Duizend liedjes Duizend liedjes in mijn hoofd en ze willen maar niet komen Lig ik ’s nachts in bed, dan kan ik ze wel dromen Maar sta ik ’s morgens op, dan ben ik ze vergeten Hoe gingen ze ook weer, hoe zal ik dat ooit weten? Duizend liedjes in mij hoofd Er zitten liedjes in mijn hoofd over liefde en beminnen, over strelen, over vrijen, over het genot der zinnen. Er zitten liedjes in mijn hoofd over fonkelende ogen, over eerlijkheid en trouw en over hoe je wordt bedrogen. Er zitten liedjes in mijn hoofd. Duizend liedjes in mijn hoofd en ze laten zich niet schrijven. Ze zitten goed verstopt en ze willen dat ook blijven. Ik neem me regelmatig voor om ze eindelijk te noteren maar er komt niks op papier en weer laat ik me frustreren. Duizend liedjes in mijn hoofd. Er zitten liedjes in mijn hoofd over vreselijke rampen, over ondergang en dood, niks om je aan vast te klampen. Er zitten liedjes in mijn hoofd om de zondvloed te voorspellen, over wie er ons bedreigt, over oproer, over rellen. Er zitten liedjes in mijn hoofd Duizend liedjes in mijn hoofd en ze laten zich niet zingen. Ik hoor wel een vaag geluid, kan het niet naar buiten dwingen. Ik speel op mijn gitaar maar een lied wil het niet worden: enkel flarden van een tekst, onsamenhangende akkoorden. Duizend liedjes in mij hoofd. Er zitten liedjes in mijn hoofd die je wat verder laten kijken, over corruptie, over macht, rijken die zich steeds verrijken. Er zitten liedjes in mijn hoofd over slachtoffers en helden. Verhalen over vroeger, die mijn grootouders vertelden. Er zitten liedjes in mijn hoofd Duizend liedjes in mijn hoofd…
Nooit meer terug Zeven lange dagen werken op het land ’t Hele jaar, week in, week uit, en alles met de hand Barsten van de zorgen voor een groot gezin Toekomst vol onzekerheid. Wat heeft het nog voor zin? Dan roept het rijke westen, dan lokt de grote stad: werk genoeg voor een goed loon, woonruimte is er zat. Snel een besluit genomen, spaargeld achter de hand. Er gingen toch al veel bekenden naar dat beloofde land. Met het schamele huisraad op een boerenkar te voet vertrokken naar de boot, de tocht was zwaar en bar. Familie achterlaten, het afscheid dat valt zwaar, maar welvaart wacht, de toekomst lacht: tot over een paar jaar. Eindelijk aangekomen, een reis vol ongemak. Weerzien met oude bekenden, voorlopig onderdak. Naar een baan gaan zoeken, ’t kost veel energie. Ongeschoold en onervaren in de industrie. Oude, versleten kleren, ze worden niet verstaan, lachend om dat rare taaltje gaapt men de kinderen aan. Hij moet zes dagen werken, werken aan de band. Zij zit thuis, huilend van heimwee naar het oude land. De drukte en de herrie, een klein en vochtig huis. Maar teruggaan is niet mogelijk – ook daar is er geen thuis. De kinderen krijgen vriendjes, passen zich aardig aan. Gaan door ’t leven zonder zorgen, tot ze van school af gaan. Laag opgeleid, als arbeider, zo kom je nauwelijks rond; een enkeling keert toch liever terug naar zijn geboortegrond. De meeste zullen blijven, bouwen aan hun bestaan. Voor hen dient zich na vele jaren toch wat meer welvaart aan. Het is al zo lang geleden, we weten er zo weinig van: armoe, honger en ellende die je nauwelijks bevatten kan. De eerste generaties zat het bepaald niet mee maar ze moesten door, gingen nooit meer terug naar hun eiland Overflakkee.
Voor mijn kind De kist met verkleedspullen zit barstensvol Je verkleedt je als Dorus, hebt de grootste lol Maar met carnaval zo over straat, nee, dat niet Bang dat iedereen lacht die jou daar zo ziet. Met voetballen doe je een enkele keer mee Maar meestal schud je heel schuchter van nee Stel je voor: misschien komt die bal tegen je kop Of je krijgt een stomp of een duw of een schop. Dat je bang bent, verlegen, heb ik wel in de gaten Ik zie je onzekerheid, je voelt je opgelaten Maar doe wat je leuk vindt, geniet van het spel. Met vallen en opstaan kom je er wel. Als je dreigt te vallen dan vang ik je wel. Je voelt je goed thuis op de boerderij Maar ze jagen je weg – je hoort er niet bij Je bent na die keer nooit meer teruggegaan: Stel je voor dat ze zouden gaan schelden of slaan. Je gaat uit logeren. Je wilt echt wel, maar je voelt je verloren; ze praten zo raar Als ze je wat vragen dan word je vuurrood Je stamelt maar wat en je schaamt je haast dood Refrein. Die vragen op school – je antwoordt vaak niet Je grijnst wat en hoopt maar dat niemand dat ziet Ook de speelplaats is niet bepaald jouw terrein Het gaat vaak te wild, misschien doen ze je pijn. Zing je een liedje of speel je toneel Dan word je nerveus, krijgt een brok in je keel En je mooie verfdoos raak je niet aan Zet niks op papier, bang om af te gaan.
Herinnering Het lijkt soms maar zo kort, maar het is al lang geleden Toen zaten wij elkaar dicht op de huid Wij hielden van elkaar en wij hadden onze dromen We vreeën en we vochten heel wat uit Ik heb veel van jou geleerd, misschien jij ook nog wat van mij? Maar onbegrip lag steeds weer op de loer De brieven die wij schreven raakten altijd diep Al was het lezen soms een hele toer. Jij was indertijd het antwoord op mijn vragen En ik bewonderde jouw vrijheidsdrang Je politiek gevoel, je radicale feminisme Inspireerden mij maar maakten mij ook bang Misschien drong ik mij op, klampte ik mij aan jou vast En hield het daardoor niet langer stand Het ene misverstand stak het volgende weer aan Zo raakte onze liefde opgebrand Jij woont nog altijd daar waar wij zo vaak samen waren Vanuit de trein kan ik je huis haast zien Ik vergeet jou nooit, maar ik kan je niet meer vinden Geen facebook, hyves of website bovendien Jij wilt niks meer met mij en ik verwacht niks meer van jou Maar ik zou zo graag weten hoe het met je gaat Dat eeuwige verlangen, nog altijd niet gestild Wie weet, gebeurt dat ooit nog, vroeg of laat?
Heb je wel Heb je wel gekeken en zo ja, heb je het dan wel gezien? Waar precies de bomen staan en zijn ze groen of zijn ze dor misschien Hoe het water stroomt en welke weg het volgt tot onder aan de berg Hoe je liefste naar je lacht of heb je daar in totaal geen erg? Heb je wel geluisterd en zo ja heb je het dan wel gehoord? Hoe precies de vogels klinken, ken je het geluid van elke soort Hoe de golven beuken op de rotsen en de storm die neemt niet af Hoe je liefste lieve woordjes fluistert of sluit je je daar voor af? Heb je wel gevoeld en zo ja heb je het dan wel beleefd? Hoe het zomerzonlicht op je huid je energie en warmte geeft Een schokgolf door je lijf en ervaar je hoe een zachte kus dan smaakt En je liefste streelt je liefdevol, of word je daardoor niet geraakt?
Als je blijkbaar Als je blijkbaar niks te zeggen hebt hou dan in godsnaam je mond Je bent al je idealen kwijt waar je ooit zo fanatiek voor stond Met je praatjes over niemendal nam je mijn vrienden voor je in Probeer mij niet meer te verleiden want ik trap er echt niet meer in Jij leek me ooit te inspireren maar ik heb me duidelijk vergist Ik ben een heel eind met je meegegaan maar ik heb mijn tijd goed verkwist Onze ideeën en gedachten liepen al lange tijd uiteen Wat we ook wilden, wat we deden: we hadden niets meer gemeen Dat ik ook mijn eigen wensen had kwam in jouw kraam niet te pas Doordat jij steeds alle aandacht kreeg wist ik niet wie ik zelf was maar met jouw vastomlijnde wereldbeeld maak je op mij geen indruk meer Nu mijn wereld voor me open ligt leg ik jouw beschrijving naast me neer Nu er niets meer rest van wat er was laat me in vredesnaam met rust Dat de toekomst eng en duister is ben ik me heel goed bewust Je gaat nu verder maar je eigen weg ik volg voortaan mijn eigen spoor Wat ik moet voelen of moet denken, nee dat schrijf jij mij niet meer voor.
Voor mijn lief Telkens weer is het begeren Je haar, je oogopslag, je kleren De zachte streling van je handen Doet de extase steeds ontbranden M’n lief, ik hou van jou! Je mensenkennis, intuïtie Lak aan maatschappelijke positie De kunst dichtbij jezelf te blijven Het beste boven laten drijven M’n lief, ik hou van jou! Ik vervul niet al jouw dromen Maar ik zal steeds weer bij je komen Zo ver als mogelijk met jou lopen Maar nooit, nee nooit mijn ziel verkopen M’n lief, ik hou van jou! Ik laat me in geen richting dwingen Maar ik zal altijd voor jou zingen Laat me los, dan kom ik bij je Dan zullen wij onstuimig vrijen M’n lief, ik hou van jou!
Liedje voor K. #1 Je kwam onverwacht, ik had niet op je gerekend, desondanks heb je nogal wat voor mij betekend. Maar het is genoeg geweest, ik wil dat je nu verdwijnt en dat je nooit van mijn leven hier nog een keer verschijnt. Je kwam bij me wonen en ik wist niet wat ik kon verwachten, maar binnen korte tijd beheerste jij al mijn gedachten. Ik had geen idee hoe ik met je om moest gaan: wat wou je me zeggen? Ik kon je niet verstaan. Je bent opdringerig en wijs en je spreekt alle talen. Je imponeerde mij met indrukwekkende verhalen. Zodoende heb je mij menig wijze les geleerd, maar door jou heb ik voortdurend in onzekerheid verkeerd. Je bleef voor mij ongrijpbaar en je parasiteerde. Ik hield niet van je, ondanks alles wat ik van je leerde. Ik kom nu voor mezelf op en sta voor wie ik ben. Ik geloof dat ik mijzelf intussen heel wat beter ken. Sinds jij bij me was leerde ik mijn lichaam voelen. Jij gaf jezelf bloot, zonder dat echt te bedoelen. Ik bleek de moeite waard, gezien, gehoord, geliefd maar nooit heeft iemand, meer dan jij, mij zo diep gegriefd. Jij deed altijd maar wat en scheen er op los te leven. Dat ik bang was of verdrietig, het was jou om het even. Maar door jou ontdekte ik: je moet het leven ondergaan; ik wilde het beheersen maar dat kwam me duur te staan. Je kwam niet voor niets, je hebt je aan mij verbonden maar je gedroeg je alsof je door de hemel was gezonden. Je bracht me in verwarring en je hebt me pijn gedaan. Je wordt bedankt maar ik gebied je nu voor altijd weg te gaan. Je kwam onverwacht, ik had niet op je gerekend. Desondanks heb je nogal wat voor mij betekend. Maar het is genoeg geweest, ik wil dat je nu verdwijnt en dat je nooit van mijn leven hier nog een keer verschijnt
Die vogelkens in der muten, Si singen haren tijt. Waer sal icx mi onthouden? Ic ben mijns liefkens quijt. Waer sal icx mi onthouden? Ende ic haer so gaerne aensie: Al spreec ic u, liefken, so selden, Ic scenc u mijn herteken is fier.
Bijna lente duizenden spreeuwen boven de stad in de tuin al een kwikstaart gehad het is alweer bijna nesteltijd ik ben mijn liefje kwijt sneeuwklokjes en krokussen boven de grond knoppen staan al glanzend en rond maar het is koud, het is een feit: ik ben mijn liefje kwijt lente in aantocht, de zon breekt door maar er schuiven donkere wolken voor en de oostenwind die snijdt ik ben mijn liefje kwijt dansende mensen, gevoel van feest en zij geniet zichtbaar het meest ze is zo mooi, voelt zich bevrijd ik ben mijn liefje kwijt
Reïncarnatie
(Tekst: Francine Herrebaut)
Ik was het kind van duizend moeders En duizend dochters baarde ik Ik was een zus van duizend broeders en Iedere broer was ooit mijn zus. Wellicht was ooit mijn zoon mijn vader Mijn ergste vijand was mijn lief En de oom van mijn geliefde opa Was ééns mijn nichtje, klein en lief Ik woonde bij de indianen Waar ik rond de totem liep En later was ik weer een neger Die koppen snelde en buiten sliep Ik was een middeleeuwse heks Zat aan de tafel bij een koning En later was ‘k een stoere zeebonk Of hoorde bij een toverkring Ik kan mijn levens niet meer tellen Op al de vingers van mijn hand Maar één ding kan ik wel vertellen Er is steeds wel een hecht verband En ooit komt aan die rij van levens Een wonderlijk en lieflijk eind Dan ga ik naar het land van liefde Waar elke dag het zonlicht schijnt Daar wandel ik dan met mijn liefste Die eeuwenlang al bij me hoort Wiens stem ik doorheen al mijn levens Diep in mijn ziel steeds heb gehoord.
Afscheid Nu is het echt voorbij, je kunt nu rustig gaan Je was hier niet voor niets, daar kun je van op aan Over wonen, werken, geld en goed en al die aardse zaken hoef jij je vanaf nu totaal geen zorgen meer te maken Het is goed. Wij hebben jou ontmoet, dat was van groot belang Wij zullen dat onthouden, wees daarvoor maar niet bang De indruk die jij achterliet zal onuitwisbaar blijken Jij was uniek en dus met niemand ooit te vergelijken Het is goed Je stem is nu verstomd, je ogen zijn nu dicht Je lichaam wordt weer stof, je ziel gaat naar het licht Maar in ons allemaal zal jij voor altijd verder leven En wij zijn dankbaar voor het moois dat jij ons hebt gegeven Het is goed.
Old Bluesboy Daar zit die oude zanger Alléén met zijn gitaar Hij kent meer dan 100 liedjes Maar wie, wie luistert er naar? Er was muziek in zijn familie Op ieder feest, in elke kroeg En hij speelde met zijn vrienden Elke blues waar men om vroeg Hij leerde van de oudjes Tijdens het werken en op straat Van collega-muzikanten Van de radio en van de plaat Hij heeft een repertoire aan liedjes Liedjes met een hart en een verstand Hij zong voor wie ’t maar wou horen Zo trok hij jaren door het land Maar nu zit hij op zijn kamer Speelt wat op zijn geliefde instrument En hij neuriet de oude deuntjes Die haast niemand meer kent En hij denkt aan Alan Lomax Die maakte ooit Leadbelly groot Maar Leadbelly is historie En ook Lomax is al dood In de Library of Congress Staat al 10.000 uur muziek Wie zit er nog op hem te wachten? Geen verzamelaar, ook geen publiek Hij nam ze op, hij heeft ze opgeschreven Maar niemand weet dat, tot zijn spijt En nu raken al zijn liedjes Samen met hem in de vergetelheid O ja, hij werd echt alsmaar beter Zijn stem doorleefd, de blues intens Maar geen club wil hem nog boeken Het werd de blues van een eenzaam mens En hij denkt aan Alan Lomax Die maakte ooit Leadbelly groot Maar Leadbelly is al lang historie En Lomax is al jaren dood.
De toren De toren staat in vuur en vlam en bijna stort hij in. Ik weet niet meer hoe ik hier kwam, hoe het was in het begin. Getroffen door de bliksem? Of stak ik ‘m zelf in brand? En is er nog een uitweg? Wat is hier aan de hand? De toren kreunt, de lucht is heet; ik blijf nog overeind. Ik klamp me vast aan wat ik weet maar niets is meer wat het schijnt. Ik verlies alle controle, het angstzweet breekt mij uit. Een duistere macht – nooit eerder zat-ie zo dicht op mijn huid. En boven in de toren wacht nog altijd de godin. Mijn gevoel dwingt me naar boven, weet niet waar ik aan begin. Probeer ik haar te bereiken, word ik door het vuur verteerd. Maar vluchten is verraden – wat ik doe: het is verkeerd. Steeds komt dat beeld weer voor mijn geest dat duidt op ongeluk en steeds, door twijfels en door angst, slaan mijn illusies stuk. Spring ik in die afgrond, breng het er niet levend af of zal het vuur mij grijpen en krijg ik zo mijn straf? Het vuur verteert en zuivert, de oude toren gaat er aan. Bevrijding en een nieuw begin, gelouterd verder gaan. Want Horus ziet de werkelijkheid totaal en welbewust. De duif en ook de slang worden door de godin gekust. De Twintowers van Babel – de hoogmoed ingestort. Ivoren toren van de macht, de toren van het fort, de vuurtoren, de watchtower, de toren van de Dom en Hanselijn is op de vlucht en kijkt nog dikwijls om.
Liedje voor K. #2
Waarom kwam je, na al die tijd, terug? Jij was al lang uit mijn gedachten De laatste die ik zou verwachten Dat je mij nog ooit zou vinden leek me stug. Ik dacht echt: ik laat jou er nooit meer in En jij leek voor goed verdwenen Maar nu je toch weer bent verschenen Zijn we terug bij af en weer bij het begin
Wil ik dat de ellende zich herhaalt Of heb jij nu dan toch erbarmen Kan ik jou eindelijk omarmen? Tenslotte heb ik toch de prijs al lang betaald. Kijk ik jou nu met andere ogen aan? Is jouw komst een daad van liefde Hoe zeer je mij eertijds ook griefde. Kan ik een leven met jou dan nu wel aan?