6
Integrale aanpak seksuele uitbuiting
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/514
Een integrale aanpak van seksuele uitbuiting Chris Stoffels, MSc Psychologie, is recherchekundige bij het Team Migratie Criminaliteit van de eenheid ZeelandWest-Brabant. Marjolein Goderie heeft een eigen onderzoeksbureau en is promovendus aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen in Utrecht.
Chris Stoffels heeft een scriptie geschreven over de signalerende rol van artsen op het gebied van seksuele uitbuiting – een van de vormen van mensenhandel – teneinde een effectievere opsporing en vervolging van seksuele uitbuiting te bereiken. Marjolein Goderie heeft de scriptie begeleid. Dit artikel is gebaseerd op een deel ervan.
I
n maart 2001 kwam de 20-jarige Russische Oxana Rantseva op Cyprus onder verdachte omstandigheden om het leven. Oxana studeerde talen toen haar werd gevraagd als tolk op Cyprus te gaan werken. Ze kwam het land binnen op een artiestenvisum, een visum waarvan algemeen bekend is dat dit vaak wordt gebruikt om vrouwen in de prostitutie te laten werken. Haar vader klaagde bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de Cypriotische en Russische autoriteiten zowel nalatig zijn geweest in het beschermen van Oxana tegen het risico van mensenhandel als in het straffen van de verantwoordelijken voor haar slechte behandeling en dood. Het Europese Hof kwam in 2010 tot de conclusie dat Cyprus en Rusland artikel 4 Europese Ver-
De gehele staat is verantwoordelijk voor zowel aanpak als preventie van mensenhandel drag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het verbod op slavernij en gedwongen arbeid, hebben geschonden (EHRM 7 januari 2010, nr. 25965/04). Een van de implicaties van deze uitspraak is dat staten verplicht zijn een gecombineerde benadering van mensenhandel vorm te geven. Zodra de staat kennis draagt of op de hoogte had moeten zijn van slachtofferschap van mensenhandel, of van een persoon die bloot staat aan een reëel en onmiddellijk risico hierop, dienen slachtoffers door de staat beschermd te worden (overweging 286, ERHM, 2010, nr.25965/04). Deze uitspraak brengt met zich mee dat de aanpak van mensenhandel niet sec een taak is van de
politie, maar dat de gehele staat verantwoordelijk is voor zowel de aanpak als preventie van mensenhandel. Bij deze gedachtegang past ook samenwerking tussen de politie en de gezondheidszorg. Slachtoffers van seksuele uitbuiting lopen namelijk een groot risico op gezondheidsproblemen. Bij een integrale aanpak van mensenhandel zou daarom ook gekeken moeten worden naar de rol van medewerkers in de gezondheidszorg, onder wie artsen.
Signalen Er kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene en toegespitste signalen van seksuele uitbuiting die artsen kunnen tegenkomen. Een losstaand signaal hoeft nog niet meteen te duiden op seksuele uitbuiting. Het gaat juist om de combinatie waardoor een vermoeden kan ontstaan. Bij algemene signalen kan gedacht worden aan signalen op het gebied van de fysieke en/of de mentale gezondheid en op het sociale vlak. Bij toegespitste signalen kan meer gedacht worden aan klachten van gynaecologische aard en op het gebied van het geslachtsorgaan (Barrows & Finger, 2008). Uit onderzoek van Van der Meulen (2011) blijkt dat er in vijf van de negen geanalyseerde Nederlandse politiedossiers op het vlak van mensenhandel sprake is van een bezoek aan de abortusarts. Ook in de geruchtmakende Sneepzaak hebben slachtoffers een abortus ondergaan. Daarbij heeft een abortuskliniek in Nederland ten minste vijf abortussen verzorgd. Verder bleek er in de Sneepzaak sprake te zijn van een cosmetische kliniek die borstvergrotingen uitvoerde bij slachtoffers en daar zelfs groepskorting voor gaf. Bij minstens één van de slachtoffers had de mensenhandelaar een soort intakegesprek met de arts (Van Hout & Van der Laan, 2008). Een snelle blik op gepubliceerde Nederlandse jurisprudentie over mensenhandel in de prostitutie bevestigt het beeld dat slachtoffers van seksuele uitbuiting zich tot artsen wenden. Zo vroegen slachtoffers van mensenhandel onder meer om medische hulp bij vaginale infecties, diverse fysieke gevolgen van zowel eenmalige mishandeling als veelvuldige mishandeling (bloedend bloemkooloor), medische problemen tijdens zwangerschap, verkrachting, poging
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/514
Integrale aanpak seksuele uitbuiting
7
Vader Rantsev met dochter Oxana.
tot wurging, 24/7 in de gaten gehouden worden, het compleet in de knoop zitten en zich onderdrukt voelen.
Herkenning Stel nu dat een slachtoffer van seksuele uitbuiting bij een arts komt, dan is vervolgens de vraag of de arts signalen van mensenhandel als zodanig herkent. Uit een enquête van de Universiteit Antwerpen blijkt dat 67% (n=110) van de 164 huisartsen signalen van mensenhandel niet wist te duiden (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2013). Wanneer artsen niet weten wat seksuele uitbuiting inhoudt, wordt het lastig om dit waar te nemen. Er kan sprake zijn van confirmatiebias, ook wel tunnelvisie genoemd. Als seksuele uitbuiting niet voorkomt in de belevingswereld van de arts, dan neemt hij de signalen niet alleen minder snel of niet waar, hij interpreteert die signalen ook nog anders dan iemand in wiens belevingswereld seksuele uitbuiting wel voorkomt. De arts zal daar bij de patiënt dan ook niet naar informeren. Problematisch is dat slachtoffers van seksuele uitbuiting niet zo gauw uit zich zelf aangeven wat er aan de hand is, bijvoorbeeld vanwege angst of schaamte.
Een gedegen advies- en meldpunt ontbreekt Wanneer een arts wel in staat is om signalen van seksuele uitbuiting te herkennen, speelt vervolgens het knelpunt dat het voor artsen onduidelijk is wat zij kunnen doen met hun vermoeden dat een patiënt slachtoffer van mensenhandel is. Waarheidsvinding op zich is niet voldoende om het beroepsgeheim te doorbreken. Van belang is dat de patiënt er beter van wordt wanneer de arts informatie deelt. Zodra een arts een conflict van plichten ervaart, kan het belang om schade te voorkomen zwaarder wegen dan de geheimhouding (KNMG-meldcode, 2012). Verder is het voor artsen vaak onduidelijk met wie ze informatie het beste kunnen delen. Dat komt naar voren in de eerder genoemde enquête die is gehouden door de Universiteit Antwerpen. Daar bleek 88% (n=144) van de 164 huisartsen niet te weten waar een slachtoffer van mensenhandel naar doorverwezen kon worden (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2013). Het Advies- en Meldpunt Kinder-
mishandeling, het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst blijken niet toereikend als advies- en meldpunt met betrekking tot patiënten die (mogelijk) seksueel uitgebuit worden. Het is zelfs niet uitgesloten dat het SHG schade aanricht bij slachtoffers van seksuele uitbuiting. Volgens een medewerkster van het SHG worden op jaarbasis 30 potentiële slachtoffers van seksuele uitbuiting samen met een mogelijke verdachte uitgenodigd voor een bemiddelend gesprek over hun ‘liefdesrelatie’. Dat initiatief zou passend kunnen zijn in het geval van een daadwerkelijke liefdesrelatie, maar in een uitbuitingssituatie is het ongepast. Er is voor artsen op dit moment dus geen gedegen advies- en meldpunt wanneer zij vermoeden dat een patiënt seksueel wordt uitgebuit.
Anoniem melden Wanneer de arts anoniem wil blijven, kan hij eventueel een melding doen bij Meld Misdaad Anoniem (MMA). Een nadeel hiervan is dat MMA niets met slachtofferinformatie doet en er dus sprake moet zijn van mogelijke daderinformatie. Daarnaast is er geen terugkoppeling mogelijk aan de arts. Een andere optie is een gesprek met het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Zowel bij contact met MMA als met het TCI dient de arts zich af te vragen of zijn patiënt beter wordt door het delen van de informatie. In beide gevallen kan de arts noch aan de patiënt noch aan collega’s vertellen dat hij een melding gedaan heeft, omdat afscherming dan niet meer kan worden gegarandeerd. In dit soort situaties is het hoe dan ook zeer lastig om afscherming te garanderen, omdat er in de werkwijze van artsen normaliter sprake is van dossiervorming en mogelijk overleg met collega’s. Het kan ook bezwaarlijk zijn voor de behandelrelatie tussen de arts en de patiënt wanneer er geen sprake is van transparantie.
Ontwikkeling protocol gezondheidsmedewerkers De onduidelijkheid over het probleem van seksuele uitbuiting plus onduidelijkheid over wat er ondernomen zou
Integrale aanpak seksuele uitbuiting
Met betrekking tot de signalerende rol van artsen op het gebied van seksuele uitbuiting zijn er verschillende scenario’s mogelijk. Er kan geredeneerd worden vanuit de patiënt – of deze openstaat voor hulp – en vanuit de arts – of deze de overtuiging heeft dat er sprake is van seksuele uitbuiting. In de figuur worden de verschillende scenario’s schematisch weergegeven.
kunnen worden, kan handelingsverlegenheid in de hand werken. Handelingsverlegenheid houdt in dat een professional niet handelt of aarzelt om te handelen, terwijl de situatie daar wel om vraagt (Kluft & Haitsma, 2012). Zo zei een arts ervoor te kiezen niets te doen. Hoe frustrerend ook, de arts wist niet wat er gedaan kon worden, terwijl de seksuele uitbuitingssituatie wel om actie vroeg. Het zou goed zijn wanneer er een richtlijn zou bestaan voor artsen in het geval van vermoedens van seksuele uitbuiting. Soa Aids Nederland heeft in 2012 besloten een protocol voor gezondheidsmedewerkers te ontwikkelen ten behoeve van het melden van mensenhandel. Dit protocol zou er eind 2013 zijn. Het zou aansluiten bij de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling met een vergelijkbaar stappenplan (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2013).
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
Schema: Chris Stoffels
8
De stappen van de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling kunnen echter niet zonder meer worden gebruikt als leidraad bij mensenhandel. Het betreft namelijk andersoortige problemen. Bij mensenhandel is er sprake van een economisch voordeel als oogmerk, terwijl dat bij kindermishandeling en huiselijk geweld niet het geval is. De meldcode lijkt dan ook eerder gericht op een probleem van relationele aard in plaats van op uitbuiting. Daarnaast grijpt de meldcode telkens terug op advisering en melding, terwijl er als gesteld momenteel geen gedegen advies- en meldpunt is op het vlak van seksuele uitbuiting. Misschien is dat de reden dat het protocol nog niet van de grond is. Al met al is er weinig voor een arts om op terug te vallen zodra hij vermoedt dat een patiënt het slachtoffer is van seksuele uitbuiting.
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
Integrale aanpak seksuele uitbuiting
Onbekendheid met de aanpak van seksuele uitbuiting Bij vermoedens van seksuele uitbuiting zou het handig zijn wanneer een arts de mogelijke route die de patiënt kan bewandelen uit kan leggen. Daartoe zal de arts meer kennis moeten hebben over het vakgebied van de politie. Artsen kunnen een vertekend beeld hebben van wat de politie te doen staat zodra er een signaal van seksuele uitbuiting binnenkomt. Van belang om te weten is dat politiemensen onmiddellijk moeten ingrijpen zodra een slachtoffer van seksuele uitbuiting zich komt melden. Ze moeten er dan zorg voor dragen dat het slachtoffer een veilig onderkomen krijgt, zowel in het geval van een
Er is weinig voor een arts om op terug te vallen bij een vermoeden van seksuele uitbuiting Nederlands als van een buitenlands slachtoffer (Aanwijzing Mensenhandel, 2012). Het is mogelijk dat dit stukje informatie net die handreiking kan zijn die het slachtoffer nodig heeft om zich te kunnen onttrekken aan de uitbuitingssituatie. Verder krijgt de arts op die manier meer een doorverwijzende functie in plaats van sec een meldende rol. Naast het doorverwijzen van de patiënt, zou de arts informatie kunnen doorgeven aan de politie. Het rechtstreeks melden bij de politie kan bezwaarlijk zijn voor een arts, omdat zijn naam dan mogelijk in het dossier komt en hij als getuige opgeroepen zou kunnen worden. Een misverstand is echter dat die informatie meteen tot een groot opsporingsonderzoek leidt en er meteen verdachten aangehouden worden. In werkelijkheid kan een signaal de aanleiding zijn voor een opsporingsonderzoek of kan het een bijdrage leveren aan een mogelijk al lopend onderzoek. Die signalen worden dan door de politie veredeld door hier plusjes bij te verzamelen, ook wel de stapelmethodiek genoemd. Het is aanbevolen om in de opleiding of gedurende de nascholing artsen bekend te maken met het begrip seksuele uitbuiting, de hierbij horende signalen, de gezondheidsrisico’s die ermee gepaard gaan en de werkwijze van de politie waarbij slachtoffers onttrokken worden aan de uitbuitingssituatie.
Politie zelf niet altijd klaar voor integrale aanpak In de plannen van de Taskforce Mensenhandel, waarin de politie een belangrijke partner is, wordt breed aandacht
9
besteed aan de bewustwording van signalen van mensenhandel bij publieke en private partijen buiten de Taskforce (Voortgangsrapportage Plan van Aanpak Task Force Mensenhandel 2011-2014). Echter, de eerste stap en conditio sine qua non – bewustwording en adequate opvolging van signalen bij de politieorganisatie zelf – is een blinde vlek. Wil er een signalerende rol van artsen op gang komen, dan dient de politie hier eerst klaar voor te zijn. Momenteel lijkt dat niet altijd het geval te zijn. Zo gaven in onderzoek van Goderie, Boutellier, Wijers, Drost & Vandenbroucke (2009) 8 van de 24 slachtoffers van mensenhandel in de prostitutie aan dat zij tijdens hun eerste contact met de politie niet als slachtoffer zijn herkend. Overigens vertelden deze slachtoffers meestal niet meteen het gehele verhaal. Om de signalen dan toch op te kunnen pikken, dient er kennis te zijn van seksuele uitbuiting en die is niet bij elke politieambtenaar aanwezig. Wellicht speelt ook hier confirmatiebias. Opsporingsambtenaren die nog niet zijn opgeleid in het herkennen van signalen van mensenhandel, onderkennen zaken dan ook nog onvoldoende als mogelijke mensenhandel (Goderie et al, 2009). De mate waarin betrokkenen signalen oppikken, speelt een heel belangrijke rol bij het al dan niet in beeld komen van een mensenhandelzaak bij de politie (Goderie et al., 2009). Behalve een niet-adequate ontvangst van signalen laten de volgende voorbeelden ook iets zien over een gebrek aan opvolging van die signalen. Zo meldde een arts bij de politie zijn vermoedens van seksuele uitbuiting. De dienstdoende agent wuifde deze weg door zonder verder iets te doen gewoonweg te zeggen dat er geen sprake was van een loverboy oftewel van seksuele uitbuiting. De arts voelde zich hierdoor ontmoedigd en machteloos. Verder was er sprake van een medewerkster van het SHG die regelmatig naar een politieambtenaar belde. Zij gaf dan aan dat er sprake was van signalen dat iemand in het loverboycircuit zat en vroeg of de betreffende personen bekend waren bij de politie. Die informatie zou door de gebelde politieambtenaar doorgezet moeten worden naar het team dat zich met de opsporing van mensenhandel bezighoudt. Die informatie heeft het team dat zich in die regio bezighoudt met de opsporing van mensenhandel echter nooit bereikt.
Andere terreinen Verder blijkt er een gebrek te zijn aan het zien en benutten van handelingsmogelijkheden zodra er signalen zijn die duiden op mensenhandel (Goderie et al., 2009). Politiemensen zouden bijvoorbeeld niet alleen zelf meer moeten weten over seksuele uitbuiting, zij zouden ook meer kennis moeten hebben van terreinen waarop men in aanraking kan komen met slachtoffers van seksuele uitbuiting, zoals de gezondheidzorg. Zo zou in een opsporingsonderzoek er meer doorgevraagd kunnen worden op het gezondheidsvlak. Stel dat een slachtoffer vertelt een vaginale infectie te hebben gehad, dan kan
10
Integrale aanpak seksuele uitbuiting
De arts heeft de politie nodig, en de arts is erg interessant voor de politie de politieambtenaar doorvragen hoe ernstig die infectie was en hoe het slachtoffer daarvoor behandeld is. Hierdoor wordt een aangifte completer. Daarnaast zou er nagedacht kunnen worden over extra bewijs. Wanneer een slachtoffer littekens heeft, zouden foto’s van die littekens bijvoorbeeld kunnen worden ingebracht als bewijs in het opsporingsonderzoek. In de reguliere opleidingen van de politiescholen en de politieacademie is er momenteel nauwelijks aandacht voor mensenhandel. Aanbevolen wordt om politiemensen meteen tijdens hun opleiding hierin te scholen, zodat zij de signalen herkennen, deze vastleggen en doorgeven aan het team dat zich met mensenhandel bezighoudt. Seksuele uitbuiting is een probleem van ons allemaal Om het probleem van seksuele uitbuiting aan te pakken, moet er samengewerkt worden. Terugkomend op het arrest Rantsev versus Cyprus en Rusland uit het begin van dit artikel, zijn we zelfs verplicht om de handen ineen te slaan. Als lidstaat dient Nederland immers onder meer de zorg voor slachtoffers goed op orde te hebben en te doen wat mogelijk is om slachtoffers te herkennen. Daarbij is seksuele uitbuiting niet alleen een probleem van de politie, gezien het groot aantal gezondheidsproblemen, zowel op fysiek als op mentaal vlak, dat ermee samenhangt (Zimmerman, Yun, Shvab, Watts, Trappolin et al., 2003). Het is daarom niet alleen in het belang van de opsporing dat verdachten van seksuele uitbuiting worden vervolgd, maar ook in het belang van de gezondheidszorg. Sterker nog, het is in het belang van de gezondheid van het slachtoffer dat het zo snel mogelijk onttrokken wordt aan de uitbuitingssituatie. Dat kan een arts niet in zijn eentje organiseren. Daarvoor heeft hij de politie nodig waarnaar hij door kan verwijzen. En andersom is de arts erg interessant voor de politie, aangezien slachtoffers contact hebben met de gezondheidszorg, terwijl zij zich nog in de uitbuitingssituatie bevinden. Uit een rapport van Payoke & Danube University Krems (2014) blijkt dat in sommige gevallen een gezondheidsmedewerker zelfs de enige persoon is, buiten de uitbuitingssituatie, waarmee een slachtoffer contact heeft. De politie en de gezondheidszorg hebben elkaar dus nodig om dit zeer ernstige probleem aan te pakken. De politie is nu echter het eerst aan zet.
«
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
Literatuur Aanwijzing Mensenhandel (2012). Openbaar Ministerie. Opgehaald van: http://www.om.nl/beleidsregels/overzicht/georganiseerde/@155218/aanwijzing/ Barrows, J. & Finger, R. (2008). Human trafficking and the healthcare professional. Southern Medical Journal. 101(5): p. 521-524. Opgehaald van: http://www.amsa.org/AMSA/Libraries/Committee_Docs_Human_Trafficking_and_the_Healthcare_Professional_-_Barrows_and_Finger.sflb.ashx Goderie, M., Boutellier, H., m.m.v.Wijers, M., Drost, L. & Vandenbroucke, M. (2009). Het slachtoffer en zijn ketens: een studie naar mensenhandel in strafrechtelijk perspectief. Utrecht: VerweyJonker instituut. Hout, van M.M.J. & Laan, F.J. van der Schone schijn. De signalering van mensenhandel in de vergunde prostitutiesector. Driebergen: KLPD Dienst Nationale Recherche. Kluft, M. & Haitsma, M. (2012). Omgaan met handelingsverlegenheid of professionele aarzeling. Presentatie congres jeugdzorg. Opgehaald van: http://www.nji.nl/nl/2012_6_11_Congres_Jeugdzorg_ Zo_Workshop_31_handelingsverlegenheid.pdf Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (2012). KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Utrecht. Meulen, C. van der (2011), De rol van facilitatoren binnen de mensenhandel in de prostitutie. Masterscriptie Politieacademie Apeldoorn, Recherchekundige master. Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2013). Negende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Den Haag: BNRM. Opgehaald van: http://www.nationaalrapporteur.nl/publicaties/ Negende/ Payoke, Danube University Krems (2014) Human Trafficking: What to do? A practical Guide for Healthcare Providers, Law Enforcement, NGOs & Border Guards. Antwerp / Krems an der Donau Stoffels, C. (2013). Seksuele uitbuiting in de spreekkamer: een onderzoek naar de signalerende rol van artsen op het gebied van seksuele uitbuiting in het kader van de opsporing. Masterthesis Politieacademie Apeldoorn, Recherchekundige master. Task Force Mensenhandel (II), Voortgangsrapportage op het Plan van Aanpak 2011-2014 (‘De integrale aanpak van mensenhandel verder versterken’). Opgehaald van: http://www.mensenhandelweb.nl/ system/files/documents/04%20feb%202014/voortgangsrapportage_def_110413.pdf Zimmerman, C., Yun, K., Shvab, I., Watts, C., Trappolin, L., Treppete, M., Bimbi, F., Adams, B., Jiraporn, S., Beci, L., Albrecht, M., Bindel, J. & Regan, L. (2003). The health risks and consequences of trafficking in women and adolescents. Findings from a European study. London: London School of Hygiene & Tropical Medicine (LSHTM). Opgehaald van: http://www.lshtm.ac.uk/php/ghd/docs/traffickingfinal.pdf Jurisprudentie EHRM 7 januari 2010, nr. 25965/04, Strasbourg/Frankrijk Contact
[email protected] [email protected]