II. Selectie en opleiding van de magistraten in Belgie Dirk Tirez Bert Peleman
INLEIDING Deze verhandeling behandelt de selectie en opleiding van de Belgische magistratuur. Het eerste deel geeft .een status quaest1onis. Een tweede deel tracht een robotfoto van een (ideale) rechter uit te tekenen. In het licht daarvan bevat het derde deel de voorstellen tot hervorming voorgelegd door leden van de ·wetgevende macht of ontleend aan de rechtsleer: zij handelen over het universitair onderwijs, een vcrrgelijkend examen, een bekwaamheidsexamen, een gerechtelijke stage en/ of een Raad voor de Magistratuur. Ter vergelijkihg wordt in het vierdedeel het vaak geprezen Nederlandse systeem van selectie en opleiding van rechters besproken. Terislotte is er een beschouwende terugblik over het geheel.
§1. DE HUIDIGE REGELING In· Belgie is er een notoire afwezigheid van criteria voor de opleiding, selectie, benoeming, ambtsvervulling eri bevordering van de magistratuur, dit in schril contrast met onze buurlanden. De rechtsleer betreurt deze situatie sedert lang (1 ). (1) CALLIER, A., "La crise de la magistrature", B.]., 1919, 1329; JACOB, H., "D'e voorwaaJ;"den tot benoeming in de magistratuur, het Konirtklijk Besluit van 20 oktober 1936", R.W., 1936-37, 27~; VICTOR, R., "Het exa111~n v~n de magistratuur", R.W., 1936-37, 305; REMY, A., "Het statuut van de magistratuur", R. W;, 1938-39, 220 ;.Publicaties van het Studiecentrum tot Hervorming van de Staat, rapport betreffende de recrutering en de wedde van magistraten, I, Ravenstein, Brussel, 1937, 1-38; WARLOMONT, R., "Le recrutement et la formation du magistrat Beige", ]. T., 1948, 53 ; PIERSON, M.A., "Le personnel judiciaire. Le recrutement des Magistrats. Conseil superieur de la magistrature", Nov. Procedure Civile, I, 370; VAN REEPINGHEN, CH., "Verslag over de gerechtelijke hervorming", Pari. St. Senaat, 1963-64, nr. 60; DE BAECK, C., Pari. St. Senaat, 1964-65, nr. 170; FETTWEIS, A., "Le recrutement et la formation des magistrats", J. T., 1960, 221; EECKHOUT, J., "Pour une politique des nominations contre les nominations politiques", J. T., 1960, 560; "Pour un Conseil de la magistrature", J. T., 1960, 597; X, "La justice a l'ecran", ]. T., 1970, 676; GANSHOF VANDER MEERSCH, W.J., "Reflexions sur l'art de juger et l'exercice de la fonction judiciaire", J. T., 1973, 509; STORME, M., "De achterkant van het gerecht", R. W., 1973-74, 449; "Taak en opleiding van de magistraat", Bibliotheek van Gerechtelijk Recht, Gent, 1973; VANDERPOORTEN, H., "Beschouwingen over de advocatuur en de magistratuur", R. W., 1974-75,641; FETTWEIS, A., "Esquisse d'une solution minimale du probleme de la formation et du recrutement des magistrats", ]. T., 197,5, 87 ; KRINGS, E., "Vorming eO: sdectie van magistrat~n", R. W.,,1975-76, 2486; "De opleiding en de recrutering van magistraten", rapport ~an de door de minister van Justitie Vanderpoor-
527
In Frankrijk bijvoorbeeld (2) geschiedt de werving door bemiddeling van de "Ecole N ationale de la Magistrature" waartoe enkel wie geslaagd is in een vergelijkend examen toegang krijgt. In Nederland worden de door de selectiecommissie aanvaarde kandidaten aan langdurige proeftijden onderworpen. In West-Duitsland geschiedt de recrutering op basis van stages en examens. In het Groothertogdom Luxemburg gebeuren rechtersbenoemingen op grond van een driejarige stage en een examen. In Italie bestaat er een systeem van vergelijkende examens gecombineerd met stages en bijkomende examens. Zowel Frankrijk als Italie heeft een Hoge Raad voor de Magistratuur met advies- en ·beslissingsbevoegdheden. V oor andere ambten in ons land bestaan nochtans wei bepaalde recruteringsprocedures. Een kandidaat-ambtenaar moet slagen in een examen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat. Alsook zijn er vergelijkende examens en stages voor de benoeming in de diplomatieke dienst evenals voor een ambt in het Auditoraat bij de Raad van State of als referendaris bij het Arbitragehof. Hetzelfde geldt voor de meeste overheidsorganen, -instellingen en- inrichtingen, maar niet voor de magistratuur. De artikelen 187 en volgende van het gerechtelijk wetboek bepalen een aantal theoretische en praktische vereisten voor een aspirant-magistraat, zoals de vereiste dat hij doctor of licentiaat in de rechten moet zijn, een zekere balie-praktijk (3) en een minimum gestelde leeftijd (4) moet hebben
ten ingestelde werkgroep onder ·voorzitterschap van de heer J.E. Krings, Ministerie van Justitie, 1976, 130 p.; DAL, J., "De la politisation progressive en Belgique",]. T., 1978, 161; BLONDEEL, G., "Reflexions sur la·formation et le recrutement des magistrats", ]. T., 1978, 737; MAHIEU, M., "De l'abaissement du droit et de Ia justice beige", ].T., 1981, 401; VAN COMPERNOLLE, J., "Reformer l'acd$ a Ia magistrature: necessite ou utapie?",]. T., 1982, 198. (2) Voor een doorlichting van het Franse benoemingssysteem, zie ROOSEN, E., "De opleiding van de magistraten in Belgie, Verworvenheden en voorstellen", Leuven, 1980, 127 p.; voor een summier rechtsvergelijkend overzicht, cf. VAN HILLE, J.M., "De benoeming van rechters", R. W., 1962-62, 1125-1236. (3) Drie jaar voor een substituut-procureur des konings of een arbeidsauditeur (art. 194 Ger. W.) ; vijf jaar voor een vrederechter, politierechter, (onder~) voorzitter en rechter in de recht-, bank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel (art. 187-192 Ger. W.), eveneens vijf jaar voor een niadsheer, advocaat-generaal, substituut-procureur-generaal, en procureur-generaal bij het hof van beroep alsook voor een ra~dsheer, advocaat-generaal of substituut-generaal bij het arbeidshof (art. 207-209 Ger. W.); den jaar voor een raadsheer, procureur-generaal of advocaat-generaal bij het hof van cassatie (art. 254-258 Ger. W. ). De baliepraktijk kan soms vervangen worden door een pedode in 'een gerechtelijk ambt, een ambt bij de Raad van State, door het onderwijzen van de rechtswetenschappen aan een universiteit of, in het geval van art. 191 en 194 van het Ger. W., door een periode werkzaamheid in een juridisch ambt bij een rijksdienst of bij een van de instellingen bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende het toezicht op sommige instellingen van openbaar nuL
528
·
,
T
die toeneemt naarmate men hager wil opklimmen in de magistratuur. V oor rechters in sociale zaken en handelszaken en raadsheren in sociale zaken eist de wet evenwel geen diploma van doctor of licentiaat in de rechten en geen baliepraktijk (5). De Grondwet legt de klemtoon op de rechtstreekse benoeming door de Koning. Cooptatie, benoeming op voordracht en zelfs aanwijzing door het lot (6) komen nochtans ook voor, zij het. uitzonderlijk. Vrederechters, politierechters, rechters in de rechtbank van eerste aanleg, leden van de arbeidsgerechten, rechters en raadsheren in sociale zaken en in handelszaken evenals magistraten van het parket worden rechtstreeks door de Koning benoemd (7). De rechters in handelszaken en rechters en raadsheren in arbeidszaken (8) worden benoemd door de Koning doch respectievelijk op voordracht van de representatieve professionele. of interprofessionele organisaties. uit de handel of de nijverheid·en van de representatieve organisaties van werknemers, werkgevers en zelfstandigen, De wetgever heeft deze benoemingsprocedure voorgeschreven om de rechtspraak dicht bij de werkelijkheid te houden. Deze procedure betekent eerder een weerspiegeling in de magistratuur van (politieke) machtsgroepen in de huidige maatschappij, dan wei een zogenaamde medewerking van het volk aan de rechtsbedeling. Voordracht door een politiek orgaan(9) of door rechtscolleges(10) is voorzien voor de raadsheren in de Hoven van Beroep en voor de ondervoorzitters en voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg. De raadsheren in het Hof van Cassatie worden ?:Owel voorgedragen door de Senaat als door het Hof van Cassatie (11). Voorzitters en ondervoorzitters van de Hoven worden gecoopteerd (12). Bij het parket bestaat een gerechtelijke stage, doch zij is een voldoende noch noodzakelijke vereiste om als parketmagistraat benoemd te wardel?- (13 ). I,
i
(4) De minimumleeftijd schommelt van 25 tot 40 jaar m.n.: 25 jaar (art. 194-202 Ger. W.), 30 jaar (187, 188, 191, 192, 205,209, 716 Ger. W.), 32. jaar (art.189, 190, 193 Ger. W.), 35 jaar (art. 207-209 Ger. W. ), 40 kaar (art. 254-258 Ger. W.). (5) Art. 198-209, Ger. W. (6) Art. 217-253 Ger. W. (7) Art. 99 lid 1, G. W. (8) Art. 197-198 en 203~205, Ger. W. (9) De provincieraad (art. 99. lid 2 G. W. ). (10) Het hof van beroep (art. 99 lid 2 G. W.). (11) Art. 99 lid 3 G. W. (12) Art. 99 lid 4 G. W. (13) Wet van 8 april 1971, B.S., 1971, 5455.
529
I
I II
rechterl~
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de !eden van de macht zijn fundamenteel voor de goede werking van een rechtsstaat (14 ). Verschillende bepalingen in de Grondwet beogen deze onafhankelijkheid te waarborgen: Aanstelling gebeurt, op enkele uitzonderingen na (zie hager), door de Koning. Het is echter de wetgever die de wedde van magistraten bepaalt (15). De aanstelling geldt voor het lev en. Niemand kan een rechter afzetten en hij kan niet tegen zijn wil worden verplaatst of bevorderd (16).
Grondwettelijk draagt de m1mster van just1t1e de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de rechterlijke macht en kan hij dus voor het benoemingsbeleid ter verantwoording worden geroepen. Niet de' politieke daad en/ of de politieke verantwoordelijkheid voor het benoemingsbeleid in se zijn .een strijdpunt. Wel worden zij strijdpunten wanneer door afwezigheid van een opleiding en .concrete recruteringsvoorwaard~n speelruimte wordt geschapen voor politiek corporatisme en politieke cpmpensatiestelsels, die. de integriteit,' de geloofwaardigheid, ae onafhankelijkheid en de kwaliteit van de magistratuur aantasten (17). Sinds yorige eeuw reeds kwamen klachten over partijp~litieke interventies geregeld voor, m~ar het laatste de<;ennium. hebben deze zich vermenigvuldigd (18).
(14) Aileen .een onafhankelijke en 'onpartijdige rechter kan optreden als 'ultieme beschermer van de individuele rechte1;1 ep vrijheden, cf. FAURE, M-; "Politieke benoemingen in de Belgische magistratuur", N]B, ~986, .647. (15) Art. 102, G. W. . (16) Art. 100, G, W. (17) MAST, A., Belgisch grondwettelijk recht, Story~Scientia, Gent, 1985, 406-408 : VANDENBEJ~.GHE;;H., ."Depolitisering van de magistratuur", Cepessbladen, 1981, nr. 4, 52: (18) Het partijpolitiek gewoonterecht inzake beno~mingen wordt in de rechtsleer zwaar op de korrel genomen; zie o.a. X, La Chronique Judiciaire, "Intervention du senateur de Stexhe a l'occassion de la discussion budgettaire", ]. T., 1974, 159-160: "De plus en plus, les partis politiques, tous les partis politiques, donnent a !'opinion, et surtout aux candidats magistrats, le sentiment qu'ils sont les maitres du jeu. Les chefs de corps, eux aussi, ont, de plus en plus, la cop.yictioq que leurs avis Qe comptent plus pour grand~chose a cote de !'influence du cabinet ou des partis ( ... ). On y juge des candidats, non pas sur leur intelligence, le succes de leurs etudes, leurs publications juridiques, leur experience judiciaire au barreau, mais essentiellement selon l'intensite de leur appartenance a urt parti politique". Zo ook GANSHOF VAN DER MEERSC}-1, W.J., "Oyerwegingen. om trent .de kunst . recht te spreken en de uitoefening van het rechterlijk ambt", R.W., 1973-74, 192 e.v.: "Politieke overwegingen blijken dikwijls sterker dan de waarde van de persoon. De kandidaten worden gerangschikt naar hun politieke kleur, die aanspraak geeft op een benoeming,: zodat de ~agistraat zonder politieke steun.he.t moet afleggen ( ... ). Een recrutering, die, te vaak.op laag niveau liggend, gaandeweg yerpqlitiekt raakt, en waarbij weinig rekening wordt gehouden met de adviezen en waarschuwingen van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor een goede rechtsbedeling, doet vandaag afbreuk aan het aanzien van een der Staatsmachten".
530
i 1
Die stijging van het aantal klachten over politieke benoemingen in de magistratuur zou te maken hebben met de omvang en de snelle groei van het verschijnsel. Meer en meer hoort men dat zij een ernstige bedreiging uitmaken voor de kwaliteit van de rechtspraak (19). Rechterbenoeniingen maken het voorwerp uit van onderhandelingen en akkoorden binnen elke politieke partij. Zij komen ter sprake bij de vorming van een regeerakkoord of in multilaterale onderhandelingen tussen partijleiders. Benoemingspaketten worden afgesproken en verder uitgewerkt binnen de regering, eventueel met tussenkomst van een bijzonder ministercomite (20). De politieke akkoorden m.b.t. magistratenbenoemingen worden steeds dwingender voor de minister van justitie (21 ). Dit is het gevolg van het politiek klientelisme en het streven van politici om hun machtspositie te behouden of uit te breiden. De. zorg .om de filosofische strekkingen in een pluralistisch evenwicht te houden primeert heden op menselijke of morele kwaliteiten en op het "curriculum" van de kandidaat, daar het benoemingsbeleid hoofdza:kelijk gericht is op een afspiegeling van de sociale en politieke structuren (22). Dit pluralistisch evenwicht zou niet onbelangrijk zijn daar de maatschappelijke (levensbeschouwelijke) opvatting van de rechter meetelt. Rechtspraak is imme:r.:s niet waardevrij en neutraal. Moet men echter uit de sociale betekenis van de rechtspraak noodzakelijkerwijze de politisering van de magistratuur afleiden ? Bovendien kan men zich afvragen of de verschillende politieke en filosofische stromingen in het politieke landschap wei correct aan bod komen. Partijpolitieke dosering brengt een verschraling mee van de ideologische en levensbeschouwelijke verscheidenheid (23 ). Politieke benoemingen bieden dus geen garantie voor een pluralistisch evenwicht. Het belangrijkst is echter de vraag of "het partijmilitant zijn", als het enige en doorslaggevende criterium moet gelden waaraan een kandidaat-magistraat moet voldoen. I Bij 'het omzeilen van de klip van de politiek mag men echter niet· stranden op een. klip ·van gepriviligeerd familiecorporatisme of een terugkeer naar I
(1<9) HUYSE, L., "Politieke benoemingen in ·de magistratuur. Een probleemformulering", Panopticon, 1985, 124. (20) Ibid., 124. (21.) Zie het rapport KRINGS, :E., o.c.; 35. (22) FE·TTWEIS, A., "Esquisse d'une solution minimale du probleme de Ia formation et 'du recrutement des magistrats", ]!T:, 1975, 87; GANSHOF VANDER MEERSCH, .W.J.; I.e., 192. ,, (23) HuYsE, L., t.c., 124 .. ,
531
het erfelijk rechterschap van het Ancien Rtgime, door inteelt of coiiptatie binnen de magistratuur (24 ).
1
V erschillende pogingen werden reeds ondernomen tot instelling van vergelijkende of bekwaamheidsexamens, een bijzondere licentie voor magistraten, tests en stages aan het gerecht, nationale adviescommissies en/ of lokale instanties, een Hoge Raad voor de Magistratuur. Het voorrecht van de uitvoerende macht de leden van de rechterlijke macht te benoemen werd reeds ingeperkt door art. 187 e.v. van het Ger. W. en niets belet de wetgever meer concrete criteria in het Ieven te roepen voor de opleiding, recrutering en selectie. van magistraten (25). · Het uitwerken van meer concrete vereisten voor de benoeming van magistraten schendt het grondwettelijk .principe van de rechtstreekse benoeming door de Koning niet voor zover deze vereisten aan de Koning een zekere keuze Iaten tussen de geselecteerde kandidaten waaruit de Koning dan uiteindelijk kiest. §2. ROBOTFOTO VAN DE RECHTER Dit deel handelt over de eigenschappen die een rechtbank in het algemeen en de rechter in het bijzonder behoort te hebben om zijn functie te kunnen vervullen. De principiele opdracht van de rechter is recht te spreken. Een samenleving kan immers slechts functioneren als conflicten geweldloos worden opgelost ; de rechter fungeert daarbij als laatste toevlucht. De rechter moet vanzelfsprekend kennis van het recht bezitten. De laatste decennia wordt de rechter niet meer aileen gezien als automatische toepasser van regels maar ook als rechtsvinder (26), die desgevailend een creatieve rol op zich client te nem.en. Een door aile auteurs als fundamenteel aangevoelde eigenschap is die van de onafhankelijkheid. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en dus ook van de rechtbank is onlosmakelijk verbonden met de idee van de rechtsstaat. Het feit dat de Belgische grondwetsartikelen met betrekking (24) GANSHOF VANDER MEERSCH, W.J., I.e., 192. (25) KRINGS, E., "Vorming en selectie van magistraten, rapport op het XXVII congres van de Vlaamse Juristenvereniging te Leuven op 15 mei 1976", R. W., 1975-76, 2484 e.v. (26) Zie: DUMON, F., "De opdracht van de hoven en de rechtbanken", Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1975; VAN GERVEN, W., "Het beleid van de rechter", Antwerpen, S.W.U., 1973; VAN GERVEN, W., "Taak van de rechter in een Westeuropese democratie", Antwerpen, Kluwer, 1977; X., "Rol van de rechter in de samenleving- een beschrijvend literatuurrapport", Min. van Justitie (NL), WODC, 1973; X., "Rol van de rechter in de samenleving- een aanvullend literatuurrapport", Min. van Justitie (NL), WODC, 1977.
532 \.
tot de rechterlijke macht omzeggens niet gewijzigd zijn sinds 1831, wijst op het stabiele en tijdloze karakter van deze bepalingen. "In wezen betekent dit dat zelfs de hoogste normatieve macht in dit land, met name de Grondwetgever, aan de rechtsbescherming van de burger door een onafhankelijke rechterlijke macht niet heeft willen noch durven raken" (27). Wat 'onafhankelijkheid' inhoudt is niet gemakkelijk weer te geven omdat de rechtsleer vele (en soms tegenstrijdige (28)) omschrijvingen geeft. Duynstee definieert de (zakelijke (29)) onafhankelijkheid als volgt: "het staatsrechtelijke verbod aan het adres van andere staatsmachten om te intervenieren in de behandeling door de rechters van de rechtszaken, in de vorming van hun oordeel en in het doen van hun uitspraak ; het staatsrechtelijk gebod aan het adres van de rechters om zich in de uitoefening van hun ambt uitsluitend te Iaten leiden door hun juridisch geweten, zulks met het gevolg dat zij in hun optreden ook niet de schijn wekken van het tegendeel" (30). De onafhankelijkheid geldt dus zowel ten aanzien van de partijen in het geding als ten aanzien van de wetgevende en uitvoerende macht (31). De onafhankelijkheid is een middel tot drie maatschappelijk waardevolle doeleinden : bescherming tegen machtsmisbruik, bescherming van de gelijkheid, fundering van het vertrouwen in de rechtspraak(32). Wat dit laatste betreft halen we de bekende Engelse uitspraak aan: "Justice should not only be done, but manifestly and undoubtedly be seen to be done" (33 ). De samenleving noch partijen worden geholpen wanneer de uitspraken van de rechter wereldvreemd zijn, ook al zijn ze onberispelijk legaal. Een kwaliteit van de magistraat, die de laatste jaren meer en meer beklemtoond wordt, is dan ook de openheid voor de maatschappij, "voe(27) STORME, M., "De rechterlijke macht, nog ]anger onafhankelijk ?"in Liber Amicorum Senelle, Brugge, die Keure, 1986, 301. (28) Bijvoorbeeld het al dan niet oprichten van een 'vakbond' om de eigen identiteit te beschermen. Contra: DUMON, F., "Rechterlijke macht, onbekend en miskend", Brussel, B.S.~ 1981, 51. Pro :iDEJEMEPPE, "La fonction du magistrat", ]. T., 1980, 661; DEJEMEPPE e.a., "Magistrats: independance, carriere et pouvoir politique", Ann. Dr., 1982, 36. (29) 'tegenover de 'persoonlijke' onafhankelijkheid van de individuele rechter. (30) DUYNSTEE, M., "Rechterlijke onafhankelijkheid, Rechtspleging: opstellen rond het thema rechterlijke organisatie, bijeengebracht ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de K.U. Nijmegen", Deventer, 1974. (31) E.H.R.M., 27 juni 1968, inzake Neumeister, vol. 8, 24. VAN ORSHOVEN, P., "Behoorlijke rechtsbedeling bij geschillen over directe belastingen", Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1987, 67. (32) X., o.c., 1977, 32; zie ook: LEMMENS, P., "The independance of the judiciary in Belgium", in "Effectiveness of judicial protection and constitutional order", Belgian report at the II international congress of procedural law, Kluwer Deventer, 1983, 49-82. (33} Deze regel ondersteunt artikel 6.1 EVRM, zoals ook blijkt uit: EHRM, inzake Piersack, 1 oktober 1982, Serie A, vol. 53, 30 en inzake Decubber, 21 oktober 1984, Serie A, Vol. 86, 26.
533
T
ling hebben met de samenleving en onbevooroordeeld staan tegenover ( ... ) geldende waardevoorstellingen en -prioriteiten" (34 ). Een ivoren torenmentaliteit is te vermijden. De magistraat kan en mag zich aldus niet beperken tot een louter juridische benadering van de zaak. Dit impliceert dat zijn sc4oling moet afgestemd zijn op de samenleving (o.a. grotere openheid voor andere menswetenschappen (35)). Zeer belangrijk zijn ook de 'psychologische kwaliteiten' van de rechter (36). Een minimum aan mensenkennis en sociaal begrip is vereist. De rechter moet zich verstaanbaar kunnen maken aan de partijen. Hij moet een zeker rechtvaardigheidsgevoelen hebben en kunnen afstand nemen van het geschil. Ganshof van der Meersch heeft het over gereserveerdheid (37). Chatel spreekt ook van nederigheid en collegialiteit (3 8). Psychologische kwaliteiten komen uiteraard slechts tot uiting na een langdurig onderzoek ; ze worden eventueel ontwikkeld door ondervinding en een aangepaste training. De rechter behoort ook permanent beschikbaar te zijn voor zijn taak. Het belang van deze kwaliteit is nog onlangs tot uiting gekomen in het Achtste Protocol bij het EVRM, dat zowel voor de leden van de Commissie als voor de rechters in het Hof stelt : "Gedurende heel de duur van hun ambt, mogen zij geen functies uitoefenen die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en beschikbaarheid, vereist voor dat ambt" (39).
§3. VOORSTELLEN TOT HERVORMING A. Het Universitair Onderwijs Houder zijn van het universitair diploma van licentiaat in de rechten is een van de drie basisvereisten voor een benoeming tot magistraat. Een basisvereiste inderdaad, of zoals de Franse rechtsgeleerde Merlin het verwoord-
(34) VAN GERVEN, W., o.c., 1973, 162. (35) REMY, A., "Een woord tot de jonge magistraten", R. W., 1939-40, 115-126; LANGEMEYER, J., "De rechter op de schopstoel", NJB, 1971, 801; VAN GERVEN, W., o.c., 1973, 137-138. (36) Vaak wordt de rechter afgeschilderd als een dienstverlener; veel aandacht wordt dan ook besteed aan "de mens die rechter is". Zie: MATTHIJS, R., "Toekomst van de magistratuur", R. w., 1970-71, 104. (37) GANSHOF VAN DER MEERSCH, W., "Overwegingen omtrent de kunst recht te spreken", Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 1973, *-55. (38) CHATEL, P., "Magistraat vandaag", in Liber AmicorumDumon, Antwerpen, Kluwer, 1983, 649-661. (39) EVRM, Achtste Protocol, artikelen 3 en 9.
534
de "de nodige voorbereiding om de eigenlijke studie van de rechten met vrucht te kunnen aanvangen" (40). Het programma van het onderwijs in de rechtsfaculteit biedt een algemene vorming, die de toekomstige jurist een totaalbeeld van de verschillende rechtstakken moet meegeven. In het uitoefenen van een rechterlijk ambt komt men immers met verschillende takken van het recht in aanraking alsook met andere wetenschappelijke disciplines (41). Zowel een aantal magistraten als verschillende andere juristen vinden de huidige universitaire vorming niet meer voldoende. Sommigen pleiten dan ook voor een verplichte specialisering als voorbereidirig op een rechterlijk ambt, doch enkel in het laatste licentiejaar, dus niet in de vorm van een bijkomende licentie (42). Anderen daarentegen pleiten voor een Centrum voor Gerechtelijke Studien(43), een speciale bijkomende licentie in het gerechtelijk recht, een bijzondere opleiding voor jeugdrechters (44 ), rechters in sociale zaken en arbeidszaken (45) of voor de oprichting van een School voor Magistraten (46). Minder ex cathedra-onderwijs aan de rechtsfaculteiten, een grotere toespitsing op de rechtspraktijk, waarbij de praktische oefeningen niet zouden gegeven worden binnen elke rechtstak afzonderlijk (47) alsook een grotere aandacht voor rechtsgeschiedenis en vooral rechtsvergelijking, lijken een betere theoretische voorbereiding te bieden. Het is immers de (40} MATTHI1S, 1., "Opleiding van de magistratuur in Belgie en Frankrijk", T.P.R., 1973, 399. (41} X, La Chronique Judiciaire, "L'acd:s ala magistrature",]. T.; 1982, 432. (42) BLONDEEL, G., "Reflexions sur Ia formation et le recrutement des magistrats",]. T., 432; KRINGS, E., "Vorming en selectie van magistraten, Rapport op bet XXVIIe Congres van de Vlaamse Juristenvereniging te Leuven op 15 mei 1976", R. W., 1975-76, 2465; X, "La Chronique Judiciaire", ]. T., 1984, 432. (43) MATTHIJS, 1., "De Magistratuur. Sommige as pecten van de voorbereiding, de recrutering, de opleiding en de selectie van haar Ieden", R. W., 1977-78, 1734. (44)[ POULLET, E., Voorstel van Wet betreffende de instelling van een Hoge Raad voor de magistratuut, de organisatie van de gerechtelijke stage en de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1981-82, nr. 139. (45) Indien men een licentie in sociaal recht zou verworven hebben, zou, de stageduur worden ingekort, cf. infra. (46) CEREXHE, E., en WECKX, H., Wetsvoorstel betreffende de oprichting van een Nationaal Centrum voor de Magistratuur en betreffende de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1986-87, nr. 385; EECKHOUT, J., "Pour un conseil de Ia Magistrature", ]. T., 1960, 597-598; FETTWEIS, A., "Esquisse d'une solution minimale du probleme de la formation et du recrutement des magistrats", ]. T., 1975, 88 ; MATTHIJS, 1., o. c., 1335 ; POULLET, E., o.c., 7; VAN REEPHINGEN, CH., Ontwerp val). wet houdende het Gerechtelijk Wetboek, Pari. St. Senaat, 1964-65, nr. 60. (47) MATTHI1S, 1., "De toekomst van de magistratuur op een keerptint", R. W., 1970-71, 102.
535
taak van de universiteit een adequate vorming aan juristen te geven die een gerechterlijke loopbaan beogeno Een creatie van postuniversitaire licenties of het verplicht stellen van bijkomende diploma's (licentie in de criminologie of aggregatie HoSoOo) (48), en bijgevolg een verlenging van de studieduur, lost op zichzelf niet de voorwaarden in waaraan een aspirant-magistraat moet voldoeno De vorming verloopt immers enkel op theoretisch vlako Een bijkomende vorming zou overigens de lagere sociale bevolkingsgroepen kunnen behandeleno Zij zullen immers nog minder dan anderen de financiele mogelijkheid bezitten om een postuniversitaire juridische studie aan te vatten(49)o Het behalen van een licentiaatsdiploma in de rechten kan, in combinatie met zowel interne (50) als externe stages (51) een voldoende theoretische en praktische vorming hieden (52) 0
Ter vervanging van vergelijkende of bekwaamheidsexamens zou men een systeem kunnen overwegen zoals in Noorwegen bestaat, waar benoeming tot rechter in het Opperste Gerechtshof en de Hoven van Beroep een grote onderscheiding vergt en minimaal een onderscheiding gevraagd wordt voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg (53) oVoor wie a an een gerechtelijke stage wenst deel te nemen zou men tevens een aantal graden kunnen eisen (54) 0
B. Het vergelijkend examen Het vergelijkend exap1en werd, historisch gezien, als het eerste belangrijke selectiemiddel voor magistraten vooropgesteldo In 1846 reeds was F o De Dobbeleer een voorstander van dergelijk exameno Hij wenste dat een Ko-
(48) STRUYE, P., Ontwerp van wet tot regeling van de aanwerving van de magistratuur, Pari. St. Senaat, 1947-48, nr. 449. (49} CLAEYS, V., "De sociale mobiliteit van de universitair afgestudeerden te Leuven", Universitaire Pers, Leuven, 1971, geciteerd door HUYSE, L., Sociologie van het Recht, Acco, Leuven, 1985, 118. (50) Aan de balie alsook bij het parket en de zetel. (51) Bij internationale gerechtshoven, administratie of sociale en economische instellingen. (52) In de stages zou men supplementaire theoretische cursussen kunnen voorzien; KRINGS, E., De opleiding en de recrutering van magistraten, Rapport van de.door de minister van justitie V anderpoorten ingestelde werkgroep onder voorzitterschap van de heer E. Krings, Uitgave Ministerie van Justitie, Brussel, 1976, 110-111. (53) VAN HILLE, J.M., "De benoeming van de rechters", R. W., 1962-63, 1226. (54) Indien onderscheiding, grote onderscheiding, grootste onderscheiding met respectievelijk 1, 2 en 3 punten zouden worden gelijkgesteld, zou men bv. minimum 4 punten moeten scoren om in aanmerking te worden genomen voor een selectieproef die toegang zou verlenen tot een gerechtelijke stage, die dan noodzakelijk zou worden om in een ambt van het gerecht te worden benoemd.
536
T I
ninklijk Besluit een jury zou aanstellen, om vooral het intellectueel kaf van het koren te scheiden (55). Ook P. Heuse pleitte voor een vergelijkend examen dat door middel van een Koninklijk Besluit zou kunnen worden ingesteld. Toelating tot het schriftelijk en mondeling examen zou geschieden na een waardeschatting van de morele kwaliteiten van de kandidaat (56). De aanhangers van het vergelijkend examen zonder meer zijn schaars geworden: weliswaar sluit een vergelijkend examen de minder-begaafden uit, maar het waarbqrgt niets aangaande het rechtvaardigheidsgevoel, de sociale ingesteldheid, beslissingsgeest en werkkracht van de kandidaatmagistraat. Een vergelijkend examen is eenzijdig en inadequaat. Daar juridisch aan een vergelijkend examen bindende gevolgen kleven, gezien de minister van justitie dan geen enkele keuze heeft, heeft dit een ongrondwettelijke afbraak van de prerogatieven van de uitvoerende macht tot gevolg (57). M.A. Pierson vindt een vergelijkend examen op zichzelf onvoldoende, doch kan het aanvaarden als een schifting (58) om de toegang tot de gerechtelijke stage te regelen, die dan zowel bij het parket als de zetel zou kunnen plaatsvinden. Bij het beeindigen van deze stage zou nog een eindproef volgen. E. Poullet stelt de oprichting van een Hoge Raad voor de Magistratuur voor alsook de inrichting van een gerechtelijke stage. Dit laatste bindt hij aan een vergelijkend examen. Eventueel zou een selectie voor het examen op grond van het curriculum van de kandidaat kunnen worden toegepast. Het vergelijkend examen zou bovendien pas kunnen worden afgelegd. na drie jaar werkzaamheid aan de balie (59). Daar er geen vergelijkend exa(55) DE DOBBELEER, M., "De ]'introduction des concours dans l'organisation judiciaire", 1846, 145. (56)1 HEUSE, P., "Recrutement de la magistrature", B.]., 1878, 102; ]. T., 1896, 641. (57)\ Volgende auteurs verwerpen zowel een vergelijkend examen als bijkomend theoretisch posttiniversitair onderwijs: CAMBIER, C., Droit Civil Judiciaire, Brussel, Larder, 1974, I, 546; FETTWEIS, A., Esquisse d'une solution minimale du prob/eme de Ia formation et du recrutement des magistrats", ]. T., 1975, 87; VEROUGSTRAETE, E., "Les nominations dans l'ordre judiciaire", ]. T., 1984, 432; Van Reephingen pleit voor een theoretische en praktische bijscholing tijdens de stage: VAN REEPHINGEN, CH., Ontwerp van wet houdende het gerechtelijk wetboek, Pari. St. Senaat, 1963-64, nr. 60, 99. (58) PIERSON, M.-A., "Le personnel judiciaire, le recrutement des magistrats", Les Novelles, Procedure civile, 1953, I, 370. (59) POULLET, E., Voorstel van wet betreffende de instelling van een Hoge Raad voor de Magistratuur, de organisatie van de gerechtelijke stage en de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1981-82, nr. 139; krachtens artikel15 van het wetsvoorstel kan de gerechtelijke stage vervangen worden door een stage vereist voor de toelating tot het notarisambt,
B.].~
537
men is na de stage, kan moeilijk gewaagd worden van een inbreuk op het principe van de rechtstreekse benoeming door de Koning. De commissie Krings verwerpt een vergelijkend examen wegens de louter theoretische toetsingscriteria. Menselijke en psychologische kwaliteiten komen hierbij niet a an bod (60). Ook een School voor Magistraten acht de commissie Krings overbodig. Beiden zouden een herhaling zijn van universiteitsexamens (61 ). Een selectie voor de stage is noodzakelijk wegens het beperkt aantal benoemingen in de magistratuur en ook omdat het niet wenselijk zou zijn dat een werfreserve van magistraten zou ontstaan (zie verder). Naast het vergelijkend examen bestaan ook nog andere mogelijkheden tot selectie voor de gerechtelijke stage zoals de uitslagen aan de universiteit (geen overbodige herhaling van universiteitsexamens), een selectiecommissie, instelling van een info-adviescommissie waarbij de minister uiteindelijk beslist, en het bekwaamheidsexamen. C. Het bekwaamheidsexamen
Het bekwaamheidsexamen beoogt hetzelfde effect als het vergelijkend examen, zonder het nadeel van de bindende gevolgen. De minister behoudt immers de vrijheid te kiezen tussen de geselecteerde kandidaten. Onder invloed van de Franse gerechtelijke hervormingen van 187 6 diende Lejeune in 1897 een voorstel van wet in om een schriftelijke en mondelinge proef verplicht te maken voor een kandidaat-magistraat, dat beoordeeld i.ou worden door een examencommissie van 5 leden, benoemd door de Koning. Het voorstel van wet werd goedgekeurd in de Senaat, maar verviel wegens ontbinding van de Kamers (62).
J.
In 1936 werd effectief een Koninklijk Besluit uitgevaardigd dat een einde probeerde te maken aan het trommelvuur van politieke benoemingen door de uitoefening van een ambt bij de Raad van State, de onderwijzing van de rechtswetenschappen aan een universiteit of de vervulling van een juridisch ambt bij een rijksdienst of de vervulling van een juridisch ambt bij een rijksdienst of bij een van de instellingen bedoeld door de wet van 16 maart 1954 betreffende het toezicht op sommige instellingen van openbaar nut. (60) Cf. supra. (61) KRINGS, o.c., 104. (62) LEJEUNE, J., Voorstel van wet tot instelling van het bekwaamheidsexamen, Pari. St. Senaat, 1897-1898, nr. 5; voor een bespreking van dit wetsvoorstel, c£.: MATTHIJS, J., "De toekomst van de magistratuur op een keerpunt", R. W. , 1970-71, 107 ; STRUYE, P., Ontwerp van wet tot regeling van de aanwerving van de magistratuur, Pari. St. Senaat, 1947-48, nr. 449, 8; VAN REEPHINGEN, CH., Ontwerp van wet houdende het gerechtelijk wetboek, Pari. St. Senaat, 1963-64, nr. 60, 94.
538
een mondeling en schriftelijk examen op te leggen. Twee examencommissies (een N ederlandstalige en een Franstalige), bestaande uit 7 Ieden (63) zouden de gerechtelijke praktijkkennis van de kandidaat nagaan, evenals zijn kennis van burgerlijk recht, strafrecht en van de gerechtelijke organisatie. Slagen in deze bekwaamheidsexamens verleende evenwel geen recht op benoeming. Het Besluit lokte veel kritiek uit. De voornaamste bezwaren zouden als volgt kunnen worden samengevat. Omdat zij kort na de eindexamens van de universiteit zouden moeten worden afgelegd, vonden velen ze overbodig (64) en sommigen bestempelden ze als een a an tasting van de waarde van het universitair diploma in de rechten. De doelstellingen en de aard van het examen was immers gelijklopend met die van de theoretische examens aan de universiteit. Het beoogde vooral een toetsing van de intellectuele kennis van de kandidaat(65). Het zei niets over het sociaal geweten, rechtvaardigheidsgevoel, sereniteit en gevoel voor maat (66). Enkel jong afgestudeerden zouden meedoen en zeer goede advocaten zouden worden uitgesloten (67). Het voorstel werd onwettelijk en ook onrechtvaardig genoemd (68) daar het examen niet voor plaatsvervangende rechters gold. Ook het feit dat enkel vragen zouden worden gesteld uit het burgerlijk recht, strafrecht en gerechtelijk recht lokte protest uit (69). Het besluit werd opgeheven noch gewijzigd, maar bleef buiten toepassing. Het gerechtelijk wetboek van 1967 heeft het tenslotte uitdrukkelijk opgeheven. De idee van een bekwaamheidsexamen heeft M. Piron in 1973 weer opgenomen. In 1973 diende hij een wetsvoorstel in dat ertoe strekte na drie jaar stage bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg, het bekwaamheidsexamen verplicht te stellen (70). (63), K.B. van 20 october 1936, B.S., 1936, 6842-6844; ieder van de commissies werd sam~ngesteld uit door de Koning te benoemen leden : een voorzitter, gekozen onder de raadsheren in het hof van cassatie, twee magistraten van het hof van beroep, waaronder een lid van het parket, twee magistraten van de rechtbank van eerste aanleg waaronder een lid van het parket en twee leden van de Raad van Orde van Advocaten bij een hof van beroep. (64) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 94. (65) MATTHIJS, J., o.c., 109. (66) KRINGS, E., o.c., 104; Remy vestigt evenwel aandacht op het feit dat niet a fortiori uitgesloten is dat wie slaagt in het bekwaamheidsexamen, die eigenschappen niet zou bezitten; REMY, A., "Het statuut van de magistratuur", R. W., 1938-39, 211. (67) STRUYE, P., o.c. 11. (68) JACOB, H., "De voorwaarden tot benoeming in de magistratuur. Het K.B. van 20 october 1936", R. W., 1936-37, 275. (69) VIKTOR, R., "Het examen voor de magistratuur", R. W., 1936-37, 307. (70) PIRON, M., Wetsvoorstel betreffende de werving van magistraten, Pari. St. Kamer, 1973-74, nr. 734; de leden van de examencommissie zouden benoemd worden door de
539
Daarin schrijft hij de vereisten van de schriftelijke en mondelinge proef v a n 1 het Koninklijk Besluit van 1936 over, zonder enige amendering wat betreft de eenzijdigheid en het theoretisch karakter van de criteria. Geen enkele regeling wordt voorzien voor de toegang tot de stage. Ook wat uiteindelijk met de geslaagde kandidaten geschiedt, is in dit voorstel onduidelijk. Het bekwaamheidsexamen zou bijgevolg eerder een geschikt middel zijn voor de toegang tot de stage i.p.v. de vereiste voor een benoeming in de magistratuur. De betekenis van het voorstel ligt dan ook vooral in de bewustwording van de nood aan opleiding en selectiecriteria voor magistraten. D. De gerechtelijke stage Een stage bij het gerecht, gelnspireerd door de wet van 8 april 1971 tot organisatie van de gerechtelijke stage, al dan niet gecombineerd met een stage aan de balie, lijkt in de rechtsleer veel bijval te vinden als het middel voor de opleiding:yan magistraten. Velen zien er een adequate, efficiente en praktische opleiding in (71 ), een degelijk middel om de juridsiche, sociale, psychologische en criminologische geschiktheid van de kandidaat te hewerken (72). De gerechtelijke stage zou immers niet alleen een goede opleiding zijn voor magistraten, maar zou ook een hulpmiddel betekenen voor de minister van justitie, die dan met meer kennis van zaken zou kunnen oordelen over een kandidaat (73 ). Het is in elk geval een feit dat de meeste voorstellen deze richting uitgaan. Ook zeer recent nog hebben Henrion, Poullet, Cerexhe en Weckx wetsvoorstellen in die zin geformuleerd (74 ). De voorstellen zijn te talrijk, en in vele opzichten te gelijkluidend, om ze een na een te bespreken. Een tabel (75) geeft er een overzicht van. De tekst behandelt slechts de meest betekenisvolle ideeen eruit.
minister van justitie; de commissie zou bestaan uit een raadsheer bij het hof van cassatie, een directeur bij het ministerie van justitie, twee raadsheren bij het hof van beroep en een magistraat bij een rechtbank van eerste aanleg. (71) MATTHIJS, J., o.c., 101. (72) Blondeel, G., "Reflexions sur la formation et le recrutement des magistrats", J. T., 1978, 739. (73) VAN COMPERNOLLE, J., "Reformer l'acces ala magistrature: necessite ou utopie ?", ]. T., 1982, 198. (74) Cf.' de voorstellen Cerexhe en Weckx, Henrion en Poullet. (75) Zie bijlage.
540
r !
1. De wet van 1971 tot organisatie van de gerechtelijke stage bij het parket Een wet van 1971 (76) organiseerde een stage bij het parket. Het was de bedoeling van de wetgever enerzijds de carriere bij het parket ook voor de financieel zwakkere belangstellenden aantrekkelijk te maken en anderzijds een bestaand ernstig tekort aan parket-magistraten ten spoedigste te verhelpen (77). Deze gerechtelijke stage bleek in alle opzichten een succes (78) en zij zou gemakkelijk als voorbeeld kunnen dienen voor een soortgelijke regeling binnen de zittende magistratuur.
2. Toegang tot de gerechtelijke stage De wijze waarop de toegang tot de gerechtelijke stage geregeld wordt, is om evidente reden belangrijk. Zij stelt evenwel nog bijkomende problemen : dat van het al of niet bestaan van een werfreserve van magistraten en dat van het al of niet openlaten van een mogelijkheid tot benoeming zonder stage, m.a.w. de directe weg(79). Het aantal kandidaten dat toegelaten zou worden tot de gerechtelijke stage, zou beperkt zijn : 1 I 5 tot 1 I 10 van de huidige personeelsformatie van magistraten (80). Niemand acht het wenselijk dat een werfreserve van magistraten zou ontstaan. Een schifting van de kandidaten nog voor de vorming, lijkt bijgevolg wenselijk. De vraag is dan ook wie met dergelijke selectie zal worden belast en op basis van welke criteria zij zal geschieden. Op het punt van de toegang tot de gerechtelijke stage, vallen de voorstellen uiteen in twee grote types : deze die wel (81) en deze die geen voorafgaande (82) kwaliteitsbeoordeling voorzien. V elen blijken echter belang te hechten aan een zeker oordeel over de kwaliteit van de kandidaten nog voor zij de stage beginnen. Zij streven ernaar de minister van justitie- aan wie zij de beslissing toewijzen- betrouwbare informatie ter beschikking te
(76) Wet van 8 april 1971, B.S., 1971, 5455. (77) Wetsontwerp tot organisatie van de gerechtelijke stage, Pari. St. Senaat, 1969-70, nr. 718. (78) MATTHIJS, J., "Opleiding van de magistratuur in Belgie en Frankrijk", T.P.R., 1973, 408. (79) Het systeem van de tweeledige toegang komt verder aan bod. (80) De werkgroep Krings bepaalt het aantal gerechtelijke stagiairs op 12 a 15% van de huidige personeelsformatie : KRINGS, E., o. c., 100 ; Matthijs schat het op 114 tot 1 I 5 van de personeelsformatie : MATTHIJS, J., o. c. , 111. (81) De voorstellen van de Rennaissance Judiciaire, Struye en Henrion. (82) De voorstellen van Cerexhe en Weckx, Fettweis, Krings, Matthijs, Nationaal Verbond van de Magistratuur en Van Reephingen.
541
steilen, in de vorm van een ad vies (83), of een enkele maal in de vorm van een vergelijkend examen (84 ). Aileen het feit al dat aile voorsteilen adviescommisies voorsteilen om de minister objectieve informatie te verschaffen is reeds een teken aan de wand. Loutere adviezen sluiten nochtans niet uit dat de kandidatuur-stagiair geen speelbal meer zou zijn van politieke ruilhandel. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid van de minister van justitie wordt niet betwist. W el zijn ernstige selectietechnieken wenselijk, zoals bijvoorbeeld een selectiecommissie die de inteilectuele en de psychosociale kwaliteiten van de kandidaat zou meten, een bekwaamheidsexamen- of een vergelijkend examen. Daar toelating tot de gerechtelijke stage geen automatisch recht verleent voor een benoeming in de magistratuur, en er geen grondwettelijke bepalingen zijn die de benoeming van gerechtelijke stagiairs regelen, belet niets de wetgever dergelijke vereisten in het Ieven te roepen. Een degelijk wetsvoorstel in die zin is dat van senator Pouilet (85) die het slagen in een vergelijkend examen vereist om tot de drie jaar gerechtelijke stage toegang te verkrijgen. De Hoge Raad voor de Magistratuur zou van de geslaagden een rangschikkingslijst opmaken, waarvan de volgorde de minister zou binden. De bindende gevolgen die een kenmerk zijn van vergelijkende examens en de bindende rangschikking van de Hoge Raad voor de Magistratuur lijken immers een ernstige selectie bij de toegang te verzekeren. Hiertegen kan geen grondwettelijk bezwaar bestaan daar het hier enkel gaat om een selectie bij de toegang tot de gerechtelijke stage, niet tot de magistratuur.
3. De duur en inrichting van de gerechtelijke stage in combinatie met een baliepraktijk De meeste auteurs achten het nuttig de gerechtelijke stage met een stage aan de balie te combineren, omdat h.i. de balie noch de gerechtelijke stage op zichzelf een voldoende opleiding zijn voor een magistraat (86).
(83) Hetzij van de gerechtelijke overheden, hetzij van een arrondissementele of nationale stagecommissie. Voor de samenstelling van de verschillende stagecommissies, zie verder. (84) POULLET, E., Voorstel van wet betreffende de instelling van een Hoge Raad voor de Magistratuur, de organisatie van een gerechtelijke stage en de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1981-82, nr. 139. Zie ook VANDENBERGHE, H., "Depolitisering van de magistratuur", Cepessbladen, 1981, nr. 4, 47. (85) Ibid. (86) MATTHIJS, J., o.c., 113.
542
Het wetsvoorstel Cerexhe en Weckx wijkt af van dit patroon (87). Het geeft de keuze tussen hetzij vijf jaar baliepraktijk, hetzij drie jaar gerechtelijke stage, maar dan gecombineerd met een bekwaamheidsgetuigschrift dat kan bekomen worden na een theoretisch en praktisch examen, georganiseerd door het Nationaal Centrum voor de Magistratuur (88)). In het verslag bij het antwerp van het gerechtelijk wetboek wijkt de koninklijke commissaris, Ch. Van Reephingen, er 66k van af: hij pleit voor een driejarige gerechtelijke stage die de huidige balievereiste zou vervangen (89). De duur van beide soorten stages varieert nogal sterk van voorstel tot voorstel. In acht genomen dat de meeste voorstellen de twee soorten stages combineren, kan de gerechtelijke stage een aanzienlijke verzwaring van de studielast meebrengen. Ook de financiele inspanning die van de kandidaten gevergd wordt, neemt in verhouding toe. Meer en meer wordt erkend dat het onbezoldigd karakter van de stage jonge juristen ervan weerhoudt de balie te kiezen. Niet alle voorstellen voorzien een bezoldiging tijdens de gerechtelijke stage (90) en waar sprake is van bezoldiging, is deze niet noodzakelijk evenwaardig met die van een magistraat (91 ). De voorstellen "Fettweis" (92) en de "Nationale Commissie van Magistraten" (93) stellen zware eisen: respectievelijk vier jaar en van drie tot vijf jaar gerechtelijke stage, na drie jaar (onbezoldigde) baliestage. Zeven tot acht jaar bijkomende studie na vijf jaar universiteit zou wei een aantal geschikte kandidaten kunnen afschrikken (94 ).
(87) CEREXHE, E. en WECKX, H., W.etsvoorstel betreffende de oprichting van een Nationaal Centrum voor de Magistratuur en betreffende de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1986-87, nr. 385. (88) CEREXHE, E. en WECKX, H., o.c., 12. Een analoge regeling ligt vervat in de voorstellen van de commissie Krings die eveneens een aanvullende opleiding voor de stagiairs, door de school voor criminologie, wenselijk acht: KRINGS, E., o.c., 110-111. Een aantal cu~sussen tijdens de eerste twee jaren van de gerechtelijke stage zouden worden ingericht over o.a. de gerechtelijke techniek, de rechtspleging, problemen uit sociale en economische sectore*, de betrekkingen met internationale en europese instellingen e.d .. (89) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 99. (90) Het voorstel van de juristenvereniging Rennaissance Judiciaire noch het voorstel van Struye voorziet in een bezoldiging: STRUYE, P., o.c., 18. In het ontwerp tot hervorming van het gerechtelijk wetboek werd dit door Van Reephingen wei voorzien, doch de regering wou hierover geen enkele verbintenis aangaan : VAN REEPHINGEN, CH., o. c., 99. (91) De commissie Krings berekent de wedde van de stagiairs in een% van de wedde van de magistraten (v.a. 60% en elk jaar een verhoging van de 5% tot maximum 75%) KRINGS, E., o. c., 112. Poullet echter verwijst uitdrukkelijk naar de bestuurssecretaris in de verschillende ministeries: POULLET, E., I.e., 13-14, (art. 19). (92) FETTWEIS, A., o.c., 87. (93) Verslag van de algemene vergadering van 17 october 1982 van het Nationaal Verbond van Magistraten, 1983, 7-13. (94) MATTHIJS, J., o.c., 409. Zie ook KRINGS, E., "Vorming en selectie van magistraten, rapport op het XXVIIe congres van de Vlaamse Juristenvereniging te Leuven op 15 mei
543
Sommige voorstellen verkorten dan ook de stage aan de balie. Het verslag Krings bijvoorbeeld (95), voorziet een jaar verplichte stage aan de balie om tot de gerechtelijke stage te worden toegelaten. Die gerechtelijke stage vervangt dan wei de voorwaarde van respectievelijk tien, vijf en drie jaar baliepraktijk zoals nu in het gerechtelijk wetboek voorzien. De gerechtelijke stage van tweemaal twee jaar kan wei door de minister van justitie verlengd worden met zes maanden, na eensluidend advies van het stagecomite, bij gebrek aan een vacante betrekking (96). Het lijkt een goed idee dat de gerechtelijke stage tenminste een periode bij het parket en een periode in de zetel zou omvatten. Nadien zou men bij het parket worden benoemd of nog twee jaar stage lopen. Afhankelijk van de omstandigheden en de wensen van de stagiair, zou de stage kunnen verdergezet worden hetzij bij het parket hetzij in de zetel. N a een a an tal jaren stage zou men aan de stagiair eventueel de mogelijkheid kunnen geven om als hulpofficier van de P.K. of als plaatsvervangend rechter op .te treden (97).
4. Intern of /outer extern karakter van de stage Enkel Van Reephingen(98)en Poullet(99) stellen voor de gerechtelijke stage niet alleen te Iaten plaatsvinden bij het parket van een procureur-deskonings, een arbeidsauditoraat, een krijgsauditoraat, een rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank, rechtbank van koophandel en krijgsraad (louter intern) enerzijds, maar ook bij internationale instellingen, ministeriele departementen, instellingen van openbaar nut en privaatrechtelijke ondernemingen en instellingen anderzijds (extern). Het grootste bezwaar tegen externe stages is de moeilijkheid van de praktische organisatie, en een vrees voor gebrek aan coordinatie en voor versnippering (100).
1976", R. W., 1975-76, 2465-2486. (95) KRINGS, E., o.c., 101~102. (96) Ibid., 105-106. (97) Zowel Krings als Poullet voorzien dit. KRINGS, E., o.c., 108; POULLET, E., o.c.,
13. (98) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 100. (99) POULLET, E., I.e., 4. (100) KRINGS, E., 103 en 107. Verder zouden externe stages een te grote tijdspanne omvatten en dus niet efficient zijn en de organisatie van de diensten labiel maken.
544
5. Niveau, taak en samenstelling van de stagecommissie Een gerechtelijke stage zonder een beoordelings- of adviesinstantie, op arrondissementeel niveau, op het niveau van het hof van beroep of op nationaal niveau, is ondenkbaar. De voorstellen tot hervorming willen dan ook een commissie van stage instellen, die advies zou geven bij de toegang, tijdens en op het einde van de stage ( 101). De taak van de stagecommissie omvat meestal de organisatie van de theoretische opleiding, de coordinatie van de doorlopende opleiding in de verschillende gerechtelijke diensten, eventueel zelfs in de verscheidene rechtbanken van het arrondissement (102). Het bezwaar tegen stagecomites op het niveau van het gerechtelijk arrondissement is dat wegens de lokale diversiteit, de politieke en filosofische stromingen de overhand kunnen halen(103). Daarom moet als tegengewicht een nationaal comite worden ingericht om, los van plaatselijke instellingen, een geloofwaardig en permanent orgaan te verkrijgen. Een goed organisatorisch compromis zou dan ook zijn het toezicht op de stage te laten berusten bij een stagecomite, ingericht bij elk hof van beroep, en overkoepeld door een nationaal comite (104 ). Het voorstel van de commissie Krings gaat deze richting uit met de precisering dat een arrondissementeel stagecomite wordt ingericht, dat onder leiding staat van de eerste voorzitters, respectievelijk van het hof van beroep en van het arbeidshof(105). Poullet (106) is voorstander van een nationale stagecommissie, met daarnaast een Hoge Raad voor de Magistratuur, die ge1nspireerd is door de Franse Conseil de la Magistrature. Deze is evenwel sterk gepolitiseerd daar de Franse justitie in de vijfde Franse Republiek een ondergeschikte positie heeft en niet als een onafhankelijke derde macht is georganiseerd. Daardoor gaat een vergelijking met Belgie niet op. Veel hangt af van de persoonlijkheid van de leden van de Hoge Raad voor de Magistratuur die de b~noeming oordeelkundig moeten inschatten (107). I
(101) De meeste voorstellen stellen de commissie uitsluitend samen uit magistraten en de stafhouder van de Nationale Orde van Advocaten. MATTHIJS, J., o.c., 414; KRINGS, E., o.c., 109; Henrion neemt van de werkgroep Krings de samenstelling in grote lijnen over: HENRION, R., o.c., S-6. (102) KRINGS, E., o.c., 86-87. (103) Ibid., 110 e.v. (104) CEREXHE, E. en WECKX, H., o.c., 4. (105) KRINGS, E., o.c., 109. (106) POULLET, E., I.e., 13; VANDENBERGHE, H., o.c., 51. (107) VANDENBERGHE, H., o.c., 49.
545
Een belangrijke vraag is de rol van de stagecomites bij de uiteindelijke benoeming tot magistraat. In de meeste voorstellen ligt de uiteindelijke beslissing bij de minister van justitie, na een gemotiveerd advies (positief of negatief) van de stagecommissie. Van Reephingen voorziet i.p.v. een nietbindend advies, een proef waarbij de kandidaten, waaruit de minister zijn keuze kan maken, worden gerangschikt volgens het door hen behaalde resultaat (108). Sommige voorsteilen willen meerdere adviesinstanties een rol Iaten spelen (109). Niet aileen zou het advies van de stagemeester en de stagecommissie moeten worden ingewonnen, maar ook dat van de korpsoversten. Eventueel zouden ook adviezen van niet-juridische instanties, die bijvoorbeeld de psychologische eigenschappen van de kandidaat zouden testen, kunnen worden gevraagd. O.a. de commissie Krings pleit voor een gediversifieerde adviesinwinning (110). De led en van een commissie zouden aile adviezen kunnen inwinnen, o.m. bij de magistraten en de advocaten die met de kandidaat voeling hebben, bij hoogleraars en aile andere personen die inlichtingen kunnen verstrekken. Indien dit nodig lijkt, zouden zij zich kunnen Iaten adviseren door een expert-arts, een psycholoog of een ander bevoegd persoon.
6. Het advies en de rol van korpsoversten
J. Matthijs acht een verplichting om een voorafgaand ad vies te vragen aan korpsoversten onvoldoende, wegens de onpersoonlijke contacten, de geringe appreciatiecriteria, subjectieve indrukken e.d. (111 ). Toch achten velen concertatie en overleg met de korpsoversten wenselijk (112). Sommige voorsteilen pleiten voor het verplicht ·steilen van het ad vies van korpsoversten (113 ). Het in de wet opnemen van het advies zou het confidentieel karakter ervan ontnemen. Daarom acht de commissie Krings een wettelijke verplichting om het advies van korpsoversten in te winnen niet noodzakelijk, daar dezen op persoonlijk initiatief of op uitdrukkelijk verzoek advies kunnen verlenen a an de minister van justitie (114).
(108) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 102. (109) MATTHIJS, J., o.c., 414-415. (110) Ibid., 121. VANDENBERGHE, H., o.c., 51. Deze vraagt zich af n.a.v. de bespreking van het wetsvoorstel Poullet of de adviezen van de korpsoversten niet belangrijker zijn dan het advies van de Hoge Raad voor de Magistratuur. Zie ook BLONDEEL, G., o.c., 739; VEROUGSTRAETE, E., "Les nominations dans l'ordre judiciaire",]. T., 196. (111) MATTHIJS, J., o.c., 403. (112) VEROUGSTRAETE, E., o.c., 196. (113) Wetsvoorstel Rijckmans-Corin, Pari. St. Kamer, 1974-75, nr. 378. (114) KRINGS, E., o.c., 122-123.
546
7. Een adviesinstantie zonder meer
Een adviesinstantie, zonder bijkomende waarborgen, is onvoldoende voor de beoordeling van de gerechtelijke stage. Beter is het voor de onafhankelijkheid en de kwaliteit van magistraten de beoordelingsvrijheid van de minister te begeleiden, om hem zo minder bloot te stellen aan partijpolitieke lobbying. Het wetsvoorstel Poullet is het meest doeltreffende op dit punt (115). Daarentegen is het wetsvoorstel van de senatoren Cerexhe en Weckx minder sluitend, niettegenstaande strenge theoretische en praktische vereisten voor de benoeming tot magistraat. Zowel bij de beoordeling van de ger~chtelijke stage als bij een eventuele benoeming tot magistraat, heeft de minister weliswaar de verplichting advies in te winnen van de stagecommissie en het N ationaal Centrum voor de Magistratuur. W anneer beide echter negatief zouden zijn voor de kandidaat, zou de minister van justitie toch de mogelijkheid hebben deze kandidaat te benoemen(116).
8. De tweeledige toegang: de bijkomende mogelijkheid tot benoeming via de directe weg De gerechtelijke stage, gevoegd bij lokale en nationale adviescommissies met al dan niet een selectiebevoegdheid, zelfs eventueel aangevuld met bekwaamheids- of vergelijkende examens, Ievert nog steeds een fundamenteel bezwaar op. Benoemingen worden dan nog enkel van binnenuit gedaan. Het gevaar is reeel dat benoemingen van magistraten aldus geen partijpolitieke aangelegenheid meer zullen zijn, doch gekenmerkt zouden worden door de eenzijdigheid en geslotenheid van de procedure. Het magistratenkorps zou aan inteelt kunnen lijden. Een tweeledige toegang tot de magistratuur is dan ook wenselijk (117). De voorstellen van Fettweis, van de commissie Krings en van Poullet gaan in die richting (118). Ongeveer de helft van de kandidaten zouden langs ditecte weg kunnen worden gerecruteerd. De directe weg brengt trouwens ni¢t noodzakelijk het risico mee dat minder goede kandidaten, die niet in de vorming geslaagd zijn, zo langs een omweg nog zullen binnengeraken. Al deze voorstellen eisen immers een vrij lange beroepspraktijk.
(115) Cfr. Infra, POULLET, E., /.c., 122-123. (116) CEREXHE, E., en WECKX, H., o.c., 9-12. (117) ROOSEN, E., "De opleiding van magistraten in Belgie. Verworvenheden en voorstellen", Leuven, 1980, 127 p. (118) FETTWEIS, A., o.c., 89; KRINGS, E., o.c., 96-124; POULLET, E., /.c., 15-18.
547
# I I
De deur sluiten voor politieke benoemingen via de gerechtelijke stage en deze openlaten voor benoemingen via de directe weg heeft weinig zin (119). Daarom moeten ook hier advies-, selectie-instanties ingesteld worden en kwaliteitswaarborgen worden ingebouwd. De nadruk zou niet zozeer moeten liggen op de theoretische en praktische vorming, maar wel op de psychosociale eigenschappen van de kandidaten. Het wetsvoorstel Henrion slaat duidelijk de hal mis waar het over de directe weg handelt, daar het heel wat vragen in het ongewisse laat en onvoldoende waarborgen biedt voor bekwaamheid. Het voorziet, evenals dat van Fettweis overigens, geen wettelijke adviesinstantie voor hen die rechtsstreeks worden benoemd. Het stelt overigens de directe weg niet voor aile rechterlijke functies open. Rechters in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel zouden de weg van de gerechtelijke stage moeten volgen (120). Voorzitters, ondervoorzitters van de rechtbank van eerste aanleg daarentegen, evenals arbeidsauditeuren, vrederechters en politierechters kunnen langs de twee wegen worden benoemd (121). Henrion motiveert dit verschil voor de vrederechters en de politierechters vooral op basis van het feit dat deze rechters alleensprekend zijn. Dit is op zijn minst merkwaardig. Sinds de wet van 19 en 25 juli 1985 (122) zijn er immers kamers in de hoven van beroep met een raadsheer' alsook burgerlijke en correctionele kamers bij de rechtbank van eerste aanleg met een alleensprekende rechter. E. Raad voor de Magistratuur Het wetsvoorstel Poullet wil een Hoge Raad voor de Magistratuur instellen terwijl het wetsvoorstel Cerexhe en Weckx de oprichting voorstelt van een N ationaal Centrum voor de Magistratuur. Ook vroeger waren er reeds initiatieven in die richting (123). De aanhangers van een Raad voor
(119) Fettweis en Henrion verliezen dit duidelijk uit het oog. Ook de commissie Krings biedt hier enkel een advieswaarborg (cf. supra). (120) HENRION, R., o.c., 4. (121) Ibid., 5. (122) B.S., 15 en 14 augustus 1982. (123) EECKHOUT, J., "Pour un Conseil de Ia Magistrature",]. T., 1960; 597; Fettweis, A., "Esquisse d'une solution minimale du probleme de Ia formation et du recrutement des magistrats",J.T., 1975,88 (nationale stagecommissie); VAN REEPHINGEN, CH., Ontwerp van wet houdende het Gerechtelijk Wetboek, Pari. St. Senaat, 1963-64, 101 e.v.; ook J. Matthijs heeft een selectie-commissie voorgesteld i.v.m. het instellen van de gerechtelijke stage : de benaming selectie-commissie is echter misleidend daar deze commissie niet zou selecteren, doch enkel een niet-bindend advies zou uitbrengen; zie ook KRINGS, E., "De opleiding en de recrutering van de magistraten, Uitgave ministerie van Justitie, Brussel,
548
I
de Magistratuur behoren tot de groep juristen die de gerechtelijke stage als opleidingsmiddel .voor magistraten zien. Een nationale adviesinstantie m.b.t .. de gerechtelijke stage lijkt hun een nuttig instrument. N aar het Franse en Italiaanse voorbeeld, stelt Pouilet (124) een Hoge Raad voor de magistratuur voor die niet aileen tussenkomt" in de aanwijzingsprocedure van de gerechtelijke stagiairs en de benoeming van magistraten, maar die ook een adviestaak heeft in aile materies van de rechtsbedeling (125). De Raad zou twee taalafdelingen hebben ieder met twaalf leden, benoemd bij K.B., voor een termijn van 3 jaar(126). De leden van de Raad komen tijdens hun mandaat en de daaropvolgende 2 jaar niet voor een gerechtelijke benoeming in aanmerking. De Raad rangschikt de kandidaten die geslaagd zijn in het vergelijkend examen voor de gerechtelijke stage, waarbij de volgorde de minister bindt (127). Tijdens de stage kan de minister van het voorstel van het stagecomite niet afwijken, tenzij na eensluidend advies van de Hoge Raad. Bij het beeindigen van de stage legt de stagecommissie de rangschikking van de geschikt bevonden kandidaten aan de Raad voor. De Raad stelt de definitieve rangorde vast. De minister moet tot de benoeming van de stagiairs overgaan volgens de orde van rangschikking. Afwijking is maar mogelijk mits het aan het benoemingsbesluit voorafgaand verslag de redenen van afwijking uiteenzet, en dit aan de Hoge Raad voor de Magistratuur wordt meegedeeld. Voor hen die rechtstreeks worden benoemd, geldt een analoge regeling. Het wetsvoorstel Cerexhe en Weckx stelt de oprichting van een Nationaal Centrum voor de Magistratuur voor, als hulporgaan van de minister van justitie. De minister van justitie is niet gebonden door de adviezen van het
19176, 117 e.v. (1i4) POULLET, E., Voorstel van wet betreffende de instelling van de Hoge Raad voor de Magistratuur, de organisatie van de gerechtelijke stage, en de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1981-82, nr. 139. (125) Art. 1 van het wetsvoorstel Poullet. (126) Art. 2-5 van het wetsvoorstel Poullet; de samenstelling: de eerste voorzitter of de voorzitter van het Hof van Cassatie, een magistraat bij het parket van het Hof van Cassatie, op voordracht van de P.G. bij dit Hof, drie magistraten van de Hoven en rechtbanken, die elk rechtsgebied van een Hof van Beroep vertegenwoordigen, op voordracht van dit Hof, twee vertegenwoordigers van de Nationale Orde van Advocaten, op voordracht van deze Orde, een vertegenwoordiger van de Koninklijke Federatie van Notarissen, op voordracht van deze Federatie, twee senatoren en twee kamerleden, gekozen onder de vertegenwoordigers van de Commissies voor de Justitie (hoogleraren komen niet voor). (127) Art. 25 van het wetsvoorstel Poullet.
549
N.C.M. (128). Niet alleen bij de opleiding (o.a. het bekwaamheidsgetuigschrift) en de benoemingsprocedure zou het N.C.M. advies geven, maar . ook bij de beslissingen over de organisatie en de werking van het gerecht. Het N.C.M. wordt ook belast met de opleidings- en bijscholingscursussen voor magistraten. De samenstelling (129) van het N.C.M. houdt rekening met alle verschillende ambten die te maken hebben met de werking van het gerecht. De minister van justitie neemt het ondervoorzitterschap waar (130). Het N.C.M. wordt geleid door een Raad van zesentwintig leden die voor een duur van vijf jaar worden verkozen en paritair in twee taalgroepen zijn opgedeeld. Een belangrijk punt van discussie ligt in de vraag of dergelijke Raad voor de Magistratuur, onder welke benaming ook, meer dan enkel een advieslichaam zou kunnen zijn, gelet op het grondwettelijk principe van de rechtstreekse benoeming door de Koning (131). Is m. a. w. een selectie- of adviesinstantie met eventuele rangschikkingsbevoegdheid in strijd met de grondwet? Het antwoord hierop heeft belangrijke consequenties, daar een loutere adviesinstantie (132) waarschijnlijk een onvoldoende bescherming zou hieden tegen politieke benoemingsakkoorden. Auteurs wijzen erop dat de Koning, de minister van justitie dus, niet mag worden gereduceerd tot een mechanische benoemingsmachine, die slechts bevestigt wat anderen hebben beslist. De grondwetgever huldigt immers het principe van de rechtstreekse benoeming door de Koning (13 3). Niets belet nochtans dat de wetgever objectieve, striktere bekwaamheidsvereisten voor de benoeming van magistraten in het leven roept. Een selec-
(128) Art. 1 van het wetsvoorstel Cerexhe en Weckx; CEREXHE, E. en WECKX, H., Wetsvoorstel betreffende de oprichting van een Nationaal Centrum voor de Magistratuur en betreffende de benoeming van magistraten, Pari. St. Senaat, 1986-87, nr. 385. Het Nationaal Centrum voor de Magistratuur wordt voortaan afgekort als N .C.M .. (129) Hoewel het N.C.M. opgesplitst is in taalgroepen, wordt het sterk unitair gedacht; art. 2-8 van het wetsvoorstel; de samenstelling is als volgt: zestien magistraten, waaronder minstens twee van de Hoven van beroep, een van het Hof van Cassatie en een van de arbeidsgerechten; bij elk Hof van Beroep wordt een advocaat gekozen met minstens 15 jaar baliepraktijk, in Brussel twee (in totaal zes), twee notarissen, twee professoren. (130) De ondervoorzitter (Minister van Justitie) zou beslissen over het advies dat hij zelf zou krijgen. Dit is op zijn minst merkwaardig! (131) cf. supra. (132) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 101-102. (133) VANDENBERGHE, H., o.c., 50-51.
550
tie- of rangschikkingsbevoegdheid kan niet in strijd met de grondwet worden geacht, omwille van het enkele feit dat zij de keuze van de minister van justitie beperkt tot de geselecteerde of geslaagde kandidaten. Zij neemt dan immers de uiteindelijke keuze van de minister niet weg. Partijpolitieke overeenkomsten zouden wel eens een grotere beperking voor de minister van justitie kunnen opleveren bij magistratenbenoemingen. Men kan overigens een aanwijzing die voor de grondwettelijke toelaatbaarheid pleit vinden in de huidige regeling voor de benoeming van voorzitters, ondervoorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg of van raadsheren, waar de grondwet zelf de keuze van de Koning beperkt tot de kandidaten die hem worden voorgedragen door het Hof van Beroep en de Provincieraad(134), of door het Hof van Cassatie en de Senaat(135). De Provincieraden en andere thans met voordracht belaste organen zouden ook niet ondermijnd worden door een Hoge Raad voor de Magistratuur. Het toepassingsgebied van een Hoge Raad voor de Magistratuur eindigt immers waar de reikwijdte van de hogergenoemde lichamen begint. Bijgevolg streven de voorstellen niet naar een toezicht of beperking van de keuze van deze advieslichamen (136), maar ondervangen zij juist de situatie waar de grondwet niet uitdrukkelijk advieslichamen heeft voorzien. Het is de wetgever niet verboden informatiekanalen als hulp voor de minister in te richten. Bij wijze van experiment werden bij sommige Hoven van Beroep al adviescommissies door de minister van justitie in het leven geroepen. Selectie en rangschikking ondermijnen de taak van de rechterlijke hierarchie niet, daar aan de rol van de korpsoversten niet wordt geraakt. Het is dus bijgevolg niet·.juist te stellen dat de voorstellen die een Raad voor de Magistratuur willen instellen, een grondwettelijke ongeoorloofde beperking inhouden (137). Ook mag de moeilijkheid van een evenwichtige samenstelling van een Hoge Raad voor de Magistratuur niet als een fundamenteel bezwaar worden aangevoerd, daar deze voor elke raad, commissie e.d. geldt. In dit opzicht kan het wetsvoorstel Poullet een uitweg bieden. I Het bindend effect van de rangschikking zou eventueel kunnen verzwakt worden door een afwijking toe te laten op voorwaarde dat de redenen in een verslag aan het benoemingsbesluit worden vermeld en hiervan mededeling wordt gegeven aan de Hoge Raad voor de Magistratuur. Een andere mogelijkheid zou erin bestaan dat een verplicht positief advies van (134) Artikel 99 lid twee, G. W. (135) Artikel 99 lid drie, G. W. (136) EECKHOUT, ]., o.c., 597. (137) VAN REEPHINGEN, CH., o.c., 101-102; dit blijkt ook uit de motivering bij de wetsvoorstellen Poullet, Cerexhe en Weckx.
551
de Hoge Raad voor de Magistratuur vereist is opdat de minister tot benoeming zou kunnen overgaan. De minister van Justitie zou dan vrij tussen de kandidaten kunnen kiezen waarover een positief advies is uitgebracht (-138). Een dergelijke regeling m.b.t. benoemingsvoorwaarden zou waarborgen bieden voor een hoge kwaliteit van de kandidaten voor de magistratuur, en toch de politieke verantwoordelijkheid van de minister en het prerogatief van de uitvoerende macht m.b.t. de benoeming van magistraten, onverlet Iaten. § 4. RECRUTERING, OPLEIDING EN SELECTIE VAN MAGISTRATEN IN NEDERLAND
Nederland heeft de benijdenswaardige reputatie dat zijn rechters vrijwel zonder (partij- )politieke inmenging worden benoemd (139). Daarom maakt het een interessant vergelijkingspunt uit. De Nederlandse magistraten worden (in principe (140)) voor de helft gerecruteerd onder juristen die een speciale opleiding (RAIO) genoten hebben , en voor de andere helft onder juristen die hun opleiding kregen in kringen buiten de gerechten (bijv. de balie), de 'buitenstaanders'. A. Recrutering en opleiding van de 'rechterlijke atribtenaar in opleiding' (RAIO) (141) Wie een rechterlijk ambt ambieert en niet ouder is dan dertig jaar, richt een verzoekschrift tot de Minister van Justitie om toegelaten te worden tot de opleiding. Een .selectiecommissie, bestaande uit negen magistraten, drie ambtenaren en drie 'anderen', stelt een onderzoek in naar de geschiktheid van de kandidaat: zij wint inlichtingen in bij door de kandidaat opgegeven referenten, zij neemt kennis van de uitslag van een psychologisch onderzoek en zij heeft een onderhoud met de sollicitant. Er wordt een gesprek van algemene aard gevoerd, opdat de commissie zich een mening zou kunnen vormen over de persoonlijke kwaliteiten van de kandidaat .... Sommigen spreken van "een attitude-onderzoek" ( 142).
(138) VANDENBERGHE, H., o.c., 51. (139) Rapport-Krings, 66. (140) "In principe", omdat in de praktijk niet gesproken kan worden van een 50/50 verhouding tussen de eerste en de tweede groep. De eerste groep maakt overtuigend de meerderheid uit. (141) Wij maken een overvlucht over het "Besluit van 24 oktober 1985 houdende vaststelling van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren", B.S., 555, 1985. Enkele nuances worden bewust over het hoofd gezien. (142) LEYTEN, J.C.M., "Opleiding van de magistratuur in Nederland", in "Taak en opleiding van de magistraat", Gent, Seminarie Privaat Proces recht R.U.G., 1973, 64.
552
De Minister beslist omtrent de toelating na advies van de selectiecommissie. "Hij laat evenwel geen kandidaat tot de opleiding toe dan op aanbeveling van die commissie" (art. 16). Voor de Minister staat dus nog de mogelijkheid open om kandidaten af te wijzen omtrent. wie de commissie positief heeft geadviseerd ; toelaten tegen of zonder het ad vies kan NIE T. De doorgevoerde selectie is evenwel zo streng dat vrijwel alle door de commissie voorgedragen gegadigden door de minister worden aanvaard (143 ). De eigenlijke opleiding duurt zes jaar en omvat drie hoofdstages en een theoretisch vormingsprogramma (144 ). Twee hoofdstages zijn intern, d.w.z. dat ze worden doorgebracht in een rechtbank en een parket; een hoofdstage gebeurt buiten de gerechten (meestal de balie). De tijdsduur en onderlinge volgorde worden bepaald in het zogenaamde opleidingsreglement, dat opgesteld wordt door een 'stichting' (145) (art. 9-15). De inhoud van het werkprogramma, te verrichten tijdens de interne hoofdstages, wordt voor elke RAIO afzonderlijk vastgesteld, uiteraard na overleg met de betrokkene. Aldus is in het systeem enige flexibiliteit gewaarborgd. Het theoretische vormingsprogramma, dat tijdens een interne hoofdstage moet gevolg worden, bestaat uit vaardigheidsleergangen en studiebijeenkomsten; de kandidaat RAIO bestudeert er o.a. de ambtsuitoefening, sociale psychologie, e.d. meer. De RAIO wordt jaarlijks beoordeeld door de magistraten ("rectoren") die zich met zijn opleiding bezig houden. Indien onvoldoende resultaten of zelfs ongeschiktheid voor de uiteindelijke functies blijken, beeindigt de Minister de opleiding. Dit komt in de praktijk echter nauwelijks voor. Overeenkomstig diens voorkeur wordt de RAIO dan benoemd tot substituut-officier van justitie bij het parket ofwel tot gerechtsauditeur in de rechtbank. Deze laatste staat de werkende rechters bij, doch neemt zelf geen zitting zolang hij niet benoemd is tot plaatsvervangend rechter (146). Dus, zelfs na de omstandige opleiding wordt de RAIO nog niet onmiddellijk tot rechter benoemd !
(143) ca. een op vier kandidaten worden toegelaten tot de opleiding. (144) Art. 2 e.v. (145) De minister draagt de uitvoering van de opleiding op aan een stichting "die zich de opleiding van rechterlijke ambtenaren ten doel hee& gesteld" (art. 9). Het bestuur ervan bestaat uit zeven personen, waarvan vijf magistraten. (146) Deze 'derde periode' neemt ongeveer drie a vier jaar in beslag. "Hij zal nu verder het rechtersvak moeten leren," schrij& LEYTEN, o.c., 66.
553
B. De 'buitenstaanders' 'Buitenstaanders', die meestal uit de balie maar ook uit het bedrijfsleven of de administratie kunnen komen, doorlopen hetzelfde systeem van toelating als de RAIO's: dus ook het "attitude-onderzoek" gedaan door een andere maar eveneens strenge selectiecommissie. Als deze een positief advies uitbrengt, kan de kandidaat naar een ambt van plaatsvervangend rechter solliciteren. Dit ambt is nogal zwaar, temeer daar het meestal gecombineerd wordt met een andere beroep. Daarom kan de kandidaat ook gewoon de avondcursussen "vonnissen maken" volgen ; anderzijds kan hij ook onmiddellijk tot gerechtsauditeur worden benoemd (147). De eigenlijke benoeming gebeurt- net als in Belgie- door de minister van justitie, maar - niet zoals in Belgie - steeds op verplicht advies van het gerecht waarvoor een benoeming gevraagd wordt. De Minister is vrij in zijn keuze, maar volgt over het algerti.een scrupuleus de adviezen van de betrokken gerechten. Kenmerkend voor de benoeming van rechters in Nederland is de samenwerking tussen Regering en rechterlijke macht. De politieke orientering van de kandidaten komt op geen enkel ogenblik in aanmerking .... Toch zijn de Nederlanders niet onverdeeld tevreden over hun systeem. Van Haersolte schrijft : "De rechters zijn ( ... ) onafhankelijk van de Regering, maar zijn ze ook voldoende onafhankelijk van elkaar ? (... ) Vormen zij een groep die door zijn geslotenheid te weinig openstaat voor vernieuwingen . op het .gebied van ·de uitoefening van hun taak ?" (148). Sommigen spreken van "feitelijke cooptatie" (149). Weliswaar kunnen ook juristen die niet binnen de rechterlijke macht werden opgeleid, rechter worden, maar (zoals reeds gezegd) melden zich te weinig geschikt bevonden 'buitenstaanders' om een tegengewicht te vormen tegen deze "cooptatie". De verklaring van Leyten luidt als volgt: zij die a anstands rechter hadden willen worden doch niet door de mazen van de selectiecommissie konden glippen, zijn jaren later niet veel geschikter als kandidaat-rechter. Blijkbaar gaat deze rechtsgeleerde ervan uit dat vele 'buitenstaanders' van nu 'herkansende gebuisden' van vroeger zijn. Valgens hem melden zich ook velen die niet tevreden zijn met het verloop van hun advokatenloopbaan en een veilig rechterambt proberen uit de brand te depen(150). ·
(147) Dejemeppe acht het Nederlandse systeem in zijn geheel (impliciet) ideaal voor Belgie: DEJEMEPPE, "Magistrats: independance, carriere et pouvoir politique", Ann. Dr., 1982. (148) VAN HAERSOLTE, "Inleiding tot het Nederlandse staatsrecht", Zwolle, Tjeenk Willink, 1972; 155. (149) cf. het verslag in het rapport-Krings {p. 64), dat gebaseerd is op talrijke informaties verstrekt door tal van Nederlandse personaliteiten {p. 50). Om deze reden spreken sommigen van selectie- en establishment-justitie (infra).
554
§ 6. Besluit
Afwezigheid van kwaliteitscriteria voor de recrutering, de opleiding en de selectie van magistraten is zeker een van de oorzaken van het partijpolitiek overwicht bij magistratenbenoemingen. Als legitimatie voor politieke benoemingen beklemtonen politici de noodzaak van een ideologisch en pluralistisch evenwicht binnen de magistratuur. Politieke benoemingen zijn niet het juiste middel om de verschillende politieke en filosofische stromingen aan bod te Iaten komen. Partijpolitieke dosering verschraalt immers de ideologische en politieke verscheidenheid. Ook gaat men uit van de (verkeerde) veronderstelling dat de verschillende politieke partijen op een gelijkwaardige wijze de post van minister van justitie bekleden (151 ). Politieke benoemingen bereiken bovendien hun doel, m.n. een politieke en ideologische verscheidenheid in de magistratuur, niet. Recente studies tonen immers aan dat de magistratuur een opvallende homogeniteit zou vertonen (152). De huidige regeling beoogt vooral intellectuele garanties bij een magistratenbenoeming. Kennis van het recht is echter slechts een element van het magistratenprofiel. De voorstellen tot hervorming die handelen over bekwaamheidsexamens en vergelijkende examens voldoen dus niet aan dat profiel. Psychologische en morele kwaliteiten, zoals rechtvaardigheidsgevoel, sociaal begrip, en voeling met de maatschappij e.d. komen hier immers onvoldoende aan bod. De verschillende voorstellen met betrekking tot de gerechtelijke stage besteden aan deze 'menselijke' aspecten heel wat meer aandacht. Een veralgemening van een bezoldigde gerechtelijke stage, in combinatie met een (meestal) verkorte baliepraktijk, lijkt - naast de mogelijkheid tot benoeming via de directe weg- een voldoende voorbereiding te zijn voor een magistratenambt. Weinig aandacht gaat echter naar de 'permanente beschikbaarheid' van de rechter, meer in het bijzonder wat de onverenigbaarheden met een magistratenambt betreft. H;et is opvallend dat het invoeren van selectie- en kwaliteitscriteria door sqmmigen met weinig steekhoudende grondwettelijke argumenten wordt btstreden m.n. door ~e schermen met. het grondwe.ttelijk princip~ v~n ~e rechtstreekse benoemmg door de Komng. Recrutenngs- en selecttecnterta di(! de keuze van de minister van justitie beperken tot de geselecteerde of geslaagde kandidaten, waaruit de minister dan uiteindelijk kiest, kunnen niet op een grondwettelijk bezwaar stuiten. Politieke pokerspelen over magistratenbenoemingen echter, met als schijnlegitimatie pluralisme, geniet geen grondwettelijke bescherming. (150) LEYTEN, J.C.M., o.c., 68-71. (151) HUYSE, L., o.c., 124. (152) Onderzoek door VAN HOECKE, Mens- en maatschappijbeeld van de rechter, R.U. Gent, 1975, geciteerd door HUYSE, L., Sociologie van het recht, ACCO, Leuven, 121; zie ook T.P.R., 1975, 577-662.
555
EENLEDIGE
TDEGAN~ GERECHTEI
-! ___ VOORSTELLEN TOT HERVORMING
Min. v. Just.
1947
duur en lndellng van de stage
bezoldlglng
huldige regaling
2 jaar parke! - zetel
NIHIL
huldlge regellng
1 jaar parke! - ze-
NIHIL
toegang tot de ge- verelste balleprakrechtelljke stage tljk
RENAISSANCE JUOICIAIRE Min. v. Just.
1948
1970
J. MATIHIJS
1975
A. FETIWEIS
1975
N.C.M.
---NIH
Intern
· ARRONDIS TEE
Min. v. Just.
NEEN
3 jaar, gecombl- voorzlen, doch de neerd met cursus- regerlng kan er sen voor staglalrs zlch nlet toe verblnden
Min. v. Just. na advles van een selectlecommlssle
1 jaar
2 jaar parke! - zetel
CH. VAN REEPHINGEN
NIVE
Intern-....
tel (verlengbaar)
P. STRUVE
1963
ntern of extern ka rakter ·
BEZOLDIGD
.....
Intern en extern ~ HOF VAN
!----'--
Intern
HOF?VAN I
Min. v. Just. na huldlge regellng advles van de rationale stagecommlssle
Min. v. Just. na advles van de gerechtelljke overheden
huldlge regaling
Min. v. Just. na advles
1 jaar
4 jaar 2 jaar parke! - 2 jaar zetel
BEZOLDIGD
Intern
!----NATIOI
3-5 jaar parke! -
BEZOLDIGD
Intern
·1----1 ; ARRONDI~,
zetel + theoretlsche vormlng
TEE
I I
1976
E. KRINGS
2+ 2 jaar parke! - ~0 tot 75% van de zetel wedde van de rnalheoretlsche bljglstraat
Intern
E. POULLET
1986
vergelljkend examen, blndende rangschlkklng van H.C.M.
3 j~ar
Min. v. Just.
huldlge regaling
lengbaar
wedde van bestuurssecretarls
1 jaar
BEZOLDIGD
3 jaar, evt. ver-
Intern en
eXIe~
E. CEREXHE H. WECKX
lntorn
3 jaar
BEZOLDIGD
~
! 1----i
Min. v. Just. na 5 jaar balle of 3 advles van N.C.H. aar ger. stage, gecomblneerd met en bekwaamheldsgetulgschrlft
Intern
!
ARRONDIS TEf 1-----
HOF VAN
'---
556
1
; bepaald ' Konl
R. HENRION
1986
l ARRONOIS TEE o.l.v. de voorzltters 1hoihetvanarbeb1
~chollngscursussen
i 1986
f----'
rcHTELIJKE STAGE (uHgangspunt: wet van 8 aprll1971)
TWEELEDIGE TOEGANG: OOK EEN DIRECTE WEG
I
r
STAGEC( MMISSIE TAAK SAMENSTELLING
! NIVEAU
NATIONALE INSTANTIE
BEOORDELING echt op benoemlng door
VEREISTEN
WIE BENOEMT
ADVIES- of HULPINSTANTIE
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
IONDISSEMENTEEL
advles
Voorzitters van de Rb. P.K. Stafhouders
NIHIL
Min. v. Just. na advles van stagecommissle
NIHIL
NIHIL
NIHIL
;VAN BEROEP
advles prganlsatle van een proef ; opstellen Ivan een rangschlkklngslljst
NIHIL
NIHIL
Na een proef wordt een rangschlkklngslljst opgesteld waarult Min. v. Just. klest
NIHIL
NIHIL
NIHIL
t?VAN BEROEP
advles
Eerst voorzitter en Pt. blj het hoi van Beroep de korpsoversten en de stafhouder
NIHIL
Min. v. Just, na van mentor, stagecommissle en korpsoversten
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
Min. v. Just.
advles van een LandscomiM
Min. v. Just.
H.R.M. rangschlkt de kandldaten. AIwljklng mogelljk ~its verslag van d Koning en mcdede ling van H.R.M.
Min. v. Justutle
NIHIL
NIHIL
NIHIL
NIHIL
~dvles
NATIONAAL
advles
IONDISSEMENTEEL
advles
NIHIL
NIHIL
IONDISSEMENTEEL l.v. de eerste rzltters van het van beroep en et arbeldshof
advles
Voorzltters van de Rb. f>. K. en de stafhou der
LANDSCOMITE
ipaald door Koning
14 maglstraten, 6 NATIONALE STAadvocaten, 6 oud- GECOMMISSIE stafhouders, 6 hoogleraars, 6 kamerleden en 6 senatoren
d~
advles verelst bepaald door de Koning :, ~aarvan de Min. v. Just. slechts kan afwljken na eensluldend advles van de H.C.M.
RONDISSEMENTEEL
f VAN BEROEP
Min. v. Just. na advles van de gerechtelljke overheden
NIHIL
Min. v. Just. na ~ jaar praktljk voor advles van een advocaten, hooglelandscomlttl raars, notarlssen, Rljksambt
HOGE RAAD VOOR Na een lljst van de 10 jaar voor werDE MAGISTRAstagecommlssle kers, 5 jaar voor subslltuten TUUR maakt H.C.M. een lijst op waarblj de Min. v. Just. kan afwljken mils ...
advles
Voorzltters Rb., de Pk, de arbeldsaudleur en de stafhouder
advles
4 maglstraten en 1 NATIONAAL CENadvocaat TRUM VOOR DE MAGISTRATUUR
i
Min. v. Just. na Advocaten, hoogleadvles van de raars en RljksambNalionale stage- tenaren met 15 tot commlssle 20 jaar praktljk
NIHIL
Min. v. Just. na 10 jaar ballepraktljk dvies van een stagecommlssle Min. v. Just. na
NIHIL
~dvles van een sta~ecommlssle en he
N.C.M.
557