IFRS-ontwerpstandaard winstbelastingen kritisch ontvangen Eind maart 2009 is door de IASB de nieuwe IFRS-ontwerpstandaard voor de verwerking van winstbelastingen gepubliceerd. De openbaarmaking van de ontwerpstandaard was lang verwacht en heeft voor veel commotie gezorgd. Ewout Naarding, Assurance Dick Overeem, Assurance 1. Inleiding De ontwerpstandaard voor winstbelastingen is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Al sinds 2003 werkt de International Accounting Standards Board (IASB) samen met de Amerikaanse Financial Accounting Standards Board (FASB) aan een herziening van de huidige standaard IAS 12 ‘Winstbelastingen’. De samenwerking met de FASB vloeide voort uit de zogenoemde Norwalk Agreement uit 2002 waarbij de IASB en de FASB afspraken hebben gemaakt om de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de Amerikaanse verslaggevingregels (US GAAP) samen te brengen. In het kader van deze convergentie hebben beide partijen een aantal onderwerpen geïdentificeerd waarbij op korte termijn verschillen tussen de IFRS- en US GAAP-standaarden worden geïdentificeerd en geëlimineerd. Het onderwerp winstbelastingen was een van deze onderwerpen. Ondanks dat beide partijen de intentie hadden om dit in een relatief korte termijn te bewerkstellingen, werd gaandeweg duidelijk dat dit niet haalbaar was. De herziening van de winstbelastingenstandaard kostte veel meer tijd en inspanning, en de projectplanning werd een aantal keren aangepast. In 2008 besloot de FASB na bijna vijf jaar uit het project te stappen. De FASB gaf in een reactie aan dat zij haar strategie herzag in het kader van de mogelijkheid dat beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten
14
in de toekomst IFRS mogen of zelfs moeten toepassen. Desondanks is de IASB met haar voorstel voor een herziening van de standaard voor winstbelastingen gekomen. In lijn met de oorspronkelijke doelstelling heeft de IASB getracht te convergeren naar US GAAP door bestaande uitzonderingen uit IAS 12 te halen. Hiermee wil de IASB de complexiteit rondom de verwerking van winstbelastingen in de jaarrekening verminderen en de leesbaarheid van de toelichting in de jaarrekening verbeteren. De commentaarperiode is op 31 juli 2009 afgesloten. De ontwerpstandaard heeft tot zeer veel reacties geleid. De IASB beoordeelt op dit moment deze commentaren op haar merites en verwacht in 2010 met een nieuwe IFRSstandaard voor winstbelastingen te komen. In 2011 zouden ondernemingen die in Nederland onder IFRS hun jaarrekening opstellen, deze standaard dan moeten toepassen mits de Europese Commissie de standaard goedkeurt. In dit artikel zullen de voorstellen van de IASB rondom winstbelastingen nader beschouwd worden waarbij de mogelijke praktische gevolgen voor ondernemingen aan de orde komen.
2. Voorgestelde wijzigingen In de nieuwe IFRS-ontwerpstandaard voor winstbelastingen wijzigt de IASB de huidige standaard IAS 12 op een aantal
PricewaterhouseCoopers
aspecten. De volgende onderwerpen zullen achtereenvolgens in dit artikel worden behandeld: • de verwerking van onzekere belastingposities (2.1); • de initiële-opname-uitzondering (2.2); • de bepaling van de fiscale boekwaarde actief en passief (2.3); • de waarderingscorrectie (2.4); • de winstbelastingen op dochtermaatschappijen (2.5). 2.1 Geen drempel voor onzekere belastingposities Dat de nieuwe IFRS-ontwerpstandaard voor winstbelastingen specifieke regelgeving bevat rondom de onzekere belastingposities, is niet verrassend. In de huidige IAS 12 noch in andere IFRS-standaarden wordt expliciet gesproken over de verwerking van onzekere belastingposities in de jaarrekening. Het gebrek aan regelgeving leidt tot diversiteit bij de verwerking in de jaarrekening wat de vergelijkbaarheid van ondernemingen niet bevordert. De IASB wil met haar voorstel een einde maken aan deze diversiteit door uniforme regels op te stellen voor de verwerking van onzekere belastingposities. Veel ondernemingen beoordelen onzekere belastingposities op dit moment op een individuele basis waarbij men een belastingverplichting uit onzekere belastingposities vormt indien het waarschijnlijk (kans groter dan 50 procent) is dat ze additionele belasting dienen te betalen. Vervolgens waarderen zij de belastingverplichting op een uitkomst op basis van een gewogen gemiddelde of op een uitkomst op basis van de hoogste waarschijnlijkheid. Onzekerheden bij winstbelastingen opnemen en waarderen op basis van een verwachte waarde In de Verenigde Staten is al sinds enige jaren specifieke regelgeving over onzekere belastingposities opgenomen in FASB Interpretation No 48: ‘Accounting for Uncertainty in Income Taxes’ (FIN 48). Ondanks dat de convergentie met US GAAP een belangrijke doelstelling van de IASB was, heeft de IASB er toch niet voor gekozen om FIN 48 in IFRS te implementeren. Een van haar overwegingen was dat de waarderingsmethodiek onder FIN 48 niet past binnen het IFRS-raamwerk. De IASB stelt in de ontwerpstandaard voor om alle onzekerheden bij winstbelastingen op te nemen en te waarderen op basis van een (gewogen gemiddelde) verwachte waarde. Indien er sprake is van enige onzekerheid dient de onderneming deze onzekerheid mee te nemen in de berekening van de verplichting. Bovendien moeten ondernemingen alle mogelijke uitkomsten in hun waardering betrekken en ze mogen de verplichting niet langer waarderen tegen de uitkomst met de hoogste waarschijnlijkheid. Voorbeeld 1 verduidelijkt dit.
Spotlight Jaargang 16 - 2009 | Uitgave 4
Samenvatting De commentaarperiode voor de nieuwe IFRSontwerpstandaard is gesloten. In dit artikel wordt een aantal belangrijke voorstellen onder de loep genomen en wordt aangegeven wat de kritiekpunten zijn. De definitieve standaard wordt verwacht in 2010. In de toekomst wel belastingverplichting voor onzekere belastingpositie In het voorbeeld hoeft de onderneming bij toepassing van de huidige interpretatie van IAS 12 geen belastingschuld uit onzekere belastingen op te nemen, omdat de uitkomst van 1000 euro de uitkomst is met de hoogste waarschijnlijkheid (75 procent). Op basis van de voorgestelde methodiek in de ontwerpstandaard zullen ondernemingen in de toekomst echter wel een belastingverplichting voor deze onzekere belastingpositie moeten opnemen, en wel van 250 euro. Dit komt doordat zij op basis van de gewogen gemiddelde uitkomst slechts 750 euro aan belastingaftrek mogen opnemen in de jaarrekening.
Voorbeeld 1 Onderneming A neemt in haar belastingaangifte een aftrekpost op van 1000 euro. Het is niet helemaal zeker of de belastingautoriteiten deze aftrekpost volledig aan de onderneming zullen toekennen, aangezien de regelgeving niet volledig duidelijk is. Het management van de onderneming is er echter sterk van overtuigd dat de belastingautoriteiten de volledige aftrek zullen toekennen. Het management beschouwt de positie als een ‘alles of niets’-positie en schat de mogelijke uitkomsten als volgt in: Mogelijke uitkomst
Individuele waarschijn lijkheid
Gewogen gemiddelde uitkomst
1.000
75%
750
0
25%
0
Uitkomst met de hoogste waarschijnlijkheid € 1.000 Uit komst op basis van gewogen gemiddelde € 750
15
Veel discussie Het huidige voorstel van de IASB voor onzekere belastingposities heeft tot veel discussie geleid. Vooral het ontbreken van een bepaalde drempel bij het beoordelen van deze onzekere belastingposities wordt veelal gezien als een onredelijke administratieve belasting voor ondernemingen. Het is dan ook de vraag of voor relatief zekere belastingposities de kosten van de administratie opwegen tegen het nut voor de gebruiker van de jaarrekening. De kans dat ondernemingen daadwerkelijk additionele winstbelasting dienen te betalen, is in sommige gevallen niet waarschijnlijk (minder dan 50 procent). Tevens is de uiteindelijke waardering van de belastingverplichting sterk afhankelijk van de inschatting van het management. Het zal daarnaast vermoedelijk leiden tot
meer volatiliteit van het nettoresultaat en de gerapporteerde effectieve belastingdruk. Ondernemingen moeten voor relatief zekere belastingposities een verplichting opnemen. Deze verplichting zal in de toekomst vrijvallen indien de inschatting van het management juist is en de belastingautoriteiten de belastingaftrek volledig toekennen. 2.2 Initiële-opname-uitzondering vervangen door korting of premie In de huidige IAS 12 staat specifiek hoe ondernemingen moeten omgaan met tijdelijke verschillen die ontstaan bij de eerste opname van een actief of passief. Volgens deze regels mogen ondernemingen voor deze tijdelijke verschillen geen belastinglatenties vormen, voor zover deze eerste
Voorbeeld 2 Onderneming A koopt de aandelen van onderneming B voor een bedrag van 1000 euro. De activiteiten van onderneming B beperken zich tot het houden van een specifiek vast actief dat geen fiscale boekwaarde heeft. Indien onderneming A het actief direct van onderneming B had gekocht, diende zij 1200 euro te betalen, aangezien de verkopende partij dan dient af te rekenen met de fiscus. Dit is de waarde van het actief in het economisch verkeer. Onderneming A beoordeelt op basis van IFRS 3 ‘Overnames en fusies’ dat het verkrijgen van de aandelen niet kwalificeert als een bedrijfscombinatie, omdat de activiteiten van onderneming B niet kwalificeren als een bedrijfsactiviteit. Het belastingtarief bedraagt 25 procent. De verwerking van de verkrijging van onderneming B ziet er op basis van de verschillende verslaggevingregels als volgt uit: IAS 12
US GAAP
Ontwerp-standaard
Actief
1.000
1.333
1.200
Bank
(1.000)
(1.000)
(1.000)
(333)
(300)
Belastinglatentie Belastinglatentiekorting
100
• Op basis van IAS 12 mag de onderneming geen belastinglatentie opnemen, omdat de latentie kwalificeert voor de eerste-opname-uitzondering.
• Op basis van US GAAP dient de onderneming een belastinglatentie op te nemen die gelijk is aan (1.000 – 0) * 25% = 250. Zij moet deze latentie toewijzen aan het actief. Vervolgens ontstaat een tweede tijdelijk verschil van 250 waarvoor de onderneming nog een additionele latentie van 83 euro dient op te nemen op basis van de iteratieve berekening (250*(0,25/(1-0,25))) welke zowel de belastinglatentie als het actief verhoogt. • Volgens het voorstel van de ontwerprichtlijn dient de onderneming het actief op te nemen tegen de waarde in het economisch verkeer en moet zij vervolgens een belastinglatentie vormen voor het ontstane tijdelijke verschil (1.200- 0) * 25% = 300. Het verschil dat dan in de balans ontstaat, wijst de onderneming toe aan een kortingspost. De kortingspost zal volgens hetzelfde patroon als de belastinglatenties, via de belastingregel in de winst-enverliesrekening terugdraaien. De post belastinglatentiekorting wordt in de balans gesaldeerd met de overige belastinglatenties.
16
PricewaterhouseCoopers
opname van het actief of passief geen invloed heeft op het IFRS-resultaat noch op het fiscale resultaat en er bovendien geen sprake is van een bedrijfscombinatie. Voorstel om ook onder IFRS belastinglatenties op te nemen De reden dat de paragraaf in de huidige IAS 12 is opgenomen, is dat de IASB het theoretisch onjuist vond om latente belastingen te vormen tegen het desbetreffende actief (of passief), door het vermogen of door de winsten-verliesrekening. Onder de Amerikaanse US GAAP moeten ondernemingen juist wel rekening houden met een belastinglatentie, die ze moeten vormen tegen het actief dat ze hebben verkregen. Het voorstel van de IASB is om in de toekomst ook onder IFRS deze belastinglatenties op te nemen. In plaats van de opname tegen het actief, zoals voorgeschreven onder US GAAP, heeft de IASB ervoor gekozen om met een eigen voorstel te komen. Hierin moet de onderneming de belastinglatentie tegen een actiefregel (of passiefregel) vormen die wel onderdeel uitmaakt van de belastinglatenties, maar die omschreven wordt als een korting of een premie. Daarbij moet de onderneming het actief bij de eerste opname waarderen op basis van de waarde in het economisch verkeer. Voorbeeld 2 (op pagina 16) laat zien dat de ontwerpstandaard tot lastige journaalposten kan leiden. Dit is een veel gehoord punt van kritiek op het voorstel. 2.3 Fiscale boekwaarde actief en passief bepaald door verkoopintentie De huidige standaard IAS 12 is gebaseerd op de zogenoemde balansbenadering waarbij tijdelijke verschillen worden bepaald door een vergelijking van de IFRSboekwaarde van een actief of passief met de fiscale boekwaarde. Het basisprincipe blijft ongewijzigd in de nieuwe ontwerpstandaard. Echter, voor de bepaling van de fiscale boekwaarde van een actief en passief heeft de IASB nieuwe regels ontworpen. In IAS 12 in zijn huidige vorm wordt de fiscale boekwaarde bepaald door feiten en omstandigheden waarbij er rekening dient te worden gehouden met de intentie van het management betreffende het actief of passief. Op de balansdatum kan de intentie van het management bijvoorbeeld zijn om de economische voordelen verbonden aan een actief te realiseren door verkoop of door gebruik. Het onderscheid is voor winstbelastingen van belang omdat in sommige landen de belastingautoriteiten alleen bij verkoop van een actief een belastingaftrek toekennen en niet bij gebruik van het actief. In het bijzonder voor onroerend goed is dit in de afgelopen jaren gemeengoed geworden. Indien
Spotlight Jaargang 16 - 2009 | Uitgave 4
het management de intentie heeft om een actief te gebruiken waarvoor de belastingautoriteiten geen belastingaftrek toekennen, dan is onder toepassing van de huidige IAS 12-regels de fiscale boekwaarde nihil. Dit betekent dat er een tijdelijk verschil ontstaat waarbij de onderneming, afhankelijk van de situatie (zie ook de paragraaf initiële-opname-uitzondering), een belastinglatentie moet opnemen. In sommige situaties heeft het management, bijvoorbeeld bij onroerend goed, de intentie om het actief voor een bepaalde periode te gebruiken om het vervolgens te verkopen. In dat geval moet de onderneming onder het huidige IAS 12 een complexe berekening maken waarbij zij de fiscale boekwaarde bepaalt op basis van deze duale intentie. Intentie management niet langer relevant In de ontwerpstandaard heeft de IASB besloten dat de intentie van het management niet langer relevant is en dat de fiscale boekwaarde van een actief of passief dwingend dient te worden bepaald op basis van de aftrek die de onderneming geniet bij verkoop van het actief of schikking van de verplichting. Indien er geen consequenties voor de winstbelasting aan de verkoop van een actief of de schikking van een verplichting zijn verbonden, wordt de fiscale boekwaarde volgens de ontwerpstandaard verondersteld gelijk te zijn aan de IFRS-boekwaarde; in dat geval ontstaat er dus geen tijdelijk verschil. Met deze regels wil de IASB een einde maken aan de duale intentieberekeningen waarbij de fiscale boekwaarde dient te worden bepaald op basis van een combinatie van gebruiken verkoopconsequenties. Tevens geeft de IASB aan dat deze aanpassing leidt tot verdere convergentie, aangezien de toepassing meer consistent is met US GAAP. Veel reacties Het voorstel van de IASB voor de bepaling van de fiscale boekwaarde heeft tot veel reacties geleid. Het feit dat economische omstandigheden niet langer relevant zouden zijn voor het bepalen van de fiscale boekwaarde, stuit op veel weerstand. Dit lijkt inconsistent met andere IFRSstandaarden en er wordt ook veelal opgemerkt dat het voorstel inconsistent is met andere regelgeving in dezelfde ontwerpstandaard. 2.4 Waarderingscorrectie is interessante toelichting Ondernemingen mogen actieve belastinglatenties slechts opvoeren op de balans indien het waarschijnlijk is dat er in de toekomst fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend.
17
‘Waarschijnlijk’ betekent dat het management van de onderneming de kans groter dan 50 procent schat dat er in de toekomst voldoende fiscale winst zal zijn om de actieve belastinglatentie te realiseren. Dit uitgangspunt en ook de aanvullende criteria zijn tevens opgenomen onder US GAAP en de IASB toornt in de ontwerprichtlijn ook niet aan deze voorwaarden. In de ontwerprichtlijn worden slechts bewoordingen aangepast en aanvullende aanwijzingen gegeven zodat dit deel van de ontwerpstandaard ook in geschrift meer in lijn komt met US GAAP. De aanvullende aanwijzingen werden echter al in de praktijk ook onder IFRS veelvuldig gebruikt. Deze wijzigingen hebben over het algemeen geen impact op de actieve belastinglatentie die ondernemingen op hun balans opvoeren. Wat wel wijzigt onder IFRS is de presentatie van het deel van de actieve belastinglatentie waarvan het management aangeeft dat het niet waarschijnlijk is dat het deze in de toekomst zal realiseren. Op dit moment moeten ondernemingen de niet opgenomen tijdelijke verrekenbare verschillen inclusief eventuele niet opgenomen verliezen toelichten, en presenteren zij slechts het nettobedrag van de actieve belastinglatentie in de IFRS-jaarrekening. In het nieuwe voorstel van de IASB wordt echter de US GAAP-methode geïntroduceerd waarbij ondernemingen de actieve belastinglatentie volledig bruto moeten presenteren. Vervolgens moeten zij een waarderingscorrectie (valuation allowance) toepassen voor het deel
Voorbeeld 3 Onderneming A heeft in haar balans een actieve belastinglatentie opgenomen van 800 euro uit hoofde van verrekenbare tijdelijke verschillen en rechten op voorwaartse verliescompensatie. In haar toelichting van de jaarrekening vermeldt onderneming A dat er nog aanvullende rechten op voorwaartse verliescompensatie zijn van 1000 euro die niet in aanmerking zijn genomen omdat de realisatie niet waarschijnlijk is. Dit correspondeert met een actieve belastinglatentie van 250 euro op basis van een belastingpercentage van 25%. De bruto actieve belastinglatentie bedraagt dus voor onderneming A 1050 euro, en de waarderingscorrectie 250. Schematisch ziet dit er als volgt uit:
18
Bruto actieve belastinglatentie
1.050
Waarderingscorrectie (valuation allowance)
(250)
Actieve belastinglatentie opgenomen in de balans
800
waarvan het management de realisatie als niet waarschijnlijk beschouwt. Voorbeeld 3 ter verduidelijking. Het voorstel van de IASB is een logische stap in het kader van de convergentie en sluit aan bij de praktijk. 2.5 Winstbelastingen op deelnemingen gebaseerd op Amerikaanse regels Het onderdeel winstbelastingen op dochtermaatschappijen en andere deelnemingen behandelt de verwerking van de winstbelastingen die ondernemingen verschuldigd zijn over het verschil tussen de fiscale waardering van deelnemingen en de IFRS-waardering van deelnemingen in de geconsolideerde jaarrekening. Een voorbeeld hiervan zijn de niet uitgekeerde IFRS-winsten die tot uitdrukking komen in de waardering van de deelneming in de IFRSjaarrekening terwijl in diverse landen de fiscale waardering van deelnemingen gelijk is aan de kostprijs. Indien de onderneming over dit tijdelijke verschil winstbelasting verschuldigd is (bijvoorbeeld dividendbelasting) dan dient zij onder de huidige IAS 12 hierover een belastinglatentie te vormen op de balans, tenzij de moedermaatschappij een beslissende invloed heeft over het dividendbeleid van de deelneming en indien het waarschijnlijk is dat het tijdelijke verschil niet zal terugdraaien in de nabije toekomst. Een moedermaatschappij heeft veelal beslissende invloed in haar meerderheidsdeelnemingen. De vraag is of het tijdelijke verschil in de nabije toekomst zal omkeren. Vanwege het huidige economisch klimaat is dit een actuele vraag. Ondernemingen richten zich op dit moment op het stroomlijnen van de kasstromen. Waar ondernemingen in het verleden nog besloten om aanwezige liquide middelen te herinvesteren bij de dochtermaatschappijen, besluiten zij nu om de liquide middelen bijvoorbeeld met dividenduitkering naar de moedermaatschappij te laten vloeien. Indien er sprake is van een winstbelastinginhouding, waarbij de uitkering dus niet onder een deelnemingsvrijstellingregime valt, dient de onderneming hiervoor op de balansdatum een latente belastingverplichting op te nemen op het moment dat het waarschijnlijk is dat dit dividend uitgekeerd zal worden. Convergentiemodel vervangen door US GAAP-model De huidige regels in IAS 12 rondom de verwerking van winstbelastingen op de deelneming zijn gebaseerd op principes. De IASB beschouwt de huidige regels echter ook als een uitzondering op de basisregel dat voor alle tijdelijke verschillen belastinglatenties gevormd dienen te worden. Gedurende het herzieningsproject heeft de IASB dan ook overwogen om deze passage te schrappen zodat
PricewaterhouseCoopers
er voor alle tijdelijke verschillen op deelnemingen latente belastingen zouden moeten worden gevormd. In internationaal verband is het echter soms erg lastig om exact te bepalen welke consequenties er voor de winstbelasting zijn als ingehouden winsten uitgekeerd worden. Daarom heeft de IASB besloten om toch een uitzondering te handhaven. In plaats van het handhaven van de huidige regels heeft de IASB het convergentiemodel vervangen door het US GAAPmodel. Volgens dit model dienen ondernemingen latente belastingen op te nemen voor alle tijdelijke verschillen met uitzondering van buitenlandse dochtermaatschappijen en joint ventures waarbij de onderneming voor deze deelnemingen tevens moet aantonen dat de herinvestering van ingehouden winsten in essentie een permanente investering is en dat het duidelijk is dat het tijdelijke verschil in de toekomst niet zal omkeren. In de nieuwe voorgestelde regels dienen ondernemingen dus voor hun binnenlandse deelnemingen altijd latente belastingen op te nemen indien er sprake is van winstbelastingen op de tijdelijke verschillen. Tevens dienen er latente belastingen te worden opgenomen voor deelnemingen niet zijnde dochtermaatschappijen en joint ventures, ongeacht of dit het binnenland of buitenland betreft.
3. Conclusie De voorgestelde ontwerpstandaard van de IASB voor de verwerking van winstbelastingen in de IFRS-jaarrekening heeft lang op zich laten wachten. Er kan getwist worden of het lange wachten de moeite waard is geweest. Een aantal voorstellen van de IASB lijkt op praktische bezwaren te stuiten of mist een conceptuele basis waardoor er enige kritiek is ontstaan op de nieuwe ontwerpstandaard. Een ander veel gehoord kritiekpunt is het feit dat de IASB de ene uitzondering vervangt door een andere uitzondering waarbij het nieuwe voorstel veelal complexer is. Het is dan ook de vraag of de voorstellen van de IASB zullen leiden tot een transparantere verslaggeving van de belastingpositie van ondernemingen onder IFRS. Ondanks de kritiek zijn er ook voldoende positieve aspecten in de nieuwe ontwerprichtlijn. Het introduceren van het concept van de waarderingscorrectie en het introduceren van het onderwerp van onzekere belastingposities is een goede stap voorwaarts. Het is te hopen dat de IASB mogelijkheden ziet om haar voorstellen op een aantal punten te wijzigen zodat alsnog in 2011 een nieuwe standaard voor winstbelastingen van kracht wordt die kan rekenen op voldoende draagkracht.
Criteria voor buitenlandse dochtermaatschappijen en joint ventures aangescherpt Ten slotte zijn de criteria voor buitenlandse dochtermaatschappijen en joint ventures aangescherpt. Ondernemingen hebben een zwaardere bewijslast om aan te tonen dat het tijdelijk verschil in de toekomst niet zal omkeren. Indien het voorstel van de IASB wordt bekrachtigd dan zullen ondernemingen vermoedelijk vaker latente belastingen moeten opnemen op tijdelijke verschillen op deelnemingen. Het voorstel van de IASB is opvallend omdat het er de schijn van heeft dat de Amerikaanse regels zijn overgenomen zonder dat er rekening is gehouden met het feit dat deze regels tot stand zijn gekomen in een specifieke Amerikaanse omgeving. Het is dan ook de vraag of deze regels tot hun recht komen in een internationale omgeving. Vooral het onderscheid tussen binnenland en buitenland lijkt zijn oorsprong te hebben in het Amerikaanse belastingsysteem en daardoor een conceptuele basis te missen.
Spotlight Jaargang 16 - 2009 | Uitgave 4
19