iii
Handreiking STOOM
Structureel terugdringen ongewenste en onechte meldingen
2
3 3
Structureel terugdringen ongewenste en onechte meldingen
4 4
5 5
Inhoud
Voorwoord Inleiding Managementsamenvatting / Leeswijzer
6 7 9
Deel A Toezicht en handhaving
11
1 2 3 4 5
12 19 23 25 32
Wettelijke basis Meten en registreren Resultaten juridisch onderzoekUniversiteit Utrecht Stappenplan handhaving Uitvoering handhaving
'HHO% 9HUL¿FDWLH5$&
6 7 8
34 36 38
Nieuwe ontwikkelingen Wettelijke basis Rolverdeling 6WDSSHQSODQYHUL¿FDWLH
'HHO& 9HUL¿FDWLH3DUWLFXOLHUH$ODUPFHQWUDOHV
11
46
2QWZLNNHOLQJ9(%21SURWRFRO Voorwaarden
Deel D Toekomst OMS
48
Bijlagen 1 2 3 4 5 9
Begrippenlijst Relevante wetgeving Rapport Deelproject Juridische Zaken STOOM Algemene aspecten van bestuursrechtelijke handhaving Juridische instrumenten 2YHU]LFKWVSRUHQYHUL¿FDWLH 6FKHPDYHUL¿FDWLHPHOGNDPHU%UDQGZHHU 3URWRFRO9(%21 Modellen
49 51 53 54 58 62
6 6
Voorwoord
Het terugdringen van loze meldingen en daardoor nodeloze uitrukken van de brandweer is één van de speerpunten van Brandweer Nederland (BN). Met het Bouwbesluit 2012, waarvan per 1 april 2012 een gewijzigde versie in werking is getreden, is bij een aantal gebruiksfuncties de verplichte doormelding bij brandmeldinstallaties geschrapt. Uit onderzoek blijkt dat daardoor het aantal nodeloze uitrukken van de brandweer substantieel afneemt. Maar daarmee zijn we er nog niet: onder het regime van de nieuwe bouwregelgeving blijven er gebouwen die vanwege het risico een rechtstreekse doormelding moeten hebben. Met de Handreiking Structureel Terugdringen ongewenste en onechte meldingen (STOOM) wil Brandweer Nederland de regio’s en korpsen helpen met praktische informatie en voorbeelden, om het aantal loze meldingen bij die gebruiksfuncties nog verder terug te dringen. Deze handreiking is een actualisatie van de eerste versie van 2012. Het uitbrengen van deze handreiking gebeurt in opdracht van de Programmaraad Risicobeheersing om lokale, regionale en landelijke initiatieven (nog) beter met elkaar te delen. Een toevoeging is een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Utrecht naar de juridische mogelijkheden om de nodeloze uitrukken terug te dringen. De conclusies van het onderzoek vindt u terug in deze handreiking. Daarnaast is nieuw het gedachtegoed rondom verificatie (kleurensporen) en in het bijzonder het protocol voor de Particuliere Alarmcentrales (VEBON-protocol). Tenslotte is er een hoofdstuk toegevoegd over de toekomst van het OMS; dit vanwege de komst van de Landelijke Meldkamer Organisatie en het belang hiervan voor het terugdringen van nodeloze brandmeldingen. Wij hopen met deze handreiking een bijdrage te leveren aan meer uniformiteit in de aanpak van het terugdringen van loze meldingen. Onze dank gaat uit naar iedereen die aan de totstandkoming van deze handreiking een bij drage heeft geleverd, in het bijzonder de leden van de deelprojectgroepen STOOM. We zijn blij dat ook het ministerie van Veiligheid en Justitie het nut van deze handreiking onderschrijft en financieel mogelijk heeft gemaakt. Koos Scherjon Portefeuillehouder Wet- en regelgeving Programmaraad Risicobeheersing
7 7
Inleiding
Om de brandveiligheid in gebouwen met een verhoogde kans op (ongevallen bij) brand te vergroten, is het bij bepaalde categorieën wettelijk verplicht om het gebouw te voorzien van een brandmeldinstallatie (BMI). Een brandmeldinstallatie maakt het mogelijk om een eventuele brand vroegtijdig te ontdekken en zowel de organisatie in het gebouw als de brandweer tijdig te alarmeren. Zo is het mogelijk een brand snel meester te zijn, slachtoffers te voorkomen en schade te beperken. Een deel van deze BMI’s moet rechtstreeks doormelden naar de regionale alarmcentrale (RAC) van de brandweer, de zogenaamde automatische doormelding. Naast een verhoging van de brandveiligheid heeft dit systeem een keerzijde. Er is vaak sprake van nodeloos alarm. In 2013 zijn bij de brandweer 87.000 brandmeldingen binnengekomen. Hiervan waren bijna 42.000 alarmen loos en van brandmeldinstallaties1
Bron: CBS
Nadelen
Nodeloos alarm heeft een aantal grote nadelen: de alertheid van personen in een gebouw neemt af, in die zin dat personen binnen het gebouw geneigd zijn te denken ‘het zal wel weer niks zijn’ en wellicht niet optimaal reageren op een melding veroorzaakt door een echte brand; de motivatie van werkgevers om personeel voor de brandweer beschikbaar te stellen neemt af. Samen met een afnemende beschikbaarheid van vrijwilligers tijdens kantooruren kan hierdoor de brandweerzorg in het gedrang komen; de motivatie van het brandweerpersoneel neemt af met als gevolg een afname in de uitruksnelheid; een onnodige uitruk geeft een onnodig verhoogd verkeersrisico: brandweerpersoneel spoedt zich naar de kazerne en rijdt met spoed en dus met meer risico naar een brandadres;
1 Cijfers afkomstig van CBS Brandweerstatistiek 2013.
8 8 Oorzaken
elke uitruk kost de gemeenschap geld; de brandweer is tijdens een uitruk niet beschikbaar voor andere noodhulp; door een onnodige uitruk ontstaat onnodig geluidsoverlast voor omwonenden en anderen.
Nodeloos alarm door automatische brandmeldingen komt naast gebreken in de aanleg voort uit menselijk gedrag. Dit betreft gebreken in het onderhoud en het beheer van de installatie, het gebruik van het bouwwerk en de manier van reageren op brand en brandmeldingen: de plaatsing van melders en de keuze van de meldtechniek is onvoldoende afgestemd op het gebruik van ruimten en plaatselijke omstandigheden die nodeloze meldingen kunnen veroorzaken; onvoldoende onderhoud en beheer van de installatie; onduidelijke bediening van brandmeldinstallatie; onbekendheid bij gebruikers met omgang en bediening van brandmeldinstallaties (personeel onvoldoende geïnstrueerd, wisselend personeel); gebruikelijke activiteiten die loze meldingen veroorzaken zoals roken, bakken, braden, douchen, sterretjes en dergelijke; ongebruikelijke activiteiten en werkzaamheden die een automatische melder nodeloos activeren (zoals onderhouds- of bouwwerkzaamheden); moedwil en/of baldadigheid; niet adequate alarmopvolging; verkeerd gebruik doormeldvertraging. Oorzaken van andere aard kunnen zijn: externe, zoals atmosferische invloeden; storing in de installatie.
Best practices
Een aantal gemeenten voert met succes een handhavingsbeleid uit om het aantal nodeloze brandmeldingen te reduceren naar een acceptabel niveau. Er zijn acht gemeenten 9 gekozen die de basis bieden voor deze handreiking. De keuze voor deze gemeenten is gemaakt in het project NUT10 waarbij zoveel mogelijk verschillende methoden zijn betrokken. De aanpak van de gemeenten komt voor een deel overeen, daar waar de aanpak verschilt is een keuze gemaakt dan wel een alternatieve of aanvullende maatregel in de handreiking opgenomen. Naast vermindering van het aantal nodeloze brandmeldingen kan het aantal nodeloze uitrukken worden verminderd. Dit kan aangepakt worden door het toepassen van verificatie op de meldkamer bij automatische brandmeldingen. Verificatie van automatische brandmeldingen door de meldkamer brandweer is het onderzoek doen naar de echtheid of juistheid van een automatische brandmelding alvorens de uitrukdienst te alarmeren. In de Raad van brandweercommandanten is begin 2014 besloten om het voorstel tot verificatie op de meldkamer landelijk in te voeren.
9
Het betreft de gemeenten: Amersfoort, Barneveld, Ede, Enschede, Nijmegen, Noordwijk, Texel en Zeist Nodeloze uitrukken terugdringen (NUT), Deelproject 6 – lessen NUT voor de bestaande praktijk, NVBR en Lectoraat Brandpreventie NIFV , Onderzoek naar de consequenties van het voorstel Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Lectoraat Versie: Eindrapport, 23 mei 2011, pg. 85 .
10
9 9
Managementsamenvatting / Leeswijzer In 2012 startte het project STOOM als vervolg op het project Nodeloze Uitrukken terugdringen (NUT). In de projectopzet van STOOM zijn de aanbevelingen vanuit NUT opgenomen. STOOM kent daartoe 6 deelprojecten: 1 Verificatie 2 Juridische aspecten 3 Bewustzijnsbevordering 4 Handreiking 5 Meten 6 Kennisdeling Een deel van deze deelprojecten heeft onderdelen opgeleverd voor het terugdringen van loze brandmeldingen. Deze zijn nu ook terug te vinden in deze handreiking. Centraal in de visie om loze meldingen terug te dringen zijn de vier kleurensporen verificatie, waarbij rood ongewenst en groen de gewenste situatie.
%HJLQKHEEHQGHUHJLRQDDOFRPPDQGDQWHQLQGH5%&DIJHVSURNHQRPYHUL¿FDWLHRSGHGH PHOGNDPHUVEUDQGZHHULQWHYRHUHQHQGLWUHJLRQDDOEHVWXXUOLMNWHODWHQYDVWVWHOOHQ2SYHUL¿FDWLH LQDOJHPHQH]LQHQVSHFL¿HNYHUL¿FDWLHPHOGNDPHUEUDQGZHHUZRUGWLQ'HHO%QDGHULQJHJDDQ +HWJHOHVSRRUYHUL¿FDWLHPHOGNDPHUEUDQGZHHU LVHHQWLMGHOLMNHPDDWUHJHOGHJHEUXLNHUGLHQW immers zelf de verantwoordelijkheid te nemen om loze brandmeldingen te voorkomen. Deelproject YHUL¿FDWLHLVGDDURPQXEH]LJPHWGHXLWZHUNLQJYDQKHWEODXZHRUJDQLVDWRULVFKHYHUL¿FDWLH HQ JURHQHVSRRUWHFKQLVFKHYHUL¿FDWLH Een belangrijk onderdeel daarbij is het resultaat dat het deelproject juridische aspecten heeft opgeleverd. Onderzoek van de Universiteit Utrecht gaat in op de mogelijkheden van de verschillende juridische instrumenten voor het terugdringen van onechte en ongewenste meldingen. Per rechtsgebied (bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht) is het effect van de maatregelen onder]RFKW7HQDDQ]LHQYDQYHUL¿FDWLHPHOGNDPHUEUDQGZHHUZLMVWKHWRQGHU]RHNXLWGDWGHZHWLQ EHJLQVHOJHHQUXLPWHODDWYRRUYHUL¿FDWLHPDDUGDWHUWRFKHHQPRJHOLMNKHLGLVRPGHZHWUXLPHU toe te passen. De resultaten van dit onderzoek komen uitgebreid aan de orde in Deel A. Dat deel gaat verder hoofdzakelijk over toezicht en handhaving. Dit zijn middelen die al langer ingezet worden om loze meldingen te voorkomen. Immers, veel van de oorzaken van nodeloos alarm zijn een gevolg van menselijk gedrag zoals onbekendheid met de omgang met een brandmeldinstallatie en afwijkend of onvoorzien gebruik van ruimten. Dit aspect speelt daarom een doorslaggevende rol bij het terugdringen van nodeloze meldingen. Menselijk gedrag kan worden beïnvloed door voorlichting, maar ook door bestuursrechtelijke handhaving. De gemeente beschikt over juridische instrumenten die het juiste gedrag stimuleren en overtreding voorkomen. In februari 2014 heeft VEBON (Vereniging van Beveiligingsondernemingen in Nederland) de 2e herziene versie van het protocol ‘Automatische branddoormelding via PAC naar RAC’ uitgebracht; in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars en Brandweer Nederland. Over de verdere ontwikkeling van het protocol en de voorwaarden die het protocol bepalen gaat Deel C. Tot slot biedt Deel D een kort hoofdstuk over de toekomst van OMS. Dit is toegevoegd met het oog op de komst van de Landelijke Meldkamer Organisatie en het belang hiervan voor het
terugdringen van nodeloze brandmeldingen. Dit hoofdstuk biedt nog geen afgerond geheel, omdat de visie over de toekomst van het OMS nog in ontwikkeling is. Zoals gezien is verandering van gedrag van groot belang om loze brandmeldingen te voorkomen. Veranderen begint met weten dat er een probleem met loze meldingen voor de brandweer. Het deelproject bewustzijnsbevordering werkt aan een aantal producten die helpen bij het bespreekbaar maken van het probleem van loze meldingen. Deze zullen worden toegevoegd aan de 3e en laatste editie van deze handreiking. In de bijlagen zijn voorbeelden (modellen) opgenomen. Hiernaar wordt in de tekst verwezen.
11 11
Deel A Toezicht en handhaving
Het toezicht op en de handhaving van nodeloze meldingen is een onderdeel van het toezicht op en handhaving van alle brandveiligheidseisen op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Deze handreiking beoogt te stimuleren dat de partijen die hierbij betrokken zijn (gemeente/veiligheidsregio) de handhaving van nodeloze meldingen in het bestaande beleid opnemen dan wel aanscherpen en prioriteit geven. Handhaving bestaat uit voorlichting en juridische handhaving. Voorlichting is aan de orde bij overtreders die zich niet bewust zijn van een overtreding en niet weten hoe deze te voorkomen. Derhalve wordt aanbevolen om in het handhavingsbeleid voorlichting op te nemen als eerste stap. Juridische handhaving is met name bedoeld voor de gevallen waarin men willens en wetens de overtreding begaat en men geen uitzicht biedt op beëindiging van de overtredingen. Het handhaven van de voorschriften voor nodeloze meldingen gebeurt in beginsel volgens dezelfde procedure als de handhaving van overige brandveiligheidsvoorschriften. Echter heeft de handhaving van het overschrijden van het toegestane aantal loze meldingen een andere positie dan het handhaven van andere overtredingen omdat er ook andere instanties bij betrokken zijn naast de ‘normale’ toezichthouders: de repressieve dienst van brandweer en de regionale alarmcentrale (RAC). Omdat iedere gemeente anders georganiseerd is en ook hun handhaving verschillend hebben ingericht, kan deze handreiking niet een model bieden dat iedere veiligheidsregio onverkort kan overnemen. Het moet immers geïntegreerd worden in de bestaande handhavingspraktijk voor zover dat nog nodig is. Daarom bestaat de handreiking uit een uiteenzetting en voorbeelden van zaken die aan de orde moeten komen. Het huidige handhavingsbeleid kan hieraan getoetst worden en wat nog ontbreekt kan worden ingevoerd.
12
1 Wettelijke basis handhaving
Bij of krachtens de Woningwet worden eisen gesteld aan brandmeldinstallaties.
Dit deel van de handreiking richt zich vooral op het rechtstreeks aanpakken van een teveel aan nodeloze brandmeldingen van die doormeldingen welke nog verplicht zijn na de invoering van Bouwbesluit 2012. Voor deze BMI’s geldt de NEN 2535, die exact aangeeft hoeveel nodeloze meldingen zijn toegestaan. De NEN 2535 wordt via het Bouwbesluit 2012 aangestuurd door de Woningwet. In het Bouwbesluit staat de geldende versie van de NEN-norm expliciet aangegeven. Met het Bouwbesluit 2012 is de geldende versie in de Regeling Bouwbesluit 20124 aangewezen. In bijlage 2 wordt het relevante artikel uit het Bouwbesluit 2012 nader uitgelegd. Naast het maximaal aantal ongewenste en onechte meldingen uit de NEN 2535 bestaan er nog andere eisen die aan een goede werking en gebruik van de brandmeldinstallatie bijdragen en daarmee indirect nodeloos alarm voorkomen. 1.1
NEN 2535 In de NEN 2535 5 is expliciet opgenomen dat een installatie een beperkt aantal loze meldingen mag veroorzaken. Dit aantal is afhankelijk van de functie van een gebouw en het aantal melders. Afhankelijk van het feit of een vertraging in de doormelding 6 is toegestaan kunnen we spreken over interne en/of externe meldingen. Bij een interne melding heeft de organisatie de mogelijkheid om de echtheid van de melding eerst te verifiëren (betreft acceptatie- en zoektijd) alvorens hij doorgaat naar de RAC. Mocht men binnen de vertragingstijd niet kunnen achterhalen of de melding echt is dan gaat de melding alsnog door naar de RAC. Daar waar geen vertraging wordt toegepast spreken we altijd over een externe doormelding7. Wanneer in een jaar bij de brandweer meer meldingen binnenkomen dan is toegestaan volgens de NEN 2535, is in beginsel sprake van een overtreding. De NEN 2535 maakt onderscheid tussen twee soorten nodeloze meldingen: - ongewenste brandmelding: een brandmelding veroorzaakt door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van brand; - onechte brandmelding: een brandmelding die niet het gevolg is van een brand, of op brand lijkende verschijnselen. 4
Regeling Bouwbesluit 2012, 22 december 2011, Staatscourant nr. 23914, 29 december 2011.
5
In artikel 4.3.1.van de NEN 2535:2009.
6
Vertragingstijd betreft het blauwe spoor; zie hiervoor hoofdstuk 6.
9RRUGH¿MQSURHYHUVHULVDOWLMGHHQRQGHUVFKHLGLVWXVVHQ³LQWHUQH´HQ³H[WHUQH´PHOGLQJ$OVHUJppQ
vertraging van de externe melding is toegepast dan vinden de interne en externe melding op hetzelfde ogenblik plaats.
13 13 Oorzaak
&DWHJRULH
Maatregelen
Brandontwikkeling Brandstichting
Echte brandmelding
Inbraakpreventie Organisatie Inbraakbeveiliging
Roken Bakken/braden
Ongewenstee brandmelding
Organisatorisch Beheer
Flamberen
Controle
Uitlaatgassen Laswerkzaamheden
Projectie aanpassen Techniek aanpassen
Soldeerwerkzaamheden Aërosolen uit productieproces
Prestatie-eis aanpassen Onderhoud uitvoeren
Met kwade opzet activeren handbrandmelder
Stoom/douche/waterkoker
Organisatorisch
Beschadiging Atmosferische beïnvloeding
Projectie aanpassen Techniek aanpassen
Vervuilde melder Beïnvloeding door ander
Prestatie-eis aanpassen Onderhoud uitvoeren
Onechte brandmelding
systeem: Elektro Magnetische
Compatibiliteit (EMC) Opwervelende stof
Lijmwerkzaamheden (vloerbedekking
Tabel 1 Indeling van meldingen in categorieën
De oorzaak van een ongewenste brandmelding heeft te maken met ‘brandverschijnselen’, veroorzaakt door kwaadwilligheid, gewijzigd gebruik van ruimten en dergelijke. De oorzaak van een onechte brandmelding kan kort samengevat worden als ‘oorzaak techniek’, zoals de kwaliteit van het onderhoud of een systeemstoring. Daarnaast kennen we de categorie ‘echte brand’. Het behoeft geen uitleg dat het in zo’n situatie gaat om een terechte brandmelding. Er is sprake van een daadwerkelijke brand. Tussen echt en ongewenst zit een grijs gebied. Het kan zijn dat er een begin was van een echte brand die op het moment dat de brandweer ter plaatse kwam gedoofd was. Dan komt het wellicht over als een nodeloos alarm, maar dat is niet het geval. De brandmeldinstallatie en de interne organisatie hebben in dit geval optimaal gefunctioneerd waardoor de brandweer niet meer in actie hoefde te komen. Een verkeerde kwalificatie wordt voorkomen door altijd de oorzaak van de brand te vermelden/registreren. Onoplettendheid en onachtzaamheid
Nog een probleem: het veelvuldig veroorzaken van echte meldingen. Dit kan verwijtbaar gedrag zijn. De oorzaken liggen veelal in de sfeer van onoplettendheid en onachtzaamheid. Brandweer Ede heeft deze oorzaken in de achterliggende jaren altijd gecategoriseerd bij de ongewenste brandmeldingen, omdat de oorzaak van deze brandmeldingen nagenoeg altijd weggenomen kan worden door het treffen van (organisatorische) maatregelen. Denk hierbij aan bakken en braden, overgekookte melk en een droog gekookt pannetje.
14 1.2
Toepasselijkheid NEN 2535 De NEN 2535 maakt een directe aanpak van een teveel aan nodeloze meldingen mogelijk. Echter niet in alle gevallen is deze norm van toepassing. Hieronder volgt een overzicht wanneer de NEN 2535 van toepassing is.
Toelichting
Bouwbesluit 2012 De NEN 2535 is van toepassing op die doormeldingen welke zijn verplicht op grond van artikel 6.20, eerste lid Bouwbesluit 2012. Gelijkwaardigheid Op basis van een gelijkwaardigheid(artikel 1.3 Bouwbesluit 2012) kan een BMI met doormelding zijn vereist. Het is niet eenduidig aan welke eisen deze installaties moeten voldoen. Het hangt ervan af hoe dit destijds tot stand gekomen is om te bepalen welke eisen aan deze installaties zijn gesteld. Het kan zijn dat in de nadere voorwaarden van de gebruiksmelding dan wel de bouw- of gebruiksvergunningsvoorwaarden hierin nadere bepalingen zijn opgenomen. Het is nodig dat bij het gelijkwaardigheidsbesluit expliciet wordt opgenomen dat de BMI aan de NEN 2535 8 moet voldoen. Milieuwetgeving Vanuit de milieuwetgeving wordt meestal gebruik gemaakt van de PGS-en (Praktijkrichtlijn Gevaarlijke Stoffen). De PGS-en gaan vooral over de opslag of het werken met gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt vaak een beschermingsniveau geëist, waarvan branddetectie een onderdeel kan zijn. In deze handreiking gaan wij daar niet verder op in omdat er teveel verschillen zijn met de BMI’s die op basis van het Bouwbesluit 2012 zijn geëist.Het doel is meestal anders. BMI’s op basis van milieuwetgeving (M-BMI’s) hebben veelal tot taak een brand snel te melden, zodat escalatie door de brandweer kan worden voorkomen. Hierbij is het oogmerk het beschermen van het milieu. Bij BMI’s op basis van de Woningwet (BB-BMI’s) is de voor8 Op grond van gelijkwaardigheid kan de geldende prestatie-eis ook worden bepaald op basis van NEN
2535: 2009.
15 15 naamste taak het alarmeren van de aanwezigen en de brandweer om slachtoffers te voorkomen. De installatie is vaak anders, de M-BMI’s zijn vaak gekoppeld aan een brandbestrijdingsinstallatie. Soms is er helemaal geen BMI aanwezig, maar meld bijvoorbeeld de sprinkler zelf door. Het gebruik is anders, bij M-BMI’s gaat het veelal om opslagvoorzieningen. Hier werken niet veel mensen en de activiteiten bestaan voornamelijk uit het verplaatsen van containers/ pallets en dergelijke. Vrijwillige doormelding De eisen voor een vrijwillige doormelding zijn niet wettelijk vastgelegd. Bestuursrechtelijke handhaving is daarom niet mogelijk. De RAC of de Veiligheidsregio heeft een privaatrechtelijke overeenkomst met de abonnee of met de OMS-beheerder. Via de aansluitvoorwaarden kunnen eisen worden gesteld en deze kunnen privaatrechtelijk afgedwongen worden PAC’s BMI’s kunnen vrijwillig doormelden naar een particuliere alarmcentrale (PAC). Deze doormelding wordt niet wettelijk vereist 9 . In geval van een alarmmelding neemt de PAC telefonisch contact op met de RAC. Tussen de PAC’s en de organisaties die daarbij zijn aangesloten gelden privaatrechtelijke afspraken, echter staat de RAC daar buiten. Ook PAC’s geven nodeloze meldingen door. Het kan zijn dat de RAC gebeld wordt zonder dat de brandmelding door de abonnee of derden is geverifieerd. Om meer inzicht te krijgen in de manier van werken door de PAC’s is een afvaardiging van het project STOOM aangesloten bij het overleg van de VEBON. Er is een protocol voor afhandeling van PAC-meldingen opgesteld door VEBON in overleg met het Verbond van Verzekeraars en Brandweer Nederland/ STOOM. De publicatie was in november 2012. VEBON heeft in overleg met dezelfde partijen het bestaande protocol op een aantal punten aangescherpt om het aantal onechte en ongewenste meldingen te reduceren. Deze versie is gepubliceerd in februari 2014. In deel C van de handreiking is dit verder beschreven.
1.3
Overige wettelijke eisen Naast de norm voor het maximaal toegestane aantal nodeloze brandmeldingen gelden nog meer eisen welke het voorkomen van nodeloze meldingen bevorderen. &HUWLILFDDW Op grond van het Bouwbesluit 2012 is een geldig inspectiecertificaat van het Centraal College van Deskundigen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) vereist. Hierdoor wordt niet alleen de werking van de BMI, maar na de ingebruikstelling van die installatie ook de veiligheid van die installatie in zijn specifieke toepassing gecontroleerd. Via Bouwbesluit 2012 artikel 1.5, derde lid geldt Regeling Bouwbesluit 201210 waarin is opgenomen dat een BMI voor ingebruikname over een inspectiecertificaat moet beschikken. Wanneer een doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur van een inspectiecertificaat een jaar. Het niet hebben van zo’n certificaat is een overtreding waartegen opgetreden kan worden. Uitvoering en projectie Naast het maximaal aantal toelaatbare nodeloze meldingen zijn in de NEN 2535 eisen opgenomen voor de uitvoering en de projectie van melders en aangesloten voorzieningen. Beheer en onderhoud Met de NEN 2654 wordt geregeld dat een BMI goed beheerd en onderhouden moet worden. Met een goed beheer en onderhoud zullen minder nodeloze meldingen gegenereerd worden.11 Met het Bouwbesluit 2012 wordt de geldende versie van de NEN norm in de Regeling bouwbesluit 2012 aangewezen.12 Voor het onderhoud is vereist dat er een onderhoudscontract is en dat er jaarlijks onderhoud 9 Er zijn wel verzekeraars die dit eisen. 10 Artikel 1.10 van Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 december 2011, nr. 2011-2000589667, tot vaststelling van nadere voorschriften voor bouwwerken (Regeling Bouwbesluit 2012). 11 NEN 2654-1: Brandmeldinstallaties. Eisen voor het beheer, de controle en het onderhoud, uitgave 2002. 12 NEN 2654-1 2002: Beheer, onderhoud en controle van brandveiligheidsinstallaties, Deel 1 Brandmeldinstallaties.
16 wordt gepleegd. In de norm is een model gegeven voor een onderhoudsovereenkomst met een voorbeeld van de daaraan gekoppelde voorwaarden en condities. Daarnaast moeten alle onderhoudswerkzaamheden, zoals preventief onderhoud, inspectie en reparatie, in het logboek worden vermeld. Voor het beheer is vereist dat een abonnee één of meerdere personen moet aanwijzen die zijn opgeleid en geïnstrueerd om te functioneren als ‘beheerder brandmeldinstallaties’.13 Vaak wordt deze taak uitbesteed aan een onderhoudsbedrijf. De bedoelde taken zijn specifiek bedoeld voor het beheer, de controle en het onderhoud. Daarbij is geen taakinvulling opgenomen ten aanzien van alarmopvolging in geval van een brandmelding. In geval van een gecertificeerde brandmeldinstallaties14 moet de beheerder voldoende zijn geïnstrueerd/opgeleid in de omgang met en het beheer van de brandmeldinstallatie. Hiervoor is in samenwerking met de VEBON en Facility Management Nederland het boek 'Beheerder brandmeldinstallaties' (voorheen ‘opgeleid persoon’) opgesteld. Met een verklaring van een erkend branddetectiebedrijf, dat de beheerder voldoende is geïnstrueerd, of bij voorkeur met een diploma ‘Beheerder brandmeldinstallatie’, van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV) kan aangetoond worden dat aan de eisen is voldaan. Zie de Brochure VEBON, Een goed beheer van brandmeldinstallaties. (www.vebon.org) De toezichthouders moeten controleren of de beheerders van de brandmeldinstallaties de cursus wel gedaan hebben. Logboek Het vereiste van een logboek is vervallen met het Bouwbesluit 2012. De Algemene wet bestuursrecht voorziet in een algemene informatieplicht die een dergelijk voorschrift overbodig maakt. 15 Dit neemt niet weg dat een logboek in veel gevallen een handig hulpmiddel kan zijn om aan de informatieverplichtingen te voldoen. Daarnaast blijft het logboek BMI wel vereist op basis van de NEN 2654, het is niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot het vervallen van de eis in het Bouwbesluit 2012. Ontruiming In geval van een gebruiksvergunning, gebruiksmelding of wanneer er een brandmeldinstallatie is geëist op basis van artikel 6.20 van het Bouwbesluit dienen er voldoende personen te zijn aangewezen om een ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. 16 In het geval van een doormeldvertraging kan wel een nodeloze doormelding worden voorkomen. Bij het besluit om de doormeldvertraging toe te staan kan een inhoudelijke toetsing van het ontruimingsplan plaatsvinden. Met een ontoereikend ontruimingsplan kan de aanvraag afgewezen worden. Aanbevolen wordt om in een dergelijk ontruimingsplan specifiek aandacht te hebben voor de alarmopvolging en hoe deze specifiek is omschreven. Aangegeven moet zijn dat er een doormeldvertraging is toegepast en hoe en door wie acceptatie en verkenning plaatsvindt. Arbo Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet heeft een bedrijf of instelling als verplichting zorg te dragen voor de veiligheid17 van de werknemers en andere aanwezigen. Hiertoe moeten binnen de organisatie bedrijfshulpverleners (BHV) worden opgeleid en uitgerust.18 De bedrijfshulpverlening is bedoeld als voorpostfunctie voor de professionele hulpverlening, zoals brandweer en ambulancedienst. De BHV reageert op een melding. Dit voorkomt niet het ontstaan van een nodeloze melding. Hoogstens kan de BHV voorkomen dat een nodeloze melding wordt doorgemeld naar de meldkamer van de brandweer. Dit kan alleen in geval dat er een 13 Artikel 5.3 van NEN 2654-1: Beheer door de gebruiker. De beheerder is belast met de bediening, de periodieke controle en het preventieve onderhoudswerk. De Beheerder moet de onderhouder informeren over bouwkundige wijzigingen, wijzigingen in het gebruik van ruimten en wijzigingen in de alarmorganisatie. Met betrekking tot het voorkomen van onechte en ongewenste brandmeldingen, moet de Beheerder de personen instrueren die gebruik maken van de ruimten. Storingen die niet door de Beheerder kunnen worden verholpen moeten direct aan de onderhouder worden gemeld. Alle gebeurtenissen, samenhangend met het functioneren van de brandmeldinstallatie, moet de Beheerder in het logboek vermelden. 14 &&9&HUWL¿FHULQJVVFKHPD%UDQGPHOGLQVWDOODWLHV 15 Artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht: Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. 16 Voorgenomen wijziging Bouwbesluit per 1 juli 2015 17 18
Arbeidsomstandighedenwet artikel 3, 1e lid. Arbeidsomstandighedenwet artikel 15.
17 17 doormeldvertraging is toegestaan. 1.4
Overtreding De Woningwet19 geeft aan dat het verboden is een bouwwerk in gebruik te hebben in afwijking van de voorschriften in het Bouwbesluit. Wanneer een situatie een dergelijke afwijking is, is sprake van een overtreding 20 en kan er direct worden gehandhaafd met bestuursrechtelijke sancties. Abonnees die vrijwillig zijn doorgemeld moeten zich houden aan de overeenkomst die is gesloten met de RAC of de Veiligheidsregio. Deze overeenkomsten zijn niet bestuursrechtelijk handhaafbaar. Men kan echter dezelfde normen van toepassing verklaren in de overeenkomst. Wanneer deze overtreden worden, is sprake van wanprestatie en kan privaatrechtelijk worden opgetreden. In het strafrecht is nodeloos alarmeren opgenomen als een strafbaar feit (art. 142 van het Wetboek van Strafrecht).Meestal is er geen sprake van opzet.
Directe werking %RXZEHVOXLW
Het Bouwbesluit 2012 heeft een directe werking. Dat wil zeggen dat er geen besluit nodig is om vast te stellen dat een situatie de status van overtreding heeft. Zodra een overtreding is geconstateerd kan de handhavingsprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht in gang worden gezet. Het voorschrift dat bepaalt hoeveel onechte/ongewenste meldingen zijn toegestaan, is de aangewezen weg om het probleem aan te pakken. Dit onderdeel van de handreiking richt zich vooral hier op. De andere toepasselijke voorschriften hebben meer indirect invloed op het beperken van het aantal nodeloze meldingen. De aanpak van deze overtredingen is niet noodzakelijk maar ondersteunt het beleid wel. In de volgende tabel is bij alle relevante overtredingen aangegeven of de norm van toepassing is op de BMI’s die op basis van het Bouwbesluit 2012 artikel 6.20 en een gelijkwaardigheid op basis van artikel 1.3 Bouwbesluit 2012 een doormelding hebben. Voor BMI’s die op basis van huidige gelijkwaardigheid en milieu-eisen verplicht zijn, en de vrijwillige doormelding zijn geen landelijke uniforme eisen.
19 Artikel 1b jo 7b Woningwet. 20 Artikel 5:1 Algemene wet bestuursrecht 1.In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 2 Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. 3 Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
18
%%
Overtreding
Wettelijke norm
Teveel onechte/ongewenste meldingen
NEN 2535 jo 6.20, lid 1 BB 12 Ja
-
Staat van installatie niet in orde
NEN 2535 jo 6.20, lid 1 BB 12
Ja
-
-
-
Ja
-
geen onderhoudscontract (als NEN 2654 j LQVSHFWLHFHUWL¿FDDW&&9QLHW NEN 2654 jo 6.20, lid 7 BB12 vereist is)
Ja
Ja
onvoldoende (deskundig) onderhoud
NEN 2654 NEN 2654 jo 6.20, lid 7 BB12
Ja
Ja
geen beheerder/opgeleid persoon BMI
NEN 2654 NEN 2654 jo 6.20, lid 8 BB12
Ja
Ja
logboek niet in orde
NEN 2654 jo 6.20, lid 8 BB12
Ja
Ja
ontruimingsplan niet in orde (in geval van doormeldvertraging)
2 6:23, zesde lid BB12
Ja
-
BHV niet in orde (in geval van doormeldvertraging)
Arbeidsomstandighedenwet
JHHQLQVWDOODWLHFHUWL¿FDDW CCV geen inspectie-certificaat CCV
6.20, lid 6 BB12
BB12 1.3
19 19
2 Meten en registreren
9DQXLWKHWSURMHFW1RGHOR]H8LWUXNNHQ7HUXJGULQJHQ187 LQLVRQGHU]RHNJHGDDQ QDDUGHUHGXFWLHYDQDDQVOXLWLQJHQHQKHWPRJHOLMNHUHVXOWDDW'H]HFLMIHUV]LMQLQRQGHUVWDDQGILJXXUVDPHQJHYDW
Situatie (2010): 27.000 OMS-aansluitingen 56.000 loze meldingen Reductie: 63% minder OMS-meldingen 54% minder loze meldingen Nieuwe situatie (2015): 10.000 OMSaansluitingen 26.000 loze meldingen
Figuur 1: Reductie en resultaat (uit rapport NUT
In het rapport is onderbouwd weergegeven hoe in een periode van vijf jaar het aantal nodeloze uitrukken drastisch kan worden teruggedrongen. Dit door onder andere het aantal verplichte aansluitingen te verminderen en gebruik te maken van ondersteunende beleidsmaatregelen. De eerste aanbeveling die in het rapport wordt gedaan is om een uniforme meet- en registratiesystematiek te ontwikkelen. In dit hoofdstuk ziet u hoe hier vanuit het project ‘Structureel Terugdringen Onechte en Ongewenste Meldingen (STOOM)’ invulling aan is gegeven. Vanuit de doelstelling bekeken wordt aangegeven welke gegevens noodzakelijk zijn en welke bronnen hiervoor te gebruiken zijn. 'RHOVWHOOLQJ Uitgegaan is van de doelstelling ‘het verbeteren van de regionale meet- en registratiesystematieken van automatische meldingen zodat landelijk beeld en inzicht in automatische meldingen ontstaat’. Inzicht kan ontstaan door het zichtbaar maken van effecten (uitgezet in de tijd) van de mogelijk in te zetten beleidsinstrumenten. Middels aanpassingen in de wetgeving (Bouwbesluit 2012) is een eerste stap gezet om het aantal verplichte aansluitingen te reduceren. Daarnaast zijn in de eerste versie van deze handreiking de beleidsinstrumenten handhaving en verificatie ter ondersteuning aangereikt. Er is vooral gekeken naar hoe effecten van deze beleidsinstrumenten goed in beeld gebracht kunnen worden. :DW]LMQQRRG]DNHOLMNHJHJHYHQV Alles begint uiteraard met het formuleren van een eigen regionale opdracht (bestuurlijk vastgesteld beleid). Veelal uitgaande van de landelijke overeengekomen ambitie van reductie aansluitingen en reductie nodeloze uitrukken dan wel een gemotiveerde (bestuurlijke) afwijkende of specifiekere opdracht. Uitgaande van de landelijk geformuleerde ambitie liggen de volgende gegevens voor de hand om periodiek te registreren:
a. b. c. d. e. f. g. h.
Aantallen aansluitingen; Reden of grond waarop sprake is van aansluiting; Per aansluiting vastleggen toegestane aantal meldingen o.g.v. NEN 2535; Per aansluiting vastleggen bestuurlijk toegestane vertragingstijd; Per aansluiting vastleggen bouwjaar installatie en al dan niet gecertificeerd; Aantallen meldingen automatisch gegenereerde alarmeringen; Aantallen automatische meldingen echt / onecht / ongewenst; Aantallen waarschuwingen en aantallen toepassing bestuursdwang.
Ad a. Aantal aansluitingen. Om inzichtelijk te hebben wat het daadwerkelijk aantal aansluitingen op het Openbaar Meldsysteem (OMS) is, registreren wij het aantal aansluitingen jaarlijks op 1 januari. Het gaat hierbij om het aantal abonnees en niet het aantal criteria’ s die zijn aangesloten. $GE5HGHQRIJURQGZDDURSVSUDNHLVYDQDDQVOXLWLQJ Er kan sprake zijn van een verplichting op grond van: Bouwbesluit op grond van tabel of vanwege gelijkwaardigheid, Wet Milieubeheer of Archiefwet. In bijzondere gevallen kan sprake zijn van een vrijwillige aansluiting, ook hiervan is het goed de reden of grond waarop van deze aansluiting sprake is concreet te benoemen. Landelijk is door de Raad van Brandweercommandanten (RBC) begin 2014 aangegeven de vrijwillige aansluitingen te willen beëindigen. Echter bestaande aansluitingen kunnen afhankelijk van aansluitvoorwaarden en contractuele verplichtingen soms niet direct worden ontkoppeld van de meldkamer. Er zal in veel gevallen een periode van vrijwillige aansluiting zijn. In bijzondere gevallen zullen besturen van veiligheidsregio’s de mogelijkheid willen houden om objecten/inrichtingen van bijvoorbeeld een groot maatschappelijk of cultureel belang vrijwillig aangesloten te houden. 21
Aanbevelingen
Het is van meerwaarde om in het eigen regionaal beleid aandacht te schenken aan ‘vrijwillige’ aansluitingen en hier bewust richting aan te geven. Operationaliseer de mogelijkheid voor vrijwillige aansluiting in het eigen regionaal beleid. In alle gevallen is het verstandig om de reden achter de verplichte dan wel vrijwillige aansluiting vast te leggen en te beheren. Bedenk dat het actualiseren van deze gegevens naar bovenstaand gewenst per aansluiting in veel gevallen een niet te onderschatten maar noodzakelijke klus is.
$GF3HUDDQVOXLWLQJYDVWOHJJHQWRHJHVWDQHDDQWDORQHFKWHRQJHZHQVWHPHOGLQJHQ RJY1(1 Voor het proces handhaving is het van belang goed in beeld te hebben binnen welke marges een aansluiting onechte en ongewenste mag veroorzaken. $GG3HUDDQVOXLWLQJYDVWOHJJHQGHEHVWXXUOLMNWRHJHVWDQHYHUWUDJLQJVWLMG De verantwoordelijkheid voor een adequate alarmopvolging en het indien nodig alarmeren van hulpdiensten wordt nadrukkelijk bij de abonnee neergelegd. $GH3HUDDQVOXLWLQJYDVWOHJJHQKHWERXZMDDUHQKHWDOGDQQLHWJHFHUWLILFHHUG]LMQ Belangrijkste winstpunt ligt uiteindelijk in het realiseren van technisch geavanceerde en intelligente systemen. Op grond van inzicht in deze gegevens kan gerichter gestuurd worden op het realiseren van deze technische oplossingen. $GI5HJLVWUDWLHYDQDXWRPDWLVFKJHUHJLVWUHHUGHPHOGLQJHQ Uiteraard ligt het voor de hand om de aantallen daadwerkelijk op de meldkamer binnengekomen automatisch gegenereerde meldingen te registreren. Om met name het effect van verificatie door de meldkamer zichtbaar te maken zijn een aantal verbijzonderingen nodig: :DDUYDQDINRPVWLJYDQ206GDQZHO3$& $DQWDOOHQQLHWGRRUJH]HWDOVDODUPHULQJ $DQWDOOHQDODUPHULQJHQDIJHEURNHQ
21 Het bestand van aansluitingen kent soms een lange geschiedenis en niet altijd is even duidelijk gedocumenteerd op grond waarvan een aansluiting destijds (ontwikkeld via lokaal beleid naar (model) brandweerverordening naar gebruiksbesluit naar bouwbesluit 2012) is gerealiseerd.
21 21 De verbijzondering afkomstig van PAC komt voort uit de vrees dat er verschuiving plaats vindt van op het openbaar meldsysteem aangesloten brandmeldsystemen naar de particuliere alarmcentrales. Gelet op de daadwerkelijke aantallen valt de overlast in vergelijking momenteel nog mee. Toch is er inmiddels landelijk een verificatie protocol opgesteld door deze branche (VEBON protocol; zie deel C). Door de verbijzondering afkomstig van PAC zijn ontwikkelingen hierin goed te monitoren. 'HYHUELM]RQGHULQJHQ³QLHWGRRUJH]HWDOVDODUPHULQJ´HQ³DIJHEURNHQDODUPHULQJHQ´ODWHQKHW effect zien van in de eigen regio vastgestelde verificatieprotocollen. Met deze verbijzonderingen is eenvoudig het effect van verificatie door de meldkamer inzichtelijk te maken. Meer informatie over verificatie is te vinden in deel B. Voor de handreiking is het belangrijk de volgende gegevens te hebben:
Aantallen Aantallen Aantallen Aantallen
echt / onecht / ongewenst; overschrijding van NEN norm; waarschuwingen (vooraankondigingen, aanschrijvingen); toepassing bestuursdwang (dwangsom en verbeuring dwangsom).
Indien de centralist deze gegevens vastlegt op grond van het contact met de klant moet hierbij rekening gehouden dat deze aantallen en omschrijvingen bedoeld zijn om een handhavingsproces op te starten. In dit geval zijn deze gegevens indicatief. Hiervoor zijn oorzaakcodes inmiddels opgenomen in GMS.
Aanbeveling
Een overzicht per gemeente is aan te bevelen ten behoeve van informatie / verantwoording naar bevoegd gezag.
De omschrijvingen echt / onecht en ongewenst zijn ontleend aan de norm omschreven door de NEN 2535. Een echte brand conform deze norm hoeft echter niet altijd een door brandweer noodzakelijke inzet te betekenen. De aantallen waarschuwingen en toepassingen bestuursdwang geven een beeld van de mate waarin een regio het beleidsinstrument handhaving daadwerkelijk toepast. Gegevensbronnen Er is bij bovenstaande selectie gebruik gemaakt en uitgegaan van gegevens die vanuit de normale bedrijfsvoering voor handen mogen worden verondersteld. Dat deze in de praktijk niet altijd overal in de organisatie even makkelijk beschikbaar zijn is helaas ook nog realiteit. De info uit dit hoofdstuk helpt om de gegevens open en dynamisch vanuit proceseigenaren te organiseren. Daarmee kunnen ook toekomstige ad-hoc vragen of door veranderende omstandigheden (wijziging wetgeving) ingegeven vragen met hogere kwaliteit worden beantwoord. Meldkamer / GMS Belangrijkste gegevensbron en start van veel werkprocessen vormt de meldkamer. Deze maakt gebruikt van een gemeenschappelijk meldkamersysteem (GMS). De aantallen meldingen en daadwerkelijk alarmeringen zijn hieruit goed te verkrijgen. Er zijn werkinstructies voor centralisten beschikbaar om ook oorzaakcodes binnen GMS te registreren. Vanuit de meldkamer kunnen per automatische brandmelding de volgende gegevens vastgelegd worden: Datum/tijdstip melding; Brandadres of OMS aansluitnummer; Bron binnenkomst brandmelding (PAC, OMS, Telefoon); Soort melding (handmelder / rookmelder / enz.); Oorzaak melding (werkelijk brand, roken, stoomvorming, enz.); Datum/tijdstip alarmering; Datum/tijdstip uitruk; Datum/tijdstip aankomst; Prioriteit bij uitruk; Prioriteit bij aankomst.
22 Met deze gegevens kan vervolgens worden bepaald (berekend) 22: Het totaal aantal OMS-meldingen, door het optellen van alle gegenereerde brandmeldingen; Het aantal brandmeldingen die zijn binnengekomen via een PAC; Het aantal OMS-meldingen met daadwerkelijk brand, onechte meldingen of ongewenste meldingen; Het aantal afgevangen brandmeldingen door de RAC, door het aantal automatische meldingen te tellen die niet hebben geleid tot een alarmering; Het aantal de-alarmeringen van loze brandmeldingen, door het aantal automatische meldingen te tellen die niet hebben geleid tot een uitruk; Het aantal teruggeroepen uitrukken bij loze brandmeldingen, door het aantal automatische meldingen te tellen die wel hebben geleid tot een uitruk maar waarbij geen aankomsttijd is geregistreerd; Het aantal risicovolle verkeersbewegingen (prio 1) naar loze brandmeldingen, door het tellen van het aantal loze meldingen waarbij met prio 1 is aangekomen, of met prio 1 is uitgerukt maar geen aankomst is geregistreerd.
Aanbeveling Risicobeheersing
Het is wenselijk de objectgegevens nodig voor handhaving digitaal te ontsluiten en in eigen applicaties te borgen en te beheren
De objectgegevens nodig voor handhaving zijn veelal binnen risicobeheersing voorhanden. Echter niet altijd eenvoudig en eenduidig digitaal te ontsluiten. In veel gevallen vraagt dit actualisering.
22
Indien het mogelijk is om de genoemde berekende gegevens zonder vorm van berekening direct be-
schikbaar te hebben dan geniet dit natuurlijk de voorkeur omdat aannames dan weg worden genomen.
23 23
3 Resultaten juridisch onderzoekUniversiteit Utrecht Voor de uitvoering van het project STOOM is een juridisch onderbouwing nodig. %UDQGZHHU1HGHUODQGKHHIWGH8QLYHUVLWHLW8WUHFKW)DFXOWHLW5HFKWVJHOHHUGKHLGJHvraagd een dergelijk onderzoek uit te voeren. Onderzoeksvraag Prof Hol, die al eerder betrokken was bij het project NUT, is gevraagd om per rechtsgebied te onderzoeken welke maatregelen juridisch houdbaar zijn op het gebied van toezicht en handhaving en verificatie. De onderzochte rechtsgebieden zijn: het strafrecht, het bestuursrecht en het privaatrecht. Bovendien zijn de effecten van de maatregelen in de praktijk onderzocht. Ook is geadviseerd welke maatregelen de overheid het beste kan toepassen om de meldingen terug te dringen. In bijlage 5 staat een overzicht van de middelen die onderzocht zijn Hieronder wordt sterk vereenvoudigd verteld wat de belangrijkste conclusies zijn uit zijn rapport 23. 6WUDIUHFKW Er bleek dat via het strafrecht geen mogelijkheden zijn om de ongewenste meldingen aan te pakken.Voor strafrechtelijke vervolging moet sprake zijn van opzettelijk onnodig melden en dat is bijna nooit het geval. Voor zover (voorwaardelijk) opzet aan de orde is, zal het gaan om zeldzaam voorkomende incidenten en zal om die reden het strafrecht geen effectief middel zijn om loze meldingen terug te dringen. 3ULYDDWUHFKW Het privaatrecht speelt een rol bij de vrijwillige doormeldingen. Landelijk is afgesproken in principe geen vrijwillige doormeldingen meer aan te sluiten op de meldkamer en bestaande doormeldingen te beëindigen. Voor cultureel erfgoed en vitale infrastructuur kan een uitzondering gemaakt worden. Worden toch vrijwillige meldingen toegelaten dan biedt het privaatrecht de mogelijkheid via het contractrecht, bij de aansluitvoorwaarden, een sanctiebeleid vast te stellen. Bij veel overtredingen kan de abonnee uiteindelijk afgesloten worden. Bij de melding door een PAC (Particuliere Alarmcentrale) kan de RAC (Regionale Alarmcentrale) verificatie eisen. Als volgens de PAC verificatie niet mogelijk is zou de brandweer moeten uitrukken om eventuele aansprakelijkheidstelling te voorkomen. Over de noodzaak van verificatie en de voorwaarden van de alarmcentrales moeten de PAC’s duidelijke afspraken met verzekeraars maken. Bestuursrecht Het bestuursrecht biedt mogelijkheden voor effectief optreden met als wettelijke grondslag het Bouwbesluit 2012. De gemeente kan als bevoegd gezag op advies van de brandweer een bedrijf sluiten of een dwangsom opleggen. Het stilleggen van een bedrijf is geen optie omdat het een te zwaar middel is in relatie tot de overlast van de ongewenste meldingen. Een goed werkende maatregel is het opleggen van een dwangsom. In een aantal gemeenten zijn de meldingen hierdoor aanzienlijk afgenomen. Dit effect kan alleen bereikt worden als de gemeente in overleg met de brandweer een handhavingsprogramma heeft vastgesteld, waarin de handhavingsorganisatie en de juridische ondersteuning geregeld zijn. De brandweer is adviseur van de gemeente en zelf niet bevoegd om te handhaven. De medewerking van de gemeente om de ongewenste meldingen te handhaven is een voorwaarde voor succes. De veiligheidsregio kan via het algemeen bestuur bevorderen dat gemeenten gaan handhaven om de nodeloze uitrukken terug te dringen. 23
Notitie Deelproject Juridische Zaken STOOM, Ton Hol, Ton Duijkersloot, Laurens Venderbos, Faculteit
Rechtsgeleerdheid, Universiteit Utrecht,juni 2013
24 9HULILFDWLHELMGHPHOGNDPHUEUDQGZHHU Uit de praktijk blijkt dat verificatie het meeste effect heeft. In plaats van direct te laten uitrukken heeft de alarmcentrale contact met de melder om te vragen of een uitruk nodig is. Verificatie toepassen brengt echter juridische risico’s met zich mee. Volgens de ‘Wet veiligheidsregio’s is de brandweer gebonden aan wettelijke opkomsttijden. Verificatie kan van invloed zijn op de wettelijke opkomsttijden. Strikt genomen mag dat niet. De brandweer zou bij aantoonbare overschrijding van de opkomsttijden, voor de schade die daardoor ontstaat, aansprakelijk gesteld kunnen worden. Anderzijds heeft de Regionale Alarmcentrale volgens deze zelfde Wet Veiligheidsregio’s de taak ‘het ontvangen en beoorGHOHQYDQPHOGLQJHQ¶DUWOLG HQKHWELHGHQYDQDGHTXDDWKXOSDDQERG³'HPHOGNDPHU moet beoordelen of er sprake is van een acute hulpvraag die vraagt om brandweerzorg en alarmeert passend brandweer potentieel. De meldkamer heeft hiervoor een verwerkingstijd nodig. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een ontvangen melding altijd en onmiddellijk beantwoord wordt met het alarmeren van een tankautospuit. 24 9RRUZDDUGHQRPYHULILFDWLHWRHWHSDVVHQ Hoewel de wet in beginsel geen ruimte laat voor verificatie is er toch een mogelijkheid om de wet ruimer toe te passen. Het is belangrijk om landelijke een gezamenlijke praktijk te delen en afspraken te maken over het aantal minuten dat verificatie in beslag mag nemen. Landelijk wordt verificatie van 1 minuut als verantwoord beschouwd. Het verantwoordelijke ministerie moet daarbij geïnformeerd worden dat landelijk verificatie toegepast wordt. De wet zou door die signalen, op termijn, hierop aangepast kunnen worden. Het rapport biedt ruimte om verder te experimenteren. Regio’s die dit van plan zijn moeten het instrument van verificatie niet zonder meer toepassen, maar altijd naar de risicodifferentiatie kijken. Maatwerk is nodig, vooral voor risicovolle objecten, waarbij uit ervaring blijkt dat verificatie niet wenselijk is. Het is de bedoeling dat in de toekomst met behulp van verificatie door de interne organisatie en de toepassing van technisch slimme meldersystemen een situatie ontstaat waarin uitsluitend geverifieerde meldingen op de meldkamer binnenkomen.
Aanbevelingen
Maak met de gemeenten die tot de veiligheidsregio behoren afspraken op het gebied van handhaving van ongewenste meldingen. Pas bij verificatie de landelijk afgesproken basistijd van 1 minuut toe of laat een afwijking daarvan registreren als experiment. Meldt via Brandweer Nederland het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Inspectie Veiligheid en Justitie, dat in de regio verificatie toegepast wordt. Houd rekening met afwijkende gevallen, zorg voor maatwerk en blijf per geval afwegingen maken
24 Pag.. 26, Infoblad Bouwbesluit 2012 Brandmeldinstallatie en ontruimingsalarminstallatie, BZK, april 2014
25 25
4 Stappenplan handhaving
Het handhaven van nodeloos alarm noodzaakt het gemeentebestuur om een aantal keuzes te maken en om zaken aan te passen dan wel in gang te zetten om dit goed te kunnen uitvoeren. Ook de alarmcentrale en de repressieve dienst hebben hier een rol. Stappen die genomen moeten worden, voor zover nog niet gebruikelijk binnen de eigen regio, zijn in twee groepen te verdelen: binnen de gemeente/brandweer en tussen gemeente/brandweer en abonnee. Het start met registratie en communicatie. Hieronder volgt een overzicht met vervolgens een nadere uitleg.
26 4.1
Registratie meldingen en oorzaak Om te kunnen handhaven, maar ook om doelgericht te informeren en voor te lichten is juiste informatie noodzakelijk. Dat betekent dat alle automatische brandmeldingen die binnenkomen bij de RAC moeten worden geregistreerd waarbij ook de oorzaak van de meldingen vastgesteld moet zijn. Er moet een systeem opgezet worden, waarbij de gegevens van de alarmcentrale en de gegevens over de oorzaken van de melding betrouwbaar zijn en bijeengebracht worden. Er zijn verschillende manieren om de oorzaak vast te stellen: A. Doorrijden tankautospuit (TAS); B. Toezichthouder erop af (controle); C. Toezichthouder belt (telefonisch contact); D. Centralist vraagt uit (verificatie). De mogelijkheden kunnen naast elkaar bestaan. A. Doorrijden tankautospuit Als er een brandmelding is zal de brandweer in de huidige situatie doorgaans met een tankautospuit (TAS) uitrukken en met een prio 1 ter plaatse gaan. 25 Dan volgen er verschillende scenario’s. Door het besluit van de Raad van Brandweercommandanten om te dealarmeren en terug te roepen als landelijke praktijk in te voeren, gaat dit tot het verleden behoren. Zie protocol verificatie meldkamer, zoals opgenomen onder 9.2 1. Er is geen contact dan wel er wordt vanuit het object gemeld dat nog niets bekend is. Dan blijft de TAS met een prio1 doorrijden. Eenmaal aangekomen, en de oorzaak van de ongewenste/onechte melding is duidelijk, zowel voor de brandweer als de aanwezige contactpersoon dan kan de bevelvoerder dit ook rapporteren. Het is noodzakelijk dat de contactpersoon een handtekening onder het rapport zet, zodat achteraf geen twijfel bestaat. Voor een handhavingsprocedure is het van belang dat de feiten vaststaan. In geval er twijfel blijft bestaan of anderszins nog voorlichting of oplossingen nodig zijn dan schakelt de bevelvoerder een toezichthouder of preventie-functionaris in. Zie bijlage 9, Model 2: voorbeeldformulier registratie oorzaak melding door bevelvoerder. 2. Er wordt vanuit het object gemeld dat er niets aan de hand is, bijvoorbeeld omdat het gaat om rook uit een broodrooster. Nu volgen er twee mogelijkheden, afhankelijk van de beleidskeuze van de brandweer/gemeente: a) de TAS rijdt door naar het brandadres met een prio 2 of 3 en handelt de melding zelf af zoals onder 1; b) de TAS rijdt terug naar de kazerne. Voor het handhaven van nodeloos alarm moet dan een voorziening als onder B, C of D getroffen worden.
Reset installatie
Als de oorzaak van een melding onbekend is en de gebruiker de installatie zonder overleg met de brandweer gereset heeft, kan deze melding worden aangemerkt als ongewenst. B. Toezicht Voorafgaand aan handhaving is de rapportage van een toezichthouder de aangewezen procedure. Het is niet wenselijk om een toezichthouder op iedere nodeloze melding te laten reageren. Wanneer er geen onduidelijkheid over de oorzaak van de melding is en niemand de feiten zal betwisten, dan is tussenkomst van de toezichthouder niet noodzakelijk. Er zijn verschillende manieren om het toezicht te organiseren. Preventiefunctionarissen van de brandweer kunnen aangewezen zijn als toezichthouder of inspecteurs van de gemeente of de omgevingsdienst kunnen aangewezen zijn als toezichthouder. Of beide. &7HOHIRQLVFKFRQWDFW De toezichthouder neem telefonisch contact op en vraagt naar de oorzaak van de melding bij de abonnee. De toezichthouder heeft dit niet zelf geconstateerd. Naast de oorzaak van de melding moet daarom ook de naam genoteerd worden van degene die dit als oorzaak heeft opgegeven.
25
Zie paragraaf 9.2 voor de handelwijze als bekend is dat het om een loze brandmelding gaat: dealarme-
ren of terugroepen.
27 27 '9HULILFDWLHPHOGNDPHUEUDQGZHHU De centralist van de meldkamer moet - wanneer de toezichthouder niet zelf de oorzaak van de melding heeft geconstateerd- de oorzaak van de melding uitvragen bij de abonnee. De centralist heeft dit niet zelf geconstateerd en is ook geen toezichthouder. Naast de oorzaak van de melding moet daarom ook de naam genoteerd worden van degene die dit als oorzaak heeft opgegeven. Bij verificatie door de meldkamer ligt de rapportageverantwoordelijkheid bij de RAC. Meer informatie over verificatie, als basis voor het besluit om te alarmeren of daarvan af te zien, staat in Deel B. Hier beperken we ons tot het vernemen van de oorzaak van de melding door de RAC.
4.2
Registratie NEN 2535 Er is een verschil tussen het constateren van feiten en een oordeel geven of sprake is van een overtreding 26 . Voor dat laatste is kennis nodig van de wetgeving. Zo volgt op het constateren van de oorzaak van de melding nog de beoordeling of dit een echte, ongewenste of onechte brandmelding is. Vervolgens moet worden beoordeeld of het toegestane aantal is overschreden. Daarmee komt pas vast te staan of sprake is van een overtreding. Dit zijn dus vier stappen:
Overmacht
Vaststellen brandmelding; Vaststellen oorzaak van de melding; Beoordeling onecht of ongewenst; Beoordelen of sprake is van overtreding.
Als sprake is van een onechte of ongewenste melding en er is sprake van overmacht (blikseminslag, uitval energievoorziening van een energiebedrijf) kan worden besloten niet over te gaan tot handhaving.
26
Artikel 5:1 Algemene wet bestuursrecht
1.In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift . 2.Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt. 3.Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
28 Om de laatste stap te kunnen zetten, moeten de gegevens van de BMI bekend zijn zodat bepaald kan worden wat de maximaal toelaatbare onechte/ongewenste meldingen zijn. De benodigde gegevens zijn: 1. 2. 3. 4.
Grondslag BMI (is de NEN 2535 van toepassing); Risicoklasse; Bewaakt vloeroppervlak; Aantal puntmelders.
De grondslag is bij de brandweer bekend. Wanneer sprake is van gelijkwaardigheid of een vrijwillige doormelding moet nagegaan worden of de NEN 2535 van toepassing is. De risicoklasse is bekend bij de brandweer. Het bewaakt vloeroppervlak en het aantal puntmelders kunnen bekend zijn in het PVE, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Die gegevens moeten dan opgevraagd worden. Wanneer de NEN 2535:2009 wordt aangewezen zal het criterium ‘bewaakt vloeroppervlak’ komen te vervallen. De norm van het maximaal aantal ongewenste en onechte meldingen wordt dan alleen bepaald door het aantal puntmelders. Wanneer een abonnee de gevraagde gegevens niet indient, is dit geen groot probleem. De gemeente kan zich altijd baseren op gegevens, bijvoorbeeld: - de totale gebruiksoppervlakte van de bouwwerken met een verplichte brandmeldinstallatie is wel bekend bij de brandweer. Het bewaakt vloeroppervlak is vaak kleiner dan de totale gebruiksoppervlakte. Indien de brandweer uitgaat van de totale gebruiksoppervlakte dan is dat in het ‘voordeel’ van de gebruiker, en zal daarom geen problemen opleveren als hiervan wordt uitgegaan bij handhaving; - de gemeente kan contact opnemen met het branddetectiebedrijf of installateur; - de gemeente kan uitgaan van een geschatte, minimale norm. Indien de abonnee bij een waarschuwing tot last onder dwangsom daarover bezwaar maakt, moet hij zelf aantonen wat dan wel het juiste aantal zou zijn. Zie bijlage 9, Model 3 Voorbeeld opvragen gegevens bij abonnee over BMI Objecten zijn ingedeeld in risicoklassen, afhankelijk van een aantal factoren. Per risicoklasse is een factor bepaald waarmee samen met het oppervlak of de puntmelders het aantal ongewenste en onechte meldingen per object per jaar kan worden vastgesteld. De berekening van het aantal ongewenste meldingen en van het aantal onechte meldingen moet tweemaal gemaakt worden: eenmaal op basis van het bewaakt vloeroppervlak en eenmaal op basis van het aantal puntmelders. Het laagste aantal is maatgevend. Van iedere installatie worden twee aantallen geregistreerd: maximaal toegestane ongewenste meldingen; maximaal toegestane onechte meldingen. Onechte meldingen (gebreken op installatietechnisch niveau) mogen minder voorkomen dan ongewenste meldingen (verschijnselen die lijken op brand). Zie bijlage 9, Model 4 Berekeningsmethode maximaal aantal loze meldingen
4.3
Voorlichting Na inventarisatie en registratie is voorlichting de volgende stap om nodeloze meldingen terug te dringen. Vanuit Brandweer Nederland en ook veel gemeenten zijn er diverse folders en brochures opgesteld gericht aan abonnees met informatie om nodeloos alarm te verminderen. Juist door de verzamelde informatie uit eerdere stappen kan de voorlichting op maat en daardoor effectiever plaatsvinden. Er zijn verschillende mogelijkheden en wegen om dat te bereiken. Er kan een informatiebrief gestuurd worden die wordt gecombineerd met de uitnodiging voor een voorlichtingsbijeenkomst of het verzoek om informatie omtrent bewaakt vloeroppervlak/aantal puntmelders. Daarnaast kunnen er gerichte brieven met informatie aan abonnees gestuurd worden. De meest effectieve manieren om oplossingen te vinden zijn: in gesprek gaan met de verantwoordelijke voor de objecten en een schouw ter plaatse. Tijdens de gesprekken op locatie worden de oorzaken van de meldingen besproken. Op basis van deze analyse worden gerichte adviezen gegeven voor het voorkomen van loze meldingen. Het doel van het voorlichtingsgesprek is om de mensen bewust te maken van de installatie en samen te kijken naar verbetermaatregelen. Dit kan gaan om technische verbeteringen, gedragsverandering of om een combinatie van beide. Dit vraagt om gedegen kennis bij de brandweerfunctionaris van de
29 29 werking van brandmeldsystemen en omgang met brandmeldinstallaties. Naast invoering van het groene spoor (zie bijlage 9, model 5) kan worden geadviseerd kwalitatief hoogwaardige brandmeldsystemen toe te passen. Deze worden voorzien van intelligente detectiemethoden en wanneer deze op de juiste wijze geprojecteerd worden, is er nauwelijks of geen kans meer op het ontstaan van een nodeloze brandmelding. Dit kan het geval zijn met multisensormelders die zo zijn in te stellen dat zij voldoen aan de NEN-EN 54-7 (als rookmelder). De interne organisatie reageert direct op het optische element en de brandweer rukt pas uit als ook het thermische deel in alarm komt. De totale melder komt wel binnen de voor rookmelders gestelde tijd in alarm, maar de kans op een nodeloze melding is velen malen kleiner. Tijdens een gesprek kan deze kennis worden overgebracht. Er zijn verschillende manieren om in gesprek te komen met de verantwoordelijken van de objecten: De bevelvoerder/preventiefunctionaris die ter plaatste is gekomen naar aanleiding van een melding; De toezichthouder die bij de reguliere controle ter plaatse is; De abonnee neemt contact op naar aanleiding van een informatiebrief of brochure over het terugdringen van loze meldingen; Na aanschrijving in verband met overschrijding maximaal aantal nodeloze meldingen; Op basis van een regelmatige analyse van de loze meldingen waarbij de top 10 wordt vastgesteld worden de grootste veroorzakers door de brandweer benaderd. 2QDIKDQNHOLMNH positie
Benader altijd ook de eigenaren/directies/raad van bestuur. Dit zijn de mensen die de bevoegdheden en middelen hebben om zaken in gang te zetten. Zij zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van de problemen en zij zijn bij machte om ze op te lossen. Behoud een onafhankelijke positie bij de voorlichting. Het gaat om informatie geven, meedenken in oplossingsrichtingen, niet het gericht adviseren van een technische oplossing. Zie bijlage 9, Model 5 Een overzicht van maatregelen die geadviseerd kunnen worden.
4.4
Gemeentelijk beleid vaststellen Waar mogelijk leiden de overige gebruiksovertredingen in combinatie met overschrijding van de prestatie-eis uit de NEN 2535 voor nodeloos alarm tot één bestuursrechtelijk spoor, waarin beide zaken de aandacht krijgen. Waar nodig moet het bestaande handhavingsbeleid worden gewijzigd en moet dat bestuurlijk worden vastgesteld. Nieuwe zaken kunnen zijn: Voor de start van de handhaving nodeloze meldingen is (tijdelijk) extra tijd nodig en is er goedkeuring nodig voor extra personele inzet voor toezicht en handhaving; Tijdelijk prioritering van het handhaven van nodeloze meldingen om een ‘lik-op-stukbeleid’ te kunnen voeren; Een top 10 benadering voor de handhaving in te stellen; Aanwijzing toezichthouder; Uitvoering voorbereidingsfase; Mandatering handhavingsbevoegdheid; Eisen stellen aan doormeldingen op basis van gelijkwaardigheid/vrijwilligheid; Beleid omgaan met vertraging in de doormelding; Beleid niet-verplichte doormeldingen. Er is geen standaardmodel, iedere gemeente heeft zijn eigen onderwerpen, stijl en procedures. Voorbeelden zijn te vinden op BrandweerKennisnet. ([WUDIWH Om het beleid op te zetten en de uitvoering te starten is het niet altijd nodig om extra personeel in te zetten. Het projectleiderschap en de uitvoering kunnen als deeltaken worden ondergebracht. Voorwaarde is dat men voldoende kennis heeft van terugdringen van nodeloze meldingen. Mocht toch een wijziging in de organisatie wenselijk of nodig zijn, dan kan een kosten-baten analyse het voorstel steunen. Een kosten-baten analyse is vrij gecompliceerd, in het onderzoek door het NIFV 27. wordt een zeer zorgvuldig voorbeeld gegeven en toegepast op de gemeente Zeist.Het onderzoek laat zien dat structurele kosten (toezicht, handhaving, jaarlijks beleidswerk) ruimschoots opwegen tegen de baten uit dwangsommen en kostenreductie door vermindering van nodeloze uitrukken. 27
Evaluatie beleid nodeloze brandmeldingen Zeist, NIFV, 21 januari 2010.
Lik op stuk Wanneer het enige weken tijd kost om te reageren op een overtreding, kan het effect een stuk minder zijn. Alert reageren op nieuwe probleemgevallen kan effectief zijn. Dit is zowel van belang bij notoire overschrijders als abonnees waar plotseling of tijdelijk een probleem ontstaat. Overweeg om tijdelijk een lik-op-stuk beleid te voeren: de overtreding krijgt voorrang en wordt zeer snel afgehandeld. De waarschuwing en de zienswijze kunnen door de brandweer worden uitgevoerd. In combinatie met een mandaat om de handhaving door de brandweer uit te laten voeren kan heel snel op een overtreding gereageerd worden. 7RS Als beperkte capaciteit of onvoldoende budget aanleiding geven om te kiezen voor een prioritering in de aanpak van overtredingen, dan kan dit op grond van de volgende criteria: De instellingen die absoluut gezien de meeste nodeloze alarmeringen veroorzaken; Het aantal nodeloze alarmeringen in het licht van de norm (het percentage); Beïnvloedbaarheid van de loze meldingen; Er is sprake van een notoire overschrijder. Aanwijzing toezichthouder Toezichthouders worden aangewezen door B&W. Bij de aanwijzing van een nieuwe toezichthouder of uitbreiding waarop de toezichthouder moet toezien moet een nieuw aanwijzingsbesluit worden genomen. 8LWYRHUHQYRRUEHUHLGLQJVIDVH De waarschuwing en de zienswijze zijn vormvrij. Ook is hier nog geen sprake van een besluit waarvoor een mandaat vereist is. Men kan afspreken met de gemeente deze fase door de brandweer te laten uitvoeren voor een snelle en slagvaardige handhaving. Meestal is dit voldoende en hoeft niet te worden overgegaan tot een handhavingsbesluit. Mandatering handhavingsbevoegdheid Omdat de signalering, voorlichting en vaak ook het toezicht bij de brandweer ligt, kan voor de specifieke overtreding van het maximaal aantal nodeloze meldingen de handhavingsbevoegdheid worden gemandateerd aan de brandweer, bijvoorbeeld aan het hoofd preventie. De reactie op de overtredingen kan dan veel sneller plaats vinden. Dit is in het kader van slagvaardig handhaven aan te bevelen, aangezien een B&W-besluit al gauw een week tot een maand in beslag neemt. Wanneer het mandaat is verleend aan een ambtenaar van de gemeente zal het wat sneller kunnen gaan, maar ook dan gaat er al gauw een week overheen. Het mandaat kan ook gedeeltelijk verleend worden, bijvoorbeeld voor een bepaald project, of onder voorwaarden zoals eerst mondelinge goedkeuring van de portefeuillehouder. (LVHQLQJHYDOJHOLMNZDDUGLJKHLG Voor zover er nog geen kwaliteitseisen zijn gesteld aan BMI’s op grond van gelijkwaardigheid moeten deze worden doorgevoerd. De gelijkwaardigheid is onderdeel van een melding of vergunning. Daar kunnen voorwaarden aan verbonden worden. In het geval van een doormelding is het aan te bevelen om dezelfde kwaliteitseisen te stellen als aan de verplichte doormelding op basis van 6.20 BB12. Het betreft specifiek het van toepassing verklaren van de NEN 2535 en het inspectiecertificaat van artikel 6.20, zesde lid, Bouwbesluit 2012. Beleid omgaan met vertraging in de doormelding (Zie ook deel B) De Memorie van Toelichting op het Bouwbesluit 2012 geeft aan dat een vertraging 28 kan plaatsvinden, mits door het bevoegd gezag hiermee is toegestemd in een gelijkwaardigheidsbesluit (art. 1.3 Bouwbesluit 2012). Om zeker te weten dat de BHV-organisatie goed functioneert en geschikt is om verantwoord met de vertraging om te gaan, kan een ontruimingsoefening georganiseerd worden. In het beleidsvoorstel kan het toekomstig beleid omtrent vertraging hiermee in overeenstemming gebracht worden. Of en in hoeverre bestaande vertragingen hierin mee genomen worden moet dan ook vastgesteld worden.
28
Vertragingstijd: tijd die verloopt tussen de interne en de externe melding. Binnen deze tijd spreken we
van acceptatie- en zoektijd. De vertragingstijd geeft de interne organisatie de mogelijkheid om de interne melding WHYHUL¿sUHQYRRUGDWGH]HH[WHUQ ELMGHPHOGNDPHU JHPHOGZRUGW1(1SDUDJUDDIHQ,QIREODG%RXZbesluit 2012 Brandmeldinstallatie en ontruimingsalarminstallatie, BZK pagina p. 25.
31 31 Beleid niet-verplichte doormeldingen Met de invoering van het Bouwbesluit 2012 is een deel van de verplichte doormeldingen niet meer verplicht . Hiermee is een grote toename van het aantal vrijwillige doormelding ontstaan en is het tijd voor een heroverweging. De RBC heeft het besluit genomen dat er in principe geen nieuwe vrijwillige aansluitingen bijkomen en dat bestaande vrijwillige aansluitingen worden beëindigd.
32
5 Uitvoering handhaving
De handhaving van nodeloze meldingen moet geïntegreerd worden in de bestaande handhavingspraktijk voor zover dat nog nodig is. De procedure heeft twee specifieke kenmerken: Betrokkenheid bevelvoerder en RAC; De nodeloze meldingen moeten geteld worden, pas bij overschrijding van een bepaald aantal (per jaar) betreft het een overtreding. Hieronder volgt schematisch de handhavingsprocedure voor nodeloze meldingen en vervolgens een lijst van zaken die bij de handhaving aan de orde komen.
Rapportage De nodeloze meldingen en de oorzaak daarvan moeten altijd schriftelijk worden vastgelegd. Wanneer dit gebeurt door een functionaris die geen toezichthouder is, is het nodig dat de naam van degene die de informatie heeft verstrekt wordt opgenomen. Indien deze persoon ter plaatse is (de bevelvoerder) dan is het raadzaam om het rapport te laten ondertekenen door de contactpersoon..Zorg voor goede formulieren en het gebruik van een eenduidige terminologie. Zie bijlage 9, Model 2: Formulier registratie oorzaak melding door bevelvoerder Overtreder De abonnee is niet altijd degene die aangesproken moet worden bij een overtreding. De abonnee kan immers een persoon zijn die niet degene is die de overtredingen veroorzaakt, zoals een overkoepelende organisatie. Het kan zijn dat er meerdere partijen aangesproken kunnen worden. Het is het meest effectief om diegene aan te spreken die het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen. In de praktijk zal de hoofdgebruiker degene zijn die moet worden aangesproken.
33 33 Waarschuwing In de voorbereidingsbrief moeten naast de gelegenheid tot het geven van de zienswijze, de relevante aspecten staan die de basis zullen vormen van het handhavingbesluit: de geconstateerde overtreding (de feiten en het overtreden voorschrift), de last (de maatregelen die de overtreder moet nemen) en de sanctie. Een voorbeeldbrief is in de bijlage opgenomen. Zie bijlage 9, Model 6: Voorbereidingsbrief handhaving Besluit tot bestuursdwang/dwangsom Het besluit om over te gaan tot handhaving is een bevoegdheid van B&W. Deze bevoegdheid kan gemandateerd zijn. In het besluit moeten aan de orde komen: De geconstateerde overtreding (de feiten en het overtreden voorschrift); De last (waar de overtreder aan moet voldoen); Begunstigingstermijn; Mogelijkheid tot het maken van bezwaar (hoe, bij wie, adres, binnen welke termijn). Zie de bijlage 9 Model 7 : Brief besluit handhaving Dwangsom Voor nodeloos alarm geldt een bedrag per overtreding. Er moet een maximaal bedrag worden gesteld. De bedragen die hiervoor gehanteerd worden in de praktijk verschillen zeer per gemeente. Ook in de systemen zit een grote variatie: Coulancefactor, in het begin een groter maximaal aantal nodeloze meldingen toestaan; Met een lage dwangsom beginnen, een stijging van het bedrag bij meerdere overtredingen; Een vast bedrag per overtreding en een vast maximum bedrag; Een vast bedrag afhankelijk van de grootte van het bouwwerk. Voor alle gevallen geldt dat wanneer in een bepaald geval de hoogte van de dwangsom kennelijk niet hoog genoeg is om als prikkel te dienen, dat van het bedrag afgeweken kan worden. Dit is het geval als het geschatte voordeel van overtreding groter is dan het nadeel van de dwangsom. Bestuursdwang De bestuursdwangmaatregelen kunnen onder andere bestaan uit het laten onderhouden en inspecteren van de brandmeldinstallatie of het laten certificeren van ondeugdelijke installaties.
Rechtszaak handhaving hotel
De handhaving van nodeloos alarm middels dwangsom is onderwerp geweest van een rechtzaak 29. De aanpak van de gemeente Ede heeft de rechterlijke toetsing doorstaan. Hierbij is een degelijke dossiervorming noodzakelijk, waarmee zichtbaar is gemaakt dat alle nodige stappen en informatie plaatsgevonden hebben. De dwangsom is niet onevenredig hoog bevonden. Voorts geeft de rechter aan dat handhaving om gedragsverandering te bewerkstellingen een geëigend middel is: ³+HWH[SORLWHUHQYDQHHQKRWHOEUHQJWPHW]LFKPHHGDWGHH[SORLWDQWJHDFKWPRHWZRUGHQWRW op zekere hoogte - zeggenschap te hebben over en de verantwoordelijkheid te dragen voor het gedrag van de ter plaatse verblijvende gasten en andere personen, zoals monteurs. In dit kader staat onder meer de mogelijkheid open om huisregels op te stellen en personen te instrueren. Voorts staat buiten kijf dat eiseres als exploitant de aangewezen persoon is om onder meer het type en de locatie van de brandmelders te bepalen en het onderhoud daarvan WHODWHQ YHU]RUJHQ´
29
LJN: BJ1474, Rechtbank Arnhem , AWB 08/3171.
34
Deel B 9HUL¿FDWLH5$& 6 Nieuwe ontwikkelingen 'HKXLGLJHYRUPHQYDQYHULILFDWLH]LMQELQQHQ%UDQGZHHU1HGHUODQGHUJGLYHUV'H GHHOSURMHFWJURHSYHULILFDWLHKHHIWHHQYLHUWDOVSRUHQRSJHVWHOGZDDUODQJVYHULILFDWLH van OMS-meldingen zich dient te ontwikkelen met als eindresultaat invulling zoals omschreven in de sporen 3 en 4 (zie ook bijlage 6). Hieronder volgt een korte uiteenzetting van de betekenis van deze sporen. 5RRG9HULILFDWLHGRRUEDVLVEUDQGZHHUHHQKHLG Per definitie ongewenst, want dit betekent een nodeloze uitruk. *HHO9HULILFDWLHRS5$& Relatief eenvoudig in te voeren en is een effectieve maatregel, maar slechts tijdelijk, gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling (meldkamer) brandweer en de gebruiker. Verificatie betreft informatiemanagement: het gaat erom die situaties af te vangen waar het bij de gebruiker direct na alarm al bekend is / snel bekend kan worden dat het om een loze melding gaat. En dat die informatie ook bij de meldkamer van de brandweer terecht komt om onnodig uitrukken van de brandweer te voorkomen. %ODXZ9HULILFDWLHRSORFDWLHGRRULQWHUQHRUJDQLVDWLH In de installatie is een acceptatie- en verkenningstijd ingesteld; deze kan worden gebruikt door de interne organisatie alvorens het alarm doorgemeld wordt ofwel de interne organisatie doorgeeft dat er geen sprake is van echte brand. Vraagt capaciteit om te regelen. In 2016 ingevoerd. *URHQ7HFKQLVFKHYHULILFDWLHLQEUDQGPHOGV\VWHHP De aanpassingen om te komen tot technische verificatie van de brandmeldinstallatie behoeft geen aanpassing van de NEN 2535. Uitgangspunt hierbij is dat de brandmeldinstallatie zichzelf controleert om de zekerheid van een brandmelding te verhogen; door twee melder of twee groepen afhankelijkheid of gebruik te maken van multi-sensor techniek. Op termijn nog maar maximaal 10% loze meldingen. Dit heeft tijd nodig voordat dit landelijke is geïmplementeerd, vanwege gedeeltelijke of gehele vernieuwing van brandmeldinstallaties: voorbij 2020. Op weg naar de sporen 3 en 4 is verificatie door de RAC, zoals beschreven in hoofdstuk 3, een effectief tijdelijk middel. De praktijk leert dat deze maatregel leidt tot 66% reductie met de zogeheten 1-minuut regeling 30. Maar, er kleeft een aantal risico’s aan. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor brandweerzorg. De burger heeft verwachtingen ten aanzien van deze brandweerzorg. Laat reageren op een melding kan gezien worden als onzorgvuldig en maatschappelijk onbetamelijk. Er is dan risico met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade; zeker gelet op de nadruk die de wetgever legt op snelheid van handelen door de brandweer (Wet Veiligheidsregio’s en Bouwbesluit 2012) 31. Zoals genoemd in hoofdstuk 3 ziet de Universiteit Utrecht ruimte om de norm van vereiste zorgvuldigheid van de brandweer bij te stellen, afwegende de kosten van zorg/hulpverlening en de risico’s met betrekking tot persoonlijke schade. Dit vereist volgens de onderzoekers: goed onderzoek naar en explicitering van de mogelijke reductie van kosten bij verificatie en de invloed daarvan op het risico van persoonlijke ongevallen;
30
Zie ook Tabel 1; Amsterdam-Amstelland betreft een uitzonderlijke situatie vanwege gebruikmaking rode
brandweertelefoon. 31
Anderzijds biedt diezelfde Wet veiligheidsregio’s de regionale alarmcentrale ruimte (lees tijd) ten
gevolge van haar taak om meldingen te ontvangen en beoordelen (art. 35 lid 2), zie p. 26, Infoblad Bouwbesluit 2012 Brandmeldinstallatie en ontruimingsalarminstallatie, BZK, april 2014.
35 35
dat de voorgestane praktijk wordt gedeeld door heel Brandweer Nederland32 dat de ontwikkeling van een praktijk van verificatie wordt verbonden met de eventuele aanpassing van en/of invulling van de normering van opkomsttijden; dat de ontwikkelde praktijk duidelijk wordt geprotocolleerd33
Benadrukt dient te worden dat verificatie door de meldkamer brandweer een tijdelijke maatregel is. De inzet van STOOM is dat uiteindelijk de gebruiker de verantwoordelijkheid draagt voor de (verificatie van) loze meldingen. Parallel moet daarom ook gewerkt worden aan verificatie eerder in het proces, d.w.z. het blauwe en groene spoor inzetten (organisatorisch resp. technische verificatie). Daarnaast dienen de regio’s onverkort door te gaan met registratie, voorlichting en handhaving. Verificatie staat daarmee op gespannen voet met verplichte rechtstreekse doormelding en wettelijk voorgeschreven opkomsttijden. Verificatie is in algemene zin geen probleem34 , maar alleen onder strikte voorwaarden gerechtvaardigd. De inzet van de brandweer moet blijven passen binnen de normen van behoorlijke of goede hulpverlening. Verificatie past binnen de norm van zorgvuldig handelen voor zover noodzakelijk om een rationele verhouding tussen kosten en baten te kunnen realiseren. Op 24 januari 2014 hebben de regionaal commandanten in de RBC afgesproken om, conform onderstaande punten vanuit het landelijk project STOOM, verificatie op de meldkamers brandweer in te voeren, en dit regionaal bestuurlijk te laten vaststellen. 1. 2. 3.
4.
5.
6.
32
Invoering door alle regio’s, zodat deze werkwijze de ‘landelijk gedeelde praktijk’ wordt; Er dient ruimte te blijven voor experimenten, die als zodanig benoemd en bekend zijn; Experimenten worden geëvalueerd en op basis daarvan besluit de RBC in het tweede kwartaal van 2015 of het voorstel omtrent verificatie door de meldkamer brandweer aanpassingen behoeft; Verificatie kent een tijdelijkheid: afhankelijk van de resultaten op het blauwe spoor (verificatie op locatie) en groene spoor (technische verificatie) (zie bijlage 1 van de notitie) wordt in 2016 bepaald of verificatie door de meldkamer brandweer per 1 januari 2017 beëindigd kan worden kan worden; Vanwege de tijdelijkheid van de verificatie door de meldkamer brandweer stelt elke regio een plan van aanpak op, om te komen tot verbetering van de verificatie door de gebruikers (via de interne alarmorganisatie of langs technische weg); Indien nodig dient verificatie na 1 januari 2017 ook door de Landelijke Meldkamerorganisatie (technisch) mogelijk te zijn. Dit betekent een aanvulling op de Operationele Brandweerkaders Meldkamer alsmede het (technisch) voorbereiden van de LMO.
In geval van gerechtelijke procedures geven uiteenlopende praktijken de rechter bij invulling van de
zorgvuldigheidsnorm de ruimte om die norm te kiezen die naar zijn oordeel passend is. Gelet op het hierboven geformuleerde uitgangspunt en de huidige regelgeving zal dat niet de meest soepele norm zijn. 33
Dit is niet alleen in het belang van centralisten, die handvatten moeten hebben hoe te handelen en zo
ook fouten te voorkomen. Tevens is protocollering van belang omdat daaruit ook voor de rechtspraak duidelijk wordt wat binnen de praktijk de norm is. 34
Prof. T. Hol, Nodeloze uitrukken terugdringen (NUT) Onderzoek naar de consequenties van het voor-
stel, NIFV pg. 76.
36
7 Wettelijke basis
Verplichting automatische doormelding Bouwwerken van een bepaalde categorie worden verplicht tot automatische doormelding.35 Met deze verplichting heeft de wetgever impliciet aangegeven dat een snelle melding en daarmee een snelle opkomst van de brandweer noodzakelijk is. Opkomsttijden De brandweertaak wordt in de norm voor de opkomsttijden concreet geformuleerd in het Besluit Veiligheidsregio’s 36. Daarnaast is de brandweer verplicht de gerealiseerde opkomsttijden te registreren37. De normtijden bedragen vijf tot tien minuten. In het tweede lid is de mogelijkheid aangegeven hiervan af te wijken tot maximaal 18 minuten. De keuze van de locatie en de mate van afwijking moet worden gemotiveerd en vastgelegd. Die motivatie moet zorgvuldig zijn. Bij aanpassing van de normen moeten de achterliggende redenen daarvoor helder worden toegelicht. De vraag is of extra tijd in verband met verificatie een gerechtvaardigd argument biedt voor overschrijding in geval van dreiging van persoonlijke ongevallen. Daarom is het in geval van verplichte automatische doormelding geboden in geval van verificatie deze zo in te richten dat daardoor de opkomsttijd niet wordt verhoogd38 . Hieronder een overzicht van de verschillende tijden die relevant zijn bij verificatie. Opkomsttijd 39: de tijd tussen aanname van de melding door de meldkamer en de aankomst van de eerste brandweereenheid op de plaats van het incident. Vertragingstijd 40 : de tijd tussen interne melding en doormelding aan meldkamer. Binnen de vertragingstijd spreken we van acceptatie- en zoektijd. 9HUZHUNLQJVWLMG de tijd tussen de melding aan de meldkamer en het alarmeren van de brandweer. 9HULILFDWLHWLMG de tijd die nodig is om na te gaan of al dan niet sprake is van een calamiteit waarbij uitrukken is aangewezen. 8LWUXNWLMG de tijd tussen alarmering van de brandweer en het uitrijden van de kazerne.
3 35
Bouwbesluit 2012 artikel 6.20.
36
Artikel 3.2.1 Besluit Veiligheidsregio’s.
37
Artikel 3.2.3 Besluit Veiligheidsregio’s.
38
prof. T. Hol in Nodeloze uitrukken terugdringen (NUT) Onderzoek naar de consequenties van het voor-
stel, NIFV, pg 71.
'H¿QLWLHXLWKHW%HVOXLW9HLOLJKHLGVUHJLR¶V
40
Het is de vraag of de vertragingstijd tot de opkomsttijd gerekend moet worden.
37 37 Verificatie is een onderdeel van de verwerkingstijd. Wegens technische vooruitgang en verbeteringen van de systemen op de meldkamer is de verwerkingstijd korter geworden en kan een korte verificatie plaatsvinden zonder een vertraging ten opzichte van de vroegere verwerkingstijd. Wanneer een bouwwerk een verplichte doormelding heeft, moet er een ontruimingsplan aanwezig zijn 41. De ontruiming moet geoefend worden en deze oefening moet gerapporteerd worden in het logboek42. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet heeft een bedrijf of instelling als verplichting zorg te dragen voor de veiligheid 43 van de werknemers en andere aanwezigen. Hiertoe moeten binnen de organisatie bedrijfshulpverleners (BHV) worden opgeleid en uitgerust 44 . De omvang van deze bedrijfshulpverleningsorganisatie wordt mede bepaald door het aantal werknemers en alle overige aanwezigen personen. De taken bevatten in ieder geval: a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen; b. het beperken en het bestrijden van brand en het beperken van de gevolgen van ongevallen; c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de inrichting. De bedrijfshulpverlening is dus bedoeld als voorpostfunctie voor de professionele hulpverlening, zoals brandweer en ambulancedienst. Als dit goed functioneert zal een bedrijfshulpverlener adequaat intern onderzoek instellen in geval van een brandmelding in het object. Op grond van de NEN 2654-145 moet er een 'Beheerder brandmeldinstallaties' zijn. Het betreft hier een persoon die al dan niet in dienst is van de gebruiker en geïnstrueerd is over het beheer, de controle en het onderhoud van de BMI. Deze persoon heeft dus niet als speciale taak om actie te ondernemen bij brand.
41
Artikel 6.23, zesde lid Bouwbesluit 2012.
42
De vereiste van een logboek is niet meer expliciet opgenomen in Bouwbesluit 2012: De Algemene wet
bestuursrecht voorziet in een algemene informatieplicht die een dergelijk voorschrift overbodig maakt. Dit neemt niet weg dat een logboek in veel gevallen een handig hulpmiddel kan zijn om aan de informatieverplichtingen te voldoen. 43
Arbeidsomstandighedenwet artikel 3, 1e lid.
44
Arbeidsomstandighedenwet artikel 15.
45
De NEN 2654-1 geldt via artikel 6.20 Bouwbesluit 2012.
38
8 Rolverdeling
8.1
Rol brandweer De brandweer heeft een zorgplicht en tegelijkertijd dragen bedrijven en instellingen een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het beperken en bestrijden van brand. In beginsel mag de brandweer uitgaan van correcte informatie die haar omtrent een melding bereikt. 46 . De brandweer moet een inschatting maken van de mogelijke risico’s ten aanzien van de brandveiligheid waaronder de tekortkomingen ten aanzien van de BHV. Wanneer de interne organisatie niet op orde is, dan heeft het bevoegd gezag (Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als taak dat middels handhaving op orde te brengen. In dit soort gevallen is vertragende verificatie niet te rechtvaardigen. Toezicht op het ontruimingsplan vindt plaats door de gemeente/brandweer. Voor de kwaliteit van het ontruimingsplan is geen harde wettelijke norm gegeven. De brandweer kan wel zelf een beoordeling maken en dat mee laten wegen in het besluit of verificatie gerechtvaardigd is. Handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet wordt uitgevoerd door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Signalen en informatie hieromtrent kunnen uitgewisseld worden tussen gemeente, brandweer en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In geval van verificatie zal deze protocollair helder moeten worden vastgelegd om vertraging die leidt tot overschrijding van de maximale opkomsttijden te voorkomen.
8.2 Rol abonnee/gebruiker Primair hebben particulieren een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft brandveiligheid. Een BHV is nodig om een zwaardere verantwoordelijkheid te kunnen dragen waar het gaat om het inschatten van risico’s en het uitvoeren van taken. 47 Op bepaalde tijden, zoals buiten kantooruren zijn er bij bepaalde functies minder mensen aanwezig, waardoor verificatie moeilijker of onmogelijk wordt. Tegelijkertijd zal op die tijden minder nodeloos alarm ontstaan, omdat er minder activiteiten zijn die nodeloze brandmeldingen veroorzaken; hierdoor is het dan niet nodig is om met verificatie te trachten het aantal nodeloze uitrukken terug te dringen. Verificatie ‘tijdens kantooruren’ zal met relatief weinig tijdverlies gepaard gaan. Als het gaat om een bedrijf of instelling met BHV, is deze vertraging bovendien te rechtvaardigen omdat men in staat is zelf de nodige maatregelen te treffen en mensen te redden, dan wel schade te beperken. BMI’s kunnen vrijwillig doormelden naar een particuliere alarmcentrale (PAC). Deze doormelding heeft geen wettelijke grondslag. Het kan zijn dat de RAC gebeld wordt zonder dat de brandmelding door de abonnee of derden is geverifieerd. In dit kader kan het strafrecht van toepassing zijn wegens nodeloos alarmeren (art. 142 van het Wetboek van Strafrecht). In welke gevallen het strafrecht van toepassing kan zijn is onderzocht binnen het project STOOM . Conclusie is dat het strafrecht geen mogelijkheid hiervoor biedt omdat voor de toepassing hiervan opzet in het spel moet zijn. Dit zal zelden aangetoond kunnen worden. 48 PAC’s zijn niet verplicht doorgemeld en zouden zelf moeten verifiëren, zeker wanneer er BHV-ers aanwezig zijn. Immers gaan we ervan uit dat bij niet verplichte doormelding brand ‘ontdekt’ moet worden. Een PAC-melding is in feite een ‘112-belletje’. Dus verificatie bij PAC’s is aanvaardbaar binnen de van de brandweer vereiste zorg. 46
Prof. T. Hol in Nodeloze uitrukken terugdringen (NUT) Onderzoek naar de consequenties van het voor-
stel, NIFV, p. 72.
2RNKHWPLQLVWHULHYDQ%=.RQGHUNHQWGH]HUROYDQGH%+9³+HWLVGHYHUDQWZRRUGHOLMNKHLGYDQGH
gebruiker om een brand te ontdekken en te melden. De brandmeldinstallatie ondersteunt daarbij. Van de bedrijfsKXOSYHUOHQHUZRUGWYHUZDFKWGDWKLMJHKRRUJHHIWDDQHHQLQWHUQDODUPYHUL¿HHUWRIHUEUDQGLVGHEUDQGPHOGWHQ GHPHOGNDPHUKHOSWELMKHWEHRRUGHOHQYDQKHWLQFLGHQW´S,QIREODG%RXZEHVOXLW%UDQGPHOGLQVWDOODWLH en ontruimingsalarminstallatie, BZK, april 2014. 48
Zie ook Hoofdstuk 3.
39 39 $IZHJLQJ
Bovenstaand worden verschillende aspecten genoemd die tegelijkertijd bestaan: verantwoordelijkheid brandweer zoals opkomsttijd, verantwoordelijkheid abonnee zoals kwaliteit BHV en ontruimingsplan. Over de afweging van deze aspecten zie 9.3.
9 6WDSSHQSODQYHUL¿FDWLH
Om op een verantwoorde wijze verificatie toe te passen in de verwerkingsprocedure van automatische brandmeldingen moet een aantal zaken inzichtelijk zijn, bestuurlijk vastgesteld en in werkprocessen opgesteld. De eerste stap is registratie. Meten is weten. Op basis van de gegevens kan besloten worden welke objecten uitgesloten moeten worden en hoe de verificatie uitgevoerd moet worden. Als inzichtelijk gemaakt is in welke gevallen verificatie kan worden toegepast moet dit bestuurlijk worden vastgelegd. Het kan zijn dat binnen een Veiligheidsregio verschillende besluiten hierover vallen. Dit hoeft geen bezwaar te zijn als het zo ingericht wordt dat voor de centralist maar één keuze bestaat: niet of wel verifiëren. En dit altijd volgens dezelfde procedure.
9.1
Registratie Onderstaand volgt een overzicht van de onderwerpen die geregistreerd moeten zijn. Dit geldt voor alle objecten met een doormelding, ook de niet-verplichte. De meeste gegevens zullen momenteel geregistreerd worden maar moeten nu ook bij elkaar gebracht worden. Het Bouwbesluit 2012 laat de verplichting van de doormelding voor een substantieel deel vervallen. Daarnaast blijven bouwwerken met grote brandcompartimenten op basis van het brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van Brand en doormeldingen op grond van gelijkwaardigheid en milieuwetgeving gelden. Het is nodig deze nieuwe indeling inzichtelijk te maken bij de afweging of verificatie van toepassing kan zijn. Registratie OMS-objecten De volgende gegevens moeten beschikbaar zijn: a. Alle objecten met verplichte doormelding; b. Alle objecten met niet-verplichte doormelding; c. De gebruiksfuncties van de objecten; d. Toegepaste gelijkwaardige oplossing met doormelding; e. Doormelding op grond van Wet Milieubeheer; f. Eventuele vertraging in de doormelding van de installatie (acceptatie en zoektijd); g. Historie van loze meldingen. Ad a en b Alle abonnees worden getoetst aan de nieuwe wetgeving, het Bouwbesluit 2012. Dit is ook nodig in het kader van handhaving. Ad f Deze informatie is niet altijd goed bekend bij de brandweer. Maar het is wel zeer relevant voor de vraag of verificatie gerechtvaardigd is. Het zou zo moeten zijn dat er alleen vertraging is toegekend op aanvraag en dat dit besluit is gearchiveerd (PvE dan wel apart besluit zoals gebruiksvergunning of -melding). In de praktijk blijkt vertraging vaker toegepast te zijn en is dit niet op een eenduidige manier terug te vinden. Voor de toekomst geldt dat een vertraging alleen kan worden toegestaan op basis van gelijkwaardigheid en hierdoor is een gebruiksmelding vereist. 49
49
MvT Bouwbesluit 2012, Staatsblad 2011, 416. pg. 308: "Brandmeldinstallaties die op grond van tabel
I moeten zijn voorzien van een doormelding als bedoeld in NEN 2535, doen dat op grond van het derde lid rechtstreeks naar de RAC. Rechtstreeks wil zeggen zonder tussenkomst van een particuliere alarmcentrale. De doormelding naar deze regionale alarmcentrale moet zonder vertraging plaatsvinden, tenzij er door het bevoegd gezag op grond van artikel 1.3 is ingestemd met een vertraging in de doormelding."
41 41 Ad g Wanneer er een handhavingsbeleid wordt gevoerd is deze informatie voor handen. Als dat nog niet het geval is geeft Deel A van deze handreiking aan hoe dit opgebouwd kan worden. Registratie opkomsttijden Om te besluiten of bouwwerken in aanmerking komen voor de verificatieprocedure is het nodig om te weten of de opkomsttijd gehaald wordt. Hiervoor zijn de volgende gegevens nodig: a. Vastgestelde opkomsttijd; b. Gerealiseerde opkomsttijden. 50 Registratie interne organisatie Om te besluiten of verificatie toepasbaar is, maar ook tijdens de verificatie is het nodig om te weten: a. Aanwezigheid/kwaliteit ontruimingsplan; b. Controleren en oefenen ontruimingsplan; c. Kwaliteit BHV; d. Telefoonnummer van contactpersoon ter plaatse; e. Geluidsopname telefoongesprekken met RAC. Ad a en b Deze gegevens zullen bekend zijn in het kader van preventie en preparatie. Ad c De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht hierop. Gegevens hierover worden ook door de bevelvoerder en de centralist gesignaleerd. Gegevens kunnen worden uitgewisseld met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ad d Sommige regio’s beschikken over telefoons als onderdeel van de BMI-installatie (de zogenaamde ‘rode telefoons’ of ‘hotline’). Ad e Meldingen worden met een geluidsopname geregistreerd. Belangrijk is dat de geluidsopnames lang genoeg bewaard blijven voor het geval de meldkamer en/of brandweer aansprakelijk wordt gesteld na een calamiteit.
9.2
Landelijk protocol
%HOHLGZHUNZLM]HYHULÀFDWLH5$& Om er voor te zorgen dat de werkwijze bij verificatie op de RAC op een eenduidige wijze wordt uitgevoerd is binnen het project STOOM onderstaand protocol opgesteld wat landelijk door alle meldkamers gebruikt zal gaan worden. Landelijk protocol meldkamer brandweer (zie ook bijlage 7): 1. 2. 3. 4. 5.
50
De meldkamer belt de abonnee; Binnen 1 minuut is er contact met het meldadres en geeft het meldadres aan wat er aan de hand is; Mocht binnen 1 minuut geen contact zijn gelegd, dan wordt in ieder geval Prio 2 gealarmeerd; Mocht binnen 1 minuut contact met het meldadres geen duidelijkheid over de melding geven, dan wordt alsnog prio-2 gealarmeerd; Als blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van brand dan wijzigt het uitrukvoorstel in prio1 binnenbrand met de daarbij behorende procedures.
In het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) in 2006 bleek dat 60%
van de gemeenten geen informatie kon verschaffen over de operationele prestaties in de vorm van opkomsttijden. Sinds die tijd zijn gemeenten zich bewust hiervan en is hier veel aandacht voor.
42 a
Onafhankelijk van de procedure zal de meldkamer altijd na alarmering contact proberen te leggen met het object c.q. de interne organisatie. De centralist geeft hierbij de ontvangen relevante informatie door aan de gealarmeerde eenheid voor een eerste beeldvorming tijdens het aanrijden. Mocht de informatie zodanig zijn, dat duidelijk is dat er geen sprake is van echte brand, dan zal de centralist direct: De opkomende brandweerlieden (dit betreft vooral vrijwilligers) dealarmeren, waarna zij terug kunnen gaan; De uitgerukte basisbrandweereenheid/-eenheden terugroepen naar de brandweerpost.
b
Uitsluiting van bepaalde objecten van verificatie meldkamer brandweer is mogelijk op aangeven van Risicobeheersing. Redenen kunnen zijn: Contact met meldadres niet mogelijk; Bekend bij brandweer dat interne organisatie niet in staat is om (tijdig) te reageren; Handhavingtraject loopt aangezien de brandveiligheid niet op orde is; Interne organisatie voorziet al zelf in verificatie, met gebruikmaking van een interne vertragingstijd (zie bijlage 6); Gebruiker past al technische verificatie toe (zie bijlage 6 ).
c
Het protocol is tijdelijk; zodra voldoende resultaten worden geboekt bij invoering verificatie op locatie (blauwe spoor) en/of technische verificatie (groene spoor) in 2016, kan worden besloten om per 1 januari 2017 de verificatie meldkamer brandweer te beëindigen.
d
GMS ondersteunt de centralist bij het uitvoeren van het protocol: Specifieke uitzonderingen op het verificatieprotocol worden aangegeven door een melding; d.w.z. dat het systeem de centralist erop wijst dat direct moet worden gealarmeerd; Wanneer de minuut verificatietijd is beëindigd geeft GMS een signaal, waarna de centralist moet overgaan tot het al dan niet alarmeren van brandweereenheden.
9.3
$IZHJLQJVFULWHULDZHORIQLHWWRHSDVVHQYHULÀFDWLH Er zijn verschillende afwegingscriteria waarop het besluit dat verificatie wel of niet toepasselijk is gebaseerd kan worden. De criteria zijn gebaseerd op elementen die een object een verhoogd risico geven dan wel omstandigheden die verificatie, onmogelijk, onwenselijk of overbodig maken. Er zijn omstandigheden die verificatie juist beter mogelijk maken. Bijvoorbeeld de nabijheid van de kazerne waardoor de rijtijd zeer kort is. Deze criteria kunnen meewegen in geval van twijfel. Verhoogd risico De bouwwerken met een wettelijk verplichte doormelding zijn impliciet al aangemerkt als objecten met een hoger risico. Binnen deze groep kan nog een nader onderscheid worden gemaakt. Criteria om te kunnen beoordelen of sprake is van een ‘verhoogd risico’ (dus verificatie niet toepasselijk) zijn: Verplichte doormelding; De zelfredzaamheid van de aanwezige personen; De aanwezige vuurlast en/of de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen; Een vloer van het gebouw boven de 50 meter of meer dan 8 meter onder het maaiveld; Toegepaste gelijkwaardigheid waarbij gerekend wordt op brandweerhulp; De toegepaste vertragingstijd in de BMI; De aanwezigheid van een adequate BHV-organisatie; Nabijheid brandweerkazerne of -post. 9HULILFDWLHRQPRJHOLMN In sommige gevallen is verificatie niet mogelijk. Dat is het geval wanneer: geen telefoonnummer van een persoon op de locatie zelf bekend is; er op die dagen/dagdelen niemand aanwezig zal zijn. 9HULILFDWLHRQZHQVHOLMN Wanneer bekend is dat een van onderstaande situaties (al of niet tijdelijk) zich voordoet dan is verificatie onwenselijk:
43 43
Overschrijding van de gestelde norm voor de opkomsttijd; Gebreken in het bouwwerk en brandveiligheidsvoorzieningen 51 ; Gebreken in het ontruimingsplan en de interne organisatie 52; Historie van onjuiste informatieverstrekking.
9HULILFDWLHRQQRGLJ Verificatie op meldkamer brandweer wordt onnodig zodra blauwe of groene spoor zijn ingevoerd. 9HULILFDWLHPRJHOLMN Wanneer de afweging van bovenstaande criteria nog niet tot een besluit hebben geleid, kunnen onderstaande criteria de keuze voor verificatie ondersteunen: Niet verplichte doormelding; Nabijheid brandweerkazerne of om andere reden zeer korte opkomsttijd; Beroepskorps of met vrijwilligers (kosten/motivatie); Historie van veel loze meldingen. '\QDPLVFKHVLWXDWLH De lijst met objecten waarbij verificatie niet toepasselijk is, verandert constant. Bij de vaststelling van de objecten waarbij verificatie toepasselijk is moet daarom een methode of een systeem opgesteld worden waarmee voortdurende actualisatie wordt toegepast. Er is altijd sprake van (tijdelijke) situaties als wegwerkzaamheden, bouwwerkzaamheden en problemen met brandveiligheidsvoorzieningen in het bouwwerk. Vaststellen protocol Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over hoe lang de verificatietijd is, hoe de verificatietijd wordt bewaakt, hoe de centralist weet wanneer verificatie niet toepasselijk is, welke gegevens bij verificatie gevraagd en genoteerd worden en of na verstrijken van de verificatietijd het contact met de locatie wordt aangehouden. Hiervoor is geen vast model te geven, iedere RAC heeft zijn eigen procedures, een nieuwe verificatieprocedure moet in de bestaande praktijk ingepast worden. Hieronder volgt een overzicht van de zaken die in het protocol aan de orde moeten komen.
,QGLWJHYDONDQRRNHHQRSVFKDOLQJLSYQLHWYHUL¿FDWLHZRUGHQWRHJHSDVW
,QGLWJHYDONDQRRNHHQRSVFKDOLQJLSYQLHWYHUL¿FDWLHZRUGHQWRHJHSDVW
44
Voorbeeld Gelderland-Midden
In de regio Gelderland Midden wordt na alarmering het contact voortgezet. Onderstaand figuur geeft globaal aan wat de verificatieprocedure in deze regio oplevert.
45 45
Deel C 9HUL¿FDWLH3DUWLFXOLHUH$ODUPFHQWUDOHV 10 Ontwikkeling VEBON protocol Sinds medio 2011 is Brandweer Nederland in samenwerking met VEBON en het Verbond van Verzekeraars gestart met de gesprekken betreffende de doormeldingen van Particuliere Alarmcentrales (PAC) naar de Regionale Alarm Centrale (RAC). Met de start van het project STOOM is deze samenwerking in 2012 geïntensiveerd en structureel van aard geworden. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een eerste versie van het Protocol 'Automatische branddoormelding via PAC naar RAC' (hierna genoemd protocol). Dit protocol is in november 2012 gepresenteerd op de eerste netwerkdag STOOM. In de eerste versie van het protocol was de aandacht gevestigd op de situaties waarbij een brandbeveiligingsinstallatie die voor inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, dus vóór 01 april 2012, aangesloten was op de RAC en daarna aangesloten werd op een Particuliere Alarm Centrale (PAC). In navolging van de eerste ervaringen met het protocol vanuit de praktijk is zowel binnen Brandweer Nederland als de VEBON breed gesproken over de toepassing en eventuele knelpunten van het eerste protocol. De uitkomsten van deze inventarisaties en gesprekken gaven aanleiding om verder te werken aan een herziening van het protocol. Dit heeft geresulteerd in een tweede versie van het protocol dat op 01-02-2014 gepubliceerd is (zie bijlage 8). De tweede versie is inhoudelijk aangescherpt en tevens uitgebreid naar nieuwe PAC aansluitingen, al langer bestaande PAC aansluitingen en brandmeldingen vanuit woningen. Het protocol is zodanig opgebouwd dat met behulp van de tabel op pagina 11 van het protocol een goede afweging gemaakt kan worden door de PAC wanneer wel/niet een melding doorgezet kan worden naar de RAC. Ookis er een duidelijk onderscheidt gemaakt naar objecten waar de installatie niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving of normeringen. Bij deze categorie objecten (categorie 6) zal verificatie op locatie noodzakelijk zijn alvorens de melding doorgezet mag worden. Het streven is om in de loop van 2015 een definitief protocol te kunnen presenteren waarbij ook het nazorgprotocol verder is uitgediept. Hierbij zal gekeken worden naar de inhoud van de tabel en de werkwijze tussen de meldkamers (PAC-RAC) betreffende de informatievoorziening na afloop van een incident.
46
11 Voorwaarden
Installaties die doormelden naar de PAC en in aanmerking willen komen voor afhandeling conform het stroomschema geldt dat zij voldoen aan de gestelde eisen in de NEN2535 en 2654-1. Daar komt bij dat bij een overschrijding van de prestatie-eis (maximaal aantal ongewenste en onechte meldingen) de objecten uit categorie I t/m V vervallen naar categorie VI. Ook voor alle overige installaties geldt dat deze vallen in categorie VI.
I
&DWHJRULHsQ Objecten waar een melding van binnen komt bij de PAC waarbij een technische verificatie in de installatie is uitgevoerd. Bij binnenkomst melding bij de PAC kan deze 1 op1 doorgezet worden naar de RAC met de melding dat het een technisch geverifieerde melding betreft.
II
Objecten waar een melding van binnenkomt bij de PAC als een handbrandmelding Bij binnenkomst melding bij de PAC kan deze 1 op 1 doorgezet worden naar de RAC. Daarbij direct contact leggen met het object om de melding ook mondeling te verifiëren. Mocht tijdens de verificatie blijken dat er geen brand is dan melden bij de RAC om de eenheid in te laten rukken.
III
Objecten waar twee automatische brandmelders na elkaar binnenkomen bij een PAC. Bij binnenkomst van de tweede automatische brandmelder kan deze 1 op 1 doorgezet worden naar de RAC. Daarbij direct contact leggen met het object om de melding ook mondeling te verifiëren. Mocht tijdens de verificatie blijken dat er geen brand is dan melden bij de RAC om de eenheid in te laten rukken.
IV
Objecten waar een melding van binnenkomt bij de PAC als een enkelvoudige automatische brandmelding buiten werktijd. Werktijd is de afgesproken tijd tussen PAC en object. Bij binnenkomst melding bij de PAC kan deze 1 op 1 doorgezet worden naar de RAC. Daarbij direct contact leggen met het object om de melding ook mondeling te verifiëren. Mocht tijdens de verificatie blijken dat er geen brand is dan melden bij de RAC om de eenheid in te laten rukken.
V
Objecten waar een melding van binnenkomt bij de PAC als een enkelvoudige automatische brandmelding binnen werktijd. Werktijd is de afgesproken tijd tussen PAC en object. Bij binnenkomst melding bij de PAC neemt de PAC contact op met het object/waarschuwingsadres om te verifiëren of de melding echt is. Bij een echte melding wordt deze doorgezet naar de RAC. Bij verificatie geen brand, geen melding naar de RAC en afhandeling door de PAC.
VI
Alle andere niet benoemde situaties. De meldingen dienen te allen tijde op locatie geverifieerd te zijn alvorens men de melding kan doorzetten naar de RAC. Geldt tevens voor de objecten uit categorie I t/m IV waarbij is gebleken dat het aantal ongewenste en onechte meldingen de norm heeft overschreden. Om één en ander in beeld te brengen is het volgende stroomschema opgesteld aan de hand van de tabel op pagina 11 van het protocol.
47 47
Objecten, vallende onder categorie I t/m V, die boven het maximaal aantal ongewenste en onechte melding uitkomen vervallen, na overleg tussen de PAC, het branddetectiebedrijf en brandweer in categorie VI. Objecten kunnen weer teruggeplaatst worden in categorie I t/m IV als men aantoonbaar heeft gemaakt aan de PAC dat er weer aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
48
Deel D Toekomst OMS
Met de komst van de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) verandert de brandweermeldkamer. Er komt één landelijke meldkamerorganisatie op tien locaties, waarbinnen ook de brandweermeldkamertaak wordt uitgevoerd in het zogeheten Operationeel Centrum Brandweer (OCB). Dit vraagt op veel vlakken standaardisatie binnen de brandweer en het opnieuw inrichten van processen. Dit geldt ook voor het openbaar meldsysteem (OMS). Op verzoek van de kwartiermaker Brandweer & Multi-opschaling hebben het landelijk netwerk Risicobeheersing, het landelijk netwerk Meldkamerdomein en de werkgroep STOOM in kaart gebracht welke onderwerpen er spelen op het gebied van OMS. Deze zijn weergegeven in het 'OMS landschap' (Brandweerkennisnet.nl). Op dit moment heeft elke regio het OMS op eigen wijze ingericht samen met één of meer OMS-aanbieders. De OMS-aanbieders opereren landelijk maar de techniek is voor een deel verschillend per aanbieder. Ook de vergoeding die de brandweer ontvangt verschilt per regio/ aanbieder. De meldkamers hanteren verschillende beoordelingsprotocollen (en tijden) voor automatische meldingen. OMS in de meldkamer is daarbij vervlochten met processen bij de OMS-abonnee (alarmopvolging, onderhoud brandmeldinstallaties), de afdeling risicobeheersing (wettelijke noodzaak doormelding, beheersen nodeloze meldingen, handhaving) en objectpreparatie. In de meeste gevallen heeft de OMS-aanbieder een systeem waarmee een OMS-abonnee haar eigen gegevens (zoals telefoonnummers) beheert. Ook deze processen en koppelvlakken zijn bij elke regio anders ingericht. Bij het inrichten van de LMO zullen meldkamers worden samengevoegd en zullen meldkamers meldingen uit andere delen van Nederland moeten (kunnen) afhandelen. Deze moeten elkaar geruisloos kunnen overnemen. Hierdoor zullen er binnen Brandweer Nederland een aantal beleidskeuzes aan de orde komen. De samenleving raakt steeds meer 'geïnformatiseerd' en het is onontkoombaar dat steeds meer informatie langs automatische weg bij de meldkamer terecht komt. Een actueel voorbeeld daarvan is de verplichte invoering van 'Ecall' waarmee een auto een melding verzendt naar de hulpdiensten als de airbags zijn afgegaan. Er ligt een kans om OMS opnieuw in te richten op een manier die toekomstbestendig is. En waarbij dus ook rekening wordt gehouden met het voorkomen van nodeloze brandmeldingen. De Raad Brandweer Commandanten heeft daarom de opdracht gegeven een toekomstvisie te RQWZLNNHOHQ'HEDVLVGDDUYRRULVEHVFKUHYHQLQGH:95DUWLNHO³RQWYDQJHQHQEHRRUGHOHQYDQPHOGLQJHQ´ Ontvangen met een openbaar ontvangststation waar alle huidige en toekomstige OMS aanbieders mee uit de voeten kunnen. Bovendien moet het ontvangststation om kunnen gaan met nieuwe protocollen zoals Ecall en ruimte maken voor innovaties zoals bijvoorbeeld een meld-app. Beoordelen met een uniform beoordelingsprotocol dat er voor zorgt dat passende brandweerzorg geleverd wordt en tegelijkertijd voorkomen wordt dat er voor niets wordt gealarmeerd. Als de gebruiker een betere melding doet . . . wordt hij beter geholpen. Dit is volledig in lijn met het groene spoor.
,QIRUPDWLH
Meer informatie over de vorming van de LMO, de kaders hiervoor van Brandweer Nederland, Taskforce Brandweer Meldkamer en de kwartiermaker Brandweer & Multi-opschaling is te vinden op brandweernederland.nl/meldkamer.
49 49
Bijlage 1 Begrippenlijst
Awb
Algemene wet bestuursrecht
BMI
Brandmeldinstallatie
Aanschrijving
Abonnee
Automatische brandmelding Beleid
Term die nog stamt uit de oude Woningwet maar daar nu niet meer in voorkomt. Meestal wordt een (voorbereidend) handhavingsbesluit bedoeld. Degene die een directe doormelding heeft naar de RAC. Vaak wordt ook de term OMS-object of aansluiting gebruikt. Brandmelding veroorzaakt door één of meerdere melders van een brandmeldinstallatie.
De wijze waarop de gemeente omgaat met een bepaalde bevoegdheid.
Besluit
Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zoals bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht.
Bestuursdwang
Het dwingen tot een maatregel met als sanctie dat het bestuursorgaan de maatregelen neemt/ llaat nemen op kosten van de overtreder.
Bezwaar
De mogelijkheid voor een belanghebbende om binnen zes weken na bekendmaking van een besluit een bezwaarschrift tegen het besluit in te dienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
&RQWUROH
Nagaan of een situatie aan de wettelijke eisen voldoet.
Dealarmeren
Het terugroepen van de brandweereenheden bij verificatie onechte of ongewenste melding.
Dwangsom
Vaak foutief aangeduid als ‘boete’. Het gaat wel om een geldbedrag dat betaald moet worden als een overtreding wordt voortgezet of herhaald.
Gedogen
Het door middel van het nemen van een besluit gemotiveerd aangeven dat tegen een illegale situatie niet wordt opgetreden.
Handhaven
Alle activiteiten die erop zijn gericht om naleving van de regels te bewerkstelligen. Vaak wordt alleen het gebruikenmaken van juridische handhavingsmiddelen bedoeld.
Handhavingsmiddelen
Alle instrumenten om die ingezet worden om te handhaven, zoals voorlichting, overleg en intrekken van een vergunning. Vaak worden alleen de juridische instrumenten zoals de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom bedoeld.
Loze melding
Vaak worden ook termen als nodeloos alarm of nodeloze brandmelding gebruikt. Het veroorzaken van een brandmelding door een brandmeldinstallatie terwijl er geen brand is. Er is dan sprake van een ongewenste of een onechte melding.
OMS Organisatorische YHUL¿FDWLH Overtreding
Openbaar MeldSysteem. Het door de interne organisatie (BHV) controleren of de automatische melding echt, onecht of ongewenst is alvorens hij wordt doorgemeld naar de RAC. Een gedraging die in strijd is met een wettelijke bepaling.
50 3$&
Particuliere alarmcentrale
5$&
Regionale alarmcentrale van de brandweer
Registreren 7HFKQLVFKHYHUL¿FDWLH Toezicht
9(%21
Het op een logische en systematische wijze vastleggen van gegevens. Verificatie door gebruikmaking van innovatie op de brandmeldinstallatie. Op basis van een wettelijk toegekende bevoegdheid nagaan of een situatie aan de wettelijke eisen voldoet. Vereniging van Beveiligingsondernemingen in Nederland.
9HUL¿FDWLH5$&
Het niet onmiddellijk alarmeren van de brandweer na een rechtstreekse doormelding van de BMI naar de Regionale alarmcentrale (RAC). De centralist doet eerst onderzoek naar de oorzaak van de melding en de situatie ter plaatse (contra bellen) voor hij het besluit neemt om de brandweer te alarmeren.
Vertragingstijd
Tijd die verloopt tussen de interne en de externe melding. Binnen deze tijd spreken we van acceptatie- en zoektijd. De vertragingstijd geeft de interne organisatie de mogelijkheid om de LQWHUQHPHOGLQJWHYHULILsUHQYRRUGDWGH]HH[WHUQ ELMGHPHOGNDPHU JHPHOGZRUGW
Vooraankondiging
Geen juridische term. Bedoeld wordt een voorbereidende brief van de gemeente waarin bekend wordt gemaakt dat de gemeente voornemens is om handhavend tegen een illegale situatie op te treden. Ook wel waarschuwing, voornemen of zienswijzebrief genoemd.
51 51
Bijlage 2 Relevante wetgeving
%RXZEHVOXLW, n artikel 6.20 van het Bouwbesluit 2012 is aangegeven welke bouwwerken moeten zijn voorzien van een BMI met doormelding. Nu is daarbij aangegeven dat deze moeten voldoen aan de NEN 2535. In het zesde tot en met achtste lid is geregeld aan welke kwaliteitseisen de BMI verder moet voldoen: inspectie-certificaat (nieuw) en NEN 2654-1. $UWLNHO
Brandmeldinstallatie (Bouwbesluit 2012, Stb. 416 en Stb. 676, 2011)
1
Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien: a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde; b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.
2
Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.
3
Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.
4
Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.
5
Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m. is; b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m2 is, of c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
6
In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.
7
Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.
8
Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
9
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn. Lid 6, schrijft voor een deel van de brandmeldinstallaties ook de aanwezigheid van een inspectiecertificaat voor. Hierdoor wordt niet alleen de werking van de BMI, maar na ingebruikstelling van die installatie ook de veiligheid van die installatie in zijn specifieke toepassing gecontroleerd. Via
52 52 Bouwbesluit 2012 artikel 1.5, derde lid geldt Regeling Bouwbesluit 201253 waarin zal worden opgenomen dat een BMI voor ingebruikname over een inspectiecertificaat moet beschikken. Wanneer een doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur een jaar. Gelijkwaardigheid Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 zijn lid 6, 7 en 8 van artikel 6.20 op deze installaties van toepassing. Het kan zijn dat in bijlage I van het Bouwbesluit een inspectiecertificaat is aangewezen en in alle gevallen moeten deze BMI’s onderhouden, beheerd en gecontroleerd worden conform de NEN 2654-1. Vrijwillige doormelding De eisen voor installaties met een vrijwillige doormelding zijn niet wettelijk vastgelegd. Er is dus geen bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. De RAC of de Veiligheidsregio heeft een privaatrechtelijke overeenkomst met de abonnee. Via de aansluitvoorwaarden kunnen eisen gesteld worden en deze kunnen privaatrechtelijk afgedwongen worden. De doormelding kan afgesloten worden bij niet nakomen van de overeenkomst. Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is een aanzienlijk deel van de verplichte doormeldingen niet meer wettelijk verplicht. Het is zaak beleid hierop te formuleren en in geval van bestaand beleid dit zo nodig te herzien. 3$&¶V In dit kader kan het strafrecht van toepassing zijn wegens nodeloos alarmeren (art. 142 van het Wetboek van Strafrecht). De omvang en de oorzaken van het probleem wordt onderzocht door het kennisplatform STOOM 54 . Gezien de eis van opzet voor de toepassing van het strafrecht zal dit instrument zelden gebruikt kunnen worden. Opzet is lastig aan te tonen
53
Artikel 1.10 van Regeling Bouwbesluit 2012, 22 december 2011.
54
In het Kennisplatform delen vertegenwoordigers meevan alle 25 Veiligheidsregio’s,. De doelstelling is
de komende? jaar de Structurele Terugdringing van Ongewenste en Onechte Meldingen (STOOM) uitvoering te geven. Het doel is om tot 50% minder nodeloze uitrukken te komen.
53 53
Bijlage 3 Rapport Deelproject Juridische Zaken STOOM De rapportage over de juridische aspecten van STOOM kunt u downloaden via BrandweerKennisNet. Auteurs: Ton Hol, hoogleraar Encyclopedie van het recht Universiteit Utrecht, raadsheer- en rechterplaatsvervanger; Ton Duijkersloot, universitair docent-onderzoeker bestuursrecht Universiteit Utrecht, rechterplaatsvervanger; Laurens Venderbos, student-assistent / junior-onderzoeker Universiteit Utrecht..
54 54
Bijlage 4 Algemene aspecten van bestuursrechtelijke handhaving Dossiervorming Dossiervorming is de basis van een juridische handhavingsprocedure. Noodzakelijk hierbij zijn de schriftelijke rapportage, de schriftelijke voorbereiding en het vastleggen van zienswijzen en andere relevante contacten en waarnemingen. Toezicht Bestuursorganen zijn niet ‘vanzelf’ bevoegd om besluiten te nemen of om bepaalde handelingen te verrichten: de bevoegdheid moet uit de wet voortkomen. Dit geldt ook voor de bevoegdheden van de toezichthouder.55 . Toezicht is het beoordelen of een bepaalde situatie aan de gestelde normen voldoet. Door het bevoegd gezag (B&W) kunnen toezichthouders aangewezen worden. En het werkt ook andersom: als een ambtenaar niet is aangewezen, dan mag hij geen toezicht uitoefenen. Gemeentelijke handhaving Op grond van artikel 92 Ww 56 . draagt het bevoegd gezag zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van hetgeen in het Bouwbesluit 2012 is bepaald. Artikel 1 Woningwet bepaalt dat onder het bevoegd gezag moet worden verstaan: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wabo dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, burgemeester en wethouders. Wanneer er sprake is van een overtreding van de Woningwet zal het college van burgemeester en wethouders dus doorgaans het bevoegd gezag zijn. De gemeente heeft op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 e.v. Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang of dwangsom op te leggen. Overtreder Degene die moet worden aangesproken is de overtreder. Dit kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De huidige Woningwet spreekt van ‘gebruiken of te laten gebruiken’ (artikel 7b). De overtreder kan zijn: - De eigenaar; - Degene die uit anderen hoofde daartoe het meest aangewezen is; - Degene die gevaar/hinder veroorzaakt; - Degene die een bouwwerk in gebruik neemt; - Degene die een bouwwerk gebruikt. De abonnee is niet altijd degene die moet worden aangesproken bij een overtreding. De abonnee kan immers een persoon zijn die niet degene is die de overtredingen veroorzaakt, zoals een overkoepelende organisatie. Het kan zijn dat er meerdere partijen aangesproken kunnen worden. Het is het meest effectief diegene aan te spreken die het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen. In de praktijk zal de hoofdgebruiker degene zijn die moet worden aangesproken. Bestuursrechtelijke sancties Het bestuursrecht kent bestraffende sancties en herstelsancties. Om de dader te straffen zijn dat de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking. Deze zijn pas sinds 2009 en 55
Artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 56
Artikel 92 Woningwet
1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III. 2. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III zijn de artikelen 5.2, tweede lid, en 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
55 55 2010 ingevoerd en niet mogelijk voor de overtredingen die in deze handreiking aan de orde komen. Om overtredingen ongedaan te maken of te voorkomen worden de zogenaamde herstelsancties 57 ingezet. Dit zijn de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom. Bestuursdwang is het dwingen tot een maatregel met als sanctie dat als de overtreder het niet tijdig zelf doet, het bevoegd gezag maatregelen neemt of laat nemen op kosten van de overtreder. Ten onrechte wordt hierbij vaak alleen aan sluiting van een bouwwerk gedacht. Sluiting is een zo ingrijpende maatregel, dat dit alleen in bijzondere situaties toegepast zal en kan worden. Door onbekendheid met de minder ingrijpende mogelijkheden wordt vaak van handhaving afgezien. Maar bestuursdwangmaatregelen kunnen onder andere ook bestaan uit het laten onderhouden en inspecteren van de brandmeldinstallatie of laten certificeren van een ondeugdelijke installatie. De last onder dwangsom wordt in de spreektaal vaak foutief aangeduid met ‘boete’. Het gaat wel om het betalen van een geldbedrag wanneer de overtreding wordt herhaald, maar heeft een andere bedoeling en andere juridische grondslag dan de strafrechtelijke of bestuurlijke boete. De last onder dwangsom is niet bedoeld als straf maar om de overtreder te motiveren om zo spoedig mogelijk de overtreding te beëindigen. De last onder dwangsom is meer een schriftelijke procedure in vergelijking tot de last onder bestuursdwang. Het bevoegd gezag zal nu zelf geen maatregelen nemen als de overtreder in gebreke blijft. Een (waarschuwing voor een) dwangsom is een effectief middel om de overtreder aan te sporen ander gedrag te vertonen of de nodige maatregelen te nemen en meestal het geëigende instrument bij het handhaven van nodeloos alarm. Waarschuwing Voorafgaand aan een handhavingbesluit moet de overtreder gelegenheid krijgen om zijn zienswijze 58 te geven. In de wet staat niet aangegeven hoe dit moet gebeuren, deze fase is vormvrij. We treffen dan ook verschillende benamingen aan, zoals waarschuwing, vooraankondiging, voornemen of zienswijzebrief. Meestal wordt het schriftelijk gedaan, soms wordt het controlerapport gestuurd, soms wordt de waarschuwing gegeven in de vorm van een concept handhavingsbesluit. Een schriftelijke fase heeft altijd de voorkeur boven een mondelinge. Een voorbereidingsbrief is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb, maar de fase die aan het (handhaving)besluit voorafgaat. De schriftelijke voorbereiding heeft een preventieve werking; meestal wordt gereageerd door maatregelen te nemen en wordt een verdere procedure voorkomen. Loopt de procedure toch door, dan draagt een schriftelijke voorbereiding bij aan een volledig dossier en een zorgvuldig genomen handhavingbesluit. In de voorbereidingsbrief moeten naast de gelegenheid tot het geven van de zienswijze, de relevante aspecten staan die de basis zullen vormen van het handhavingbesluit: - De geconstateerde overtreding (de feiten en het overtreden voorschrift); - De last (de maatregelen die de overtreder moet nemen); - De sanctie; - Gelegenheid tot zienswijze (bij wie, adres/telefoonnummer, binnen welke termijn). In de wet staat ook niet aangegeven hoe met de zienswijze omgegaan moet worden, ook dit is vormvrij. 59 De voorbereidingsbrief geeft een duidelijke richting, omdat deze de aspecten waarover de overtreder zijn zienswijze kan geven bevat. De zienswijze kan ter plaatse, telefo-
57
Artikel 5:2 Algemene wet bestuursrecht
1. In deze wet wordt verstaan onder: a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak; b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding; c. bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen. 2. Geen bestuurlijke sanctie is de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen. 58
Artikel 4:8 Awb.
59
Artikel 4:9 Awb. Vaak wordt de het geven van de zienswijze verward met gehoord worden en een hoor-
zitting, waaraan wel wettelijke vormvereisten zijn verbonden. Echter van horen is pas sprake in de bezwaarfase.
56 56 nisch, in een zitting of schriftelijk gegeven worden. Van een mondelinge zienswijze hoeft geen verslag gemaakt te worden. Maar ook hier geldt dat een schriftelijke verslaglegging nodig is, teneinde het uiteindelijke handhavingbesluit zorgvuldig te kunnen nemen. Besluit tot bestuursdwang/dwangsom De keuze tussen last onder bestuursdwang 60 of last onder dwangsom 61 , hangt van verschillende factoren af. In gevallen waarbij sprake is van ernstig gevaar en directe dreiging is de dwangsom niet geschikt, omdat het niet zeker is of de overtreder er gehoor aan geeft. Met bestuursdwang treedt het bevoegd gezag uiteindelijk zelf op. De dwangsom is juist geschikt in situaties als: de overtreder zelf beter de overtreding ongedaan kan maken; gevaar voor voortzetting of herhaling van de overtreding bestaat; andere handhavingmiddelen als disproportioneel moeten worden beschouwd. De keuze zal in het geval van nodeloze meldingen dus meestal vallen op last onder dwangsom. Er kan niet gelijktijdig bestuursdwang en een last onder dwangsom worden opgelegd, de sancties kunnen wel na elkaar worden toegepast. Het besluit moet aangeven waar de overtreder aan moet voldoen. Hiervoor kunnen soms concrete maatregelen of adviezen worden gegeven, maar met het aangeven van de prestatieeis van de maximaal toelaatbare onechte en ongewenste brandmeldingen per jaar is de last voldoende duidelijk en concreet geformuleerd. 62 De overtreder moet de gelegenheid krijgen de tekortkoming binnen een bepaalde termijn op te heffen. Deze zogenaamde begunstigingstermijn 63 moet redelijk zijn. Deze termijn is afhankelijk van de ernst van de aangetroffen situatie en de te nemen maatregelen. Niet roken onder de melder kan onmiddellijk worden uitgevoerd, een melder vervangen kost enige tijd. In combinatie met de ernst van de situatie worden de maatregelen en de termijn bepaald. Dwangsom De hoogte van de dwangsom moet in verhouding staan tot de overtreding. Deze mag niet te hoog zijn, maar ook weer niet te laag. Het moet een stimulans zijn om de overtreding te beëindigen. Een dwangsom is dus een prikkel, niet een kosten- of schadevergoeding. Afhankelijk van de soort overtreding kan de dwangsom een bedrag ineens zijn, een bedrag per tijdseenheid of een bedrag per overtreding. Als de overtreding voortduurt wordt een dwangsom verbeurd. Het invorderen van verbeurde dwangsommen is een administratieve procedure. Het kan zijn dat na de begunstigingstermijn de overtreder niet in staat is (geheel) aan de last te voldoen waardoor het bevoegd gezag kan besluiten tot het aanpassen van de hoogte van de dwangsom of de looptijd ervan 64 . Bestuursdwang Wanneer door middel van het opleggen van een last onder dwangsom het beoogde doel niet wordt bereikt of doordat omstandigheden direct aanleiding zijn voor optreden (bijvoorbeeld bij gebreken aan een brandmeldinstallatie, ernstig achterstallig onderhoud of wil), dan zal de keuze voor last onder bestuursdwang worden gemaakt. Door feitelijk optreden van de gemeente zullen er maatregelen worden genomen om de overtreding niet meer voor te laten komen. De vorm van bestuursdwang is afhankelijk van de ernst van de situatie en mogelijk andere overtredingen en zal per geval moeten worden beoordeeld.
60
Artikel 5:21 Awb.
61
Artikel 5:31d Awb.
62
- LJN: BJ1474, Rechtbank Arnhem , AWB 08/3171.
63
Artikel 5:24, tweede lid Awb voor bestuursdwang en 5:32a, tweede lid voor dwangsom.
64
Artikel 5:34 Awb.
57 57 Schema invordering dwangsom
3URFHGXUH,QYRUGHULQJGZDQJVRP Stap 1
Opmerkingen
Beschikking dwangsom Dit is het eigenlijke besluit. Echter de overtreder heeft nog de gelegenheid de overtreding op te heffen/te stoppen met nodeloze meldingen, en zal dan geen dwangsom verschuldigd worden.
Stap 2
Verbeuren dwangsom
Controlerapport
Dit kan zijn een bedrag ineens, hetzij een bedrag per tijdseenheid of per overtreding. Er moet altijd een maximum bedrag worden vastgesteld.
Stap 3
Invorderingsbeschikking
65
Schriftelijk besluit
Deze bevat het daadwerkelijk verbeurde bedrag. De verbeurde dwangsom moet worden betaald binnen 6 weken 66 .
Stap 4
Factuur met daarop uiterste termijn van 6 weken na
Kan gelijktijdig met invorderingsbesluit
datum Invorderingsbeschikking
Stap 5
Aanmaning te betalen binnen twee weken wanneer
Brief
de schuldenaar in verzuim is. Hierbij wordt gewaarschuwd voor invordering bij dwangbevel. 67
Stap 6
Overdracht aan deurwaarder.
Stap 7
Invordering bij dwangbevel.
Verbeurde dwangsommen komen toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort (gemeente)
Stap 8
Verjaringstermijn voor dwangsommen is korter dan
Bewaking termijnen, zonodig stuitinghandelingen ver-
de algemene termijn. De bevoegdheid tot invordering
richten (bv nieuwe aanmaning)
verjaart na 1 jaar 68 na de dag waarop zij is verbeurd, tenzij de verjaring is gestuit.
65 Artikel 5:37 Awb 66 Artikel 5:33 Awb 67 Artikel 4:112 Awb 68 Artikel 5:35 Awb
6WUDIUHFKWHOLMNHYHUYROJLQJ Het onnodig alarmeren van hulpdiensten is strafbaar (Wetboek van strafrecht, art. 142). Het strafrecht heeft een andere invalshoek, het betreft dan geen herstelsancties maar is bedoeld om de dader te straffen. Dit zou ingezet kunnen worden in die gevallen waarbij doelbewust nodeloos alarm wordt geactiveerd. Dan gaat het bijvoorbeeld om vandalisme of vormen van nodeloze alarmering via PAC’s. Tussen Openbaar Ministerie, de brandweer en de instelling waar dit soort problemen zich vaker voordoen zouden afspraken gemaakt kunnen worden. De politie maakt een proces-verbaal op en de dader wordt vervolgd. Uit de conclusies van het rapport van de Universiteit Utrecht blijkt dat het strafrecht gezien de eis van opzet zelden van toepassing zal zijn. 3ULYDDWUHFKWHOLMNRSWUHGHQ Wanneer de overheid geen bestuursrechtelijke middelen heeft kan zo mogelijk privaatrechtelijk worden opgetreden. Wat betreft de vrijwillige doormeldingen is dat het geval. De Veiligheidsregio kan nakoming van de overeenkomst (art. 296, boek 3, Burgerlijk Wetboek) eisen. Denk hierbij aan contractsvoorwaarden zoals onderhoud en controle van de installatie; ook ontbinding van de overeenkomst (art. 265, boek 6, Burgerlijk Wetboek) en dus het afsluiten van het Openbaar Meldsysteem (OMS) is mogelijk.
58 58
Bijlage 5 Juridische instrumenten
Instrumenten
Potentie
Overweging / Knelpunt
Zeer laag
6WUDIUHFKW Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Er moet bewezen worden dat opzettelijk vals gealarmeerd is.
De medewerking van het Openbaar Ministerie is nodig.
Bestuursrecht Last onder dwangsom
Beperkt
Een opgelegde dwangsom kan effect hebben en nieuwe overtredingen voorkomen.
Voorwaarde is dat de procedure en de afwegingen van het opleggen van de dwangsom juridisch goed gewaarborgd moeten zijn. Dit kost capaciteit en medewerking van de betreffende gemeente.
Bestuurlijke boete
Laag
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag voor boete bij loze alarmering.
Bestuursdwang
Laag
Met dit instrument zou het bevoegd gezag tot sluiting kunnen overgaan. Hierbij zijn meer juridische risico’s dan bij de last onder dwangsom.
9HUL¿FDWLHPHOGNDPHU brandweer Verplichte doormelding
beperkt, in
Binnen het huidige juridische regime is er weinig UXLPWHYRRUYHUL¿FDWLHELMGRRUPHOGLQJGLHWRWYHU-
potentie hoog
traging leidt.
Door experimenten (goed afgestemd, ondersteund ook door evaluatie en in overleg met ministerie) kan eventueel worden aangetoond dat verruiming YDQKHWLQVWUXPHQWYHUL¿FDWLHYHUDQWZRRUGLVJHHQ noemenswaardige verhoging risico’s, maar wel economische, personele e.a. voordelen , dus ef¿FLsQW
Vrijwillige doormelding
Hoog
Er is geen wettelijk verplichte doormelding.
(Wettelijke opkomsttijden gelden ook voor de vrijwillige aansluitingen vanaf het moment van alarmering).
In de overeenkomst kunnen voorwaarden opgenoPHQZRUGHQRYHUYHUL¿FDWLHHQYHU]HNHULQJ
Melding door PAC
Hoog
9HUL¿FDWLHHLVHQLVSULYDDWUHFKWHOLMNYHUGHGLJEDDU $OVYHUL¿FDWLHGRRUGH3$&QLHWPRJHOLMNLVPRHW men uitrukken om eventuele aansprakelijkheid te voorkomen.
59 59
Bijlage 2YHU]LFKWVSRUHQYHUL¿FDWLH
60
Bijlage 6FKHPDYHUL¿FDWLHPHOGNDPHU Brandweer
61 61
Bijlage 8 Protocol VEBON
De laatste versie van het Protocol VEBON is als download bijgevoegd bij dit document op BrandweerkennisNet.
62 62
Bijlage 9 Modellen
Bij deze handreiking horen diverse modellen / formulieren. Deze worden apart aangeboden in Word-formaat zodat ze makkelijk te gebruiken zijn. Het gaat om de volgende modellen: Model 1
Voorbeeldformulier jaargegevens Het voorbeeldformulier jaargegevens is als Excelbestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 2
Registratie oorzaak melding door bevelvoerder Dit registratieformulier is als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 3
Opvragen gegevens bij abonnee over BMI Dit formulier is als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 4
Berekeningsmethode maximaal aantal loze meldingen Dit formulier is als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 5
Maatregelen door abonnee Deze overzichtstabel met maatregelingen is als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 6
Voorbereidingsbrief handhaving Deze voorbeeldbrief s als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
Model 7
Brief besluit handhaving Deze voorbeeldbrief s als Word-bestand bijgevoegd bij dit document op BrandweerKennisnet.
63 63
64 64
65 65
Colofon
Dit is een digitale uitgave van de Brandweer Nederland. Deze herziene uitgave vervangt de Handreiking terugdringen Onechte en Ongewenste Meldingen (NVBR, 2012).
(LQGUHGDFWLH Tekst Opmaak
©
Brandweer Nederland Project STOOM Brandweer Nederland Brandweer Nederland, november 2015
ii