Verslag veldkamp van de Werkgroep Kleine Marterachtigen in De Wieden &Weerribben (2014) Auteur: Erwin van Maanen (namens alle deelnemers).
Kader en doelstelling Inventarisatie naar kleine marterachtigen in laagveengebied In de week van 20‐28 september 2014 voerde de WKM op uitnodiging van Natuurmonumenten (NM) en Staatsbosbeheer (SBB) een inventarisatie uit naar het voorkomen van kleine marterachtigen in De Wieden &Weerribben. Dit kamp werd georganiseerd naar aanleiding van de regelmaat waarmee kleine marters in het gebied worden gezien en gevonden. Ronald Messemaker, beheerder van de Wieden, gaf aan dat dit een mooie mogelijkheid zou kunnen zijn om de onderzoeksmethoden van de WKM verder te toetsen en te verfijnen. Als aanvulling op eerder sporenonderzoek in faunapassages en marteronderzoek (o.a. onderzoek naar het voorkomen van boommarter) in de Wieden ontstond tevens een nuttige gelegenheid om ook eens de kleine marters gericht in beeld te brengen in het gebied, bij wijze van een eerste steekproef. Daar komt bij dat de woelmuizenstand van zomer 2014 op veel plaatsen in Nederland in een piek zat, zodat de kans op het detecteren van kleine marterachtigen, en vooral wezel en hermelijn die van de vele muizen profiteren, naar verwachting hoog lag.
Doel Het doel was om steekproefsgewijs een aantal ontwikkelde methoden voor het vaststellen en monitoren van wezel, hermelijn en bunzing te toetsen voor bevordering van de algehele methodiek om deze soorten beter gericht in verschillende landschappen in Nederland kaart te brengen. Het onderhavige natuur‐ en moerasgebied leent zich daar dus goed voor aangezien er nog regelmatig kleine marters worden gezien of als verkeersslachtoffer vallen. Op aanwijzing van NM en SBB zijn de onderzoeksmiddelen in terreinonderdelen uitgezet, daar waar kleine marterachtigen recent zijn waargenomen en dus een redelijke detectiekans bestaat. Nevendoel, indien de gelegenheid zich voordeed, was om de Mostela‐methode ook te toetsen voor het detecteren van de waterspitsmuis, een doelsoort van het Natura 2000‐gebied.
Algemene doelstelling van onderzoek door het WKM De WKM doet onderzoek naar kleine marterachtigen (specifiek wezel, hermelijn en bunzing) met als doel inzicht te krijgen in de beschermingsstatus van deze thans onderbelichte soortgroep en voor de ontwikkeling van goed bruikbare methoden om deze dieren te inventariseren en monitoren. We streven ernaar elk jaar een veldkamp uit te voeren in verschillende biotopen in Nederland, met deelname van vrijwilligers. Het vorige veldkamp in najaar 2012 werd gehouden in terreinen van Stichting Ark in Zuid Limburg en Het Limburgs Landschap bij het drielandenpunt in Zuid Limburg.
1
Toen hebben we alle in Nederland voorkomende inheemse marterachtigen, met uitzondering van de boommarter en otter kunnen vastleggen1.
Deelnemers De deelnemers van dit veldkamp waren bestuursleden van de WKM en natuurvrijwilligers, namelijk: Carola van den Tempel, Jeroen Mos, Fokko Bilijam, Johann Prescher, Erwin van Maanen, Frank van der Knaap en Job de Bruin.
Onderzoeksgebied Het onderzoek vond plaats in Natura 2000‐gebied De Wieden & Weerribben, een moerasgebied met zowel levende (kraggeland) als ingeklonken laagvenen met een schakering van rietlanden, moerasbossen, eendenkooien, veenweiden en wateren in diep verveende delen (van petgaten tot meren). Een verdeling van de onderzoeksmiddelen is gemaakt voor zoveel mogelijk spreiding in terreinen verdeeld over de Weerribben en de Wieden, tevens om beide terreinbeheerders evenredig te bedienen (figuur 1). Verder is een representatieve verdeling gemaakt naar de verscheidene terreintypen van het moeras‐ en watergebied, met daarbinnen een keuze aan microhabitats. De volgende terreintypen zijn onderscheiden en benut:
Werkschuur met open onderhouden terrein en materiaaldepot. Veenweide met rietland. Veenbos (broekbos en rabattenbos). Doorgeschoten zachthoutbos (overwegend wilgenbos). Oever van veenwateren of sloten. Kragge met petgaten. Basaltdijk.
In het veld gekozen of benutte microhabitats varieerden als volgt: depot van bouwmaterialen, rietkragen, begroeide oevers, ruig grasland, en stuwende of geleidende dierwissels, steilrandjes of stobben in veenbos. In de bijlagen zijn foto’s van de geïnventariseerde terreintypen en microhabitats opgenomen.
1
http://www.kleinemarters.nl/verslag‐veldwerk‐kleine‐marters‐in‐limburg‐najaar‐2012/
2
Figuur 1. Onderzoekslocaties (1‐10) verspreid over de Weerribben en Wieden. De terreinen zijn benut op aanwijzing van SBB en NM op basis van recente waarnemingen van kleine marterachtigen (ook meldingen op Waarneming.nl).
Materialen en methoden De WKM maakt gebruikt van zogenaamde niet‐invasieve middelen en methoden om kleine marterachtigen en hun prooidieren vast te leggen. Centraal staat het gebruik van zogenaamde cameravallen of wildcamera’s. Standaard worden de Trophy Cam camera’s van Bushnell gebruikt. Daarnaast is gebruik gemaakt van sporenbuizen. De middelen worden navolgend kort beschreven. Naar aanvullende informatie wordt verwezen.
De Mostela Voor het vastleggen van wezel en hermelijn maken we gebruik van de zogenaamde Mostela. Dit is een houten kist met een open PCV‐pijp en een sporenplankje, die twee openingen aan twee kanten van de verder afgesloten kist maakt. Dieren die binnenkomen worden op korte afstand gefilmd met de cameraval. Deze methode heeft een korte verbeterende evolutie meegemaakt en we kunnen kleine zoogdieren nu tamelijk scherp vastleggen met behulp van een goedkoop voorzetlensje of brillenglaasje (+2,5). Om de Mostela zo aantrekkelijk mogelijk te maken, zijn ze van binnen ingesmeerd met geurende visolie of leverextract. Met verloop van tijd worden de kistjes nar verwachting steeds aantrekkelijker door veelvuldig beloop van muizen en ratten die hun geuren achterlaten; en vervolgens ook door de markering van kleine marters. De Mostela is uitermate 3
geschikt om kleine zoogdieren in dichte vegetatiestructuren, zoals ruigten, braam, riet en hoog grasland en andere structuren (houtstapels e.d.) vast te leggen. In totaal zijn 10 Mostela’s voor het onderhavige onderzoek ingezet. Tabel 1. Onderzoekslocaties met terreineigenschappen Locatienummer Toponiemen 1 Werkschuur NM, Veneweg 253 (Ronduite)
Eigenaar/Beheerder Natuurmonumenten
2
Veneweg (St. Jansklooster)
Rijkswaterstaat
3
Bezoekerscentrum Wieden, Leeuwte 68 (St. Jansklooster)
Natuurmonumenten
4
Muggenbeet, Meerweg (Blokzijl)
Natuurmonumenten
5
Muggenbeet, Blokzijlseweg (Nederland)
Staatsbosbeheer
6
Vogelkijkhut, Waterkeringpad (Nederland)
Staatsbosbeheer
7
Venebosch, Hoogeweg 19, Kalenberg Woldlakebos, A.F. Stroïnkweg 16 (Scheerwolde)
Staatsbosbeheer
9
Kiersche Wijde, Lozedijk 10‐15, Kiersche Wijdepad (Wanneperveen)
Natuurmonumenten
10
Beulakerpolder, Jonenweg, Vosjacht (Giethoorn)
Natuurmonumenten
8
Staatsbosbeheer
Ecotoop‐eigenschappen Werkterrein, gemaaid gras, rietzomen, natte bosschages op veen. Basaltdijk met ruigten en rietzoom Veenweide met rietlandjes en ruigte; sloten; vlonderpaden en steigertjes. Open veenweide en slootjes met schermen van rietzoom en verspreide wilgen‐ en elzenbosjes. Stroken of ‘ribben’ en rabatten met nat bos en grasland op geklonken of verveend veen. Oud dicht wilgenbos, rietland en (kwelrijke) veensloten. Kragge, veenplassen, rietland; slootjes, bruggetjes Veenbos, rietland, ruigten, hoog grasland, slootjes en plassen met verlandingsvegetatie. Veenweide, rietlandjes, zeggenveldjes, vlonderpaden; sloten en plassen. Recente natuurontwikkeling; veenweide, rietland, ruigten; ‘petgaten’.
4
Het principe van de Mostela.
De Jiggler Grotere marterachtigen, van bunzing tot otter, kunnen niet met een Mostela worden vastgelegd, omdat ze te groot zijn. Daartoe gebruiken we een zogenaamde Jiggler als lokker. Dit is een stug gebogen ijzerdraad met aan het uiteinde een goedkoop thee‐ei dat gevuld kan worden met lokaas (pindakaas, visolie, sardines, e.d.) en een paperclip‐lus aan het andere einde om het ding stevig in de grond te kunnen zetten. Deze methode is inmiddels veelvuldig succesvol beproefd en kan gebruikt worden om allerlei dieren veelzijdig voor de camera te lokken. De Jiggler‐methode kan tevens effectief gebruikt worden om boom‐ en steenmarters aan de vorm van hun keelvlek te onderscheiden, en daarmee individuele dieren in ruimte en tijd te volgen. In totaal zijn vijf Jiggler’s uitgezet.
Een Jiggler.
5
Als variant op de voorgaande lokker werd ook een sleepspoor‐methode gebruik, een oude stropers‐ truc waarmee een spoor van kip‐ of konijnextract (vergane ingewanden e.d.) in een geperforeerde of stoffen zak naar het lokpunt wordt getrokken, in dit geval een diep (ca. 30 m) gegraven putje (‘bunzingput’) met de resten van het lokmiddel. Op twee lokaties werd de sleepmethode gebruikt. Naast de Mostela en Jiggler‐methoden zijn een viertal losse cameraval‐opstellingen gebruikt.
Cameravalvangst van een boommarter in het Woldlakebos met behulp van de sleepspoor en bunzingput‐methode (Fokko Bilijam).
Sporenbuizen De buizen worden normaliter met 10 meter tussenafstand in raaien of transecten in dichte (voor kleine marters dekkingbiedende) vegetatiestructuren gestopt of langs geleidende structuren gelegd. De buizen zijn gemaakt met stukken PVC‐pijp en een sporenplankje met in het midden een geïnkte (suspensie van fijn koolstofpoeder in paraffineolie) met (stevige) watervaste papierstroken aan weerszijden voor het registreren van dierprenten.2 In totaal zijn 65 sporenbuizen uitgelegd om sporen van kleine marters te ‘vangen’, waarvan 20 onverhoopt zijn vervallen doordat ze zijn weg gemaaid bij het beheer; dus effectief 45 buizen actief. Inzet en verdeling middelen en materialen per terrein De toepassing en verdeling van materialen en methoden per terrein staan in Tabel 2. Hieruit blijkt dat er geen gelijkmatige verdeling van middelen is toegepast, wat voor een deel door het terreintype en verdeling van materialen onder de deelnemers werd gedicteerd. 2
http://www.zoogdiervereniging.nl/sites/default/files/imce/nieuwesite/Werkgroepen/Werkgroep%20Kleine% 20Marterachtigen/downloads/Gebruik%20van%20sporentunnels%20in%20onderzoek%20naar%20wezel%20e n%20hermelijn_J.Mos%202011.pdf
6
Toepassing van sporenbuis langs een houtstapel op het materiaaldepot van Natuurmonumenten in Ronduite. Dit leverde een ‘hit’ op van een residente wezel. (Erwin van Maanen) Tabel 2. Inzet en spreiding van middelen en methoden. Locatienummer en ‐naam 1. NM Werkschuur Ronduite 2. Basaltdijk Veneweg 3. Bezoekerscentrum Wieden 4. Muggenbeet NM
5. Muggenbeet SBB
6. Vogelkijkhut Nederland 7. Venebos 8. Woldlakebos
9. Kiersche Wijdepad
10. Beulakerpolder
Opstelling /methode 13 sporenbuizen 2 Mostela’s 1 Mostela 10 sporenbuizen 1 Mostela 1 Mostela 10 sporenbuizen
1 Mostela 1 Jiggler 1 bunzingput 1 Jiggler 1 Mostela 13 sporenbuizen 1 losse camera 1 Mostela 2 jigglers 1 bunzingput 9 sporenbuizen 1 Mostela 1 losse cameraval 10 sporenbuizen 1 Mostela
Bijzonderheden Sporenbuizen aan weerskanten van het werkschuurterrein gelegd
Mostela losstaand van het sporenbuistransect; sporenbuisraai vroegtijdig weg gemaaid, dus vervallen.
Opstellingen aan weerszijden van de A.F. Stroïnkweg
Raai in een lange lijn langs rietkraag. Sporenbuisraai vroegtijdig weg gemaaid, dus vervallen.
7
Het weer Het weer is van belang in verband met de activiteit van kleine marterachtigen. De weersomstandigheden waren in de week dat de ‘vallen’ uitstonden wisselend, met korte maar soms hevige regenbuien en dan weer droge of zonneperioden. De temperaturen lagen overdag echter niet lager dan 10oC. Kleine marters zijn vooral actief met foerageren in droge perioden en kort na regenperioden. Het weer bleek dus gunstig te zijn.
Voorbeeld van terreinkeuze en opstelling van een Mostela op de smalle basaltdijk langs de Veneweg tussen de Beulakerwijde en de Belterwijde (Locatie 2). Er was bewust gekozen voor deze plek gezien de versmalling (oever ca. 3‐4 meter breed) en de stuwende functie van dit terrein. Tevens met de kennis dat kleine marterachtigen graag gebruik maken van complexe steenstructuren (ruwe steenhopen met holen in dit geval) en meerdere malen als verkeersslachtoffer vielen op de Veneweg. Het leverde de opname van een wezeltje op. (Erwin van Maanen).
De resultaten De voorbeschreven onderzoeksmiddelen hebben ruim zeven dagen uitgestaan in geselecteerde microhabitats voor de aangegeven en beschreven terreinen (Tabel 1). Het onderzoek, dat in een kort tijdbestek plaatsvond, en slechts op basis van beperkte terreinkennis, leverde verassende resultaten op, als volgt. In totaal werden er vijf wezels op vier aparte locaties vastgelegd, namelijk drie vrouwtjes of moertjes op locaties Veneweg, Bezoekerscentrum Wieden en Ronduite, en twee mannetjes respectievelijk op locaties Kierse Wijde en Ronduite; zie navolgende videostills en sporenbuisprenten. Navolgend makend we onderscheid van de ‘vangsten’ per methodiek. Figuur 4 geeft een overzicht van de vindplaatsen van de diverse soorten marters.
Mostela‐opnamen Met de Mostela’s (video) zijn drie individuele wezels vastgelegd, namelijk op locaties Veneweg en Ronduite (moertjes) en Kierse Wijde (een mannetje). Dit is een success rate van 10% voor de tien wezelkisten die in dit onderzoek zijn opgesteld.
8
Sporenbuizen Op drie locaties werden prenten van kleine marterachtigen vastgelegd met losse sporenbuizen. Dit betrof twee mannetjes en één vrouwtje (figuur 2). Op locatie Venebos werd tevens een ‘vette’ of forse prent van een kleine marterachtige geregistreerd, mogelijk van een vrouw hermelijn, anders een man wezel (figuur 3); maar neigend naar de eerst soort met afdruk van de vijfde teen. Op locaties waar prenten waren geregistreerd bleek slechts een enkele sporenbuis te zijn belopen, hetgeen wijst op een zeer lokale registratie en het belang van inzet van zoveel mogelijk buizen en Mostela’s per locatie. De success rate van de 45 sporenbuizen was in dit onderzoek 2,2%.
Andere sporen of losse vondsten Op een bruggetje bij de Hoogeweg op locatie Venebos zijn bij toeval tijdens het speuren latrines (zie foto’s navolgend) van een kleine marterachtige gevonden. Een drietal latrines lag open en verspreid op de rand van het stenen bruggetje. De latrines bleken aan de hand van de vlekken onder de paar keutels al langer in gebruik te zijn. De smalle langwerpige en gevlochten keutels bestonden veelal uit muizenhaar en waren ca. 2‐3 cm lang. Vergelijking met behulp van diverse sporengidsen, met doorslaggevend de voorbeelden gegeven door Jędrzejewski & Sidorovichvan (2010), geeft aan dat het zeer waarschijnlijk de keuteltjes van wezels betrof. Bij het uitzetten van de onderzoeksmaterialen werd op 20 september op Ingenieur Luteijnweg, net ten zuiden van het Woldlakebos een dood wezelmoertje als verkeersslachtoffer gevonden. Dit dier is als bijvangst buiten het gerichte onderzoek opgenomen in figuur 4.
Jiggler en open cameravalopnamen De Jiggler en sleepspoormethode leverde helaas geen opnamen van bunzing of man hermelijn, of andere kleine marters op. Wel werden er op twee locaties duidelijk boom‐ en steenmarters vastgelegd (zie de gegeven stills uit video‐opnamen). In de Kierse Wijde is vluchtig en net herkenbaar een boommarter met een losse cameraval‐opstelling vastgelegd, en er werden marterkeutels gevonden. De success rate voor de Jigglers voor kleine marterachtigen in dit onderzoek was nul, maar 75% voor de middelgrote marters (boom‐ en steenmarter). Tabel 3 geeft een overzicht van de opnames en andere vondsten of aanwijzingen van marterachtigen, samen met andere bijzonderheden, zoals bijvangsten.
Totaalopnamen kleine marterachtigen Op vijf van de 10 locaties zijn kleine marterachtigen geregistreerd, en op zeven van de 10 locaties werden marterachtigen geregistreerd, een totaal soortenbeeld met wezel, hermelijn, boommarter, steenmarter en – en passant ‐ otter. Zie figuur 4 voor een overzicht. De bunzing kwam niet in beeld tijdens dit onderzoek, maar zitten er volgens de beheerders wel, vermoedelijk in trend afnemend. Ook ontbreekt videobeeld van hermelijn in dit onderzoek. Wel mogen we wellicht de hermelijn aanhangend ‘meerekenen’ die een week voor het veldkamp werd gefotografeerd op Camping Ronduite, aan de overkant van de werkschuur van Natuurmonumenten.
9
Beide soorten zitten er dus wel, maar zijn niet zo veel aanwezig als de wezel, en de detectiekans ligt dus lager.
Verklaring gebrek aan opnames op een drietal locaties Op twee locaties (NM Muggenbeet en Kierse Wijde) bleek er gemaaid te zijn in het riet, zodat de raaien daar verstoord zijn en dus geen enkel resultaat opleverde; vervallen. Een Mostela werd net geraakt, maar gelukkig niet vernietigd. Dit is punt van zorg om bij volgende onderzoeken goed in overleg met terreinbeheerders te waarborgen. Bij enkele cameravallen bleek de tijd en datum niet goed te zijn ingesteld; ook een verbeterpunt voor de volgende keer. Die data zijn van belang voor het vaststellen van activiteitsperiode van de dieren. Tot dusver is met de Mostela’s alleen dagactiviteit van wezels vastgesteld.
Die hebben we net gemist! Een hermelijn vangt een jonge bruine rat op camping De Ronduite, tegenover de werkschuur van Natuurmonumenten aan de Veneweg op 11 september (met dank aan Annie Keizer).
Andere bijvangsten of bijzonderheden Muizen, muizen en nog eens muizen. De Mostela’s ‘vingen’ in hoge mate gewone woelmuizen en rosse woelmuizen, dieren die algemeen met de methode op de overgangen van bos, ruigte en grasland worden gevangen. In het Woldlakebos zorgde een bosmuizenhaard voor ca. 200 videobeelden of ‘ruis’. Bosmuizen blijken aan de hand van de video‐opnamen vooral ‘s nachts actief te zijn en woelmuizen overdag. Een Mostela in een vochtig rietland op de rand van een nat bosje in NM Muggenbeet leverde nog wel twee andere muizensoorten op, namelijk een dwergmuis en een aardmuis; typisch soorten van nat en ruig terrein. Verder werden er met cameravallen op een tweetal locaties de volgende zoogdieren als bijvangst geregistreerd: bruine rat en egel.
10
Alle camera’s uit het veld gehaald betekent vervolgens ziften door heel veel ruis, namelijk honderden filmpjes met muizen. (Carola van den Tempel).
11
Tabel 3. Overzicht van de opnamen van marterachtigen per locatie met vermelding bijzonderheden (bijvangsten, sporen, e.d.). Locatienummer en ‐naam 1 NM Werkschuur Ronduite
Bevindingen/opnamen Afdrukken van wezelprenten in twee sporenbuizen. Mostela‐opname van een moertje (♀) wezel (27 sept, 15.48 uur). Sporenbuisprenten van een ♂ wezel.
2 Veneweg (Basaltdijk)
Mostela‐opname van een moertje (♀) wezel (overdag).
3 Bezoekerscentrum Wieden 4 Muggenbeet NM
Sporenbuisprenten van een ♀ wezel. Geen opnamen van marterachtigen.
5 Muggenbeet SBB
Jiggler‐opname van een boommarter en Bunzingput ‐opname van een boommarter en een steenmarter. Geen opnamen van marterachtigen. Latrines van een wezel op een bruggetje. Sporenbuisprenten van ♀ hermelijn of ♂ wezel. Jiggler‐opname van een boommarter en bunzingput‐opname van een boommarter en een steenmarter.
6 Vogelkijkhut Nederland 7 Venebos
8 Woldlakebos
9 Kiersche Wijdepad
♂ Wezel (video + sporenbuisprenten)
10 Beulakerpolder
Losse camera‐opname van een boommarter. Geen opnamen.
Bijzonderheden /opmerkingen Opname van de wezel in de Mostela 10 minuten voor verwijdering van de kist om 16.00 uur. Wezel loopt rap eenmaal door de buis en is nog net in beeld gevangen. Bijvangst: gewone bosmuizen en rosse woelmuizen met Mostela en sporenbuizen. Een egel met losse cameraval opstelling. Korte opname van een wezel die even de Mostela verkend. Oude otterspraint op de oever. Keutel bruine rat. Bijvangst: gewone bosmuis. Bijvangst: dwergmuis en aardmuis. Spoorbuizen vroegtijdig weggemaaid uit de rietzoom! Bijvangst: ree‐hinde met kalfje en reebok.
Alleen gewone bosmuis. Bijvangst: diverse (woel)muizen sp. Waarneming ringslang met gevangen kikker. Oude otterspraint op bruggetje over sloot. Bijvangst: gewone bosmuizen en een haas. 1 dode wezel op de Ingenieur Luteijnweg, net ten zuiden van het Woldlakebos. Wezel mooi langdurig in beeld. Bijvangst: egel, rosse woelmuis, gewone bosmuis. Ringslang waargenomen. Buizen weg gemaaid.
12
Locatienummer en ‐naam Totaalscore marterachtigen
Bevindingen/opnamen 3 wezels (2 ♀♀ + 1 ♂) (video) 1 ♀ wezel (prent) 1 ♂ wezel (prent) _____ Totaal = 5 wezels met gericht onderzoek Daarnaast: 1 ♀ hermelijn/♂ wezel (prent) 1 wezel; latrines (spoor) 3 boommarters (video) 1 steenmarter (video)
Bijzonderheden /opmerkingen 1 dode wezel (verkeersslachtoffer). Oude otterspraints op twee locaties.
Succesvolle opstelling van een Mostela met de vangst van een wezel onder een overdekt houtdepot en aan het uiteinde van een ‘looptunnel’ op het werkterrein van Natuurmonumenten in Ronduite. (Erwin van Maanen).
13
Opname van een man (♂)wezel in een Mostela in een rietkraag op locatie Kierse Wijde op 21 september 2014 (14.45 uur) (Jeroen Mos).
Opnamen van twee moertjes (♀♀) wezel. Links: op de basaltdijk van de Veneweg (locatie 2; overdag, datum en tijd niet goed ingesteld!). Rechts: Razendsnelle en eenmalige passage door de buis en nog net vastgelegd in de Mostela opgesteld in een laag houthok bij de werkschuur van Natuurmonumenten in Ronduite (27 september om 15.48 uur). (Erwin van Maanen). 14
Een rij van 3‐4 verspreide latrines langs de rand van een bruggetje met gevlochten keuteltjes met veel muizenhaar van een kleine marterachtige, meest plausibel van een wezel. Hoogeweg bij Kalenberg in de Weerribben (Erwin van Maanen).
De stap voor stap‐sporen van een groot formaat woelmuis spec.
15
Dat wezeltjes kwetsbaar zijn voor wegen, zelfs landweggetjes, bleek weer met de vondst van dit zielig hoopje, een moertje dat de dood vond op de Ingenieur Luteijnweg, net ten zuiden van het Woldlakebos op 27 september (Erwin van Maanen).
Boommarters vastgelegd in terreinen van Staatsbosbeheer bij Muggenbeet (linkerpaneel) en in het Woldlakebos. Het dier in de foto rechtsboven markeert de plek even door met het klierveld op de onderbuik over de grond te wrijven. Linksonder: Individueel herkenbare keelvlek van de oprichtende boommarter zichtbaar met de Jiggler‐methode. Foto’s in het bovenpaneel (bunzingput‐methode) van Fokko Bilijam en onder (Jiggler‐methode) van Erwin van Maanen. 16
Een steenmarter kwam ’s nachts ook af op de bunzingput van Fokko Bilijam af in het veenbos van Muggenbeet van SBB.
Een spotpoepje van een marter (boom‐ of steenmarter). Marters markeren vaak veelvuldig maar spaarzaam met een beetje uitwerpsel of met geurvlaggen op markante plekken. Veel voorkomend is deze markering met een beetje vettig uitwerpsel midden op een afgezaagde boomstam. (Frank van der Knaap).
17
Figuur 2. Koolstofprenten van wezels gevangen met sporenbuizen op drie locaties. Het betreft – beoordeeld aan de hand van de grootte van de prenten ‐ twee mannetjes en één vrouwtje. (Jeroen Mos). 18
Figuur 3. ‘Vette’ of overduidelijke inktprent (zwart) van een ♀ hermelijn of ♂ wezel (kleine marter spec.) geregistreerd in een lijnvormige begroeide natte overgang van kragge naar petgat op locatie Venebos. De prent neigt naar hermelijn. (Carola van den Tempel).
Verweerde maar nog ‘zoet ruikende’ otterspraint met visbotjes op een bruggetje aan de Hoogeweg in de Weeribben (Erwin van Maanen).
19
Figuur 4. Overzicht van de marterachtigen die met het onderhavige onderzoek en aanvullende waarnemingen in september 2014 zijn vastgelegd in de Weerribben en Wieden. Discussie en conclusies Testing testing: de methoden op een rij Uit diverse studies blijkt dat kleine marterachtigen – in het bijzonder hermelijn en wezel – vanwege hun complexe populatiedynamica moeilijk of zeer intensief te onderzoeken zijn, zeker in gebieden waar dichtheden laag zijn en zelfs sprake kan zijn van tijdelijke ‘leegval’, wanneer bijvoorbeeld muizenaantallen laag zijn in de dip van hun populatiecyclus. Een belangrijk doel van het veldkamp was dan ook het testen van geëigende methoden en middelen voor het niet‐invasief vastleggen van kleine marterachtigen (in het bijzonder wezel en hermelijn) in een gebied waar stelselmatig waarnemingen en vondsten van deze dieren worden gedaan. Dit om het succes van opnames te koppelen aan de aanwezigheid van dieren, en omgekeerd. Met andere woorden, het registreren van kleine marterachtigen in gebieden met bekende populaties geeft inzicht in de effectiviteit van de methode, en tevens onderbouwing voor nul‐registratie (afwezigheid) in gebieden waar de dieren zeer dun bezaaid of daadwerkelijk afwezig zijn. In verband met de resultaten van het eerste veldkamp in het heuvellandschap van Zuid Limburg1, waarin de onderhavige methoden ook succesvol bleken, kunnen we nu met redelijk vertrouwen vaststellen dat de methodiek, en dan vooral de Mostela‐methode, succesvol kan worden toegepast 20
om kleine marterachtigen op niet‐invasieve wijze (tegenover ‘lifetrappen’) te inventariseren (plan A) en monitoren, en wellicht individuen te herkennen en in ruimte en tijd te volgen in studies naar de populatieopbouw (plan B). Het met inbreuk levend vangen van kleine marterachtigen is namelijk zeer tijdrovend brengt een redelijk hoge kans op sterfte mee van vooral wezels in Wipbrett‐vallen, die slechts bij wetenschappelijke noodzaak voor het vangen van dieren dienen te worden gebruikt. De Jiggler‐methode was al uitvoerig beproefd voor het vastleggen de grotere marterachtigen, met uitzondering van mannetje hermelijn, die de WKM‐leden tot dusver nog niet met deze methode hebben kunnen vastleggen. Wel is al eenmaal een hermelijnmoertje met jong in een Mostela (door Frank van der Knaap) vastgelegd. De bunzing komt met deze methode slechts zeer incidenteel in beeld. We hebben hier nog geen goede verklaring voor, maar die ligt waarschijnlijk in de open terreinkeuze van deze soort, waar het werken met cameravallen in praktisch zin moeilijk is; zeker buiten ontoegankelijke natuurgebieden. Voor het mannetje hermelijn – net als voor bunzing ‐ is er tevens de beperking dat ze net té groot zijn voor een handzame Mostela, zodat grotere buizen voor beide hermelijn‐seksen moeten worden gebruikt. Oei een onverhoopte gebeurtenis! Bestendig beheer kan funest zijn voor onderzoek naar kleine marters. Hier in het NM‐ terrein bij Muggenbeet bleek een hele raai sporenbuizen te zijn weggemaaid. (Erwin van Maanen). Boom‐ en steenmarter – daar waar ze voorkomen – kunnen echter met hoog succes en in korte tijd met de Jiggler‐methode in een leefgebied worden vastgelegd, zoals ook blijkt uit voorgaande onderzoeken in binnen‐ en buitenland. De sleepspoor‐ en bunzingput methode van Fokko Bilijam bleek ook goed te werken voor boom‐ en steenmarter. De boommarters ging er triomfantelijk vandoor met stukken kip. De steenmarter kwam te laat, maar toch nog even voorzichtig snuffelen. Helaas schitterde de bunzing in afwezigheid, misschien niet verwonderlijk met die twee grote neven in de buurt. Het voorkomen van ‘boomotters’ (boommarter) is doorgaans goed bekend voor de Weerribben & Wieden, zoals blijkt uit onderzoek van enkele jaren geleden (Tuitert et al. 2009). Deze soort lijkt goed te gedijen in moerassige natuurgebied. Ook de steenmarter is bekend, maar liet zich tot dusver vooral aan de droge randen en binnenliggende delen van het moerasgebied gezien. We registreerde slechts één steenmarter in het afwisselend natte tot droge rabattenterrein van het natuurgebied van 21
Staatsbosbeheer ten noordwesten van Muggenbeet. Maar dat ze moerassig terrein niet schuwen blijkt wel, ook uit cameravalopnamen in de Overijsselse Uiterwaarden bij Deventer. Verder lijkt ook de das zijn intrede te doen in het moerasgebied of aan de randen. Op 17 september 2014 werd deze grote marterachtige bij de Kerkweg bij Giethoorn gezien (med. Ronald Messemaker). Het herintroductieverhaal en verbreiding van de otter in het Natura 2000‐gebied en daarbuiten is verder bekend. En passant vonden we tijdens dit veldkamp op twee locaties otterspraints, namelijk op locatie Venebos en op de oever van de Beulakerwijde langs de Veneweg, net ten westen van de faunaduiker, die er mede voor otters is aangelegd. De provinciale Veneweg is ‘berucht’ om de vele verkeersslachtoffers die er de afgelopen jaren en nog steeds onder de marterachtigen (boommarter, steenmarter, hermelijn, wezel, bunzing en otter) zijn gevallen, mede vanwege de trechterfunctie van de dijk door het water (Tuiter et al. 2009).
Microhabitat voor de kleinste marters Uit het onderhavige onderzoek, het voorgaande veldkamp in Limburg en uit ander lopend onderzoek met gebruik van dezelfde methodiek blijkt dat de detectiekans voor vooralsnog wezel vooral hoog is met het uitzetten van de materialen in dichte en lijnvormige vegetatiestructuren, zoals ruigten, braam, riet en hoog grasland. Ook opstelling in of langs andere sterk dekking biedende en geleidende structuren, zoals houtstapels, vlonders, steilrandjes, steenhopen e.d. leveren een redelijk tot hoge kans op detectie. Het meer in openheid opstellen van Mostela’s en sporenbuizen in bos(randen) lijkt tot dusver minder succesvol te zijn, hoewel er ook cameravalopnamen van wezel en hermelijn meer in de openheid van bos, houtwallen en grasland bekend zijn . De kleinse marters (van vrouw wezel tot vrouw hermelijn) maken dankbaar gebruik van dichte vegetatiestructuren, zoals hier zeggen‐ en rietvegetatie, als dekking tegen luchtpredatoren. Een sporenbuis hier tussen de pollen keverde een hit van een kleine marter op. (Erwin van Maanen).
Detectiesucces Uit het onderzoek en andere voorlopige resultaten blijkt ook dat het succes of de detectiekans van de methode zeer afhankelijk is van het type en de hoeveelheid materialen die per onderzoekslocatie worden ingezet. 22
De Mostela‐methode bleek in dit onderzoek een aanzienlijk hoger rendement te hebben dan het uitleggen van sporenbuizen, zowel qua arbeidsintensiteit als succes rate; 10% succes met de Mostela’s (N=10) tegenover 2,2% met de sporenbuizen (N=45). Inventarisatie en monitoring van een terrein met een robuuste set Mostela’s lijkt dus het meeste te gaan opleveren, als we afgaan op de resultaten uit deze en voorgaande studies. Voor grotere marterachtigen met aanbod van lokaas (o.a. met een Jiggler) ligt dit veel hoger, zoals ook blijkt uit andere inventarisaties naar bijvoorbeeld boom‐ en steenmarter. Bij de detectiekans speelt ook plaatsingskeuze mee. Detectiekans op kleine marterachtigen in een terrein kan worden verhoogd door in te zetten op plaatsen waar het dekkingbiedende, geleidende en stuwende vermogen voor kleine grondgebonden zoogdieren hoog of optimaal is, zoals in lijnvormige dichte vegetaties door open landschap en langs wateren en wegen.
Yes! Hebbes! Altijd weer een leuk moment wanneer er sporen op het plankje staan die je wil hebben. (Jeroen Mos). Jeroen Mos heeft ook raak met zijn Mos‐tela: wezelprentjes! Het beloofde een spannende analyse‐avond te worden. (Carola van den Tempel).
23
Overige Nevendoel was om te proberen ook waterspitsmuizen in beeld te krijgen, als bijzonderde soort met beschermingsstatus. Daarvoor zouden hadden Mostela’s merendeels direct op de oever van (kwel)sloten moeten staan, zoals bijvoorbeeld in de Blankenhammerpolder aan de rand van de Weerribben, waar de soort voorkomt. Dat bleek echter niet mogelijk. Gestuurd door het terrein en met het hoofddoel kleine marterachtigen vast te leggen, was het alleen mogelijk om een Mostela voor waterspitsmuis uit te zette, aan een sloot bij de Vogelkijkhut bij Nederland. Deze ene opstelling had echter niet het gewenste resultaat en leverde alleen een gewone bosmuis op. Elders hebben de Mostela’s al wel spitsmuizen geregistreerd, dus het werkt wel voor deze soortgroep. Naar verwachting kan de Mostela‐ methode dus ook waterspitsmuizen registreren, mits op de goede plekken aan waterkanten (bij voorkeur aan kwelrijke sloten) neergezet. Ook voor andere belangwekkende soorten – zoals de hamster – zou de methode kunnen worden ingezet. Sporenplankjes op een rij. Muizen en naaktslakken knabbelen graag aan het papier (rechtsboven). Vooral met nat weer verweert het papier snel, dus kunnen de buizen maar kort in het veld liggen. (Erwin van Maanen).
De weg vooruit Tot slot. Het succes van dit veldkamp stimuleert om verder te gaan, en vooral om te gaan verfijnen en dieper te gaan proben in het leven van kleine marters. We kunnen wezels indien ze aanwezig zijn dus betrouwbaar detecteren, daarmee dus effectief gaan inventariseren en monitoren. De verkregen resultaten helpen om wederom de levende Handreiking voor onderzoek naar kleine marters van de WKM verder te onderbouwen, en daarmee anderen of vrijwilligers te enthousiasmeren voor deelname aan een groter landelijk inventarisatienetwerk.
24
De volgende stap is om dieren in tijd en ruimte in een leefgebied te volgen, met individuele wezels op videobeeld al herkenbaar aan de grillige laterale scheidslijn tussen bruine rug en wit onderlijf en aan keelvlekken. Voor de detectie van hermelijnen – het zorgenkindje onder de marterachtigen in Nederland (o.a. in verband met nieuwe rodenticiden of SGARs en klimaatverandering) – is nog meer onderzoek nodig. Die soort komt nog maar weinig in beeld en lijkt sterk gebonden te zijn aan moerassige natuurgebieden, zoals veenweiden. De Weerribben en Wieden bieden wat dat betreft als onderzoeksgebied een gunstig perspectief voor het verder uitwijden en onderbouwen van de methode om het hele spectrum kleine marterachtigen – van vrouw wezel tot man bunzing – betrouwbaar in kaart te brengen en populatie‐ontwikkelingen gericht te kunnen volgen.
Mostela‐opnamen van muizen. Kloksgewijs van linksboven naar linksonder: aardmuis (NM Muggenbeet), dwergmuis (NM Muggenbeet), gewone bosmuis en rosse woelmuis (algemeen in drogere terreinen). Dankwoord De WKM dankt Ronald Messemaker en Paul Verbij van Natuurmonumenten voor de uitnodiging en als gastheren voor dit veldkamp, met gebruik van de werkschuur als hub en boten om de Wieden mee in te gaan. Tevens voor de donatie van materialen voor het uitbreiden van sporenonderzoek. Daarnaast bedanken we Jeroen Bredenbeek van Staatsbosbeheer voor de toestemming om het onderzoek ook te mogen uitvoeren in de Weerribben, en voor de genereuze aanbieding om van de kampeerboerderij in de Weerribben gebruik te mogen maken. Dit onderzoek was mede mogelijk dankzij het Rie de Boois‐fonds 2013, toegekend aan de WKM door de Zoogdiervereniging en sponsoring van ingenieursbureau Econsultancy.
25
Tenslotte willen we ook de vrijwilligers die aan het veldkamp deelnamen bedanken, namelijk Johan Prescher en Job de Bruin.
Genoemde bronnen Jędrzejewski, W. & V. Sidorovich 2010. The art of tracking animals. Mammal Research Institute, Polish Academy of Sciences, Białowieża. Tuitert, A.H., E. van Maanen, R. Messemaker en H.A.H. Jansman. 2009. Boomotters in de kop van Overijssel. Een onderzoek naar de verspreiding van de boommarter in het Nationaal Park Weerribben‐Wieden en de knelpunten voor de soort in het gebied. Natuur en Milieu Overijssel, Zwolle.
26
Bijlagen A. Terreineigenschappen in beeld per locatie
Werk aan de winkel. Materialen uitzetten op locatie 1 op het werkschuurterrein van Natuurmonumenten in Ronduite. Wezeltjes houden zich hier graag op rennend langs en door de objecten, zo bleek uit de Mostela’s en sporenbuizen. (Erwin van Maanen).
27
Locatie 8 in het Woldlakebos met laagveen, natte ruigten en rietland leverde alleen een boommarter en veel bosmuizen op. (Erwin van Maanen).
Locatie 3 met dicht rietland aan weerszijden van een vlonderpad door het natuurterrein van NM bij bezoekerscentrum St. Jansklooster. (Jeroen Mos). 28
Locatie 7 op de kragge bij het Venebos en aan weerszijden van de Hoogeweg (Kalenberg). Mogelijk hebben we hier alleen aanwijzingen voor hermelijn gekregen aan de hand van sporen. (Erwin van Maanen).
locatie 6. Het doorgeschoten zachthoutbos aan rietland bij de vogelkijkhut van Staatsbosbeheer bij Nederland. (Erwin van Maanen).
29
Locatie 9 met de Kierse Wijde. Een halfopen landschap op de overgang van veenmoeras naar de hogere zandgronden, met een scharkering van bosstroken, ruigten en beweid grasland. De uitgesponnen mantelzoomvegetatie met dichte ruigte, hier goed afgezet tegen grazers, vormt bij uitstek het habitat van kleine marters zoals de wezel; die hier met een Mostela werd vastgelegd in de gegeven opstelling, verborgen tussen hoog gras en riet. (Jeroen Mos).
Locatie 5. Natuurterrein van Staatsbosbeheer met dicht rabattenbos op oud veen tussen Muggenbeet en Nederland. (Erwin van Maanen).
30
Locatie 4. Open veenweidegebied met coulissen van rietkragen langs diepe slootjes en met enkele verspreide natte boomgroepen in natuurterrein Muggenbeet van Natuurmonumenten. (Erwin van Maanen). Een sporenbuis die niet was weggemaaid in een rietkraag in Muggenbeet.
31
B. Sporen
Andere aangetroffen diersporen. Keutels van een bruine rat (met mosselschaalresten) op de basaltdijk van de Veneweg, roestplaats van knobbelzwaan op de kragge bij het Venebos, braakballen van een blauwe reiger onder een slaapplaats (Vogelkijkhut bij Nederland) en daaruit uitgeplozen resten van een libelle en waterkevers (foto’s: Erwin van Maanen en Frank van der Knaap).
32
Nog twee detailfoto’s van een latrine en keutel van zeer waarschijnlijk een wezel. (Erwin van Maanen en Johan Prescher).
33
C. Uitzetting van sporenbuizen en cameravallen (kaartjes gemaakt door Frank van der Knaap)
Locatie 3. St. Jansklooster.
Locatie 9. Kierse Wijde.
34
Locatie 7. Venebos.
Locatie 10. Beulakerpolder.
35
D. De WKM in actie en met vertier. Na het veldwerk werd een boottocht in de Wieden gemaakt.
36