IJskoud Dok Kunneman
1 Naam: Dhr. W.A.M. van Haren Leeftijd: 66 jaar Lengte: 1.72 meter Burgerlijke staat: weduwnaar, twee kinderen Beroep: gepensioneerd onderwijzer, kunstenaar, renteniert van nalatenschap echtgenote Locatie: Juliana van Stolberglaan 22, Aerdenhout, vrijstaand huis, oprit, elektronische deurbel met spreekmechanisme Datum: woensdag 11 december Tijd: 13.00 uur Hij borg het dossier op. Aysen had haar werk goed gedaan. Hij keek op zijn horloge. Twee minuten nog. Hij trok zijn handschoenen aan, pakte de lege doos en schoof de oranje TNT-pet nog iets verder over zijn ogen, zodat zijn korte, donkergrijze haar er aan de voorkant geheel onder verdween. In zijn linker zijspiegel zag hij een oudere dame naderen. Hij keek weer op zijn horloge. Schiet op, truus. Toen de dame verdwenen was, opende hij het portier. Twee duiven vlogen op. Een witte kat vluchtte weg in de portiek van een leegstaand herenhuis. Het was tijd om te gaan. Het was precies 13.00 uur toen hij aanbelde. ‘Ja?’ De man had een hoog stemmetje, als van een alt. ‘Pakketje.’ ‘Maar ik heb niets besteld.’ ‘U hebt een prijs gewonnen.’ ‘O… Ah, ik kom naar beneden.’ De deur ging open. Meneer van Haren droeg een lichtblauwe, met verf bevlekte overall. Enkele witte donspluizen sierden een babyroze schedeldak. Er lag een blos op de wangen van de man. Even kreeg hij het visioen van een naakte vrouw die boven voor de schildersezel aan het wachten was en ieder moment de trap af kon dalen. Hij verwierp het. ‘Het is nogal zwaar. Ik zal het even voor u naar binnen dragen.’ Hij stapte met de doos over de drempel en volgde de man door de hal. Op de grond lagen snippers
1
afgebladderde verf. Aan de muur hing een wat vertekend zelfportret in houtskool. Het rook naar terpentine. Toen de man zich omdraaide, liet hij de doos vallen. Pijlsnel greep hij naar de stiletto aan de ceintuur om zijn middel. Hij stak de man in de borst, vlak boven de linker kransslagader. Enkele seconden bleef hij kijken in de verbaasde, droevige ogen van zijn slachtoffer – de oude man kreunde zachtjes, als bij een trage, moeizame ejaculatie – totdat de overall rood kleurde en de man knikkebollend achterover tuimelde, zijn zelfportret meesleurend in zijn val. Hij vloekte toen hij de twee rode vlekken op de TNT-jas ontdekte. Dat schildertje had nog flink in de rondte gespetterd. Hij stopte de jas samen met de handschoenen in een vuilniszak. ‘Aysen, breng deze vanavond naar de container bij de haven. Verder wil ik dat je cardiotoxinen aanvult. En heb je dat stukadoorsuniform al opgehaald?’ ‘Wat zijn we veeleisend vandaag, monsieur De la Fontaine.’ Aysen wierp hem een minachtende blik toe en gooide haar haar naar achteren, een uitdagende bos gitzwarte krullen met een magnetische aantrekkingskracht op het mannelijk geslacht. Hij kleedde zich uit en stapte in het bad dat Aysen voor hem had laten vollopen. ‘Wat staat er voor morgen op het programma?’ ’10.00 uur ‘s ochtends meneer De Pauw, Hotel Clarenwijck kamer 35 aan de Koning Astrid Boulevard in Noordwijk.’ Aysen ijsbeerde door de badkamer en las voor uit de bruine werkagenda. ‘14.00 uur meneer Löss, woonachtig in de Kerkhoflaan te Scheveningen en ‘s avonds om 21.30 uur mevrouw Beenakker, zorgcentrum De Berkhof, Winterswijk.’ ‘Heb je al uitgezocht wat voor medicijnen ze slikt?’ ‘Betahistine, twee tabletten per dag, eenmaal daags haloperidol, bloedverdunners, magnesiumgluconaat, hoestdrank met broomhexine, eenmaal in de week een spuitje Diprophos en een Valiumpje voor het slapen gaan.’ Hij grinnikte. Piepende, rafelende oma’s die met touwtjes bijeengehouden werden maar het vertikten om te sterven. ‘En nog nieuwe opdrachten?’ ‘Yep, twee stuks. Kimberley Bouterse, 18 jaar, Blaricum, hinderlijke dochter met paniekaanvallen, onder toezicht geweest van Stichting Jeugdzorg. En ik denk…´ Aysens ogen begonnen te glinsteren als obsidianen. ‘Ik denk dat je deze ook wel interessant zult vinden.’ Ze ging op de rand van het bad zitten en hield hem een bleekgeel papiertje voor. ‘De burgemeester?’ ‘Yep.’ ‘Hoe kom je hieraan? Wie is de opdrachtgever’
2
‘Een man in de kebabzaak, middelgroot, tamelijk gezet. Hij droeg een tulband en een bruine baard. Onze vriend wil zo snel mogelijk van de burgemeester af. Het gaat om een belangenverstrengeling rondom een mogelijke gasboring bij de Kranendijk. Hij geeft ons drie dagen. En dat is nog niet alles. Ik was een tijdje met hem aan het babbelen en heb het volgende losgepeuterd.’ Aysen opende een dikke bruine envelop en toonde hem twee keurige stapeltjes bankbiljetten. ‘Geef hier,’commandeerde hij. ‘Niet zo ongeduldig, monsieur De la Fontaine.’ Aysen ging achter hem staan en streek met haar wijsvinger over zijn borst. ‘Geef hier, bitch!’ Hij sloeg wild met zijn vuist in het water. ‘Doe normaal man!’ Lichtelijk aangeslagen gaf ze hem de envelop. Hij zag een berg schuim in haar decolleté verdwijnen. ‘Xavier, ik ga. Ik moet Kader naar bed brengen.’ Hij wachtte tot de deur dichtviel en grijnsde. De burgemeester. Het zou de kroon op zijn werk zijn, zijn Nachtwacht, zijn Hohe Messe, zijn Vijfde Symfonie. Hij streelde de biljetten en voelde dat hij een erectie kreeg.
2 ‘Goedenavond, mevrouw Beenakker.’ ‘Dag dokter Boesmans.’ Braaf oma. Hij keek in de spiegel naar de magere, bleke man in het wit in wie hij was veranderd. ‘Hebt u een nieuwe bril, dokter?’ Hij verstijfde. Aysen had het niet over de kleur van de bril gehad. ‘Ja, ik weet het zeker.’ Mevrouw Beenakker, wier hoofd nauwelijks boven het laken uitkwam, stak een gedecideerd vingertje in de lucht. ‘Gisteren had u een blauwe.’ ‘Dat klopt. Ik ben vandaag bij de opticien geweest.’ Kalm blijven nu. Hij keek de kamer rond. De koelkast en het medicijnkastje bevonden zich precies waar Aysen ze had ingetekend op de plattegrond. Hij nam een glas van de wastafel en schonk het pak melk uit de koelkast erin leeg. ‘Morgen is mijn zoon jarig.’ Mevrouw Beenakker grijnsde. Hij zag een rij bruine en gele tanden. ‘Wat fijn.’ Hij deed zijn best om te glimlachen. ‘Goh dokter, uw stem is ook anders.’ Verdomme! Aysen had gezegd dat die vrouw zo dement als een zeef was. Hij moest opschieten, voordat dat stuk skelet ontdekte dat ze inderdaad midden in Roodkapje terechtgekomen was. ‘U hebt een mooie kerstengel voor het raam hangen, mevrouw Beenakker.’
3
Hij draaide zich om, wees naar de engel en leegde achter zijn rug de Valium tabletjes in het glas melk. ‘Ja, dokter.’ Het vrouwtje zuchtte. ‘We hebben ze nodig, de engelen. Er is zoveel ellende, dokter.’ Hij zag het tere gezichtje plotseling ineenschrompelen, als een blaadje dat in de stofzuigerslang gezogen werd. ‘Ja, heel veel ellende…’ Hij legde de schrale vingertjes van mevrouw Beenakker voorzichtig om het glas. Het vrouwtje bracht het glas naar haar mond, rook er even aan en strekte vervolgens haar hand om het terug te geven. ‘Dokter, misschien heb ik niet zoveel slaap vandaag.’ Ach mens, donder op. Hij veegde een zweetdruppel weg die van zijn voorhoofd op de rand van het bed gevallen was. Hij keek op zijn horloge: vijf minuten over tijd. Kalm blijven. Hij boog voorover en streek zachtjes door de ragfijne, sprietachtige haren van mevrouw Beenhakker. ‘Morgen is uw zoon jarig,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Dan moet u goed uitgerust zijn.’ Heel langzaam kwamen de bruine en gele tanden weer tevoorschijn. ‘Ja, dokter…’ klonk het hees en ijl. Een tremulerend handje pakte lijdzaam het glas weer aan. Met een engelengeduld dat hij uit zijn tenen moest halen wachtte hij af totdat de melk teugje voor teugje in de mond van grootmoeder verdwenen was. Zodra de ogen van mevrouw Beenakker zich gesloten hadden, stond hij op. Hij spoelde het glas om, verving de pot Valiumtabletten en het pak melk door zelf meegebrachte exemplaren en verliet de kamer, precies drie minuten voordat de echte dokter Boesmans zou komen. Het was tegen middernacht toen Aysen belde. ‘Waarom nam je niet op?’ ‘Gezeik op de weg. IJzel en zo. En ik had een flinke kluif aan moedertje Beenakker.’ Hij zette Aysen op de speaker en gooide de doktersjas van zich af. ‘Zeg eens Aysen, hoe staat het met het dossier van onze grote vriend de burgemeester?’ Hij schonk zichzelf een glas rum in met ijs. ‘Zijn werkrooster heb ik. Maar…’ Ze stopte even. ‘Xaav, de politie heeft huiszoeking bij mij gedaan. Ze hebben een anonieme tip gekregen. ‘Wát?’ De rum spetterde door de kamer. ‘Dit flik je me niet Aysen. Ik neem aan dat ze niets gevonden hebben.’ ‘Alle papieren zaten in de kluis achter het tableau van Jacob van Rijs, net als de externe harde schijf en de werktelefoon.’ ‘Ik houd niet van dit soort grappen, Aysen. Als jij die juten nog één keer toelaat in dat Turkse kot van je, dan zorg ik er persoonlijk voor dat je het niet meer kunt navertellen. ‘Rot op, lul. Heb je er een moment aan gedacht hoe dit voor mij is? Kader heeft net een half uur in mijn armen liggen janken.’ 4
‘Wat heb ik daarmee te maken?’ ‘Ach ja, jij hebt niet eens een zoon. De enige liefde die jij voelt, is de liefde voor een bankbiljet en voor een opgedirkte doos cyaankali.’ ‘Houd je mond! Je hebt geen idee waar je het over hebt, jij smerige, kebabverslaafde snol!’ Hij hing op en schopte tegen de tafel. Achter het raam begon het te sneeuwen. Kutsneeuw. Dat betekende twee paar extra schoenen voor morgen. Hij nam een ijsblokje in zijn mond en beet erop, net zolang totdat hij het voelde versplinteren tussen zijn tanden. Hij wilde een tweede glas rum inschenken, maar bedacht zich. De burgemeester. Hij moest scherp blijven. Morgen moest de moord op de burgemeester tot in de puntjes zijn uitgedacht.
3 Dhr. Van Rijs, 42 jaar, 1.91 meter, burgemeester en ambtenaar van de burgerlijke stand. De locatie en het moordwapen dienden nog te worden bepaald. Hij logde in met de beveiligingssleutels die Aysen hem had doorgestuurd en bekeek de digitale agenda’s van het College van B&W. Op maandag en woensdag was de burgemeester werkzaam in het gemeentehuis aan de Nassaukade, op dinsdag en donderdag vertoefde hij in zijn ambtswoning aan de Gedempte Oude Gracht en op vrijdagen was hij doorgaans te vinden in het oude stadhuis voor ceremoniële activiteiten. Morgen was het vrijdag. Hij klikte op de dag. In de troonzaal van het stadhuis zou een herdenking plaatsvinden van de slachtoffers van de gasexplosie in het badhuis één jaar geleden, een aanslag waar hij zelf nog een rol in had gespeeld. Hij zocht verder en vond een elektronische plattegrond van het stadhuis. De troonzaal. Hij pakte zijn telefoon. ‘Aysen, ik wil toegang tot de computer van de beheerder van het oude stadhuis. En ik wil dat je alles te weten komt over de troonzaal. Kun je dat voor me in orde maken?’ Hij hing op voordat ze tijd had om te protesteren. ‘Je neemt een risico, Xaav.’ Aysen stond voor de deur met een duimendik dossier getiteld ‘burgemeester’. ‘Als jij je werk goed gedaan hebt, is er niks aan de hand en gaat dit gewoon lukken.’ ‘Maar waarom op zo’n openbare locatie? Trek je postbodekostuum aan en schiet die man van zijn drempel.’ ‘Hij heeft een gezin, schat, met jonge kinderen. Of had je een familiemoord in gedachten?’ ‘Kop op Xaav, je bent slim genoeg om…’
5
‘Bovendien verdient onze vriend een glorieus en gedenkwaardig einde. Ik ben er alleen nog niet over uit of het de galg of de guillotine wordt.’ Aysen veinsde een lach en plukte peinzend aan de sneeuwvlokjes op haar mokkakleurige muts. ‘Kijk maar op pagina 72, derde alinea.’ Hij sloeg het dossier open en snelde door de tekst. Een golf van tevredenheid ging door hem heen. Het was een geluksgevoel, zoals van liefde op het eerste gezicht, van een puzzel die af was of van een rouletteballetje dat precies in het juiste vakje viel. ‘Ays, je bent geweldig.’ Toen hij een kus op haar lippen drukte, voelde hij dat ze schraal en verdroogd waren. ‘Gaat het wel?’ Ze stond licht voorover gebogen, als een non die een kruis slaat. Maar ze knikte en lachte. Hij lachte ook. De burgemeester zou vermoord worden op vrijdag 13 december in de troonzaal met de Boheemse Maria Theresa kroonluchter. ‘Goedemorgen meneer Van Rijs. Mijn naam is Frederik Reitsma, onderhoudskundig inspecteur voor de regionale Commissie voor Veiligheid en Justitie en ik kom een technisch rapport opstellen met betrekking tot de materiële en logistieke conditie van deze zaal.’ Zijn stem galmde door de ruimte terwijl hij de volzin opdreunde die Aysen met de uiterste zorg en precisie voor hem had geformeerd. Burgemeester Van Rijs, onder valse voorwendselen naar de troonzaal gelokt, keek met een bedenkelijk gezicht van de verbleekte mozaïeken vloertegels naar de rafelige rode gordijnen in het middenschip en van de stoffige glas-in-loodramen naar het net niet symmetrische altaar. ‘Neemt u mij niet kwalijk, maar deze ruimte is in perfecte conditie.’ De stem klonk vlak en synthetisch. ‘Doch doet u vooral uw werk. Ik dien mijn speech voor de aankomende plechtigheid te repeteren en heb zo dadelijk een afspraak met de wethouder van Cultuur.’ De burgemeester liep richting de katheder en haalde twee geplastificeerde papieren uit zijn aktetas. ‘Natuurlijk. Mijn verontschuldigingen.’ Hij liep onopvallend achter de burgemeester aan en keek terloops naar de zwarte ogen aan weerszijden van het betonnen kruisgewelf die hij herkende van de bouwtekening. Aysen had het beveiligingssysteem van het stadhuis gekraakt en alle alarmen en bewakingscamera’s uitgeschakeld. Ze had tot drie uur ’s nachts moeten doorwerken. Vlak voor het altaar bleef hij staan. Acht meter boven hem pronkte de glazen kolos die de burgemeester zo dadelijk zou verpulveren. De kroonluchter telde 124 lichtpunten verdeeld over vijf lagen met daaronder een strengel van tientallen glasdiamanten. De hoogte kon worden versteld met twee touwen die vastgehaakt zaten aan een koperen ring in de muur. Nu moest hij ervoor zorgen dat de burgemeester vlak onder de kroonluchter kwam te staan. ‘Burgemeester Van Rijs?’ 6
‘Excuses, mijn telefoon.’ Er klonk een fragment van Siegfried’s Funeral March. De man trok een donkerblauw langwerpig apparaatje uit zijn borstzak dat niet groter leek dan een USB-stick. Hij keek op zijn horloge. De volumineuze, kastanjebruine pruik die hij in een coiffeurspeciaalzaak had laten maken, begon te kriebelen op zijn hoofd. Na enkele vluchtige o’s en ja’s hing de burgemeester op. ‘Mijn vrouw staat buiten op het bordes. Ze is onderweg onze jongste zoon verloren.’ De gladgestreken intonatie wekte de indruk dat het om niet meer ging dan een verloren handschoen. Niettemin beende de burgemeester met gezwinde stappen naar de uitgang van de troonzaal. ‘Ahum…’ Zijn hersenen zochten koortsachtig naar een oplossing. ‘O burgemeester, moet u nu toch kijken. Ze hebben u afgebeeld op de vloer!’ Hij wees naar een mozaïektegel van Desiderius Erasmus pal onder de Maria Theresa kroonluchter. Hij wist niet waar de ingeving vandaan kwam, maar het werkte. De burgemeester leek zijn zoon op slag te zijn vergeten en beende met nog snellere stappen richting de tegel. Toen de burgemeester op zijn plaats stond, stond hijzelf al bij de touwen. ‘Had u maar niet zo’n gladde aal moeten zijn,’ kon hij niet nalaten te zeggen, vlak voordat hij de touwen doorsneed en het glazen gevaarte de burgemeester in vol ornaat verpletterde. Het ging zo snel en voorspoedig dat hij bijna niet kon geloven dat het gewoon was gebeurd. Overal lag bloed, overal lagen scherven en de burgemeester was volledig verbrijzeld door het kroonjuweel van het stadhuis. Zelfs zijn ambtsketting was in twee stukken gebroken. Hij stopte het mes weg, veegde een verdwaalde glassplinter van zijn inspectiekostuum en keek nog eenmaal voldaan naar zijn compositie. Toch had hij het gevoel dat hij nog iets vergat. Hij stond al bij de deur toen het gebeurde. In een flits zag hij een van de rode gordijnen bewegen. In de daaropvolgende flits zag hij een klein blond hoofdje. Hij verstarde van top tot teen. Er was nog een derde persoon in de ruimte aanwezig geweest. Het zoontje van de burgemeester.
4 Toen hij Aysens Panda in ijltempo de oprit op zag komen, deed hij meteen de gordijnen dicht. Te laat realiseerde hij zich dat hij haar ooit een reservesleutel had gegeven. ‘Wat heb jij gedaan?’ In lichterlaaie stoof ze over de drempel. Ze droeg een spierwitte wollen mantel en had twee kranten bij zich. “Hartverscheurend 7
familiedrama”. “Het tragische lot van de burgemeester en zijn zoon”. Krantenkoppen denderden op hem af. Bloederige beelden dansten op zijn netvlies. Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Ik kon niet anders. Dat kind had alles gezien.’ ‘Xavier, dat kind is vier!’ ‘Dus? Over een paar jaar gooit hij alles eruit bij de kinderpsychiater. We kunnen het risico niet nemen.’ ‘We? We? Jíj kon het risico niet nemen.’ Opeens zag hij dat ze een koffer bij zich droeg. ‘Ik ben het zat. Ik kap ermee, Xavier de la Fontaine.’ Er knapte iets in zijn hersenen. Het voelde als iets onwerkelijks, iets wat nooit denkbaar was geweest. ‘Dat kan niet,’ zei hij beslist. ‘We moeten aan dossier Castelli werken, we moeten een Colt 1911 ophalen in Bremen en vannacht om 03.00 uur hebben we meneer Van Drogenbroek in Anna Paulowna.’ ‘Doe die ouwe broek lekker zelf. Je hebt mijn leven genoeg gedirigeerd. Jarenlang heb ik mensen pijn gedaan. Ik heb mensen gedrogeerd, gechanteerd, gemanipuleerd. Ik heb moeten liegen tegen mijn eigen kind! Ik…’ Ze hijgde en haar ogen spuwden vuur. ‘Ik ben er klaar mee. Ik ga niet langer in zee met een kindermoordenaar.’ In zijn hoofd ontstond kortsluiting. Lichten gingen uit. Schakels werden verbroken. Hele straten verdwenen van de kaart. Hij wist dat hij moest handelen. Maar Aysen was sneller. Haar hand schoot omlaag. De koffer klikte open. Drie volle jaren denkwerk en administratie kwamen tevoorschijn. Hij wilde haar tegenhouden, maar ze was te snel. Aysen gaf een rauwe, dierlijke schreeuw en viel aan. Pets! Ternauwernood ontweek hij het eerste dossier. Pets! Hij greep naar zijn oog. Pets! Pets! Pets! Ordners, ringbanden, agenda’s, pennen, potloden en scharen kwamen als raketten op hem af. Mappen klapten open. Dossiers werden verscheurd. Bergen papier dwarrelden door het huis. ‘Kijk wat je doet, verdomme!’ Vanuit zijn ooghoek zag hij twee velletjes uit dossier Beenakker naar buiten waaien. ‘Pak ze! Houd ze tegen! Daar staan onze vingerafdrukken op!’ ‘Commandeer je hondje en blaf zelf. Ik steek geen vinger meer uit voor jou en je ziekelijke executiepraktijk. Dag Xavier!’ In twee stappen was ze buiten. ‘Jij Turkse slang,’ siste hij. Hij sprong in zijn schoenen en rende haar achterna. Nog voordat ze bij haar Panda was, had hij haar ingehaald. Hij legde een hand op haar kin en draaide haar naar zich toe. ‘Waar gaan we heen?’ ‘Naar het politiebureau. Ik ga je aangeven.’ ‘Ha!’ schamperde hij. ‘En jij dan? Je bent medeplichtig aan 125 moorden, 33 inbraken, 12 brandstichtingen, 5 gasexplosies en een griepepidemie. Bovendien heb je over al die zuur verdiende tonnen geen cent belasting betaald. Lieve schat, als je 8
geluk hebt, krijg je levenslang. Maar waarschijnlijk…’ – hij blies een lauwe damp in haar gezicht – ‘hakken ze je bruine kop eraf.’ ‘Lul.’ Ze spuugde in zijn gezicht. Hij spuugde terug en gaf een ruk aan haar zwarte lokken. Ze gilde. ‘Bek dicht.’ Hij greep haar bij haar wollen mantel en duwde haar voor zich uit. ‘Lopen jij. En geen grappen meer, anders trek ik al je haren uit je kop.’ Het was zaterdagmorgen en het dorp sliep nog, bedekt onder een serene witte deken. ‘Wat ga je met me doen?’ klonk het stug. Aysen liep in straf tempo voor hem uit, haar hoofd kaarsrecht, met een blik op oneindig. ‘Ik eh…’ Hij aarzelde. ‘Dat zul je wel zien.’ Ze kwamen bij het Bellamy Park net buiten de bebouwde kom. Het park was na de Tweede Wereldoorlog aangelegd als uitlaatplek voor de patiënten van een toenmalige psychiatrische inrichting. Toen het hoofdgebouw twee jaar geleden door een “onverklaarbare” brand in vlammen opging, werd de inrichting gesloten en het park opengesteld voor publiek. Sommige patiënten waren nooit teruggevonden en zouden nog altijd rondzwerven over het terrein. Ze sloegen een zijpad in en liepen onder een rij dicht opeen groeiende platanen door. De bomen stonden schuin, zo schuin dat het leek alsof ze ieder moment konden omvallen. Ze passeerden de laatste boom. Hij bleef staan. Voor hen lag een diepe, doodse plas, bedekt met een dun laagje ijs. Hij hoorde gekwetter. Aan de overkant van de vijver ontfermde een groep jachtig converserende eenden zich over een door de kou gevelde woerd. Een eenzame gans waggelde er wat onhandig omheen. Hij keek weg. Aysen had zich enkele stappen van hem verwijderd. Voordat hij het wist, stond ze op het ijs. ‘Kom dan,’ riep ze uitdagend. ‘Kom er dan op. Want dat is toch wat je van plan bent, mij in een wak duwen?’ Zijn blik ging naar een ellipsvormige opening in het midden van de vijver. Het water was grauw en troebel. ‘Kom op dan hè. ‘Gooi me er dan in.’ Aysen stond licht voorover gebogen, het ene been voor het andere, haar rechterhand gebald tot een vuist. Even later stond hij ook op het ijs, recht tegenover haar. Hij rilde. Nu pas realiseerde hij zich dat hij zonder jas de deur uit was gegaan. Zijn handen waren stijf en de wind sneed dwars zijn kleren. ‘Jij hebt toch op karate gezeten?’ riep hij. ‘Misschien duw jij mij er wel in.’ ‘Kun je me niet aan dan? Na al die 125 jerommekes en drugsbarons kun je een ordinaire Turkse snol toch wel aan?’ Hij reageerde niet. Hij keek weer naar de eenden en zag de ontregeling in hun leven. Ze liepen dwars door elkaar, van elkaar weg, tegen elkaar op. Ze voerden oeverloze discussies. Er klonk wanhoop en paniek in hun gesnater. Hij wendde zijn
9
blik af. Hij wilde het niet zien. Hij keek weer naar Aysen, maar wist niet wat hij moest zeggen. Toen hij eindelijk begon te spreken, waren de eenden stil. ‘Waarom heb je dit gedaan?’ ‘Wat?’ ‘Waarom heb je mij geholpen al die mensen te vermoorden?’ Aysen, nog steeds in karatepose, leek in verwarring te zijn gebracht door de vraag. Ze liet de vuist los en verplaatste haar gewicht van de ene naar de andere voet. ‘Waarom, Aysen? Voor het geld? Voor de seks?’ Ze liet haar armen zakken en verstopte haar handen in haar mouwen. Even meende hij haar kin te zien trillen. ‘Ik had niemand,’ zei ze toen. ‘Niemand.’ Ze leek kleiner en haar stem klonk zachter en zangeriger dan eerst. ‘Abdullah had me laten stikken. Hij had al mijn sieraden gestolen, mijn dagboeken verbrand, mijn jurken in stukken gescheurd. Hij had me alles ontnomen en liet me achter met een kind. Ik had niemand meer. En toen…’ Er kwam een schraal, ietwat cynisch glimlachje op haar gezicht. ‘Toen kwam jij. Jij vroeg of ik voor je wilde werken.’ Ze pauzeerde even. ‘Ik wilde het niet, maar ik kon niet anders. Ik had niets meer en jij gaf me geld, veel geld. Eindelijk kon ik kleren kopen voor Kader, luiers, speelgoed. Jij was er voor me. Jij gaf me veiligheid, zekerheid. En in het begin vond ik het vreselijk. Ik haatte mezelf. Maar het wende. Ik dacht er niet meer over na. Ik schakelde mijn gevoel uit. Ik deed alles wat je van me vroeg. Ik…’ Ze keek hem aan met verschrikte, schuldige ogen. ‘Nu pas besef ik wat ik allemaal heb gedaan. Ik…’ Hij zag haar lichaam trillen en hoorde haar adem versnellen. ‘En jij dan?’ schreeuwde ze plotseling. ‘Waarom heb jij dit gedaan? Praat tegen me, verdorde, liefdeloze psychopaat!’ Een felle windvlaag zette het platanendak in beweging. Een tak brak af en belandde verticaal op het ijs. Er ontstond een negenpuntige ster. Aysen schreeuwde en klonk tegelijkertijd ver weg. Ze vertroebelde voor zijn ogen. Hij zag alleen maar ijs, een harde, venijnige laag kou die twee werelden van elkaar scheidde. En opeens zag hij niet alleen het ijs, maar ook dat wat onder het ijs was. Het was een hoofd, een hoofd met donspluizen. Het was meneer Van Haren. Er lag nog dezelfde droeve blik in zijn ogen. Toen zag hij het ijle, frêle gezichtje van mevrouw Beenakker. De zwarte baard van meneer De Pauw. De blonde staarten van Lilian Hoogendoorn. Meneer Van Tongeren. Meneer Löss. Meneer Pieterse. Jacob van Bennebroek. Professor Keuleman. Meneer Jongbloed. Meneer Spring in de Wei. Mevrouw Lakenveld. Het zoontje van de burgemeester. Overal zag hij gezichten, sommige helder, andere vaag, sommige vlak en bleek, andere verfomfaaid en met diepe wonden. Ze dreven voorbij, tientallen verloren zielen, voorgoed gevangen onder het ijs. Maar er was nog een ander gezicht, een gezicht dat hij beter kende dan de andere. Het was een jongen, lang en slank, met blauwe ogen, zachte wangen en lelieblonde krulletjes.
10
‘Ik had een zoon.’ De woorden kwamen als vanuit een diepe spelonk. ‘Jean-Pierre kwam om bij een motorongeluk. De bestuurder was doorgereden. Ik heb naar hem gezocht. Ik heb hem nooit kunnen vinden.’ Hij kreeg een lauw, watterig gevoel van binnen. ‘Maar ik moest iets doen. Ik wilde vergelding voor de dood van mijn zoon. Dus ik doodde iemand anders.’ Hij voelde iets opborrelen vanuit zijn maag. ‘Ik besefte dat het niet opwoog tegen de pijn die mij en Jean-Pierre was aangedaan. Er moest nog iemand dood. En nog iemand. Ik werd er steeds beter in. Ik schepte er genoegen in mensen te wurgen, te steken, te verdrinken in hun eigen bad. Het werd een verslaving, een obsessie. Het werd mijn beroep. Maar…’ Hij keek weer naar de drijvende zielen onder het ijs en voelde een stille traan langs zijn neusvleugel glijden. ‘Als ik hen zo zie… Dan doet dat me best wel verdriet.’ IJspegels smolten. Sneeuw verdampte. Theeglazen stroomden over zijn wangen. Hij huilde, voor het eerst sinds de dood van Jean-Pierre en het voelde als een warme regen. Toen hij opkeek, was Aysen weg. Hij hoorde lichte, hertachtige voetstappen en zag haar zwarte krullen achter de platanen verdwijnen. Hij glimlachte. Ze was een mooie vrouw. Ze verdiende het om te leven. Hij glimlachte en bleef glimlachen, zelfs toen hij merkte dat het ijs onder zijn voeten begon te kraken..
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.
11