanzlei des Führers, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
519 Voor de invloed van Wigner en Szilard op Einsteins eerste brief, zie: T. Frank, ‘Ever ready to Go: The Multiple Exiles of Lei Szilard’, Phys. perspect 7 (2005) 204-252, aldaar 222-223. Zie ook; J. Bernstein, Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm Hall (Woodbury 1996). Voor de brieven van Einstein aan Roosevelt, zie: David Irving, The Virus House (London 1967) 72 -73.
511 13-5-1942, Aktenvermerk, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin. 512 21-8-1942, de ‘Vorstand’ van de KaiserWilhelm-Gesellschaft aan Rechtsanwalt Dr. Schotz, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin.
520 Of hierbij naar Debye werd verwezen is niet bekend. Voor het artikel, zie: W.L. Laurence, ‘Vast Power Source in Atomic Energy Opened by Science’, The New York Times, 5-5-1940. Voor opmerkingen over de wedloop tussen laboratoria in de Verenigde Staten en Duitsland, zie: W.L. Laurence, ‘The Atom Gives Up’, The Saterday Evening Post 7-9-1940.
513 24-3-1943, Abschrift zu WP Debye z.A.B., I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin. 514 26-2-1943, E. Scholz aan het Landgericht Berlin, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der MaxPlanck-Gesellschaft, Berlin.
521 J. Bradley, ‘The Man from Maastricht. A Report by Holland’s Nobel Prize Scientist on “The battle of the Laboratories”’, Knickerbocker Weekly 2-42 (1942) 12-16, aldaar 13.
515 31-3-1943, Auswärtiges Amt aan het Reichsministerium für Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
522 Ibidem.
516 3-7-1943, Aktenvermerk, I 1A 1677, Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft, Berlin.
523 ‘Work on Rubber’ Cornell Alumni News 46-12 (1943) 224.
517 Diary Veblen, 1940, Box 1, Oswald Veblen Papers, Library of Congress, Washington D.C.
524 W.O. Baker, ‘Peter Joseph Wilhelm Debye’, in: W.O. Milligan ed., Proceedings of the Robert A. Welch Foundation. Conferences on Chemical Research XX. American Chemistry – Bicentennial (Houston 1977) 154-199, aldaar 183-186.
518 23-3-1940, Oswald Veblen aan Frank Aydelotte, geciteerd door: M. Georgiadou, Constantin Carathéodory. Mathematics and Politics in Turbulent Times (Berlin 2004) 370-371. Er is ook wel gesuggereerd dat Debye ook Leo Szilard op de hoogte bracht van het Duitse kernsplitsingsonderzoek.
525 Ibidem 188-189. Voor Debyes bijdrage aan het polymerenonderzoek, zie: W.H. Stockmayer, ‘When Polymer Science Looked Easy’, Ann. Rev. Phys. Chem
155
Records Repository, Record Group 319, Nara.
35 (1984)1-21, aldaar 13 en 18-19. Zie ook: P.J.T. Morris, The American Synthetic Rubber Research Program (Philadelphia 1989) 84-85, 97-98 en 127.
538 27-9-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
526 Zie in dit kader ook: ‘Petrus Josephus Wilhelmus Debye’, in: B.M.H. Vlekke en H. Beets ed., Hollanders who helped build America (New York 1943) 102.
539 24-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
527 J. Bradley (1942) 12-14. 528 Interview met Norwig Debye, New York 15-1-2007, Archief Niod.
540 25-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
529 19-9-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
541 29-12-1941, Van Benschoten aan Office of the Chief of Naval Operations, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, NARA.
530 2-9-1941, Thayer aan Hoover, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
542 23-11-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, NARA.
531 18-4-1944, War Department – Report on DEBYE, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara. 532 29-12-1941, Van Benschoten aan Office of the Chief of Naval Operations, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
543 Voor het Manhatten-project, zie: R. Rhodes (1986). 544 Interview met Peter Debye, Concord 20-1-2007, Archief Niod. 545 4-11-1946, S. Robinson, naturalization Clerk, aan Debye, familie-archief Debye.
533 16-5-1950, Peter Josef William Debye, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
546 26-6-1950, Peter Josef William Debye, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
534 18-4-1944, War Department – Report on DEBYE, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
Slot
535 8-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
547 Voor het alledaagse antisemitisme in Nederland zie: J.H.C. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden in Nederland (1870-1940)’, in: J.C.H. Blom, R.G. Fuks-Mansfeld en I. Schöffer ed., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 247-312, aldaar 277-287.
536 2-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative Records Repository, Record Group 319, Nara.
548 Geconfronteerd met de werking en betekenis van idealen en principes heeft de historicus Heilbron in 1986 in het slot van zijn studie The Dilemmas of an Upright Man de vraag opgeworpen
537 10-10-1940, Dr. Peter J.W. Debye, Special Inquiry – National Defense Research Committee, Personal Name Files, 1939-1976, Debye, Investigative
156
S.H. Bauer, ‘Peter J.W. Debye: An Interview’, Science (1964) 554-559.
of Max Plancks ‘worldview’ hem ten tijde van het Derde Rijk ‘ennobled’ of ‘betrayed’ had. In het nawoord bij de in 2000 verschenen herdruk sprak Heilbron, mede naar aanleiding van de ondertussen opgelaaide discussie over Plancks gesprek met Hitler, duidelijke taal: ‘What he did during the Nazi period was to act in accordance with a worldview that allowed him no escape from his situation with his honor intact. That was the saddest of his catastrophes. The answer to the question with which Dilemmas ends is that his worldview betrayed him’. Zie: J.L. Heilbron, The Dilemmas of an Upright Man. Max Planck and the Fortunes of German Science – with a new afterword (Cambridge 2000) 217.
555 18-12-1967, Paul P. Ewald aan Karl Darrow, Karl Kelchner Darrow Papers, Iii/377, Niels Bohr Library, American Institute of Physics. Maryland. 556 Georg Busch, ‘Peter Debye. Werden und Wirken einen groosen Naturforschers’, Vierteljahrsschrift der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich 130-1 (1985) 19-34, aldaar 32-33. 557 J. Schaepkens van Riemt, ‘Rede uitgesproken (…) ten stadhuize te Maastricht op donderdag 9 november 1939’, Archief Huldigingscomité prof. dr. P. Debye (21.178), dossier 7, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht, Maasticht.
549 Voor een analyse van dit wetenschapsideaal met betrekking tot Nederland in de negentiende eeuw, zie: B. Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’. Wetenschapsbeelden van Nederlandse natuuronderzoekers, 1800-1900 (Hilversum 2000). Voor een analyse van de plaats van de politiek in de Nederlandse universitaire wetenschapsbeoefening, zie: L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans, Stille wijkplaatsen? Politiek aan de Nederlandse universiteiten sedert 1876 (Hilversum 2006).
558 ‘Die?? Neen, die niet!’, Het Parool 16-1-1946. 559 Het boek was reeds in 1941 drukklaar, maar de bezettingsautoriteiten gaven geen toestemming tot publicatie. Zie: H.A. Kramers, ‘Prof. Dr. P.J.W. Debye’, in: T.P. Sevensma ed., Nederlandsche helden der Wetenschap. Levensschetsen van negen Nobelprijswinnaars. Hoogtepunten van Wetenschappelijken arbeid in Nederland (Amsterdam 1946) 348. Voor een vroege publicatie, zie ook: J.C. Alders, ‘Debye. Ultrageluid, dipoolmoleculen, de structuur der vaste stof’, Nederlandsche Baanbrekers der Wetenschap’ (Amsterdam 1940) 75-82.
550 18-7-1941, minister van Justitie, namens de Centrale Inlichtingendienst, aan de minister van Buitenlandse Zaken; 18-4-1941, Loudon, gezant te Washington aan de minister van Buitenlandse Zaken; 19-8-1941, Buitenlandse Zaken aan Justitie. Nationaal Archief 12454/12461, Ministerie van Justitie te Londen, Nationaal Archief Den Haag.
560 ‘Prof. Debye in Maastricht’, Gazet van Limburg, 25-11-1948. Zie in dit kader ook: Dr. Beljaars, ‘Atoom-energie. Had Prof. Dr. P. Debye een aandeel in de laatste onderzoekingen?’, Gazet van Limburg 14-8-1945.
551 21-1-1938, ‘O. Warburg’, Rf, rg 12.1 Weaver, 1937-1947, Reel 1, Rockefeller Archive Center, North Tarrytown, New York.
561 E.J.W. Verwey, ‘P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1966)’, Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen (1966-1967) 341-348, aldaar 343-344. Voor een neutraal bericht, waarin werd gesteld dat Debye in 1940 ‘uitweek’naar de Verenigde Staten, zie: ‘Professor Debije†’, De Volkskrant 3-22-1966.
552 R.M. Fuoss, ‘Peter J.W. Debye; A Biography’, in: The collected Papers of Peter J.W. Debye (New York 1954) XI-XIV, aldaar XIii. 553 ‘Interview with Peter J.W. Debye. 4 May 1962. T.S. Kuhn en G. Uhlenbeck’, Session Iii, 19. Kopie in Archief Schotman, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht.
562 H.A.M. Snelders, ‘Debije, Petrus Josephus Wilhelmus (1884-1966)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 129-131, aldaar 129.
554 ‘Reminiscences of Peter Joseph William Debye’, Interview by Harriet A. Zuckerman (1964) 33 en 62, Box 20, Room 801, Butler Library. Oral History Research Office, Columbia University, New York. Voor een interview uit datzelfde jaar waarin Debye enige uitspraken deed over de wetenschapspolitiek van de ‘Nazis’, zie D.R. Corson, E.E. Salpeter en
563 H.A.M. Snelders, ‘Peter Debye. Veelzijdig en veelgevraagd geleerde’, Professioneel Profiel 41 (december 1982) 129-131, aldaar 129; H.A.M. Snelders, ‘Debye’, in: Negen Nederlandse Nobelprijswinnaars (Leiden, 1988) 27.
157
vermelding in het in West-Duitsland verschenen boek Fünftausend Köpfe, zie: MfS AS 237/68, Die Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen, Berlin. Zie ook: E. Stockhorts, Fünftausend Köpfe: wer was was im Dritten Reich (1967).
564 24-8-1967, C.J. Gorter aan E. Verweij, Mapcorrespondentie/archiefstukken, Archief Schotman, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht. 565 H.B.G. Casimir, Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde (Amsterdam 1983) 229-230.
570 In het vertaalde transcript is het begrip ‘non-nazi’gebruikt; het originele Duitse begrip is niet overgeleverd. Zie: J. Bernstein, Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm Hall (Woodbury 1996) 270. Voor Farm Hall, zie ook: O.G. Oexle, ‘Hahn, Heisenberg und die anderen. Anmerkungen zu “Kopenhagen”, “Farm Hall”, und “Göttingen”’, Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 9 (2003) 27-38.
566 M. Dresden, H.A. Kramers. Between Tradition and Revolution (New York 1987) 515-516. 567 Zie in dit kader: M. Walker, ‘Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im nationalsozialistischen Kontext’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich ( Weinheim 2007) 1-27, aldaar 24; K. Hentschel, The Mental Aftermath. The Menthality of German Physicists 1945-1949 (Oxford 2007); K. Hentschel, ‘Misstrauen, Verbitterung und Sentimentalität. Zur Mentalität deutscher Physiker in den ersten Nachkriegsjahren’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 301-358; M.G. Ash, ‘Verordnete Umbrüche – Konstruierte Kontinuitäten: Zur Entnazifizierung von Wissenschaftlern und Wissenschaften nach 1945’, Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 10 (1995) 903-923.
571 W. Heisenberg, ‘Über die Arbeiten zur technischen Ausnützung der Atomenergie in Deutschland’, Die Naturwissenschaften 11 (1946) 325-329, aldaar 326. 572 ‘Überreichung der Planck-Medaille für Peter Debye durch Arnold Sommerfeld’, Physikalische Blätter 6 (1950) 509-512. 573 R. Beyler, M. Eckert en D. Hoffmann, ‘Die Planck-Medaille’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 217-237, aldaar 234-235.
568 G. Rammer, ”Sauberkeit im Kreise der Kollegen”. Die Vergangenheitspolitik der Deutschen Physikalischen Gesellschaft’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 359-420, aldaar 418-419.
574 M. von Laue, ‘Zu Peter Debyes 70. Geburtstage’, Zeitschrift für Elektrochemie 58-3 (1954) 151-153, aldaar 151. Voor Debye en Sommerfeld, zie ook: P.P. Ewald, ‘Erinnerungen an die Anfänge des Münchener Physikalischen Kolloquiums, Physikalische Blätter 24 (1968) 538-542, aldaar 541.
569 Historische Abteilung, Ii, Akten der Preussischen Akademie der Wissenschaften 1812-1945. Debye, Peter (1936-1939) Signatur Ii-Iii-138, Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin. Voor een later in de DDR (Rostock) geschreven levenbericht, zie: H. Falkenhagen, ’In Memoriam Peter J.W. Debye’, Physikalische Blätter (1966) 578.
575 K. Wirtz, ‘P. Debye zum 70. Geburtstag’, Zeitschrift für Naturforschung 9A (1954) 369. 576 E.H. Haux, ‘Von der Gestapo vertrieben’, Hannoverische Presse, 24-3-1964. 577 E.H. Haux, ‘Atom-Struktur im Röntgenbild’, Der Tagesspiegel, 24-3-1959. Voor vergelijkbare berichten, zie; E.H. Haux, ‘Ein großer Gelehrter’, Deutsche Zeitung 24-3-1964; E.H. Haux, ‘Auf der Spur des Atoms’, Kölnische Rundschau 22-3-1964.
Zie ook: D. Hoffmann, ’Peter Debye – Zum 100. Geburtstag des Wissenschaftlers’, Feingerätetechnik 33-11 (1984) 510-511. De Staatssicherheitsdienst heeft verder geen onderzoek naar Debye verricht. Wel werden zijn naam, geboortedatum en functie bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik 17 oktober 1969 in een Kartei opgenomen vanwege zijn
578 De publicatie is een samenwerkingsproject tussen de Stichting Edmond Hustinx en de RWTH te Aken. T. Beckers, ‘Peter Debye – ein Marco Polo der Wissenschaft’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 31-81, aldaar
158
Physikalische Blätter 44-11 (1988) 418; K. Hentschel ed., Physiks and National Socialism. An Anthology of Primary Sources (Basel 1996); H. Kant, ’Peter Debye und die Deutsche Physikalische Gesellschaft’, in: D. Hoffmann, F. Bevilacqua en R.H. Stuewer ed., The Emergence of Modern Physics. Proceedings of a Conference Commemorating a Century of Physics Berlin 22-24 March 1995 (Pavia 1996) 505-520.
60-64. Zie ook: T. Beckers, ‘Peter Debye: the Master of the Molecule’, in: C. Bremen ed., Aachener Nobelpreisträger? Physik im Spannungsfeld von Wissenschaft und Gesellschaft um 1900 (St. Augustin 2000) 105-127; T. Beckers en C. Bremen, ‘Der Naturwissenschaftler Peter Debye. Eine Lebensskizze’, in: Zeitschrift des Aacheners Geschichtsvereins 107/108 (2005/2006) 337-368. 579 ‘Education’, Time, the Weekly Newsmagazine June 23 (1952) 58-59. 580 ‘Chemists Honor Debye’, Ithaca Journal 2-4-1963. 581 ‘Debye’s the Name; Science Is His Game’, New York Herald Tribune 26-4-1963. 582 Paul S. Epstein, interviewed by A. Epstein, Pasadena, California. 22-11-1965. Oral History Project, California Institute of Technology Archives. Zie: http://resolver.caltech.edu/CaltechOH: OH_Epstein_P (geraadpleegd 10-10-2007). 583 I.S. Bengelsdorf, ‘Debye a Legend in Science’, Los Angeles Times, 30-3-1967. Zie ook: A. Long, ‘Peter Debye – an Appreciation’, Science 155 (1967) 979-980; P.P. Ewald, ‘Peter Debye, 1884-1966’, Acta Crystallographica 22-6 (1967) 947-949. In 1985 stelde Debyes Amerikaanse collega W.O Baker: ‘He was probably in a worse situation than the people who were driven out. I mean, he was driven in, so to speak.’ Oral history interview with William O. Baker, conducted by Marcy Goldstein and Jeffrey L. Sturchio at AT&T Bell Laboratories on May 23 and June 18, 1985 as part of the Chemical Heritage Foundation Oral History Program. OH30132 American Institute of Physics. De historicus Beyerchen plaatste Debye in 1977 op een lijst van uit het Derde Rijk gemigreerde Nobelprijswinnaars, die op enkele andere uitzonderingen na geheel uit joodse vluchtelingen bestond. Zie: A.D. Beyerchen, Scientists under Hitler. Politics and the Physics Community in the Third Reich (New Haven 1977) 48. 584 Cornell University Newsletter 14 (March 1974) 9 585 The Reminiscences of Warren Weaver, Oral History Research Office, Columbia University, 1962, New York. 586 Over de belangrijkste door Rispens gebruikte bronnen, was reeds eerder gepubliceerd in 1988 door Rechenberg en in 1996 door Hentschel en Kant, zie: Rechenberg, ‘Vor fünfzig Jahren’,
159
160
Samenvatting De op 24 maart 1884 te Maastricht geboren Nederlander P.J.W. Debye heeft een indrukwekkende wetenschappelijke carrière gemaakt, die hem al op jonge leeftijd zijn geboorteplaats en -land deed verlaten. Hij studeerde vanaf 1901 in Aken elektrotechniek aan de Technische Hochschule, in 1906 volgde hij, inmiddels als assistent, zijn hoogleraar A. Sommerfeld naar München waar hij in 1908 promoveerde en zich in 1910 habiliteerde. In 1911 vertrok Debye naar Zwitserland. Te Zürich werd hij hoogleraar aan de Eidgenössische Technische Hochschule, om een jaar later in Nederland aan de Rijksuniversiteit Utrecht benoemd te worden tot hoogleraar Theoretische Natuurkunde. Weer een jaar later, in 1913, werd hij benoemd tot hoog leraar in Göttingen. In 1920 keerde hij echter terug naar Zürich om vervolgens in 1927 in Leipzig benoemd te worden tot hoogleraar Experimentele Natuurkunde. In 1936, het jaar dat hem de Nobelprijs werd toegekend, verhuisde Debye naar Berlin om twee functies te combineren: het directeurschap van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik met het hoogleraarschap Theoretische Natuurkunde aan de FriedrichWilhelm Universität. In februari 1940 arriveerde Debye in de Verenigde Staten om daar aan de Cornell University de Baker Lectures te geven; dit tijdelijk lectoraat resulteerde in juli 1940 in een vaste benoeming. Het verlof dat Debye van de KaiserWilhelm-Gesellschaft voor de duur van de oorlog had verkregen, verliep vervolgens op 1 april 1941 doordat Debye het niet tijdig had verlengd. Toen hij op 2 november 1966 te Ithaca (New York) overleed, was hij een gelauwerd wetenschapper, een geliefd echtgenoot, vader en grootvader, en reeds twintig jaar – sinds 1946 – Amerikaans staatsburger. Als fysicus had Debye zich op zowel de theoretische natuurkunde, de natuurkunde van de vaste stof als de scheikunde gericht en was zijn belangstelling in het bijzonder uitgegaan naar het raakvlak tussen het experiment en de theorie. Dit resulteerde in meer dan tweehonderd publicaties. Op 29 juni 2006 gaf het Ministerie van Ocw aan het Nederlands Instituut voor O orlogsdocumentatie (Niod) de opdracht onderzoek te verrichten naar P.J.W. Debye en zijn rol en positie in het Derde Rijk. Historische contextualisering, het beschrijven en verklaren van Debye in samenhang met de geschiedenis van de beoefening van de fysica onder Duitse nationaal-socialistische heerschappij, was van de opdracht het leidende beginsel. De opdracht aan het Niod was een reactie op het debat dat in Nederland over Debye werd gevoerd sinds als gevolg van het in januari 2006 verschenen boek Einstein in Nederland van de wetenschapshistoricus S. Rispens. 161
In dit boek, dat weliswaar aan de eerste voorwaarden van wetenschappelijkheid voldoet, maar ook meerdere onjuistheden bevat, werd Debye – zeker bij nader inzien – op karikaturale wijze getypeerd als een opportunist die niet vies was van de nazi’s. Desgevraagd bevestigde het Niod begin 2006 dat de bronnen waarop Rispens zich baseerde betrouwbaar waren. Tegelijkertijd werd door het Niod beklemtoond dat aanvullend onderzoek noodzakelijk was, ook al omdat de beschikbare bronnen over Debye niet uitputtend waren bestudeerd. De voor dit onderzoeksrapport geformuleerde historische vraagstelling concentreert zich op de verhouding tussen Debye en het nationaal-socialisme. Hoe is het te verklaren dat de natuurwetenschapper Debye, die er geen blijk van gaf nazi te zijn en die zich publiekelijk niet profileerde als antisemiet, in het Derde Rijk carrièrekansen waarnam en in december 1938 als voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft zijn naam verbond aan een antisemitische maatregel, die neerkwam op een openlijke ‘arisering’ van deze beroepsvereniging. Anders gezegd: wat zegt Debyes Duitse carrière, waaraan in januari 1940 met zijn vertrek naar de Verenigde Staten een einde kwam, enerzijds over diens persoonlijkheid en houding, en anderzijds over de werking en aard van het Derde Rijk? Ter beantwoording van die vraag is Debyes wetenschappelijke carrière in Duitsland en de Verenigde Staten gerelateerd aan relevante maatschappelijk-politieke en bestuurlijke ontwikkelingen. Daarbij zijn ook contemporaine morele appreciaties betrokken. Dit heeft tot bijzondere aandacht geleid voor de netwerken die Debyes carrière ondersteunden en die een context leverden voor Debyes ideeën over de maatschappelijke betekenis van de natuurkunde. Door Debyes loopbaan, netwerk en activiteiten te beschouwen in relatie tot de politiek-sociale context van het Derde Rijk, kan goed worden onderzocht of er sprake was van een bereidheid tot aanpassing of coöperatie. Bij de analyse is er rekening mee gehouden dat gedrag in het algemeen en beslissingen in het bijzonder niet alleen door de ratio maar ook door emoties worden bepaald en dat situaties vaak niet zo helder te definiëren zijn als zij, terugkijkend, lijken te zijn geweest. Bij het wegen van handelingsalternatieven, kent men immers de gevolgen ervan nog niet. Het is een benadering die aansluit op de recente geschiedschrijving over het nationaal-socialisme waarin de werking van het Derde Rijk concreet wordt gemaakt via het perspectief van daders, leden van bestuurlijke elites, meer gewone burgers of juist slachtoffers. Daarbij heeft in het bijzonder het in 1997 door de Max-Planck-Gesellschaft gestarte project ‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’ als voorbeeld gediend. Dit project, dat liep tot 2005, heeft aangetoond dat de KaiserWilhelm-Gesellschaft, waaraan Debye als directeur van het Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik was verbonden, via een groot aantal onderzoeksprojecten deel heeft uitgemaakt van de ‘kriegswichtige Forschung’ in het Derde Rijk. Een van de opvallende kenmerken van Debyes carrière in het Derde Rijk is niet alleen dat hij dankzij de steun van Max Planck, de Rockefeller Foundation en het
162
Reichserziehungsministerium binnen enkele jaren – in oktober 1935 – als directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut de absolute wetenschappelijke top bereikte. Frappant is ook de snelheid waarmee verschillende andere benoemingen in deze periode tot stand kwamen. Na zijn vertrek uit Leipzig verenigde Debye in zijn persoon een toenemend aantal functies. Vanaf eind 1937 was hij voorzitter van de Deutsche Physikalische Gesellschaft, in de periode 1936-1938 lid van het bestuur van de Deutsche Bunsen-Gesellschaft en in de periode 1936-1939 senator van de KaiserWilhelm-Gesellschaft. Zijn aanzien werd nog extra versterkt door de toekenning van de Nobelprijs voor scheikunde in 1936 en zijn toetreding als Ordentliches Mitglied tot de Preussische Akademie der Wissenschaften datzelfde jaar en tot de Ausschuss van de Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung in 1937. Debyes loopbaan in het Derde Rijk lijkt op het eerste gezicht goed verklaard te kunnen worden als het gevolg van zijn streven naar behoud van de eigen wetenschappelijke autonomie. Zijn carrière zou dan vooral een vlucht naar voren, weg van politieke bemoeienissen, zijn geweest. De positie van de directeur van een Kaiser-Wilhelm-Institut was immers, zeker omdat er sprake was van buitenlandse financiering, bijna onaantastbaar. Dit perspectief verklaart ook waarom de machtsconcentratie rond Debye tegenreacties opriep; zijn speelruimte nam aan het einde van de jaren dertig af. De gevolgen van de toenemende ‘mobilisering’ van het Duitse ambtelijke systeem in de context van het Vierjahresplan van 1936 en het wegvallen van vertrouwde contactpersonen als Friedrich Glum in 1936 en Max Planck in 1937 waren voor Debye duidelijk merkbaar. Toch doet deze interpretatie niet geheel recht aan de historische werkelijkheid. Het is inderdaad zo dat Debye politieke activiteiten, die zich langdurig leken te beperken tot wetenschapsorganisatorische zaken, door zijn hoge positie kon afdoen als bijzaken. Maar belangrijker is het gegeven dat de mogelijkheden die Debye kreeg, los van zijn capaciteiten, samenhingen met de behoefte om na het gedwongen vertrek van de joodse natuurkundigen de normaliteit en internationaliteit binnen de Duitse natuurwetenschap te herstellen en de kwaliteit ervan te handhaven. Het was een behoefte die niet alleen leefde bij wetenschappers als Planck en Sommerfeld, maar ook onder invloedrijke ambtenaren van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft en het Reichserziehungsministerium. Binnen deze context kon Debye zijn eigen belang als een vorm van algemeen belang gaan beschouwen, zolang de wetenschappelijke continuïteit en vooruitgang maar gegarandeerd werden. Na door Planck op een prestigieuze en invloedrijke post te zijn geplaatst, was hij dan ook gematigd positief over de politiek-sociale ontwikkelingen in het Derde Rijk. Voordien had hij zich in Leipzig, mede dankzij een verblijf van een half jaar in Luik, van die ontwikkelingen redelijk afzijdig kunnen houden. Debye zelf meende tijdens zijn jaren in het Derde Rijk dat zijn ideaal voor het goede en de wetenschap te leven zelden in het gedrang kwam. Cruciaal element van dit zelfbeeld was zijn status als buitenstaander, een positie die hem het aureool 163
leek te verschaffen van een onschendbare vertegenwoordiger van de weliswaar internationale, maar vooral in Duitsland gefundeerde wetenschap. In een korte nota van de Rockefeller Foundation van oktober 1939 werd Debye dan ook getypeerd als een ‘frank and fearless person’ die in Duitsland een ‘rather unusual position’ bekleedde. Onder verwijzing naar de twee Besluiten van Wilhelmina van 1935, waarbij Debye conform de Wet op het Nederlanderschap van 1892 met behoud van de Nederlandse nationaliteit het verlof kreeg om in Duitse staatsdienst te treden, werd zelfs opgemerkt dat hem ‘something like a diplomatic status’ was verleend. Omdat er vanuit zijn eigen perspectief beschouwd niemand boven hem stond, meende Debye als wetenschapper in het Derde Rijk onafhankelijk van de nationaalsocialisten te kunnen opereren. Om zijn positie te handhaven en om de hem geboden onderzoeksmogelijkheden volledig te kunnen benutten, had hij wel aanvaard dat hij als wetenschapsorganisator met hen moest samenwerken. Hij sprak daarbij zelfs van ‘morele’ dwang. Het pragmatisme en formalisme dat zijn coöperatie kenmerkte, stelde hij daarbij nogal eens voor als een principiële handeling of als een uiting van plichtsbetrachting of redelijkheid, zelfs als het ging om anti-joodse maatregelen. Dat aan het einde van de jaren dertig het net van het toegepast militair onderzoek zich steeds nauwer rond hem sloot, heeft Debye zeker onder ogen gezien. Hij bewees er soms zelf lippendienst aan. Het was de periode dat hij zich meer en meer op zijn eigen werkzaamheden in het laboratorium concentreerde. In 1938 zei hij dan ook tijdens een vertrouwelijk gesprek in Berlijn nog minsten twee jaar onderzoek te willen doen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij toentertijd de waarde van zijn eigen onderzoek in militaire termen heeft gedefinieerd. Van oppositie tegen het Duitse nationaal-socialistische systeem kan met betrekking tot Debye niet gesproken worden. Wel waren er momenten van weerstand, maar die hadden een polyinterpretabel karakter. Ze hingen samen met een door Debye ontwikkeld survivalmechanisme van meerduidigheid en werden primair ingegeven door het handhaven van de belangen van zijn Duitse wetenschappelijke netwerk; uiteindelijk stelde hij er ook zijn eigen positie mee veilig. Zowel zijn steun aan de strijd tegen de Deutsche Physik als zijn hulp aan tot emigratie gedwongen joodse collega’s als Sack en Meitner zijn mede vanuit dit perspectief te verklaren. Als wetenschapper maakte Debye geen onderscheid tussen joden en niet-joden, als wetenschapsorganisator voegde hij zich tegelijkertijd zonder openlijk protest in de scheiding van joodse en nietjoodse leefwerelden. Van hem als privé-persoon zijn er enkele antisemitische uitspraken bekend; ze dateren echter van voor 1933 en er is nauwelijks reden aan te nemen dat deze uitingen van antisemitisme de ‘alledaagse’ variant overschreden. Vanuit het heden terugkijkend op Debyes carrière in het Derde Rijk lijkt de door hem in december 1938 verstuurde brief waarin de joodse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft werden opgeroepen uit de beroepsvereniging te treden, een zeer ingrijpend keerpunt, al was het maar omdat Debye er zijn bijna diploma-
164
tieke status mee ondergroef door betrokkenheid te tonen bij de Duitse binnenlandse politiek. De brief die Debye zich genoodzaakt voelde te versturen, was voor hem echter niets meer dan een bevestiging van een bestaande situatie die door de Duitse academische gemeenschap als collectief reeds in 1933 was geaccepteerd. Van directe dwang van hogerhand was er bij het versturen van de brief geen sprake; wel werd er binnen de Deutsche Physikalische Gesellschaft druk op Debye uitgeoefend en had het Reichserziehungsministerium laten blijken dat eigen initiatief gewenst was. Het echte keerpunt kwam voor Debye op 16 september 1939, ruim twee weken na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hem werd toen door de Generalsekretär van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft Telschow gemeld dat hij zijn werkzaamheden als directeur van het Berlijnse Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik alleen onder leiding van het Heereswaffenamt zou kunnen voortzetten. Er werd bovendien de voorwaarde aan verbonden dat hij het Duitse staatsburgerschap zou moeten aannemen. In latere weergaves van het gesprek heeft Debye altijd beklemtoond dat het inleveren van zijn Nederlandse nationaliteit voor hem onbespreekbaar was. Dat deze naturalisatie ook zou betekenen dat hij niet meer zelfstandig zijn onderzoeksagenda zou kunnen bepalen, liet hij daarbij onvermeld. Eenmaal definitief gevestigd in de Verenigde Staten was het voor Debye onmogelijk geworden te erkennen dat hij langdurig op basis van wetenschappelijke idealen, waarin aan individuele autonomie een collectief belang werd toegekend, in het Derde Rijk werkzaam was geweest. Een nadere beschouwing van Debyes handelen in de periode 1933-1945 leert dat dit gefundeerd was op de negentiende-eeuwse positivistische wetenschapsopvatting waarbij natuurkundig onderzoek zegeningen voor de mensheid genereerde. Tegenwoordig is het eenvoudig vast te stellen dat dit vooruitgangsideaal ten tijde van het Derde Rijk ingehaald werd door de politiek-sociale werkelijkheid. De wetenschapsbeoefening had onder het nazistisch bewind niet meer hoofdzakelijk een ethische waarde, maar werd ook afgerekend op haar politiek-sociale betekenis. Wetenschap moest immers praktisch inzetbaar zijn en bovendien uiting geven aan de germaans-Duitse volksaard; voor joodse wetenschappers was daarin geen plaats. Maar het is tegen deze achtergrond ook van belang te constateren dat naziwetenschap niet uitsluitend pseudowetenschap was; ondanks de gedwongen migratie van joodse wetenschappers en ondanks de invloed van politieke carrièristen op de wetenschap, werd er op militair-technologisch gebied en in de context van de autarchiepolitiek grensverleggend onderzoek verricht. Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt dat Debye in de eerste jaren van het Derde Rijk de continuïteit van de in Duitsland verankerde internationale wetenschap belangrijker achtte dan het uitspreken van principiële solidariteit met zijn joodse collega’s, die werden geconfronteerd met een juridisch gesanctioneerde maatschappelijke segregatie. Eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten werd Debye, als gevolg van een negatief uitgevallen FBI-screening, alleen als consultant toegang verschaft tot on165
derzoek dat betrekking had op ‘national defence work’. In de zomer van 1940 had de FBI naar hem een onderzoek ingesteld en in dat kader een groot aantal natuurkundigen, waaronder Duits-joodse emigrees, ondervraagd. Het bleek dat Debye en zijn loopbaan zeer uiteenlopend gewaardeerd werden. Waar sommigen uitsluitend zijn integriteit beklemtoonden, waren anderen ambivalent: Debye zou een opportunist zijn en een gebrek aan ‘moral stamina’ hebben getoond. Daarnaast zou Debye in de Verenigde Staten nauwelijks uiting hebben gegeven aan vormen van oppositie tegen nazi-Duitsland. Uiteindelijk gaf voor de FBI de aanwezigheid van familie in Duitsland de doorslag: er bestond tenslotte het gevaar dat er op hen druk werd uitgeoefend. Na 1945 heeft de waardering voor Debye evenzeer uiteengelopen, nu vooral binnen verschillende nationale contexten. Waar er in Nederland, in aansluiting op de verwarring over zijn loyaliteiten die in 1941 vanuit Londen de aanleiding had gegeven tot een onderzoek van de Centrale Inlichtingendienst, in de jaren zestig de eerste voorzichtige publieke kritiek werd geuit, bleef iets vergelijkbaars in Duitsland achterwege. Zonder al te diep in het verleden te graven, werd door de Duitse natuurkundigen gepoogd Debye weer één van hen te maken. In de Verenigde Staten werd Debye hoofdzakelijk gevierd als een ‘great scientist’, terwijl over zijn vertrek uit nazi-Duitsland hoofdzakelijk in termen van moed en rechtschapenheid werd gesproken. Op basis van dit rapport, waarin voor het eerst zowel Duitse, Amerikaanse als Nederlandse bronnen zijn geraadpleegd, kan geconstateerd worden dat Debye na 1939 met reden een opportunist is genoemd. Vastgesteld kan worden dat hij in iedere situatie een achterdeur openhield. In het Derde Rijk deed hij dit via zijn Nederlandse staatsburgerschap. In de Verenigde Staten probeerde hij via het Auswärtige Amt in het geheim de contacten met nazi-Duitsland aan te houden een handelwijze die mede was ingegeven door loyaliteit aan zijn in Berlijn achtergebleven dochter. Maar Debye was meer dan een opportunist: in de loop van zijn carrière verbond hij de wetenschapsbeoefening aan verschillende idealen zoals het internationalisme, het Duitse en Nederlandse nationalisme en de Amerikaanse war effort. Dit leidt tot de vraag of Debye werkelijk in de ban was van zijn idealen of er hoofdzakelijk calculerend mee omging. Een historicus kan hier geen gefundeerd antwoord op geven. Hier betaalt zich het door Debye ontwikkelde survivalmechanisme van meerduidigheid nogmaals uit: het stelde hem, in combinatie met zijn grote overtuigingskracht, in het Derde Rijk langdurig in staat om zijn positie te handhaven.
166
Summary P.J.W. Debye, who was born in Maastricht in The Netherlands, on 24 March 1884, had an impressive scientific career that led him to leave his native city and country at an early age. He started to study electrical engineering at the Technische Hochschule in Aachen in 1901, and in 1906 he followed his professor A. Sommerfeld as his assistant to Munich, where he obtained a doctorate in 1908 and a further postdoctoral degree (the Habilitation) in 1910. Debye moved to Switzerland in 1911. He was appointed professor at the Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich, and in the following year he was given the chair in Theoretical Physics at the University of Utrecht in the Netherlands. One year later, in 1913, he was appointed professor in Göttingen. In 1920 he returned to Zürich until his appointment as professor of Experimental Physics in Leipzig in 1927. In 1936, the year he obtained the Nobelprize, Debye moved to Berlin to combine two functions: director of the Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik and professor of Theoretical Physics at the Friedrich-Wilhelm Universität. In February 1940 Debye arrived in the United States to deliver the Baker Lectures at Cornell University; this temporary lectureship resulted in a permanent position in July of that year. The leave that Debye had been given from the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft for the duration of the war came to an end on 1 April 1941 because Debye had not extended it in time. When he died on 2 November 1966 in Ithaca (New York), he was an acclaimed scientist, a beloved husband, father and grandfather, and had been a US citizen for twenty years (since 1946). As a physicist Debye had specialised in theoretical physics, solid state physics and mathematics, with a particular interest in the link between experiment and theory. This resulted in more than two hundred publications. On 29 June 2006 the Dutch Ministry of Education, Culture and Science commissioned the Netherlands Institute for War Documentation (Niod) to conduct research on P.J.W. Debye and his role and position in the Third Reich. Historical contextualisation, in which Debye would be considered in the light of the history of the practice of physics under German Nazi rule, was the guiding principle of the assignment. The commission was a reaction to the debate on Debye that had broken out in the Netherlands with the publication of the book Einstein in Nederland [Einstein in The Netherlands] by the historian of science S. Rispens in January 2006. Although this book satisfies the primary conditions of scientific research, closer study reveals that the picture it presents of Debye as an opportunist who had no objection 167
to the Nazis is a caricature. The Niod responded to a request for an assessment of this book by confirming at the beginning of 2006 that the sources upon which Rispens had based his account were reliable. At the same time, the Niod stressed that, because the available sources on Debye had not been studied exhaustively, additional research was required The focal point of this historical research is the relationship between Debye and Nazism. Although Debye neither behaved as nor was seen as being a Nazi, and did not appear in public as an anti-Semite, his career included prestigious and influential positions in the Third Reich and, as chairman of the German Physical Society, in December 1938 he took responsibility for an anti-Semitic measure that was tantamount to a public aryanisation of this professional body. In other words, what does Debye’s career in Germany, which came to an end with his departure for the United States in 1940, tell us about his personality and attitude, on the one hand, and about the working and nature of the Third Reich, on the other? To answer that question, Debye’s scientific career in Germany and the United States is considered in the light of relevant socio-political and administrative developments. Contemporary moral assessments are also taken into account. Particular attention has therefore been focused on the networks that supported Debye’s career and that provided a context for Debye’s ideas about the social significance of physics. Consideration Debye’s career, network and activities in relation to the sociopolitical context of the Third Reich permits a proper investigation of whether he displayed a willingness to adapt or cooperate. The analysis takes into account the fact that behaviour in general, and decisions in particular, are determined not only rationally but also emotionally, and that situations are often not so clearly definable as they seem to have been in retrospect. After all, in weighing up alternatives, their consequences cannot yet be seen. It is an approach that is in line with the recent historiography on Nazism in which the working of the Third Reich is rendered tangible via the perspective of perpetrators, members of administrative élites, more normal citizens, or victims. The project ‘Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus’ [The history of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft under Nazism] initiated by the Max-Planck-Gesellschaft in 1997 has served as a particular model. That project, which was concluded in 2005, demonstrated that the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, with which Debye was associated as director of the Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik, took part in research important for the war in the Third Reich through a large number of research projects. One of the striking characteristics of Debye’s career in the Third Reich is not only the fact that, thanks to the support of Max Planck, the Rockefeller Foundation and the Reichserziehungsministerium, within a few years he was able in October 1935 to reach the absolute pinnacle of the scientific establishment with his appointment as director of a Kaiser-Wilhelm-Institut, but also the rapidity with which he acquired
168
various other positions during this period. After his departure from Leipzig, Debye combined a growing number of functions in his own person. From the end of 1937 he was chairman of the Deutsche Physikalische Gesellschaft, in the period 1936-1938 he was a member of the board of the Deutsche Bunsen-Gesellschaft, and in the period 1936-1939 he was senator of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. His prestige was further enhanced by the award of the Nobel Prize for Chemistry in 1936 and his accession as Ordentliches Mitglied to the Preussische Akademie der Wissenschaften in the same year, and to the Ausschuss of the Deutsche Akademie der Luftfahrtforschung in 1937. Debye’s career in the Third Reich seems at first sight quite explicable as a consequence of an attempt to preserve his own scientific autonomy. His career would then have been above all an attempt to avoid political complication. After all, the position of the director of a Kaiser-Wilhelm-Institut, especially as it was funded from abroad, was virtually impregnable. This perspective also explains why the concentration of power around the figure of Debye provoked counter-reactions; his room for manoeuvre was reduced at the end of the 1930s. The consequences of the increasing mobilisation of the German science in the context of the Vierjahresplan of 1936 and the loss of trusted contacts such as Friedrich Glum in 1936 and Max Planck in 1937 were clearly felt by Debye. All the same, this perspective does not do full justice to the historical situation. It is certainly the case that, thanks to his eminent position, Debye could dismiss political activities, which for a long time seemed to be limited to matters concerning scientific organisation, as of little consequence. But more important is the fact that the opportunities that came Debye’s way, irrespective of his capacities, were a result of the need to restore normality and an international character to German physics and to maintain its quality after the forced departure of the Jewish physicists. This was felt both by such scientists as Planck and Sommerfeld and by influential officials in the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft and the Reichserziehungsministerium. Within this context, as long as the scientific continuity and progress were guaranteed, Debye could come to consider his own interest as analogous to the general interest. Thus after being given a prestigious and influential position by Planck, he was thus fairly positive about the socio-political developments in the Third Reich. During the preceding period in Leipzig he had managed to keep those developments at a reasonable distance, partly thanks to a six-month stay in Liège. Debye himself claimed during his period in the Third Reich that his ideal of living for the common good and for science seldom came under pressure. A crucial element of his self-image was his status as an outsider, a position that seemed to provide him with the halo of an inviolable representative of international science, albeit a science that was mainly based in Germany. A brief memo by the Rockefeller Foundation in October 1939 referred to Debye as a ‘frank and fearless person’ who occupied a ‘rather unusual position’ in Germany. Referring to the two Decrees of Queen Wilhelmina 169
of 1935, by virtue of which, in accordance with the Law on Dutch Citizenship of 1892, Debye was allowed to enter into the service of the German state without losing his Dutch nationality, it was even claimed that he had been given ‘something like a diplomatic status’. Because he did not regard anyone as his superior, Debye considered that he was free to operate as a scientist in the Third Reich independently of the Nazis. To maintain his position, however, and to make full use of the research opportunities offered him, he had accepted the obligation to work with them as a scientific manager. He even spoke of a ‘moral’ compulsion in that context. He sometimes presented the pragmatism and formalism that characterised his cooperation as a principled action or as an expression of devotion to duty or reasonableness, even when anti-Jewish measures were at stake. Debye was certainly aware that the net of applied, military research was being drawn tighter around him at the end of the 1930s. He sometimes paid it lip-service himself. It was the period in which Debye increasingly concentrated on his own activities in the laboratory. During a confidential discussion in Berlin in 1938, he said that he wanted to carry out at least a further two years of research. There are no signs, however, that he defined the value of his own research in military terms at the time. There was no question of resistance on Debye’s part, but there were moments of opposition that can be interpreted in various ways. They were connected with a survival mechanism of ambiguity that Debye developed and were primarily motivated by the defence of the interests of his German scientific network; in the long run it also rendered his own position secure. Both his support for the struggle against the Aryan Physics movement and the assistance that he gave to Jewish colleagues like Sack and Meitner when they were forced to emigrate can be explained partly from this perspective. As a scientist Debye did not distinguish between Jews and non-Jews, while at the same time as a scientific organiser he accepted the separation of Jewish and non-Jewish circles without public protest. He did make some antiSemitic remarks in a private capacity, but they date from before 1933 and there is hardly any reason to suppose that these expressions of anti-Semitism went beyond the ‘everyday’ variant. If we look back on Debye’s career in the Third Reich from the perspective of the present, then the letter that he sent in December 1938 calling for the Jewish members of the Deutsche Physikalische Gesellschaft to leave the association seems to have been a crucial turning point, if only because it undermined Debye’s quasi diplomatic status by showing collusion with German domestic racial policy. Debye felt obliged to send the letter, but it was for him no more than a confirmation of an existing situation that had already been collectively accepted by the German academic community in 1933. There was no question of a direct order from above in the sending of the letter, but Debye was under pressure within the Deutsche Physikalische Gesellschaft, and the Reichserziehungsministerium had intimated that an initiative on his part would be welcome. The real turning point for Debye, however, after the
170
outbreak of the war, came on 16 September 1939, when Telschow, the Generalsekretär of the Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft at the time, informed him that he would only be able to continue his activities as director of the Kaiser-Wilhelm-Institut für Physik under the direction of the Heereswaffenamt, with the additional condition that he would be obliged to assume German citizenship. In his later accounts of the conversation, Debye always stressed that giving up his Dutch nationality was out of the question, though without mentioning that such a naturalisation would also mean that he would no longer be able to determine his own research programme. Once he had settled permanently in the United States, it became impossible for Debye to recognise that he had worked for a long time in the Third Reich on the basis of scientific ideals in which a collective importance was attached to his individual autonomy. A closer inspection of Debye’s actions in the period 1933-1945 shows that they were based on the nineteenth-century positivist view of science which saw research in physics as generating blessings for humankind. Today it is easy to state that this ideal of progress was overtaken by socio-political practice in the era of the Third Reich. Scientific activity no longer had a mainly ethical value, but was also judged in terms of its socio-political contribution. After all, it had to be capable of practical application and to express the Germanic spirit; there was no room for Jewish scientists. But in the light of this background it is also important to note that Nazi science was not exclusively pseudo-science; in spite of the forced emigration of Jewish scientists and of the influence of political careers on science, ground-breaking research was carried out in the field of military technology and in the context of the policy of autarchy. The extant sources indicate that in the first years of the Third Reich Debye considered the international science that was anchored in Germany to be more important than the expression of principled solidarity with his Jewish colleagues who were confronted with a legally sanctioned social segregation. After his arrival in the United States, the negative result of an FBI screening meant that Debye was only granted access to research connected with national defence work as a consultant. In the summer of 1940 the FBI had initiated an inquiry into his person and in that connection had interviewed a large number of physicists, including German Jewish exiles. Opinions on Debye and his career varied widely. While some put all emphasis on his integrity, others were ambivalent, accusing him of being an opportunist and having shown a lack of moral stamina. Moreover, once he had arrived in the United States, Debye had hardly expressed any forms of opposition to Nazism. In the end the presence of relatives in Germany was the decisive factor for the FBI, because there was the risk of pressure being put on him. Assessments of Debye also varied in the postwar period, this time mainly within different national contexts. In connection with the confusion about his loyalties, which in 1941 had led the Dutch Central Intelligence Service in London to initiate 171
an inquiry, the first cautious public criticism in the Netherlands was voiced in the 1960s, but there was no similar development in Germany. Without digging too deeply into the past, German physicists tried to make Debye one of them again. In the United States, Debye was mainly celebrated as a great scientist, while his departure from Nazi Germany was presented mainly in terms of courage and moral rectitude. On the basis of this report – the first to be based on a review of German, US and Dutch sources – it can be concluded that Debye’s actions after 1939 have been deemed as opportunistic behaviour with reason. He kept an escape hatch ready in every situation. In the Third Reich he did so by means of his Dutch citizenship. In the United States he secretly tried to maintain contacts with Nazi Germany via the Auswärtige Amt; this course of action was also motivated by loyalty to his daughter, who had remained in Berlin. But Debye was more than just an opportunist: in the course of his career he linked scientific practice with various ideals such as internationalism, German and Dutch nationalism, and the US war effort. This leads to the question of whether Debye was genuinely committed to his ideals, or whether he mainly used them in a calculating fashion. A historian cannot give a well-grounded answer to this question. The survival mechanism of ambiguity, which Debye developed and that enabled him, in combination with his great force of conviction and his scientific ability, to maintain his position in the Third Reich for such a long time, once again pays off for him here.
172
Zusammenfassung Der am 24. März in 1884 in Maastricht geborene Niederländer P.J.W. Debye hat eine beeindruckende wissenschaftliche Karriere gemacht, was dazu führte, dass er seinen Geburtsort wie auch sein Heimatland schon in jungen Jahren verlassen hatte. Er studierte seit 1901 Elektrotechnik an der Technischen Hochschule in Aachen, 1906 folgte er, inzwischen als Assistent, seinem Professor A. Sommerfeld nach München, wo er 1908 promovierte und 1910 habilitiert wurde. 1911 zog Debye in die Schweiz und wurde in Zürich Professor an der Eidgenössischen Technischen Hochschule. Ein Jahr später wurde er in den Niederlanden an der Reichsuniversität Utrecht zum Professor für Theoretische Physik ernannt. Wiederum ein Jahr später, 1913, erfolgte seine Ernennung zum Professor in Göttingen; 1920 kehrte er jedoch zurück nach Zürich, um schließlich 1927 einer Professur für Experimentalphysik in Leipzig zu folgen. 1936 zog Debye nach Berlin, wo er zwei Funktionen kombinierte: die Leitung des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik und die Professur für Theoretische Physik an der Friedrich-Wilhelm-Universität. ImFebruar 1940 kam Debye in den Vereinigten Staaten an, um dort an der Cornell University die Baker Lectures zu halten; dieser zeitlich begrenzte Lehrauftrag resultierte im Juli 1940 in einer festen Anstellung. Die Beurlaubung, die Debye von der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft für die Dauer des Krieges erhalten hatte, lief dann am 1. April 1941 ab, weil Debye sie nicht rechtzeitig verlängert hatte. Als er am 2. November 1966 in Ithaca (New York) starb, war er ein berühmter Wissenschaftler, ein geliebter Ehegatte, Vater und Großvater, und bereits seit zwanzig Jahren – seit 1946 – amerikanischer Staatsbürger. Als Physiker hatte Debye sich sowohl auf die Theoretische Physik, die Physik des festen Stoffs, als auf die Chemie konzentriert, wobei sein besonderes Interesse der Querverbindung zwischen dem Experiment und der Theorie galt. Dies resultierte in über zweihundert Publikationen. Am 29. Juni 2006 gab das Ministerium für Erziehung, Kultur und Wissenschaft dem Niederländischen Institut für Kriegsdokumentation (Niod) den Auftrag zu einer Studie zu P.J.W. Debye und seiner Rolle und Position im Dritten Reich. Die historische Kontextualiserung, in der Debye im Zusammenhang mit den Tätigkeiten der Physiker unter deutscher nationalsozialistischer Herrschaft untersucht werden sollte, war bei diesem Auftrag das Grundprinzip. Der Auftrag an das Niod war eine Reaktion auf die Kontroverse, die in den Niederlanden über Debye geführt wurde, seit im Januar 2006 das Buch Einstein in Nederland (Einstein in den Niederlanden) 173
des Wissenschaftshistorikers S. Rispens erschienen war. In diesem Buch, das zwar die Grundbedingungen der wissenschaftlichen Forschung erfüllt, aber auch mehrere unstimmige Interpretationen enthält, wurde Debye – sicher bei näherer Betrachtung – in karikaturhafter Weise als Opportunist charakterisiert, der keine moralischen Bedenken gegenüber den Nazis hatte. Das Niod bestätigte Anfang 2006 auf eine entsprechende Frage hin, dass die Quellen, auf die sich Rispens berufen hatte, zuverlässig waren. Gleichzeit betonte das Niod, dass ergänzende Forschungen notwendig wären, auch weil die zur Verfügung stehenden Quellen über Debye nicht erschöpfend ausgewertet worden waren. Die für diesen Forschungsbericht formulierte historische Fragestellung konzentriert sich auf das Verhältnis von Debye zum Nationalsozialismus. Wie ist es zu erklären, dass der Naturwissenschaftler Debye, der nicht zu erkennen gab, ein Nazi zu sein und der sich öffentlich nicht als Antisemit profilierte, im Dritten Reich Karrierechancen ergriff und im Dezember 1938 als Vorsitzender der Deutschen Physikalischen Gesellschaft seinen Namen mit einer antisemitischen Maßnahme verband, die auf eine öffentliche „Arisierung“ dieser Berufsorganisation hinauslief. Mit anderen Worten: Was sagt Debyes deutsche Karriere, die im Januar 1940 mit seiner Abreise in die Vereinigten Staaten beendet war, einerseits über dessen Persönlichkeit und Einstellung und andererseits über die Wirkung und die Art des Dritten Reiches aus? Zur Beantwortung dieser Frage muss untersucht werden, inwieweit Debyes wissenschaftliche Karriere in Deutschland und den Vereinigten Staaten mit relevanten gesellschaftspolitischen und administrativen Entwicklungen zusammenhängt. Dabei spielen auch zeitgenössische moralische Einschätzungen eine Rolle. Das hat zu besonderer Aufmerksamkeit für die Netzwerke geführt, die Debyes Karriere unterstützten und die einen Kontext für Debeys Auffassungen über die gesellschaftliche Bedeutung der Physik geliefert haben. Indem man Debyes Laufbahn, sein Netzwerk und seine Aktivitäten zu Zeiten des Dritten Reichs im Verhältnis zum politisch-sozialen Kontext betrachtet, lässt sich gut untersuchen, ob es sich hierbei um eine Bereitschaft zur Anpassung oder Kooperation handelte. Bei der Analyse ist berücksichtigt worden, dass das Verhalten im Allgemeinen und Entscheidungen im Besonderen nicht nur von der Vernunft, sondern auch von Emotionen bestimmt werden und dass Situationen oft nicht so klar zu definieren sind, wie sie im Nachhinein gewesen zu sein schienen. Beim Abwägen von Handlungsalternativen kennt man ja schließlich deren Folgen noch nicht. Es ist eine Vorgehensweise, die an die jüngste Geschichtsschreibung über den Nationalsozialismus anknüpft, in der die Wirkung des Dritten Reiches aus der Perspektive der Täter, der Mitglieder der politischen Eliten, der normalen Bürger oder gerade der Opfer konkretisiert wird. Dabei hat insbesondere das 1997 von der Max-Planck-Gesellschaft initiierte Projekt „Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus“ als Vorbild gedient. Dieses Projekt, das bis 2005 lief, hat gezeigt, dass die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, der Debye als Direktor
174
des Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik unterstand, durch eine große Anzahl Forschungsprojekte zur “kriegswichtigen Forschung“ im Dritten Reich gehört hatte. Eines der auffallendsten Kennzeichen von Debyes Karriere im Dritten Reich ist nicht nur, dass er dank der Unterstützung von Max Planck, der Rockefeller Foundation und dem Reichserziehungsministerium innerhalb weniger Jahre – im Oktober 1935 – als Direktor eines Kaiser-Wilhelm-Instituts die absolute wissenschaftliche Spitze erreicht hatte, sondern auch die Schnelligkeit, mit der verschiedene andere Ernennungen in dieser Periode zustande kamen. Nachdem er Leipzig verlassen hatte, vereinte Debye in seiner Person eine wachsende Anzahl Funktionen. Seit Ende 1937 war er Vorsitzender der Deutschen Physikalischen Gesellschaft, in der Periode 1936-1938 Vorstandsmitglied der Deutschen Bunsen-Gesellschaft, und in der Periode 1936-1939 Senator der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Sein Ansehen wurde noch größer, als er 1936 den Nobelpreis für Chemie erhielt und im selben Jahr als Ordentliches Mitglied der Preußischen Akademie der Wissenschaften und 1937 dem Ausschuss der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung beitrat. Es hat den Anschein, dass man Debyes Laufbahn im Dritten Reich auf den ersten Blick schlüssig erklären kann als Folge seines Strebens nach Erhalt der eigenen wissenschaftlichen Autonomie. Seine Karriere wäre dann vor allem eine Flucht nach vorn gewesen, wobei er politische Einmischungen vermieden hatte. Die Position des Direktors eines Kaiser-Wilhelm-Instituts war jedenfalls, sicher weil von ausländischer Finanzierung die Rede war, beinahe unantastbar. Die Perspektive erklärt auch, warum die Machtkonzentration um Debye Gegenreaktionen hervorrief; sein Spielraum wurde Ende der dreißiger Jahre kleiner. Die Folgen der zunehmenden “Mobilisierung” des deutschen Verwaltungssystems im Kontext des Vierjahresplans von 1936 und dem Wegfallen von vertrauten Kontaktpersonen wie Friedrich Glum im Jahr 1936 und Max Planck im Jahr 1937 waren für Debye deutlich spürbar. Dennoch entspricht diese Perspektive nicht ganz der historischen Wirklichkeit. Es ist in der Tat so, dass Debye politische Aktivitäten, die sich langfristig auf wissenschaftsorganisatorische Angelegenheiten zu beschränken schienen, durch seine hohe Stellung als Nebensachen abtun konnte. Wichtiger ist jedoch die Tatsache, dass die Möglichkeiten, die Debye bekam – unabhängig von seinen Fähigkeiten – mit dem Bedürfnis zusammenhingen, um nach dem erzwungenen Weggang der jüdischen Physiker, die Normalität und Internationalität innerhalb der deutschen Naturwissenschaft wieder herzustellen und ihre Qualität zu gewährleisten. Es war ein Bedürfnis, das sowohl Wissenschaftler wie Planck und Sommerfeld hatten, als auch einflussreiche Beamte bei der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft und im Reichserzie hungsministerium. In diesem Kontext konnte Debye sein eigenes Interesse, so lange nur die wissenschaftliche Kontinuität und der Fortschritt garantiert wurden, als eine Form des allgemeinen Interesses betrachten. Nachdem Planck ihm einen prestigeträchtigen und einflussreichen Posten hatte zukommen lassen, war er dann 175
auch gemäßigt positiv über die politisch-sozialen Entwicklungen im Dritten Reich. Zuvor hatte er sich in Leipzig, auch dank eines sechsmonatigen Aufenthalts in Lüttich, von diesen Entwicklungen ziemlich abseits halten können. Debye selbst meinte während seiner Zeit im Dritten Reich, dass sein Ideal, für das Gute und die Wissenschaft zu leben, selten in Bedrängung gekommen sei. Entscheidend bei diesem Selbstbild war sein Status als Außenstehender, eine Position, die ihm den Nimbus eines unantastbaren Vertreters der zwar internationalen, vor allem aber in Deutschland begründeten Wissenschaft verschaffte. In einem kurzen Bericht der Rockefeller Foundation vom Oktober 1939 wurde Debye dann auch als eine „frank and fearless person“ charakterisiert, die in Deutschland eine „rather unusual position“ innehatte. Bezug nehmend auf die zwei Beschlüsse von Wilhelmina von 1935, wobei Debye, konform dem Gesetz zur niederländischen Staatsbürgerschaft von 1892, mit Beibehaltung der niederländischen Nationalität die Genehmigung bekam, in den deutschen Staatsdienst zu treten, wurde sogar angemerkt, dass ihm „something like a diplomatic status“ verliehen wurde. Weil aus seiner eigenen Perspektive heraus betrachtet niemand über ihm stand, meinte Debye als Wissenschaftler im Dritten Reich unabhängig von den Nationalsozialisten handeln zu können. Um seine Position zu behaupten und um die ihm gebotenen Forschungsmöglichkeiten vollständig benutzen zu können, hatte er jedoch akzeptiert, dass er als Wissenschaftsorganisator mit ihnen zusammenarbeiten musste. Er sprach dabei sogar von „moralischem” Zwang. Der Pragmatismus und Formalismus, die seine Zusammenarbeit kennzeichneten, stellte er dabei ziemlich oft als eine prinzipielle Handlung dar oder als eine Äußerung von Pflichterfüllung oder Vernunft, sogar wenn es sich um antijüdischen Maßnahmen handelte. Dass sich gegen Ende der dreißiger Jahre das Netz der angewandten militärischen Forschung immer enger um ihn zusammenzog, hat Debye sicher gewusst. Er legte manchmal sogar Lippenbekenntnisse ab. Es war die Periode, in der sich Debye immer mehr auf seine eigenen Tätigkeiten im Laboratorium konzentrierte. 1938 sagte er dann auch in einem vertraulichen Gespräch in Berlin, noch wenigstens zwei Jahre forschen zu wollen. Es gibt jedoch keine Hinweise, dass er seinerzeit den Wert seiner eigenen Forschung in militärischen Bezeichnungen definiert hat. Von Opposition kann in Bezug auf Debye nicht die Rede sein. Es gab jedoch Momente des Widerstands, die man auf vielerlei Weise interpretieren kann. Sie hingen mit einem von Debye entwickelten Überlebensmechanismus der Mehrdeutigkeit zusammen und wurden primär eingegeben durch die Aufrechterhaltung der Belange seines deutschen wissenschaftlichen Netzwerkes; letztendlich sicherte er damit aber auch seine eigene Position. Sowohl seine Unterstützung im Streit gegen die Deutsche Physik, wie seine Hilfe für die zur Emigration gezwungenen jüdischen Kollegen wie Sack und Meitner sind aus dieser Sicht mit zu erklären. Als Wissenschaftler machte Debye keinen Unterschied zwischen Juden und Nichtjuden, als Wissenschaftsorganisator akzeptierte er gleichzeitig ohne öffentlichen Protest die Trennung von
176
jüdischen und nichtjüdischen Lebenswelten. Von ihm als Privatperson sind einige antisemitische Äußerungen bekannt; sie stammen jedoch von vor 1933 und es gibt kaum einen Grund zur Annahme, dass diese Äußerungen des Antisemitismus die „alltägliche” Variante überschritten. Blickt man aus der Gegenwart zurück auf Debyes Karriere im Dritten Reich, scheint der von ihm im Dezember 1938 verschickte Brief, in dem die jüdischen Mitglieder der Deutschen Physikalischen Gesellschaft aufgerufen wurden, aus dem Berufsverband zu treten, ein entscheidender Wendepunkt zu sein, auch wenn es nur war, weil Debye damit seinen quasi diplomatischen Status unterminierte, indem er Verbundenheit mit der deutschen Innenpolitik zeigte. Der Brief, den Debye verschickte, weil er sich dazu gezwungen sah, bedeutete für ihn jedoch nichts mehr als die Bestätigung einer bestehenden Situation, die bereits 1933 von der deutschen akademischen Gemeinschaft als Kollektiv akzeptiert worden war. Von direktem Zwang von höherer Stelle war beim Verschicken des Briefes nicht die Rede; wohl aber wurde innerhalb der Deutschen Physikalischen Gesellschaft Druck auf Debye ausgeübt und das Reichserziehungsministerium hatte erkennen lassen, dass Eigeninitiative erwünscht war. Der echte Wendepunkt kam für Debye – nach dem Ausbruch des Krieges – am 16. September 1939, als ihm vom Generalsekretär der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, Telschow, mitgeteilt wurde, dass er seine Tätigkeiten als Direktor des Berliner Kaiser-Wilhelm-Instituts für Physik nur unter der Leitung des Heereswaffenamts weiterführen könne. Außerdem wurde daran die Bedingung geknüpft, dass er die deutsche Staatsbürgerschaft annehmen müsse. In späteren Wiedergaben des Gesprächs hat Debye immer betont, dass das Aufgeben seiner niederländischen Identität für ihn indiskutabel gewesen sei. Dass diese Einbürgerung auch bedeutet hätte, seine Forschungsagenda nicht mehr selbständig bestimmen zu können, erwähnte er dabei nicht. Nachdem er sich endgültig in den Vereinigten Staaten niedergelassen hatte, war es für Debye unmöglich geworden zu erkennen, dass er im Dritten Reich lange auf der Basis von wissenschaftlichen Idealen, in denen der individuellen Autonomie ein kollektives Interesse beigemessen wurde, tätig gewesen war. Eine nähere Betrachtung von Debyes Handeln in der Zeit von 1933-1945 zeigt, dass dieses in der positivistischen Wissenschaftsauffassung des neunzehnten Jahrhunderts wurzelte, wo physikalische Untersuchungen Segnungen für die Menschheit bedeuteten. Heutzutage ist es leicht festzustellen, dass dieses Fortschrittsideal zu Zeiten des Dritten Reichs von der politisch-sozialen Praxis eingeholt worden war. Die wissenschaftliche Betätigung hatte nicht mehr hauptsächlich einen ethischen Wert, sondern wurde auch auf ihre politisch-soziale Bedeutung hin beurteilt. Sollte sie doch praktisch einsetzbar und außerdem eine Äußerung der germanisch-deutschen Volksart sein; für jüdische Wissenschaftler war darin kein Platz mehr vorhanden. Aber vor diesem Hintergrund ist es auch wichtig zu konstatieren, dass die Nazi177
Wissenschaft nicht ausschließlich eine Pseudowissenschaft war. Trotz der erzwungenen Emigration von jüdischen Wissenschaftlern und trotz des Einflusses von politischen Karrieremachern auf die Wissenschaft wurden auf militärisch-technologischem Gebiet und im Kontext der Autarkiepolitik bahnbrechende Forschungen angestellt. Aus dem zur Verfügung stehenden Quellenmaterial geht hervor, dass Debye in den ersten Jahren des Dritten Reiches die Kontinuität der in Deutschland verankerten internationalen Wissenschaft für wichtiger hielt als das Aussprechen von prinzipieller Solidarität mit seinen jüdischen Kollegen, die mit einer juristisch sanktionierten gesellschaftlichen Ausgrenzung konfrontiert wurden. Nach seiner Ankunft in den Vereinigten Staaten erhielt Debye als Folge eines negativ ausgefallenen FBI-Screenings nur als consultant Zugang zu Forschungen, die sich auf „national defence work“ bezogen. Im Sommer 1940 hatte das FBI Untersuchungen über ihn angestellt und in diesem Rahmen eine große Anzahl Physiker, darunter auch deutsch-jüdische Emigranten, vernommen. Es stellte sich heraus, dass Debye und seine Laufbahn sehr unterschiedlich eingeschätzt wurden. Wo manche ausschließlich seine Integrität betonten, waren andere ambivalent: Debye sei ein Opportunist gewesen und habe einen Mangel an “moral stamina“ gezeigt. Außerdem habe Debye, einmal in den Vereinigten Staaten angekommen, kaum irgendwelche Äußerungen von Formen der Opposition von sich gegeben. Letztendlich gab die Anwesenheit von Familie in Deutschland den Ausschlag: Es bestand die Gefahr, dass man auf sie Druck ausüben würde. Nach 1945 gingen die Meinungen über Debye ebenfalls auseinander, jetzt vor allem in verschiedenen nationalen Kontexten. Wo in den Niederlanden, im Anschluss an die Verwirrung über seine Loyalitäten, die 1941 von London aus den Anlass zu einer Untersuchung des Zentralen Nachrichtendienstes bildete, in den sechziger Jahren die erste vorsichtige öffentliche Kritik geäußert wurde, unterblieb etwas Vergleichbares in Deutschland. Ohne allzu tief in der Vergangenheit zu graben, versuchten deutsche Physiker, Debye wieder zu einem der ihren zu machen. In den Vereinigten Staaten wurde Debye hauptsächlich als ein “great scientist” gefeiert, während man sich über seine Abreise aus Deutschland hauptsächlich in Begriffen wie Mut und Rechtschaffenheit äußerte. Auf der Grundlage dieses Gutachtens, das sich als Erstes auf eine Übersicht von deutschen, amerikanischen und niederländischen Quellen beruft, kann man feststellen, dass man Debye nach 1939 mit Grund als Opportunist bezeichnet hat. Es hat sich gezeigt, dass er in jeder Situation eine Hintertür offen gelassen hatte. Im Dritten Reich tat er das über seine niederländische Staatsbürgerschaft und in den Vereinigten Staaten versuchte er über das Auswärtige Amt, im Geheimen die Kontakte zu Nazi-Deutschland aufrecht zu erhalten, was auch durch Loyalität zu seiner in Berlin verbliebenen Tochter bedingt war. Aber Debye war mehr als nur ein Opportunist: Im Lauf seiner Karriere verband er die Wissenschaftsausübung mit verschiedenen Idealen wie dem Internationalismus, dem deutschen und niederländischen Natio-
178
nalismus und dem amerikanischen war effort. Dies führt zu der Frage, ob Debye wirklich im Bann seiner Ideale war oder ob er sie hauptsächlich kalkulierend einsetzte. Ein Historiker kann darauf keine fundierte Antwort geben. Hier macht sich der von Debye entwickelte Überlebensmechanismus der Mehrdeutigkeit abermals bezahlt, der es ihm, zusammen mit seiner großen Überzeugungskraft, im Dritten Reich lange ermöglicht hatte, seine Position aufrecht zu erhalten.
179
Archieven
Denemarken Niels Bohr Archive, Niels Bohr Institute, Kopenhagen
Nederland Archief Museum Boerhaave, Leiden Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam Nationaal Archief, Den Haag Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum
Duitsland Archiv der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften, Berlin Archiv Humboldt-Universität zu Berlin, Berlijn Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft, Berlin Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde, Berlijn Archiv der Deutschen Physikalischen Gesellschaft, Berlin. Deutsches Museum, München Politisches Archiv, Auswärtiges Amt, Berlin Universitätsarchiv Leipzig, Leipzig Archiv der Zentralstelle, die Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen, Berlin
Verenigde Staten American Institute of Physics, College Park, Maryland Columbia University, New York Cornell University Archives, New York Library of Congress, Washington D.C. National Archives, Washington Rockefeller Foundation Archives Center, North Tarrytown, New York Debye-familie-archief, New York
Groot-Brittanië Churchill Archives Centre, Cambridge Lincoln College Oxford, Oxford The Royal Society, London
Zweden Center for History of Science, Royal Swedish Academy of Sciences, Stockholm Uppsala University Library, Uppsala Zwitserland Zentralbibliothek Zürich, Zürich
180
Interviews
Prof. Nordulf Debye, Towson University, 12-1-2007 Norwig Debye-Saxinger, New York 15-1-2007 Dr. Peter P.R. Debye, Concord 20-1-2007 Dr. R. Eder-Debye, München, 2-5-2007 Mr. R. Siemens-Niël, Breda, 15-6-2007 Prof. dr. Frits Böttcher, Den Haag, 25-6-2007 Prof. dr. M.J. Spaarnaay, Eindhoven, 26-6-2007 Prof. dr. Hans Wijnberg, Midlaren, 10-10-2006
181
Literatuur ‘1-3-1938, Ansprache des Präsidenten’, Jahrbuch 1938 der deutschen Luftfahrtforschung (München 1938). ‘Adviescommissie ingesteld over naamgebruik Debye. Commissie baseert advies op in najaar ver wacht NIOD rapport, Gezamen lijk persbericht Universiteit Maastricht - Universiteit Utrecht, 15 mei 2007. ‘Die Atomfestung von Dahlem’, Dresdner Neueste Nachrichten 2-12-1936. ‘Bij Prof. Debye thuis’, Limburger Koerier 16-11-1936. ‘Blockade Retards Science - Most Powerful Microscope Held Up on Way Here From Reich’, The New York Times 9-4-1940. ‘Chemist who defied Nazis honored’, Sunday Times 16-9-1962. ‘Chemists Honor Debye’, Ithaca Journal 2-4-1963. ‘Debye to Head Chemistry At Cornell University’, The New York Times 25-6-1940. ‘Debye’s the Name; Science Is His Game’, New York Herald Tribune 26-4-1963. ‘Education’, Time, the Weekly Newsmagazine, June 23 (1952) 58-59. ‘Fallen from Grace’, Science 311-5765 (2006) 1239. ‘Festsitzung des Gauvereins Bayers anläßlich des 70. Geburtstages von Herrn A. Sommerfeld in München am 4. Dezember 1938, 10 bis 13 und 17 bis 19 Uhr’, Verhandlungen der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 20-1 (1939) 7-10. ‘Gets Rockefeller Grant’, Cornell Alumni News 43-9 (1940) 125. ‘Groote belangstelling voor de huldiging van Prof. Debije. Ook in zijn vroegere H.B.S. een borstbeeld onthuld’, Het Vaderland, 10-11-1939.
‘Huldiging van Prof. Debije. Zijn geboortestad eert den winnaar van den Nobelprijs’, Limburger Koerier, 24-3-1937. ‘Nachrichten’, Bunsenmagasin 9-3 (2007) 108-112. ‘Nederland’s Tien Grootste Figuren’, Haagsche Post, 15-4-1939. ‘Nobel Winner in Chemistry Will Be Chairman of Department’, The New York Times, 22-6-1940. ‘Nobelpreisträger mit schmutzigen Händen?’, Göttinger Zeitung 25-11-2006. ‘Opgeroepen beeld moeilijk verenigbaar met voorbeeldfunctie UM’, Persbericht Universiteit Maastricht 16-2-2006. ‘Peter Debye nog niet in de ban’, Trouw, 23- 1-2006. ‘Peter Debye’, in: S.E. Atkins ed., Historical Encyclopedia of Atomic Energy (Westport 2000) 108-109. ‘Petrus Josephus Wilhelmus Debye’, in: B.M.H. Vlekke en H. Beets ed., Hollanders who helped build America (New York 1943) 102. ‘Physikalische und chemische Vorgänge bei der Verbrennung im Motor’, Schriften der deutschen Akademie der Luftfahrtforschung Heft 9 (Berlin 1939) 9. ‘Prof. Debije gehuldigd. Maastricht brengt lof aan zijn grootsten zoon van deze eerste helft van de 20ste eeuw’, Limburger Koerier, 25-3-1937. ‘Prof. Debije gehuldigd. Onthulling van borstbeeld voor de gemeente Maastricht, Het Vaderland, 9-11-1939. ‘Prof. Debije in zijn geboortestad gehuldigd. Een straat in Maastricht zal naar hem worden vernoemd’, Het Vaderland, 26-3-1937. ‘Prof. Debye een half jaar naar Amerika’, in: Het Vaderland, 7 november 1939. ‘Professor Debye over zijn werk’, De Telegraaf, 13-11-1936. ‘The Rockefeller Foundation and
182
the Kaiser Wilhelm Institute’, Science - New Series 84-2189 (1936) 526-527. ‘Rockefeller Gift Aids Reich Science. $655,000 Given by Foundation Was Pledged to Institute Before Hitler Regime’, The New York Times, 24-11-1936. ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (Oktober 1935 bis Ende März 1937)’, Die Naturwissenschaften 25-24/25 (1937). ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1937 bis März 1938’, Die Naturwissenschaften 26-21/22 (1938). ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (April 1938 bis März 1939)’, Die Naturwissenschaften 27-20/21 (1939). ‘Tätigkeitsbericht der Kaiser Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften für das geschäftsjahr 1939/40’, Die Naturwissenschaften 28-49 (1940). ‘TH ehrte ihren “grössten Schüler”’, Aachener Nachrichten, 30-6-1959. ‘Überreichung der Planck-Medaille für Peter Debye durch Arnold Sommereld’, Physikalische Blätter 6 (1950) 509-512. ‘De uitreiking der Lorentz-Medaille aan Prof. Dr. P. Debije’, Chemisch Weekblad (1935) 645-647. ‘Uitreiking van de Max PlanckMedaille aan den Prins de Broglie in het Berlijnsche Harnackhaus’, Het Vaderland, 27 april 1938. ‘Voreilige Konsequenzen’, Physik Journal 5-5 (2006) 7-8. ‘Work on Rubber’ Cornell Alumni News 46-12 (1943) 224. Abruňa, H.D., Decision Cornell University (Ithaca 2006); Akten der Reichskanzlei. Regierung
Hitler 1933-1945. Die Regierung Hitler Band IV: 1937 (München 2005). Albrecht, H. en A. Hermann, ‘Die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Dritten Reich’. in: R. Vierhaus en B. vom Brocke, Forschung im Spannungsfeld von Politik und Gesellschaft : Geschichte und Struktur der Kaiser-Wilhelm-/ Max-Planck- Gesellschaft. Aus Anlass ihres 75jährigen Bestehens (Stuttgart 1990) 356-406. Albrecht‚ M.‚ ‘“Max Planck: Mein Besuch bei Adolf Hitler“. Anmerkungen zum Wert einer historische Quelle’, in: M. Albrecht ed., Naturwissenschaft und Technik in der Geschichte. 25 Jahre Lehrstuhl für Geschichte der Naturwissenschaft und Technik am Historischen Institut der Universität Stuttgart (Stuttgart 1993) 41-63. Alders, J.C., ‘Debye. Ultrageluid, dipoolmoleculen, de structuur der vaste stof’, in: J.C. Alders, Nederlandsche Baanbrekers der Wetenschap’ (Amsterdam 1940) 75-82. Allert, T., Der deutsche Gruß. Geschichte einer unheilvollen Geste (Frankfurt 2005). Altschuler, G.C., ‘The convictions of Peter Debye’, Daedalus. Journal of the American Academy of arts & Sciences Fall (2006) 96-103. Ash, M.G., ‘Verordnete Umbrüche – Konstruierte Kontinuitäten. Zur Entnazifizierung von Wissenschaftlern und Wissenschaften nach 1945’, Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 10 (1995) 903-923. Badash, L., Kapitza, Rutherford, and the Kremlin (New Haven 1985) 24. Baker, W.O., ‘Peter Joseph Wilhelm Debye’, in: W.O. Milligan ed., Proceedings of the Robert A. Welch Foundation. Conferences on Chemical Research XX.
American Chemistry Bicentennial (Houston 1977) 154-199. Batterson, ‘S., ‘The Vision, Insight, and Influence of Oswald Veblen’, Notices of the AMS 54-5 (2007) 606-618. Baud, M., Militair geweld, burgerlijke verantwoordelijkheid. Argentijnse en Nederlandse perspectieven op het militaire bewind in Argentinië (Den Haag 2001). Beckers, T. en C. Bremen, ‘Der Naturwissenschaftler Peter Debye. Eine Lebensskizze’, Zeitschrift des Aacheners Geschichtsvereins 107/108 (2005/2006) 337-368. Beckers, T., ‘Peter Debye – ein Marco Polo der Wissenschaft’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 31-81. Beckers, T., ‘Peter Debye: the Master of the Molecule’, in: C. Bremen ed., Aachener Nobelpreisträger? Physik im Spannungsfeld von Wissenschaft und Gesellschaft um 1900 (St. Augustin 2000) 105-127. Bekenntnis der Professoren an den deutschen Universitäten und Hochschulen zu Adolf Hitler und dem nationalsozialistischen Staat (Dresden 1934). Beljaars, Dr., ‘Atoom-energie. Had Prof. Dr. P. Debye een aandeel in de laatste onderzoekingen?’, Gazet van Limburg 14-8-1945. Bengelsdorf, I.S., ‘Debye a Legend in Science’, Los Angeles Times 30-3-1967. Benz, U., Arnold Sommerfeld. Lehrer und Forscher an der Schwelle zum Atomzeitalter (Stuttgart 1975). Berkel, K. van, Academische illusies. De Groningse universiteit in een tijd van crisis, bezetting en herstel, 1930-1950 (Amsterdam 2005) . Berkel, K. van, A. van Helden en L. Palm ed., A History of Science in the Netherlands (Leiden 1999). Berkel, K. van, In het voetspoor van
183
Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland 1580-1940 (Meppel 1985). Berninger, E.H., ’Otto Hahn, Lise Meitner und Fritz Straßmann. In Berlin wird die Kernspaltung entdeckt’, in: W. Treue en G. Hildebrandt, Berlinische Lebensbilder. Bd. 1 Naturwissenschaftler (Berlin 1987) 245-261. Bernstein, J., Hitler’s Uranium Club. The Secret Recordings at Farm Hall (Woodbury 1996). Bethe, H.A. en G. Hildebrandt, ‘Paul Peter Ewald. 23 January 1888 – 22 August 1985’, Biographical Memoirs of Fellows of the Royal Society 34 (1988) 135-154. Beyerchen, A.D., Scientists under Hitler. Politics and the Physics Community in the Third Reich (New Haven 1977). Beyler, R., M. Eckert en D. Hoffmann‚ ’Die Planck-Medaille’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 217-237. Beyler, R.H., ’Rahmenbedingungen und Autoritäten der Physikergemeinschaft im Dritten Reich’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 59-90. Bloch, F., ‘Reminiscences of Heisenberg and the early days of quantum mechanics’, Physics Today 12 (1976) 23-27. Blom, J.C.H., R.G. Fuks-Mansfeld, I. Schöffer ed., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995). Bradley, J., ‘The Man from Maastricht. A Report by Holland’s Nobel Prize Scientist on “The battle of the Laboratories”’,
Knickerbocker Weekly 2-42 (1942) 12-16. Brinkman, H., ‘Coster, Dirk (18891950)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) 114-116. Budrass, L., ‘Zwischen Unternehmen und Luftwaffe. Die Luftfahrtforschung im “Dritten Reich”’, in: H. Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus. Organisation, Mobilisierung und Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 142-182. Casimir, H.B.G., ‘Kramers, Hendrik Anthony (1894-1952)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 322-323 Casimir, H.B.G., Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde (Amsterdam 1983. Casimir, H.B.G. en G.P. Ittmann, ‘Het Van der Waals congres op 25 en 26 Nov. 1937 te Amsterdam’, Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 5 (1938) 18-25 Cassidy, D.C., Uncertainty. The life and science of Werner Heisenberg (New York 1992). Corson, D.R., E.E. Salpeter en S.H. Bauer, ‘Peter J.W. Debye: An Interview’, Science 145-3632 (1964) 554-559. Courtens, E., ‘A life for Science’, in: J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes ed., Great Solid State Physicists of the 20th Century (New Jersey 2003) 131-147. Crawford, E., ‘German scientists and Hitler’s vendetta against the Nobel Prize’, HSPS 31-1 (2000) 37-53. Crawford, E., R. Lewin Sime en M. Walker, ‘A Nobel Tale of Postwar Injustice’, Physics Today 9 (1997) 26-32. Curtis, R.W., ’The Max Planck Institutes’, International Science and Technology 7 (1963) 42-47. Davies, M., ‘Peter Joseph Wilhelm
Debye (1884-1966), in: J.A. Gonzalo en C. Aragó Lópes ed., Great Solid State Physicists of the 20th Century (New Jersey 2003) 148-221. Davies, M., ‘Peter Joseph Wilhelm Debye: 1884-1966’, Biographical Memoirs of Fellows of The Royal Society 16 (1970) 175-232. Debye, N., ‘Brief van kleinzoon Debye’, Natuurwetenschap & Techiek 4 (2006) Debye, P., ‘Antrittsrede’, in: Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Physikalisch-mathematische Klasse (1937) CXIII-CXIV. Debye, P., ‘Bemerkung zu dem vorstehenden Artikel von E. Gehrcke: “‘Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in wirklichkeit gefunden wurde”’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 440. Debye, P. en H. Sack, Constantes diélectriques, moments électriques = Dielectric constants, dipole moments (Paris 1937). Debye, P., ’Ernest-SolvayForschungsstelle. Bearbeitung des Tieftemperaturgebietes’, Jahrbuch der Preußischen Akademie der Wissenschaften 1940 (Berlin 1941) 77. Debye, P., ‘Fragen der neuzeitlichen Physik’, Nationalsozialismus und Wissenschaft. Gekürzte Wiedergabe der auf der Hochschultagung des NSD-Dozentenbundes Gau Berlin vom 18. bis 20. Februar 1937 gehaltenen Ansprachen und Vorträge (Berlin 1937) 67-69. Debye, P., ‘Hans Falkenhagen zum 70. Geburtstag am 13. mai 1965’, Zeitschrift für physikalische Chemie 228 (1965) 289-291. Debye, P., ‘Johannes Diderik van der Waals’, Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde 4 (1937) 257-267. Debye, P., ‘Das Kaiser Wilhelm-
184
Institut für Physik’, Die Naturwissenschaften 25-17 (1937) 257-260. Debye, P., Kernphysik (Leipzig 1935). Debye, P., ’Paul Scherrer und die Streuung von Röntgenstrahlen’, in: H. Frauenfelder, O. Huber en P. Stähelin ed., Beiträge zur Entwicklung der Physik. Festgabe zum 70. Geburtstag von Professor Paul Scherrer 3. Februar 1960 (Basel 1960) 9-13. Debye, P., ‘Physik’, in: M. Hartmann ed., 25 Jahre Kaiser WilhelmGesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (Berlin 1936) 46-56. Debye, P., Polare Molekeln (Leipzig 1929). Debye, P., ‘Preface’, in: A.J. Barnouw en B. Landheer ed., The contribution of Holland to the Sciences (New York 1943) V-VI. Debye, P., Red., Probleme der modernen Physik: Arnold Sommerfeld zum 60. Geburtstage gewidmet von seinen Schuelern (Leipzig 1928). Debye, P. en F. Simon, Réunion Internationale de Physique, Chimie, Biologie : congrès du Palais de la Découverte, Paris, octobre 1937. Tome 1. Physique générale (Paris 1938). Debye, P., ‘Die Struktur der Metalle’, in: Vorträge und Aussprachebeiträge erstattet in der 4. Wissenchaftssitzung der ordentlichen Mitglieder am 16. dezember 1938. Schriften der deutschen Akademie der Luft fahrtforschung Heft 4 (z.p., z.j.). Debye, P., Die Temperaturen in der Nähe des absoluten Nullpunktes (Paris 1937). Debye, P., Über die tiefsten heute erreichbaren Temperaturen. Vortrag gehalten in der 6. Wissenschaftssitzung der ordentlichen Mitglieder am 18. Februar 1938. Schriften der Deutschen Akademie der Luftfahrtforschung, Heft 3 (z.p., z.j.).
Debye, P., ‘Der Wahrscheinlichkeitsbegriff in der Theorie der Strahlung’, Annalen der Physik 33 (1910) 1427-1434. Deichmann, U., ’“Dem Duce, dem Tenno und unserem Führer ein dreifaches Sieg Heil“. Die Deutsche Chemische Gesellschaft und der Verein Deutscher Chemiker in der NS-Zeit’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 459-498. Deichmann, U., ‘The Expulsion of Jewish Chemists and Biochemists from Academia in Nazi Germany’, Perspectives on Science 7:1 (1999) 1-86. Deichmann, U., ‘Kriegsbezogene biologische, biochemische und chemische Forschung an den Kaiser Wilhelm-Instituten für Züchtforschung, für Physikalische Chemie und Elektrochemie und für Medizinische Forschung’, in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band 1 (Göttingen 2000) 231-257, aldaar 245-257. Dodd, W.E. en M. Dodd ed., Ambassador Dodd’s Diary 19331938 (London 1945). Doel, R.E.l, D. Hoffmann en N. Krementsov, ‘National States and International Science. A Comparative History of International Science Congresses in Hitler’s Germany, Stalins Russia, and Cold War United States, in: C. Sachse en M. Walker ed., Politics and Science in Wartime: Comparative International Perspectives on the Kaiser Wilhelm Institute, Osiris 20 (2005) 49-76. Dongen, J. van, ‘Einstein en Nederland. De rol van de omstreden
Nobelprijswinnaar Peter Debye verdient meer’, De Academische Boekengids 57 (2006). Dongen, J. van, ‘Reactionaries and Einstein’s fame: “German Scientist for the preservation of Pure Science”, Relativity, and the Bad Nauheim Meeting’. Physics in perspective 9 (2007) 212-230. Dorsman, L.J. en P.J. Knegtmans, Stille wijkplaatsen? Politiek aan de Nederlandse universiteiten sedert 1876 (Hilversum 2006). Dresden, M., H.A. Kramers. Between Tradition and Revolution (New York 1987). Eckert, M. en K. Märker ed., Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 2: 1919-1951 (Berlin 2004). Eckert, M. en K. Märker ed., Arnold Sommerfeld. Wissenschaftlicher Briefwechsel. Band 1: 1892-1918 (Berlin 2000). Eckert, M., Die Deutsche Physikalische Gesellschaft und die “Deutsche Physik“’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 139-172. Eckert, M. [et al.] ed., Geheimrat Sommerfeld – Theoretischer Physiker. Eine Dokumentation aus seinem Nachlass (München 1984). Eckert, M., ‘Mathematics, Experiments, and Theoretical Physics: The Early Days of the Sommerfeld School’, Physics in Perspective I-3 (1999) 238-252. Eckert, M., ‘Theoretical Physicists at War: Sommerfeld Students in Germany and as Emigrants’, in: P. Forman en J.M. Sánches-Ron ed., National Military Establishments and the Advancement of Science and Technology. Studies in the 20th Century History (Dordrecht 1996) 69-86.
185
Eickhoff, M., ‘German archaeology and National Socialism. Some historiographical remarks’, Archaeological Dialogues 12-1 (2005) 73-90. Epstein, Paul, Interview by Alice Epstein. Pasadena, California. Beginning November 22, 1965. Oral History Project, California Institute of Technology Archives. http://resolver.caltech.edu/ CaltechOH:OH_Epstein_P [november 2006] . Erichsen, R., ‘Emigrantenhilfe von Emigranten – Die Notgemeinschaft Deutscher Wissenschaftler im Ausland’, in: Koch, Joachim H. (ed.), Exil: Forschung, Erkenntnisse, Ergebnisse (Frankfurt 1981) 51-69. Ewald, P.P., ‘Erinnerungen an die Anfänge des Münchener Physikalischen Kolloquiums, Physikalische Blätter 24 (1968) 538-542, aldaar 541. Ewald, P.P., ‘Peter Debye, 1884-1966’, Acta Crystallographica 22-6 (1967) 947-949. Falkenhagen, H., ’In Memoriam Peter J.W. Debye’, Physikalische Blätter (1966) 578. Fischer, W., R. Hohlfeld en P. Nötzoldt, ’Die Berliner Akademie in Republik und Diktatur’, in: W. Fischer, R. Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die Preußische Akademie der Wissenschaften zu Berlin, 1914-1945. Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert (Berlin 2000) 517-566. Forman, P., ‘Die Naturforscherversammlung in Nauheim im September 1920. Eine Einführung in das Wissenschaftsleben der Weimarer Republik’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung ( Weinheim 2007) 29-58. Frank, T., ‘Ever Ready to Go: The
Multiple Exiles of Leo Szilard’, Physics in perspective 7 (2005) 204-252. Franke, M., ‘Zu den Bemühungen Leipziger Physiker um eine Profilierung der physikalischen Institute der Universität Leipzig im zweiten Viertel des 20. Jahrhunderts’, Schriftenreihe fur Geschichte der Naturwissenschaften, Technik und Medizin 19 (1982) 68-76. Frei, N., ‘”Volksgemeinschaft”. Erfahrungsgeschichte und Lebenswirklichkeit der Hitler-Zeit’, 1945 und wir. Das Dritte Reich im Bewusstsein der Deutschen (München 2005) 107-128, aldaar 112-116. Friedman, R.M., The politics of Excellence. Behind the Nobel Prize in Science (New York 2001). Frijhoff, W., ‘Biografie en weten- schapsgeschiedenis. Kansen en grenzen van een alliantie’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 29-2 (2003) 225-244. Fuoss, R.M., ‘Peter J.W. Debye. A Biography’, in: The collected Papers of Peter J.W. Debye (New York 1954) XI-XIV. Gausemeier, B., Natürliche Ordnungen und politische Allianzen. Biologische und biochemische Forschung an Kaiser-WilhelmInstituten 1933-1945 (Göttingen 2005). Gehrcke, E., ‘Wie die Energieverteilung der schwarzen Strahlung in Wirklichkeit gefunden wurde’, Physikalische Zeitschrift 37-9 (1936) 439-440. Georgiadou, M., Constantin Carathéodory. Mathematics and Politics in Turbulent Times (Berlin 2004). Gerwin, R., ‘75 Jahre Max-PlanckGesellschaft. Ein Kapitel deutscher Forschungsgeschichte’, Naturwissenschaftliche Rundschau Sonderdruck 39-1 (1986).
Ginkel, G. van en C. Bremen, ‘Die Kontroverse um “Aachens berühmtesten Schüler”: Peter Debye’, Zeitschrift des Aachener Geschichtsverein 109 (2007) [te verschijnen in november 2007] Ginkel, G. van, Prof. Peter J.W. Debye (1884-1966) in 1935-1945. Brilliant scientist, gifted teacher. An investigation of historical sources (z.p., 2006). Glum, F., Zwischen Wissenschaft Wirtschaft und Politik. Erlebtes und Erdachtes in Vier Reichen (Bonn 1964). Goudsmit, S., Alsos: the failure in German science (London 1947). Graaff, B. de, Op de klippen of door de vaargeul. De omgang van de historicus met (genocidiaal) slachtofferschap (Amsterdam 2006). Grüttner, M., ‘Wissenschaft’, in: W. Benz, H. Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 135-152. Grunden, W.E. [et al.], ‘Laying the Foundation for Wartime research: A Comparative Overview of Science Mobilisation in National Socialist Germany, Japan and the Soviet Union’, in: C. Sachse en M. Walker ed., Politics and Science in Wartime: Comparative International Perspectives on the Kaiser Wilhelm Institute, Osiris 20 (2005) 79-130. Haan, I. de, Na de Ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997). Hammerstein, N., Die Deutsche Forschungsgemeinschaft in der Weimarer Republik und im Dritten Reich. Wissenschaftspolitik in Republik und Diktatur (München 1999). Handel, J. van den, ‘Haas, Wander Johannes de (1878-1960)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 222-224.
186
Hartkopf, W., Die Berliner Akademie der Wissenschaften. Ihre Mitglieder und Preisträger 1700-1990 (Berlin 1992). Hartshorne, E.Y., German Universities and National Socialism (Londen 1937). Haux, E.H., ‘Atom-Struktur im Röntgenbild’, Der Tagesspiegel 24-3-1959. Haux, E.H., ‘Auf der Spur des Atoms’, Kölnische Rundschau 22-3-1964. Haux, E.H., ‘Ein großer Gelehrter’, Deutsche Zeitung 24-3-1964. Haux, E.H., ‘Von der Gestapo vertrieben’, Hannoverische Presse 24-3-1964. Heiber, H., Walter Frank und sein Reichsinstitut für die Geschichte des neuen Deutschlands (Stuttgart 1966). Heilbron, J.L., The Dilemmas of an Upright Man. Max Planck and the Fortunes of German Science (Cambridge 2000). Heilbron, J.L., The Dilemmas of an Upright Man. Max Planck as Spokesman for German Science (Berkeley 1986). Heisenberg, W., ‘Über die Arbeiten zur technischen Ausnützung der Atomenergie in Deutschland’, Die Naturwissenschaften 11 (1946) 325-329. Henning, E. en M. Kazemi, ‘Zur Entwicklung Dahlems im 20. Jahrhundert’, in: E. Henning, Dahlem – Domäne der Wissenschaft – Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin 2002). Henning, E., ‘Das Harnack-Haus in Berlin-Dahlem (1929-1995)’, in: E. Henning, Dahlem - Domäne der Wissenschaft – Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte der Max-Planck-Gesellschaft 16 (Berlin 2002) 50-68. Henning, E., ’Max Planck – ein
“armer Wirrkopf“ als Kollaborateur der Nazis?’, Beiträge zur Wissenschaftsgeschichte Dahlems. Veröffentlichungen aus dem Archiv zur Geschichte der Max-PlanckGesellschaft 13 (Berlin 2004) 69-93. Hentschel, K., ed., Physics and National Socialism. An Anthology of Primary Sources (Basel 1996). Hentschel, K., ‘Misstrauen, Verbitterung und Sentimentalität. Zur Mentalität deutscher Physiker in den ersten Nachkriegsjahren’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 301-358. Hentschel, K., The Mental Aftermath. The Mentality of German Physicists 1945-1949 (Oxford 2007). Hentschel, K., Vergleich der Mitgliederlisten der DPG 1938-1939, http://www.cx.unibe.ch/~khent sch/dpg38-39.html (geraadpleegd op 22-8-2007). Herbert, U., ‘Wer waren die Nationalsozialisten? Typologien des politischen Verhaltens der NS-Staat’, in: G. Hirschfeld en T. Jersak ed., Karrieren im Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und Distanz (Frankfurt 2004) 17-42. Hermann, A., ‘Die Deutsche Physikalische Gesellschaft 18991945’, Physikalische Blätter. Fest schrift zum 150jährigen Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995) 61-105, aldaar 93. Hermann, A., Die Jahrhundertwissenschaft. Werner Heisenberg und die Physik seiner Zeit (Stuttgart 1977). Hildebrand, K., Das Dritte Reich (Oldenburg 2003). Hildebrandt, G., ‘Max von Laue, der “Ritter ohne Furcht und Tadel”,
in: W. Treue en G. Hildebrandt, Berlinische Lebensbilder Bd. 1 Naturwissenschaftler Berlin 1987) 223-244. Hoch, P.K., ‘The Reception of Central European Refugee Physicists of the 1930s: USSR. UK, US’, Annals of Science 40 (1983) 217-246. Hoffmann, D. en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich ( Weinheim 2007). Hoffmann, D. en M. Walker, ‘The German Physical Society Under National Socialism’, Physics Today 57-12 (2004) 52-59. Hoffmann, D. en R. Stutz, ‘Grenzgänger der Wissenschaft. Abraham Esau als Industriephysiker, Universitätsrektor und Forschungsmanager’, in: U. Hoßfeld e.a. ed., “Kämpferische Wissenschaft”. Studien zur Universität Jena im Nationalsozialismus (Köln 2003) 136-179. Hoffmann, D., ‘Between Autonomy and Accomodation: The German Physical Society during the Third Reich’, Physics in Perspective 7 (2005) 293-329, aldaar 293. Hoffmann, D., ‘Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007). Ein Leben für Physik, Philosophie und Politik’, Physik Journal 6-7 (2007) 53-56. Hoffmann, D., ‘Das Verhältnis der Akademie zu Republik und Diktatur. Max Planck als sekretär’, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die Preussische Akademie der Wissenschaften zu Berlin 1914-1945. Forschungsberichte Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert (Berlin 2000) 53-85. Hoffmann, D., ’Peter Debye. Zum 100. Geburtstag des Wissenschaftlers’, Feingerätetechnik
187
33-11 (1984) 510-511. Hoffmann, D., ‘Peter Debye (1884-1966) – Ein typischer Wissenschaftler in untypischer Zeit’, Gewina 29 (2006) 141-168. Hoffmann, D., Peter Debye (1884-1966). Ein Dossier. Preprint 314 - Max-Planck-Institut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2006). Hoffmann, D., Zwischen Autonomie und anpassung: Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich Preprint 192 - MaxPlanck-Institut für Wissenschaftsgeschichte (Berlin 2001). Huijnen, P. en A.J. Kox, ‘Paul Ehrenfest’s Rough Road to Leiden: A Physicist’s Search for a Position, 1904-1912’, Physics in perspective 9 (2007) 186-211. Hund, F., ‘Peter Debye 24. März 1884 – 2. November 1966’, Die Naturwissenschaften 54-2 (1967) 3a. Jaenicke, W., 100 Jahre BunsenGesellschaft 1894-1994 (Darmstadt 1994). Joffe, A.F., Begegnungen mit Physikern (Leipzig 1967). Josephson, P.R., Physics and Politics in Revolutionary Russia (Berkeley 1991). Kant, H., ‘Albert Einstein, Max von Laue, Peter Debye und das KaiserWilhelm-Institut für Physik in Berlin’, in: B. vom Brocke en H. Laitko ed., Die Kaiser-Wilhelm-/ Max-Planck-Gesellschaft und ihre Institute. Studien zu ihrer Geschichte: Das Harnack-Prinzip (Berlin 1996) 227-244. Kant, H., ‘Friedrich von Weizsäcker als Physiker in Berlin (1936-1942), in: P. Ackermann [et al.] ed., Erfahrung des Denkens: Wahrnehmung des Ganzen: Carl Friedrich von Weizsäcker als Physiker und Philosoph (Berlin 1989) 202-210. Kant, H., ‘Peter Debye und das Kaiser-Wilhelm-Institut für
Physik in Berlin’, in: H. Albrecht ed., Naturwissenschaft und Technik in der Geschichte. 25 Jahre Lehrstuhl für Geschichte der Naturwissenschaft und Technik am Historischen Institut der Universität Stuttgart (Stuttgart 1993) 161-177. Kant, H., ’Peter Debye und die Deutsche Physikalische Gesellschaft’, in: D. Hoffmann, F. Bevilacqua en R.H. Stuewer ed., The Emergence of Modern Physics. Proceedings of a Conference Commemorating a Century of Physics Berlin 22-24 March 1995 (Pavia 1996) 505-520. Kant, H., ‘Werner Heisenberg and the German Uranium Project’, Pre-Print 203. Max-Planck-Institut für die Wissenschaftgeschichte (Berlin 2002). Karachalios, A., ‘Giovanni Battista Bonino and the Making of Quantum Chemistry in Italy in the 1930s’, in C. Reinhardt ed., Chemical Sciences in the 20th Century. Bridging Boundaries (Weinheim 2001) 75-104. Kater, M.H., Das ‘Ahnenerbe’ der SS, 1935-1945. ein Beitrag zur Kulturpolitik des Dritten Reiches (Stuttgart 1974). Kaufmann, D., ‘Einleitung’, in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung. Band I (Göttingen 2000) 9-17. Kaufmann, D., ed., Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung (Göttingen 2000). Kershaw, I., Hitler. 1889 – 1936: Hubris (London 1998). Kershaw, I., The Nazi dictatorship. Problems and perspectives of interpretation (London 2000). Kirsten, C. en H.G. Körber, Physiker
über Physiker. Wahlvorschläge zur Aufnahme von Physikern in die Berliner Akademie, 1870 bis 1929, von Hermann von Helmholtz bis Erwin Schrödinger (Berlin 1975). Klein, M.J., Paul Ehrenfest: The making of a theoretical physicist Vol. I (Amsterdam 1970) Kleinert, A., ‘Lenard, Stark und die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft‘, Physikalische Blätter 36-2 (1980) 35-38. Klinkenberg, P.F.A., ‘Zeeman, Pieter (1865-1943)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 672-674. Kohl, U., Die Präsidenten der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Max Planck, Carl Bosch und Albert Vögler zwischen Wissenschaft und Macht (Stuttgart 2002). Krafft, F., ‘Lise Meitner’- ein deutsches Frauenschicksal’, in: M. Hassler en J. Wertheimer ed., Exodus aus Nazideutschland und die Folgen (Tübingen 1997) 32-58. Kragh, H., Dirac. A scientific Biography (Cambridge 1990). Kramers, H.A., ‘Prof. Dr. P.J.W. Debye’, in: T.P. Sevensma ed., Nederlandsche helden der Wetenschap. Levensschetsen van negen Nobelprijswinnaars. Hoogtepunten van Wetenschappelijken arbeid in Nederland (Amsterdam 1946). Krause, K., Alma Mater Lipsiensis. Geschichte der Universität Leipzig von 1409 bis zur Gegenwart (Leipzig 2003). Kubbinga, H., De molecularisering van het wereldbeeld Deel II (Hilversum 2005). Lademacher, H., ‘Eine “Deutschniederländische Symphonie?’. Funktion und Grenzen zwischenstaatlicher Organisationen in den deutsch-niederländischen Beziehungen von der Weimarer Republik bis zum Ausbruch des
188
zweiten Weltkriegs’, in: B. Dietz, H. Helmut en U. Tiedau ed., Griff nach dem Westen. Die ‘Westforschung’ der völkisch-nationalen Wissenschaften zum nordwesteuropäischen Raum (1919–1960). Studien zur Geschichte und Kultur Nordwesteuropas 6 (New York 2003) 539-567. Lang, H. de, ‘De “Affaire Debye”’, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde juli (2006) 220-225. Lanouette, W., Genius in the Shadows. A Biography of Leo Szilard. The Man behind the Bomb (New York 1992). Laue, M. von, ‘Zu Peter Debyes 70. Geburtstage’, Zeitschrift für Elektrochemie 58-3 (1954) 151-153. Laurence, W.L., ‘The Atom Gives Up’, The Saterday Evening Post 7-9-1940. Laurence, W.L., ‘Vast Power Source in Atomic Energy Opened by Science’, The New York Times 5-5-1940. Lax, P.D., ‘Richard Courant 1888 – 1972’, National Academy of Sciences. Biographical Memoires 82 (2003) 82-83. Lea, E. en G. Wiemers, ‘Professur für Theoretische Physik. Werner Heisenberg an der Universität Leipzig’, in: C. Kleint en G. Wiemers, Werner Heisenberg in Leipzig 1927-1942, Abhandlungen der Sächsischen Akademie der Wissenschaften zu Leipzig, Mathematisch- naturwissenschaftliche Klasse 58-2 (Berlin 1993) 181-215. Lemmerich, J., Lise Meitner - Max von Laue. Briefwechsel 1938-1948 (Berlin 1998). Lewin Sime, R., ‘From Exceptional Prominence to Prominent Exception. Lise Meitner at the Kaiser Wilhelm Institute for Chemistry’, Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialis-
mus. Ergebnisse 24 (Berlin 2005). Lewin Sime, R., ‘Lise Meitner: a 20th century life in physics’, Endeavor 26-1 (2002) 27-31. Lewin Sime, R., ‘Lise Meitner’s escape from Germany’, American Journal of Physics 58-3 (1990) 262-267. Limburg onder de gouden oranjezon. Provinciaal Limburgs gedenkboek samengesteld bij gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van Hare Majesteit Wilhelmina Koningin der Nederlanden (Heerlen 1948). Long, A., ‘Peter Debye – an Appreciation’, Science 155 (1967) 979-980. Lorenz, C., ‘Nationalsozialismus, Zweiter Weltkrieg und Geschichtsschreibung’, Jahrbuch Zentrum für Niederlande Studien 16 (2005) 159-170. MacPherson, M., Time Bomb. The race between two geniuses to create the one weapon that will decide World War II (New York 1986). Macrakis, K., ‘The Rockefeller Foundation and German Physics under National Socialism’, Minerva 27-1 (1989) 33-57. Macrakis, K., Surviving the Swastica. Scientific Research in Nazi Germany (New York 1993). Meershoek, G. van, ‘Driedeling als dwangbuis. Over het onderzoek naar de vervolging van joden in Nederland’, in: C. Kristel ed., Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland (Amsterdam 2003) 144-161. Mehlhorn, M., Hochspannungsanlage für 3 Millionen Volt konstante Gleichspannung (Berlin 1938). Mehrtens, H., ‘Kollaborationsverhältnisse: natur- und Technikwissenschaften im NS-Staat und ihre Historie’, in: C. Meinel en P. Voswinckel ed., Medizin, Naturwissenschaft, Technik und Nationalsozialismus: Kontinuitä-
ten und Diskontinuitäten (Stuttgart 1994) 13-32. Metzler, G., Internationale Wissenschaft und nationale Kultur. Deutsche Physiker in der internationalen Community 1900-1960 (Göttingen 2000). Meyenn, K. von, ed., Wolfgang Pauli. Wissenschaftlicher Briefwechsel mit Bohr, Einstein, Heisenberg, u.a. Band II: 1930-1939 (Berlin 1985). Meyenn, K. von, ‘Peter Debye und sein Einfluß auf die Entwicklung der Atom- und Molekülphysik’, in: W. Treue en G. Hildebrandt ed., Berlinische Lebensbilder. Bd. 1 Naturwissenschaftler (Berlin 1987) 317-328. Mitgliederliste der Deutschen Physikalischen Gesellschaft (Nach dem Stande am Anfang des Jahres 1937) (Braunschweig 1937). Mitgliederliste der Deutschen Physikalischen Gesellschaft (Nach dem Stande am Anfang des Jahres 1939) (Braunschweig 1939). Mommsen, W.J., ‘Wissenschaft, Krieg und die Berliner Akademie der Wissenschaften’, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die Preussische Akademie der Wissenschaften zu Berlin 1914-1945 Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert (Berlin 2000) 3-23. Moore, W., Schrödinger. Life and Thought (Cambridge 1989). Morris, P.J.T., The American Synthetic Rubber Research Program (Philadelphia 1989). Müller, R.D., ’Kriegsführung Rüstung und Wissenschaft. Zur Rolle des Militärs bei der Steuerung der Kriegstechnik unter besonderer Berücksichtigung des Heereswaffenamtes’, in: H. Maier ed., Rüstungsforschung im Nationalsozialismus: Organisation, Mobilisierung und
189
Entgrenzung der Technikwissenschaften (Göttingen 2002) 52-71. Müller-Arends, D. en U. Kalkman, ‘Ludwig Hopf’, in: K. Habetha ed., Wissenschaft zwischen technischer und gesellschaftlicher Herausforderung: die RheinischWestfälische Technische Hochschule Aachen 1970-1995 (Aachen 1995) 208-215. Neubauer, A., Bittere Nobelpreise (Norderstedt 2005). Nipperdey, T. en L. Schmugge, 50 Jahre Forschungsförderung in Deutschland. Ein Abriß der Geschichte der Deutschen Forschungsgemeinschaft 1920-1970 (Bad Godesberg 1970) 53-67; U. Kohl, Die Präsidenten der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus. Max Planck, Carl Bosch und Albert Vögler zwischen Wissenschaft und Macht (Stuttgart 2002) 109-111. Noakes, J., ‘The ivory tower under siege: German universities in the Third Reich’, Journal of European Studies XXII (1993) 371-407. Nötzoldt, P. en P. Walther, ‘The Prussian Academy of Sciences during the Third Reich‘, Minerva: A Review of Science, Learning & Policy 42-4 (2004) 421-444. Nowak, K., ’Die Kaiser-WilhelmGesellschaft’, in: E. Francois en H. Schulze ed., Deutsche Erinnerungsorte III (München 2002) 55-71. Oexle, O.G., ‘Hahn, Heisenberg und die anderen. Anmerkungen zu ‘Kopenhagen’, ‘Farm Hall’, und ‘Göttingen’, Forschungsprogramm Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Ergebnisse 9 (2003) 27-38. Oliphant, M.L., ‘The Two Ernests-II’, Physics Today 19:10 (1966) 41-51. Otterspeer, W. en J. Schuller tot Peursum-Meijer, Wetenschap en wereldvrede. De Koninklijke Akademie van Wetenschappen
en het herstel van de internationale wetenschap tijdens het Interbellum (Amsterdam 1997). Pais, A., ‘Subtle is the Lord…’. The Science and the Life of Albert Einstein (Oxford 1982). Physikalische Blätter. Festschrift zum 150 jährigen Jubiläum der Deutschen Physikalischen Gesellschaft 51-1 (1995). Planck, M., ‘Mein Besuch bei Adolf Hitler’, Physikalische Blätter 3 (1947) 143. Przyrembel, A., ‘Friedrich Glum und Ernst Telschow. Die Generalssekretäre der Kaiser-WilhelmGesellschaft: Handlungsfelder und Handlungsoptionen der “Verwaltenden” von Wissen während des Nationalsozialismus’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus’. Ergebnisse 20 (Berlin 2004). Rammer, G., ‘“Sauberkeit im Kreise der Kollegen”. Die Vergangenheitspolitik der Deutschen Physikalischen Gesellschaft’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 359-420. Rechenberg, H., ‘Vor fünfzig Jahren’, Physikalische Blätter 44-11 (1988) 418. Reingold, N., ‘Refugee mathematicians in the United States of America, 1933-1941: Reception and Reaction, Annals of Science 38 (1981) 313-338. Remmert, V., ’Die Deutsche Mathematiker-Vereinigung im Dritten Reich. Fachpolitik im Netz der nationalsozialistischen Ideologie’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich
(Weinheim 2007) 421- 458. Remmert, V.R., ‘What’s Nazi about Nazi Science? Recent Trends in the History of Science in Nazi Germany’, Perspectives on Science 12-4 (2004) 454-475. Rife, P., Lise Meitner and the Dawn of the Nuclear Age (Boston 1999). Rispens, S., Einstein en Nederland (Amsterdam 2006). Rispens, S.I., ‘Nobelprijswinnaar met vuile handen’, Vrij Nederland 28-1-2006. The Rockefeller Foundation. Annual Report 1940 (1940). Rozendaal, S., ‘Debye was niet fout’, Elsevier 29-7-2006. Sachse, C. en M. Walker, ‘Introduction: a Comparative perspective’, in: C. Sachse en M. Walker ed., Politics and Science in Wartime: Comparative International Perspectives on the Kaiser Wilhelm Institue, Osiris 20 (2005) 1-20. Sachse, C., ‘Visionen, Expertisen, Kooperationen. Forschen für das Dritte Reich – Beispiele aus dem Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft’, in: Gerhard Hirschfeld en Tobias Jersak (Red.), Karrieren im Nationalsozialismus. Funktionseliten zwischen Mitwirkung und Distanz (Frankfurt am Main 2004) 265-290. Sack, H.S., B. Widom en S.H. Bauer, ‘Tribute to P.J.W. Debye’, Cornell News (1967) 16-19. Schaaf, M., ‘Der Physikochemiker Paul Harteck (1902-1985)’, CENSIS-Report 33-99 (Hamburg 1999). Schäfer, D., Erklärung der Hochschullehrer des Deutschen Reiches (Berlin 1914). Schmaltz, F., Kampfstoff-Forschung im Nationalsozialismus. Zur Kooperation von Kaiser-WilhelmInstitute, Militär und Industrie (Göttingen 2005). Schotman, J., ‘De jeugd van Peter
190
Debije in Maastricht’, in: C. Bremen ed., Pie Debije – Peter Debye 1884-1966 (St. Augustin 2000) 11-30. Schüring, M., ‘Der Vorgänger. Carl Neubergs Verhältnis zu Adolf Butennandt’, in: W. Schieder en A. Trunk ed., Adolf Butenandt und die Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft. Wissenschaft, Industrie und Politik im “Dritten Reich” (Göttingen 2004) 346-368. Schüring, M., Minervas verstoßene Kinder. Vertriebene Wissenschaftler und die Vergangenheitspolitik der Max-Planck-Gesellschaft (Göttingen 2006). Scriba, J., ‘Nachruf. Bartel Leendert van der Waerden (2. Februar 1903 – 12. Januar 1996), in: Berichte zur Wissenschaftsgeschichte 19 (1996) 245-251. Smyth, C.P., ‘Debye, Peter Joseph William’, in: P. Cabanis en H. von Dechen ed., Dictionary of scientific biography (New York 1971) 617-621. Snelders, H.A.M., ‘Debije, Petrus Josephus Wilhelmus (1884-1966)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland. Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) 129-131 Snelders, H.A.M., Fokker, Adriaan Daniël (1887-1972)‘, in Biografisch Woordenboek van Nederland (Den Haag 1989) 174-175. Springer, T.A., ‘Bartel Leendert van der Waerden. 2 februari 1903 12 januari 1996’, in: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Levensberichten en herdenkingen 1997 (Amsterdam 1997) 45-50. Stark, J., ‘Zur Geschichte der Entdeckung der Röntgenstrahlen’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935) 280-283. Stockmayer, W.H., ‘When Polymer Science Looked Easy’, Annual
review of physical chemistry 35 (1984) 1-21. Szöllöszi-Janze, M., Fritz Haber 1848-1934. Eine Biographie (München 1998). ‘Die Technik übertrifft die Phantasie; die neue riesige Atom-Zertrümmerungs-Anlage im KaiserWilhelm-Institut für Physik’ in: Berliner Illustrierte Zeitung, Sonderheft zur 700-Jahr- Feier der Reichshauptstadt (Berlin 1937) 16. Telschow, E., ‘German Science Marches On’, Facts in Review 2 (1940). Theunissen, B., ‘Nut en nog eens nut’. Wetenschapsbeelden van Nederlandse natuuronderzoekers, 1800-1900 (Hilversum 2000). Trischler, H., ‘“Big Science” or “Small Science”. Die Luftfahrtforschung im Nationalsozialismus’, in: D. Kaufmann ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band I (Göttingen 2000) 328-362. Trischler, H., Luft- und Raumfahrtforschung in Deutschland 19001940. Politische Geschichte einer Wissenschaft (Frankfurt am Main 1992). Verwey, E.J.W., ‘Herdenking van P.J.W. Debye (24 maart 1884 – 2 november 1966)’, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarboek (1966- 1967) 341-348. Vree, F. van, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen 1995). Walker, M., ‘Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im nationalsozialistischen Kontext’, in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich ( Weinheim 2007) 1-27.
Walker, M., German National Socialism and the Quest for Nuclear Power (Cambridge 1989). Walker, M., Nazi Science. Myth, Truth and the German Atomic Bomb (Cambrigde 1995). Walker, M., ‘Eine Waffenschmiede. Kernwaffen- und Reaktorforschung am Kaiser-WilhelmInstitut für Physik’, Forschungsprogramm ‘Die Geschichte der Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft im Nationalsozialismus’ Ergebnisse 26 (Berlin 2005). Walther, P.T., ‘“Arisierung”, Nazifizierung und Militarisierung. Die Akademie im “Dritten Reich”’, in: W. Fischer, R, Hohlfeld en P. Nötzoldt ed., Die Preussische Akademie der Wissenschaften zu Berlin 1914-1945, Forschungsberichte Interdisziplinäre Arbeitsgruppe Berliner Akademiegeschichte im 19. und 20. Jahrhundert (Berlin 2000) 87-118. Weiss, B., ’Groß, teuer und gefährlich? Kernphysikalische Forschungstechnologien an Instituten der Kaiser-WilhelmGesellschaft vor, während und nach Ende des “Dritten Reiches”, in : D. Kaufmann ed., Die Geschichte der Kaiser-WilhelmGesellschaft im Nationalsozialismus. Bestandsaufnahme und Perspektiven der Forschung Band 2 (Göttingen 2000) 699-725. Weiss, H., ‘Deutscher Gruss’, in: W. Benz, H. Graml en H. Weiss ed., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (Stuttgart 1997) 426-427. Welzer, H., S. Moller en K. Tschuggnall, “Opa war kein Nazi”. Nationalsozialismus und Holocaust im Familiengedächtnis (Frankfurt 2002). Wendehorst, S., ed., Bausteine einer jüdischen Geschichte der Universität Leipzig (Leipzig 2006) 563-590.
191
Werre, J.P., ‘Verslag van de gecombineerde vergadering der secties voor kolloïd-chemie en physische chemie te Rotterdam op 21 juli 1939’, Chemisch Weekblad (1939) 803-806. Wiemers, G., ‘100. Geburtstag von Heinrich Samuel Sack’, Journal Universität Leipzig 7 (2003) 32-33. Wiemers, G., ‘Verfolgung und Vertreibung 1933-1935. Die Mathematisch-naturwissenschaftliche Abteilung der Philosophischen Fakultät und ihre jüdischen Wissenschaftler’, in: S. Wendehorst ed., Bausteine einer jüdischen Geschichte der Universität Leipzig (Leipzig 2006) 563-590. Wien, M., ‘Zur geschichter der Entdeckung der Röntgenstrahlen (Bemerkungen zu dem Aufsatz von J. Stark)’, Physikalische Zeitschrift 36 (1935) 536. Willink, B., De Tweede Gouden Eeuw. Nederland en de Nobelprijzen voor natuurwetenschappen in de periode 1870-1940 (Amsterdam 1998). Wippermann, W., Totalitarismustheorien. Die Entwicklung der Diskussion von den Anfängen bis heute (Darmstadt 1997). Wirtz, K., ‘P. Debye zum 70. Geburtstag’, Zeitschrift für Naturforschung 9A (1954) 369. Wirtz, K., Im Umkreis der Physik (Karsruhe 1988). Wolff, S.L., ’Die Ausgrenzung und Vertreibung der Physiker im National-sozialismus. Welche Rolle spielte die Deutsche Physikalische Gesellschaft?’ in: D. Hoffmann en M. Walker ed., Physiker zwischen Autonomie und Anpassung. Die Deutsche Physikalische Gesellschaft im Dritten Reich (Weinheim 2007) 91-138. Wolff, S.L., ’Die Legende vom Ausschluss’, Physik Journal 6-3 (2007) 51.
192
193
Namenregister A Abderhalden, E. 49 Alberer, E. 106 Amstel, G. van 61 Appleget, T.B. 34, 90 Aydelotte, F. 107 B Baeumker, A. 68-70, 91-92 Bagge, E. 93 Baker, G.F. 90, 96 Baker, W.O. 108 Beckers, T. 123 Bengelsdorf, I.B. 124 Berkel, K. van 65 Bethe, H.A. 13, 101 Bewilogua, L. 59, 103 Beyerchen, A.D. 20 Beyler, R.H. 76 Bjerknes, V. 47, 66 Bloch 40 Boas, F. 75 Bohr, N. 37, 73, 86 Boris III, koning 11 Bothe, W. 93 Bonino, G.B. 71 Bosch, C. 43, 50, 69 Born, M. 13 Bothe, H. 93 Brasch, 93 Brillouin, M. 33 Broglie, L.V. de 74 Budò, A. 59 Burton, E. F. 100 Butenandt, A. 54 C Casimir, H.B.G. 121 Cohn, E. 75 Colijn, H. 11 Compton, A.H. 10 Conant, J.B. 111 Coster, D. 86-87 D Dames, W. 35, 74, 77, 79, 80
Damme, M.H. 11 Davies, M. 21, 23, 41 Day, E.E. 90, 101 Debye, M. 10, 28, 61, 96-99, 101, 105, 109, 112 Debye (jr.), P. 10, 27-28, 61, 96-98 Debye-Alberer, M. 10, 28, 61, 96-99, 100, 101, 112 Deterding, H.W.A. 11 Diebner, K. 93 Dodd, W.E. 51 Dresden, M. 121 E Eckert, M. 84 Ehrenfest, P. 83-84 Einstein, A. 10, 13, 44-45, 72-73, 84, 100-101, 107, 110 Epstein, P. 32, 123 Errera, J. 38 Esau, A. 93 Ewald, P.P. 32, 81, 118 F Fajans, K. 111 Falkenhagen, H. 84-85 Fermi, E. 74 Fischer, K.T. 57, 70 Flügge, S. 93 Fokker, A.D. 59, 65, 86 Fosdick, R.B. 54 Franck, J. 45, 111, 122 Frank, F.S. 13, 59 Friedman, R.M. 60 Frisch, R. 92 Fuoss, R.M. 116 G Gans, R. 75 Gausemaier, B. 94 Gehrke, E. 49 Geiger, H. 67, 93 Georgii, W. 70, 97 Ginkel, G. van 15 Glum, F. 20, 44, 48-50, 53, 125 Goebbels, J. 43, 45 Göring, H. 68-69, 91
194
Gorter, C.J. 121 Goudsmit, S. 109 Graaff, B. de 17 Grinten, W. van der 41, 59 Grotrian, W. 72, 79 Grüneisen, E. 50 Guthnick, P. 66 H Haas, W.J. de 86 Haber, F. 13, 43-44, 47 Hahn, O. 73, 92-93, 122 Harnack, A. von 24, 43 Haux, E.P. 123 Heijendael, L. 64 Hertz, G. 93, 122 Hirschfeld 104 Macrakis, K. 19-20 Hartshorne jr., E.Y. 13 Harteck, P. 93 Heisenberg, W. 23, 32, 35, 37, 50, 74, 93, 105-107, 124 Henri, V. 41 Hentschel, K. 76 Herbert, U. 18-19 Hermann, A. 93 Hindenburg, P.L.H.A. von 37, 53 Hitler, A. 34, 37, 41, 47, 51, 60, 67, 72, 99, 119 Hochheim, E. 91 Hoeve, J. van der 65 Hoffmann, D. 21, 73, 75-77 Hoffmann, G. 93 Hopf, L. 32, 81 Huf, pater 64 Huizinga, J. 11 Hund, F. 37 J Jaenicke, W. 73 Jaffe, G. 75 K Karachalios, A. 69 Karolus, A. 40 Kaufmann, W. 75 Kirkwood, J.G. 90, 100 Kirschner, 93
Klemm, W. 83 Koebe, P. 38-39 Kohlhörster, W. 93 Kramers, H.A. 64-65, 120 Krupp von Boden und Halbach, G. 50 Ku, Z.W. 59 Kuhn, T.S. 117 Kühn, 54 Kunze, 93 L Lange, 93 Laue, M. von 44-45, 53, 59, 67, 72, 78-79,, 91, 93, 100, 120, 122 Laue, T. von 78 Lenard, P. 34 Lorenz, C 84 M Mehrtens, M. 25 Meitner, L. 73, 77-79, 86-88, 92-93, 119, 122, 127 Mengelberg, W. 11 Mentzel, R. 88-90, 92-102 Mercator, A. 59 Mey, K. 13, 72, 74 Milch, E. 68-70 Miyamoto, S. 59 Müller, W. 35 N Nernst, W. 44, 67 Neubert, P. 36 Nötzoldt, P. 68 O Orsenigo, C. 61 Orthmann, W. 73, 76, 78 Ossietzky, C. von 60 Oud, P.J. 11 P Pius XI, paus 66 Papisch, J. 90 Pauli, W. 32, 81, 111 Peterlin, A. 59 Petri, F. 61 Philips, A.F. 11 Pirenne, M.H. 59
Planck, M. 9, 23, 25, 32-33, 43-51, 53-55, 66-68, 72, 74, 77, 115, 125, 127 Plesman, A. 11 Prandtl, L. 69-70, 82, 91 R Ramm, W. 59 Rausch von Traubenberg, H. 93 Regener, E. 93 Remmert, V.R. 77 Ribbentrop, J. von 61 Rispens, S.I. 14-15 Rogowski, W. 32, 59 Roig, J. 59 Roosevelt, F.D. 107 Rubens, H. 44 Rust, B 38, 52, 56, 61 S Sachse, C. 19 Sack, H.S. 39-40, 82, 86-, 101, 120, 127 Sattler, C. 55 Saxinger-Debye, N. 27 Schaepkens van Riemt, J. 11, 64, 119 Schenck, R. 82 Scherrer, P. 40 Scherzer 81 Schiller, L. 40 Schotman, J. 21 Schottky, W. 72, 76, 79 Schrödinger, E.R.J.A. 13, 37, 66, 74 Schütz, W. 73,79 Seewald 70 Seydewitz, K.P.D. von 22 Sidgwick, N. V. 39 Simon, F.E. 83, 86, 88 Smith, C.P. 112 Smoluchowski, R. 111 Snelders, H.A.M. 121 Solvay, E. 33 Sommerfeld, A. 9-10, 21, 26, 28, 31-36, 47, 50, 67, 81-84, 101, 115, 122, 126
195
Stark, J. 33, 34-36, 43, 46, 72, 93 Starke 84 Steinke 93 Stetter, G. 73, 79 Strassmann, F. 73, 92 Stuart, H. 73, 76, 79 T Telschow, E. 20, 25, 88-89, 91-92, 94, 102-104, 112, 116 Tisdale, W.E. 40, 51-54, 60, 89, 98, 107 Todt, F. 57 U Ulenbeck, G. 116 V Veblen, O. 100, 107 Vening Meinesz, F.A. 11 Verwey, E.J.W. 21, 120 Vögler, A. 55 W Waals, J. D. van der 65, 94 Wacker, O. 50, 63, 66, 80 Waerden, B. van der 120 Walker, M. 19-20, 76-77 Walther, P. 68 Warburg, E. 44 Warburg, O. 44, 53-54, 115 Weaver, W. 40, 50-52, 94, 98-101, 107, 120, 124, Weiss, B. 58 Weyl, H. 100 Weizsäcker, C.F. von 59, 93 Wied, V. Prinz zu 63 Wien, M. 36 Wilhelmina, koningin 22-23, 117, 126 Willink, B. 65 Wiener, O. 37 Wirtz, K. 59, 93, 122 Z Zangger, H. 22, 24, 41, 59 Zeeman, P. 26, 94 Zenneck, J.A. 70, 72, 80 Zuckerman, H.A. 117
Met dank aan
Héctor D. Abruña, Clara Anderson, Jens Blecher, Ruurd Blom, Gijs Boink, Doeko Bosscher, Christian Bremen, Eleanor Brown, William Cunliffe, Miachael Eckert, Vera Enke, Corey R. Earle, Julie Gass, Gijs van Ginkel, Karl Grandin, Ralf Hahn, Roald Hoffmann, Horst Kant, M. Kazemi, Kees en Wanda Kleihues-van Tol, Dietmar Kottmann, Martin Kröger, Jost Lemmerich, Sandra Marsh, Larry Mcdonald, Eva A. Mayring, Andrew Mussell, Rosemary Newnham, Titus Panhuysen, Felicity Pors, Sierk Plantinga, Mary Ann Quinn, Sybe I. Rispens, Frans Roebroeks, Dorothee Salver, Florian Schmaltz, Sabine Schiffner, Judith Schotman, Amy Schmidt, Olaf Siemens, H.A.M. Snelders, L.T.G.Theunissen, J. van Turnhout, Susanne Uebele, Benjamin Widom, Charles Wilcox, Gabriele Wohlgemutz, Jo Wolters, Marion Wullschleger, Harriet Zuckerman en anderen.