‘Ik ben lekker stout’ over de literaire waardering van Annie M.G. Schmidt
Joanne Bos 4034171 BA Nederlandse Taal & Cultuur Begeleider: dr. Fabian Stolk April 2015 1
Abstract In deze scriptie onderzoek ik hoe Annie M.G. Schmidt haar positie verkreeg in de Nederlandse literatuur. Aan de hand van kritieken uit twee kranten, twee tijdschriften en twaalf literatuurhandboeken schets ik haar receptiegeschiedenis in de periode van 1950-1987: van het verschijnen van haar eerste boeken tot en met de toekenning van de Constantijn Huygens-prijs. Uit dit onderzoek is gebleken dat voornamelijk de kinderboeken en – poëzie van Annie M.G. Schmidt zijn gerecenseerd in de kranten en in veel mindere mate haar musicals en teksten voor volwassenen. In de literaire tijdschriften komt zij in het geheel niet voor. Door de samenstellers van literatuurhandboeken is zij veelal als kinderboekenschrijfster opgenomen en zelden met haar volwassenenliteratuur. Schmidt wordt binnen de kinderliteratuur voornamelijk geplaatst bij de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur van na de Tweede Wereldoorlog. Uit deze resultaten concludeer ik dat Schmidt niet van iedereen een plekje in de literaire canon ontvangen heeft. De mensen die haar werk wel op literaire waarde schatten, doen dat binnen de kaders van kinderliteratuur waar Schmidt een nieuw geluid liet horen door vanuit het kinderperspectief te schrijven. Mede door haar werken is de grens tussen kinder- en volwassenenliteratuur vervaagd en is de kinderliteratuur geëmancipeerd. Schmidt behoort niet logischerwijs tot de literaire canon vanwege haar oeuvre maar alleen de wetenschapper die oog heeft voor de functie die zij vervuld heeft in de emancipatie van de kinderliteratuur geeft haar een plek in de literaire canon.
2
Voorwoord Voor u ligt mijn bachelorscriptie, één van de laatste onderdelen van mijn bachelorperiode. Tijdens mijn bachelor Nederlandse Taal en Cultuur ben ik onder andere overtuigd geraakt van de schoonheid van kunst, in het bijzonder de Nederlandse literatuur. Voor mij hoort Annie M.G. Schmidt daar ontegenzeggelijk bij. Als kind raakte ik al vertrouwd met Jip en Janneke en Pluk van de Petteflet. Nu, twintig jaar later, kan ik Schmidts werken nog steeds waarderen en bewonder ik ze vanwege hun tijdloosheid. Daarom stond het voor mij al vrij vroeg vast dat Schmidt het onderwerp zou worden van mijn scriptieonderzoek. Om dit verder uit te kristalliseren heb ik meer van haar oeuvre gelezen en twee biografieën over haar werk en leven. Hierbij ontdekte ik dat Schmidt niet door iedereen een plekje binnen de Nederlandse literatuur krijgt toebedeeld. Omdat ze in 1987 wel de grote Constantijn Huygens- prijs heeft ontvangen, heb ik besloten op zoek te gaan naar de kentering in de waardering voor haar werk. Het duurde even voor ik een goede onderzoeksvraag had geformuleerd die bevroeg wat ik wilde onderzoeken. In eerste instantie wilde ik ook aantonen in hoeverre Schmidt zowel qua stijl als inhoud als ‘schopperig’ te kwalificeren is. Het heeft mijn begeleider, de weledelzeergeleerde heer Stolk, tijd en geduld gekost om mij tot het inzicht te laten komen dat deze twee vragen te weinig overeenkomsten hebben om binnen één bachelorscriptie te beantwoorden. Naast dit geduld en zijn wijze woorden, wil ik hem van harte bedanken voor zijn adequate reacties via de e-mail en het enthousiasme waarmee hij mij heeft begeleid. Ook vele vrienden van mij en mijn familie wil ik via deze weg bedanken voor de interesse die ze hebben getoond in mijn onderzoek. Hans verdient hier bij naam genoemd te worden vanwege de wekelijkse borrels die we op onze scripties dronken. Wageningen, 21 april 2015 Joanne Bos
3
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 6 1.1
Context .................................................................................................................................... 6
1.2
Probleemstelling...................................................................................................................... 7
1.3
Structuur scriptie ..................................................................................................................... 8
2.
Theoretisch kader: canonvorming .................................................................................................. 9
3.
Methode ........................................................................................................................................ 12 3.1 Verantwoording materiaal .......................................................................................................... 12 3.2 Kranten ........................................................................................................................................ 13 3.3 Literaire tijdschriften ................................................................................................................... 14 3.4 Literaire handboeken .................................................................................................................. 14
4.
Resultaten ..................................................................................................................................... 16 4.1 Kranten ........................................................................................................................................ 16 4. 1.1. Het Parool ........................................................................................................................... 16 4.1.2. De Volkskrant ...................................................................................................................... 19 4.2 Literaire tijdschriften ................................................................................................................... 22 4.3 Literaire handboeken .................................................................................................................. 22 4.3.1 Lodewick, H.J.M.F., Coenen, P.J.J., Smulders, A.A. (1982). Literatuur, geschiedenis en bloemlezing ................................................................................................................................... 23 4.3.2 Knuvelder, G.P.M. (1979). Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde .......................... 24 4.3.3 Knuvelder, G.P.M. (1982). Beknopt handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde .................................................................................................................................... 24 4.3.4 Raat, G.F.H. (1988/1997). Annie M.G. Schmidt. In Zuiderent, A.T. (red.), Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige Literatuur na 1945 (pp 1-16) ................................................................. 24 4.3.5 Dautzenberg, J.A. (1989). Nederlandse literatuur, geschiedenis, bloemlezing en theorie.. 26 4.3.6 Bekkering, H., e.a. (red.) (1989). De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden .................................. 26 4.3.7 Schenkeveld, M.A. (hoofdred.) (1993). Nederlandse literatuur, een geschiedenis ............. 28 4.3.8 Anbeek, T. (1999). Geschiedenis van de literatuur in Nederland ........................................ 29 4.3.9 Fokkema, R. (1999). Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945 .......................................................................................................................... 30 4.3.10 Boven, E. van (2006). Literatuur van de moderne tijd: Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw ................................................................................................ 30 4.3.11 Brems, H. (2013). Altijd weer vogels die nesten beginnen ................................................ 31 4.3.12 Rock, J., Franssen, G., Essink, F. (red.) (2013). Literatuur in de wereld ............................. 32 4
4.3.13 Steinz, P. & Steinz, J. (2015) Gids voor de wereldliteratuur............................................... 33 5.
Conclusie ....................................................................................................................................... 34 5.1 Beantwoording van de deelvragen ............................................................................................. 34 5.1.1 De kranten ............................................................................................................................ 35 5.1.2 De tijdschriften ..................................................................................................................... 37 5.1.3 De handboeken .................................................................................................................... 37 5.2 Beantwoording van de hoofdvraag ............................................................................................. 38
6.
Discussie ........................................................................................................................................ 39
Bibliografie ............................................................................................................................................ 41 Plagiaatverklaring
5
1. Inleiding 1.1 Context Annie M.G. Schmidt (1911-1995) is tegenwoordig niet meer weg te denken uit de Nederlandse cultuur. Men hoeft maar de HEMA binnen te lopen om geconfronteerd te worden met de algemene bekendheid van enkele personages van Schmidt. De illustraties bij de verhalen van Jip en Janneke, vervaardigd door Fiep Westendorp, zijn hier te vinden op menig tandenborstel en andere accessoire. In 1992 verwierf de HEMA het “alleenrecht om de figuren op haar producten af te drukken (met uitzondering van boeken, kaarten en posters, die waren al vergeven)” (Arends, 1996). Ook in de boekhandels kunnen we niet meer om Schmidt heen. Veel van haar oeuvre is te vinden tussen zowel de kinderboeken als de volwassenenliteratuur. Zelfs in onze omgangstaal komen we het werk van Schmidt tegen in de term ‘jip-en-janneketaal’, voor het eerst gebruikt in de politiek door Bas Eenhoorn in 2002; sindsdien verwijst deze term naar “begrijpelijke taal van volwassenen” (Genootschap Onze Taal, 2009). Dat Schmidt nog niet tot het verleden behoort, is ook af te leiden uit het succes waarmee haar werk steeds weer onder de mensen gebracht wordt. Te denken valt aan de ongekend hoge verkoopcijfers van Die van die van u, de bloemlezing die werd uitgegeven door Van Oorschot in 2014 (dit gedundrukte boekje stond zes weken in de top bestsellers van stichting CPNB (CPNB)); de, middels crowdfunding mogelijk gemaakte, verfilming van Wiplala die in 2014 in de bioscopen draaide (Dillen, 2015); de musical Heerlijk duurt het langst die na 50 jaar weer op de planken stond, en de verfilming van De A van Abeltje die eind 2015 in de bioscopen wordt verwacht (Biosagenda, 2014). Tijdens haar leven heeft Schmidt zowel waardering geoogst als afwijzing. Ze ontving vele prijzen, waarvan vele voor de jeugd- en kinderboeken zoals de Zilveren (onder andere in 1971 voor Minoes) en Gouden Griffel (in 1981 voor Otje) en de Hans Christian Andersen-prijs (1988). De eerste prijs die betrekking had op haar gehele oeuvre, dus ook op haar volwassenenliteratuur, was de Constantijn Huygens-prijs in 1987. In het rapport van de Jan Campertstichting, die deze prijs uitlooft, staat over haar oeuvre: “Naar de omvang kan men bijna van een aantal oeuvres spreken: haar verzamelde kinderversjes, vormen een monumentale bundel, evenals haar gedichten en liedjes voor volwassenen; haar kinderverhalen en sprookjes vullen een hele boekenplank. En dan schreef 6
zij ook nog musicals, radio- en televisiestrips, een blijspel, columns (toen nog ‘cursiefjes’ genoemd).” (Jan Campertstichting, 1987) Wellicht is Schmidt een wat vreemde eend in de bijt tussen al de auteurs die eerder de Constantijn Huygens-prijs kregen, onder wie J. Bernlef (1984), Pierre H. Dubois (1985) en Gerrit Krol (1986), zij zijn algemeen erkend als ‘serieus’ literair auteur (Jan Campertstichting). Ook anderen zien het talent van Schmidt. Volgens Van Nieuwkerk, die een recensie schreef over Ziezo in 1987, had “Annie M.G. Schmidt […] natuurlijk al lang de PC Hooftprijs moeten krijgen” (Van Nieuwkerk, 1987). Afwijzing ontving zij voornamelijk via recensies. Zo werd in de krant haar werk verschillende keren negatief beoordeeld. Adriaan Morriën schreef in 1958 over haar poëzie: “Het zijn dan ook geen echte gedichten. Het is ‘huishoudpoëzie’, conversatie op rijm” (Morriën, 1958). Een kleine dertig jaar later (1983) staat er weer een, zij het wat subtieler, negatieve recensie in de krant. Gortzak is naar de musical De dader heeft het gedaan geweest. Hij schrijft: “ Spitse of bijtende dialogen hoeven we nauwelijks te verwachten al klinkt daar soms een stekelige opmerking door” (Gortzak, 1983) en “De teksten, vooral de gesproken teksten, zijn dikwijls niet meer dan aangevertjes voor alweer een nieuwe danspartij” (Gortzak, 1983). 1.2 Probleemstelling Dat Schmidt in 1987 de Constantijn Huygens-prijs voor haar gehele oeuvre kreeg, bezegelt haar positie in de ‘serieuze’ Nederlandse literatuur. Volgens het juryrapport is Schmidt de schrijfster die de grens tussen kinder- en volwassenenliteratuur opheft. Deze erkenning is wat laat, aangezien het 37 jaar na haar eerst gepubliceerde boeken komt. Maar hoe is dat proces van erkenning dan wel afwijzing verlopen? Door middel van een beredeneerde steekproef van recensies in kranten en literaire tijdschriften en de bespreking van Schmidt in literaire handboeken, heb ik onderzoek gedaan naar het canoniseringproces van het oeuvre van Annie M.G. Schmidt. Daarbij hoort de volgende hoofdvraag: Hoe verliep de canonisering van Annie M.G. Schmidt in de Nederlandse literatuur?
7
Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden onderscheid ik twee deelvragen:
- Hoe hebben critici de literaire werken van Schmidt door de jaren heen ontvangen? - Hoe wordt Schmidt als literair auteur opgenomen in literaire handboeken van de Moderne tijd?
Zowel de critici als de samenstellers van literair-historische handboeken maken keuzes over in- en uitsluiting van auteurs binnen de literatuur. Ik onderscheid ze van elkaar om structuur in deze scriptie aan te brengen maar meer nog omdat hun functie in het canoniseren niet geheel hetzelfde is. Hier kom ik op terug in het hoofdstuk ‘Methode’. 1.3 Structuur scriptie De beantwoording van bovenstaande vragen vormt de hoofdlijn van mijn scriptie. In hoofdstuk 2 schets ik het theoretisch kader (canonvorming), en in hoofdstuk 3 ga ik verder met de verantwoording van de methode. Vervolgens presenteer ik mijn onderzoeksresultaten in hoofdstuk 4. De conclusie wordt in hoofdstuk 5 gevormd. Daarin zal ik tot een antwoord komen op de hoofdvraag. Tot slot volgt hoofdstuk 6 met discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek. Dit laatste is belangrijk omdat ik mijn onderzoek door een bovengrens aan het aantal woorden én beperkte tijd moest inperken. Het beeld van het canoniseringproces van Schmidt is zodoende niet volledig. Met deze scriptie hoop ik inzicht te geven in het canoniseringproces van het oeuvre van Schmidt en hoe de verschillende actoren in het literaire veld hierop van invloed zijn geweest.
8
2. Theoretisch kader: canonvorming “Opmerkelijk in het waarderingsproces is de rol van gezaghebbende commentatoren die hun oordeel in het openbaar vellen en teksten in een rangorde plaatsen. Ze bemiddelen tussen tekst en leespubliek en zorgen ervoor dat teksten een keurmerk krijgen (of juist niet) en een plaats in een hiërarchie van ‘waardevolle boeken’. Een gunstig oordeel geeft een werk een hoge status en verlengt hierdoor zijn culturele leven.” (Brillenburg Wurth & Rigney, p. 65)
Bovenstaand citaat uit Het leven van teksten komt uit de sectie die ‘waardering en canonvorming’ behandelt in het hoofdstuk over ‘de veelzijdigheid van literatuur’. Het citaat geeft kort weer hoe het canoniseringproces vorm krijgt. Een invloedrijk theoreticus op dit gebied is Pierre Bourdieu (1930-2002). Deze Franse cultuursocioloog heeft zich onder andere bezig gehouden met de vraag “hoe literaire en andere culturele activiteiten maatschappelijk gezien georganiseerd zijn” (Brillenburg Wurth & Rigney, p. 65). In zijn artikel ‘The field of cultural production, or the economic world reversed’(1983) noemt hij deze organisatievorm ‘het culturele veld’. “Het culturele veld omvat de verzameling organisaties of groepen actoren die zich bezighouden met de productie, distributie, promotie en consumptie van symbolische goederen en praktijken op het terrein van cultuur, kunst, religie enzovoort.” (Dorleijn, p. 16) In het culturele veld zijn dus verschillende actoren actief om culturele producten aan de man te brengen. Om het functioneren van het culturele veld te kunnen bestuderen, moeten eerst de verschillende actoren inzichtelijk gemaakt worden, maar ook hoe deze met elkaar interacteren. Voor mijn onderzoek is alleen het literaire veld relevant dat schematisch gezien een “subveld van het culturele veld” is (Dorleijn, p. 15). Binnen dit literaire veld onderscheidt Bourdieu verschillende instituties die invloed hebben op onder andere de waardering van literatuur: “Naast schrijvers en gewone lezers zijn dat […] organisaties zoals uitgeverijen, boekhandels, de pers, stichtingen die prijzen toekennen, enz.” (Brillenburg Wurth & Rigney, p. 65). Deze instituties gebruiken “normatieve opvattingen om andere leden van die samenleving er toe te brengen culturele goederen en praktijken op een bepaalde manier waar te nemen en te waarderen” (Dorleijn, p. 16). Hier zijn we weer terug bij de ‘gezaghebbende commentatoren’ uit het citaat bovenaan dit hoofdstuk en aangekomen bij de thematiek van mijn onderzoek: de waarneming en waardering van het werk van Schmidt. Hoe is de symbolische waarde van het oeuvre van Schmidt geproduceerd? 9
“Een van de doelstellingen van institutioneel onderzoek is een beter inzicht te krijgen in de productie van symbolische waarde. Hieronder verstaan we de toekenning van eigenheid (eigenschappen) en kwaliteit (waarde) aan literaire werken, hun classificatie (naar soort) en hun rangordening (in vergelijking met andere werken).” (Dorleijn, p. 18)
Voor mijn onderzoek ga ik dus opzoek naar de erkenning van ‘eigenheid’, de toekenning van kwaliteit en signalen van classificatie en rangordering van het oeuvre van Schmidt. Door middel van institutioneel onderzoek wil ik proberen te beschrijven hoe Annie M.G. Schmidt in de loop van vier decennia is doorgedrongen tot de literaire canon. Hieronder versta ik de “dynamische verzameling teksten die door de culturele autoriteiten als waardevol worden beschouwd en als referentiekader kunnen dienen van een gedeelde cultuur” (Brillenburg Wurth & Rigney, p. 399). Dergelijk onderzoek heeft Jeroen Dera (2012) ook gedaan met betrekking tot de receptiegeschiedenis van Hans Faverey. Dera confronteert “het beeld dat Faverey van zichzelf ontwierp […] met de receptiegeschiedenis van zijn oeuvre” (Dera, p. 462). Ter introductie noemt Dera van enkele critici de lezing van de gedichten van Faverey. In de geschiedenis is volgens Dera de klemtoon verlegd “van een ‘autonome’ benadering van het gedicht […] naar een ‘referentiële’ leeshouding”. Ik ga er nu niet op in wat dit precies inhoudt, voor deze scriptie is het afdoende om te dienen ter illustratie van verschillende ideeën en oordelen van critici. Dit geldt gedeeltelijk ook voor het oeuvre van Schmidt. Haar werk is niet direct door de jaren heen anders geïnterpreteerd, maar wordt wel door verschillende critici ontvangen omdat haar werk zich in twee op zichzelf staande literaire subvelden bevindt en op de grens daarvan. Schmidt schreef namelijk zowel voor kinderen als voor volwassenen, maar ook in verschillende genres, zoals de poëzie, het theater en proza. Dit alles werd afwisselend geproduceerd en gepubliceerd. Hierdoor is het lastig haar in één hokje te plaatsen. Morriën vindt haar ‘serieuze’ poëzie dan wel niets, maar van de kindergedichten zegt hij dat “die naar [z]ijn smaak het beste zijn wat deze schrijfster heeft geschreven” (Morriën, 1958). Zoals in de vorige paragraaf genoemd is, bevindt het werk van Schmidt zich op de grens van twee literaire subvelden. Daarmee wordt niet zozeer bedoeld dat het werk van Schmidt verschuift van het ene naar het andere subveld, maar gedoeld op de emancipatie 10
van de kinder- en jeugdliteratuur, na de Tweede Wereldoorlog. De conventies van jeugdliteratuur verschuiven in de jaren ’80 richting die van de volwassenenliteratuur. Hierdoor worden ook de kinderboeken door de ‘serieuze’ literaire critici ontvangen, gelezen en becommentarieerd. Door die veranderde conventies hoeven boeken voor kinderen geen moralistische toon meer te hebben, maar mogen ze humoristisch van aard zijn. De wereld moet niet beschouwd worden vanuit de optiek van een volwassene maar vanuit die van het kind. “Een kinderboek waar volwassenen en kinderen allebei veel plezier aan beleven, al is het vaak om verschillende redenen, zo’n boek is goed” (Bekkering, p. 402). Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik dat het voor veel critici lastig is om oog te hebben voor het gehele oeuvre van Schmidt en dat ze vaak, bewust of onbewust, een groot deel van haar oeuvre buiten beschouwing laten en kiezen voor een bepaald genre. Dit blijkt van grote invloed op de waardering en de canonisering van haar oeuvre.
11
3. Methode Het is niet mogelijk om voor deze bachelorscriptie alles wat over Schmidt gedacht, gezegd en geschreven is, te onderzoeken. Uit de vele actoren binnen het literaire veld, kies ik voor verschillende soorten critici: recensenten van kranten, essayisten in literaire tijdschriften en samenstellers van literatuurgeschiedenissen. De rol van boekhandelaren, uitgeverijen, stichtingen en overige actoren die betrokken zijn bij het proces van canonisering, laat ik achterwege vanwege de beperkte tijd die ik voor deze scriptie mag inzetten. Ik ben me ervan bewust dat dit betekent dat hierdoor de hoofdvraag maar beperkt beantwoord kan worden. De keuze voor kranten, tijdschriften en handboeken zal ik hieronder kort toelichten.
3.1 Verantwoording materiaal Mijn keuze voor dit bronmateriaal ligt in de verschillende doelgroepen die ieder medium heeft. In kranten wordt het grote publiek aangesproken. De keuze voor wat er wordt gerecenseerd hangt samen met het besef van dit grote publiek en speelt zodoende wellicht in op de burger en zijn interesses. Het heersende idee van ‘literatuur’ is bij het publiek van de krant een veel ruimer begrip dan bij de lezer van een literair handboek en zeker bij de lezer van een literair tijdschrift. Ik verwacht dan ook, gezien de hoge verkoopcijfers van het werk en de belangstelling die er indertijd was voor het oeuvre van Schmidt, veel recensies van haar werk te vinden in de kranten. Wat ‘literatuur’ inhoudt is voor de lezers van literaire tijdschriften veel specifieker. De redactie moet dan ook naar de lezer toe verantwoorden welk werk ze publiceert en bespreekt. Zij heeft een stringentere opvatting over wat literatuur is vergeleken met een krant. Een literair tijdschrift is daarnaast vaak ontstaan vanuit een bepaalde literatuuropvatting en is er niet in de eerste plaats om de lezer te vermaken maar meer om een visie op literatuur te ventileren richting de lezers. Gedeeltelijk geldt dit ook voor de samenstellers van een literatuurhandboek. Zij moeten zich op academische gronden verantwoorden voor de in- en uitsluiting van auteurs bij het componeren van hun handboek. Wat uniek is aan handboeken is dat de samenstellers hun uitgangspunt voor het handboek uiteenzetten in de introductie. Samenvattend zou je kunnen stellen dat de samenstellers van literaire handboeken literatuurwetenschap bedrijven en recensenten in kranten en essayisten zich bezig houden met het bekritiseren van literatuur. Ik verwacht verschillende signalen van in- en uitsluiting 12
in mijn bronmateriaal tegen te komen vanwege de verschillende functies die ze ten opzichte van elkaar vervullen. Vanwege de tijd die ik aan deze scriptie mag besteden en aangezien er vele kranten zijn, verschillende literaire tijdschriften en boekenkasten vol met literaire handboeken, beperk ik mijn corpus tot twee grote kranten die ruimte maken voor literaire recensies, twee literaire tijdschriften en dertien literatuurhandboeken over de Moderne periode. Wat kranten en tijdschriften betreft, beperk ik mij tot de periode 1950-1987. In 1950 kwamen de eerste boeken van Schmidt uit, namelijk Het fluitketeltje, En wat dan nog? en Brood en Mangelpers; in 1987 ontving ze, zoals eerder genoemd de Constantijn Huygens-prijs, en hiermee werd het signaal afgegeven dat Schmidt officieel een plekje binnen de Nederlandse literatuur had bemachtigd.
3.2 Kranten De twee kranten die ik heb gekozen zijn Het Parool en De Volkskrant. Deze keuze heb ik ten eerste gemaakt omdat het beide grote en vooraanstaande kranten zijn die aandacht besteden aan de actuele Nederlandse literatuur. Ten tweede heeft Schmidt zelf bij Het Parool gewerkt en is zij dankzij deze krant beroemd geworden met Het schaap Veronica en Simpele zielen en nog wat, verhalen die in eerste instantie in deze krant gepubliceerd werden als feuilleton. Bij De Volkskrant werkte toentertijd Kees Fens als criticus. “[H]ij recenseerde wekelijks de nieuwe Nederlandse literatuur” van 1969 tot 1977 (Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010). Vanwege zijn gerespecteerde mening, die hij ook uitte over Schmidt, kies ik naast Het Parool ook voor De Volkskrant. Een dag na de dood van Schmidt schreef Fens over haar: “Zij schiep haar eigen poëtische genre, - en dat is literair een van de allergrootste prestaties” (Fens, 1995). Hiermee doelt hij op het feit dat je direct haar werk herkent. Dit komt onder andere door de vreemde rijmparen die ze gebruikte. Hij had erg veel ontzag voor Schmidt, iets wat niet per se voor de hand ligt voor iemand die zich uitsluitend met ‘serieuze’ literatuur bezig houdt. Het meeste bronmateriaal vond ik in het Letterkundig Museum in Den Haag: vijftien recensies, negen uit Het Parool en zes uit De Volkskrant. Via het internet heb ik gezocht naar andere recensies, omdat die vermeld staan in de ‘secundaire bibliografie’ van Anna (2002), de biografie van Annejet van der Zijl over Schmidt. Via Delpher.nl kwam ik niet verder, want
13
Het Parool en De Volkskrant zijn daarin niet opgenomen. De databank Literom.nl gaf nog een drietal nieuwe recensies uit De Volkskrant en één uit Het Parool. Ik heb geprobeerd knipselkranten te achterhalen maar dat bleek ook een doodlopende weg te zijn. In totaal heb ik dus negentien recensies van verschillende boeken gevonden en gebruikt als onderzoeksmateriaal, tien uit Het Parool en negen uit De Volkskrant. Van deze recensies heb ik een samenvatting gemaakt en deze presenteer ik in het volgende hoofdstuk in chronologische volgorde.
3.3 Literaire tijdschriften De literaire tijdschriften die ik onderzocht, zijn De Gids en Podium. Er zijn maar weinig tijdschriften die gedurende de hele periode 1950- 1987 verschenen. De Gids bestaat echter al sinds 1837 en Podium verscheen van 1944 tot 1969. Deze laatste kwam dus voor het grootste gedeelte uit tijdens de schrijversperiode van Schmidt. Van alle jaargangen (19501987) van deze tijdschriften ben ik per nummer de inhoudsopgave doorgelopen om te onderzoeken of Schmidt er op enigerlei wijze in is opgenomen. De resultaten presenteer ik in het volgende hoofdstuk.
3.4 Literaire handboeken Wat de literatuurhandboeken betreft, heb ik alle handboeken onderzocht over de Moderne periode die ondergebracht zijn in de Universiteit Bibliotheek Utrecht. Ik heb geen literatuurgeschiedenis opzettelijk achterwege gelaten waardoor ik me een zo compleet mogelijk beeld heb kunnen vormen. Omdat Schmidt veel voor kinderen heeft geschreven en ook veel poëzie, heb ik ook twee handboeken onderzocht die specifiek over deze genres handelen. In de volgende handboeken (hier chronologisch geordend) ben ik het namenregister afgegaan, op zoek naar ‘Schmidt, Annie M.G.’, op zoek naar de manier waarop zij in het handboek ondergebracht is.
Lodewick, H.J.M.F., Coenen, P.J.J., Smulders, A.A. (1982). Literatuur, geschiedenis en bloemlezing
Knuvelder, G.P.M. (1979). Schets van de geschiedenis Nederlandse letterkunde
Knuvelder, G.P.M. (1982). Beknopt handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde 14
Raat, G.F.H. (1988/1997). Annie M.G. Schmidt. In Zuiderent, A.T. (red.), Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige Literatuur na 1945 (pp 1-16.)
Dautzenberg, J.A. (1989). Nederlandse literatuur, geschiedenis, bloemlezing en theorie
Bekkering, H., e.a. (red.) (1989). De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden
Schenkeveld, M.A. (hoofdred.) (1993). Nederlandse literatuur, een geschiedenis
Anbeek, T. (1999). Geschiedenis van de literatuur in Nederland
Fokkema, R. (1999). Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945
Boven, E. van (2006). Literatuur van de moderne tijd: Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw
Brems, H. (2013). Altijd weer vogels die nesten beginnen
Rock, J., Franssen, G., Essink, F. (red.) (2013). Literatuur in de wereld
Steinz, P. & Steinz, J. (2015) Gids voor de wereldliteratuur
Van alle handboeken heb ik per hoofdstuk (en paragraaf) een korte samenvatting gemaakt als Schmidt daarin voorkwam; deze presenteer ik in het volgende hoofdstuk. Ook zal ik ieder handboek kort introduceren zodat de opzet en daarmee de focus van de samenstellers duidelijk zal worden. Met alle resultaten onder elkaar, maak ik inzichtelijk of en op welke manier Schmidt is opgenomen in de verschillende bronnen. Deze gegevens zal ik met elkaar vergelijken om tot een conclusie te komen die dient als antwoord op mijn hoofdvraag.
15
4. Resultaten In deze sectie presenteer ik de resultaten van het onderzoek per bron, te beginnen met de recensies van Het Parool en De Volkskrant in chronologische volgorde. Daarna volgen de literaire tijdschriften De Gids en Podium en tot slot – eveneens in chronologische volgorde uit de literaire handboeken.
4.1 Kranten Voor ik deze resultaten presenteer, wil ik alle schijn van volledigheid wegnemen. Het bleek niet mogelijk om alle recensies van beide kranten uit de onderzochte periode boven tafel te krijgen. Van iedere recensie geef ik een korte samenvatting. Ook hierbij houd ik een chronologische volgorde aan omdat het een ontwikkelingsproces betreft.
4. 1.1. Het Parool Van Schuitje varen tot Van Schendel 16-11-1954 (W.H.A.) In deze recensie introduceert W.H.A. de thematiek van dit boekje: hoe vindt men een goed boek voor kinderen? Welke boeken zouden een plekje moeten hebben in ieders “bibliotheekje”? W.H.A. stapt zelf in het schuitje en laat zich leiden door Schmidt om tot een keuze te komen van de andere kinderboeken die W.H.A. recenseert in dit stuk. Wiplala 28-11-1957 (Anoniem) In de introductie van deze recensie vragen moeders aan de recensent om advies voor een “goed boek voor mijn dochtertje (of zoontje) van zes (of zestien) jaar”. De recensent hoeft over deze vraag niet lang na te denken en adviseert Wiplala: “Want een aardiger en beter verhaal dan dat kunt u zich niet voor uw kinderen wensen”. Er wordt het advies gegeven om het voor te lezen, zodat de ouders er zelf ook plezier aan zullen beleven. Huishoudpoëzie 19-04-1958 Adriaan Morriën Voor Morriën inhoudelijk op dit werkje ingaat, beschrijft hij waar Schmidt haar roem aan te danken heeft. Volgens hem is dat voornamelijk door haar werk bij radio en televisie en de mensen die haar bij het uitvoeren van dat werk geholpen hebben, zoals de acteurs en de componisten. “Deze schrijfster heeft het geluk gehad dat zij de juiste mensen heeft 16
gevonden voor het ,,brengen” van haar werk”. Hij noemt geluk “een verdienste van de man of vrouw die erdoor wordt begunstigd”. Morriën is van mening dat de “cabaretteksten” het vooral goed doen vanwege het contact dat Schmidt maakt met het publiek. Wanneer deze teksten als gedicht of verhaal worden gelezen “vallen ze in de regel tegen”. De Impressies van een simpele ziel, de kindergedichten en -verhalen daarentegen vind hij wel geslaagd in boekvorm, want die zijn niet ontdaan van hun “reproduktietechniek” zoals met Huishoudpoëzie wel is gedaan. Het creëren van cabaret is van totaal andere aard dan het creatieproces van “de ,,echt” kunstenaar, de schrijver van ,, serieuze” literatuur”, want die schrijft tot hij iemand gevonden heeft die zijn werken (ver)koopt. Morriën concludeert dat “men de poëzie van Annie M.G. Schmidt niet met het grof geschut van de ,,serieuze” literatuur te lijf kan gaan” want dan “vindt men weinig dat stand houdt”. Hij vergelijkt haar werk met dat van Kees Stip wiens dierengedichten niet zo succesvol zouden zijn geweest wanneer ze als proza verschenen waren, terwijl hij verwacht dat dit voor Schmidt geen verschil zou maken omdat ze geen “overrompelende originele vorm” gevonden heeft. De rijmtechniek van dit werk vindt hij niet sterk: “op enkele uitzonderingen na erg gewoon en zwak”. Dan komt zijn veel geciteerde kritiek: “het zijn dan ook geen ,,echte” gedichten. Het is ,,huishoudpoëzie”, conversatie op rijm”. Aan het einde van zijn stuk komt Morriën weer terug bij de kinderpoëzie en hiervoor maakt hij een uitzondering wat zijn kritiek betreft. Deze gedichten zijn naar zijn smaak “het beste wat deze schrijfster heeft geschreven”. Kortom: Morriën vindt het jammer dat er met Huishoudpoëzie cabaret op schrift gesteld is omdat dit niet benaderd kan worden met de maatstaven van ‘serieuze’ poëzie. De werken van Schmidt die van begin af aan al op schrift staan, vindt hij zeker de moeite van het lezen waard. Heksen en zo 02-12-1964 (Anoniem) Dit is een bundel vol sprookjes met “de meest verrassende wendingen”. Volgens de recensent word je als lezer “meteen meegesleept in deze heerlijke dwaze sprookjeswereld”. Pluk van de Petteflet 27-11-1971 (Jonneke Krans) Krans ziet in Schmidt een unieke auteur daar zij voor alle leeftijdscategorieën mooie werken schrijft. Ter illustratie noemt Krans Andreus die alleen maar voor kinderen van een jaar of acht schrijft. Schmidt schrijft niet alleen voor volwassenen, ze noemt hier En nu naar bed, 17
maar voor “alle kinderen. Letterlijk alle”. Pluk van de Petteflet ziet zij als werkje “bij uitstek” voor een jaar of acht. Het hele schaap Veronica 25-11-1972 (JK) “Het beroemdste schaap van Nederland”, zo wordt het schaap Veronica genoemd. Velen kennen het nog uit Het Parool waar het wekelijks in verscheen, maar nu is het weer leverbaar: “gebonden en in kleur voor jeugdsentiment der volwassenen en tot verrukking van nieuwe kindergeneraties”. Wat een planeet 10-11-1973 (H. van den Bergh) Schmidt heeft het succes van haar vorige musical overtroffen volgens de recensent. Hij noemt het een “totaal- satire met bloedserieuze inslag over onze moderne samenleving en de ontmenselijkende gevaren die haar bedreigen”. Na een korte weergave van de inhoud van deze “muzikale produktie”, sluit Van den Bergh af middels de wens: “dat Annie M. G. Schmidt het leven op deze planeet nog maar lang mag blijven opvrolijken!”. Minoes 19-11-1976 (Anoniem) In deze korte recensie moedigt de recensent de lezer aan om dit nieuwe werk, Minoes, van Schmidt te lezen. Het leeftijdloze boek bezorgde de recensent “dolle pret”. Ziezo 02-10-1987 (Matthijs van Nieuwkerk) Van Nieuwkerk begint zijn recensie met de woorden: “Zij was het onbetwiste hoogtepunt van de laatste Nacht van de Poëzie in Utrecht”. Hij prijst haar de hemel in als “enige dichter in Nederland met hits en klassiekers”, maar hij is niet de enige. De presentator van de Nacht van Poëzie noemde haar ‘De echte koningin van Nederland’. Van Nieuwkerk onderstreept haar veelzijdigheid door alle categorieën te benoemen waarin men haar naam tegen zal komen: “de kinderversjes”, “de kinderboeken”, de “radio- en televisieseries” en de “musicals”. Al deze werken zijn gedeeltelijk ondergebracht in de nieuwe bundel Ziezo. Volgens Van Nieuwkerk is alles over Schmidts werk in de loop der jaren al gezegd: “In bijna ieder artikel over haar maakt de journalist een diepe buiging uit respect en roemt haar unieke kwaliteiten”. Hij steekt zijn lof niet onder stoelen of banken waardoor deze recensie bijna uitdijt tot een artikel waarin Schmidt bejubeld wordt. Van Nieuwkerk stelt dat hij na 18
het lezen van Ziezo, toch 347 versjes, geen moment vermoeid is geraakt “van flauw of voorspelbaar rijm”. Volgens hem had Schmidt eigenlijk allang de PC Hooftprijs moeten winnen en hij noemt de toekenning van de Constantijn Huygens-prijs een “wat late ode”. Op het punt van bewondering over de eenvoud in combinatie met schoonheid, haalt Van Nieuwkerk Carmiggelt erbij, voor wie hij eenzelfde bewondering heeft. Hij sluit af met de woorden: “De eenvoudige constatering dat er na al die jaren nog steeds niemand ook maar in hun schaduw kan staan, bewijst dat het slechts de grootsten gegeven is ‘mooi, simpel en eenvoudig’ te schrijven.” Tante Patent 05-11-1988 (Catherine van Houts) “The Grand Old Lady heeft weer toegeslagen: Annie M.G. Schmidt schreef een nieuw kinderboek.” Zo begint deze recensie over Tante Patent, gevolgd door een korte introductie op het verhaal. Van Houts is verrukt over het boek en de kwaliteiten van Schmidt want ze vervolgt: “Het is Annie M.G. Schmidt opnieuw gelukt een sprankelend – en tijdloos- boek toe te voegen aan haar oeuvre, dat door de jaren heen blijft fonkelen. Haar fantasie is kostelijk en wonderbaarlijk fris, haar kleurrijke taalgebruik nog steeds die verrukkelijke mengelmoes van recht- voor- z’n raap en enigszins plechtig, doordat zij woorden blijft koesteren die je in het hedendaagse (kinder)boek niet aantreft”. Deze recensie is, net als de voorgaande, één grote lofprijzing aan het adres van Schmidt.
4.1.2. De Volkskrant Hop maar Jip en Janneke 01-12-1955 (Anoniem) Ten tijde van het schrijven van deze recensie was het werk van Schmidt nog steeds via de radio te horen: Familie Doorsnee werd in die tijd uitgezonden. Volgens de recensent bewijst dit dat Schmidt “blijkbaar een onuitputtelijke bron van inspiratie tot haar beschikking heeft” omdat ze achter elkaar nieuwe werken produceert. Iets waar ook de kinderen van kunnen genieten, in het bijzonder in dit nieuwe boekje “dat ieder kind graag in zijn schoen zal vinden”.
19
Het beest met de achternaam 19-11-1968 (A.J.O.) A.J.O. introduceert Schmidt als “de grote schrijfster uit het kleine Berkel en Rodenrijs”. Waarom ze zo groot is, staat in de regel daarna: “musicals, televisie- series, zo pas een toneelstuk, verzen en verhalen voor kinderen, ze schijnt ze uit haar mouw te schudden”. Ondanks al deze werken van Schmidt verveelt haar werk niet en is het voor iedere leeftijd beschikbaar. Ter illustratie van dat laatste noemt hij het feit dat Ja zuster, nee zuster oorspronkelijk was geschreven voor kinderen. Toch zullen weinig volwassenen de beslommeringen van de zuster en het rusthuis gemist hebben. Ook het nieuwe boek Het beest met de achternaam is voor iedere leeftijd een plezier om (voor) te lezen. Floddertje 22-09-1973 (Anoniem) Deze recensent noemt ze “het gouden duo”: Schmidt en Westendorp. Ze hebben zich opnieuw bewezen met hun nieuwe boek Floddertje dat vol zit met “gooi-smijt-verhaaltjes, slapstickjes voor kinderen”. Daarmee is het een perfect verhaal voor kinderen tussen de vier en acht jaar, een “stimulans voor je fantasie en prikkeltjes voor de lachlust”. Otje 06-10-1980 (Mariska Hammerstein) Deze recensie is geschreven naar aanleiding van de uitreiking van de Gouden Griffel voor dit boek en haar schrijfster en haar illustrator. Geheel terecht, volgens Hammerstein, “van Annie M.G. Schmidt heb ik nog nooit een mislukt boek in handen gehad”. Hammerstein herleest het boek en ontdekt wederom de “charme van het boek” die zonder Westendorp niet hetzelfde geweest zou zijn. Het is een boek waarvan niet alleen kinderen maar ook volwassenen zullen genieten. Abeltje 24-01-1981 (Jan Paul Bresser) Aan het begin van de recensie trekt Bresser van leer tegen de mensen die zeggen dat Schmidt, achteraf gezien, “niet maatschappijkritisch genoeg geschreven” heeft. Hij vindt dit niet op z’n plaats en schrijft dat hij maar weinig schrijvers kent die “zo bewust gebroken hebben met conventies in taal en stijl en vorm en inhoud”. Vanaf het begin is Schmidt een “eigenzinnige dwarsligger”. Dit is van Otje tot Abeltje(1953) hetzelfde gebleven volgens Bresser: van de laatste is zojuist de vijftiende druk verschenen. Tussen deze boeken maakt de recensent geen onderscheid in kwaliteit, want in beide boeken wordt er onafgebroken 20
gespeeld met taal. Hij noemt het haar stijl om aan te sluiten bij de kinderen, de rollen om te draaien en zaken uit te vergroten om de “lachlust en fantasie te kietelen”. In beide boeken ziet Bresser geen “rolbevestigende tendenzen”, het is “aardig tegendraads. Want daar houden kinderen van”. De dader heeft het gedaan 08-01-1983 (Ruud Gortzak) “De wereld is slecht en van de wereld komt niets meer terecht.” Zo opent Gortzak de recensie van deze musical. Hij schrijft dat het publiek zich er niets van aantrekt en zich alleen laat amuseren maar zich niet tot nadenken zet. Van tevoren had Schmidt aangekondigd dat de teksten er minder toe doen omdat het vooral een musical is van de choreograaf en componist: Stone en Bannink. Gortzak vindt de meeste tekst dan ook niet heel sterk: “vooral de gesproken teksten zijn dikwijls niet meer dan aangevertjes voor alweer een nieuwe danspartij”. Hij klinkt wat teleurgesteld omdat de musical vooral een show is geworden met hier en daar wel een paar goede liedjes zoals ‘Zo verliefd’ en “het gospel-achtig begrafenislied De laatste eer”. Conny Stuart, die vaak de hoofdrol heeft gespeeld in musicals van Schmidt, heeft hierin maar een bijrol. Naar eigen zeggen is “het Nederlandse toneel zo verloederd” dat ze er geen grote rol meer uit krijgt. Ondanks de tegenvallers op tekstniveau is de musical met haar show en goed uitgevoerd ballet “een lust voor het oog […] een dompelbad met slechts een enkele druppel koud water”. Een visje bij de thee 06-01-1984 (Rindert Kromhout) Deze bundel, een bloemlezing gemaakt door oud Querido- directrice Tine van Buul, is het zesendertigste jaarboek van Querido. Volgens Kromhout geeft het boek een “behoorlijk beeld van wat Annie Schmidt voor kinderen schreef, al blijft er natuurlijk wat te wensen over”. Hij mist een aantal stukken zoals iets uit Ja zuster, nee zuster. Verderop noemt hij Schmidt “een van de zeer weinige auteurs die de grens tussen boeken voor volwassenen en kinderliteratuur doet vervagen”. Hiermee is zij als auteur een zeer uniek persoon en is het dan ook zeer terecht dat Guus Kuijer eens zei: “Annie M.G. Schmidt is geen schrijver, ze is een wonder” aldus Kromhout.
21
Tom Tippelaar 03-09-1984 (Hanny Alkema) De voorstelling, naar het boek van Schmidt, mag volgens Alkema “bij voorbaat tot de betere voorstellingen van het seizoen worden gerekend”. Niemand had zich volgens haar een “leuker en veelbelovender begin van het seizoen” kunnen wensen. Alkema schrijft dat het “amusementsgehalte zeer hoog” is en totaal geen oppervlakkigheid in zich heeft. De teksten noemt ze “geraffineerd” maar dat is vanzelfsprekend: “wat wil je, Annie M. G. Schmidt”. De naam van de Maan 27-12-1988 (Pay- uun Hiu) Blijkbaar is er veel aandacht besteed aan de belofte van een nieuwe productie van Schmidt. De recensie begint met: “Wat met een overdosis aan voorpubliciteit is aangekondigd begint heel zacht met een triangel en een ijl kinderstemmetje om en nabij de hoge f: na noe na na nananoe. Dat kan alvast niet meer stuk”. De première van deze opera was erg succesvol en viel op eerste kerstdag. Toch maakt Hiu een paar kanttekeningen. Ze vergelijkt het verhaal met Lord of the flies maar ziet dat de karakters van Schmidt niet zo goed uitgewerkt zijn: “de emotionele spanningen van de hoofdpersonen krijgen amper vorm”. Hierdoor wordt “de mogelijkheid tot identificatie met de hoofdfiguren” volgens haar ontnomen terwijl dat essentieel is voor een dergelijk stuk.
4.2 Literaire tijdschriften De twee literaire tijdschriften die ik heb onderzocht, De Gids en Podium, hebben beide het werk van Annie M.G. Schmidt genegeerd. Schmidt heeft er niet in gepubliceerd en is er ook niet in besproken of anderszins aangehaald.
4.3 Literaire handboeken Allereerst zal ik ieder handboek kort introduceren. Daarvoor let ik op de compositie van het boek en of er in de (para)tekst expliciet gesproken wordt van in- en uitsluiting van auteurs. Vervolgens presenteer ik mijn onderzoeksresultaten, door het gedeelte samen te vatten waarin Schmidt een plekje heeft gekregen, met daarbij de titel van het hoofdstuk en de paragraaf. Ik presenteer de handboeken in chronologische volgorde omdat de resultaten een ontwikkeling weergeven: het proces van canonisering van het oeuvre van Schmidt.
22
4.3.1 Lodewick, H.J.M.F., Coenen, P.J.J., Smulders, A.A. (1982). Literatuur, geschiedenis en bloemlezing Van deze literatuurgeschiedenis heb ik gebruik gemaakt van de meest recente versie die geactualiseerd is door Coenen en Smulders. In het ‘Voorwoord’ vermelden zij aanpassingen die zij hebben gedaan die “noodzakelijk” waren (Lodewick, p. 3). Een zeer belangrijke hiervan is de honorering van “de wat ruimere opvatting van het begrip literatuur die de laatste jaren terrein wint” (Lodewick, p. 3). Hierdoor zijn er meer auteurs opgenomen en is er meer “aandacht voor de modernste literatuur” (Lodewick, p. 3). In dit voorwoord staat ook impliciet de doelgroep vermeld omdat de auteurs schrijven dat de methode (van Lodewick) “in allerlei vormen van onderwijs” (Lodewick, p. 3) gebruikt wordt. Deze literatuurgeschiedenis bestaat uit twee delen, waarvan deel één de geschiedenis tot 1880 behelst en deel twee die van 1880 tot heden. Deel twee valt uiteen in vier delen, respectievelijk: ‘Noord-Nederland 1880-1916’; ‘Zuid-Nederland 1880-1916’; ‘Noord- en ZuidNederland 1916-1940’ en ‘De Nederlandse Literatuur vanaf 1940’. Aan dit laatste gedeelte zijn de meeste woorden gewijd, zoals beloofd in het voorwoord. Sommige schrijvers krijgen een eigen hoofdstukje, bijvoorbeeld Hugo Claus en Jan Wolkers. Anderen, onder wie Schmidt, moeten een plekje in een hoofdstuk delen met anderen. Schmidt is ondergebracht bij ‘Cabareteske facetten’ samen met Michiel van der Plas, Jaap van de Merwe, Guus Vleugel, Drs. P., Freek de Jonge, Van Kooten en Willem Wilmink. Het hoofdstuk ‘Cabareteske facetten’ opent met de opmerking dat de scheiding tussen papieren literatuur en show is vervaagd, dat “steeds meer schrijvers er toe over gaan om hun publiek persoonlijk […] te benaderen” (Lodewick, p. 362) (cursivering van mijn hand). Schmidt wordt hierbij geïntroduceerd als ‘tekstdichter’ die onder andere teksten voor Wim Sonneveld schreef. Ze is vooral “bekend om haar werk voor radio en televisie” (Lodewick, p. 362) waarnaast ze kinderversjes schreef die “zeer geslaagd […]” zijn (Lodewick, p. 362). Volgens Lodewick is dat zowel vanwege de “onuitputtelijke fantasie waarmee de schrijfster zotte situaties weet te bedenken, als de zuiver- getroffen kinderlijke toon“ (Lodewick, p. 362). Het gedicht ‘Aan een klein meisje’ is hierbij afgedrukt ter illustratie van haar oeuvre.
23
4.3.2 Knuvelder, G.P.M. (1979). Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde Uit het ‘Woord vooraf bij de vierendertigste druk’ maak ik op dat dit boek bedoeld is als handreiking aan docenten. Het boek is chronologisch opgebouwd en begint met de middeleeuwen, waarna achtereenvolgens de renaissance; de ‘achttiende’ eeuw; verlichting en romantiek aan bod komen. Ieder hoofdstuk is opgedeeld in deelhoofdstukken. Dit laatste is vooral het geval bij het laatste hoofdstuk omdat er dan verschillende stromingen te onderscheiden zijn. Het uitgangspunt van dit handboek is de auteur en zijn werk. Daarom heeft iedere auteur een eigen paragraaf onder het deelhoofdstuk waar hij qua stroming bij hoort. Annie M.G. Schmidt heeft geen plekje gekregen in dit handboek.
4.3.3 Knuvelder, G.P.M. (1982). Beknopt handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde In het ‘Woord vooraf bij de tiende druk’ schrijft Knuvelder voor wie dit handboek bestemd is: “de lezer van boeken die snel iets te weten wil komen over het boek van zijn voorkeur” en de “studenten die aan de aanvang van hun studie staan” (Knuvelder, 1982). Ook wat de lezer zal aantreffen wordt geïntroduceerd, namelijk: “de (voornaamste) werken van de (voornaamste) auteurs uit onze eeuw tot en met de ‘Vijftigers’” (Knuvelder, 1982). Dat laatste is vernieuwd ten opzichte van de vorige uitgave waarin auteurs die debuteerden na 1916 achterwege werden gelaten. Knuvelder vermeldt expliciet dat niet of nauwelijks genoemde, auteurs niet per definitie onbelangrijk zijn maar dat hij een keuze moest maken. De opbouw van het boek verschilt niet van Schets van de geschiedenis Nederlandse letterkunde. Ook hierin is Annie M.G. Schmidt niet opgenomen.
4.3.4 Raat, G.F.H. (1988/1997). Annie M.G. Schmidt. In Zuiderent, A.T. (red.), Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige Literatuur na 1945 (pp 1-16) Dit lexicon is een reeks die bestaat uit vijftien banden waarin losse essays over het leven en het werk van de Nederlandse literaire auteurs opgenomen zijn. Regelmatig werden er nieuwe essays geschreven of oude herzien waardoor het lexicon in bijna tien jaar gegroeid is tot een verzameling waarin meer dan 400 auteurs zijn opgenomen.
24
Het essay over Schmidt komt in deel acht aan bod en het is geschreven door Raat. Hij schrijft eerst een korte biografie van Schmidt met haar ontwikkeling van bibliothecaresse tot chef documentatie bij Het Parool tot schrijfster. Raat stipt daarnaast de onderscheidingen voor haar werk aan. In de ‘Kritische beschouwing’ belicht Raat de techniek, thematiek en kunstopvatting van Schmidt aan de hand van één van haar eerste gedichten: ‘Leeszaal’, dat begint met de woorden: “Ik ben een god in ’t diepst van mijn gedachten / maar in de bibliotheek een volontair” (Raat, p. 3). Na de oorlog begint Schmidt veel te schrijven en wordt haar werk ook gepubliceerd in boekvorm en niet meer alleen in kranten en tijdschriften. “Het is typerend” schrijft Raat, “dat haar eerste publikaties […] vrijwel gelijktijdig uitgebracht, twee dichtbundels zijn: één voor volwassenen en één voor kinderen.” (Raat, p. 5) Hij maakt onder andere hieruit op dat het onderscheid tussen “serieuze kunst en kleinkunst” voor Schmidt wegvalt (Raat, p. 5). Er is wel verschil in publiek maar qua toon en taal maakt ze geen onderscheid. Ze drijft zelfs de spot met de serieuze kunst, bijvoorbeeld in Impressies van een simpele ziel. Iets anders waar Schmidt niet van houdt is een moraliserende toon binnen de literatuur “ongeacht of de literatuur bestemd is voor volwassenen of voor kinderen” (Raat, p. 5). Volgens Raat vindt Schmidt juist begrijpelijkheid erg belangrijk binnen literatuur en van de experimentele Vijftigers had ze dan ook geen hoge pet op. Dit laatste is op te maken uit het gedicht ‘Een dichter’ uit de bundel Huishoudpoëzie (1957) waarin de hoofdpersoon Piet Pluimers grote moeite doet om geaccepteerd te worden door de literaire wereld. In de laatste strofe van het gedicht staat: “Ach Piet! Over tien jaar slaat het om! / Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten.” (Raat, p. 7) Raat schrijft hierover: “Dit was iets te optimistisch: in 1967 […] ging het nog niet zo, maar vijf jaar later wel. En die omslag in de literaire mode heeft consequenties gehad voor de waardering van Schmidts werk” (Raat, p. 7). Het is mij onduidelijk op welke omslag Raat hier doelt, hij licht dit ook niet nader toe. “In het werk van Annie Schmidt worden voortdurend aanslagen beraamd op de gevestigde orde” (Raat, p. 13). Hoewel haar gedichten qua techniek traditioneel zijn, komt de anarchie op woordniveau naar voren. Verheven woorden rijmen met het alledaagse: “Mij wordt ook niets bespaard, zegt zij tot God / wanneer haar blauwe theepot is gebroken” (Raat, p. 13). Aan het einde van zijn essay schetst Raat de literaire kritiek die Schmidt door de jaren heen ontvangen heeft. Volgens hem is de belangstelling voor Schmidt mede te danken 25
aan “haar werk voor radio en televisie” (Raat, p. 15); hiermee doelt hij vooral op belangstelling die te meten is via de oplages waarmee het oeuvre van Schmidt over de toonbank ging, want “de literaire kritiek heeft haar lange tijd zuinig bejegend of zelfs veronachtzaamd” (Raat, p. 15). De twee uitersten op dit gebied zijn Greshoff, die al in 1953 een groot dichter in haar zag, en Morriën die in een recensie in 1958 haar werk “niet tot de serieuze literatuur” rekende (Raat, p. 15).
4.3.5 Dautzenberg, J.A. (1989). Nederlandse literatuur, geschiedenis, bloemlezing en theorie Dit is een handboek voor de bovenbouw van HAVO en VWO. Volgens de inleiding worden in dit boek “die werken en schrijvers behandeld waarover de hiervoor bedoelde ´communis opinio´ bestaat dat ze van artistiek belang zijn” (Dautzenberg, p. 4). De afgedrukte teksten zijn afkomstig uit de literaire canon. Qua indeling is het handboek chronologisch geordend, beginnend bij ‘De middeleeuwen’ vervolgend met ‘De zestiende en zeventiende eeuw’; ‘De achttiende eeuw’ en ‘De negentiende eeuw’. Hierna volgen nog de hoofdstukken ‘Rond de eeuwwisseling’; ‘Tussen twee wereldoorlogen’ en ‘Na de Tweede wereldoorlog’. Naast stromingen hebben sommige auteurs een eigen paragraaf. Annie M.G. Schmidt wordt niet genoemd in dit handboek.
4.3.6 Bekkering, H., e.a. (red.) (1989). De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden In de inleiding staat dat het boek “in hoofdzaak chronologisch” gecomponeerd is “zij het dat de opzet binnen de hoofdstukken vaak thematisch is” (Heimeriks & van Toorn, p. 12). Zoals de titel al duidelijk maakt, begint het boek met de middeleeuwen, waarna het de geschiedenis doorloopt tot en met de twintigste eeuw. Hierna volgen nog drie andere hoofdstukken: ‘Het kinderboek in Vlaanderen 1830-1985’, ‘Het kinderboek in de reclame’ en ‘Het gezicht van het kinderboek’. Ieder hoofdstuk is opgedeeld in verschillende deelhoofdstukken en wordt voorafgegaan door een korte inleiding op het hoofdstuk. Het handboek is niet voor “vakspecialisten” geschreven maar voor diegene die “geïnteresseerd is in het avontuur dat het woord in de wereld van kinderen betekent” (Heimeriks & van Toorn, p. 12). Het is frappant dat de titel van het boek uit het gedicht ‘Alfabet’ van Schmidt komt.
26
‘De eeuw van Sien en Otje, de twintigste eeuw’ is het eerste hoofdstuk waarin een plekje voor Schmidt wordt ingeruimd door Bekkering. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie delen die respectievelijk Bekkering, Holtrop en Fens hebben geschreven. Onder het kopje ‘Van poesie tot poëzie, het kindervers’ wordt de vraag gesteld: bestaat er wel poëzie die speciaal voor kinderen is? “Is het niet zo, dat gedichten voor kinderen meestal als ‘versjes’ betiteld worden en niet als poëzie?” (Bekkering, p. 345) Voor Eykman en Holtrop geldt de “literariteitsvraag” niet bij kinderpoëzie, volgens hen is er geen reden om “de dingen en versjes gewichtiger te maken dan ze zijn” (Bekkering, p. 345). Aan het einde van hun betoog, zo schrijft Bekkering, halen ze met “een (korte) analyse van wat zij een ‘kleutermeesterwerk’ noemen”, hun betoog weer onderuit (Bekkering, p. 345). Hier noemen Eykman en Holtrop ‘Dikkertje Dap’ van Schmidt, die volgens hun net als ‘Iris’ van Perk voldoet aan de maatstaven van: “eenheid, complexiteit en geserreerdheid” (Bekkering, p. 348). Onder hetzelfde kopje ‘Van poesie tot poëzie’ beschrijft Bekkering de vernieuwing binnen de kinderpoëzie van na de Tweede Wereldoorlog. De publicatie van het werk van Schmidt is één van de tekenen hiervan. Zij was de “vertegenwoordigster van wat Eykman1 de ‘Paroolgeneratie’ heeft gedoopt” (Bekkering, p. 357). Dit is de generatie schrijvers die bij Het Parool, dat van origine een verzetskrant was, gewerkt hebben. De toon van deze krant was geheel nieuw: “de deftigheid was uit de taal” (Bekkering, p. 361). Ook Carmiggelt en Han G. Hoekstra behoren tot deze generatie. Laatste wordt wel gezien als “een soort wegbereider van het succes van Schmidt” (Bekkering, p. 361) en samen met Schmidt als “de ‘Vijftigers’ van de kinderpoëzie” (Bekkering, p. 364), want door hun werk is de taal en de conventie van de jeugdliteratuur definitief veranderd na de oorlog. Het werk van Schmidt bracht inhoudelijk vernieuwing. Op het gebied van vorm was zij wellicht geïnspireerd “door het traditionele kinderrijm, bakerrijm” (Bekkering, p. 357), maar qua onderwerpen sloeg zij een geheel nieuwe weg in: “Het innoverende van Schmidts poëzie ligt echter vooral in haar onderwerpen. Fantastische kolderieke voorvallen worden op een humoristische manier beschreven en de moraal is vaak die van ‘mundus inversus’” (Bekkering, p. 358). Bekkering parafraseert het overzichtsartikel dat Fens schreef toen Schmidt de Constantijn Huygens-prijs ontving. Fens ziet ook op een ander niveau dan alleen inhoudelijk anarchie in de gedichten van Schmidt. Door vreemde rijmparen “kent de taal 1
Karel Eykman schrijft kinderboeken en heeft een kritische beschouwing geschreven in Bzzlletin 161-162 waarin hij deze benaming toelicht.
27
geen standsverschil meer tussen woorden” (Bekkering, p. 358). Een aantal voorbeelden hiervan is: “pianostemmer – leeuwentemmer” en “citeer ‘s – Homerus” (Bekkering, p. 358). Het volgende kopje van hoofdstuk zes is ‘Humor met een grote H, het komisch kinderboek’, geschreven door Holtrop. Ook zij noemt Schmidt een vernieuwend schrijfster van na de oorlog, als schrijfster van het soort boeken “waar volwassenen en kinderen allebei veel plezier aan beleven” (Holtrop, p. 402). Als voorbeeld van humor in het oeuvre van Schmidt noemt Holtrop Minoes (1970): “de moraal zit […] in de onbevangenheid die uiteindelijk alle gewichtigdoenerij in de wereld voor gek zet en de baas is” (Holtrop, p. 405). Doch het grote verschil dat Schmidt maakt met haar oeuvre is het standpunt van waaruit ze schrijft. “Het vertellerstandpunt wordt verlegd naar de kinderen” (Holtrop, p. 405). Hierdoor is de auteur is niet meer “de aardige volwassene die hoofdschuddend maar hartelijk de avonturen van die stoute kinderen in ogenschouw neemt” maar eerder steunt ze het verzet van de kinderen en ook hier kun je spreken van anarchie in het oeuvre van Schmidt (Holtrop, p. 405). Het laatste gedeelte van dit hoofdstuk is geschreven door Fens onder het kopje ‘Achter de berg’. Hierin legt hij verantwoording af voor de gemaakte keuzes in het hoofdstuk over de twintigste eeuw omdat er door deze keuzes een “ongeschreven canon zichtbaar werd” (Fens, p. 460). De onbekende lezers en hun opvoeders staan ‘achter de berg’, schrijft Fens, en zijn minstens zo belangrijk geweest voor de literatuurgeschiedenis als de auteurs. Ook is er achter deze berg, de berg van volwassenenliteratuur, maar “het kinderboek, goed of slecht, is de eerste literatuur” (Fens, p. 462). Ter illustratie noemt hij hier Schmidt: “de succesvolste dichter voor kinderen en dat van alle tijden”. (Fens, p. 464) “Waarschijnlijk is in dit land niet eerder door zoveel kinderen zoveel uitzonderlijke poëzie gelezen. Maar enig effect op de lezing van de andere poëzie heeft het niet gehad” zo stelt Fens (Fens, p. 464). Met de ‘andere poëzie’ doelt hij hier op de (serieuze) volwassenenpoëzie. Middels deze literatuurgeschiedenis is een poging gedaan om de volwassenenliteratuur en de jeugdliteratuur wat dichter bij elkaar te brengen.
4.3.7 Schenkeveld, M.A. (hoofdred.) (1993). Nederlandse literatuur, een geschiedenis In ‘Woord vooraf’ trapt Schenkeveld af met de zin: “Dé geschiedenis bestaat niet” (Schenkeveld, 1993). Volgens haar blijft geschiedschrijving altijd een “constructie achteraf”
28
dit geldt ook voor deze geschiedenis (Schenkeveld, 1993). Over de compositie van het handboek schrijft ze: “Tijdvakken en stromingen […] spelen wel een rol maar vormen geen dragende principes” (Schenkeveld, 1993). Toch is het boek chronologisch opgebouwd en is iedere hoofdstuktitel een bepalende datum uit de geschiedenis voor de 150 gekozen onderwerpen. De redactie is zich bewust van de selecterende rol die ze speelt, Schenkeveld schrijft: “niet alle belangrijke werken en niet alle belangrijke auteurs komen aan de orde” (Schenkeveld, 1993). Aan sommige auteurs is een heel essay gewijd, anderen worden ondergebracht bij een belangrijk moment in de geschiedenis. Dit laatste geldt ook voor Annie M.G. Schmidt. Het essay waar zij in genoemd wordt draagt als titel: ‘Oktober 1955: De Gouden Griffel wordt voor de eerste maal uitgereikt – De emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur’. Dit essay is geschreven door Bekkering. Het meeste dat hierin staat, komt vrijwel letterlijk uit De hele Bibelebontse berg en zal ik om die reden hier niet herhalen. Want ook hier beschrijft Bekkering de anarchie op verschillende niveaus binnen het oeuvre van Schmidt. Het begin van het essay is daarentegen wel noemenswaardig omdat Bekkering daar stelt: “In de jaren vijftig zijn in literaire opzicht eigenlijk maar drie belangrijke auteurs te noemen: Annie M.G. Schmidt, Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff- Basenau” (Bekkering, p. 746). Schmidt is volgens Bekkering de belangrijkste van de drie omdat zij “als eerste om zo te zeggen de sentimentaliteit van het kinderland van voor de Tweede Wereldoorlog” verlaat (Bekkering, p. 747).
4.3.8 Anbeek, T. (1999). Geschiedenis van de literatuur in Nederland De auteur laat in ‘Vooraf’ weten met dit handboek tegemoet te komen aan de vraag om een nieuwe literatuurgeschiedenis na die van Knuvelder. De leidraad van dit handboek zijn de veranderde literaire normen. Hierbij zijn “individuele auteurs en afzonderlijke teksten […] van belang zolang ze passen binnen een bepaald conventiesysteem en vooral: voor zover ze tot een verandering van die normen bijdragen”(14). Hij maakt een rigoureuze selectie van auteurs om diepgang te genereren en oppervlakkige opsommingen te voorkomen. Hiervoor heeft hij twee belangrijke keuzes moeten maken want zowel het toneel als de Vlaamse schrijvers zijn niet opgenomen. Ook Schmidt heeft geen plekje gekregen in dit handboek.
29
4.3.9 Fokkema, R. (1999). Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945 Fokkema schrijft in ‘vooraf’ dat hij “de Vijftigers als uitgangspunt en ijkpunt genomen” heeft (Fokkema, p. 10). Het eerste deel van het boek is een chronologische benadering van de geschiedenis waarin hij laat zien hoe “het literair-idealistische klimaat in Nederland twee wereldoorlogen heeft overleefd” waarna Fokkema deze geschiedenis vanuit verschillende invalshoeken belicht (Fokkema, p. 10). Het is voor deze scriptie niet noodzakelijk hier verder over uit te weiden. Over verantwoording van keuzes wordt niet gesproken. Schmidt wordt een aantal keer genoemd. In eerste instantie in een gedeelte waarin Fokkema een periode bespreekt waarin censuur werd uitgeoefend omdat het taalgebruik niet kuis genoeg was. Het liedje ‘Op een mooie pinksterdag’ is om die reden verboden geweest voor de radio. Schmidt wordt ook aangehaald in een gedeelte waarin de rol van het boek voor kinderen overdacht wordt waarbij Fokkema de retorische vraag stelt: “Werd Annie M.G. Schmidt bij haar overlijden […] niet ons aller leesmoeder genoemd?” (Fokkema, p. 185). Het meest belangrijke over Schmidt staat in een noot bij voorgaand citaat: “Helma van Nierop2 noemt 1985 […] als markering van het begin van de discussie over het verschil en de overeenkomsten tussen kinderboeken en boeken voor volwassenen” (Fokkema, p. 300). Fokkema schrijft dat Van Oorschot in hetzelfde jaar een bloemlezing uitbrengt waarin de volgende dichters zijn opgenomen: “Elisabeth Eybers, F. Harmsen van Beek, Judith Herzberg, Hanny Michaelis, M. Vasalis en… Annie M.G. Schmidt” (Fokkema, p. 300). Volgens Fokkema is dit de “eerste keer dat Schmidt in een dergelijk canoniek gezelschap optreedt” (Fokkema, p. 300).
4.3.10 Boven, E. van (2006). Literatuur van de moderne tijd: Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw In het ‘voorwoord’ staat dat dit boek “een bewerking van een tekst van de hand van J.M.J. Sicking” is (Boven, p. 5). Die tekst is jarenlang het uitgangspunt geweest voor “colleges moderne letterkunde […] aan de Rijksuniversiteit Groningen” (Boven, p. 5). De opzet is een “literatuurgeschiedenis die veel aandacht besteedt aan de historische, maatschappelijke en culturele context waarin literatuur functioneerde” (Boven, p. 5). Dit handboek is chronologisch opgebouwd, beginnend bij ‘het tijdvak 1830-1880’; ‘het tijdvak 1880-1918’; 2
Helaas treft men hier een typfout van de auteur, daar hij Helma van Lierop had moeten schrijven.
30
‘het tijdvak 1918-1940’; ‘het tijdvak 1940-1985’ en tot slot ‘het tijdvak 1985 tot heden’. Al deze tijdvakken, op het laatste na, zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken met literaire ontwikkelingen binnen een kleiner tijdvak. Schmidt heeft één plekje toebedeeld gekregen in het tijdvak 1960-1985 met als kopje ‘toneel’. Van Boven en Kemperink beschrijven hier veranderingen die het Nederlands toneel doormaakte vanaf 1970: hierna “werden met nieuw elan oorspronkelijke Nederlandse stukken geschreven en geproduceerd” (Boven, p. 273). Hollands-satire is een genre dat opleeft “waarin op lichte toon en met veel humor de Nederlandse samenleving onder de loep wordt genomen” (Boven, p. 273). Ter illustratie worden hier zowel Annie M.G. Schmidt als het duo Ton Vorstenbosch/ Guus Vleugel genoemd.
4.3.11 Brems, H. (2013). Altijd weer vogels die nesten beginnen Brems beschrijft in ‘Vooraf’ de literatuurgeschiedenissen die in het verleden gemaakt zijn met hun plus- en minpunten op het gebied van aandacht aan de verschillende facetten van de literatuur. Dit handboek gaat uit van het idee dat “de Nederlandse literatuur één geheel is” waardoor Vlaming, Surinamer, kinderboekenschrijver, dichter en alle overige schrijvers van Nederlandse literatuur aan bod komen (Brems, p. 14). Het boek is chronologisch en thematisch opgebouwd met de volgende hoofdstukken: ‘Proloog’; ‘De literatuur in 1945’; ‘De Tweede Wereldoorlog als breukmoment’; ‘De literatuur in 1955’; ‘De literatuur van 1955-1965’; ‘De literatuur in 1965’; ‘De literatuur van 1965-1975’; ‘De literatuur in 1975’; ‘De literatuur van 1975 tot 1985’; ‘De literatuur in 1985’; ‘De literatuur van 1985 tot 1995’; ‘De literatuur in 1995’ met als laatste: ‘Aspecten van de literatuur rond de millenniumwisseling’. Schmidt wordt veelvuldig in dit handboek genoemd. De eerste keer is dat in het hoofdstuk over de literatuur in 1955, onder het kopje ‘poëzie en proza’. Brems stelt dat dit jaar belangrijk is geweest voor “de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur en voor de toenemende erkenning ervan als volwaardige vorm van literatuur” (Brems, p. 158). Dit baseert hij op het gegeven dat in dat jaar de eerste Kinderboekenweek georganiseerd werd. Schmidt wordt hier genoemd in verband met de jaarlijkse prijs voor het beste kinderboek, die zij - in de vorm van de Gouden Griffel -, in het volgende decennium zou ontvangen. Zij zou “het aanzien van de Nederlandse jeugdliteratuur” mede bepalen samen met auteurs als Miep Diekmann en Harriet Laurey (Brems, p. 158).
31
In het volgende hoofdstuk, dat de literatuur van 1955-1965 behandelt, wordt Schmidt genoemd onder het kopje ‘Vrouwelijke schrijvers’ binnen een opsomming van alle schrijvende vrouwen van Nederland. Sommigen daarvan waren al voor of tijdens de bezetting schrijfster. Anderen, onder wie Schmidt, begonnen pas daarna. Deze toename van schrijfsters kan in verband gebracht worden met de algemene positie van de vrouw dezer jaren door de emancipatie: men was bereid “te erkennen dat mannen en vrouwen weliswaar verschillend maar gelijkwaardig waren” (Brems, p. 171). De verschillen tussen man en vrouw, waarbij de vrouw vooral goed bleek te zijn als moeder en de man “het onproblematisch menselijke” is, zijn echter nog vrij algemeen aanvaard (Brems, p. 171). In het hoofdstuk daarna valt wederom de naam Schmidt. Onder het laatste kopje ‘En ten slotte’ van het hoofdstuk over de literatuur in 1965, schrijft Brems dat in dit jaar Schmidt “als eerste de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur in ontvangst mocht nemen voor haar gehele oeuvre” (Brems, p. 250). Hij ziet deze prijs meer dan alleen als een persoonlijke erkenning voor Schmidt, het is ook een erkenning van de jeugdliteratuur “als volwaardig literair genre” (Brems, p. 250). Werken als Jip en Janneke zijn van nu af aan te vinden in iedere boekenkast en dienen als literaire bagage. In het verlengde van Schmidt, schreven Tonke Dragt en Paul Biegel hun publicaties, welke ook zeer goed ontvangen werden. “De emancipatie van de jeugdliteratuur bij deze auteurs was van literaire aard.” (Brems, p. 250) In het hoofdstuk over de literatuur van 1965-1975, krijgt de emancipatie van de jeugdliteratuur een eigen kopje. De veranderde toon binnen de jeugdliteratuur komt tot een hoogtepunt omdat de literatuur doordringt tot in de opvoeding en het onderwijs. De antiautoritaire houding maar ook de “eis om jeugdige lezers met alle aspecten van de werkelijkheid te confronteren” en op die manier op te voeden als “alternatieve volwassenen” komt vanuit de protestbewegingen het onderwijs binnen (Brems, p. 277). Taboes dienen doorbroken te worden zoals Schmidt dat al eerder deed in haar kinderboeken evenals Miep Diekmann, Tonke Dragt en Willem Wilmink.
4.3.12 Rock, J., Franssen, G., Essink, F. (red.) (2013). Literatuur in de wereld Dit handboek is geschreven voor bachelorstudenten moderne literatuur. Achtereenvolgens komen de volgende delen aan bod: ‘Grondslagen’; ‘Benaderingen’ en ‘Perspectieven’. Het is
32
een theorieboek waarin niet de nadruk ligt op verschillende auteurs en stromingen, maar meer op het onderzoeksgebied van letterkunde en hoe de letterkunde te benaderen is. Annie M.G. Schmidt wordt hierin twee keer genoemd. De eerste keer in deel één onder het deelhoofdstuk ‘De auteur’. Volgens Vaessens en Bijl, de auteurs van dit deel, is Schmidt één van de auteurs die literatuurwetenschappers nog regelmatig kiezen als onderwerp van hun promotie. Dit bespreken zij in het kader van biografismekritiek: “vergeet de auteur en richt je op de tekst zoals die op papier staat.” (Rock, p. 56) De tweede keer wordt Schmidt genoemd als een auteur die “een dubbelzinnige houding” aanneemt “tegenover digitale dataopslag” (Rock, p. 211). Dit komt ter sprake onder het kopje ‘Het discours van de technologie’ dat ondergebracht is in deel drie: ‘Het medium’. Deze attitude van Schmidt wordt geïllustreerd aan de hand van Otje waarin de vader van Otje zowel profijt als nadeel ondervindt van de technologie. 4.3.13 Steinz, P. & Steinz, J. (2015) Gids voor de wereldliteratuur In ‘Het wijde web van de wereldliteratuur’ dat als voorwoord dient, schrijven Steinz & Steinz: “Het streven was om een representatief overzicht te geven van wat er […] aan literaire fictie voorhanden is; een leesgids is geen canon, dus niet alle schrijvers van historisch belang hoeven te worden opgenomen” (Steinz, p. 8). In het hoofdstuk daarna dat ‘Handleiding’ is genoemd zijn enkele auteurs vermeld die niet te vinden zijn in deze gids. Hieronder vallen onder andere dichters en toneelschrijvers. Annie M.G. Schmidt is niet opgenomen in deze ‘gids’.
33
5. Conclusie Uit bovenstaande resultaten zijn verschillende conclusies te trekken. In deze sectie wil ik in eerste instantie de deelvragen beantwoorden en uiteindelijk een antwoord op de hoofdvraag formuleren. De hoofd en deelvragen luiden als volgt: Hoofdvraag: Hoe verliep de canonisering van Annie M.G. Schmidt in de Nederlandse literatuur? Deelvragen: - Hoe hebben critici de literaire werken van Schmidt door de jaren heen ontvangen en gewaardeerd? - Hoe wordt Schmidt als literair auteur gepresenteerd in literaire handboeken van de Moderne tijd?
5.1 Beantwoording van de deelvragen Bij mijn onderzoek naar de canonisering van het oeuvre van Annie M.G. Schmidt heb ik mij gericht op de volgende actoren in het literaire veld: recensenten in kranten, essayisten in literaire tijdschriften en samenstellers van literair-historische handboeken. Met deze basis is geen homogeen beeld te construeren. In de subparagrafen (kranten (5.1.1), tijdschriften (5.1.2) en literaire handboeken (5.1.3)) zal ik per bron opvallende zaken noemen en mijn bevindingen samenvatten. Tezamen genomen vormt dat het antwoord op mijn hoofdvraag (5.2).
34
5.1.1 De kranten Het is opvallend dat Het Parool en De Volkskrant verschillende werken van Schmidt hebben gerecenseerd. Hieronder geef ik dat schematisch in een tabel weer. Titel
Datum
Het Parool
Van schuitje
16-11-'54
De Volkskrant
Ja
Volwassenen/ kinderen
Proza
Poëzie
3
Musical/ toneel
Volw
varen tot Van
Overig
Non-fictie
.
Schendel Hop maar Jip en
01-12-'55
Kind.
Ja
Kind.
Ja
Janneke Wiplala
28-11-'57
Ja
Huishoudpoëzie
19-04-'58
Ja
Volw
Ja
. Heksen en zo
02-12-'64
Het beest met de
19-11-'68
Ja Ja
Kind.
Ja
Kind.
Ja
Ja
achternaam Pluk van de
27-11-'71
Ja
Kind.
25-11-'72
Ja
Kind.
Petteflet Het hele schaap
Ja
Veronica Floddertje
22-09-'73
Ja
Wat een planeet
10-11-'73
Ja
Minoes
19-11-'76
Ja
Abeltje
24-01-'81
Otje De dader heeft
Ja
Volw
Mus. Kind.
Ja
Ja
Kind.
Ja
06-10-'81
Ja
Kind.
Ja
08-01-'83
Ja
het gedaan Een visje bij de
Kind.
Volw
Mus.
. 06-01-'84
Ja
Kind.
Tom Tippelaar
03-09-'84
Ja
Kind.
Ziezo
02-10-'87
Ja
Kind.
Tante Patent
05-11-'88
Ja
Kind.
De naam van de
27-12-'88
Ja
thee
Ja
Ja Ja Ja
Kind.
Ton.
maan Totaal 19
Tussen
10
9
4
15
11
4
2
1
1
‘54-‘88 Tabel 1. Schematische weergave van recensies in Het Parool en De Volkskrant.
3
Om de genres en doelgroepen te bepalen heb ik gebruik gemaakt van de informatie op schrijversinfo.nl die het gehele oeuvre van Schmidt ondergebracht heeft onder verschillende genres (Beek, 2009).
35
Uit de totalen, weergeven in de onderste rij van tabel 1, constateer ik dat ik van beide kranten een ongeveer gelijk aantal recensies van Schmidt gebruikt heb als onderzoeksmateriaal. Niet alles is zo gelijkmatig verdeeld. Zo zien we dat er veel meer uit het oeuvre voor kinderen is gerecenseerd dan uit het oeuvre voor volwassenen. Voor volwassenen betreft dit één poëziebundel, twee musicals en Van schuitje varen tot Van Schendel. Uit de laatste kolom valt op te maken dat er voornamelijk proza gerecenseerd is. Deze resultaten samennemend, constateer ik dat de critici in de kranten voornamelijk de kinder- en jeugdliteratuur van Schmidt het recenseren waard vinden vanaf het eerste uur. Wanneer ik de recensies inhoudelijk vergelijk, is er qua toon onderling niet veel verschil; ook de twee kranten maken hierin geen onderscheid. Het is opvallend dat drie recensenten overwegend negatief over Schmidt of haar werk schrijven: Morriën, Gortzak en Hiu. Zij zijn de enigen in mijn materiaal die het werk van Schmidt niet onvoorwaardelijk bejubelen, maar er kanttekeningen bij plaatsen. Morriën is vooral negatief over het feit dat het cabaret van Schmidt in boekvorm is verschenen (Huishoudpoëzie). Hij beargumenteerd dat wanneer de cabaretstukjes ontdaan zijn van de schil, zoals hij de presentatievorm van cabaret noemt, “vallen zij als lectuur […] tegen”. Gortzak is niet zo expliciet in zijn commentaar over de musical De dader heeft het gedaan maar tussen de regels door hoor je wel een teleurgestelde toon. Na het noemen van een paar sterke liedjes waaronder een liefdesduet en het “gospel- achtig begrafenislied De laatste eer” schrijft hij dat “liedjes van dit gehalte schaars zijn in De dader heeft het gedaan” (Gortzak, 1983); het is vooral een show met showelementen. Hiu mist bij In de naam van de maan een mogelijkheid “tot identificatie met de hoofdfiguren. iets wat in dit verhaal toch wordt beoogd” (Hiu, 1988). In een opera zouden middels muziek “persoonlijke spanningen” voelbaar moeten zijn voor publiek (Hiu, 1988). Dat is wat ontbreekt in dit stuk: de emoties en karakters vindt zij niet goed genoeg uitgewerkt. De andere recensies zijn onverdeeld positief. Veelgenoemde positieve elementen zijn het ontbreken van een leeftijdsgrens waardoor het voor de ouders leuk is om uit Schmidts oeuvre voor te lezen, en de eindeloze fantasie van Schmidt die ze ogenschijnlijk gemakkelijk omzet in weer een nieuw verhaal.
36
5.1.2 De tijdschriften Schmidt is in beide tijdschriften, zowel Podium als De Gids, niet opgenomen. Deels is dit wellicht aan Schmidt zelf te wijten: zou ze zijn genegeerd als ze haar werk had opgestuurd ter publicatie? Dat er niets uit haar oeuvre besproken is, duidt erop dat Schmidt niet door de medewerkers van deze literaire tijdschriften tot de ‘serieuze’ literaire auteurs werd gerekend.
5.1.3 De handboeken Over Schmidt wordt in de handboeken vaak gezegd dat ze vooral bekend is geworden van televisie en de radio. Het valt op dat Schmidt in de handboeken over het algemeen ingedeeld is bij kinder- en jeugdliteratuur, in het bijzonder waar het de emancipatie van deze literatuur betreft. Velen noemen de omslag van taal en conventie binnen de kinderliteratuur van na de Tweede Wereldoorlog het ideale klimaat voor Schmidt om te produceren en bestempelen Schmidt als een voorloper van deze emancipatie. Vernieuwend was ze niet vanwege haar gekozen vorm, maar omdat zij schreef vanuit het vertellerstandpunt van kinderen en vanwege de onderwerpen in haar kinder- en jeugdliteratuur. In het kader van emancipatie wordt ze met auteurs als Diekmann en Han G. Hoekstra samen genomen en als gevolg van haar veranderende toon met de anderen uit de zogenoemde ‘Paroolgeneratie’. Met de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur kwam er erkenning voor de kinderliteratuur als volwaardig literair genre. Dit laatste beschrijven de literatuurhistorici en ze maken dat ook in de praktijk duidelijk door Schmidt, zoals Brems dat bijvoorbeeld doet, te noemen tussen alle vrouwelijke schrijfsters die actief waren rondom de Tweede Wereldoorlog. De redactie van het Kritisch lexicon bewijst de nieuwe positie van jeugdliteratuur door ook aan Schmidt een essay te besteden net als aan ‘serieuze’ literaire auteurs zoals Nijhoff. In de handboeken wordt weinig gesproken over haar volwassenenliteratuur. Raat vormt hierop een uitzondering omdat hij begint met haar eerste gedicht dat voor volwassenen geschreven is en aan de hand hiervan de techniek en taal van Schmidt laat zien. Raat is dan ook de enige die haar gehele oeuvre opneemt in zijn essay. Dit in tegenstelling tot andere literaire handboeken waarin Schmidt alleen genoemd wordt bij toneel, kinder- en jeugdliteratuur of cabaret.
37
5.2 Beantwoording van de hoofdvraag Het is lastig om hard te maken dat Schmidt daadwerkelijk opgenomen is in de Nederlandse literatuur. Alleen wanneer we kijken naar de toekenning van de Constantijn Huygens- prijs kunnen we dat stellig beweren. In het juryrapport van de Jan Campertstichting, bij de uitreiking van de prijs, staat “[zij heeft] de schuttinkjes tussen het kinderboek en de Literatuur, het liedje en de Poëzie-met-een-hoofdletter, omvergehaald” (Jan Campertstichting, 1987). Schmidt krijgt hier dus erkenning voor haar vakmanschap omdat door haar oeuvre bepaalde grenzen binnen het literaire veld wegvallen. Is ze daarmee een algemeen erkend literair schrijfster? Nee, want ze is niet opgenomen in de tijdschriften die ‘serieuze’ literatuur publiceren en becommentariëren, en ze is in de kranten en literatuurhandboeken voornamelijk geprezen om haar kinderliteratuur. Uit de bestudeerde bronnen blijkt dat Schmidt vernieuwing heeft gebracht; niet alleen inhoudelijk heeft zij de kinderliteratuur veranderd, maar ook de positie daarvan. Dat is haar plaats in de canon van de Nederlandse literatuur. De critici die kinderliteratuur van een geheel ander kaliber achten dan de ‘serieuze’ literatuur hebben echter geen plek binnen de literaire canon aan Annie M.G. Schmidt gegeven.
38
6. Discussie In mijn onderzoek heb ik aangetoond dat Schmidt niet van iedereen in het literaire veld een plekje in de literaire canon toebedeeld krijgt. Diegenen die haar daar wel in opnemen, doen dat vooral vanwege de rol die ze heeft gespeeld in de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur. Uit mijn resultaten is geen ontwikkeling in waardering af te leiden omdat ze in geen enkele jaargang van Podium en De Gids voorkomt. Daarnaast wordt Schmidt in de 30 jaar dat ze actief was als schrijfster, door recensenten en literatuurhistorici opgenomen in kranten en handboeken, ongeacht het publicatiejaar van de krant of het handboek. Hiermee doel ik op het feit dat ze zowel door Lodewick in 1982 een plekje krijgt toebedeeld als kinderliteratuurschrijfster als door Brems in 2006. Ook in de kranten is Schmidt vanaf 1954 tot 1988 gerecenseerd zonder dat daarin een omslagpunt van waardering aan te wijzen is. Mijn onderzoek is – noodgedwongen – te beperkt om een volledig antwoord te kunnen geven op de vraag naar het canoniseringproces van het oeuvre van Schmidt. Om het gehele proces van canonisering inzichtelijk te maken, zouden ook de andere actoren in het literaire veld betrokken moeten worden bij het onderzoek, bijvoorbeeld de stichtingen die literaire prijzen uitreiken en uitgeverijen; ook zouden meer krantenrecensies of literaire tijdschriften het beeld completeren. Bij nader inzien bleek dat Schmidt haar eerste verzen heeft ingezonden bij Opwaartsche Wegen (1938-1939), waaronder ‘Leeszaal’. Het literaire tijdschrift Maatstaf heeft in 1970 eenmaal een gedicht, ‘Domineesland’, van haar gepubliceerd (Raadgreep, 2009). Aangezien er maar één gedicht gepubliceerd is in de periode die ik onderzocht heb, blijft mijn conclusie over de literaire tijdschriften ongewijzigd. Wat om een andere reden onderzoekswaardig is, is de uitreiking van de literaire Constantijn Huygens-prijs aan iemand die vooral waardering ontvangt voor kinderliteratuur. Dat de conventies binnen de kinder- en jeugdliteratuur veranderd zijn, beschrijven onder andere Bekkering en Brems. Het nieuwe criterium dat ook volwassenen moeten kunnen genieten en lachen om kinderliteratuur, komt in verschillende recensies naar voren, bijvoorbeeld in die van Kromhout. Is kinder- en jeugdliteratuur daarmee dan ook gaan behoren tot de ‘serieuze’ literatuur? Wordt kinder- en jeugdliteratuur met dezelfde maatstaf gemeten? Wat naar aanleiding van mijn onderzoek dus een interessante invalshoek is voor het onderzoek naar de totstandkoming van de literaire canon, is een vraagstelling rondom de verschuivingen in het literaire veld. Bij Schmidt heeft de grensverschuiving van kinder- en volwassenenliteratuur geleid tot de uitreiking van de Constantijn Huygens-prijs. Tegelijk is 39
het niet zo dat deze prijs na Schmidt aan vele andere kinderboekenschrijvers is uitgereikt. Na haar waren dat alleen Toon Tellegen (2007) en Joke van Leeuwen (2012) die beiden in eerste instantie bekend zijn vanwege hun kinderliteratuur maar ook voor volwassenen schreven. Het zou interessant zijn wanneer er meer gevolgen van deze verschuiving onderzocht zouden worden of wanneer er onderzoek gedaan wordt naar andere verschuivingen in het literaire veld.
40
Bibliografie
A.J.O. (1968, november 19). Gezellige pil van Annie Schmidt. De Volkskrant. Alkema, H. (1984, september 3). Jeugdtheaterseizoen begint goed met Tom Tippelaar. De Volkskrant. Anoniem. (1955, december 1). De Volkskrant. Anoniem. (1964, december 2). Het Parool. Anoniem. (1972, november 25). Het Parool. Anoniem. (1973, september 22). De Volkskrant. Anoniem. (1976, november 19). Het Parool. Anoniem. (1957, november 28). Annie M.G. Schmidts, Wiplala: een verrukkelijk verhaal. Het Parool. Arends, E. (1996, december 20). J&J- rage trekt als een storm door de HEMA. Opgeroepen op april 27, 2015, van De Volkskrant: http://www.volkskrant.nl/dossier-archief/j-j-rage-trekt-als-een-stormdoor-de-hema~a497965/ Beek, M. (2009). Annie M.G. Schmidt. Opgeroepen op april 20, 2015, van Schrijversinfo: http://www.schrijversinfo.nl/schmidtanniemg.html Bekkering, H. (1989). In H. e. Bekkering, De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van middeleeuwen tot heden (pp. 295-390). Amsterdam: Querido. Bekkering, H. (1993). Oktober 1955: De Gouden Griffel wordt voor de eerste maal uitgereikt - De emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur. In M. Schenkeveld- van der Dussen, Nederlandse literauur, een geschiedenis. Groningen: Noordhoff Uitgevers B.V. Biosagenda. (2014, oktober 14). A van Abeltje in de maak. Opgeroepen op april 20, 2015, van Biosagenda: http://www.biosagenda.nl/nieuws_a-van-abeltje-film-in-de-maak_4786.html Boven, v. E. (2006). Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw. Bussum: Coutinho. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker. Bresser, J. (1981, januari 24). Leesplezier van Abeltje tot Otje. De Volkskrant. Brillenburg Wurth, K. R. (2009). Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap. Amsterdam: Amsterdam University Press. CPNB. (sd). Opgeroepen op januari 27, 2015, van CPNB: http://www.cpnb.nl/bs/index.asp?searchString=schmidt
41
Dautzenberg, J. (1989). Nederlandse literatuur, geschiedenis, bloemlezing en theorie. Den Bosch: Malmberg. DBNL. (sd). Annie M.G. Schmidt. Opgeroepen op april 21, 2015, van DBNL: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=schm001 Dera, J. (2012). De potscherf in woestijnzand. Hans Faverey: beeld en beeldvorming. Spiegel de letteren , 459-489. Dillen, F. v. (2015). Wiplala Kerstfilm van Annie MG. Opgeroepen op april 20, 2015, van Symbid: https://www.symbid.nl/ideas/5352-wiplala-kerstfilm-van-annie-mg?locale=nl Dorleijn, G. R. (2006). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt. Fens, K. (1989). Achter de berg. In H. e. Bekkering, De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland&Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (pp. 459-467). Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij B.V. Fens, K. (1995, mei 22). Bij Annie M.G. Schmidt vierde ook de taal anarchie. In haar eentje was Schmidt een Vijftiger in de kinderpoëzie. De Volkskrant. Fokkema, R. (1999). Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Amsterdam Antwerpen: De Arbeiderspers. Genootschap Onze Taal. (2009, september 1). 'Zeg het in jip en janneketaal'. Opgeroepen op april 20, 2015, van Kennislink: http://www.kennislink.nl/publicaties/zeg-het-in-jip-en-janneketaal Gortzak, R. (1983, januari 8). Dader heeft het gedaan : lust voor het oog : koor en ballet centraal in nieuwe musical van Schmidt. De Volkskrant. Hammerstein, M. (1980, oktober 6). Otje voor groot en klein. De Volkskrant. Heimeriks, N. &. (1989). Inleiding. In e. (. Bekkering, De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland&Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (pp. 11-13). Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij B.V. Hiu, P.-U. (1988, december 27). Visser in de problemen op zingend kindereiland. De Volkskrant. Holtrop, A. (1989). In H. e. Bekkering, De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland&Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (pp. 391-458). Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij B.V. Houts, C. v. (1988, november 5). Tante Patent. Het Parool. Jan Campertstichting. (sd). Constantijn Huygens-prijs. Opgeroepen op mei 1, 2015, van Jan Campertstichting: http://www.jancampertstichting.nl/laureaten1.php?sid=6 Jan Campertstichting. (1987). De Constantijn Huygensprijs.
42
Knuvelder, G. (1982). Beknopt handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Den Bosch: Malmberg. Knuvelder, G. (1979). Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde. Den Bosch: Malmberg. Krans, J. (1971, november 27). Annie M.G. Schmidt vergeet de kinderen niet. Het Parool. Kromhout, R. (1984, januari 6). ,Annie Schmidt is geen schrijver, ze is een wonder'. De Volkskrant. Lodewick, H. C. (1982). Literatuur, geschiedenis en bloemlezing. Den Bosch: Malmberg. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. (2010). Jaarboek van de maatschappij der Nederlandse letterkunde 2001-. Opgeroepen op april 20, 2015, van DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201001_01/_jaa004201001_01_0011.php Morriën, A. (1958, april 19). Annie M.G. Schmidt: conversatie op rijm. Het Parool. Nieuwkerk, M. v. (1987, oktober 2). De geestige koningin van de kleine kinderen. Het Parool. Raadgreep, M. (2009). Ik krijg zo’n drang van binnen: bibliografie van het werk van Annie M.G. Schmidt. . Amsterdam: Querido. Raat, G. (1988/1997). Annie M.G. Schmidt. In A. B. Zuiderent, Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945 (pp. 1-16). Groningen: Nijhoff. Rock, J. F. (2013). Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde. Amsterdam en Nijmegen: Uitgeverij Vantilt. Schenkeveld, M. (. (1993). Nederlandse literatuur, een geschiedenis . Groningen: Noordhoff Uitgevers B.V. Steinz, P. &. (2014). Gids voor wereldliteratuur. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers. W.H.A. (1954, november 26). Annie M.G. Schmidt helpt u uitzoeken. Kinderboeken ook om voor te lezen. Het Parool.
43