P.2
O3 mei 04 11:42
Mien RuijsparkS! 2343 MZ Oegstgeest
T 071 - 51 50 571 F 084-22 37 748 E w.brusseeiïï'brussee.org
ADVOCATUUR Rechtbank Assen Sector Bestuursrecht Postbus 30009 9400 RA ASSEN Tevens per fax: 0592 - 339 338 Datum
3 mei 2004
Kenmerk
BA. 04.063
Uw kenmerk
—
Onderwerp
Kevenaar/Gemeente Emmen, 2004.015-007-br
BEROEPSCHRIFT Geacht College, Hierbij stel ik namens cliënte, mevrouw A.M.L. Kevenaar, wonende te Ernmen, beroep in tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen van 8 april 2004, verzonden op 13 april 2004, rnet kenmerk 04.09326 (Prod. 1), voorzover het besluit een beslissing op het bezwaarschrift van cliënte van 10 september 2001 inhoudt. Ik verzoek u mij een termijn te verlenen voor het indienen van de gronden. Voor de goede orde merk ik op dat vandaag tevens bezwaar is gemaakt tegen bovenstaand besluit voorzover het de beëindiging per 9 mei 2004 van de tijdelijke vervoersvoorziening betreft. Bovendien is vandaag bij de Voorzieningenrechter van uw rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met als doel het bestreden besluit hangende beroep en bezwaar te schorsen.
W. Brussee Advocaat
Aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat op grond van de tjeroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitgekeerd
Mien Ruijspark 51 2343 MZ Oegstgeest T 071 - 51 50 571 F 084 - 22 37 748
BRUSSEE
E
[email protected]
ADVOCATUUR Rechtbank Assen T.a.v. de Voorzieningenrechter Sector Bestuursrecht Postbus 30009 9400 RA ASSEN
3 mei 2004 Kenmerk
Tevens
Perfax: °592 ~339338
BA.04.065
Uw kenmerk
onderwerp
«evenaar/Gemeente Emmen, 2004.015-009-vovo
VERZOEK OM VOORLOPIGE VOORZIENING Geachte President, Heden heb ik namens cliënte, mevrouw A.M.L. Kevenaar, wonende te Emmen, rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen van 8 april 2004, verzonden op 13 april 2004, met kenmerk 04.09326 (Prod. 1). De rechtsmiddelen betreffen het instellen van beroep (Prod. 2) voorzover het besluit een beslissing op het bezwaarschrift van cliënte van 10 september 2001 inhoudt, en het maken van bezwaar (Prod. 3) voorzover het bestreden besluit de beëindiging per 9 mei 2004 van de tijdelijke vervoersvoorziening betreft. Cliënte wil u verzoeken het bestreden besluit hangende bezwaar en beroep te schorsen. Zonder schorsing zal haar 11-jarige, (zeer) hoogbegaafde zoon Anand per 9 mei 2004 verstoken blijven van voor hem adequaat onderwijs. Dit adequate onderwijs verkrijgt Anand sinds augustus 2001 van de Internationale School te Eerde. De scholen in Emmen zijn niet toegerust om Anand het onderwijs te geven dat voor hem passend is.
FEITEN 1
Partijen hebben inmiddels al een hele historie samen. De rechtbank Assen en zijn Voorzieningenrechter hebben zich reeds diverse keren over het geschil mogen buigen.
Aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat op grond van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitgekeerd
2. Op 25 maart 2003 (Prod. 4) leek er een belangrijke stap gezet te zijn in het geschil. Op die datum deed de rechtbank uitspraak in de door cliënte aangespannen beroepsprocedure naar aanleiding van de weigering van de gemeente vervoerskosten naarde Internationale School te Eerde te vergoeden. 3.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op een nieuw besluit te nemen. Bij het nemen van een nieuw besluit dient de gemeente rekening te houden met het feit dat zij naar het oordeel van de rechtbank "nader onderzoek (had) behoren te verrichten naar de vraag of daadwerkelijk de door de deskundigen noodzakelijk geachte begeleiding van Anand op "De Stoeke" reeds voorhanden is."
4.
Na de uitspraak heeft het maanden geduurd voordat de gemeente ertoe overging om uitvoering te geven aan de uitspraak. Bij brief van 27 juni 2003 (Prod. 5) laat de gemeente aan mr. De Bruin, de voormalig gemachtigde van cliënte, weten dat een externe organisatie zal worden ingeschakeld voor het nader onderzoek. Rond 1 september 2003 verwacht de gemeente de resultaten van het onderzoek te hebben ontvangen, aldus de brief van 27 juni 2003.
5.
Hangende het onderzoek verklaart de gemeente bereid te zijn om het vervoer van Anand naar de Internationale School te Eerde te verzorgen. Verwezen wordt naar de brief van de gemeente aan mr. De Bruin van 6 augustus 2003 (Prod. 6).
6.
De datum van 1 september 2003 gaat de gemeente niet halen. Bij brief van 26 augustus 2003 (Prod. 7) geeft de gemeente aan dat zij het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO) van de Katholieke Universiteit van Nijmegen bereid heeft gevonden in principe het onderzoek uit te voeren.
7.
Bij brief van 3 oktober 2003 (Prod. 8) laat de gemeente weten dat het CBO "is jngeschakeld" voor een onderzoek naar de mogelijkheden van basisschool De Stoeke om op adequate wijze onderwijs te geven aan hoogbegaafde leerlingen.
8.
De mededelingen van de gemeente van 26 augustus 2003 en 3 oktober 2003 bleken onjuist te zijn. In strijd met de berichtgeving van de gemeente bleek het CBO niet door de gemeente te zijn ingeschakeld. Cliënte werd dus misleid. Cliënte kwam hier achter na het leggen van contact met het CBO (dr. W. Peters). Zie bijvoorbeeld de brief van cliënte aan het CBO van 15 december 2003 (Prod. 9). Cliënte is hiertoe overgegaan omdat zij graag bereid was haar medewerking te verlenen en pro-actief wilde zijn, vooruitlopend op het door de gemeente aangekondigde door CBO met haar te voeren overleg.
9.
Het CBO laat echter keer op keer weten - zie bijvoorbeeld de brief van dr. Peters van 5 januari 2004 (Prod. 10) - geen opdracht te hebben ontvangen van de gemeente.
10. Cliënte gaat er in de tussentijd, in afwachting van de opdracht van de gemeente aan het CBO, toejaver het CBO van relevante informatie te voorzien. Omdat er al diverse rapporten liggen over de hoogbegaafdheid van Anand hoeft niet ook het CBO een dergelijk onderzoek te doen. Letterlijk schrijft de heer Peters aan cliënte: "Gezien de onderzoeken die al zijn gedaan is het de vraag of nieuw onderzoek nodig is. Wanneer u (liefst schriftelijke) rapportages van de diverse onderzoeken heeft, kunnen we misschien op basis daarvan een advies formuleren. Dat maakt het in ieder geval ook goedkoper, maar misschien ook minder belastend voor het kind zelf." 11. Cliënte overweegt om zejfhe^CBQ in te schakelen omdat de gemeente nog immer nalaat opdracht te verstrekken aan het CBO. Zij wil toekomstgericht bezig zijn met de onderwijsproblematiek van Anand en ziet in dat langer uitstel van het onderzoek nadelig is voor haar zoon. 12. Ondanks dat kennelijk nog geen formele opdracht is gegeven door de gemeente heeft de heer Peters van het CBO wel al regelmatig overleg met (de heer Lutterop van) de gemeente. De heer Lutterop heeft dit tijdens het overleg dat cliënte en ondergetekende op -j i
vrijdag 23 april 2004 met hem hebben gevoerd, erkend. Uit het dossier bij de gemeente
]j
blijkt - nota bene: cliënte heeft dit dossier ingezien maar mocht geen copieen maken - dat
'
de heer Peters de heer Lutterop onder andere informeert over het feit dat cliënte zich tot
O
hem heeft gewend met de vraag om onderzoek te verrichten en te adviseren. De gemeente weet dus dat cliënte bereid is medewerking te verlenen aan het onderzoek. 13. Zeer kort geleden is cliënte erachter gekomen dat de drie "partijen" (gemeente, CBO en cliënte zelf) onnodig op elkaar hebben zitten wachten. Dit bleek toen zij in april 2004 van haar voormalige gemachtigde mr. De Bruin afschriften kreeg van de brieven van de gemeente van 8 december 2003 (Prod. 11) en 6 februari 2004 (Prod. 12). In deze brieven - gericht aan mr. De Bruin - wordt gevraagd of cliënte bereid is haar medewerking te verlenen aan het onderzoek. Omdat mr. De Bruin heeft nagelaten - de redenen daarvoor zijn tot op heden onduidelijk gebleven - deze brieven aan cliënte door te zenden, bleef reactie aan de gemeente uit. Dat is uiteraard bijzonder spijtig; had cliënte tijdig kennis gekregen van de brieven dan had zij uiteraard in positieve zin gereageerd. Zij was immers zelf al in contact getreden met het CBO dus haar bereidverklaring om in overleg te treden met het CBO zou niet meer dan een formaliteit geweest zijn.
14 Helaas had ondergetekende - als nieuwe gemachtigde van cliënte - niet de mogelijkheid om de fouten van mr. De Bruin te herstellen. Ondergetekende was nog maar net door cliënte in de arm genomen of cliënte ontving via mr. De Bruin de brief van de gemeente van 8 april 2004 (Prod. 1) waarin de gemeente aangeeft dat, omdat reactie is uitgebleven, geconcludeerd wordt dat cliënte niet wil meewerken aan het CBO-onderzoek. Die conclusie is onjuist en dat weet de gemeente. Immers, het CBO onderhield regelmatig contact met de gemeente en uit die contacten was voor de gemeente kenbaar dat cliënte wel degelijk mee wilde werken aan het door de rechtbank op 25 maart 2003 (Prod. 4) opgedragen onderzoek. Sterker nog, cliënte was het CBO reeds medewerking aan het verlenen in afwachting van het onderzoek en ook daarvan was de gemeente op de hoogte. 15. Er moet dus geconstateerd worden dat zowel cliënte als het CBO als de gemeente het onderzoek wilden starten maar dat door miscommunicatie vertraging is opgelopen in het daadwerkelijk in gang zetten van het onderzoek. Daarvan mag cliënte en meer in het bijzonder haar zoon Anand niet de dupe worden. 16. Op vrijdag 23 april hebben cliënte en ondergetekende bij de gemeente Emmen overleg gevoerd met ambtenaren Lutterop en Ahlers. De opstelling van de heren Lutterop en Ahlers was zeer teleurstellend. Ondanks dat ondergetekende heel duidelijk over de telefoon aan zowel het hoofd van de Afdeling Onderwijs, de heer Groen, als de heer Ahlers had aangegeven dat cliënte en ondergetekende over het snel weer in gang zetten van het CBO-onderzoek wilden praten, wilden de ambtenaren tijdens het overleg niet op dit onderzoek ingaan. Cliënte en ondergetekende kregen slechts te horen dat een schriftelijk verzoek kon worden ingediend om dit onderzoek weer te heropenen. Namens cliënte heeft ondergetekende daarop geantwoord dat dat ook wel mondeling of schriftelijk gemeld had kunnen worden; dat zou cliënte bovendien de reiskosten van ondergetekende van Oegstgeest naar Emmen en terug hebben bespaard. Cliënte en ondergetekende zijn met een buitengewoon onbevredigend gevoel bij de gemeente vertrokken. 17. Op maandag 26 april 2004 (Prod. 13) heeft ondergetekende namens cliënte aan de gemeente een reactie gegeven naar aanleiding van het overleg van vrijdag 23 april en heeft hij het reeds op vrijdag 23 april mondeling gedane verzoek tot heropening van het CBO-onderzoek schriftelijk herhaald. Er is de gemeente om een zeer spoedige reactie gevraagd - uiterlijk 29 april 2004 - vanwege het aangekondigde beëindigen van de vervoersvoorziening per 9 mei 2004.
18. Op 29 april 2004 ontvangt ondergetekende een brief van de gemeente, gedateerd 27 april 2004 (Proct. 14). De gemeente laat weten niet op korte termijn inhoudelijk een standpunt te kunnen innemen. De gemeente zal haar best doen om de brief van 26 april 2004 binnen de daarvoor gestelde termijn te behandelen. Die termijn bedraagt 8 weken, aldus de ontvangstbevestiging van de gemeente van 29 april 2004 (Prod. 15). 19. Uit de schriftelijke reactie van de gemeente blijkt dus niet dat de gemeente rekening zal houden met het feit dat Anand vanaf 9 mei 2004 verstoken zal blijven van adequaat onderwijs. De gemeente hanteert kennelijk simpelweg een reactieterrnijn van 8 weken zonder in te (willen) zien dat 9 mei 2004 - een door de gemeente zelf ingestelde einddatum - voor de continuïteit van de schoolgang van Anand allesbepalend is. 20. Na ontvangst op 29 april 2004 van de brief van de gemeente gedateerd 27 april 2004 heeft ondergetekende getracht telefonisch contact op te nemen met de wethouder van onderwijs van de gemeente Emmen. De secretaresse van de wethouder liet weten dat de ^wethouder niet met ondergetekende wilde spreken. Begin van de volgende week (week 19) zal hij contact opnemen, aldus de secretaresse. 21. In de tussentijd komt 9 mei 2004 steeds dichterbij. Zonder inhoudelijke reactie van de gemeente op de brief van 26 april 2004 moet cliënte ervan uitgaan dat haar zoon op 9 mei 2004 geen adequaat onderwijs meer zal volgen en thuis komt te zitten. Dat zou zeer schadelijk zijn voor Anand, zowel voor zijn gezondheid als zijn onderwijsontwikkeling. Cliënte ziet zich daarom genoodzaakt een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen met het doel het bestreden besluit te schorsen zodat de schoolgang van Anand naar de Internationale School te Eerde gegarandeerd blijft hangende het onderzoek zoals dat op 25 maart 2003 door de rechtbank is opgedragen. 22. Voor de goede orde merkt cliënte op dat zijzelf zowel fysiek als financieel niet in staat is zorg te dragen voor het dagelijkse vervoer van Anand van Emmen naar Eerde en terug (112 km x 2 ('s ochtends en 's middags) = 224 km). Cliënte is 100% afgekeurd en moet rondkomen van een WAO-uitkering. GRONDEN 23. De gronden voor het verzoek om voorlopige voorziening staan voor een groot deel reeds verwoord in de brief aan de gemeente van 26 april 2004 (Prod. 13). Cliënte verzoekt dan ook die brief hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Kort gezegd komen de gronden op het volgende neer.
-5 -
Opgewekt vertrouwen 24. Uit de contacten met de gemeente na het verschijnen van de brief van 8 april 2004 (Prod. 1) mocht cliënte erop vertrouwen dat alsnog inhoudelijk over het te starten CBOonderzoek kon worden gesproken. Op maandag 19 april heeft ondergetekende telefonisch overleg gevoerd met de heer Groen, hoofd van de Afdeling Onderwijs. Daarin gaf ondergetekende aan zowel het starten van het CBO-onderzoek als het verzoek om schadevergoeding te willen bespreken. De heer Groen deelde mede dat cliënte ten aanzien van schadevergoeding niet veel moest verwachten. Daarentegen gaf hij aan dat er meer ruimte zal zijn voor het behandelen van het schadeverzoek als over het CBOonderzoek afspraken gemaakt konden worden. Met name uit deze mededeling van de heer Groen mocht cliënte opmaken dat op vrijdag 23 april daadwerkelijk inhoudelijk over het te starten CBO-onderzoek gesproken zou worden. 25. Verder wordt verwezen naar de fax van ondergetekende aan de heer Ahlers van 16 april 2004 (Prod. 16). In die fax bevestigt ondergetekende de met de heer Ahlers telefonisch gemaakte afspraken. Letterlijk staat in de brief geschreven dat de afspraak wordt bevestigd: "dat cliënte, mevrouw Kevenaar, en ik vrijdag 23 april om 11.00 uur in Emmen overleg met u zullen voeren met de intentie een oplossing te bereiken (dan wel in gang te zetten) voor zowel het uit te voeren onderzoek naar adequaat onderwijs voor cliëntes zoon Anand als de kwestie inzake schadevergoeding." 26. De intenties voor het overleg zijn niet door de gemeente weersproken. Was dit wel het geval geweest dan waren cliënte en ondergetekende niet bij de dienst in Emmen verschenen. Nu waren cliënte en ondergetekende volledig voorbereid op een gesprek om het CBO-onderzoek daadwerkelijk te laten starten zodat snel helderheid ontstaat voor de onderwijssituatie van Anand, de zoon van cliënte. 27. Ook de brief van 16 april (Prod. 17) aan de Commissie van advies voor de bezwaarschriften - die de heer Ahlers in afschrift heeft ontvangen - heeft er bij de gemeente niet toe geleid om de inhoud van het overleg te wijzigen. In die brief wordt de met mevrouw Mulder-Muller gemaakte afspraak bevestigd dat'de hoorzitting in de bezwaarprocedure tot een nader te bepalen moment zal worden aangehouden: "met name omdat partijen in overleg zullen treden over een (integrale) oplossing. Inmiddels is een datum voor het overleg gepland en wel vrijdag 23 april om 11.00 uur."
28 Gezien de inhoud van de telefoongesprekken en de daarin verwoorde afspraken die bovendien op schrift zijn gesteld, mochten cliënte en ondergetekende ervan uitgaan dat met de medewerkers inhoudelijk en toekomstgericht over het CBO-onderzoek (en de schadevergoeding) gesproken zou worden. Cliënte en ondergetekende kwamen echter Jjedrogen uit; het onderzoek bleek onbespreekbaar, er werd slechts verteld dat een brief gestuurd kon worden ter heropening van het onderzoek. Deze handelwijze getuigt van onbehoorlijk bestuur. Medewerking cliënte 29. Onverminderd het bovenstaande merkt cliënte op dat het haar verbaasd heeft dat de gemeente haar om medewerking heeft gevraagd. De zogenaamde NIP-code (Prod. 18) i
die op de opdracht aan het CBO van toepassing is, bepaalt dat het de psycholoog (CBO)
*
is die op grond van artikell III.2.3.1 toestemming behoeft, niet de gemeente. Uit de contacten tussen CBO en cliënte is meer dan duidelijk dat over toestemming harerzijds geen twijfel bestond. 30. Overigens had de gemeente het door de rechtbank opgedragen onderzoek allang al zonder medewerking van cliënte kunnen (laten) verrichten. De rechtbank spreekt in de uitspraak van 25 maart 2003 (Prod. 4) immers over onderzoek naar de vraag (blz. 6) "of daadwerkelijk de door de deskundigen noodzakelijk geachte begeleiding van Anand op "De Stoeke" reeds voorhanden is.". Dit betreft dus een onderzoek naar de school en niet naar Anand. Voor een onderzoek naar de school is geen medewerking van cliënte vereist.
31. Uit de brieven van 27 juni 2003 (Prod. 5), 26 augustus 2003 (Prod 7), en 3 oktober 2003 (Prod. 8) blijkt overigens dat ook de gemeente niet Anand maar basisschool "De Stoeke" als object van onderzoek zag. Volgens de gemeente is het CBO ingeschakeld voor een onderzoek naar de mogelijkheden van basisschool de Stoeke om op adequate wijze onderwijs te geven aan hoogbegaafde leerlingen. 32. Zou de gemeente zich echter op goede gronden - die er volgens cliënte niet zijn - op het standpunt stellen dat ook Anand onderzocht moet worden, dan moet vastgesteld worden dat dergelijke onderzoeken al diverse keren hebben plaatsgevonden. Uit de vele rapporten wordt met name verwezen naar de volgende; in deze rapporten stellen de deskundigen vast dat (een terugkeer naar) het reguliere onderwijs - zoals dat verzorgd wordt aan "De Stoeke" - geen optie meer is:
A. Psycholoog drs. C.A. van Buuren-Overvoorde van 27 oktober 2000 (Prod. 19); zij verklaart dat het haars inziens "niet mogelijk (is) om hem naar het reguliere onderwijs te laten gaan omdat men daar onvoldoende mogelijkheden en tijd heeft om Aschwin (later: Anand, WBR) te begeleiden op een manier die goed voor hem is."; B. Psycholoog Prof. Dr. P. Span van 26 november 2001 (Prod. 20); hij verklaart dat uit het psychodiagnostisch onderzoek is gebleken dat "continuering van zijn huidige school (= Internationale School te Eerde, WBR) en een individuele psychotherapie geïndiceerd zijn."; C. Psychiater H.W.H, van Andel en zorgcoordinator C. Meertens van 12 februari 2003 (Prod. 21); in punt 7 van hun brief schrijven zij letterlijk het volgende: "De terugkeer naar regulier onderwijs achten wij uitgesloten". 33. Dr. W. Peters van het CBO liet eerder al aan cliënte weten dat het CBO niet ook zelf nog onderzoek hoeft te doen naar Anand omdat er al diverse rapporten liggen (zie punt 32). Letterlijk schrijft de heer Peters aan cliënte: "Gezien de onderzoeken die al zijn gedaan is het de vraag of nieuw onderzoek nodig is. Wanneer u (liefst schriftelijke) rapportages van de diverse onderzoeken heeft, kunnen we misschien op basis daarvan een advies formuleren. Dat maakt het in ieder geval ook goedkoper, maar misschien ook minder belastend voor het kind zelf." De hier bedoelde rapportages heeft cliënte op 12 februari 2004 aan het CBO gestuurd. De envelop is dicht gebleven in afwachting van de opdracht van de gemeente die helaas is uitgebleven. 34. Voor de goede orde wijst cliënte nog op verklaringen van de deskundigen Drent en Janson. Zowel in de uitspraak van de rechtbank van 25 maart 2003 (Prod. 4) als uw uitspraak van 11 maart 2004 (Prod. 22) wordt aangegeven dat tegen het volgen van onderwijs door Anand op een reguliere basisschool blijkens deskundigen Drent en Janson geen overwegende bezwaren bestaan mist daarbij wordt voldaan aan de door hen genoemde randvoorwaarden. Deze overweging is onjuist. De deskundigen Drent en Janson hebben namelijk geen uitspraken gedaan over de geschiktheid van het reguliere ö
onderwijs voor Anand.
35. Mevrouw Drent heeft zich in haar brief van 17 januari 2001 (Prod. 23) aan de heer Jeuring van de gemeente Emmen uitgelaten over de particuliere school "De Zonnedans". Het betreft een niet reguliere basisschool. De Zonnedans (9 leerlingen) bood Anand destijds veel individuele begeleiding hetgeen Anand ten goede kwam. Letterlijk schrijft mevrouw Drent:
"Verder is mijn indruk dat op de Zonnedans de mogelijkheid is tot een individuele begeleiding, die op een gewone basisschool in ieder geval niet in dezelfde mate geboden kan worden." Mevrouw Drent geeft in dit citaat terecht het verschil aan tussen De Zonnedans en een gewone basisschool. De conclusie van de rechtbank dat mevrouw Drent geen bezwaren heeft tegen het volgen van Anand van onderwijs op een reguliere basisschool, kan dan ook niet gestoeld worden op de brief van 17 januari 2001. Uit die brief dient eerder het tegenovergestelde geconcludeerd te worden. Cliënte verwijst in dit kader voorts naar de brief van mevrouw Drent van 10 juni 2003 (Prod. 24). Daarin schrijft mevrouw Drent dat zij in het rapport van 17 januari 2001 (Prod. 23): "geen uitspraak (heeft) gedaan over de geschiktheid van het reguliere onderwijs voor Aschwin (later: Anand, WBR), omdat dit niet de vraag was die de gemeente mij heeft gesteld." Zou de hier bedoelde vraag wél aan deze deskundige gesteld zijn, dan is zeer waarschijnlijk - mede gelet op de inhoud van de brief van 17 januari 2001 - dat zij in dezelfde zin geantwoord zou hebben als de deskundigen genoemd in punt 32 hierboven. 36. Ook de heer Janson heeft zich niet uitgelaten over de geschiktheid van het regulier onderwijs voor Anand. In zijn brief van 19 maart 2004 {Prod. 25) schrijft hij dat zijn bemoeienis niet gericht was "op de vraag of regulier dan wel speciaal onderwijs was geïndiceerd." Bovendien geeft hij aan niet bevoegd te zijn tot het doen van psychodiagnostisch onderzoek, hetgeen voor een formele indicatiestelling op grond van kindfactoren noodzakelijk is. Zou de vraag over de geschiktheid wél aan de heer Janson gesteld zijn en zou hij bevoegd zijn geweest deze te beantwoorden, dan is zeer waarschijnlijk dat hij in dezelfde zin geantwoord zouden hebben als de deskundigen genoemd in punt 32 hierboven. 37. Dat de vraag naar de geschiktheid van het reguliere onderwijs niet is gesteld, is overigens in strijd met hetgeen tussen partijen is overeengekomen op de zitting bij uw Voorzieningenrechter van 28 november 2000. In uw uitspraak van 16 december 2000 (Prod. 26) staat hierover het volgende vermeld (blz. 4): "Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat aan een onafhankelijke deskundige zal worden verzocht de vraag te beantwoorden of Aschwin (later: Anand, WBR) al dan niet geschikt is voor het reguliere onderwijs."
9 -
Dat aan de deskundigen Drent en Janson ten onrechte niet de hier bedoelde vraag is voorgelegd, mag niet ten nadele van Anand worden uitgelegd in die zin dat geoordeeld wordt dat het reguliere onderwijs in beginsel wél geschikt is. De verklaringen van de andere drie deskundigen (zie punt 32) geven het bewijs van het tegendeel. Belang van het kind 38. Cliënte wil nadrukkelijk uw aandacht vragen voor de belangen van Anand. Bij gebrek aan goed onderwijs en een juiste begeleiding ondervindt Anand (gezondheids)problemen en lijdt hij schade. Zie in dit kader ook de overwegingen van de rechtbank op blz. 6 van de uitspraak van 25 maart 2003 (Prod. 4). De rechter wijst daar bovendien uitdrukkelijk op het feit dat ook de gemeente van mening is dat de aanwezigheid van de begeleiding voor de gezondheid van Anand cruciaal is te achten. 39. Verder wijst cliënte nog op uw eigen uitspraak van 20 augustus 2003 (Prod. 27). Op blz. 2 van die uitspraak wordt overwogen dat de gemeente bij de te nemen beslissing op bezwaar, "gelet op het ex-nunc karakter van die beslissing, mede de gevolgen (zal) dienen te betrekken van een eventuele wisseling van school in het lopende schooljaar." Indien het besluit tot het beëindigen van de vervoersvoorziening per 9 mei 2004 niet wordt geschorst, zal Anand in het lopende schooljaar 2003-2004 van school moeten wisselen en dat zal naar verwachting ernstige gevolgen voor hem hebben. 40. Dat de gemeente de belangen van Anand prioriteit had moeten geven, blijkt ook uit het Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 20 november 1989, Trb. 1990, 46 en 1990, 170). Artikel 3 lid 1 luidt als volgt: "Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging." Cliënte wil u verzoeken om de gemeente te wijzen op haar verantwoordelijkheden die zij jegens Anand in acht heeft te nemen.
-10-
CONCLUSIE Gelet op het bovenstaande verzoekt cliënte u: het bestreden besluit te schorsen; indien het niet mogelijk is om vóór 9 mei 2004 een zitting te houden en uitspraak te doen: het bestreden besluit voorafgaand aan de zitting te schorsen totdat uitspraak is gedaan; de gemeente op te dragen op zeer korte termijn doch uiterlijk binnen twee weken na de uitspraak in overleg met cliënte het door de rechtbank opgedragen onderzoek in gang te zetten dan wel zelf in het te verrichten onderzoek te voorzien door het CBO als deskundige aan te wijzen en deze het onderzoek te laten verrichten; de gemeente op te dragen de vervoersvoorziening naar de Internationale School te Eerde hangende het onderzoek te continueren, en de gemeente te veroordelen in de proceskosten. Hoogachtend,
W. Brussee Advocaat