In: Migrantenstudies, themanummer Jeugd, 2003, 19(4), p. 228-239 Respect van twee kanten Over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens
Trees Pels* Inleiding Het laatste decennium is een aantal onderzoeken verschenen over de socialisatie in ‘doorsnee’ allochtone gezinnen. Reeds langer bestond aandacht voor de socialisatie vanuit een problematische invalshoek, met name die van marginalisering. Het beeld dat beide typen onderzoek genereren over jongeren verschilt beduidend: van een oriëntatie op conformiteit aan het (gezins)collectief tot een oriëntatie op autonomie en acting out. In dit artikel beschouw ik de beschikbare literatuur, en deze (ogenschijnlijke) tegenstelling, met als specifiek doel om inzicht te krijgen in het fenomeen van overlastgevend gedrag onder Marokkaanse jongens: het type asociale en agressieve gedrag dat zich tussen de polen van normaal en crimineel gedrag bevindt en vaak weer verdwijnt met het volwassen worden. Jongens die in groepen rondhangen en de omgeving last bezorgen vormen in Nederland geen nieuw verschijnsel. Hazenkamp betoogde dit al in 1985 in zijn studie onder autochtone jongeren. Tegenwoordig zijn het ook Marokkaanse jongens die veel van zich doen spreken door lastig gedrag, zoals agressief optreden tegenover omwonenden in hun buurt of machogedrag jegens vrouwen.2 Dit gedrag lijkt op het eerste oog moeilijk te rijmen met wat bekend is over de opvoedingspraktijk van alledag. Mijn onderzoeken hierover (Pels, 1991, 1998a) laten zien, dat van Marokkaanse jongeren een respectvolle houding wordt verwacht en dat eerbaarheid van de vrouw een groot goed blijft. Bovendien wordt sterk gehecht aan presteren in de maatschappij. De adolescentie geldt meer dan bij autochtonen als een fase van serieuze voorbereiding op de volwassen rol, in plaats van een periode van relatieve vrijheid. Dit geldt niet alleen de ouders, maar ook de jongeren zelf, blijkt uit zowel kwalitatief als meer kwantificerend onderzoek (Meijers, 1992; Phalet, Vanlotringen & Entzinger, 2000; Pels & Nijsten, 2000; Uunk, in druk). Deze bevindingen doen verwachten dat Marokkaanse jongens zich ook buiten het gezin aan de bestaande orde zullen conformeren. Vooral in de context van de jongerengroep gaat dit dus niet altijd op. Ook in de context van het onderwijs wint een tegenovergesteld beeld terrein: dat van een welhaast overmatige assertiviteit, die gepaard kan gaan met ordeverstorend gedrag (Jungbluth, 1998; Pels, 2002). Hoe komt het, dat (juist) Marokkaanse jongens zich buitenshuis zo manifesteren, terwijl respect in hun kring zo’n centrale waarde is? In dit artikel tracht ik deze vraag te beantwoorden vanuit een socialisatieperspectief. Daarbij ga ik ervan uit dat waarden en gedrag van jongeren ‘gesitueerd’ zijn, zij staan niet los van sociale interacties in specifieke contexten (zie b.v. Phoenix, Frosch & Patman, 2003), en de socialisatie vindt ook in andere contexten naast het gezin plaats. Om te begrijpen hoe jongens zich positioneren, zeker onder vrienden, vormt de onder hen heersende mannelijkheids-ideologie en daarvan afgeleide ‘Boy Code’ (Pollack, gecit. in voornoemde bron) een belangrijk perspectief. De ‘hegemonic masculinity’ van hardheid en stoerheid (Connell, 1995) is veelal nog zeer invloedrijk. Jongens uit lagere sociale klassen en bepaalde etnische groepen voelen zich er vaak relatief
sterk door aangetrokken (Phoenix et al., ibid.). Ook klasse- en etnisch-specifieke factoren verdienen dus aandacht. Voor de gegevens in dit artikel baseer ik mij op een recente, in opdracht van het Ministerie van Justitie uitgevoerde, verkennende studie (Pels, 2003). Naast literatuurstudie maakten ook groepsgesprekken met Marokkaanse jongens en deskundigen daarvan deel uit, waaruit ik aanvullend zal putten.3 De eerstvolgende paragraaf geeft algemene inzichten weer over de socialisatie in de adolescentiefase en de peergroup dynamiek in de publieke ruimte. Vervolgens beschouw ik de socialisatie in het gezin en de vriendengroep in Marokko en onder Marokkanen in Nederland, waarna ik het accent verleg naar het fenomeen van overlastgevend gedrag. Tenslotte trek ik enkele conclusies over mogelijk vervolgonderzoek, evenals over de verklaring van overlastgevend gedrag bij Marokkaanse jongens.
Jongens, de vriendengroep en mannelijkheid Recent heeft met name de Amerikaanse Harris (1995) nadrukkelijk gewezen op het feit dat socialisatie een context-afhankelijke vorm van leren is. Daarbij heeft zij geattendeerd op de belangrijke rol van leeftijdgenoten, naast die van ouders en andere volwassenen. Vanaf de vroege adolescentie wint de verbondenheid met de vriendengroep aan belang. De groep biedt de kans om een toenemende autonomie te creëren, en vooral voor jongens vormen assertiviteit en agressie manieren om zich van de wereld van de volwassenen los te maken. De mate van grensoverschrijdend gedrag hangt positief samen met de mate van gerichtheid op vrienden. ‘Lastige’ adolescenten zijn meer geïntegreerd in vriendschapsnetwerken en brengen er meer tijd in door (Engels & Ter Bogt, 2001). Zeker in de grootstedelijke straatcultuur, die veelal door jongeren uit de lagere sociale milieus wordt gedomineerd, zijn stoerheid, (dreiging met) agressie en ook dwangmatige heteroseksualiteit belangrijke uitingsvormen van mannelijkheid. Daarmee kan status en respect worden verworven in de peergroup. Omgekeerd lopen jongens het risico uitgelachen en vernederd te worden als zij soft, ‘vrouwelijk’, gedrag laten zien en proberen zij daarom elk vertoon van kwetsbaarheid te vermijden (Phoenix et al., 2003). Van den Brink (2002) plaatst dergelijk gedrag, en de toename ervan in de laatste decennia, in de context van meer algemene processen van culturele verandering in de (westerse) samenleving. Individuen zijn autonomer geworden en hun gevoel van eigenwaarde is toegenomen. Daarmee is tevens een grotere kwetsbaarheid ontstaan voor krenkingen van het zelfrespect. Dit zet aan tot sneller en feller opkomen voor zichzelf, tot wat Van den Brink omschrijft als een ‘assertieve levensstijl’. Tegelijk is echter de houding tegenover afwijkend gedrag minder mild geworden, omdat door het wegvallen van traditionele gezagsverhoudingen steeds hogere eisen aan de omgangsvormen worden gesteld. Overlastgevend gedrag van jongens dringt zich bovendien verder op in de aandacht omdat er door de verstedelijking steeds minder vrije hangplekken zijn (RMO, 1998). Juist bij adolescente jongens kan de grens tussen assertiviteit en agressie bijzonder dun zijn. Naast de dynamiek in de peergroup leggen daarbij ook de verhoudingen in het gezin, de buurt, het onderwijs en de wijdere omgeving gewicht in de schaal. Naarmate deze contexten zich meer kenmerken door dwang en afwijzing, kunnen jongens – juist gezien hun behoefte zich een ‘echte man’ te tonen - eerder neigen tot doorslaan, zoals Van den Brink (ibid.) stelt. Vernedering en gebrek aan respect kan leiden tot het ontstaan van ressentiment, overgevoeligheid en een neiging andermans intenties als vijandig te
interpreteren (Stegge, Meerum Terwogt & Koops, 2001). Lastig gedrag kan dan als een manier gaan gelden om zich kwaadschiks van respect te verzekeren. Jongens uit lagere sociale klassen en bepaalde etnische groepen behoren relatief vaak tot de ‘helden van de straatcultuur’. Dit gegeven wordt uiteenlopend verklaard, bijvoorbeeld als culturele reactie op ervaren maatschappelijke machteloosheid en racisme, of als tegenreactie op de negatieve positionering door anderen als ‘lastig’ (Phoenix et al.2003; Pinderhughes, 1997). Voor Marokkaanse jongens in Nederland domineert de van het land van herkomst ‘meegebrachte’ cultuur als verklaring (Van Gemert, 1998). Zoals ik in het navolgende zal betogen sluit de socialisatie van Marokkaanse jongens, al van oudsher, assertief optreden in het openbare leven niet uit. De vraag of deze ‘culturalistische’ verklaring zo centraal moet staan komt later aan de orde.
Socialisatie in Marokko In de beschikbare (etnografische) literatuur over het sociale leven in de Rif, de regio waar de meeste Marokkanen in Nederland vandaan komen, doet zich op het eerste oog een opvallende tegenstelling voor, zoals Pels en De Haan (in druk) in een recente review laten zien. In de meest dominante zienswijze ligt een sterke nadruk op het belang van sociale eenheid en verbondenheid, maar sommige auteurs benadrukken juist een neiging tot individualisme, competitie en ageren. Opmerkelijk genoeg zien wij dezelfde tegenstelling terug in onderzoek van Nederlandse bodem, waarover later meer. Beide visies lijken op het eerste gezicht moeilijk met elkaar te rijmen. Joseph & Joseph (1987) verenigen ze door te wijzen op de gesitueerdheid van waarden en gedrag. Binnen het verband van de familie ligt een sterke nadruk op de collectivistische pool. Buiten de familie is nooit sprake van geheel vaststaande allianties; hoe de balans tussen solidariteit en wedijver daar uitpakt is mede afhankelijk van de situatie. Wel begint de balans meer door te slaan naar individualisering, zeker onder jongeren. Tegelijk blijven ook zij sterk hechten aan onderlinge betrokkenheid in het familieverband (zie ook Cammaert, 1985; Davis & Davis, 1989). In de Marokkaanse opvoeding vormt ‘aql het leidende concept, dat staat voor de (sociale) wijsheid om in uiteenlopende omstandigheden balans te vinden tussen individuele behoeften en belangen en collectieve eisen en noden. Tegen de midden-adolescentie wordt van jongeren verwacht dat zij in deze zin verantwoordelijk zijn. De succesvolle oudere adolescent, degene met ‘aql, weet hoe zich te gedragen al naar gelang de context en aanwezige personen. Ook weet zij of hij conflicten te vermijden indien tegenstrijdige verwachtingen vanuit de familie, vriendenkring en de wijdere samenleving verzoend moeten worden (Davis & Davis, ibid.). Het nagestreefde zelfbeeld kenmerkt zich dus door de vaardigheid om zich soepel te bewegen door (conflicterende) sociale contexten, en daarbij steeds de juiste afweging te maken tussen het dienen van persoonlijke behoeften en aanpassing aan de geldende gedragseisen. Binnen de context van het gezin ligt, in vergelijking met andere contexten, een sterk accent op het collectieve belang, waarbij de verhoudingen tussen de seksen, evenals tussen de ouders - met name vaders - en kinderen hiërarchisch zijn. Terwijl meisjes bij het bereiken van de puberteit hun bewegingsruimte sterk beperkt zien, neemt voor jongens de actieradius aanzienlijk toe. Deels begeleid door hun vader, maar zeker ook uitsluitend in gezelschap van vrienden, betreden zij toenemend het publieke domein. Daarbij geldt het toezicht op hen als een vanzelfsprekende taak van de wijdere gemeenschap.
Naast de socialiserende rol van volwassenen wordt echter ook die van oudere kinderen in het gezin en van leeftijdgenoten expliciet erkend. In interacties met leeftijdgenoten kunnen jongeren kennis en vaardigheden opdoen die functioneel zijn als zij zich onder gelijken in status bevinden, zoals zelfexpressie en assertiviteit (Davis & Davis, ibid.). Deze auteurs concluderen op grond van hun onderzoek onder adolescenten dat daarbij van een bovenmatige gedragsproblematiek in het publieke domein geen sprake is, noch van een generatiekloof. Zoals ook enkele van de bevraagde deskundigen in mijn onderzoek aangaven is expressief gedrag en onderling ‘dollen’ in groepsverband in Marokko geen onbekend verschijnsel en worden jongens die dit gedrag vertonen doorgaans met toegeeflijkheid bejegend.
Socialisatie in Nederland De beschrijvingen die Marokkaanse moeders van de pioniersgeneratie van hun eigen jeugd geven (Pels, 1991, 1998a) vertonen een sterke gelijkenis met de genoemde patronen van gezinssocialisatie. Ook na de migratie blijken collectivisme en conformiteit als waarden niet veel aan belang te hebben ingeboet, zowel onder ouders als onder jongeren (zie ook Van den Berg-Eldering, 1978). Aan opvoedingsdoelen als sociale wijsheid en verantwoordelijkheid wordt nog steeds sterk gehecht. Mijn recentere onderzoek (1998a), waarin ook jongere generaties vertegenwoordigd zijn, laat zien dat de invulling van deze waarden in de dagelijkse opvoedingspraktijk inmiddels behoorlijk verandert. Hoewel Marokkaanse ouders gemiddeld nog steeds meer autoritair opvoeden dan autochtoon-Nederlandse ouders (Nijsten, 2000), worden de verhoudingen opener. Zelfs moedigt een deel van de ouders een zekere mate van onafhankelijkheid en mondigheid aan, al staat hen daarbij vooral een goed functioneren van hun kinderen in de ‘Nederlandse’ context voor ogen. Een tweede aanwijzing voor de context-afhankelijkheid van gedragsverwachtingen vormt de bevinding dat de ouderlijke macht zich ook in Nederland niet tot alle domeinen in het leven van de jongeren uitstrekt. Vooral jongens kennen een relatief grote vrijheid onder leeftijdgenoten. Zij brengen minder tijd door in huis of in georganiseerde vrijetijdsactiviteiten dan Nederlandse leeftijdgenoten. Voorts is de verantwoordelijkheid die jongeren krijgen toegekend, bijvoorbeeld aangaande de eigen schoolcarrière, vaak aanzienlijk (zie ook Crul, 2000). De autonomie in deze functionele zin is overigens geringer in gezinnen van de jongere generaties, die gemiddeld een veel lager kindertal kennen. Tegenover de meer egalitaire verhoudingen die deze gezinnen kenmerkt staat een hogere mate van structuur en supervisie. Overigens blijkt uit vergelijkend onderzoek dat Marokkaanse ouders op dit punt nog steeds lager scoren dan Nederlandse ouders (Junger, Terlouw & Van der Heijden, 1995). Verschillende onderzoeken duiden op de context-afhankelijkheid van de waardenvoorkeuren van Marokkaanse adolescenten. In relatie tot de gezinscontext zijn zij het meest behoudend (Phalet et al., 2000; Pels en Nijsten, 2003). De laatstgenoemde auteurs hebben de waardenvoorkeuren van Marokkaanse, Turkse en autochtoonNederlands adolescenten in de context van gezin, school en peergroup met elkaar vergeleken. De contextuele variabiliteit in waarden is groter bij de allochtone adolescenten. Vooral het contrast tussen het gezin en de vriendengroep is opmerkelijk: in de context van de vriendengroep scoort autonomie hoger en conformiteit lager dan in die van het gezin. Marokkaanse jongens verschillen daarbij van de Marokkaanse meisjes doordat zij assertiviteit in alle drie de contexten belangrijker vinden. Dergelijke sekseverschillen doen zich onder de Turkse jongeren niet voor.
Marokkaanse jongeren blijken zich ook meer op leeftijdgenoten te richten dan Nederlandse jongeren. Huiberts et al. (te verschijnen) constateren op grond van vergelijkend onderzoek onder Marokkaanse en Nederlandse adolescenten dat de eersten sterker gehecht zijn aan vrienden en ook bevattelijker zijn voor groepsdruk. Pels en Nijsten (in druk) laten zien dat vrienden voor Marokkaanse jongeren een even belangrijke bron van steun zijn als moeders en belangrijker dan vaders, terwijl autochtone adolescenten zich meer op hun ouders dan op hun vrienden verlaten. Voorts zien Marokkaanse jongeren minder overlap tussen de gezinswereld en die van de peergroup dan Nederlandse jongeren. Deze dissociatie tussen contexten lijkt te bevestigen dat Marokkanen de socialiserende rol van volwassenen en leeftijdgenoten als kwalitatief verschillend zien. De socialiserende rol van leeftijdgenoten wordt ook door Marokkaanse opvoeders in Nederland expliciet erkend. Het accent dat zij leggen op sociale wijsheid en verantwoordelijkheid moet juist ook in dit licht worden gezien: deze kwaliteiten garanderen dat jongeren zich in uiteenlopende situaties weten te gedragen.Wel zijn ouders ambivalenter komen te staan tegenover de invloeden van leeftijdgenoten, vanwege hun zorg over de Nederlandse gedoogcultuur. Bovendien zijn zij zich maar al te bewust van het feit dat hun zonen een grotere kans lopen op contact met marginaliserende peers, in de achterstandswijken van de grote steden waar de meeste van de gezinnen verblijven (Distelbrink & Pels, 2002). Al met al wijst het besproken onderzoek er op, dat de socialisatie van Marokkaanse jongeren zich veel verder uitstrekt dan het gezin, en dat socialisatie in de peergroup voor Marokkaanse adolescenten van relatief groot gewicht is. Gezegd moet worden dat in de publicaties, waarmee ik deze paragraaf opende, een sterk accent bleef liggen op het collectivisme. Dit hing samen met de focus op de gezinscontext en op de ouders als informanten. De recentere onderzoeken, en ook inzichten als die van Joseph & Joseph en Harris hebben mij meer oog doen krijgen voor de andere kant van de socialisatie van Marokkaanse jongeren. Op deze meer individualistische kant ligt juist een sterke nadruk in onderzoek waarin de peer context centraal staat.
Over last van Marokkaanse jongens Het leven in de concentratiewijken in de grote stad, zo bleek uit de groepsgesprekken met jongens, speelt zich minder binnen het gezin dan buiten op straat af. Jongens lopen er grotere kans in aanraking te komen met marginaliserende leeftijdgenoten. Relatief veel Marokkanen (48%, tegen bijvoorbeeld 36% van de Turken) zijn gevestigd in de vier grote steden, en een grote meerderheid woont in de wijken waar zich vaak veel sociale en economische problematiek opstapelt (Dominguez Martinez & Vreeswijk, 2002). In de vriendengroep op straat heerst een cultuur van mannelijkheid, waarin de eer snel aangetast wordt door kleinerend, beledigend of uitdagend optreden. Aangetaste eer kan gemakkelijk leiden tot agressie om zo genoegdoening te krijgen. Van Gelder & Sijtsma (1990) en meer recent Van Gemert (1998) hebben dergelijk gedrag beschreven in hun onderzoek onder gemarginaliseerde Marokkaanse jongens. De jongens wedijveren om elkaar te overtreffen in kracht, slimheid en lef. Wie gezichtsverlies lijdt reageert fel, en wie zich een ‘mietje’ toont is onderwerp van spot. Ook de jongeren in mijn onderzoek laten geen misverstand bestaan over dergelijke mechanismen in de vriendengroep, waarbij het verwerven van respect een belangrijke preoccupatie vormt. Van Gemert interpreteert zijn gegevens in termen van een voor Marokkaanse mannen typerend geachte cultuur van ‘ieder voor zich’. Hij schetst het beeld van een samenleving van herkomst, waarin handhaving van de (mannelijke) eer, onderlinge competitie en
wantrouwen centrale gegevens zijn in het onderlinge verkeer, zeker onder degenen die naar leeftijd en status elkaars gelijken zijn. De ‘agonisme’pool staat dus duidelijk op de voorgrond. Hoe deze zich verhoudt tot de ‘collectivisme’ pool blijft in het midden. Ook op de vraag waarom deze assertviteit in de Nederlandse context ‘gereconstrueerd’ wordt en doorslaat in agressie, blijft het antwoord uit. In de perceptie van de jongeren in mijn onderzoek spelen naast de peergroup dynamiek, en de weinig kansrijke buurt waarin veel jongeren opgroeien, nog andere factoren mee. Allen duiden die op als negatief ervaren relaties met de directe en wijdere omgeving. Om te beginnen spreken de jongens van (soms ernstig) verstoorde onderlinge relaties in het ouderlijk gezin, met name onder de pioniersgeneratie. De betreffende ouders ervaren vaak een grote culturele afstand tot de omgeving en vrezen de invloed daarvan op hun kinderen. Dit wantrouwen werkt door in angst voor respectverlies en wantrouwen jegens de kinderen, wier socialisatie immers deels in deze omgeving plaatsvindt. Verstarring en verharding in de opvoeding kan het gevolg zijn, waarbij ouders bovendien hun kinderen nauwelijks (kunnen) steunen in het vinden van hun weg in de Nederlandse omgeving. In de visie van de jongens speelt een gebrek aan steun, in combinatie met soms harde repressie, een belangrijke rol in het ontstaan van lastig gedrag op straat. Opmerkelijk is dat zij het daarbij vooral over hun vaders hebben. Vaders zijn de baas in het gezin en verantwoordelijk voor het gedrag van hun zonen buitenshuis (zie ook Pels, 1998b), en vooral met hen komt het tot spanningen en conflicten daarover.4 Binnen houden de jongens zich meestal gedeisd vanwege het vereiste respect, buiten kan de ontlading volgen. In de perceptie van de jongens staat controleverlies dus in verband met een repressief gezinsklimaat. Ook Werdmölder (1990) heeft in zijn onderzoek onder marginaliserende Marokkaanse jongens op deze samenhang gewezen. De opvoedingsonmacht waarvan in de betrokken gezinnen sprake is, lijkt eerder te relateren aan de migratiecontext en sociaalculturele en structurele problemen waarvoor ouders zijn komen te staan, dan aan de Marokkaanse opvoedings- of omgangscultuur per se. Daarin geldt sociale wijsheid, die ook zelfbeheersing veronderstelt, immers als een belangrijke leidraad. In recent onderzoek onder Marokkaanse en Nederlandse scholieren is dan ook geen verschil in de mate van ‘interne beheersingsoriëntatie’ gevonden (Huiberts et al., te verschijnen). Ook van hun oudere landgenoten komt weinig steun. Als de jongens al door hen worden aangesproken, schiet hun doorgaans autoritaire bejegening hen in het verkeerde keelgat. Ook door de zwakke sociale cohesie en soms conflictueuze verhoudingen onder Marokkanen (zie Buijs & Nelissen, 1994; Fennema et al., 2000) is de sociale controle vanuit de ‘gemeenschap’ overigens nog maar weinig effectief. Het belangrijkste pijnpunt bleek echter te liggen in de negatieve relaties met de wijdere omgeving. De voorbeelden van intolerantie van omwonenden, scherpe controle van de kant van politie-agenten en controleurs in het openbaar vervoer, discriminatie in winkels en disco’s, negatieve beeldvorming en stigmatisering in de media waren talloos. De jongeren zien, in de woorden van één van hen, ‘een muur van wantrouwen’, die er toe kan leiden dat zij lak krijgen aan de omgeving en daar heersende regels. Gezagsdragers confronteren ook blijkens de literatuur risicogroepen onder jongeren meer dan anderen met controles en sancties (RMO, 1998) en dit gaat eveneens voor Marokkaanse jongens op. Naast de politie geldt dit bijvoorbeeld voor contacten met leerkrachten (Pels, 2002; Berenst, Hajer en Koole, 2001). Op school zijn Marokkaanse mét Turkse leerlingen relatief vaak slachtoffer van pesterij en uitsluiting door medeleerlingen, hetgeen hun zelfwaardering negatief beïnvloedt (Verkuyten & Thijs, 2002). Opiniepeilingen onderstrepen de lage status van Marokkanen, evenals een groeiende intolerantie jegens moslims (Van Oudenhoven, 2002, resp. SCP, 1998). Ervaringen met stigmatisering als Marokkaan en/of moslim, die steeds opnieuw gevoed
wordt door mediaberichten over de problemen in een deel van de gemeenschap, zijn voor veel Marokkaanse jongeren dagelijkse kost geworden. De positionering en/of de benadering door anderen als lastig of problematisch kan leiden tot een grotere gevoeligheid daarvoor en tot gedrag dat bij anderen weer negatieve reacties uitlokt. Van een dergelijke neerwaartse spiraal is ook in de ogen van de jongens sprake: de omgeving lokt uit tot lastig gedrag. Wie voortdurend negatief aangesproken wordt gaat zich daar op den duur naar gedragen, of kan zijn gedrag op grond daarvan gaan legitimeren. Phalet en Andriessen (in druk) laten zien dat ook een gepercipieerd gebrek aan maatschappelijke kansen aanleiding kan zijn voor probleemgedrag bij (Marokkaanse) scholieren. Een dergelijk verband werd door sommige jongens wel gelegd, maar de voornoemde fenomenen van stigmatisering en uitsluiting bleken hen veel sterker te beroeren. Er is nog een bijkomende factor die Marokkaanse jongens wellicht extra kwetsbaar maakt: vergeleken met hun Turkse leeftijdgenoten individualiseren zij sneller ten opzichte van hun ouders en zijn zij meer gericht op contacten met Nederlanders (Dagevos, 2001). De individualistische tendens in hun socialisatie kan hieraan debet zijn. Onder Turken lijkt hiervan minder sprake, maar juist eerder van een relatief sterke cohesie in het gezin, zowel als in de gemeenschap (Forum, 2003).
Conclusie: respect van twee kanten Hoe komt dat Marokkaanse jongens buitenshuis zo over de schreef kunnen gaan, terwijl respect in hun socialisatie toch het sleutelwoord is? Dit vormde de leidende vraag in het voorliggende artikel. Naast het gezin blijkt ook de vriendenkring voor Marokkaanse jongens een relatief belangrijke socialisatiecontext, en binnen deze context staat juist het verwerven van respect door vertoon van autonoom ‘mannelijk’ gedrag voorop. In het beschikbare onderzoek lag het accent veelal sterk op één van beide polen, waarbij in het eerste geval naar ‘doorsnee’ gezinspraktijken gekeken is, en in het laatste naar probleemgedrag. Om deze redenen bleef het beeld van de socialisatie gefragmenteerd en eenzijdig. In feite wordt in de socialisatie van Marokkaanse jongens het belang van beide aspecten onderkend, evenals de ‘taakverdeling’ tussen gezin en peergroup in dezen. Onderzoek dat de normatieve ontwikkeling en het gedrag van jongeren expliciet bestudeert over verschillende socialisatiecontexten heen ontbreekt hoegenaamd, zoals ook Junger-Tas en Bovenkerk (2001) stellen. Mijn verkennende studie maakt duidelijk dat systematisch onderzoek op dit punt van belang is. Dit onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op verschillen tussen jongens die meer en minder bij de straatcultuur betrokken zijn, of tussen jongens en meisjes, in hoe zij contextuele verschillen in gedragsverwachtingen en hoe zij mogelijke discontinuïteiten het hoofd bieden. Wat betreft het fenomeen van overlastgevend gedrag onder jongens kwam het volgende beeld naar voren. Dat jongens in het gezin en in de vriendengroep verschillende gedragsmaatstaven hanteren is in de socialisatie in Marokko een geaccepteerd verschijnsel, evenals hun rondhangen met vrienden op straat en het expressieve gedrag dat zij daarbij vertonen. Ook in Nederland kennen Marokkaanse jongens een relatief grote bewegingsvrijheid. Zij blijken zich sterk op hun vrienden te verlaten, en autonomie is de waarde waarnaar zij zich in hun midden richten. Assertiviteit geldt als een belangrijke manier om respect onder hen te verwerven.
In de literatuur over marginalisering onder Marokkaanse jongens geldt deze bevinding als een belangrijke verklaringsgrond. Invloeden van de meegebrachte mannelijkheidscultuur blijken duidelijk aanwijsbaar, maar de reconstructie ervan in de Nederlandse context en het doorslaan in asociaal en agressief gedrag hangt met een complex van andere factoren samen. Om te beginnen treffen jongens in de Nederlandse openbare ruimte een omgangscultuur aan, die een assertieve opstelling bepaald niet ontmoedigt. In de concentratiewijken waar veel jongens wonen domineert daarenboven een straatleven waar de cultuur van mannelijkheid heerst. Voorts komen de jongens vaak uit gezinnen waarvan de ouders in de marge van de samenleving staan en krampachtig greep proberen te houden op hun zonen. Lastige jongens gaan vooral gebukt onder een harde aanpak en kleinering door hun vader. Aangezien onvoorwaardelijk respect juist in deze gezinnen een dwingende eis vormt, volgt de ontlading niet thuis maar in de relatief van regels en controle vrije publieke ruimte. Voorzover in de gefragmenteerde gemeenschap van Marokkanen nog sprake is van sociale controle, verliest deze aan effect omdat de bemoeienis van landgenoten eveneens meer repressief dan responsief is. Het meest gevoelig blijkt echter het punt van stigmatisering en uitsluiting te liggen. Jonge Marokkanen zijn er tegenwoordig vaak doelwit van. Het lijkt aannemelijk dat zij er extra kwetsbaar voor zijn vanwege de individualistische tendens in hun socialisatie, die een relatief sterke gerichtheid op de Nederlandse samenleving meebrengt. Het feit dat de jongens voortdurend negatief worden aangesproken kan gedrag uitlokken waarop de omgeving (weer) negatief reageert. Zo kan een neerwaartse spiraal ontstaan van reactie en tegenreactie die jongens in hun gedrag bestendigt. Het individualisme dat al van oudsher, naast collectivisme, een oriëntatiepunt vormt in hun socialisatie, veronderstelt dat Marokkaanse jongens zich leren manifesteren in het openbare leven. De straatcultuur van mannelijkheid in Nederland’s concentratiewijken evenals de dominante omgangscultuur lijkt deze geneigheid nieuw leven in te blazen. Het doorslaan in overlastgevend gedrag is daarbij vooral te zien als reactie op alom ervaren repressie. Deze vormt een voortdurende bedreiging van de autonomie en het zelfrespect, in reactie waarop overdadig vertoon kan volgen van de hardheid die in de peercultuur wordt gewaardeerd. Vatten we een en ander op theoretisch niveau samen, dan blijkt geen van de in de inleiding genoemde verklaringen op zichzelf te volstaan. Naast de meegebrachte cultuur spelen ook dominante en subculurele elementen van de ‘Nederlandse’ omgevingscultuur een rol. Voorts zijn specifieke migratiefactoren, die het gezin en de gemeenschap in hun socialiserende functie belemmeren, van belang, evenals de maatschappelijke kansenstructuur en uitsluiting op etnische gronden. Tenslotte kan gesproken worden van het optreden van secundaire culturele reacties, voorzover de genoemde omstandigheden ertoe leiden dat zich een nieuwe en veel hardere gedragscode onder jongens ontwikkelt. De twee kanten van respect, namelijk respect geven en respect ontvangen, zijn in hun perceptie niet in evenwicht. De straat en de groep bieden de mogelijkheid om, althans tijdelijk, de rollen om te draaien en het zelfrespect desnoods kwaadschiks op te vijzelen. * Trees Pels is als senior onderzoeker en coördinator van de Onderzoeksgroep Multiculturaliteit verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut te Utrecht.
Noten 1. De auteur is als senior onderzoeker en coördinator van de Onderzoeksgroep Multiculturaliteit verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut te Utrecht. 2. Het beschikbare onderzoek laat overigens geen antwoord toe op de vraag of er ook in feite sprake is van oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongens. De naam lastig te
zijn hebben zij in ieder geval wel, ook bij de politie (b.v. Van Gemert & Wiersma, 2000). Er kan echter tevens sprake zijn van een verhoogde aandacht en pakkans (zie b.v. De Haan, Van der Laan & Nijboer, 2001). Allochtone, waaronder Marokkaanse, ouders van jeugdigen die met justitie in aanraking zijn gekomen, menen dat allochtone jongeren negatiever en harder behandeld worden (Nijsten et al., 2002). 3. Aan de groepsgesprekken namen in totaal 29 jongeren deel, naar leeftijd uiteenlopend van 13 tot 19 jaar. Het ging voornamelijk om nog schoolgaande jongens, woonachtig in Rotterdamse concentratiewijken en afkomstig uit gezinnen van de eerste generatie (zie verder Pels, in druk). 4. Zie ook Frosch, Phoenix & Patman (2002). Deze auteurs wijzen eveneens op een verband tussen de afstandelijke houding van vaders en de ‘Boy Code’ van hardheid onder jongens.
Literatuur Berg-Eldering, L. van den (1978). Marokkaanse gezinnen in Nederland. Alphen aan den Rijn: Samsom. Berenst, J., Hajer, M., Koole, T. (2001). Leerlingcategoriseringen en klasse-interactie. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 23(3), 178-198. Brink, G. van den (2002). Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij jongeren. Utrecht: NIZW. Buijs, F.J. & Nelissen, C. (1994). Tussen continuïteit en verandering. Marokkanen in Nederland. In: H. Vermeulen & R. Penninx (red.). Het democratisch ongeduld. De emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid (pp. 177-206). Amsterdam: Het Spinhuis. Cammaert, M. (1985). Migranten en thuisblijvers: een confrontatie. De leefwereld van Marokkaanse berbervrouwen. Leuven: Universitaire Pers. Connell, R.W. (1995). Masculinities. Cambridge: Polity Press. Crul, M. (2000). De sleutel tot succes. Over hulp, keuzes en kansen in de schoolloopbanen van Turkse en Marokkaanse jongeren van de tweede generatie. Het Spinhuis: Amsterdam. Dagevos, J. (2001). Perspectief op integratie. Over de sociaal-culturele en structurele integratie van etnische minderheden in Nederland. Den Haag: SCP. Davis, S. & Davis, D.A. (1989). Adolescence in a Moroccan town. New Brunswick/London: Rutgers University Press. Distelbrink, M. & Pels, T. (2002). Normatieve oriëntaties en binding. In J. Veenman (Red.), De toekomst in meervoud. Perspectief op Multicultureel Nederland (pp. 115-145). Assen: Van Gorcum. Dominguez Martinez, S. & Vreeswijk, A.(2002). Ruimtelijke concentratie van allochtonen. In J. Veenman (Red.), De toekomst in meervoud. Perspectief op Multicultureel Nederland (pp. 3955). Assen: Van Gorcum. Engels, R.C.M.E. & Bogt, T. ter (2001). Influences of risk behaviors on the quality of peer relations in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 30 (6), pp. 675-696. Fennema, M., Tillie, J., Heelsum, A.van, Berger, M. & Wolff, R. (2000). Sociaal kapitaal en politieke participatie van etnische minderheden. Amsterdam: IMES. Forum ((2003). Trendanalyse. Utrecht: Forum. Frosch, S, Phoenix, A. & Pattman, R. (2003). Young masculinities. New York: Palgrave. Gelder, P. van & Sijtsma, J. (1990). ‘Ik wil een smalle weg volgen’. Sociale risico’s en kansen onder werkloze Marokkaanse jongens in Den Haag. Den haag: RCB Zuid-Holland-West. Gemert, F. van (1998). Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens. Amsterdam: Het Spinhuis. Gemert, F. van & Wiersma, E. (2000). Aanpak groepscriminaliteit. Een inventarisatie van preventie- en interventiemaatregelen gericht op jeugdgroepen. Den Haag: Ministerie van Justitie. Haan, W.J.M. de, Laan, A.M. van der & Nijboer, J.A. (2001). Escalatierisico’s bij openbare
ordeverstoringen. Een onderzoek naar de relatie tussen de politie en jongeren in de Oosterparkbuurt in Groningen en het Overtoomseveld in Amsterdam na de ongeregeldheden in 1997-1998. Goningen: Vakgroep Strafrecht en Criminologie. Harris. J.R. (1995). Where is the child’s environment? A group socialization theory of development. Psychological Review, 102(3), pp. 458-489. Hazenkamp, J. (1985). Rondhangen als tijdverdrijf. Over het onder-elkaar zijn van jongens en meisjes in de vrije tijd. Amsterdam: VU Uitgeverij. Huiberts, A., Meeus, W., Vollebergh, W. & Oosterwegel, A. (te verschijnen). Verbondenheid en autonomie bij Nederlandse en Marokkaanse jongeren. Een studie vanuit het individualisemcollectivismeperspectief. Pedagogiek. Joseph, R. & Joseph, T.B. (1987). The rose and the thorn. Semiotic structures in Morocco. Tucson: University of Arizona Press. Jungbluth (1998). Leerlingen in de ogen van hun leerkrachten: meer dan presteren alleen. Hoe aangepast en hoe weerbaar lijken kansarme leerlingen? Migrantenstudies, 14(2), pp. 98-115. Junger, M., Terlouw, G.J. & Heijden, P.G.M. van der (1995). Crime, accidents and social control. Criminal behavior and mental health, 5(1), pp. 386-410. Junger-Tas, J. & Bovenkerk, F. (2001). Slotbeschouwing in De oorzaken van criminaliteit onder etnische minderheden. Conceptuele Studies Sociale Cohesie/NMPS van NWO (pp. 55-58). Leiden/Utrecht: z.u.. Meijers, F. (1992). ‘Being young’ in the life perceptions of Dutch, Moroccan, Turkish and Surinam youngsters. In W. Meeus, M. de Goede, W. Kox & K. Hurrelmann (Red.), Adolescence, careers, and cultures (pp. 353-372). Berlin/New York: Walter de Gruyter. Nijsten, C. (2000). Opvoedingsgedrag. In: T. Pels (Red.), Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school (pp. 56-88). Assen: Van Gorcum. Nijsten, C., Geense, P., Pels, T. & Vollebergh, W. (2002). Allochtone ouders en justitie. Vragen en behoeften van Antilliaanse, Marokkaanse, Surinaamse en Turkse ouders van jeugdigen die in aanraking komen met politie en justitie. Den Haag: WODC.
Oudenhoven, J.P van (2002). Nederlanders over andere volken. Interim-rapport: enkele empirische gegevens. Groningen/Hilversum: RUG/ Teleac/NOT. Pels, T. (1991). Marokkaanse kleuters en hun culturele kapitaal: Opvoeden en leren in het gezin en op school. Lisse: Swets & Zeitlinger. Pels, T. (1998a). Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. De creatie van een nieuw bestaan. Assen: Van Gorcum. Pels, T. (1998b). Vaderschap in de ogen van Marokkaanse moeders. Kind en Adolescent, 19(1), 169-176. Pels, T. (2002). De spanning tussen leren en socialiseren. Afzijdigheid van de les in de context van het pedagogisch klimaat in twee multi-etnische brugklassen. Assen: Van Gorcum. Pels, T. (2003). Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Assen: Van Gorcum. Pels, T. & Nijsten, C. (2000). Jongeren over hun opvoeding. In: T. Pels (Red.), Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school (pp. 88-114). Assen: Van Gorcum. Pels, T. & Nijsten, C. (2003). Waardenvariaties in relatie tot opvoeding. In: Pels, T., Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren (pp. 33-45). Assen: Van Gorcum. Pels, T & Nijsten, C. (in druk). Myths and realities of diversity in parenting and parent-child relations: non-indigenous compared to indigenous families in the Netherlands. In L. Hagendoorn, J. Veenman & W. Vollebergh (Red.). Assimilation and Integration of Immigrants in the Netherlands. Aldershot: Ashgate. Pels, T. & Haan, M. de (te verschijnen). Continuity and change in Moroccan socialization. A review of the literature on socialization among Moroccans in the country of origin and after migration to the Netherlands. Phalet & Andriessen (in druk). Acculturation, motivation and educational attainment: a contextual model of minority school achievement. In: L. Hagendoorn, J. Veenman & W.
Vollebergh (Red.). Assimilation and Integration of Immigrants in the Netherlands. Aldershot: Ashgate. Phalet, K., Vanlotringen, C. & Entzinger, H. (2000). Islam in de multiculturele samenleving. Opvattingen van jongeren in Rotterdam. Utrecht: ERCOMER. Phoenix, A., Frosch, S. & Pattman, R. (2003). Producing contradictory masculine subject positions: narratives of threat, homophobia and bullying in 11-14 year old boys. Journal of Social Issues, 59(1), 179-195. Pinderhughes, H. (1997). Race in the hood. Conflict and violence among urban youth. Minneapolis/London: University of Minnesota Press. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1998). Verantwoordelijkheid en perspectief. Geweld in relatie tot normen en waarden. Den Haag: SDU. SCP (1998). Sociaal cultureel rapport 1998. 25 jaar sociale en culturele veranderingen. Rijswijk: SCP. Stegge, H., Meerum Terwogt, M. & Koops, W. (2001). Affecteducatie. Ontwikkelingspsychologische ondersteuning voor recente ontwikkelingen in de cognitieve gedragstherapie. In H. van Leeuwen, W. Slot & M. Uiterwijk (Red.), Antisociaal gedrag bij jeugdigen. Determinanten en interventies (pp. 125-149). Lisse: Swets & Zeitlinger. Uunk, W. (in druk). The Cultural Integration of Immigrants in the Netherlands. In L. Hagendoorn, J. Veenman and W. Vollebergh (Red.), Structural integration and cultural orientations in indigenous and non-indigenous Dutch citizens. Aldershot: Ashgate. Verkuyten, M. & Thijs, J. (2002). Etnische relaties op basisscholen. Research Paper 2002/01. Utrecht: ERCOMER/UU. Werdmölder, H. (1990). Een generatie op drift. De geschiedenis van een Marokkaanse randgroep. Arnhem: Gouda Quint.