Impressie van een werkbezoek aan GRAZ (Oostenrijk) datum 2-7 oktober 2011 Verslag: Gertjan van Midden, beleidsmedewerker van de PO-Raad Inleiding: Onder begeleiding van het seminarium voor orthopedagogiek heeft de PO-Raad deelgenomen aan een studiereis naar Graz in Oostenrijk. Doel van het werkbezoek was het functioneren van de zogenaamde “intergrationsklassen” in Graz en omgeving te leren kennen. In Graz (Steiermark) wordt al een groot aantal jaren gewerkt met een systeem dat in Nederland (een vorm van) passend onderwijs kan worden genoemd. Naast een aantal onderwijsinhoudelijke zaken is vooral gekeken naar de randvoorwaarden waaraan gebouwen zouden moeten voldoen indien kinderen met een handicap zouden worden opgenomen in het regulier onderwijs. In dit verhaal wordt verder geen aandacht aan capaciteitsvraagstukken besteed die zouden kunnen ontstaan, maar gaat het vooral om de gebouwen zelf. Er zijn – zowel inhoudelijk als gebouwelijk – een aantal heldere conclusies te trekken. Natuurlijk is het niet zo dat we die een op een kunnen vertalen naar de Nederlandse context. In sommige gevallen moet je dat ook niet willen. Wellicht is een conclusie op voorhand, dat daar waar wij in Nederland doorslaan naar de ene kant, dat in Oostenrijk naar de andere kant het geval is. Voor ons – staande aan de vooravond van de invoering van passend onderwijs – zijn er toch wel lessen uit te trekken die medebepalend zouden kunnen zijn voor het succes van het passend onderwijs. Allereerst wordt kort in te gaan op de inhoudelijke aspecten van het onderwijs en vervolgens ook op een aantal gebouwelijke zaken. Het Oostenrijkse onderwijssysteem ziet er als volgt uit:
Inhoud
Als gekeken wordt naar de inhoud van het onderwijs zijn er wel een aantal aspecten die opvallen. Op de eerste plaats kent men in Oostenrijk Sonderschulen (SO) en Volksschulen (Bao) Het onderwijs begint pas op 6 jarige leeftijd. Het is in Oostenrijk wezenlijk dat jonge kinderen zoveel mogelijk spelen. De leerplicht omvat 9 jaar, van 6 tot en met 15 jaar. In Oostenrijk is er sprake van een sterk centrale sturing, echter zonder dat dat ten koste gaat van de vrijheid en de professionaliteit van de docent. Om een voorbeeld van deze centrale sturing te noemen: Een directeur mag niet zelf de leerkrachten uitzoeken. Iets anders dat opvalt, is het volslagen ontbreken van digiborden. ICT is overigens wel aanwezig, maar niet in de mate als waarin we dat in Nederland aantreffen. Het aantal lesmethoden is beperkt. Het meeste materiaal wordt door de leerkrachten zelf ontwikkeld. De uitwisseling van materiaal is beperkt. Een groep bestaat uit maximaal 24 tot 25 kinderen. Daarvan zijn er dan 4 of 5 met een handicap. Alle soorten “behinderungen” zitten daar door elkaar. Kinderen leren meer van leeftijdsgenoten dan van soortgenoten is daar de opvatting. Men schermt er ook mee dat men duidelijk meer bereikt met deze kinderen dan wanneer zij op de Sonderschule zouden zitten. De ouders hebben overigens het recht te kiezen – na een indicatie – of het kind naar een Sonderschule of Volksschule gaat. Het gevolg is dus dat verreweg de meeste kinderen in het regulier onderwijs zijn te vinden (80 tot 90%). Een van de bezochte Sonderschulen bijvoorbeeld (overigens een gebouw om van te watertanden als het gaat om gebruikte materialen beschikbare oppervlakten en andere voorzieningen) werd bezocht door 13 kinderen. De diversiteit aan scholen voor SO zoals in Nederland kent men niet. Opvallend detail: als er binnen de periode van de Volksschule geen indicatie is gesteld, kan dat in het vervolg onderwijs alleen nog gebeuren indien er sprake is van bijvoorbeeld een ongeluk o.i.d.. Per groep zijn er 2 fulltime gelijkwaardige leerkrachten beschikbaar die als team opereren. Zij blijven ook meestal de hele schoolperiode bij dezelfde klas. Die samenwerking tussen deze leerkrachten duurt vaak 10 of 15 jaar. Dat laatste maakt het ook mogelijk om de administratieve last tot een minimum te beperken. Toetsen, leerlingvolgsystemen, tussendoelen etc. etc. zijn er maar zeer beperkt. Eigenlijk is de leerkracht zijn/haar eigen leerlingvolgsysteem. Hij/zij blijft immers bij de groep tot het einde van de schoolperiode. Daarmee is het systeem wel erg afhankelijk van de wijze waarop de docent daar mee om gaat. Overigens ook meteen een grote valkuil van deze manier van werken. Het vraagt veel van de docent. Anders gezegd, het succes is in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van de leerkracht. Ouders hebben een “rol” op afstand. In een van de scholen was zelfs een “oudervrije zone” ingesteld. Uitgangspunt is daarbij dat de docent de professional is, en niet de ouder. Dat wil overigens niet zeggen dat ouders in het geheel geen toegang hebben tot de school en de leerkrachten. Centrale visie – die je in het gehele stelsel ziet – is dat de leerkracht er vooral voor het kind is en zich daar dus ook op richt. Intern begeleiders etc. zijn er dan ook nauwelijks, omdat dat ten koste gaat van “echte” onderwijstijd. Echt klassikaal (frontaal) lesgeven ben ik maar een enkele keer tegengekomen (Polytechnische Schule). Voor het overige is men vooral bezig met kleine groepjes en individuele kinderen. Ook de werkwijze van de inspectie is daarop gericht. Veel meer dan in Nederland is de inspectie de “kritische gesprekspartner” van de school. De Oostenrijkse inspectie zet dan ook vraagtekens bij de
wijze waarop in Nederland scholen worden “afgerekend” en voorzien worden van “stempeltjes”als zwak en zeer zwak. Het zijn van gesprekspartner levert meer op dan het zijn van controleur, is daar de opvatting . Iets anders is dat parttime leerkrachten er nauwelijks te vinden zijn. In het Oostenrijkse systeem – waarbij duo’s optreden als teams - past dat eenvoudigweg niet. Intergrationsklassen vinden we niet alleen in de volksschule, maar ook in het vervolgonderwijs. De inrichting van de klassen is verschillend. Vooral in het hogere onderwijs lijkt de inrichting tamelijk frontaal. In de volksschule vinden we een indeling die vergelijkbaar is met die van ons met toch wel enkele verschillen. Zo zijn de lokalen aanzienlijk groter, waardoor het mogelijk wordt een tweedeling in de lokalen te maken. De tweedeling maakt het mogelijk in kleinere groepjes of alleen te werken. Op de (brede) gangen wordt niet gewerkt.
Gebouwen en voorzieningen
Net als de grote inhoudelijk verschillen zijn er grote verschillen te ontdekken tussen de gebouwen in Oostenrijk en Nederland. In het totaal hebben we 7 scholen bezocht. Daarbij was een nieuw gebouw, een gerenoveerd gebouw en een aantal gebouwen van gemiddelde leeftijd. Het eerste wat opvalt is dat de scholen stuk voor stuk extreem schoon zijn. Je schaamt je bijna voor het schoonmaakniveau in de Nederlandse gebouwen. Schoonmakers zijn in dienst van de gemeente. Uiteraard hebben zij meer uren beschikbaar dan meestal in Nederland. Een verschil is ook dat de schoonmaak overdag plaatsvindt, in plaats van – zoals vaak in Nederland ’s-avonds. Voordeel daarvan is dat niet alleen controle tijdens de werkzaamheden plaatsvindt, maar vooral ook dat de betrokkenheid van schoonmaakpersoneel en onderwijzend personeel op elkaar groter is.
De rol van de gemeente bij de huisvesting is groot. Dat betekent overigens dat de verschillen tussen schoolgebouwen in verschillende gemeenten ook groot zijn. Anders dan in Nederland is dat de gemeente volledig verantwoordelijk is voor de huisvesting. Bouw, beheer en exploitatie zijn in één hand. Iets waar we in Nederland ook voor pleiten, zei het dat wij ervoor opteren de rol van de gemeente te beperken en de gebruiker/eigenaar veel meer invloed te geven . Anders dan in Nederland zien we in deklassen overal dubbele banken, in plaats van de individuele tafeltjes die we hier kennen. Binnenklimaat Bij de klassenbezoeken viel het op dat het in de lokalen prettig toeven was, ondanks de hoge temperatuur ( 26 graden ) op het moment van ons bezoek. Warm was het wel, maar zeker niet benauwd. Op de eerste plaats zijn veel van de lokalen over het algemeen aanzienlijk groter dan in Nederland. Ook zijn de lokalen fors hoger dan in Nederland. Als je je daarbij realiseert dat het aantal kinderen in een groep in Oostenrijk maximaal 24 tot 25 kinderen bedraagt, terwijl de gemiddelde klassengrootte in Nederland hoger ligt is de conclusie dat er veel meer lucht per kind beschikbaar is. In het schema hieronder heb ik dat nog eens weergegeven.
kind 75Beschikbare m2 per klas:hoeveelheid 75 * 3,50 mlucht / 25 per = 10.5 m3 Bij 42 m2 per klas: 42 * 2,70 / 28 = 4 m3 Bij 56 m2 per klas: 56 * 2,70 / 28 = 5,4 m3
Beschikbare hoeveelheid lucht per kind Bij 75 m2 per klas: 75 * 3,50 / 25 = 10.5 m3
75 m2 per klas: 75 * 3,50 m / 25 = 10.5 m3 42 m2 perisklas: 42 *nodig 2,70 /te28 = 4 m3 InBij ieder geval het niet zorgen voor kostbare (zowel in aanschaf als qua exploitatie) Bij 56 m2 per klas: 56 * 2,70 / 28 = 5,4 m3 luchtbehandelingapparatuur. ) Een ander aspect betreft de gebruikte zonwering in enkele van de bezochte gebouwen. Het gebruik van horizontale lamellen voorkomt dat zonwering van doek noodzakelijk is. De lamellen vergen niet of nauwelijks onderhoud en zijn veel minder gevoelig voor vandalisme dan de zonwering met doek. Er zijn nog een paar andere aspecten die een relatie hebben met het binnenklimaat. -Er wordt in principe alleen ’s-morgens les gegeven. Het heetste moment van de dag wordt daardoor vermeden. -De ramen die open kunnen zijn groot. Dus niet alleen kleine bovenramen die open kunnen. -De muren zij over het algemeen dik, waardoor het binnen koeler is. -Scholen zijn zeer schoon, hetgeen ook een effect heeft op het binnenklimaat (zeker gunstig voor kinderen met een luchtwegprobleem) Gebruikte materialen De gebruikte materialen zijn in de meeste gevallen hoogwaardig. Stoffen vloerbedekking heb ik niet aangetroffen, maar tegels, gietvloeren en een vorm van linoleum. In de gerenoveerde/nieuwe school zijn de ramen volledig van kunststof. Eigenlijk is al het materiaal degelijk uitgevoerd, alsof het gebouw (in ieder geval het nieuwste exemplaar) 100 jaar meemoet. Ook de oudere gebouwen zien er degelijk uit. Wel is het daar zo dat deze gebouwen soms kil overkomen (hoog, minder goede akoestiek etc). en “hier en daar” een verfje. Met wat creativiteit hebben de scholen er dan zelf wat van proberen te maken. Uiterlijk zouden we ze ook niet meteen als school herkennen. Voornamelijk geldt dat voor de oudere scholen. De ontwerpen zijn geheel anders dan wat wij in Nederland gewend zijn. Gymzaal De nieuwbouw school beschikte over een eigen (volledige) sporthal. De gerenoveerde school over een eigen nieuwe gymzaal (de oude gymzaal is omgetoverd tot een conferentiezaal/schoolbibliotheek). Ook hier mooie materialen. De vloeren zijn van hout. De gymzaal heeft ook wandbekleding van hout. Vanaf een hoogte van 2 meter is die wandbekleding voorzien van een groot aantal gaatjes. Deze zijn aangebracht om te zorgen voor een goede akoestiek. Aan de wand bevestigde toestellen zijn verzonken in de wanden aangebracht. (zie foto) Aanpassingen aan de aanwezigheid van kinderen met een beperking. Interessant is ook de vraag in hoeverre gebouwen zijn aangepast aan de aanwezigheid van kinderen met een beperking. Op het eerste gezicht lijken er niet veel bijzondere voorzieningen te zijn aangebracht. Toch zijn die er wel degelijk. Soms kleine en eenvoudige voorzieningen, maar toch ook
meer “omvangrijke” voorzieningen. 1) Lokalen zijn groter, bijv. volksschule Waltendorf 86 m2 hetgeen in het bijzonder voor kinderen met een rolstoel meer armslag geeft. Maar ook voor kinderen met bijvoorbeeld ADHD geeft dit een meer rustige omgeving. Het is bekend dat een kleine en drukkere ruimte leidt tot meer onrust en minder concentratie Een rustige kleurstelling helpt daarbij ook. Opvallend was dan ook dat in veel gebouwen geel en zacht oranje als kleurstelling was gehanteerd. Ook was er veel met hout gewerkt. 2) Scholen met 2 etages hebben een lift. In Nederland is dat meestal niet het geval. 3) Verzorgingsruimten zijn veelal aanwezig 4) Gehandicaptentoiletten zijn aanwezig 5) Trappen met een dubbele trapleuning, waardoor kleine kinderen en kinderen die moeilijker te been zijn veel makkelijker de trap op en af kunnen. 6) Gangen zijn breder dan in Nederland. 7) Ruimten voor therapie 8) In de nieuwe (verbouwde) gebouwen zien we dubbele klasdeuren (een normale deur en een - smal – extra deurtje) waardoor rolstoelen makkelijker in en uit kunnen rijden en er zelfs bedden naar binnen zouden kunnen. 9) Daarnaast zien we in scholen kleine – soms – nauwelijks opvallende voorzieningen. Een voorbeeld daarvan is 2 paaltjes die voor de trap (op de eerste etage) waren aangebracht. Doelstelling daarvan is te voorkomen dat kinderen in een rolstoel spontaan “vergeten” de lift te nemen. Simpel en doeltreffend. Oppervlaktenormering In hoeverre er in Steiermark echt sprake is van een ruimtenormering is niet bekend. Ik heb de indruk dat die er niet is en dat die daarmee sterk afhankelijk is van de keuzes die gemeenten maken. Zoals al eerder aangegeven is de rol van de gemeente groot. Dit betekent ook dat de verschillen per gemeente groot kunnen zijn. Wel is vast te stellen dat zowel de oude als de nieuwe en de verbouwde school ruimer zijn dan in Nederland. Hoe dat precies zit bij de oudere scholen is niet duidelijk geworden. De Volksschule Waltendorf is de verbouwde school. De totale oppervlakte van de school is 3600 m2 (incl. gymzaal) . Op deze school zitten ongeveer 250 kinderen. De VS Voitsberg is de nieuwe school. Naar schatting heeft deze school een oppervlakte van tussen de 4000 en 4.500m2 (excl. sporthal). Naast 13 kinderen op de Sondershule zitten er ongeveer 300 kinderen op deze school. Deze school is overigens een jaar geleden samengevoegd met een andere school die in hetzelfde gebouw was ondergebracht.
In onderstaand schema heb ik deze informatie naast de Nederlandse normering gezet: Waltendorf
Voitsberg
3600 m2
300 m2 gymzaal
4000 m2*
250 ll.
13.2 m2 ll. (excl. gymzaal)
13 ll. Sonderschule 300 ll. volksschule
Excl. Sporthal.
Vergelijking met de Nederlands normering (VNG-model) Vaste voet
m2 ll.
Vaste voet
m2ll.
200 m2
5,03 m2
Bao 200 m2 so 250 m2
5,03 m2 8,8 m2 **
Oppervlakte gebouwen uitgaande van de Oostenrijkse leerlingen aantallen. 1457 m2
2073 m2
*Cijfers moeten worden gezien als een indicatie, omdat in Voitsberg ook kinderopvang is opgenomen. Niet bekend is hoeveel m2 dat betreft. Het aantal m2 is een schatting excl. Kinderopvang ** norm ZMLK Een paar kanttekeningen daarbij. Met dit tabelletje wordt niet aangetoond hoe de werkelijke verhouding ligt. De genoemde oppervlakten zijn een schatting. Wat wel duidelijk is, is dat de ruimtenormering in Oostenrijk veel hoger ligt dan in Nederland. Daarbij moeten nog een aantal zaken in de beschouwing worden betrokken. 1)
De multifunctionaliteit is ver te zoeken. Vrijwel alle ruimten zijn mono-functioneel. Het is vanuit die redenering niet moeilijk tot grote gebouwen te komen.
2)
Waarschijnlijk zijn de grondkosten in Oostenrijk lager en is meer grond beschikbaar dan in Nederland
3)
De school in Voitsberg heeft ongeveer 7.5 miljoen euro gekost. Omgerekend per m2 is dat € 1.875,-- per m2.. In Nederland zou een school voor eenzelfde aantal leerlingen – rekenend met de Nederlandse m2 norm - ongeveer 4.1 miljoen kosten. (rekening houdend de vaste voet voor het SO.) Per leerling is in Nederland grofweg een bedrag van € 1.550,-- per leerling beschikbaar tegen bijna € 2400,-- per leerling in Oostenrijk.
Conclusie: Los van het feit dat de cijfers op zich moeilijk vergelijkbaar zijn, kan wel worden vastgesteld dat in Oostenrijk per leerling een aanzienlijk hoger bedrag beschikbaar is voor de huisvesting.
Dat resulteert in meer m2 per leerling in gebouwen die kwalitatief ook een betere indruk maken dan de Nederlandse gebouwen. Buitenruimten Over de buitenruimten van de volksschulen een paar opmerkingen. Ook hier geldt dat oppervlakten aanzienlijk royaler zijn de normering in Nederland. In één geval troffen we een enorm terrein aan met veel speeltoestellen, compleet met zachte tegels, veel gras en heuvels. Op dit terrein viel op dat er in een hoek een stevige rotspartij lag. Kinderen kunnen daarop klauteren. Op een vraag of dat niet gevaarlijk was, bleek de andere wijze van denken van de Oostenrijkers. Daar waar wij vaak proberen risico’s te voorkomen, of – als het even kan – volledig uit te sluiten, bouwt men daar bewust een risico in. Kinderen leren op deze manier om te gaan met de risico’s van rotspartijen, iets waar Oostenrijk natuurlijk vol mee ligt. Bij de andere scholen troffen we speelterreinen aan van een bescheidener omvang, maar nog altijd royaler dan de speelruimten in Nederland. Samenvatting Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd. Oostenrijk en Nederland zijn in veel opzichten tegengesteld:
NEDERLAND
OOSTENRIJK
Matig schone gebouwen
Schone gebouwen
Grote groepen (geen formeel maximum)
Kleine groepen (max. 25 of 26 leerlingen)
1 leerkracht per groep (+ klassenassistent)
2 leerkrachten per groep
Veel parttimers
Nauwelijks parttimers
Matig binnenklimaat
Goed binnenklimaat
Veel aandacht voor volgsystemen, toetsen en plannen/doelen
Nauwelijks aandacht voor toetsen etc. (valkuil!)
Kleine lokalen
Grote lokalen
Beperkte oppervlakte per leerling
Grotere oppervlakte per leerling
Weinig voorzieningen voor kinderen met een handicap
Scholen aangepast aan kinderen met een handicap.
(Beperkte) gebouwelijke verschillen tussen gemeenten
Grote verschillen tussen voorzieningen in gemeenten
Pisa score rond plaats 10
Pisa score rond plaats 23
-
Passend onderwijs in de vorm van geïntegreerd onderwijs, vraagt om voldoende personele inzet in niet al te grote groepen. Het vraagt ook om de inzet van gespecialiseerde hulp in de klas en de beschikbaarheid van verzorgende capaciteit.
-
In Oostenrijk heeft een docent meer status en besteedt hij/zij meer tijd aan de leerling dan in Nederland. De leerkracht wordt in Oostenrijk als dé professional gezien
-
De administratieve last voor de leerkracht is in Oostenrijk tot een minimum beperkt, doordat toetsen, leerlingvolgsystemen, en het opstellen van allerlei plannen minimaal is.
-
De leerkracht zelf is feitelijk het leerlingvolgsysteem. Hij/zij volgt de leerling door alle groepen. Daarnaast vraagt het veel van de leerkracht zelf. Dat maakt het erg kwetsbaar.
-
In Oostenrijk ontwikkelt de leerkracht het eigen lesmateriaal. Doordat er nauwelijks uitgewisseld wordt leidt dit tot de nodige inefficiëntie en gaat kennis verloren.
-
Passend onderwijs vraagt ook om gebouwelijke voorzieningen. Op de eerste plaats kan dat een capaciteitsvraagstuk zijn. Er gaan wellicht minder kinderen naar het SO en meer naar het PO, waardoor in het So leegstand ontstaat en bij het PO een tekort aan ruimte (tenzij daar sprake is van leegstand).
-
Lokalen hebben een minimale omvang nodig om ruimte te kunnen bieden aan kinderen met een handicap. Een oppervlakte van 42 m2 is onvoldoende en zelfs een oppervlakte van 56 m2 lijkt onvoldoende, zeker wanneer we uitgaan van de huidige klassengrootte.
-
Binnenklimaat is door grote lokalen, hogere plafonds en minder kinderen beter in orde dan in Nederland. Wellicht is het te overwegen te onderzoeken of dit geen betere (goedkopere???) oplossing is dan dure apparatuur.
-
Het is noodzakelijk dat scholen mogelijkheden krijgen om aanpassingen te plegen indien er sprake is van (vormen) van geïntegreerd onderwijs. Die aanpassingen variëren van kleine zaken tot liften, verzorgingsruimten en andere specifieke ruimten.
-
Multifunctionaliteit van de gebouwen in Oostenrijk is nauwelijks ontwikkeld.
-
Het schoonmaakniveau in Oostenrijk is voorbeeld voor Nederland.