KAAPSTAD BRUSSEL WOORDE EN FOTO’S: VEERLE DEVOS
Ná drie weken in Kaapstad vraagt POMP mij een bird’s-eye artikel over de stad te schrijven. Aangezien mij vele gelijkenissen opvallen tussen Kaapstad en mijn thuisstad Brussel, springt mijn verslag van de ene naar de andere stad, en terug. Wat volgt zijn bedenkingen bij twee steden in transitie.
I
k reis naar Kaapstad wanneer Jacob Zuma op bezoek is in Groot-Brittanië. In Europa staan de kranten vol geamuseerde tot verontwaardigde commentaren op de veelwijverij van de Zoeloeman, zijn bastaardkinderen, zijn onverantwoorde uitspraken over douchen als bescherming tegen aids, de corruptieschandalen die hem achtervolgen, etc. In diezelfde pers zijn er helaas weinig degelijke analyses te vinden over de evolutie van post-apartheid Zuid-Afrika. In hun commentaren tonen journalisten zich neerbuigend, niet alleen tegenover de president maar ook tegenover het hele Zuid-Afrikaanse volk. Wat ze schrijven, komt soms dicht bij racisme. “Hoe kan zo’n corrupte, oversekste stamleider in luipaardvel een land leiden?” Daarbij vergeten Europeanen gemakshalve de corruptie- en seksschandalen die sommige van hun eigen leiders omgeven. Met voorsprong het beste voorbeeld daarvan is de voormalige charmezanger Silvio Berlusconi, die nu premier is van Italië with a little help from his mafia friends. Verder zijn er de maîtresses die sommige Europese leiders er op nahouden en de reactionaire uitspraken van de paus over condoomgebruik en aids. Toch verschijnen er in Europa zelden serieuze
74
75
artikels over Zuid-Afrika. Het is pas in Kaapstad dat ik mij daar ten volle van bewust word. Niets is wat het lijkt, en ik betrap mijzelf erop dat ik zelf ook met oogkleppen op naar Zuid-Afrika kijk. In die drie weken dat ik in de Kaap ben, spreek ik met uiteenlopende mensen – van Afrikaners over Zoeloes en Xhosas, over Cape Malay en Britten, met lokale designers, ondernemers, beenhouwers, fotografen, journalisten, horecamensen, met inwijkelingen uit Somalië, Kongo, Ghana, etc. Ik proef wijn in Franschhoek, doe een strandwandeling in Paternoster, ‘braai’ in Gugulethu, word bijna weggeblazen door de wind op Kaap de Goede Hoop, kijk naar de kreeftenvangst, praat met inwoners van townships, bezoek jonge kunstenaars in Woodstock en zwem ongerust rondjes in de oceaan. Enfin, het nogal eenvoudige plaatje dat ik heb over Zuid-Afrika wordt door alle
76
gesprekken en ervaringen danig genuanceerd. De Kaap blijkt uit vele verschillende laagjes te bestaan. Een taal moet leven In Kaapstad kom ik voor het eerst actief met de Afrikaanse taal in contact. Verbazend veel mensen spreken het, en niet alleen de blanken, zoals ik dacht. Aangezien mijn moedertaal het Vlaams is, een variant van het Nederlands, kan ik Afrikaans vrij goed verstaan. Ik vind het een “lekkere” taal zoals Afrikaanssprekenden dat zeggen, maar ik moet ook vaak lachen omdat Afrikaners de neiging hebben – zoals de Fransen – woorden uit andere talen te vertalen. Dat leidt tot grappige nieuwe woorden, vaak letterlijke vertalingen. Wij in het noorden van België, waar Vlaams wordt gesproken, doen dat niet: wij nemen vreemde woorden gewoon over. Vroeger was dat vooral uit het Frans, nu meer
uit het Engels. Wij noemen dat “leenwoorden”. Niet zo in het Afrikaans: een computer heet een “rekenaar”, geen e-mail wordt verstuurd, maar wel een “e-pos”, een pyjama is een “slaapbroek”. Grappig vind ik “vrijschut” voor freelance, en “melkskommel” voor milkshake. “De taalcommissie is erger dan de kerk,” zegt iemand mij. “Die organiseren zelfs wedstrijden voor de mooiste Afrikaanse alternatieven voor Engelse woorden.” Ik leer ook dat er verschillende varianten van het Afrikaans bestaan, naargelang van de huidskleur van de spreker. Lunga, die opgroeide in Gugulethu en die als designer aan de slag is bij Sixth District Creative Agency in Woodstock, vertelt dat hij absoluut niet houdt van blank Afrikaans, zelfs al spreekt hij het vloeiend. “I hate Afrikaans because it was the language of apartheid.” Hij noemt het Afrikaans dat hij spreekt “Fanakalo”: een variant op de blanke versie. Hij legt mij uit dat het een soort van pidgin is met Zoeloe, Engels en Afrikaans erin. Ik raak geïntrigeerd door de Afrikaanse taal en spreek af met Christine Wessels, radiojournaliste voor het nationaal Afrikaans radiostation. Zelf spreekt ze ‘Algemeen Beschaafd Afrikaans’. “Dat is anders dan het platte Afrikaans, dat verweven is met slang en met vele andere soorten Afrikaans. Er is niet één Afrikaans, het zijn er vele. Dat blijft best zo ook want onze taal kan alleen blijven bestaan indien iedereen zijn eigen variatie kan blijven spreken. De taal vastleggen zou het stomste zijn dat we kunnen doen. Een taal moet leven!” Oude Belg sterft uit in Brussel Ik verneem echter dat men over Afrikaans zegt dat het geen toekomst heeft, en dat veel jongeren die carrière willen maken liever Engels spreken omdat dat nu eenmaal de lingua franca van de wereld is. Veel Afrikaanse scholen zijn dan ook overgeschakeld naar het Engels. Het doet mij denken aan de taalsituatie in Brussel, ooit een Vlaamse stad (‘Broekzele’ genaamd), die in de loop der eeuwen verfranste. Door
inwijking van Fransen, door de passage van Napoleon begin negentiende eeuw, doordat de elites verfransten omdat het de taal was van de macht en vervolgens doordat het gewone volk Frans leerde om sociaal-economische promotie te maken, werd Brussel in de tweede helft van de twintigste eeuw een nagenoeg volledig Franstalige stad. Een taal kan op die manier snel verdwijnen: de Vlaamstaligen zijn in Brussel ondertussen een zeer kleine minderheid geworden (minder dan 10procent). Maar ook het Frans is vandaag niet meer alomtegenwoordig. Vandaag zijn er in Brussel weliswaar twee officiële talen (Frans en Nederlands), maar op de tram hoor je Engels, Arabisch, Spaans, Duits, Engels, Chinees, Lingala, Pools, Turks, Portugees, Hindi en tal van andere uitheemse talen. Geen wonder: er wonen 170 verschillende nationaliteiten in Brussel, en zij brengen hun eigen taal mee. Volgens de nieuwste bevolkingscijfers heeft niet meer dan 32 procent van de Brusselaars nog Belgische wortels. Toen deze cijfers bekend werden, kopten de Belgische kranten: “Oude Belg sterft uit”, daarmee verwijzend naar het woeste volk dat Julius Caesar volgens de legende als ‘de dappersten aller Galliërs’ zou hebben geprezen, (maar eigenlijk bedoelde de brave man dat de Belgae de grofste, meest onderontwikkelde barbaren waren die hij van zijn leven was tegengekomen). Wat er ook van zij: de wereld komt samen in Brussel. Er zijn grote gemeenschappen van Fransen, Marokkanen, Turken, Afrikanen, Portugezen, Aziaten, Oost-Europeanen, etc. De hoofdstad van Europa trekt mensen van overal aan. Dat maakt dat geen enkele taal meer door allen wordt gesproken. Sommige gemeenschappen, zoals de Turkse en Marokkaanse, zijn zelfs zo groot en goed georganiseerd dat ze in feite niets anders dan hun eigen taal nodig hebben om in Brussel te overleven, al beheersen ze in de praktijk wel min of meer het Frans. Door zijn erg gemixte, kosmopolitische bevolking én doordat het de
77
politieke hoofdstad is van Europa, is Brussel met zijn slechts 1,2 miljoen inwoners dan ook een kleine wereldstad. Het Frans wordt in Brussel doorspekt met woorden uit andere talen, en voorzien van eigen klemtonen en accenten. Marokkaans Frans klinkt anders dan Vlaams Frans, dan het Frans dat de vele ‘Eurocraten’ (Europese ambtenaren) praten, Congolees Frans of Parijs Frans. In Brussel gaat het Frans stilaan de weg op van het Engels, dat wereldwijd ondertussen voor het merendeel van de sprekers een tweede (in plaats van een moedertaal) is – dat aangepast wordt door de gebruikers. Zo ontstaan dus nieuwe varianten van bestaande talen, en misschien zelfs een nieuwe mengtaal. Overigens had Brussel al zijn eigen mengtaal, stammend uit de tijd waarin de stad overging van een Vlaamse naar een Franstalige stad: het Brussels. Dat is een curieuze mix van Frans en Nederlands, met veel sappige scheldwoorden (“skieve lavabo” is er slechts één van). De bekendste gebruiker ervan is de in Jazzmiddens wereldberoemde mondharmonica spelende Brusselaar, Toots Thielemans. Maar deze taal is nu bijna uitgestorven omdat de gebruikers ervan òòk bijna zijn uitgestorven – alleen oude Brusselaars spreken het nog. Nu echter komt er in het hedendaagse, multiculturele en kosmopolitische Brussel stilaan een andere mengtaal voor in de plaats. Aangezien de bevolkingssamenstelling van Brussel de laatste decennia danig is veranderd, gaan we naar een nieuw patois dat samengesteld wordt met componenten uit de belangrijkste talen die in Brussel worden gesproken. Benieuwd wat dat gaat worden. De taal van apartheid Een even belangrijke evolutie als in Brussel is in Kaapstad aan de gang, zo vermoed ik: volgens een volkstelling uit 2001 telde Kaapstad 2,9 miljoen inwoners, waarvan 48,1 procent ‘coloured’, 31,7 procent zwart, 18,8 procent blank en 1,4 procent Indisch. Nu bijna tien
78
jaar later moet dat een nog veel meer gemixt plaatje opleveren (maar recentere cijfers ontbreken). Afrikaans wordt officieel door 41,4 procent van de bewoners gesproken, naast Xhosa en Engels, en tal van andere talen. Ik sta ervan versteld dat in Zuid-Afrika maar liefst elf officiële talen worden gesproken (en nog veel meer niet officiële). Opvallend: in Woodstock en ‘townships’ zoals Mitchell’s Plain of Kayelitsha die ik bezoek, spreken zo goed als alle mensen hun eigen variant van het Afrikaans. De inwijkelingen spreken de taal dan weer vaak niet, maar degenen die al een tijd in Zuid-Afrika verblijven leren het op den duur toch op straat. Afrikaans is immers de taal van het dagelijks leven. Toch kan ook deze taal verdwijnen, zoals het in Brussel ging met het Vlaams en het Brussels. Dit niet alleen doordat Engels momenteel de lingua franca van Zuid-Afrika is, én doordat het Afrikaans als “de taal van apartheid” een serieus imagoprobleem heeft, maar ook doordat nieuwe migranten vaak geen Afrikaans verstaan omdat ze uit Frans- of Engelstalige Afrikaanse landen komen. Zo ontmoet ik mensen in ‘townships’ die vlot drie of vier talen spreken, maar Afrikaans is daar geen van; Engels wel. Zegt radiojournaliste Christine Wessels: “Zuid-Afrika is omgeven door Afrika en alle mensen die de miserie in hun eigen land ontvluchten, belanden hier. Zo zijn er 400 000 Somaliërs, en die spreken geen Afrikaans maar Somalisch en Arabisch.” Haarkapper Joe die ik in Khayelitsha ontmoet, is net zoals de meeste van zijn collega’s afkomstig uit Ghana. Geen van hen spreekt Afrikaans, wel Engels. “Onder mekaar spreken we Twi, een taal die we allemaal verstaan, zelfs al zijn we allen afkomstig van verschillende stammen. En om ons in Kaapstad verstaanbaar te maken, gebruiken we het Engels. Afrikaans hebben we niet nodig.” Het zijn de mensen die een taal spreken, die de taal levend houden. Zuid-Afrika is fantastisch met zijn elf officiële talen, en hopelijk blijft het Afrikaans er één van. Dat kan alleen als de mensen het blijven spreken. Ik moet denken
aan het organisch gegroeide Singlish dat in Singapore wordt gesproken: naast de vier officiële talen Maleis, Engels, Chinees en Tamil, is er ook het Singlish dat iedereen verstaat, maar dat weinig prestige heeft. Singlish is samengesteld uit Engels, Maleisisch, Cantonees, Tamil, Punjabi, Hokkien en nog een handvol andere talen – een ongelooflijke hutsepot dus, die overigens perfect de gemixte bevolking van Singapore weerspiegelt. Hoewel ze het Singlish ook perfect beheerst, verkiest de Singaporese elite echter Engels te spreken, en de overheid van haar kant moedigt de volksklassen aan om Engels te leren, gedreven als ze is om van Singapore als kleinste land van Zuidoost Azië ook het meest “moderne” te maken. Stilaan verdwijnt aldus de kennis van het Singlish, onvermijdelijk. Wij zijn kleurenblind Nog een gelijkenis tussen Brussel en Kaapstad: beide steden moeten een nieuw stadsnarratief zien te vinden, een nieuwe identiteit en een ‘groot verhaal’ die alle inwoners verenigt, waar iedereen zich kan in vinden. Zuid-Afrika heeft iets dat in die richting gaat: de regenboogmetafoor. Ik praat er met een paar mensen over, maar vreemd genoeg loopt niemand er echt voor warm. Fotograaf Yazzer Booley: “Die hele Regenboogstuff werd gelanceerd door Desmond Tutu en is populair geworden dankzij Nelson Mandela, maar het is uiteindelijk slechts marketing. Net zoals de verkiezingsslogans van Barack Obama de beste marketing campagne ooit was. Neen, waar het echt om gaat is dit: de mensen hebben genoeg van vroeger, niemand wil terug naar apartheid. We kiezen voor democratie en samenleven in plaats van de suprematie van de één over de ander. Zelfs al is democratie de moeilijkste weg. De zeer verschillende mensen van Zuid-Afrika zijn de grootste hulpbron die het land heeft. We zijn daar allemaal van doordrongen; het houdt ons tegen om tegen elkaar te vechten of een burgeroorlog te beginnen. We willen
er samen iets van maken omdat we weten dat het alternatief niet beter is. Dat is wat de regenboognatie écht is. Maar er staan nog veel schotten tussen de diverse groepen en sociale klassen in Zuid-Afrika.” De Belgische tv-journalist en schrijver, Karl Symons, die al meer dan 10 jaar in Kaapstad woont, vertelt: “De regenboog bestaat niet in politiek of economie, maar wel in cultuur en sport. Het racisme-issue is nog zeer levendig, maar in theater, dans en poëzie maakt de kleur niet uit. En in het voetbal ook niet – voor het eerst zien we in Kaapstad hoe de tribunes gemixt zijn: voetballiefhebbers van alle kleuren naast elkaar, even voetbalgek. Allemaal met de vuvuzela in de aanslag.” Liezel Strauss, een design journaliste die in Japan woont, vermoedt dat vlak na de afschaffing van apartheid de zwarte vrouwen die in blanke huishoudens werkten, mee hebben geholpen een raciale burgeroorlog te vermeden: “Zij werkten voor blanke families, en die kinderen werden ook hun kinderen, zij gingen van hen houden en er was wederzijds respect. Die vrouwen weerhielden hun mannen van agressie tegen blanken. Ondermeer zo is een burgeroorlog vermeden: de zwarte vrouwen susten hun mannen die woedend waren omwille van apartheid.” Volgens Liezel is er een gemeenschappelijke drang onder alle Zuid-Afrikanen om er samen iets goeds van te maken, en heeft racisme in dit land weinig aanhangers. “Zuid-Afrika is het enige land waar magazines met een zwarte op de cover hun oplage niet zien dalen bij de blanke lezers. Wij zijn niet xenofoob.” Integendeel: “wij zijn kleurenblind.” Het besef dat alleen een engagement om samen te leven een oplossing is, wint momenteel ook veld in Brussel, waar verschillende gemeenschappen eigenlijk naast elkaar in plaats van samen met elkaar leven, en waar een grote sociale en economische kloof bestaat tussen pakweg welstellende ‘Eurocraten’ en als crimineel gestigmatiseerde Marokkanen.
79
80
81
Brussel is nog lang niet kleurenblind: de Marokkaanse of zwarte bankdirecteurs, professors en managers zijn nog niet bepaald talrijk. In het hedendaagse Brussel gaat het er niet meer om of men Belg of ‘vreemdeling’ is. Het gaat erom dat men Brusselaar is, en een Brusselaar, dat is een bastaard: een mengras dat een beetje van alles in zich heeft. Zo is Brussel met zijn 170 verschillende nationaliteiten eigenlijk een regenboognatie op zichzelf aan het worden. Kalashnikov te koop De chauffeur zegt dat zodra we Mitchell’s Plain naderen, ik mijn handtas onder de autozetel moet verstoppen. Hij vertelt over de rellen in 2008: een uitbarsting van xenofobie onder zwarten. De rellen begonnen in Johannesburg maar kenden een domino-effect en dus was er ook geweld in verschillende
82
andere ‘townships’: autochtone zwarten die Somalische, Ethiopische, Ghanese en andere Afrikaanse inwijkelingen aanvielen. Volgens de taxichauffeur waren het geen rassenrellen maar sociaal-economische rellen. “De werkloosheid is uitzichtloos in de ‘townships’, en de nieuwelingen die arriveren pikken de jobs van anderen in. De Somaliërs bijvoorbeeld met hun kleine winkeltjes: velen daarvan werden tijdens de rellen geplunderd en afgebroken. De kleine zaakjes werden aangevallen.” Na deze rellen, die de regenboogkinderen hard met de voeten op de grond plaatsten, werd er gesproken van betere opleidingen en service, maar daar is nog steeds niets van in huis gekomen. In veel ‘townships’ proberen mensen dan maar zichzelf te organiseren. Ook in Brussel is er sprake van sociaaleconomische spanningen die soms tot rellen leiden. En dat gaat de komende jaren niet
verbeteren: het Nationaal Planbureau heeft becijferd dat binnen 15 jaar er in Brussel 100.000 à 150.000 mensen bijkomen. Dit door nataliteit: door de aanwezigheid van veel migranten ligt het geboortecijfer hoger dan in de rest van België. Maar ook door de toestroom van meer migranten, uit heel Europa en de wereld – Brussel is immers de centraal gelegen Europese hoofdstad. Migranten brengen hun eigen tegenstellingen mee zoals de Turken en de Koerden, hun mafia zoals de Albanezen en de Russen, hun drugoorlogen zoals de Congolezen, hun mensenhandel zoals de Oost-Europeanen. Brussel is de laatste tijd een paar keer opgeschrikt door een soort geweld dat zeer zeldzaam was in België maar nu helaas ‘ingeburgerd’ is geraakt: schietpartijen met Kalashnikovs en andere oorlogswapens die te koop zijn op de zwarte markt, afrekeningen op straat, een vrederechter en haar assistent die in het justitiepaleis werd neergeschoten door een Brusselse Iranees, etc. De criminaliteit speelt zich in Brussel niet af in de banlieues zoals dat het geval is in Parijs, maar in het centrum van de stad. Het probleem voor Brussel is niet dàt de bevolking toeneemt en dat er meer migranten komen (in een vergrijzend Europa is dat zelfs uitstekend nieuws), maar wel dat de overheid niet in staat is die demografische groei goed te begeleiden. Er zijn scholen nodig, huizen, transport, jobs en gezondheidszorg. Daarvan is nu al decennia lang onvoldoende, en niets wijst erop dat de overheid werkt aan een groot plan om deze uitdagingen adequaat aan te pakken (wat ze natuurlijk wel heeft, is een city marketing plan gericht op business en toerisme, maar dat zal niet veel bijdragen tot het welbevinden van het groeiende leger behoeftigen in de stad). Hoe in Kaapstad de overheid samenlevingsproblemen aanpakt, daar heb ik weinig zicht op. Wel verbaas ik mij erover hoe ondanks opgekropte frustraties na de decennialange apartheid, ondanks een grote kloof tussen rijk en arm, ondanks de nog zeer jonge democratie (zestien jaar!), Kaapstad
relatief veilig en vredevol is. Misschien dat de bestuurders van Brussel eens een werkbezoek moeten brengen aan hun collega’s in Kaapstad? Humor kan ons redden Brèf, Brussel lijkt op Kaapstad, en vice versa. Beide steden zijn een wonderlijke mix van van alles, en doen momenteel een moeilijke oefening in samenleven en verdraagzaamheid. Een mix van mensen, talen, voedsel, godsdiensten, culturen, stammen, tegenstellingen, littekens. De uitdaging is om daar iets constructiefs mee te doen, en het zijn niet de politici die dat voor mekaar gaan krijgen, maar wel de burgers. In Brussel en in Kaapstad, en in alle steden ter wereld die in meer of mindere mate multicultureel in transitie zijn. Het in het oog springende verschil dat ik zie tussen Kaapstad en Brussel, is dat Brussel het zonder cabaretier/komediant PDU en zijn alias Evita Bezuidenhout moet stellen/doen. Al tientallen jaren legt hij de op een humoristische wijze de gevoeligheden van de Zuid-Afrikaanse samenleving bloot. Misschien heeft zijn typische stoute en niemandsontziende humor wel méér bijgedragen tot harmonieus samenleven dan we kunnen vermoeden?
83