Liesbeth Dewallef
Iewiewaweg? Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaat
Iewiewaweg? Zijn ze verdwenen van de speelplaats van vandaag, de spelliedjes en rijmpjes van weleer? Wordt er nog gezongen op onze Vlaamse speelplaatsen? Zingen de kinderen vandaag nog aardappelen schillen voor de keukenmeid bij het touwtjespringen? Wordt er nog afgeteld? Met deze vragen over dit exotisch onderdeel van onze cultuur trok ik naar een Tongerse speelplaats. De speelplaats is een bijzonder interessante plek om te observeren, maar er gebeurt te veel om je op alles tegelijkertijd te kunnen concentreren. Zo was er tijdens mijn veldwerk een hele handelstrafiek aan de gang in Pokémonkaarten. Een antropologisch onderzoek naar dit fenomeen zou zeer interessant kunnen zijn. In mijn onderzoek zal de aandacht echter uitgaan naar de rijmpjes en liedjes die door kinderen van de lagere school opgezegd en gezongen worden in het kader van hun spel. Deze liedjes kunnen de essentie van het spel uitmaken of gewoon dienen om het op te luisteren en te veraangenamen. Mijn interesse gaat uit naar de rijmpjes en liedjes die ze in de klas of in de turnles geleerd hebben en waarvan ze het de moeite vinden om deze op de speelplaats ook "spontaan" nog te gebruiken. Het meest interessant echter zijn deze die ze van elkaar geleerd hebben.
Methodologie Voor dit onderzoek werden verschillende methodes gebruikt. Een eerste methode, die ook in de tijd het eerst toegepast werd, is de participerende observatie. In totaal heb ik tijdens vijftien volledige speeltijden participerende observatie toegepast in het "veld", de speelplaats van de gemengde Basisschool Sint-Lutgard in Tongeren. We spreken dan over een totaal van negen uur en vijfentwintig minuten participerende observatie tussen vrijdag, 18 februari en maandag, 28 februari 2000. Op vrijdag, 18 februari werd een andere methode toegepast dan tijdens de daaropvolgende dagen. Omwille van het verstoren van het spontaan gedrag door een notaboekje, werden er vanaf maandag, 21 februari geluidsopnames gemaakt. Dat dit gebeurde, werd voor de kinderen geheim gehouden, opdat zij hun gedrag er niet door zouden laten beïnvloeden. Deze participerende observatie werd uitgevoerd om te kunnen observeren of spelrijmpjes en -liedjes spontaan gebruikt worden door basisschoolkinderen. Het moet duidelijk zijn dat het hier niet gaat over het gedrag van kleuters. Een andere reden voor het toepassen van participerende observatie was om eventueel de vooropgestelde categorieën nog bij te kunnen stellen, vooraleer over te gaan tot de tweede fase van het onderzoek. Voor het uitvoeren van deze eerste fase van onderzoek werd er schriftelijk toestemming gevraagd aan de directie van de school. In de tweede fase van het onderzoek werd een zo volledig mogelijke repertoirestudie wat betreft spelliederen en spelrijmpjes gemaakt van één
jongen en één meisje uit het vierde leerjaar. De kinderen van het vierde leerjaar zijn immers lang genoeg op school om veel liedjes en rijmpjes te kennen en zijn toch nog speels genoeg om ze ook nog actief te gebruiken. Nog een belangrijke factor bij de keuze van het vierde leerjaar was het feit dat dit de oudste gemengde klas was. Bij het interview werden telkens twee speelkameraadjes betrokken. Eén kind alleen kan niets voordoen en vermits het hier om sociaal gedrag gaat leek zo' n trio-interview me het meest aangewezen. Een belangrijk element bij de keuze van de informanten was dat zij er zelf zin in hadden. Niet alleen aan de kinderen, maar ook aan hun ouders werd op voorhand schriftelijk toestemming gevraagd. Deze repertoirestudie werd als volgt opgevat: de onderzoeker omschreef een categorie spellied of spelrijmpje en vroeg vervolgens of de kinderen iets van deze categorie kenden. Er werd dan gevraagd om het voor te doen, met alles erop en eraan. Dit werd gevraagd om misverstanden te vermijden en omdat de teksten waarschijnlijk het best beschikbaar zouden zijn tijdens het daadwerkelijk uitvoeren van het ritueel. Vervolgens werden nog enkele vragen hierbij gesteld. De interviews werden niet te midden van de andere spelende kinderen gedaan, omwille van praktische redenen van verstaanbaarheid. Alle interviews werden opgenomen. Af en toe werd er een foto gemaakt. Na het interview werd er aan de kinderen de kans gegeven om er nog eens over na te denken. Na een tijdje werden ze opnieuw gecontacteerd. Dit werd gedaan, omdat een zo volledig mogelijk repertoire nagestreefd werd en
Ethnographica 1:79-86. Copyright ©2001, Department of Social and Cultural Anthropology, KU-Leuven
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 80 omdat het voor de kinderen, wanneer het interview in een ruk door zou gebeuren, misschien wat vervelend zou geworden zijn. In een derde fase van onderzoek werd de klastitularis van de geïnterviewde kinderen bevraagd. Deze leerkracht voldeed aan de voorwaarde dat zij ook ten tijde van het nog nietgemengde onderwijs al les gaf in deze school. Deze voorwaarde werd gesteld opdat er een vergelijking gemaakt zou kunnen worden tussen vroeger en nu.
Resultaten De spelliedjes en -rijmpjes uitgelegd Tijdens mijn participerende observatie wist ik een heel aantal spelliederen en spelrijmpjes op te tekenen. Bij de presentatie van deze resultaten zal ik geen onderscheid maken tussen liedjes die spontaan gespeeld werden en deze die ik ongewild zelf uitlokte. Het onderscheid hiertussen is artificieel, vermits je als onderzoeker een vreemde eend in de bijt blijft. Je kan er nooit zeker van zijn, dat wanneer je er niet geweest was, ze zich ook zo gedragen hadden. Je bent er nu eenmaal en feit is dat ze kennen wat ze voor jou komen zingen en opzeggen. In wat volgt, zal ik dan ook de volledige liederenschat weergeven, los van het feit of de teksten opgetekend werden bij participerende observatie of tijdens de interviews. Ik heb de spelrijmpjes en -liedjes ingedeeld in vijf groepen: de aftelrijmpjes, de liedjes bij touwtjespringen en elastiekspringen, de liedjes bij handjeklap, de liedjes bij kringspelen en de liedjes en rijmpjes bij andere spelen.
Aftelrijmpjes Aftelrijmpjes worden gebruikt om iemand aan te duiden bij een spel. Het kan een hulpmiddel zijn, wanneer niemand van het gezelschap een als onaangenaam aangevoelde taak in het spel wil vervullen. Aftelrijmpjes zijn dus een manier om op een onpartijdige wijze iemand aan te duiden. Dit kan ook gewenst zijn wanneer er te veel kandidaten zijn voor een bepaalde taak in het spel, bijvoorbeeld koning bij trefbal of tikker bij een of ander tikspel. Deze persoon zal ik in het vervolg "hem" noemen, omdat dat een woord is dat door de kinderen zelf gehanteerd wordt. Meestal werken deze rijmpjes met eliminatie. Dat wil zeggen dat het spel zo dikwijls wordt overgedaan tot er maar één meer overblijft. De kinderen gaan in een cirkel staan. Bij aanduiding van een als minder aangenaam gepercipieerde taak zijn dit alle spelers. Bij het verdelen van een gewenste taak gaan alleen de mededingers in de cirkel staan. Degene die aanwijst en rijmt kan een mededinger of een neutrale figuur zijn. Op foto 1 speelt zij mee. Een mogelijke manier van aanwijzen is het aanwijzen ter hoogte van hun borst. Dit kwam maar eenmaal voor tijdens de participerende observatie. Een andere mogelijkheid is dat de kring gevormd wordt door alle voeten van
de deelnemers. In de plaats van de borst worden nu bij elke lettergreep van het rijmpje de voeten aangeduid. De voeten worden meestal in wijzerszin één voor één aangeduid. De voet die op het laatste woord wordt aangewezen, zet een stapje naar achter om kenbaar te maken dat hij niet meer in aanmerking komt. Zodra je twee voeten op deze manier aangeduid zijn, ben je er zeker van dat jij "hem" niet bent. Er wordt verder gedaan tot er maar één voet meer overblijft. De eigenaar ervan moet "hem" zijn. Dit kan ook met één voet per persoon gedaan worden (foto 2). Ook hierbij geldt dat de aanwijzer mee kan dingen of neutraal is. Wanneer deze niet neutraal is, bestaat de kans dat er vals gespeeld zal worden, bijvoorbeeld door de opeenvolging van aanduiden niet strikt te respecteren of door op een berekende plaats te starten. Wanneer er in de volgende rijmpjes het woord pot voorkomt, wordt er bij de uitvoering daarvan bij het zeggen van dit woord met de wijsvinger van de aanwijzer op de grond getikt. Pot. Lieselotje zat op een potje, liet een scheet, tien meter breed, tien meter lang, pang. Andere versie: Lieselotje, zat op een potje, liet een protje, tien meter breed, tien meter lang, pang. Nog een andere versie: Donald Duckje zat op een krukje, liet een scheet, tien meter breed, tien meter lang, pang. Iene miene mutte, tien pond frutte, tien pond kaas, iene miene mutte is de baas, maar die baas die was er niet, dus ben jij hem eerlijk niet. Andere versie: Iene miene mutte tien pond prutte, iene miene kaas is de baas, maar die baas die is er niet, dus ben jij hem eer-lijk niet. Nog een andere versie: Pot. Iene, miene, mutte, tien pond frutte, tien pond kaas, is de baas, maar die baas die is er niet, dus ben jij hem eer-lijk niet. Mickey Mouse ging vissen vangen, hij bleef met angel in de broek hangen, au, au, au wat deed dat pijn, dus hoef jij hem niet te zijn. Andere versie: Mickey Mouse ging visjes vangen, hij bleef met de broek aan de hengel hangen, oo, oo, oo, wat deed dat pijn, dus hoef jij hem niet te zijn. Onder de brug van Spanje lag een hoopje stront, de duivel kwam het halen met zijn blote kont. Wie gooit de steentjes op de weg? Piet of Nel? Piet. Dan ben jij hem eerlijk niet. Of Wie gooit de steentjes op de weg? Piet of Nel? Nel. Dan ben jij hem eerlijk wel. Hier mag degene die op Nel aangewezen wordt, kiezen tussen Piet of Nel. Afhankelijk van zijn of haar keuze gaat het aftelrijmpje verder. Alle Indianen schieten met bananen, pief, poef, paf en jij bent af. Iewiewa, is eer-lijk weg.
Liedjes bij elastiekspringen en bij touwtjespringen
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 81 Kenmerkend voor dit soort liedjes is dat er regelmatig aanwijzingen in voorkomen over hoe men moet springen en wat men moet uitbeelden. Ik zal bij elk liedje een korte uitleg over het spel geven. Coca Cola, Pepsi Cola, erin, eruit, erop, erover. Dit is een elastiekspel, het enige dat ik heb kunnen registreren (foto 3). Men spant een elastiek om de benen van twee medespelers, zodat er een rechthoek ontstaat. Men springt telkens bij één lettergreep zo dat de twee voeten over één lange zijde van de elastiek staan. Op erin springt men in de rechthoek, op eruit zet men zijn voeten buiten de rechthoek, op erop springt men op de lange zijden van de rechthoek en op erover springt men dwars over de elastiek, met twee voeten. De volgende spelliedjes horen stuk voor stuk bij touwtjespringen (foto 4).
A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L,... Eén kind springt terwijl twee anderen met het touw draaien. Ze doorlopen het alfabet, desnoods enkele keren. Wanneer het kind bij één bepaalde letter faalt juist te springen, wordt het spel stilgelegd voor een onderhandeling tussen de draaiers. Zij kiezen een naam van een iemand van het andere geslacht met die letter. Dit zijn geheime besprekingen voor degene die springt. Aardappelen schillen voor de keukenmeid, de meid kwam binnen, raad eens wat ze zei, foei, foei, (naam van degene die springt) wat heb je toch gedaan? Je bent gisterenavond met (gekozen naam) uitgegaan. Ja, nee, ja, nee, ja, nee, ja, nee,... Ja, nee,... wordt herhaald tot er op de koord gesprongen wordt. Springt men fout op ja, dan is het waar dat je met die persoon uitgeweest bent. Springt men fout op nee, dan is het niet waar dat je met die persoon uitgeweest bent. De uitkomst hiervan wordt wel eens gemanipuleerd, door opzettelijk op het touw te springen. Beertje, beertje, draai je om, beertje, beertje, raakt de grond, beertje, beertje, poets je tanden, beertje, beertje, was je handen, beertje, beertje, maak een kruis, beertje, beertje, loop naar huis. Men springt in het touw op dit liedje en voert de gevraagde gebaren uit. Bij loop naar huis springt men uit het touw. Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag. De koord wordt heen en weer gewiegd, in plaats van helemaal rondgedraaid. Men moet er trachten over te springen. Elke keer wordt een weekdag genoemd. Karel één sprong in zee, en van je één, Karel twee, brak zijn been en van je één, twee, Karel drie, brak zijn knie, van je één, twee, drie, Karel vier dronk veel bier, van je één, twee, drie, vier, Karel vijf stond heel stijf, van je één, twee, drie, vier, vijf, Karel zes, trouwde met een prinses, van je één,
twee, drie, vier, vijf, zes, Karel zeven,... Karel tien was gezien, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Andere versie: Karel één, sprong op zijn been, van je één, Karel twee, zwom in zee, van je één, twee, Karel drie, brak zijn knie, van je één, twee, drie, Karel vier dronk veel bier, van je één, twee, drie, vier, Karel vijf was heel stijf, van je één, twee, drie, vier, vijf, Karel zes, dronk aan een fles, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, Karel zeven stond te beven, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, Karel acht stond op wacht, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, Karel negen was aan het leren, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, Karel tien was gezien, van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Deze tekst was niet helemaal gekend door de informanten. Zij haperden veel en sloegen zelfs een heel stuk over. Ook rijmt het vaak niet goed, dit zou er op kunnen wijzen dat het niet om de oorspronkelijke tekst gaat, maar om een vergissing. Het was té vermoeiend. Bij de korte zinsstukjes moet er één keer gesprongen worden, bijvoorbeeld Karel één en van je. Ook bij elk getal springt het kind één keer. Het is mogelijk dat de kinderen door de afmatting vaak niet veel verder komen dan Karel zes en het stuk daarna daarom niet goed beheersen. Karel tien is iets speciaals omdat je dan uit moet springen. Het is mogelijk dat het daarom wel onthouden wordt. In, spin, (naam van degene die inspringt) springt in, één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen en tien. Op springt in springt de speler in het touw, het is de bedoeling dat er niet tegen het touw gesprongen wordt. Bij 10 moet je het touw verlaten.
Liedjes bij handjeklap per twee of in een kring Handjeklap wordt per twee of in een cirkel met meer gedaan. Bepaalde rijmpjes lenen zich meer tot deze tweede toepassing, toch lijken ze niet alleen zo te worden gebruikt. De kinderen klappen volgens een bepaald schema met de handen tegen elkaar. Dit schema is vrij vast per rijmpje, maar de kinderen durven nogal eens variëren. Ook qua tekst circuleren er verschillende varianten. Vaak gaat het om onnatuurlijke ogende vervormingen, die toch consequent schijnen te worden toegepast. Vandaar dat ik die varianten toch heb opgenomen. Soms zijn het echter gewoon lichtjes verschillende versies. Handjeklap was ten tijde van de participerende observatie de meest frequent gebruikte vorm van spellied. Misschien was dit een gevolg van de over het algemeen slechte weersomstandigheden. De basishandbeweging is de volgende. De twee spelers steken hun rechterhand omhoog met de palm naar beneden gericht. Tegelijkertijd richt men de linkerhand met de palm naar boven. Men houdt
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 82 deze laatstgenoemde hand het laagst. Men beweegt zo dat de rechterhand van de ene persoon de linkerhand van de andere raakt (foto 5). Dan wisselt men. Weer klapt men zo. Dan steekt men beide handen vooruit en klapt tegen deze van zijn medespeler, rechterhand op linkerhand. Daarna klapt men zelf in de handen en begint opnieuw. Een aapje wou eens vrolijk zijn en beet in de billen van de kapitein, de kapitein werd vreselijk boos en stopte het aapje in de poederdoos, de poederdoos was veel te wit, hij stopte het aapje in de kolenkit, de kolenkit was veel te vies en hij stopte het aapje in het theeservies, het theeservies was veel te mooi en hij stopte het aapje in de apenkooi. De apenkooi stond open, het aapje kon gaan lopen, het aapje kon weer zien en vijf plus vijf is tien. Andere versie: Een aapje wou eens vrolijk zijn, hij beet in de billen van de kapitein en de kapitein was vreselijk boos, hij stopte het aapje in de poederdoos, de poederdoos was veel te wit, hij stopte het aapje in de kolensmid, de kolensmid was veel te zwart, hij stopt het aapje in de klerenkast, de klerenkast ging open, het aapje kon weer lopen, het aapje kon weer zien en vijf plus vijf is tien. Bij de tweede variant werd de kolenkit de kolensmid. Deze vergissing zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de kinderen dat voorwerp niet meer kennen uit het dagelijks leven. Op het einde bij vijf klapt men, bij elke variant, met de rechterhand tegen die van zijn medespeler. Bij de tweede vijf klapt men met de linkerhand tegen die van de ander. Bij tien klapt men met de twee handen gelijk tegen elkaar, dit maal zonder te kruisen. Dommolet, lalet, lambo, sibe, dommolet, lalet, lambo, sibe, dommelet. Andere versie: Dommolet sibe boem (duimen uit) (foto 6), dommolet sibe yeah, dommolet sibe olé olé, dommolet sibe sept,dommolet sibe sex, ... Dit aftelrijmpje is zeer ingewikkeld. Tijdens mijn veldwerk heb ik het niet volledig kunnen doorgronden. De geïnterviewde informanten kenden het niet. Opvallend is dat de kinderen hierbij ook de ruggen van hun handen bij het klappen gebruiken (foto 14). Hoog in de bergen woonde een slavin, twee schele ogen en vlekjes op haar kin. Zeventien jaar geleden, achttien jaar getrouwd. Wie is gestikt in de havermout? Ooooh Jessica, Jessica, ooooh Jessica, Jessica. Wie is gestikt in de ha-ver-mout? Varianten hierop bestaan ook, maar wijken nauwelijks af. Eén keer hoorde ik koningin in plaats van slavin. Ook met de jaartallen wordt er gespeeld. Ze verschillen wel steeds en het gaat altijd om een getal tussen dertien en twintig. Het begint met de basishandbeweging van handjeklap tot havermout. Op ooooh houdt men op met handjeklap en beginnen de spelers om hun as te draaien en terwijl
ze hun benen in de breedte open en dicht doen. Bij mout wordt er gestopt. Wie met zijn benen dichtstaat, verliest. Charlie Chaplin ging naar Spanje, hij leerde de meisjes dansen, de Engelsen en de Fransen. De eerste was de chachacha (die beweging), de tweede van de hoelahoe (met de heup rondje maken), de derde was de Amerika (chinezenoogjes maken), de vierde was de spij-ker-broek. Een andere versie: Charlie Chaplin ging naar Spanje, hij leerde de meisjes dansen, de Engelsen en de Fransen. De eerste was de chachacha (heupwiegen), de tweede was de hoelahoep (ronde heupbeweging), de derde was de pijl en boog (vinger in de lucht en de andere arm gebogen, net alsof je een pijl in de lucht wil schieten), de vierde was de rok omhoog (rok omhoog), de vijfde was de harlekijn, de zesde was de ka-pi-tein. Bij deze soort handjeklap onderbreek je het klappen om de dansen uit te beelden. Welke gebaren gebruikt worden, heb ik tussen de tekst aangegeven. De varianten verschillen op het vlak van de verschillende soorten dansen die Charlie aanleert. Bij de laatste, de spij-ker-broek, doet men bij elke lettergreep zijn voeten elk een voetlengte uit elkaar. De kinderen spelen dit spel vele malen na elkaar tot dat er iemand omvalt, omdat zijn of haar benen zo ver uit elkaar staan, dat het kind zijn evenwicht nog moeilijk kan houden (foto 7). Dit proces wordt soms door de spelers opzettelijk versneld. Degene die omvalt, verliest nochtans. Mijn papa is een vuilnisman, een vuilnisman, een vuilnisman, mijn papa is een vuilnisman en daarom deed hij zo (veegbeweging), mijn mama is verpleeeegster, verplee-eegster, verplee-eegster, mijn mama is verplee-eegster en daarom doet zij zo (veegbeweging, prikbeweging in je bil "prik, prik"), mijn oma is een naaister, een naaister, een naaister, mijn oma is een naaister en daarom doet zij zo (veegbeweging, prikbeweging in je bil, breibeweging), mijn opa is een loodgieter, loodgieter. Dit is een gewone vorm van handjeklap met gebaren. Voor de gebaren verwijs ik naar de tekst tussen de haakjes. Beertje, beertje, draai u om (draai rond uw as), beertje, beertje poets uw tanden (poetsbeweging), beertje, beertje, ga nu slapen (handen onder uw hoofd), beertje, beertje was de was (wasbeweging), beertje, beertje, ruim je kamer op (opruimen), beertje, beertje, turn heel goed (raak tenen). Dit soort handjeklap lijkt verrassend veel op een liedje voor bij touwtjespringen. Dit is hetzelfde principe als het bovengenoemde liedje. Er werd een vrouw vermoord (hand keelt nek) (foto 8), aan een gordijnenkoord (trek naar beneden), ik heb het zelf gezien ("zien, zien" bril gemaakt met handen), het was op kamer tien (toon tien vingers
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 83 twee keer "tien, tien"), het bloed liep van de trap (wenteltrapbeweging), 't was net tomatensap, mmm (wrijven over je buik), ik nam er een slokje van, gluk, gluk (drinkbeweging), ik werd er misselijk van (bijna flauwvallen), ik belde de politie op (telefoon aan het oor): "Hallo, met wie spreek ik? U spreekt met Anja, Tanja, dikke, dikke, Tanja, oliebollen, stinkfabriek, e-la-stiek." Ook hier geldt weer hetzelfde principe. Hier worden wel bij de gebaren ook nog soms geluiden gemaakt. Vanaf hallo spreekt men de tekst in plaats van hem te zingen. Op stiek probeert men elkaar met de wijsvinger in de buik te prikken. Slaag je daar als eerste in, dan win je. That 's the way, ohohoho, I like it, ohohoho, that 's the way, ohohoho, I like it, ohohoho, that 's the way, that 's the way, that 's the way, yes. Dit handjeklap kan alleen per twee gedaan worden. De kinderen geven elkaar de linkerhand. Met de rechter wordt er afwisselend geklapt op de gegeven handen, of eronder, of erboven. In deze twee laatste gevallen klappen ze tegen elkaars hand. Liesje leerde Lotje lopen, langs de lange Linderlaan, maar toen Lotje niet wou lopen moest Liesje Lotje slaan. Dit spel lijkt gemaakt te zijn om met meer te spelen, maar het wordt toch vaak per twee gedaan. De kinderen staan in een cirkel en leggen hun rechterhand op de linkerhand van hun rechterbuur. Dan wordt er een klapbeweging rondgespeeld. Wanneer er op jouw rechterhand geklapt wordt, klap jij op de rechterhand van je linkerbuur en zo verder. Tot op slaan, dan probeert het kind dat op dat moment aan de beurt is om te klappen op de hand van zijn linkerbuur te slaan. Lukt dit, dan wint men en dan moet de linkerbuur uit het spel. Kan je linkerbuur op tijd zijn of haar hand terugtrekken, dan wint hij of zij en moet jij uit het spel. Het spel wordt overgedaan tot er maar eentje meer overblijft. Dit is de winnaar. In de Sahara tussen de kamelen, zat Ali Baba met zijn onderbroek te spelen. Oh, je t' aime, chocolat de crème. Kopje koffie voor de dikke Madeleine. Sorry, sorry, sorry, één, twee, drie. Toen ik in de buik zat, de buik zat, de buik zat, toen ik in de buik zat, toen deed ik zo, ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een peuter was, een peuter was, een peuter was, toen ik een peuter was, toen deed ik zo (neus peuteren) (foto 9), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een kleuter was, een kleuter was, een kleuter was, toen deed ik zo, ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik in het eerste zat, in het eerste zat, in het eerste zat, toen ik in het eerste zat, toen deed ik zo, (schrijven) ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en
opgelost. Toen ik in het zesde zat, in het zesde zat, in het zesde zat, toen ik in het zesde zat, toen deed ik zo, (vinger opsteken) ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik getrouwd was, getrouwd was, getrouwd was, toen ik getrouwd was, toen deed ik zo (kusbeweging), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een mama was, een mama was, een mama was, toen ik een mama was, toen deed ik zo (kindje wiegen), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een oma was, een oma was, een oma was, toen ik een oma was, toen deed ik zo (breien), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik op sterven lag, op sterven lag, op sterven lag, toen ik op sterven lag, toen deed ik zo (bidden), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een engel was, een engel was, een engel was, toen ik een engel was, toen deed ik zo (fladderen), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een duivel was, een duivel was, een duivel was, toen ik een duivel was, toen deed ik zo (vingers maken hoorntjes), ene keer aan die kant en ene keer aan die kant, ene keer aan die kant en opgelost. Toen ik een spook was, een spook was, een spook was, toen ik een spook was, toen deed ik zo, BOE Hier wordt een hele levensgeschiedenis ten tonele gevoerd. De manier van klappen is de basisbeweging. Na toen deed ik zo wordt er uitgebeeld. Een keer doet men het uitbeelden aan de linkerkant, aan de rechterkant en weer aan de linkerkant (of andersom). Dat wordt ook gezongen. Bij en opgelost wrijft men de handen met een lichte klopbeweging tegen elkaar. Bij boe probeert men elkaar aan het schrikken te maken, door dit vrij plots hard te roepen.
Liedjes bij kringspelen Coca cola light. De kinderen maken een cirkel en geven handen. Zij springen in de cirkel rond met twee voeten tegelijkertijd en in wijzerszin. Op light steken zij hun wijsvinger in de lucht (foto 10). Degene die dit het snelst kan, probeert op de tenen van een ander te springen. Deze mag dat proberen tegen te gaan door in één sprong weg te springen. Zakdoekleggen, niemand zeggen, kukelekuuk zegt onze haan, ik heb maar twee paar schoenen aan, één van stof en één van leer, hier leg ik mijn zakdoek neer. Andere versie: Zakdoekleggen, niemand zeggen, kukeleku zei onze haan, 'k heb maar twee paar schoentjes aan, één van leer en één van stof, daar leg ik mijn zakdoek neer. Wat groeit er in de tuin? Ajuin. Wat nog? Peterselie. Al wie omkijkt krijgt
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 84 hem niet, krijgt hem niet, al wie omkijkt, krijgt hem niet. Nog een andere versie: Zakdoekleggen, niemand zeggen, 'k heb de hele nacht gewerkt, twee paar schoenen heb ik afgewerkt, één van stof en één van leer, hier leg ik mijn zakdoek neer. De kinderen staan in een cirkel. Er loopt één persoon met een zakdoek, of iets dat daarvoor kan doorgaan, rond de cirkel. Zij die in de cirkel staan, zingen. Op neer wordt er achter iemand uit de cirkel de zakdoek neergelegd. Nu moet deze persoon degene die de zakdoek neergelegd heeft, proberen te tikken. Deze laatste is veilig als hij op de plaats van de eerste kan gaan staan. Men moet wel steeds helemaal rond de cirkel gelopen zijn. Kan hij getikt worden, terwijl hij nog altijd, niets vermoedend dat er een zakdoek achter hem ligt, op zijn plaats staat, dan moet deze in de kooi (in het midden van de cirkel gaan staan). De kinderen zingen dan het hierna vermelde liedje. Afhankelijk van de versie wordt er tijdens het proberen te tikken wel of niet gezongen. De winnaar van het vorige spel neemt de zakdoek en begint opnieuw. Vogeltje, gij zijt gevangen, in een kooitje zult gij hangen. Gij blijft hier. Gij blijft hier. Lieve vogel, gij blijft hier. Dit wordt gezongen wanneer iemand in de kooi moet. Men noemt dat ook potje roeren. Deze persoon mag vrij en terug meedoen, wanneer iemand hem of haar moet komen aflossen, omdat deze persoon dezelfde fout gemaakt heeft. Tijdens mijn participerende observatie kwam het alleen voor in combinatie met zakdoekleggen. Ik ben een heel klein Chineesje, awachichi awachicha awachineesje en ik geef aan jou een zoen, zoals alle Chineesjes doen. Eén kind loopt rond binnen de cirkel. Bij awachichi awachicha awachineesje houdt men halt voor iemand in de kring en maakt een dansje. De speler huppelt verder binnen de cirkel en stopt weer bij iemand op zoen. Ze wisselen van plaats, terwijl ze inhaken. De gezoende persoon speelt verder. Ik zoek een jongen met Beatlehaar, Beatlehaar en een basgitaar, twee blauwe ogen en een spijkerbroek, dat is de jongen die ik zoek. Armen gespreid, benen gespreid, heup opzij en een kusje erbij. Dit spel berust op ongeveer hetzelfde principe als het bovenvermelde. Op zoek stopt de speler bij iemand. Beiden spreiden de armen, de benen en doen hun heupen tegen elkaar komen. Een échte wangkus wordt er zelden gegeven. De kinderen doen wel alsof. De uitgekozene speelt verder. Ken jij Jan de Mosselman, de Mosselman, de Mosselman, de Mosselman, ken jij Jan de Mosselman, de man van Scheveningen. Ja, ik ken de Mosselman, de Mosselman, de Mosselman, ja, ik ken de Mosselman, de man van Scheveningen.
Samen kennen wij de Mosselman, de Mosselman, de Mosselman, samen kennen wij de Mosselman, de man van Scheveningen. Ook dit spel berust weer op een soortgelijk principe. De speler stopt bij iemand in de kring en huppelt met de handen in de zij voor deze op en neer, terwijl de eerste zin gezongen wordt. De uitgekozene huppelt op dezelfde manier voor zijn uitkiezer, terwijl de tweede zin gezongen wordt. Dan vormen zij een koppeltje, nemen elkaars handen vast en huppelen zo rond in de kring, terwijl de laatste zin gezongen wordt. Nu kiezen zij er elk iemand uit en het spel begint van voor af aan.
Liedjes of rijmpjes bij andere spelen Tok, tok, tok, tok, limbo, tok, tok, tok, tok, limbo, tok, tok, tok, tok, limbo, nog een beetje lager, tok, tok, tok, tok, limbo, tok, tok, tok, tok, limbo, nog een beetje lager, tok, tok, tok, tok, limbo, tok, tok, tok, tok, limbo, tok, tok, tok, tok, tok. Bij dit spel wordt er door twee kinderen een touw omhoog gehouden. De andere moet er onderdoor proberen te wandelen. Ik heb mij laten vertellen dat het om kippen gaat die onder een draad door wandelen. Wanneer het in de tekst gezegd wordt, wordt de koord lager gehouden. De speler moet toch nog proberen eronderdoor te gerake (foto 11). Wanneer hij of zij het goed gedaan heeft, dan mag de speler er wanneer het touw zeer laag is overspringen. Schipper mag ik overvaren, ja of nee, moet ik dan geen cent betalen, ja of nee? Iedereen die (noem een eigenschap of een doeopdracht), mag niet /wel over. De kinderen staan achter een lijn en zingen voor de schipper. De schipper bepaalt wie over mag, bijvoorbeeld iedereen die iets blauw aan heeft of iedereen die paard en ruiter maakt. Degenen die voldoen aan de eisen van de schipper, mogen rustig overstappen, de anderen zullen moeten proberen om niet getikt te worden door de schipper en toch aan de overkant te geraken. Worden ze getikt, dan gaan ze de schipper helpen bij zijn taken. Voor de spelers wordt het dus telkens moeilijker om ongetikt de lijn aan de overkant te bereiken. Zij mogen ook niet buiten het spelterrein lopen. Witte zwanen, zwarte zwanen, wie gaat er mee naar Engeland varen, Engeland is gesloten, de sleutel is gebroken, is er dan geen smid in het land, die de sleutel maken kan? Maar doorgaan, maar doorgaan, wie achter is moet voor gaan. Wat wil je een vogeltje of een konijn? Twee kinderen maken een poortje met hun handen terwijl ze tegenover elkaar staan (foto 12). De andere spelers lopen hier onderdoor terwijl het liedje gezongen wordt. Bij gaan doen de twee kinderen hun armen naar beneden en sluiten op die manier de poort (foto 13). Aan het gevangen kind wordt gevraagd te kiezen tussen een vogeltje of een
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 85 konijn. De twee kinderen die het poortje vormen hebben onderling afgesproken wie de vogel is en wie het konijn. Het gevangen kind neemt plaats achter het kind met de gekozen dierennaam. Dit kind mag pas opnieuw meedoen, nadat iemand dezelfde keuze gemaakt heeft en haar of hem dus komt aflossen. Fietsje rijden is plezant, olifant, olifant, fietsje rijden is plezant, o-li-fant. Een variant: Achter de molen staat een bloem, leliebloem, leliebloem, achter de molen staat een bloem, le-lie-bloem. Bij dit spel springt men. De kinderen wisselen daarbij per lettergreep af welke voet ze vooruit plaatsen.
Waar komen die liedjes en rijmpjes vandaan? We kunnen stellen dat er heel wat spelliedjes door de leerkrachten worden aangebracht, deels in de taalles, maar voor het grootste deel in de turnles. Daar ook worden de jongens vertrouwd gemaakt met het fenomeen van het spelliedje. Wanneer ze zoiets pas geleerd hebben, zullen ze dat vaak gebruiken op de speelplaats, na een tijdje verwatert dat. Deze gedachte kwam naar voren zowel uit interviews met de leerkracht als met de leerlingen. Nochtans wordt ook een groot deel van de spelliederen van generatie op generatie doorgegeven. De door mij geïnterviewde leerkracht formuleerde het zo: "Ze spelen dan één en twee samen en het eerste leert het van het tweede". Maar ook na het eerste leerjaar gaat het leerproces verder. Enkele meisjes van het vierde leerjaar zeiden een bepaald aftelrijmpje geleerd te hebben van de meisjes van het zesde. Het hoeft hierbij nog niet eens om actief aanleren te gaan. Het horen en zien spelen van een bepaald spel kan genoeg zijn om er iets van te onthouden. Zo leren de jongens passief heel wat van de meisjes. Tijdens mijn participerende observatie is mij opgevallen dat één jongen expertise met betrekking tot handjeklap vroeg aan een van zijn vrouwelijke medeleerlingen. Zijn vraag werd beantwoord (foto 14). Ook ik kreeg de kans handjeklap al doende te leren. Hierbij trof mij dat kinderen bijzonder weinig geduld hebben met mensen die traag leren. Een kleiner gedeelte van de spelen komt overgewaaid uit de jeugdbeweging, zowel via leerlingen als leerkrachten, die hun jeugdbewegingservaring in de klas gebruiken. De kinderen hebben soms ook het idee dat zij bepaalde liedjes of aftelrijmpjes zelf bedacht hebben. Dit leek mij in bepaalde gevallen erg onwaarschijnlijk, omdat ik die dingen nog kende van uit mijn kindertijd.
Verandering in de tijd Voor een deel lijken de traditionele spelliederen bewaard te blijven, misschien wel door het onderwijs. Toch ook zijn er recentere spelliederen,
bijvoorbeeld Coca Cola Light of Coca Cola, Pepsi Cola. De invloed van de reclame is duidelijk. De door mij geïnterviewde leerkracht is ook van oordeel dat zowel het traditionele als het moderne aanwezig zijn op de hedendaagse speelplaats. In vergelijking met vroeger heeft zij toch de indruk dat het minder gedaan wordt. Ook geeft zij te kennen dat er ook binnen een schooljaar in het spel van de kinderen golfbewegingen zijn. Met het mooier weer worden de touwtjes en de elastieken bovengehaald en worden deze liedjes automatisch meer gebruikt. De kinderen zijn erg gevoelig aan trends. Wanneer enkele kinderen met een bepaald spel beginnen, kan dit genoeg zijn om de halve speelplaats "aan te steken". Om dit fenomeen afdoende te kunnen bestuderen, zou het wenselijk zijn antropologisch onderzoek uit te voeren gedurende een heel schooljaar, of zelfs gespreid over meerdere jaren.
Verschil tussen jongens en meisjes De leerkracht meent dat alle soorten spelliedjes en spelrijmpjes typisch voor meisjes zijn. Ik ben daar niet helemaal van overtuigd. Uit mijn interviews is bijvoorbeeld gebleken dat de jongens meer aftelrijmpjes kenden dan de meisjes. Dit kan een indicatie zijn van het feit dat zij deze toch ook regelmatig gebruiken. Tijdens mijn participerende observatie viel me op dat de kleinste jongens, van het eerste en het tweede leerjaar, wel vaker participeerden aan de gezongen kringspelen en de andere spelen. De ouderen leken zich hier inderdaad niet mee bezig te houden. Uit het interview met drie jongens van het vierde bleek, telkens weer dat ze de klok hadden horen luiden, maar niet wisten waar de klepel hing. Zij konden wel enkele stukjes van bepaalde liedjes zingen en wisten meestal ook wel wat voor soort spelletje ze hieraan moesten verbinden, maar verder kwamen ze meestal niet. Dit gegeven is een indicatie voor het feit dat jongens deze dingen waarschijnlijk niet frequent zelf gebruiken. Maar ze moeten hun mosterd toch ergens gehaald hebben. Waarschijnlijk is hun kennis passief.
Conclusie Het is inderdaad zo dat dit soort spelgedrag veel vaker door meisjes dan door jongens gesteld wordt. Tussen de geregistreerde liederen en gedichten zitten oudere dingen, die in mijn kindertijd en lang daarvoor ook al circuleerden, maar ook meer recente dingen. Beide met de meest vreemd geconstrueerde teksten. Ik deel met de geïnterviewde leerkracht het gevoel dat het minder toegepast wordt dan vroeger. Dan heb ik het vooral over de kringspelen. Het zou gewoon de praktische reden van een te kleine speelplaats voor het aantal kinderen kunnen zijn, die dit beïnvloedt. Het spellied en het spelrijmpje op de speelplaats zijn niet dood, integendeel ze zijn springlevend en ze zullen waarschijnlijk nog wel blijven bestaan.
Dewallef / Rijmpjes en Liedjes op een Tongerse Speelplaats / 86 Zowel de kinderen, als de leerkrachten dragen hiertoe bij.
Noten . Dankwoord Dit onderzoek was niet tot stand kunnen komen zonder de medewerking en hulp van een groot aantal mensen. Deze mensen wil ik dan ook allemaal hartelijk bedanken. De directeur van de Basisschool Sint-Lutgard in Tongeren gaf zijn toestemming voor het uitvoeren van participerende observatie op de speelplaats. Een aantal ouders en leerkrachten gaf zijn toestemming voor de interviews. Natuurlijk gaat heel veel dank naar alle kinderen. Ze hebben mij goed ontvangen op hun speelplaats en me veel geleerd. Speciale vermelding verdienen klastitularis Carine Brandts en de leerlingen van de vierde klas, Suzan, Ilonka, Sanne, Kurt, Jan en Kevin. Zij gaven allemaal toestemming voor een interview. Tenslotte wens ik alle mensen die mij tips hebben gegeven en mijn werk hebben willen verbeteren, zoals mijn medestudent Hugo en mijn mentrix Stella, te
bedanken. Een laatste woord van dank gaat naar professor Devlieger onder wiens auspiciën dit onderzoek uitgevoerd werd.
Referenties Nuyts, J. 1930 Rijmkes en Liedjes uit Kinderspelen te Turnhout verzameld. Turnhout: Drukkerij « Lumen » NV. Opie, I. 1993 The People in the Playground. New York: Oxford University Press. Opie, I. and Opie P. 1969 Children's Games in Street and Playground. Oxford: Oxford University Press. Opie, I. and Opie, P. 1985: The Singing Game. Worcester: Oxford University Press. Van de Vijver, F. 1972: Vlaamse aftelrijmen in Gitschotel 35. Deurne: Alda.