Aanleerprocedures bij drie liedjes
Liedje onderbouw: Floortje de cavia
Tekst: Mijn cavia is ziek. Ze eet niet meer en ze drinkt niet meer. Ze knabbelt niet van haar worteltjes meer. Ze ligt maar onder het hooi. Ach Floortje, wat ben je mooi. Mijn cavia is ziek. Maar morgen zal ze weer beter zijn. Dan zullen haar kleintjes geboren zijn. Dan liggen ze onder het hooi. Ach Floortje, wat zijn ze mooi.
1.
Aanleerprocedure •
• •
•
Leuk is hier om te spelen met dierengeluiden, maar deze keer met het van het grote dier en het kleintje. Je kan met prenten werken van bv een schaap en een lammetje, een koe en een kalf, een hond en een puppy, en daar een stemvormende geluidenreeks mee maken. Bv een harde boe en een zachte boe, een harde meeeh en een zachte meeeh. Niet te snel zingen: de melodie gaat wel, maar de articulatie vraagt wel wat inspanning. Vanuit bewegen. Je leert de leerlingen eerst de bewegingen die bij het liedje horen: tekst pantomimisch uitbeelden / bewegingen per lettergreep / vrije bewegingen (dans)/ gebaren. o Spelvorm: Het lied wordt gezongen met de bewegingen. Vanuit het eind uitgaand wordt steeds een zin weggelaten, wel wordt de beweging die erbij hoort gedaan. Uiteindelijk wordt het lied alleen nog gedacht en de bewegingen erbij uitgevoerd. Je speelt de melodie van het lied op een instrument voor, de leerlingen krijgen een opdracht (b.v. erbij klappen, erbij lopen). Zo leren de leerlingen het lied op een indirecte manier kennen. Je kunt variëren door het lied op verschillende manieren voor te spelen (b.v. langzaam, snel, gepuncteerd, ...
2.
Liedje middenbouw: Ploem de pluimstaart
Tekst: Ploem, de pluimstaart snuffelt in het bos Tussen alle bladeren en op het mos Hij sjouwt met kastanjes, eikeltjes en noten Verstopt ze dan in gaatjes, tussen alle bomen Ploem, de pluimstaart snuffelt in het bos Tussen alle bladeren en op het mos PLOEM
3.
Aanleerprocedure •
• •
• • •
Vanuit tekst. Door voor- en naspreken leren ze de tekst / woorden uit het lied kennen. Je kunt dit variëren door op een theatrale manier te spreken. Vanuit tekst. Rap eerst de tekst en als ze die kennen leer je de melodie (op die manier leren ze eerst de tekst uit het hoofd). Begeleiden met bodypercussie. Regel voor regel techniek: regel voor regel voor- en nazingen. De leerlingen leren het lied door na te zingen. Spelvorm: de leerlingen zingen elke keer minimaal 1 woord mee, de 2e keer 2 woorden. Bouw het zo langzaam op totdat de leerlingen na x keer zingen het lied kennen. - Variatie: Iedereen mag zelf zijn woord kiezen om mee te zingen. Omdat iedereen een ander woord zingt, krijg je een soort muzikaal puzzel. Nootjes doorgeven in de maat van de muziek. Op het einde van de oefening heeft Ploem al zijn noten voor die winter verzameld. Ritmekaarten met: okkernoot, eikel, kastanje, beukennootje, hazelnoot Je kan ook nootjes gebruiken i.p.v. ritmekaarten en er dan zo ritmes mee leggen.
4.
Liedje bovenbouw: Slaaaaaaap……
Tekst: ’t Is tegen drieën in de klas, de zon straalt door het glas en tintelt op m’n huid, ik hang wat onderuit. Tegen drieën in de klas, de zon straalt door het glas, brandt warm op m’n gezicht, m’n ogen half dicht. ‘k Voel me warm en loom, slap en sloom. Komt een kleine gaap: (oehaa) Ik heb zo’n slaap… Oren gloeien rood, m’n hoofd voelt zwaar als lood. Die knikkebol draait dol en stemmen klinken hol. Tegen drieën in de klas, de zon straalt door het glas, m’n kaken worden zwaar, m’n lippen uit elkaar. ‘k Hoor m’n hartgeruis, zacht gesuis. Komt een grote gaap: M’n (oeoeoehhhaaaaaa) Ik val in slaap.
5.
Aanleerprocedure • •
•
Vanuit luisteren naar tekst. Tekst voorzingen, vooral naar de tekst luisteren, de leerlingen moeten vertellen waar het over gaat. Wegveeg methode: Je hebt de tekst op het bord geschreven en je veegt telkens een woord (of aantal woorden) uit die de leerlingen uit het hoofd hebben geleerd. Net zolang tot het bord leeg is en de leerlingen het hele lied kennen. Vanuit groepjes zingen: Deel de groep in meerdere groepen en ieder groepje leert een ander fragment (zin) van het lied. Door een spel leren ze het hele lied: je geeft de verschillende groepjes op de goede moment de beurt door ze aan te wijzen (of aan te kijken).
6.