Ik geloof, geloof ik
Levensbeschouwelijk dossier Griftland college Bovenbouw
Mijn naam en klas:___________________________________
Bezinningsmomenten
In de godsdienstlessen stonden de afgelopen jaren verhalen centraal en de verschillende godsdiensten. Dit jaar gaat het anders. Willen we jullie de gelegenheid geven om na te denken over je eigen levens-beschouwing en om kennis te maken met die elkaar.
Levensbeschouwing betekent letterlijk het leven beschouwen. Je doet een stapje terug om het leven (en jouw plek daarin) te bezien. Je denkt na over levensvragen. Bijvoorbeeld: Waar gaat het in het leven eigenlijk om? Wie ben ik? Hoe zou ik willen zijn? Waar leef ik voor? Wat vind ik echt belangrijk in het leven? Hoe leef je met anderen op een goede manier samen? Is er ook meer dan alleen het zichtbare?
Voor echte levensbeschouwelijke vorming zijn momenten van bezinning van belang. Het is goed de tijd te nemen om over belangrijke levensvragen na te denken. Goede levensbeschouwelijke teksten met opvattingen en ervaringen om ‘over na te denken’ zijn behulpzaam bij bezinningsmomenten. Dat kunnen godsdienstige of filosofische teksten zijn, of ook liedteksten, gedichten, opinie-artikelen etc. Christenen bezinnen zich bijvoorbeeld door de bijbel te lezen. Door er over na te denken en er met anderen over te praten, vormen zij zich zo een christelijke levensbeschouwing.
Opdracht in het algemeen
In de lessen godsdienst gaan jullie zelf bezinningsmomenten verzorgen. Aan het begin van het jaar wordt bepaald welke lessen daarvoor gebruikt gaan worden. Deze lessen beginnen met een bezinningsmoment, voorbereid door een of twee van jullie. Voor dit bezinningsmoment zijn de eerste 10 minuten van de les gereserveerd.
In een bezinningsmoment staan levensvragen en levensthema’s centraal. Dit zijn de ‘diepere’ vragen en thema’s van het leven. Dat kan gaan over de aard van de mens, over verlangens, hoop, angst, verwondering, geloof, het kwaad, de dood, God, maar ook over maatschappelijke, filosofische, politieke of religieuze onderwerpen.
Om het thema goed in te leiden, zoek je een levensbeschouwelijke tekst. Dat kan zijn: een lied, een (kranten)artikel, een bijbelverhaal, een pagina uit een boek, een tekst uit een tv-programma of film. Probeer vooral zelf een tekst te vinden.
Vat de tekst in eigen woorden samen en geef aan wat jullie persoonlijk met het thema hebben. Waarom is deze tekst voor jullie zo belangrijk dat je het er met anderen over wilt hebben? Schrijf er twee levensvragen bij en één stelling. De hele klas krijgt deze samenvatting, de tekst met de levensvragen en de stelling op papier.
Als je aan de beurt bent, lees je met de klas (de tekst en) de samenvatting, waarna je het thema mondeling toelichten. In die inleiding vertel je over je motivatie voor dit thema en je opvattingen over de stelling en de vragen (als jullie van opvatting verschillen kun je dat ook aangeven). Hierover volgt na de inleiding een gesprek met de klas.
Toelichting bij ‘levensvragen’
Om vast te stellen of jouw stelling en vragen levensbeschouwelijk zijn, kan het volgend overzicht behulpzaam zijn:
We kunnen op verschillende niveaus over onszelf nadenken: Levensbeschouwelijke vragen hebben altijd betrekking op de bovenste drie niveaus! Niveau
Vraag
Toelichting Spirit Waartoe ben ik? Van welk groter geheel maak je deel uit? Identiteit Wie ben ik?
Hoe zie je je zelf? Overtuiging Waarom doe ik dat?
Waar geloof je in? Wat stuurt je? Vermogen Hoe kan ik wat ik doe? Welke vaardigheden/hulpbronnen heb je? Gedrag Wat doe ik?
Wat doe je? Welk (non)-verbaal gedrag
vertoon je? Omgeving Wat is de context?
Wat gebeurt er om je heen? Wat zijn de externe
(on)mogelijkheden? Waar? Wanneer? Met wie?
Het onderste niveau is dus de omgeving: je kijkt naar de situatie waar je je in bevindt (nu: een klaslokaal, met medeleerlingen, tijdens de godsdienstles). Op een hoger niveau hoger kijk je naar je eigen gedrag: wat doe je nu? Je huidige gedrag is een keuze uit alle mogelijkheden die je hebt: je hebt vele vermogens. Nadenken over je vermogens is daarom het volgende niveau. Het vierde niveau is overtuigingen: dit is waar je vanuit gaat in het leven. Misschien is jouw overtuiging wel ‘je moet alles uit het leven halen’, of ‘wat er ook gebeurt, je moet nooit afhankelijk worden van anderen’, of ‘anderen helpen is het grootste goed’ of….. Je identiteit gaat nog boven je overtuigingen uit: wie ben jij als mens? Zie je jezelf als één van de vele zoogdieren die moet zien te overleven? Als geliefd schepsel van God? Als mislukkeling? Als uniek? Als dertien in een dozijn? Bovenaan staat: spirit (dit niveau wordt ook wel ‘missie’ genoemd): wat is het grotere geheel waar jij deel van uitmaakt? Of: waartoe ben je op hier?
Levensvragen zijn de diepere vragen bij het thema. Een stelling zorgt ervoor dat er ook gediscussieerd kan worden over alle (voorlopige) standpunten en meningen.
Beoordeling
Je wordt beoordeeld op (1) je eigen bezinningsmoment en (2) op hoe je inhoudelijk meedoet bij de bezinningsmomenten van anderen. Daarvoor houd je een dossier bij over alle bezinningsmomenten die je hebt meegemaakt. Halverwege en aan het eind van het jaar krijg je over je dossier een evaluatie opdracht.
Wat moet je precies doen voor de mondelinge bezinningsmomenten? Wanneer je zelf aan de beurt bent
1. Je kiest een thema en een tekst. Je maakt er een samenvatting van de tekst in je eigen woorden.
2. Bedenk bij de tekst twee levensvragen en één stelling.
3. Zet de tekst, je samenvatting, de stelling en je twee levensvragen op 1 blad.
4. Eén week van te voren leg je het thema, de tekst, de levensvragen en de stelling ter goedkeuring voor aan je docent.
(5. De docent kopieert voor de hele klas het blad met de tekst, en de uitwerking). 6. In het bezinningsdeel van de les deel je je blaadjes uit. Laat de tekst voorlezen/ lees de tekst voor.
7. Vervolgens houd je een korte inleiding waarin de volgende onderdelen zitten:
· Waarom brengen jullie dit thema in? Wat is er zo belangrijk aan? Welke motivatie heb je? Welke betrokkenheid heb je? Wat heeft dit thema met jouw leven te maken?
· Geef eventueel de samenvatting en licht het thema toe (eventueel met extra info)
· Je licht je vragen en je stelling toe. (Geef aan waarom dit levensvragen zijn)
· Geef jouw antwoorden op de levensvragen en jouw opvatting over de stelling.
8. Vervolgens schrijft iedereen in stilte op wat hij/zij van de stelling en de vragen
vindt.
9. Ten slotte volgt er een gesprek met de klas.
· De inleiders zijn ook de gespreksleiders (eventueel geholpen door de docent)
· Tijdens het gesprek gunt iedereen elkaar de ruimte om te spreken.
· Iedereen houdt de hoofdzaken van elke bezinning bij in een dossier.
· De inleider vat het gesprek op hoofdlijnen samen. Eventueel is zijn/haar visie veranderd.
Wanneer anderen aan de beurt zijn
1. Je leest in de bezinningsles mee met de tekst en je luistert naar de inleiding van de inleider.
2. Je schrijft actief mee. De volgende vragen beantwoord je bij elke bezinning op je eigen blad:
· Wat zijn mijn eigen standpunten en reacties op de stelling en de levensvragen?
· Welke andere standpunten zijn er in mijn groep?
· Welke argumenten en ervaringen worden er voor alle standpunten gegeven?
· Wat is voor jou een echt leerpunt bij elke bezinning?
· Welke waarden staan centraal in elk bezinningsmoment?
· Welke nieuwe vragen roept de bezinning op?
3. Je stopt het blaadje van deze inleiding en jouw antwoorden in je dossier met bezinningsmomenten.
4. Je houdt je dossier netjes bij.
Beoordelingscriteria Wanneer je zelf aan de beurt bent:
1. Het niveau van het thema, de levensvraag, de tekst en de stelling.
2. Het niveau van de inleiding, de inhoud, de betrokkenheid, verdieping en stellingname.
3. De presentatie- en luistervaardigheden en de gespreksleiding en gesprekssamenvatting.
4. Algemeen: tijdsplanning, inzet, creativiteit, diepgang, openheid en zorgvuldigheid. Wanneer anderen aan de beurt zijn:
5. Interesse voor het onderwerp van de inleider (respect).
6. Actief meedoen met het bezinningsmoment (betrokkenheid).
7. Niveau van de inbreng. Openheid, diepgang, argumentatie, luisteren, uit laten praten. Dossier:
8. Verzorging van het dossier.
9. Niveau van de geschreven reacties op de bezinningsmomenten.
10. Niveau van de evaluatie
Evaluatie opdracht (aan het einde van het jaar) De bron van de evaluatie opdracht is het dossier, dat je van alle bezinningsmomenten hebt bijgehouden. Aan het eind van het jaar lever je je dossier in. Voordat je dat kunt doen is er eerst een evaluatieopdracht waarin je reflecteert (terugkijkt) op de bezinningsmomenten.
Tijdens elk bezinningsmoment heb je actief meegedacht en/ of meegepraat, waarbij je het gesprek aan de hand van een aantal gespreksvragen bijhield in je dossier. Dit kon tijdens het gesprek, in de les of thuis. Doel was om je eigen levensvisie verder te ontwikkelen, maar ook om oor/oog te krijgen voor andere visies.
In deze opdracht is het de bedoeling om tot een evaluatie te komen van wat je voor en over jezelf geleerd hebt. Deze evaluatie is gemakkelijk voor diegenen die regelmatig en bewust hun dossier bijgehouden hebben.
Inhoud opdracht
In je evaluatie verwerk je in ieder geval de volgende punten:
1. Welke drie (of meer) levensvragen uit de bezinningsmomenten hebben jou echt aan het denken gezet? Waarom? Hoe belangrijk zijn deze vragen voor jouw levensvisie?
2. Herken je eigenlijk een rode draad in al jouw reacties? Merk je in je antwoorden al iets van je levensvisie of van wie jij bent (je identiteit)? Hoe zou jij je huidige levensvisie en je identiteit vervolgens in het kort omschrijven? Geef hierbij vijf hoofdwaarden, waarden die in jouw leven van het hoogste belang zijn. Vertel bij elke waarde kort wat die waarde voor jou concreet inhoudt.
3. Wat heb je voor jezelf geleerd van andere leerlingen in de gesprekken? Wat neem je daarvan mee voor je levensvisie? Wat wijs je uiteindelijk af van de andere visies? Geef hierbij vijf opmerkingen weer van anderen die jou aan het denken hebben gezet. 4. Hoe goed vind je jezelf in het bezinnen? Lukt het jou goed om zin en betekenis te geven aan belangrijke levensthema’s? Beantwoord hierbij deze opdrachten/ vragen:
· Geef voor twee in inleidingen genoemde levensvragen aan waarom ze volgens jou de beste zijn.
· Geef voor twee levensvragen aan waarom ze volgens jou de slechtste zijn.
· Welk thema is minder geschikt voor een bezinning en waarom?
Je evaluatie heeft een omvang van anderhalf tot twee pagina’s A4. Gebruik je dossier met bezinningsmomenten als bron. Toon in je evaluatie iets van jezelf en je levensvisie.
Vragen bij bezinningsmomenten
Dit blad vul je bij elk bezinningsmoment in en stop je met het uitgedeelde blad in je dossier. - Datum:
- Inleiding door: - Thema:
Wat zijn mijn eigen standpunten en reacties op de stelling en de levensvragen?
Welke andere standpunten zijn er in de klas? En welke argumenten en ervaringen worden er voor de standpunten gegeven?
Wat is voor jou een leerpunt bij deze bezinning?
Welke waarden staan centraal in dit bezinningsmoment?
Welke nieuwe vragen roept de bezinning op?