Iedereen aan het werk… wat nu? Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Auteurs Bram Frouws, Marcia van Oploo, Suzanne de Visser, Marieke Hoffman, Martijn van Haeften en Bart Dekker Ontwerp Nicole Stolk, Buro Eigen Drukkerij Veenman Drukkers, Rotterdam ISBN-nummer 978-90-816520-1-8 © 2010
Iedereen aan het werk… wat nu? Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Research voor Beleid, Zoetermeer, december 2010
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Voorwoord Medio 2010 vierde Research voor Beleid het 30-jarig bestaan. Zo’n jubileum leidt vanzelf tot terugblikken en bespiegelingen. Hoe zag de wereld er in 1980 ook al weer uit? En hoe het beleidsonderzoek? Welke toekomst hadden de oprichters van (de toen: Stichting) Research voor Beleid voor ogen? Hadden ze dingen anders gedaan als ze geweten hadden hoe de wereld er in 2010 zou uitzien? Als Research voor Beleid de beleidsmakers van 1980 een kijkje in de toekomst hadden kunnen laten nemen, wat zouden ze daarmee dan hebben gedaan? Dat terugblikken gaat op een gegeven moment over in vooruitkijken. Wat zullen de komende 30 jaar ons brengen? En wat moeten we daaraan dan nu gaan doen? Dat bracht ons op het idee niet een retrospectief, maar een prospectief jubileumboek te vervaardigen. Niet een geschiedschrijving van de afgelopen 30 jaar, maar een vooruitblik op de komende drie decennia, in de vorm van een scenariostudie. Een scenariostudie, waarin toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen worden verkend, is niet alleen leuk en inspirerend om uit te voeren, maar leent zich ook bij uitstek voor het verbinden van kennis op diverse beleids terreinen. Onderzoekers en projectleiders die werkzaam zijn op de beleidsterreinen waarop Research voor Beleid al 30 jaar actief is, hebben hun kennis ten behoeve van deze studie gebundeld. De bundeling van expertise op deze werkterreinen heeft geleid tot een verdiepende scenariostudie die beleidsmakers, bestuurders, wetenschappers, politici en andere geïnteresseerden kan prikkelen na te denken over de toekomst en toekomstbestendig beleid.
4
Voorwoord
Niet alleen binnen Research voor Beleid hebben we onze krachten gebundeld. Tal van toonaangevende experts hebben tijdens interviews op inspirerende en creatieve wijze bijgedragen aan de ontwikkeling van het scenario. Een speciaal woord van dank gaat uit naar al deze respondenten. Ook de bezoekers van het symposium dat Research voor Beleid op 15 juni in het kader van deze studie organiseerde hebben hun steentje bijgedragen. De centrale premisse van deze scenariostudie is gezien de huidige economische omstandigheden prikkelend: in 2040 heeft bijna iedereen een betaalde baan. Uitgaande van deze veronderstelling is verkend wat een dergelijke structurele verhoging van de arbeidsparticipatie betekent voor de beleidsterreinen van werk en inkomen, onderwijs, zorg en omgeving. “Niet is zeker en misschien zelfs dat niet” schreef Multatuli in 1862. Zeker lijkt echter wel dat de toekomst er anders uit zal zien dan beschreven in deze uitgave. Deze scenariostudie moet dan ook gezien worden als een gedachteexperiment, dat vragen beantwoordt, maar evengoed vragen oproept en uit eindelijk tot doel heeft beleidsmatig te anticiperen en beter voorbereid te zijn op een ongetwijfeld verrassende toekomst. Bart Dekker Directeur Research voor Beleid
5
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Inhoudsopgave 1 Inleiding
9
1.1 Scenariostudies
9
1.2 Scenario: Iedereen aan het werk…..wat nu?
13
2 Iedereen aan het werk…
17
2.1 De economie herstelt zich
17
2.2 Vergrijzing en bevolkingskrimp leiden tot aanbodschaarste
19
2.3 Nieuwe groepen op de arbeidsmarkt
22
2.4 Toename van het aantal gewerkte uren
24
2.5 Een situatie van 90-90
26
3 Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières
29
3.1 Parallelle en seriële carièrepaden
29
3.2 Het belang van levensloopdenken
31
3.3 Verplichting tot werken
33
4 Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
37
4.1 Life Long Learning volledig verankerd
37
4.2 Initiële opleidingen breed en kort
38
4.3 Eigen verantwoordelijkheid in de vorm van leerrechten
41
4.4 Veel mogelijkheden voor competentie-ontwikkeling
43
5 Omgeving in 2040: Randstad en de rand
49
5.1 Randstad floreert
49
5.2 Ook groei in ‘Randstad-light’
54
5.3 Landelijke gebieden in de marge
56
6
Inhoudsopgave
6 Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
61
6.1 Gedeeld belang bij preventie
61
6.2 Psychische ziekten zijn de grootste beperking
66
6.3 Eigen verantwoordelijkheid voor gezondheidszorg
69
7 Perspectieven voor Beleid
73
7.1 Proloog
73
7.2 Centrale dilemma’s
73
Werkgevers versus werknemers: nieuwe machtsverhoudingen?
73
De rol van de overheid
75
Achterblijvers in een participatiemaatschappij
76
Privacy, vrijheid en ethiek
78
7.3 Vier concrete beleidsthema’s
80
De rol van kinderopvang
81
Herbezinning onderwijsstelsel
82
Geografische spreiding
83
Innovatie in de zorg
54
7.4 Epiloog
87
Synopsis
89
Literatuurlijst
91
Overzicht respondenten
98
7
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Inleiding
1
Inleiding La chance ne sourit qu’aux esprits bien préparés. Louis Pasteur
1.1
Scenariostudies
Een scenariostudie helpt een andere kijk op zaken te krijgen, uit gebaande paden te treden en vastgeroeste discussies en denkpatronen los te weken. Door met scenario’s vooruit te kijken naar de mogelijke ontwikkelingen zijn toekomstige problemen vroegtijdig te herkennen en kan men zich daarop beter voorbereiden.
Volgens de Van Dale: Sce·na·rio [senaariejoo] het; o -’s 1 beschrijving van wat de toeschouwer te zien krijgt ve toneelstuk, opera of film 2 schets van toekomstige gebeurtenissen, maatregelen enz.: beleidsscenario, rampenscenario
Nederland ziet zich op dit moment gesteld voor tal van ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld: • de arbeidsmarkt – het voorzien in toekomstige kraptes als gevolg van vergrijzing; • de zorg - het behouden van betaalbare zorg voor iedereen; • het onderwijs – het realiseren van een optimale, blijvende scholing en ontwikkeling van mensen die aansluit bij de toekomstige vraag op de arbeidsmarkt; • de fysieke omgeving – het waarborgen van de toekomstbestendigheid van infrastructuur en woningmarkt. 9
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Dat maakt een gedegen beleidsvoorbereiding en ontwikkeling van groot belang. Zo’n voorbereiding vraagt om een goede en frisse vooruitblik op de toekomst. Voorspellen is echter niet eenvoudig. In de woorden van Mark Twain: “Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft”.
Voorbeeld: een poging tot voorspellen In 1898 kwam de eerste, in New York gehouden internationale conferentie van urban planners tot een vroegtijdig einde, omdat de aanwezigen geen oplossing konden vinden voor het probleem van de paardenpoep. Prognoses toonden aan dat die over zo’n dertig jaar in Manhattan al tot de derde verdieping van gebouwen zou reiken. Wat de urban planners niet voorzagen was dat de auto op korte termijn het paard als vervoermiddel volledig zou verdringen, en al helemaal niet dat zo’n honderd jaar later wetenschappers en politici zich het hoofd zouden breken over de vraag wat te doen aan de vorm van CO2-uitstoot die deze vorm van transport met zich meebracht.
Scenario’s als alternatief voor prognoses Het voorbeeld illustreert hoe riskant het is te veel te vertrouwen op prognoses. Goede prognostiek is al een kunst op zich. De kwaliteit ervan wordt bepaald door de aard van de beschikbare datareeksen en de veronderstellingen op grond waarvan die worden vertaald naar toekomstige gebeurtenissen. Maar ook goede prognostiek loopt tegen fundamentele grenzen aan. Een daarvan is het fameuze ‘butterfly-effect’. In complexe dynamische systemen kan een klein verschil in uitgangssituatie gigantische gevolgen hebben: het opfladderen van de vlinder in Brazilië dat leidt tot een orkaan boven Texas. Een andere grens is het fenomeen van de kwalitatieve trendbreuk (die overigens zelf weer het gevolg kan zijn van het butterfly-effect), zoals in het voorbeeld van de paardenpoep de introductie van de verbrandingsmotor.
10
Inleiding
Een reactie op deze fundamentele problematiek van prognoses is het verkennen van de toekomst op basis van scenario’s. Daarbij wordt de ambitie losgelaten zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen welke concrete gebeurtenissen of ontwikkelingen zich in de toekomst zullen voordoen. In plaats daarvan worden toekomstbeelden ontwikkeld en op hun consequenties voor beleid doordacht. Beleid wordt zo aan een soort ‘toekomstbestendigheidstoets’ onderworpen. Dat levert twee mogelijke voordelen op. In de eerste plaats komen eventuele beleidslacunes aan het licht, waarop nu al kan worden ingegrepen. En in de tweede plaats heeft de exercitie van het scenariodenken de eigenstandige waarde van een mentale voorbereiding op het onverwachte. Een scenario is dan ook geen doel op zich, maar een bijproduct van een leerproces.
Schema 1.1 Prognoses (extrapolatief) versus scenario’s (exploratief) Prognose
Scenario
Waarschijnlijk
Mogelijk
Trend
Trendbreuk
Extrapoleren
Exploreren
Voorspellen
Voorzien / verbeelden
Gemiddelden
Extremen
Voorbereiden op het verwachte
Voorbereiden op het onverwachte
De kans dat het scenario dat we in dit rapport beschrijven zich in de toekomst precies zo ontvouwt is nihil. Scenario’s zijn geen exacte voorspellingen. We doen dan ook nadrukkelijk geen poging de toekomst te voorspellen. De kans echter dat zich in de nabije toekomst gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen die enigszins lijken op of onderdeel zijn van wat we beschrijven, is beduidend groter. Een scenario weerspiegelt een klasse van mogelijke gebeurtenissen waarmee Nederland te maken kan krijgen. Deze zijn als zodanig te beschouwen bij de reflectie op de uitdagingen voor toekomstig overheidsbeleid op het gebied van werk en inkomen, zorg, onderwijs en omgeving.
11
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Scenario’s moeten prikkelend zijn en emoties losmaken. Ze doen een appèl op bestuurders en beleidsmakers hierover na te gaan denken en door te praten. Op die manier dragen scenario’s bij aan toekomstbestendige beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering.
“Scenario thinking is a tool for motivating people to challenge the status quo, or get better at doing so, by asking “What if”? Asking “What if” in a disciplined way allows you to rehearse the possibilities of tomorrow, and then take action today empowered by those provocations and insights.” Global Business Network (2004)
“Als we iets hebben geleerd uit onze geschiedenis van uitvinding en ontdekking, dan is het dat op de lange duur – en dikwijls op de korte – onze meest gedurfde voorspellingen belachelijk conservatief waren” Arthur C. Clarke
12
Inleiding
1.2
Scenario: Iedereen aan het werk… wat nu?
Onze scenariostudie gaat uit van één centrale premisse. Door te kiezen voor een zogenoemd ‘What if’-scenario schetsen we de ontwikkeling van één trend met een grote impact op de diverse beleidsterreinen, zoals werk en inkomen, zorg, onderwijs en omgeving. De centrale premisse van deze scenariostudie is: In 2040 heeft bijna iedereen in Nederland een betaalde baan: 90% van de beroepsbevolking werkt gemiddeld 90% van een voltijds equivalent. Vanzelfsprekend roept deze premisse vragen op: Hoe komt het zo ver? Wat zijn de gevolgen? En wat zijn de gevolgen voor het beleid: op welke manier moeten we of kunnen we hier beleidsmatig mee omgaan? Deze vragen beantwoorden we in de komende hoofdstukken. In hoofdstuk 2 (‘Iedereen aan het werk’) beschrijven we de ontwikkelingen die bijdragen aan de totstandkoming van het scenario. We nemen de lezer mee op een ontdekkingsreis naar de toekomst waarbij we de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen verkennen die gedurende de komende 30 jaar zullen leiden tot een situatie van vrijwel volledige arbeidsparticipatie. In hoofdstuk 3 t/m 6 geven we vervolgens een brede schets van de situatie in 2040. Wat zijn de gevolgen van dit scenario voor de Nederlandse samenleving? We gaan hierbij afzonderlijk in op de beleidsterreinen arbeidsmarkt, onderwijs, omgeving en zorg. In hoofdstuk 7 ten slotte bespreken we allereerst een aantal centrale dilemma’s die volgen uit het scenario. Vervolgens bespreken we vier concrete en voor het scenario relevante beleidsthema’s: kinderopvang, het onderwijsstelsel, geografische spreiding en innovatie in de zorg. Welke keuzes veronderstellen we in het scenario ten aanzien van deze thema’s, welke fundamentele keuzes liggen daaraan ten grondslag en wat zijn andere mogelijkheden?
13
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Opzet Scenariostudie ‘Iedereen aan het werk….wat nu?’
De scenariostudie bestond uit de volgende 5 onderdelen. 1: Voorbereiding De voorbereidingsfase ging van start met een aantal interne brainstormsessies, op basis waarvan de voorlopige premisse is gekozen. Deze is vervolgens getoetst in een tweetal oriënterende interviews met twee arbeidsmarktexperts, waarna de definitieve centrale premisse is vastgesteld. 2: Totstandkoming scenario: van premisse naar een coherent verhaal Na vaststelling van de centrale premisse is het scenario verder ontwikkeld. In 11 interviews met experts afkomstig uit verschillende disciplines en beleidsterreinen is gesproken over de ontwikkelingen die leiden tot het scenario en de gevolgen van het scenario op de diverse terreinen. 3: Literatuurstudie Het scenario is fictief, maar in de ontwikkeling ervan, en uiteraard bij het schetsen van het startpunt van het scenario in hoofdstuk 2, is gebruik gemaakt van literatuur en bronnen, die betrekking hebben op feitelijke ontwikkelingen in heden en verleden. Daarmee heeft het scenario aan plausibiliteit en interne consistentie gewonnen. 4: Symposium ‘Iedereen aan het werk’ Op 15 juni 2010 organiseerde Research voor Beleid een symposium in het kader van deze scenariostudie. Tijdens dit symposium werd het scenario geïntroduceerd en discussieerden de deelnemers tijdens individuele workshops en een plenair debat aan de hand van een aantal stellingen over het scenario en de gevolgen ervan voor het beleid. Het symposium vormde daarmee de schakel tussen de voorgaande fasen en de laatste fase in het onderzoek.
14
Inleiding
5: Beleidsimplicaties In de laatste fase is tijdens een viertal interviews verkend welke uitdagingen en implicaties voor beleid dit scenario met zich mee brengt. Deze vier interviews, aangevuld met de conclusies van het symposium, vormen in belangrijke mate de input voor het afsluitende beleidshoofdstuk. ‘Disclaimer’: Feit en fictie Het beschreven scenario is fictief. Waar mogelijk en relevant is wel gebruik gemaakt van feitelijke gebeurtenissen of ontwikkelingen. De daarbij gebruikte bronnen zijn in voetnoten vermeld. Alle gebruikte literatuur is opgenomen in de literatuurlijst in de literatuurlijst achterin deze uitgave.
Uitnodiging Symposium
‘Iedereen aan het werk… Wat nu?’ dinsdag 15 juni 2010 Uitnodiging_Panteia_RvB_Symposium_Final.indd 1
27-04-10 16:40
15
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Iedereen aan het werk…
2
Iedereen aan het werk… De centrale premisse van deze scenariostudie is dat in 2040 vrijwel iedereen in Nederland een bijna volledige, betaalde baan heeft. Iedereen aan het werk: een verregaande uitwerking van het streven om de arbeidsparticipatie te verhogen, een ambitie waar in 2010 veel beleid op gericht is. De premisse roept echter eveneens een aantal vragen – en mogelijk zelfs weerstand – op. Want het is niet simpelweg een kwestie van huidige trends doortrekken: er moet nog wel het nodige gebeuren voor dit scenario in 2040 werkelijkheid wordt. Hoe is het mogelijk dat bijna iedereen in 2040 werkt, terwijl dit 30 jaar eerder – in 2010 – nog geenszins het geval was? Wat is er veranderd in de samenleving als geheel, en op de arbeidsmarkt in het bijzonder, dat dit scenario zich nu voordoet? Met andere woorden: hoe kan dit scenario tot stand komen en welke ontwikkelingen spelen hierbij een rol? In dit hoofdstuk zoeken we naar een antwoord op deze vragen en maken op deze manier nader kennis met het scenario. We nemen u mee op een ontdekkingsreis naar de toekomst, waarbij we belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen verkennen die gedurende de komende 30 jaar zullen leiden tot een situatie van vrijwel volledige arbeidsparticipatie.
2.1
De economie herstelt zich
Het is een onderwerp dat velen gedurende de tweede helft van 2010 bezighoudt: hoe zal de crisis zich de komende tijd ontwikkelen? Doorlopen we de bevreesde W-curve, is dit het Nieuwe Normaal waarbij de economie langdurig minder groeit of trekt de economie op korte termijn weer aan?
17
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Het doemscenario waar sommige economen en politici voor vreesden, blijft echter uit: na tegenvallende groeicijfers van de Amerikaanse economie in de nazomer van 2010 en een wereldwijde neergang van de aandelenbeurzen die hiervan het gevolg is, keert het vertrouwen van beleggers en consumenten in de economie eind 2011 weer langzaam terug. Mede op initiatief van Europa wordt in een aantal internationale conferenties overeenstemming bereikt over beperking van protectionistische maatregelen en beteugeling van de valutacrisis. China en India blijken vervolgens stuwende motoren achter de mondiale economie. Ook in Nederland herstelt de economie zich: het eerste kwartaal van 2012 laat voorzichtig gunstige cijfers zien. De economie groeit licht, mede dankzij de verder aantrekkende export en de goed presterende industrie. Nederland lijkt de recessie daarmee grotendeels achter zich te hebben gelaten: een beeld dat bevestigd wordt door twee opeenvolgende kwartalen van toenemende groei, die gepaard gaat met stijgende consumptie en investeringen. Begin 2013 concludeert het Centraal Instituut Statistiek (CIS) in een persbericht op basis van de meest recente cijfers dan ook dat de crisis in Nederland definitief voorbij is.
Persbericht
CIS Centraal Instituut Statistiek
‘CIS presenteert laatste cijfers: crisis behoort tot het verleden’ Begin 2013 lijkt de economische recessie definitief voorbij. Dat is vooral toe te schrijven aan de toenemende consumptie en investeringen. Volgens de laatste, definitieve raming van het CIS laat de Nederlandse economie in het vierde kwartaal van 2012 voor de vierde keer op rij een stevige groei zien. Deze groei is zelfs aanzienlijk sterker dan in de voorgaande twee kwartalen, die eveneens gekenmerkt werden door groei. In vergelijking met het derde kwartaal groeide de economie met 0,9%. Het jaar 2012 als geheel laat een groei van de economie met 3% zien. Een dergelijke groei heeft het CIS sinds 2006 niet meer gemeten.’ >>> Zoom factor <<<
18
Iedereen aan het werk…
2.2 Vergrijzing en bevolkingskrimp leiden tot aanbodschaarste De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen met enige vertraging de conjunctuur. Het economisch herstel wordt gevolgd door een herstel van de Nederlandse werkgelegenheid. Waar de werkgelegenheid in 2010 nog een daling van 1,8% laat zien1, groeit de werkgelegenheid tussen 2013 en 2015 met gemiddeld 0,25% per jaar2. Vooral het aantal banen op elementair en hoger niveau neemt toe3. Er ontstaat voor zowel hoog- als laagopgeleiden op deze manier weer meer ruimte op de arbeidsmarkt: zij vinden steeds gemakkelijker een baan.
Welkom op het forum van Koning Willem VI Nederland
English
|
Koninklijk vragen Forum
|
Virtuele routebeschrijving
|
Royal You Tube
|
Virtueel contact
Koning Willem IV Actueel
[ Royal Twitter ]
Organisatie
Fragment uit de digitale troonrede van Koning Willem IV “Als we nu in 2015 de balans van de afgelopen vijf jaar opmaken, zien we een duidelijk positief beeld: de economie zit in de lift en de arbeidsmarkt trekt weer aan. De vraag naar personeel neemt toe en de werkloosheid daalt. Er is weer ruimte op de arbeidsmarkt: steeds meer mensen vinden weer een plaats. Deze ontwikkelingen stemmen tot tevredenheid. Wel zien we ons op de korte en middellange termijn voor nieuwe uitdagingen gesteld: de ruimte op de arbeidsmarkt zal de komende periode omslaan in krapte. Als we de economische groei willen vasthouden, zal de arbeidsparticipatie verder en sneller moeten stijgen. We zien de laatste jaren een lichte stijging van de participatiegraad, maar dat is nog niet voldoende. Meer mensen langer aan het werk: dat is de belangrijkste uitdaging waar we de komende periode voor gesteld staan.” >>>
1 EIM (2010), Kennissite MKB en ondernemerschap. 2 Centraal Planbureau (2010), Economische verkenning 2011-2015. 3 Cedefop (2010), Skills supply and demand in Europe. 4 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarkt-
Met de toenemende werkgelegenheid neemt ook het aantal openstaande vacatures toe. Staan in 2010 nog 845.000 vacatures open, tot 2015 loopt dit aantal op naar bijna 1,1 miljoen4. Werkgevers beginnen de effecten van de aantrekkende economie op de arbeidsmarkt steeds beter te voelen en dit heeft niet alleen positieve kanten: vacatures zijn minder makkelijk te vervullen. In het bijzonder werkgevers in de detailhandel, adviessector, zorg en horeca zien zich geconfronteerd met langzaam maar gestaag oplopende personeelstekorten4.
prognose 2010-2015.
19
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Niet alleen economische, maar ook demografische ontwikkelingen spelen hierbij een rol. Zo worden vanaf 2015 de eerste effecten van de vergrijzing op de arbeidsmarkt zichtbaar. Ook de effecten van de bevolkingskrimp, een beweging die in de ontgroening vanaf 1970 demografisch gezien haar startpunt kende, komen nu tot uiting in een dalende omvang van de beroepsbevolking. Werkgevers zien zich hierdoor geconfronteerd met een verminderd potentieel aan arbeidskrachten. Vanaf 2015 is sprake van een sterke toename van het aantal moeilijk vervulbare vacatures5. De situatie van voor de crisis, toen uitzonderlijk veel vacatures openstonden, wordt hierbij al snel benaderd4. Deze toenemende vraag naar personeel leidt bij een afnemende beroepsbevolking en een aantrekkende economie tot een situatie van nijpende tekorten op de arbeidsmarkt. Ook andere Europese landen hebben te kampen met een vergrijzende beroepsbevolking en oplopende tekorten op de arbeidsmarkt. Veel Midden- en Oost-Europese landen zetten met het beleid daarom sterk in op de terugkeer van arbeidsmigranten en het behoud van huidige arbeidskrachten in eigen land. Daarmee worden de immigratiescenario’s die Research voor Beleid in 2009 ontwikkelde in opdracht van het toenmalige ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie niet bewaarheid, maar het alternatieve emigratiescenario daarentegen wel6. De verbeterde werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden in eigen land oefenen voor een groot deel van de MOE-landers in Nederland voldoende aantrekkingskracht uit om te remigreren. Bovendien is het door de toenemende internationale concurrentie om arbeidsmigranten steeds moeilijker nieuwe groepen ertoe te bewegen zich (tijdelijk) in Nederland te vestigen. Het potentieel aan arbeidsmigranten waarover Nederland kan beschikken, droogt hiermee grotendeels op. Arbeidsmigratie blijkt geen oplossing voor de ontstane tekorten op de arbeidsmarkt. Integendeel, een groeiende stroom van arbeidsemigratie draagt eerder bij aan vergroting van het probleem. Ook autochtone Nederlanders zien inhoudelijk en financieel interessante werkmogelijkheden in technologisch geavanceerde groeikernen in Azië en Latijns Amerika, en besluiten daar een bestaan op te bouwen.
4 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarktprognose 2010-2015. 5 Gebaseerd op ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014. 6 Ommeren, van M., Frouws, B. en Dekker B. (december 2009). What if? Vier scenario’s voor de toekomst van de multi-etnische samenleving in Nederland. Research voor Beleid.
20
Iedereen aan het werk…
28 Algemeen DIGIBLAD | Woensdag 2 november 2016, DEN HAAG
‘Stop emigratie’ “In de Tweede Kamer vond gisteren een fel debat plaats tussen de lijsttrekkers van Oranje Boven en Kosmopolitan, de heer De Leeuw en mevrouw Feuhn.
DEN HAAG, Oranje Boven, de partij die in 2015 werd opgericht en het tegengaan van emigratie als één van de speerpunten heeft, pleit nu voor harde maatregelen die de steeds verder toenemende emigratie van Nederlanders naar het buitenland moeten beteugelen. Lijsttrekker De Leeuw: “Voorzitter, de schaarste op onze Nederlandse arbeidsmarkt wordt meer en meer voelbaar. We hebben al onze arbeidskrachten keihard nodig. Dan kan het in deze tijden
niet zo zijn dat zoveel Nederlanders het land verlaten en ergens anders op de wereld gaan werken. We moeten die mensen nu aanspreken op hun band met Nederland, hun Oranjegevoel, en paal en perk stellen aan voortgaande emigratie. Voorzitter, Oranje Boven pleit voor de invoering van een emigratietax”. Dit lokte zoals verwacht een reactie uit aan de interruptiemicrofoon, van de lijsttrekker van Kosmopolitan, mevrouw Feuhn: “Voorzitter, wat de heer De Leeuw voorstelt geeft blijkt van een conservatieve kijk op waar Nederland staat in de wereld. Natuurlijk hebben we arbeidskrachten in Nederland nodig. Maar veel van deze emigranten blijven, weliswaar
op afstand, gewoon werkzaam voor Nederlandse bedrijven. De baan in het buitenland is vaak parttime, ze blijven ook inzetbaar op de Nederlandse arbeidsmarkt. En vaak is het maar tijdelijk. Die mensen komen ook weer terug, en brengen een schat aan ervaring uit het buitenland met zich mee. Dat komt de innovatie op onze arbeidsmarkt uiteindelijk ten goede. Voorzitter, wij kunnen niet meegaan met deze bekrompen voorstellen van de fractie van Oranje Boven en pleiten daarentegen voor het faciliteren van werken in het buitenland”. De Kamer debatteert komende woensdag verder over deze kwestie. Het is nog onduidelijk hoe de overige partijen gaan stemmen”.
Werkgevers zoeken in toenemende mate naar oplossingen om personeel aan zich te binden. Ze creëren nieuwe arrangementen die het werknemers mogelijk maken hun werkdagen flexibeler in te delen. Zij zetten hiervoor met name in op een flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden. Thuis- en telewerk, flexibele begin- en eindtijden en zelfroosteren – maatregelen die voor de crisis aan populariteit wonnen – worden steeds massaler ingezet, ook in sectoren waar dat voorheen minder gebruikelijk was. Verder wordt gezocht naar mogelijkheden nieuwe groepen werknemers aan te trekken, bijvoorbeeld door het aanpassen van functies aan de mogelijkheden en wensen van potentiële werknemers. Het gevoel van urgentie onder de sociale partners is groot: wanneer Nederland het huidige welvaartsniveau en zijn internationale concurrentiepositie wil vasthouden, móet er iets gebeuren. Mensen zullen meer en langer aan het werk moeten.
21
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
2.3
Nieuwe groepen op de arbeidsmarkt
Tegelijkertijd tekent zich op de arbeidsmarkt een gedeeltelijke oplossing voor de nijpende tekorten af. Na een korte stagnatie van de arbeidsparticipatie als gevolg van de crisis, is er sprake van een groeiend arbeidsaanbod. Het aandeel personen dat tot de werkzame beroepsbevolking behoort, laat in de periode 2020-2040 een aanzienlijke stijging zien. De steeds krappere en veranderende arbeidsmarkt biedt plaats aan nieuwe groepen werknemers. Vooral onder vrouwen, laagopgeleiden, mensen met arbeidsbeperkingen, ouderen en allochtonen neemt de arbeidsparticipatie toe. Het aandeel vrouwen met een betaalde baan neemt vanaf 2025 halsoverkop toe. Was Nederland traditioneel al één van de landen met de hoogste arbeidsparticipatie van vrouwen binnen Europa7, de 21e eeuw wordt door sociologen en economen – nu de eerste helft nog niet eens voorbij is – al getypeerd als ‘de eeuw van de vrouw’. Met name de arbeidsparticipatie van vrouwen laat een spectaculaire groei zien: terwijl in 1947 nog slechts 23% van de vrouwen een betaalde baan van minimaal 12 uur per week had, was dit aandeel in 2009 ruimschoots verdubbeld tot 59% van de vrouwelijke beroepsbevolking en bedraagt dit percentage in 2025 ruim 75 procent. Een toenemend aantal vrouwen ziet kans, hierbij geholpen door de flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden en de ontstane dagarrangementen in kinderopvang en onderwijs, de arbeidsmarkt te betreden. Deze verandering wordt voornamelijk teweeggebracht door betere voorzieningen voor kinderopvang. Daarin wint bovendien de educatieve waarde aan belang: de kinderopvang is de eerste plaats waar achterstanden worden voorkomen en kinderen worden voorbereid op de maatschappij. Er vindt een verregaande integratie van kinderopvang en scholen plaats in de vorm van integrale kindvoorzieningen, die in zowel de Randstad alsook in de landelijke gebieden niet meer zijn weg te denken. Toegang tot kinderopvang is daarmee steeds minder primair in het belang van de ouders, maar steeds meer in dat van het kind. Natuurlijk blijven de voordelen voor de ouders groot: zij kunnen hun kind optimale voorzieningen bieden in de
7 Centraal Bureau voor
tijd dat zij zelf werken. Deze dagarrangementen zijn flexibel in te richten en be-
de Statistiek (2010),
ter aan te sluiten op de eigen werktijden.
Trends.
22
Sociaaleconomische
Iedereen aan het werk…
Ook voor minder-opgeleiden en mensen met arbeidsbeperkingen ontstaan nieuwe kansen. Zo zien we een toenemende vraag naar persoonlijke dienstverlening als gevolg van de vergrijzing en de toenemende arbeidsparticipatie. Het aantal ouderen dat langer thuis blijft wonen en verzorging nodig heeft stijgt, terwijl werkenden minder tijd overhouden voor huishoudelijke en zorgtaken en deze diensten steeds vaker inkopen. Hiermee vindt een formalisering van relatief eenvoudige, informele huishoudelijke en zorgtaken plaats. Dit biedt kansen voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zij vinden steeds vaker werk in de residentiële dienstverlening. Ook sectoren als horeca, wellness, bouw en zorg dragen bij aan een toenemende vraag naar weinig-geschoolde arbeid. Het aanbod van persoonlijke dienstverlening kent een eigen multiplier en creëert een eigen vraag: naarmate het aanbod groter is, wordt steeds meer van deze diensten gebruik gemaakt, waardoor de vraag naar arbeid verder toeneemt. Ook de participatiegraad van ouderen neemt vanaf 2020 sterk toe, een tendens die voor 2010 al zichtbaar was8. Ruim 63% van de Nederlanders tussen 50 en 65 jaar had in 2009 een betaalde baan tegenover 57% gemiddeld in Europa9. De lonen zijn als gevolg van de schaarste op de arbeidsmarkt sterk gestegen, met toenemende kosten voor levensonderhoud en een stijgende inflatie als gevolg. Het resultaat is een uitholling van het pensioenvermogen, waardoor langer werken niet alleen norm maar ook noodzaak is geworden. Als gevolg neemt de participatiegraad van ouderen na 2020 sterk toe. De nieuwe generatie ouderen is bovendien steeds beter opgeleid, nog energiek en in het bezit van een schat aan ervaring die zij niet verloren wil laten gaan. Er heerst onder ouderen sterk de behoefte een bijdrage te blijven leveren aan de maatschappij, wat resulteert in langer doorwerken. De gemiddelde uittredingsleeftijd laat een aanzienlijke stijging zien. Ook wanneer ouderen wel met pensioen gaan, betekent dat niet dat zij stilzitten: de grens tussen werk en pensioen vervaagt en de combinatie werk en pensioen komt steeds vaker voor. Ouderdom wordt steeds minder gedefinieerd in termen van een statische pensioenleeftijd: ‘je bent pas oud, als 8 Centraal Bureau voor de Statistiek (2010), EBB 9 Centraal Bureau voor de Statistiek (2009),
je niet meer meedoet’, is het credo. Aan de andere kant komen jongeren veel eerder dan vroeger de arbeidsmarkt op, vaak in een leer-werkconstructie. Toetreding bij 18 jaar is meer norm dan uitzondering (zie ook hoofdstuk 4).
Eurostat.
23
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Door de tekorten op de arbeidsmarkt, worden ook groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt aangetrokken. Waar integratie in 2010 nog een heikel punt was, is dit in 2025 zo langzamerhand een non-issue geworden. Het onderscheid tussen autochtoon en allochtoon wordt op de arbeidsmarkt niet meer gemaakt, iedereen heeft gelijke kansen en wordt geacht die ook te benutten. Dat wil niet zeggen dat er geen inter-etnische spanningen zijn, maar deze worden niet meer onderstreept en explosief gemaakt door werkloosheid en grote ongelijkheid op de arbeidsmarkt. Alle handjes zijn hard nodig, en dan maakt het niet uit of dat Marokkaanse, Antilliaanse, Kaap Verdiaanse of Nederlandse handen zijn. Het helpt natuurlijk ook dat er voor veel van deze groepen inmiddels sprake is van een derde of vierde generatie, die in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd. Werkloosheid is tegen 2040 een obsoleet verschijnsel. Iedereen die kan werken is hard nodig. Maatschappelijk wordt niet werken gezien als uitermate ongewenst en zelfs hoogst asociaal. Het maatschappelijk klimaat voor nietwerkenden is keihard. Werkloosheidsuitkeringen zijn er niet meer. De overheid voorziet in werkverschaffing voor diegenen die om wat voor reden dan ook niet zelfstandig aan een baan komen (zie paragraaf 3.3).
2.4
Toename van het aantal gewerkte uren
Nederlandse werknemers zijn vanaf 2020 in toenemende mate bereid meer uren te werken. Waar in 2010 maar liefst 70% van de vrouwen parttime werkte10, kiezen vrouwen er vanaf 2020 aanzienlijk vaker voor in grote banen van minstens 36 uur per week te werken. Twee factoren hebben deze sprong voorwaarts mogelijk gemaakt. In de eerste plaats zijn er meer dan voldoende voltijdse banen op de arbeidsmarkt beschikbaar. In de tweede plaats stelt de introductie en maatschappelijke acceptatie van integrale kindvoorzieningen vrouwen, en overigens ook mannen, in staat minder tijd aan opvoeding en zorg te besteden.
10 Commissie Arbeids participatie (2008). Naar een toekomst die werkt.
24
Iedereen aan het werk…
Achter de toenemende arbeidsparticipatie zit ook een financiële noodzaak. Nu mensen gemiddeld steeds meer uren werken en gezinnen meer te besteden hebben, stijgen het gewenste levenspeil en de kosten van het levensonderhoud navenant mee. Hiermee wordt een zichzelf versterkende trend die feitelijk al in de vorige eeuw is ingezet, doorgezet. Naarmate er meer wordt verdiend, stijgen de eisen ten aanzien van wat men als een ‘normaal levenspeil’ beschouwt en stijgt ook het prijsniveau. Meer uren werken leidt zo tot de noodzaak om meer uren te (blijven) werken. In de loop van de jaren twintig van de 21e eeuw ontstaan geleidelijk nieuwe opvattingen en normen op het gebied van werk. Door de toegenomen schaarste spannen werkgevers zich in om werk aantrekkelijk, zinvol en inspirerend te maken. Werk wordt leuker en uitdagender en werknemers beschikken over steeds meer verantwoordelijkheid en autonomie. Zingeving en uitdaging van een baan zijn waarden die binnen alle segmenten van de arbeidsmarkt steeds belangrijker worden. Er wordt positiever tegen werk aangekeken: werk ontwikkelt zich tot een sociale bezigheid die ruimte biedt voor zingeving en zelfontplooiing. Dit appelleert aan de intrinsieke motivatie van werknemers, die daardoor bereid blijken meer te werken. Onder druk van een groeiende ‘kritische massa’ van Nederlanders die meer en langer werken, wordt voltijds of bijna voltijds werken in een zinvolle baan de nieuwe norm. Ook wint persoonlijke ontwikkeling aan belang. Dit komt deels voort uit de wens tot zingeving, maar ook uit noodzaak om niet achter te blijven bij de permanente technologische innovatie. De angst voor de verplichte werkverschaffing door de overheid maakt dat steeds meer werknemers voor ad hoc scholing kiezen. De kleine deeltijdbaan van minder dan 24 uur waarmee Nederland tot vijftien jaar geleden bekend stond binnen Europa, verdwijnt dan ook. De integrale kindvoorzieningen, de toegenomen financiële noodzaak, het toegenomen opleidingsniveau, de veranderde aard van het werk, de norm en mentaliteitsverandering ten aanzien van werk resulteren gezamenlijk in een forse stijging van het gemiddeld aantal gewerkte uren. In 2040 is dat aantal in Nederland opgelopen tot 36,5.
25
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
2.5
Een situatie van 90-90
[ [ European Research department
60 jarig
Search met spraakherkenning
Jubileum
Kies uw taal
[ Iedereen aan het werk ] 1-2-2040
Arbeidsparticipatie en meedoen zijn onderwerpen die al jarenlang volop in de belangstelling staan. Om tekorten op de arbeidsmarkt op te vangen, is het streven iedereen zoveel mogelijk te laten meedoen en waar mogelijk op de arbeidsmarkt te laten participeren. Met dit doel hebben de sociale partners en diverse overheidsinstellingen in het jaar 2020 het convenant ‘Iedereen aan het werk’ getekend. Om de voortgang en resultaten van dit convenant in beeld te brengen heeft Research voor Beleid in opdracht van de convenantpartijen sinds 2020 de tweejaarlijkse monitor ‘Arbeidsparticipatie Nederland’ uitgevoerd. Recent is het monitortraject afgesloten met een eindmeting. Uit de eindmeting komt een positief beeld naar voren. Onder invloed van diverse maatschappelijke ontwikkelingen en mede als gevolg van het gevoerde beleid is de arbeidsparticipatie de laatste decennia spectaculair toegenomen: anno 2040 is bijna iedereen vrijwel voltijds aan het werk. De convenantpartijen geven in een reactie aan zeer tevreden te zijn met dit resultaat: “hier hadden we destijds in 2020 niet op durven hopen.” Lees hier het persbericht met de reactie van de convenantpartijen
+
–
Werk & Inkomen Zorg & Welzijn Onderwijs & wetenschap Bestuur & omgeving
Het rapport is hier te downloaden
Begin 2040 is een situatie 90-90 bereikt: 90% van de beroepsbevolking werkt gemiddeld 90% van een voltijds equivalent van 40 uur per week. De participatiegraad en gemiddelde baanomvang zijn hiermee aanzienlijk toegenomen: mensen werken gemiddeld meer uren en nieuwe groepen - waaronder laagopgeleiden, mensen met een arbeidsbeperking, ouderen en vrouwen – hebben hun weg naar de arbeidsmarkt gevonden. Niet iedereen is op elk moment voor 90% aan het werk. Door de toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt is een grote mate van variatie ontstaan, zowel waar het gaat om werkenden onderling als waar het de verschillende levensfasen van een werkende betreft. Gemiddeld – als dwarsdoorsnede van de samenleving en als dwarsdoorsnede van een gemiddelde levensloop – maken de statistieken een situatie van 90-90 zichtbaar.
26
Iedereen aan het werk…
Uitdagingen voor de toekomst: wat nu? Sociale partners en overheid tonen zich tevreden: hier is immers de afgelopen drie decennia op ingezet. Wel roept deze situatie van vrijwel volledige arbeidsparticipatie nieuwe vragen op: (bijna) iedereen is aan het werk, maar wat nu? Wat heeft deze situatie voor gevolgen voor de samenleving als geheel? Wat is de invloed van de hoge mate van arbeidsparticipatie op de inrichting van de arbeidsmarkt, de aard van het werk en de manier waarop mensen hun werk beleven? En hoe werkt dit door op andere beleidsterreinen? De arbeidsmarkt is immers geen geïsoleerd verschijnsel, maar integraal onderdeel van de samenleving.
27
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières
3
Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières 3.1
Parallelle en seriële carièrepaden
In de overspannen arbeidsmarkt die in de afgelopen dertig jaar is ontstaan, onderkennen werkgevers het belang van inspringen op deze eisen van de moderne tijd. Flexibiliteit in arbeidsvoorwaarden en loopbaanpaden is noodzaak geworden.
Mark en Lisa de Jong zijn een modern stel van middelbare leeftijd en zijn volgend jaar al 25 jaar samen. Zij wonen in de Amsterdamse wijk Almere-Buiten met hun twee kinderen: Wilhelmus van 16 en Petronella van 10. Mark (49) werkt al jaren met veel plezier als architect, als partner bij het bedrijf ArchiTech. Mark heeft Lisa (46) net na zijn afstuderen ontmoet op een netwerkborrel. Zij werkt sinds kort, na een carrièreswitch, 36 uur per week als manager in de privézorg. Omdat Mark en Lisa beiden een drukke baan hebben, hebben zij een hulp in de huishouding voor schoonmaakwerkzaamheden, maar ook om een aantal keer in de week voor hen te koken. Zo houdt Lisa tijd over voor haar belangrijkste hobby: met vriendinnen naar de online boulevard. Mark houdt meer van sporten, hij zwemt veel ter voorbereiding op de Elfstedentocht die komende zomer wordt gehouden.
29
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Een opmerkelijke ontwikkeling die we in dit verband zien is de toegenomen ruimte voor parallelle carrièrepaden, waarbij werknemers twee (kleine) banen met elkaar combineren. Kleine contracten in het onderwijs worden zo bijvoorbeeld steeds vaker gecombineerd met deeltijdwerk in de kinderopvang. De arbeidstijden worden hierop aangepast. Ook combinaties van werk in het bedrijfsleven met kleine banen in de zorg komen steeds vaker voor. Combinaties als deze blijken juist voor mensen met laaggewaardeerde en weinig uitdagende banen een mogelijkheid om uitdaging, waardering en zingeving in het werk te vinden. Werknemers worden hierin door werkgevers steeds beter gefaciliteerd.
Mark maakt bij de uitvoering van zijn ArchiTech-ontwerpen vaak gebruik van onderaannemers. Als hij op bezoek is bij Laszo, vertelt de 33-jarige Deniz: “Tot een aantal jaar geleden werkte ik fulltime als lasser hier op de fabriek. Na een tijd merkte ik dat ik de uitdaging begon te missen: ik wilde graag iets betekenen met mijn werk en vroeg me af of dit het nu was. Aan de andere kant heb ik hier wel goede contacten met mijn collega’s, dat wilde ik ook niet kwijt. Bovendien ben ik voor dit werk opgeleid en vind ik het ook leuk om te doen. Ik wilde alleen iets méér. Ik heb er toen over nagedacht om mijn baan op te zeggen en me te laten omscholen. Mijn baas kwam toen met de perfecte oplossing: ik kon hier minder uur gaan werken en dan voor de rest van de uren een andere baan erbij nemen. Daar wilde hij me wel bij helpen. Nu werk ik vier dagen in de week hier en werk ik nog een dag als praktijkinstructeur op een lasopleiding. Super: mijn baas is mij niet kwijt en ik heb afwisseling en kan me één dag per week bezighouden met werk dat ik zinvol vind, maar dat ik niet fulltime zou willen doen.”
Waar het aan het begin van de 21e eeuw zeker voor jongere werknemers al ongebruikelijk was hun hele leven voor één werkgever te werken, komt ‘een beroep voor het leven’ anno 2040 vrijwel nooit meer voor. Naast parallelle carrièrepaden, zien we ook steeds meer seriële of opeenvolgende carrièrepaden. Hierbij maken werkenden gedurende hun loopbaan de omslag naar een andere, vaak geheel nieuwe, carrière. Omdat mensen langer doorwerken – een carrière
30
Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières
van minstens 50 arbeidzame jaren is niet ongebruikelijk – is er meer tijd en ruimte om gedurende de loopbaan van werk te veranderen. De carrièreswitch is een fenomeen dat in 2040 zeer gebruikelijk is, vooral onder werknemers van 45 jaar. Dit geldt vooral voor werkenden met beroepen die veel tijd en/of mentale of fysieke inspanning vergen. De manager die het rond zijn 55e levensjaar rustiger aan wil doen en (deels) in de preventieve geestelijke gezondheidszorg aan het werk gaat, is meer standaard dan uitzondering. Ook werknemers in uitvoerende beroepen in de zorg maken na hun 45e vaak de overstap naar een minder zwaar beroep. We zien verder een opvallend groot aantal oudere zzp’ers, die in deze fase van hun leven niet langer meer voor een baas willen werken en voor zichzelf beginnen.
3.2
Het belang van levensloopdenken
Niet alleen tussen banen is er sprake van toegenomen variatie en flexibiliteit. Om tegemoet te komen aan de vraag van werknemers, spannen werkgevers zich in om ook binnen banen meer flexibiliteit in taken en verantwoordelijkheden te waarborgen. Er ontstaat een vorm van ‘werk-ondernemer-schap’, waarbij de grenzen en rolverdeling tussen werknemer en werkgever veranderen. Werknemers geven als werk-ondernemer vorm aan hun eigen loopbaan, terwijl werkgevers werknemers zoveel mogelijk faciliteren om het beste uit zichzelf te halen. Een flexibele opstelling van de werkgever is hierbij de sleutel: er bestaat veel ruimte voor de individuele wensen en mogelijkheden van de werknemers. Onder hoogopgeleide werknemers was deze tendens al langer zichtbaar, inmiddels zet dit ook onder laagopgeleiden steeds meer door. Bestaande hiërarchieën krijgen hiermee een andere dimensie. We zien een mutatie naar een faciliterende structuur, waarin werkenden eigen verantwoordelijkheid voor de inhoud en vormgeving van hun werk kunnen nemen. Waar aan het begin van de 21e eeuw al geëxperimenteerd werd met het aanpassen van arbeidsvoorwaarden en carrièrepaden aan de levensloop van werknemers, heeft het levensloopdenken in de jaren vanaf 2030 een hoge vlucht genomen. In 2040 is het levensloopdenken dan ook niet meer uit arbeidsvoorwaarden en loopbaanpaden weg te denken.
31
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Eén van de belangrijkste aspecten van dit levensloopdenken ‘nieuwe stijl’ is dat de periode waarin werkenden carrière maken zich niet langer uitsluitend concentreert rond de relatief korte periode tussen het 25e en 45e levensjaar. Juist in deze periode, die bekend staat als het spitsuur van het leven, ontstaat een flexibeler arbeidspatroon. Werkgevers én werknemers zijn steeds meer doordrongen geraakt van het idee dat niet in elke fase van het leven verwacht kan worden dat mensen zich voor 100% inzetten op de arbeidsmarkt. Werknemers met zorgtaken voor (kleine) kinderen hebben daardoor steeds meer ruimte gekregen tijdelijk wat gas terug te nemen zonder hierbij carrièreschade op te lopen. De concrete invulling van deze tijdelijke stap terug varieert: sommige werknemers kiezen ervoor in deze periode minder uur te gaan werken, hoewel een baanomvang van minder dan 28 uur nauwelijks voorkomt. In andere gevallen wordt in overleg met de werkgever gezocht naar een tijdelijke aanpassing van het takenpakket, waarmee het werk minder belastend wordt. Opvallend – en een groot verschil met dertig jaar geleden – is de blijvende betrokkenheid van werkenden in deze fase bij de arbeidsmarkt. Werkende ouders mogen dan tijdelijk wat gas terug nemen: zowel vaders als moeders blijven meedoen. Zij gaan er niet langer jaren tussenuit en verdwijnen niet langer met een kleine baan onder hun niveau naar de marge van de arbeidsmarkt.
Lisa werkte tot voorkort 24 uur per week als pedagogisch medewerker op een integrale kindvoorziening. Daarnaast had zij een halve dag per week enkele leidinggevende taken op hetzelfde centrum. Prima te combineren met kleine kinderen, maar nu de kinderen wat groter zijn, was Lisa toe aan een nieuwe uitdaging. Haar nieuwe werkgever in de privézorg bood de mogelijkheid met een managementtraject te beginnen. Lisa heeft deze mogelijkheid met beide handen aangegrepen.
Onder werknemers van 45 jaar en ouder zien we een grote mate van heterogeniteit in carrièrepaden. Werkenden kunnen in deze fase nog lang doorgroeien en carrière maken. Dit is een belangrijke trendbreuk ten opzichte van dertig jaar geleden: om werkenden te stimuleren op de arbeidsmarkt te blijven participeren, wordt werknemers ook na het 45e levensjaar veel vaker uitzicht op 32
Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières
doorgroeien en verdieping geboden. Een interessante baan met uitdaging en groeiperspectief is al lang niet meer uitsluitend voorbehouden aan de jongste generatie werknemers. Werknemers zien zich daardoor niet langer genoodzaakt voor hun 45e carrière te maken: hiervoor is ook in latere – en, de kinderen zijn immers het huis uit, rustiger - levensfasen nog voldoende tijd en ruimte. Veel werkenden die tijdens het spitsuur van het leven tijdelijk een stap terug hebben gedaan om zich op de opvoeding van hun kinderen te kunnen richten, maken dan ook veelvuldig van deze gelegenheid gebruik. Het aantal vrouwen dat als de kinderen de deur uit zijn alsnog niet of nauwelijks meer terugkeert op de arbeidsmarkt – iets dat in 2010 nog sterk speelde – wordt daarmee sterk teruggebracht. Veel vrouwen vinden het toegenomen perspectief en het gevoel nog volop mee te kunnen doen een belangrijke stimulans om de arbeidsmarkt niet de rug toe te keren, los van de financiële noodzaak die vaak ook wordt gevoeld. Andere werkenden grijpen het verlengde groei- en ontwikkelperspectief aan om een nieuwe carrière te beginnen. Dit geeft een impuls aan de eerder genoemde seriële carrièrepaden. Tot slot zien we een groep werkenden die besluiten het in deze fase juist rustiger aan te gaan doen, na al eerder carrière gemaakt te hebben. Met het levensloopdenken is op deze manier meer afwisseling in arbeids arrangementen door het leven heen ontstaan. De levensfase van werkenden wordt flexibel gefaciliteerd in loopbaanplanning en carrièrepaden.
3.3
Verplichting tot werken
Iedereen is hard nodig in een maatschappij waar 90% van de mensen 90% van de tijd werkt. Het is voor werkgevers lastig aan nieuwe werknemers te komen, er is daarom weinig ruimte voor groei. Werkloosheid is daarmee ook een verschijnsel dat alleen de oudere werknemers zich nog kunnen herinneren. Wie in de huidige maatschappij uitvalt wegens functioneringsproblemen, kan niet langer zijn hand ophouden bij Vadertje Staat. Alle handen zijn nodig in het arbeidsproces! Voor wie niet zelf kan reïntegreren zijn er daarom staatsbanen beschikbaar. Voor deze staatsbanen zijn weinig competenties vereist. Ze kunnen daarom door iedereen worden vervuld. De banen zijn nuttig, het gaat niet 33
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
om gecreëerde beroepen waar niemand op zit te wachten. Voorbeelden van staatsbanen zijn de glasvezelruimer of robotcoach. Doordat deze banen weinig uitdaging kennen en slecht betalen, kiezen weinig mensen hier uit zichzelf voor en kunnen er altijd mensen worden geplaatst. Een staatsbaan is niet iets om trots op te zijn. De sociale status is zeer laag, vanwege de lage betaling en het stigma: staatsbaners zijn veelal mensen die zich niet hebben ingespannen zich te ontwikkelen, en het dan ook aan zichzelf te danken hebben dat zij dit werk doen. In sommige gevallen kan een staatsbaan mensen motiveren nieuwe competenties aan te leren om snel naar een reguliere baan terug te keren. Maar er zijn veel staatsbaners, die de werkdruk in de reguliere economie niet meer aan kunnen of willen, en die in hun huidige positie berusten. Dit versterkt het maatschappelijk imago van deze groep. Regelmatig laait weer de discussie op om de betaling van de staatsbanen te verlagen, zodat het daarin vervatte ‘nuttige arbeidspotentieel’ gedwongen wordt zich in de reguliere economie aan te bieden.
Mark en Lisa krijgen een nieuwe buurvrouw. Het gerucht gaat dat zij een staatsbaner is, waar Mark en Lisa helemaal niet blij mee zijn. Dit zal de waarde van hun huis mogelijk kunnen doen dalen, zeker omdat zij al de 4e is in de straat. Je ziet toch dat dergelijke mensen hun daktuin niet netjes houden, en ook hun huis minder goed laten onderhouden. Lisa wil eigenlijk ook niet dat Wilhelmus met de zoon van de nieuwe buren optrekt, die bij hem in de klas komt. Ze snapt wel dat ze dit niet kan verbieden en hoopt dat haar zoon zelf zo wijs is.
34
Arbeidsmarkt in 2040: Flexibele carrières
35
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
4
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren 4.1
Life Long Learning volledig verankerd
De bevolkingskrimp maakt het voor werkgevers lastig geschikte werknemers te vinden. De aard van de beroepen is aan continue verandering onderhevig, onder andere door verregaande technologische ontwikkelingen. Een beroep kan in een tijdsbestek van 10 jaar tijd compleet andere competenties vergen, waar werknemers in hun initiële scholing niet op zijn voorbereid. Young potentials zijn er nauwelijks nog te vinden, daarom zijn werkgevers genoodzaakt de capaciteit bij huidige werknemers te zoeken. Om geen innovatieachterstand op te lopen, is bij- en herscholing essentieel. Ook voor werknemers is scholing op latere leeftijd noodzaak. De tijd dat mensen hun hele werkzame leven in één beroep - laat staan bij één baas - bleven werken is allang passé. Bestaande beroepen veranderen of verdwijnen zelfs helemaal en tegelijkertijd komen er telkens nieuwe beroepen bij. Zo is in korte tijd door het grote aantal tweeverdieners meer behoefte gekomen aan vaklui in residentiële dienstverlening, maar zijn er ook bedrijfstakken ontstaan die 5 jaar geleden niemand kon voorzien. Wil een werknemer blijven meedraaien in de huidige maatschappij, dan zal hij zich moeten aanpassen aan de zich steeds vernieuwende eisen van de arbeidsmarkt. Life Long Learning is dan ook volledig verankerd in de samenleving. Het is ondenkbaar dat een werknemer niet zijn verantwoordelijkheid tot bijscholing neemt en er zijn ruimschoots mogelijkheden een scholingstraject in te kleden.
37
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
kijk jij uit naar jouw carrière toekomst? Home
zoek banen
Mijn gegevens
nieuws
Laatst toegevoegde banen: domotica tester Netmoderator Broederschap 3.0
Werkgevers
Plaats vacature
contact
zoek een baan in 8.218 vacatures Trefwoord
Locatie
Consultant Publiek Gezondheidscentrum (PGC) Productiemedewerker MedicChips
zoek
Uitgebreid zoeken
Hankido-trainer AutoNoom refurbisher Beleidsmedewerker Regionaal Competentiecentrum
4.2
nieuws en achtergrond carrière tips
Initiële opleidingen breed en kort
De opleidingsinstituten hebben de initiële opleidingen inmiddels aangepast aan de situatie op de arbeidsmarkt. De nomadische werknemer van 2040 is gebaat bij een brede basisopleiding, waardoor hij flexibel is op de arbeidsmarkt. Een opleiding voor een beroepsgroep in plaats van voor één specifiek beroep, biedt meer mogelijkheden te voldoen aan veranderende eisen of een carrièreswitch te maken. Een werknemer die technisch is geschoold, kan zowel als robotreparateur maar ook als automonteur worden ingezet. Dit heeft een herdefiniëring van bepaalde beroepen teweeggebracht, een bouwconstructeur kan het nu door de afwisseling in werk gemakkelijker tot zijn pensioen volhouden. Waar in 2010 beroepsopleidingen heel specifiek waren en voornamelijk werd ingezet op het aanleren van beroepskarakteristieke competenties, is geleidelijk een omslag naar het denken in loopbaancompetenties ontstaan. Als een werknemer bepaalde basisvaardigheden heeft en daarnaast getraind is in de vaar38
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
digheden een goede loopbaan op te zetten, is hij geëquipeerd voor een brede en veranderende arbeidsmarkt. Opleidingsinstituten leiden dan ook niet meer op voor een specifiek beroep, maar leveren breed inzetbare arbeidskrachten af die voorbereid zijn op een succesvolle loopbaan. Een bijkomend voordeel van het inzetten op brede opleidingen, is dat verkeerde studiekeuzes niet meer bestaan. In 2010 maakten jongeren van 16 jaar door een studie te kiezen feitelijk een beroepskeuze voor het leven. Velen bleken daar op zo’n relatief jonge leeftijd niet succesvol in, gegeven het feit dat eenderde van de studenten een overstap naar een andere opleiding maakte. Bovendien kwamen werknemers steeds later de arbeidsmarkt op, ondanks verwoede pogingen van de overheid de studietijd in te perken. Het gemiste arbeidsvermogen van 20- tot ca. 30-jarigen kostte de samenleving miljarden, iets wat nu niet meer te verantwoorden is. Tegenwoordig gaan jongeren met 18 jaar de arbeidsmarkt op met een rugzak vol basisvaardigheden. Het aanleren van beroepseigen competenties gebeurt grotendeels op de werkvloer. De werkgever investeert in de begeleiding van de jongere. De inwerkperiode is nu dan ook beduidend langer dan in 2010. Doordat de jongere nu op zijn 18e jaar van school komt, bereikt hij wel eerder het niveau van een volwaardige arbeidskracht dan in 2010. Bovendien kan hij ook tijdens de leerperiode al bijdragen aan de omzet van het bedrijf. Tot slot zijn er ook voordelen voor de afgestudeerde zelf. Een jongere komt direct in de werkpraktijk terecht en kan daardoor sneller merken of de gekozen richting aansluit bij de eigen verwachtingen. Ook jongeren die graag hogerop willen, beginnen met praktische werkzaamheden. Dit betekent dat alle managers in de basis affiniteit met de werkvloer hebben. Een toekomstig arts heeft ook verpleegtaken vervuld, en kent daarmee de besognes van het ondersteunend personeel. De begrippen ‘laagopgeleide’ en ‘hoogopgeleide’ zijn achterhaald. Het verschil zit niet langer in duur of niveau van de opleiding, als wel in het soort beroep dat men uitvoert en de competenties die iemand daarvoor nodig heeft. Het woord ‘compotentie’ drukt de mogelijkheden uit die iemand heeft zich verder te ontwikkelen. Niet iedereen heeft dezelfde compotentie. Er is sprake van beperkte 39
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
compotentie als iemand beperkte mogelijkheden heeft nieuwe competenties aan te leren of juist van een grote compotentie als iemand veel opties heeft zich verder te bekwamen.
Bij ArchiTech waar Mark werkt, is net een nieuwe werknemer in dienst gekomen. Ahmed-Jan is 18 jaar en heeft net zijn studie Bouwconstructie afgerond. Hij gaat aan de slag als bouwconstructeur. Daarnaast loopt hij twee dagen per week met Mark mee die hem kennis zal bijbrengen over architectuur en bouwontwerp. Mark is erg tevreden en ziet Ahmed-Jan gezien zijn compotentie over een aantal jaren wel uitgroeien tot partner in het bedrijf.
Niet alle beperkt-compotenten kunnen goed meekomen in de initiële opleiding. Doordat er in de arbeidsmarkt krapte is, worden veel beperkt-compotenten verleid voor het einde van hun opleiding aan het werk te gaan. Dit levert wel een maatschappelijk probleem op: de kans dat zij het op termijn niet redden is zeer groot.
40
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
4.3
Eigen verantwoordelijkheid in de vorm van leerrechten
Voor het ontwikkelen van competenties na de initiële opleiding – en daarmee het benutten van de volledige compotentie - zijn leerrechten geïntroduceerd. Deze leerrechten bestaan uit een persoonlijk budget dat kan worden ingezet voor een zelfgekozen opleiding op een zelfgekozen moment. De overheid financiert het persoonlijk budget, dat voldoende is om te komen tot wat oudsher werd aangeduid als het masterniveau. Niet iedereen zal het budget op deze manier aanwenden, uiteraard is het ook mogelijk op een ander niveau te specialiseren of te verbreden. Dit betekent echter niet dat er sprake is van vrijblijvendheid, in tegendeel. De werknemer is zelf verantwoordelijk voor het onderhouden en bijwerken van zijn competenties. In de initiële opleiding is veel aandacht voor het ontwikkelen van kans- en risicobewustzijn, zodat elke werknemer in staat is zijn eigen loopbaan te managen. Hierbij krijgt de werknemer in meer of mindere mate ondersteuning van het Regionaal Competentiecentrum (RCC). In het jaarlijkse functioneringsgesprek wordt de competentiestand opgemaakt, die de mate van aansluiting van de eigen competenties bij het werkveld uitdrukt. De bewijslast voor het hebben van bepaalde competenties ligt bij de werknemer, hij kan hiervoor te rade gaan bij zijn collega’s, zijn werkgever of in het geval van een zzp’er een opdrachtgever. De norm waaraan werknemers moeten voldoen is een database waarin de competenties per beroep in kaart zijn gebracht én worden bijgehouden. Deze database is beschikbaar gesteld op een website die door het ministerie van Onderwijs en Arbeid is geïnitieerd bij de introductie van het leerrechtenstelsel. Door middel van het Periodieke Overzicht van de Competentiestand (POCS) is het voor een werknemer inzichtelijk in hoeverre zijn kennis actueel is en of hij in geval van achterstand risico’s loopt zijn beroepscertificaat te moeten inleveren. Een werknemer kan naar aanleiding van een negatieve POCS actie ondernemen door zijn leerrechten in te zetten. Hoewel werknemers verantwoordelijk zijn voor hun competentie-ontwikkeling, is de druk vanuit werkgevers groot. Omdat nieuwe werknemers niet of zeer moeilijk te vinden zijn, moet elke compotentie volledig worden benut. Het inleveren van een beroepscertificaat hoeft dan ook niet per direct grote consequen41
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
ties te hebben. Weinig werkgevers zullen hierin een directe aanleiding zien de ontslagprocedure in te zetten. Wel zal de druk worden opgevoerd op de werknemer om zijn leerrechten in te zetten, bijvoorbeeld door salarisvermindering al dan niet in combinatie met demotie. Hoewel de kans op ontslag beperkt is, kunnen de gevolgen groot zijn als het je wel overkomt. Ondanks de krapte hebben veel werkgevers enige aarzelingen een werkloze aan te nemen, omdat baanverlies in de huidige tijden sterk geassocieerd is met onwelwillendheid. Bovendien zijn mensen die ten tijde van werkloosheid niet in het eigen onderhoud kunnen voorzien, aangewezen op een staatsbaan. Het slechte imago van staatsbaners zorgt voor een negatief stempel. Werkloosheid en een staatsbaan in het bijzonder, wordt door veel werkgevers gezien als een faux pas. Mocht je weer in een reguliere baan terecht komen, dan dien je onderaan te beginnen, in ieder geval wat betreft salarisniveau. Pas als een werknemer zich opnieuw bewezen heeft en zijn competentieontwikkeling op orde heeft, bestaat de mogelijkheid weer door te groeien naar het oude niveau. Voor imcompotenten – mensen met vrijwel geen ontwikkelingsmogelijkheden – is de staatsbaan vaak de enige optie.
Mark ontvangt zijn POCS en ziet dat hij de competentie ‘Ontwerp epoxyskeletbouw’ niet beheerst die tegenwoordig wordt gevraagd in zijn vakgebied. Mark informeert bij zijn werkgever, maar die vindt dit momenteel geen essentiële competentie en heeft liever dat Mark zijn tijd gebruikt voor het ontwerp van een integraal kindcentrum. Mark gaat hiermee akkoord en besluit zijn leerrechten nog niet in te zetten. Eventueel zou hij in zijn vrije tijd kunnen studeren, maar die besteedt hij liever aan zijn schoonmoeder, die lijdt aan de ziekte van Alzheimer-Tjechlovski en daarom wel wat extra aandacht kan gebruiken.
42
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
4.4
Veel mogelijkheden voor competentie-ontwikkeling
In de keuze van de post-initiële opleiding is de werknemer vrij. Er zijn vanuit de overheid wel stimuleringsmaatregelen, zoals extra leerrechten voor het ontwikkelen van competenties waaraan een nijpend tekort bestaat. Werkgevers kunnen invloed uitoefenen op de opleiding die een werknemer gaat volgen, door ook een bijdrage te leveren. In de meeste gevallen is dit een nietgeldelijke bijdrage, door werknemers toe te staan in werktijd een opleiding te volgen of begeleiding te verzorgen. In de praktijk blijken steeds meer werkgevers ook een opleidingsbudget voor hun werknemers beschikbaar te stellen, waardoor exclusievere opleidingen mogelijk zijn. Op deze manier kan een werkgever gericht aansturen op een toename van rendement voor het bedrijf door gerichte opleiding. Tegelijkertijd loopt een werkgever wel het risico dat de werknemer door de verkregen competenties aantrekkelijker is voor andere werkgevers en na de opleiding vertrekt. Dit heeft ertoe geleid dat sommige werkgevers blijfeisen stellen aan een opleiding, maar dit maakt het voor werknemers juist aantrekkelijker van baan te verwisselen naar werkgevers die de opleiding betalen zonder blijfeisen. Momenteel zoeken werkgevers - verenigd in de werkgeversbond FNO – gezamenlijk naar een oplossing voor deze paradox. De overheid heeft in 2015 het advies van Commissie Veerman uit 2010 in praktijk gebracht en besloten paal en perk te stellen aan de wildgroei van opleidingen die verschillende ROC’s, hogescholen en universiteiten aanbieden. Elk opleidingsinstituut heeft nu zijn eigen specialisatie, die in een aantal gevallen aansluit bij het regionale werkdomein. Zo biedt de Technische Universiteit Eindhoven scholing aan in domestieke techniek en heeft daarin nauwe samenwerkingsverbanden met technologische instituten in de directe omgeving. Deze specialisaties maken het gemakkelijker het aanbod van opleidingen aan te laten sluiten bij de vraag. Kwaliteitsbewaking en bijsturing van een kleine groep aanbieders is immers gemakkelijker dan bij een versnipperd aanbod, zoals in 2010 het geval was. Toen liepen sommige opleidingen zo’n 4-8 jaar achter bij de gevraagde competenties.
43
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
De financiering van de opleidingsinstituten is gewijzigd, toen bleek dat het tot de verkeerde prikkels leidde. Opleidingsinstituten krijgen financiering op basis van de toegevoegde waarde van de competenties die zij aanbieden. Als blijkt dat zij studenten afleveren met competenties waar veel vraag naar is, staat hier een hogere vergoeding tegenover dan voor studenten met competenties waar weinig vraag naar is. Voor de berekening van de financiering wordt de competentieindex gehanteerd, die eens per maand voor elk beroep beschikbaar komt op de website van het Ministerie van Onderwijs en Arbeid. In praktijk leidt dit soms tot een varkenscyclus, waarbij periodes van aanbodtekort en -overschot elkaar opvolgen. Toch zijn de uitersten minder extreem dan in het verleden.
Lisa gaat naar haar schoonheidsspecialist om zich weer eens lekker te laten verwennen. Haar huid, handen en voeten krijgen een behandeling en daarnaast wordt het haar netjes geremodereerd. De schoonheidsspecialist heeft in 2010 de opleiding tot schoonheidsspecialist afgerond en vertelt dat het toen heel moeilijk was om aan het werk te komen. In het verleden werden scholen afgerekend op het aantal studenten dat zij binnenhaalden en het aantal diploma’s dat zij uitreikten. Dit leidde bijvoorbeeld tot situaties waarin jaarlijks ca. 1500 schoonheidsspecialisten werden opgeleid, waarvan slechts voor de helft in de branche werk was. De invoering van het huidige financieringsstelsel heeft vraag en aanbod meer op elkaar afgestemd. De schoonheidsspecialist heeft sindsdien nog veel bijscholing gehad, waardoor ze nog steeds gecertificeerd is. Binnenkort gaat ze een cursus bluetoothbehandelingen doen, zodat ze die ook kan aanbieden. Bron: Waar blijft de schoonheidsspecialist? Een onderzoek onder net afgestudeerde vakmensen. Jos de Jonge, Research voor Beleid, april 2010.
44
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
Competentie-index vraag en aanbod schoonheidsspecialist 1,13 1,07
1,08
1,08 1,04
0,93
0,92
0,57 0,50
2000
2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
De financieringsystematiek op basis van de competentie-index heeft er wel toe geleid dat theoretische vakgroepen enorm hebben moeten inkrimpen en het zelfs met extra subsidiëring van de overheid nauwelijks kunnen redden. Direct na invoering kelderden de competentie-indexen van dergelijke opleidingen doordat er nauwelijks vraag vanuit het bedrijfsleven was. Als gevolg daarvan droogde de financiering op. Bepaalde opleidingen, zoals filosofie, hebben zichzelf in stand kunnen houden, doordat bepaalde (vaak vermogende) studenten intrinsieke belangstelling voor het vak hebben. De opleiding is wel fors duurder geworden. Andere opleidingen hebben moeten inkrimpen, zoals bijvoorbeeld sterrenkunde. Daarmee is ook het theoretische onderzoek in gevaar gekomen, omdat er nauwelijks nog onderzoekers zijn. Een aantal jaar geleden is de overheid een lobby in het bedrijfsleven gestart om cofinanciering voor deze opleidingen van de grond te krijgen, met als uitgangspunt dat fundamenteel onderzoek noodzakelijk is om ook in de toekomst technologische innovatie gaande te houden. In eerste instantie leek de lobby succesvol, maar dat was van korte duur. In praktijk kwam het erop neer dat bedrijven toch veel inspraak wilden in de aard van het onderzoek, waardoor een aantal theoretische vakgroepen als het ware zijn getransformeerd tot onderzoeksgroepen voor toegepast onderzoek. Er wordt nu gezocht naar mogelijkheden om op Europees niveau fundamenteel onderzoek in stand te houden. 45
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Naast het volgen van een opleiding is het ook mogelijk competenties te ontwikkelen door middel van zelfstudie. In 2010 was erkenning van verworven competenties (EVC) alleen mogelijk als er aansluiting was bij een bestaand curriculum. Doordat competenties de waarde bepalen van genoten onderwijs, is informeel leren een goed alternatief geworden. De toegevoegde waarde van elke leeractie is apart vast te stellen en daarmee kan er erkenning cq. diplomering plaatsvinden. De erkenning kan plaatsvinden tijdens het jaarlijks functioneringsgesprek, of tussentijds worden aangevraagd bij het Regionaal Competentiecentrum.
Mark krijgt het na een half jaar wat rustiger op zijn werk en besluit toch aan de missende competentie te werken. Hij schaft in overleg met zijn HRM-afdeling een Interactieve E-Pub voor zelfstudie aan en gaat daarmee 2 uur per week studeren. Na 3 maanden legt hij zijn pasverworven kennis voor aan het Regionaal Competentiecentrum en krijgt erkenning. Hiermee heeft hij zijn huidige positie vooralsnog weer zeker gesteld.
46
Onderwijs in 2040: Een leven lang leren
47
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
5
Omgeving in 2040: Randstad en de rand 5.1
Randstad floreert
De hoge arbeidsparticipatie maakt van de Randstad een zeer gewilde vestigingsplaats. Nederland kent vanouds een sterk op de diensten georiënteerde economie. De hoge arbeidsparticipatie heeft de concentratie op dienstverlening alleen maar versterkt. Voor dienstverlenende activiteiten is het persoonlijke contact met klanten, en dus nabijheid, erg belangrijk. De meeste bedrijven vestigen zich daarom waar zich de meeste klanten en ook de andere bedrijven bevinden: in de grote steden. De concentratie en nabijheid van activiteiten leidt bovendien tot kruisbestuiving, samenwerking en verhoging van de arbeidsproductiviteit. Door de aanwezigheid van de bedrijven wonen ook de zzp’ers in en rond de grote steden. Het bezoeken van de klant, een werkoverleg vanwege samenwerking met een ander bedrijf, het bijwonen van een congres, netwerkborrels, in de stad is dat alles dichtbij, en er zijn ook de meeste zakelijke kansen. De behoefte aan persoonlijk contact zorgt ervoor dat, ondanks de uitstekende mogelijkheden voor werken op afstand die ICT biedt, mensen en bedrijven toch dicht bij elkaar blijven. Het grootste deel van de werknemers van de bedrijven woont in de Randstad, omdat zij dichtbij hun werk willen wonen. Deze vaak goed opgeleide en goed betaalde mensen voelen zich daarnaast aangetrokken tot de Randstad door het hoogstaande voorzieningenniveau en de mogelijkheden anderen te ontmoeten. Bovendien is het voor veel tweeverdieners in een stedelijke omgeving gemakkelijker allebei een carrière te doorlopen, zonder dat één of beiden veel moeten 49
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
reizen. De mensen werkzaam in de residentiële dienstverlening wonen vanzelfsprekend grotendeels ook in de Randstad. Daar is voor hen immers werk. Residentieel is overigens breed op te vatten. Veel rijkere mensen hebben namelijk ook graag een hoger onderhoudsniveau voor hun wijk dan het basisniveau dat de gemeentelijke overheid biedt. Gezamenlijk met de buren nemen zij, althans: hun dienstverleners, straten in zelfbeheer, en laten mooie tuinen aanleggen, nieuwe bestrating en kunstwerken.
Mark en Lisa zijn erg blij met hun plekje in de stad. Zo kunnen ze baan en hobby’s blijven combineren. Gelukkig hebben zij hun huis al in 2023 gekocht. Toen waren de huizen nog enigszins betaalbaar. Dat was trouwens niet de belangrijkste reden: Mark voelde zich vooral aangetrokken tot de carrièrekansen in de stad. Voor architecten is er erg veel werk. Lisa werkte al in de stad, en vindt het heerlijk met de voetfiets naar vriendinnen en het theater te kunnen.
Onder groot-compotentiële werknemers in de dienstensectoren bestaat veel vraag naar woningen in de Randstad. Deze grote vraag leidt tot prijsopdrijving. De behoefte is tegelijk specifiek. De stijgende arbeidsparticipatie zorgt voor hoge gezinsinkomens en dus veel vraag naar woningen uit het duurdere segment, in een mooie omgeving. In grote delen van de steden is daarom flink geïnvesteerd in de kwaliteit van zowel de woningen als de omgeving: bouw van nieuwe woningen en restauratie van oude woningen, aanleg van parken en water en ondergrondse parkeerplaatsen. Een landelijke omgeving is in grote delen van de stad ver weg. De mensen hier hebben daardoor behoefte aan groen dichtbij. Buiten de parken bieden ook de daken plaats voor groen, met uitzicht over de stad, en minder last van schaduw op zonnige dagen. Dat de begroeiing een isolerende en waterafvangende werking heeft, zijn belangrijke bijkomende voordelen. Rond groene en blauwe voorzieningen als stadsparken en vijvers bestaat een concentratie van groot-compotentiële mensen. Hun relatief dure appartementen zijn weliswaar niet altijd heel groot, maar wel van alle gemakken voorzien. Behalve in de stad wonen groot-compotentiële, rijke mensen ook aan de groene 50
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
randen van de steden. De voormalige natuur- en landbouwgebieden net buiten de stad hebben hun groene karakter behouden, maar zijn niet meer uitsluitend voor landbouw en natuur bestemd, maar ook steeds meer als woon- en recreatiegebied. De woningen daar zijn zo ontworpen dat zij geen afbreuk doen aan het landelijke karakter van de omgeving. Voor deze woningen betaalt men de hoofdprijs.
De woningen in de stad worden niet alleen gebruikt om in te wonen, maar in toenemende mate ook als thuiskantoor. Thuiswerken gebeurt overal in Nederland, maar vooral in de Randstad. Dit niet alleen omdat het soort werk dat thuiswerken toelaat vooral voorkomt in de Randstad, maar ook vanwege de stedelijke cultuur en levensstijl. Persoonlijk contact, zoals een bezoek aan een klant of samenwerkingspartner, is weliswaar noodzakelijk maar niet hoog-frequent. Dit maakt regelmatig thuiswerken mogelijk. Een belangrijke markt voor de residentiële dienstverlening in de stad bestaat dan ook uit klussen gerelateerd aan het geschikt maken van bestaande woningen als thuiskantoor: het maken van nieuwe kamers, isoleren, inrichten, elektriciteitsvoorziening en verlichting, kantoormeubilair, centrale automatische stofafzuiging, etc. Maar ook onder steunende diensten voor thuiskantoren komen voor, op bijvoorbeeld ICT-gebied. 51
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Door de hoge kwaliteit van woningen en leefomgeving en de hoge huizenprijzen in bepaalde delen van de stad, zijn in toenemende mate verschillen te zien tussen wijken. Nieuwbouwwijken en grondig vernieuwde, geherstructureerde wijken trekken nieuwe inwoners van buiten de stad. Daarnaast verhuizen mensen met midden- en hogere inkomens vanuit de oudere, niet geherstructureerde wijken naar dergelijke (ver)nieuw(d)e wijken. Het merendeel van de mensen die werkzaam zijn in de residentiële dienstverlening en andere lager betaalde beroepen blijft achter in de niet vernieuwde wijken. De huizen in deze wijken zijn goedkoper dan in de appartementenwijken. Er is vaak sprake van hoogbouw. De omgeving van de woningen is veel minder aantrekkelijk, de wijken zijn volgebouwd met goedkope huizen, zonder veel ruimte voor groen, water, pleinen en speelplaatsen. Voorzieningen als theaters en de meeste winkels zijn niet in de wijk te vinden. Deze vestigen zich dichtbij hun belangrijkste afzetmarkt, namelijk in de rijkere wijken. Deze verschillen tussen wijken in de Nederlandse steden zijn wel bescheiden in vergelijking met miljoenensteden in bijvoorbeeld Noord- en Zuid-Amerika. Dit komt door de relatief bescheiden omvang van de verschillende wijken en de kleine afstanden daartussen. Het grote aantal werkenden zorgt voor veel woon-werkverkeer. Wie de beschikking heeft over een auto, maakt er ook gebruik van. Het autobezit is hoog, omdat de tweeverdieners samen genoeg geld verdienen, en omdat de auto de flexibiliteit biedt waaraan veel mensen behoefte hebben. Mensen die veel werken kennen bijvoorbeeld vaak complexe reispatronen, omdat zij reizen naar het werk vanwege hun schaarse tijd moeten combineren met andere reizen naar bijvoorbeeld winkel, sport of school. Voor tweeverdieners geldt daarnaast dat vrijwel altijd één van de twee partners relatief dichtbij het werk woont, zodat hij of (meestal) zij snel thuis kan zijn wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld in verband met jonge kinderen. Hiervoor is een auto, die altijd klaarstaat, handig. Het hoge autobezit leidt tot verschillende effecten in de Randstad, namelijk drukte op de weg, veel behoefte aan parkeerruimte, en een toenemende vraag naar snel openbaar vervoer. De drukte op de weg is vooral veroorzaakt door de toename van het aantal mensen en auto’s, gecombineerd met de beperkte mogelijkheden in de stad voor uitbreiding van het wegennetwerk. De komst van 52
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
de zelfsturende elektrische auto (de AutoNoom) en het gemak om dergelijke auto’s te delen, hebben kortstondig tot een inperking van de files geleid. Maar de populariteit van de AutoNoom, de mogelijkheid de AutoNoom zelfstandig de volgende gebruiker te laten ophalen, en het feit dat jongeren vanaf tien jaar zelfstandig met de AutoNoom mogen reizen, hebben gezorgd voor een terugkeer van de file. De luchtvervuiling is met de komst van de AutoNoom gelukkig wel verleden tijd. In de oude, dicht bebouwde stadswijken is er niet altijd genoeg ruimte om te parkeren, omdat de wijken niet op veel autobezit zijn gebouwd. Hoewel AutoNomen gemiddeld genomen minder vaak en lang geparkeerd staan, omdat zij afwisselend door verschillende mensen worden gebruikt, blijven parkeerproblemen, vooral ´s avonds, bestaan. Op veel plaatsen zijn daarom nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd, met name in parkeerhubs aan de randen van de stad, omdat de AutoNoom daar zich zelf kan parkeren. Desalniettemin hebben mensen de AutoNoom het liefst zo dicht mogelijk in de buurt van de woning, om wanneer het uitkomt of zint prompt naar werk of recreatie te kunnen gaan. Om circulerende parkeerfiles te voorkomen zijn daarom soms op zeer innovatieve manieren en bijzondere plaatsen parkeerruimten gerealiseerd. Vaak bevinden de parkeergarages zich onder gebouwen, pleinen en parken.
53
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Door de drukte op de weg, de parkeerdruk en het grote aanbod van reizigers is het openbaar vervoer in en rond de grote steden voor reizigers een volwaardig alternatief voor de auto. Vooral snelle verbindingen als metro, de klassieke hogesnelheidstrein, en de monorail, bijvoorbeeld tussen Amsterdam-centrum en Amsterdam-Flevo, zijn populair. Voor de wat kortere afstanden pakken veel mensen de nog steeds populaire elektrische scooter. Ook de voetfiets is om gezondheidsredenen weer helemaal terug van weggeweest. De alternatieve reismogelijkheden kunnen echter de AutoNoom-drukte op de wegen niet wegnemen.
Lisa ging in haar oude functie als pedagogisch medewerker bij de integrale kindvoorziening Kinderparadijs met de voetfiets. Nu ze werkzaam is als manager in de privézorg, heeft ze veel locaties die ze op een dag moet bezoeken. De voetfiets is geen oplossing meer, Lisa heeft vaak veel spullen - haar ALLin maar ook allerlei Carewares voor klanten mee te nemen. In eerste instantie heeft ze geprobeerd zich te verplaatsen per metro, maar daarmee kwam ze niet van deur-tot-deur. Daarom zijn Mark en Lisa nu overgegaan tot de aanschaf van een AutoNoom. Dat bevalt Lisa goed, alhoewel het parkeren nog wel eens frustraties geeft. Bijkomend voordeel is dat haar zoon Wilhelmus nu ook met de AutoNoom naar Hankido kan.
5.2
Ook groei in ‘Randstad-light’
Hoewel de Randstad steeds meer het centrum van Nederland is, is er ook veel groei te zien in steden daaromheen. Het gaat om steden met een klimaat en voorzieningenniveau dat de Randstad benadert, die een goede verbinding met de Randstad hebben, en meer mogelijkheden voor groei dan de volle Randstad. Het gaat om steden als Haarlem, Amersfoort, Apeldoorn en Zwolle, Arnhem en Nijmegen. Deze steden hebben, behalve met de speciale stad-tot-stadstroken op de snelwegen (zonder tussenliggende op- en afritten, geïnspireerd op het inmiddels klassieke idee voor supersnelwegen), ook met de hogesnelheidslijnen 54
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
snelle verbindingen met de Randstad. Ook Brabantstad, Assen en Groningen zijn populaire plaatsen. Met de hogesnelheidslijn is de afstand relatief gering, je bent bijvoorbeeld in een kwartier vanuit Amsterdam in Brabantstad.
Snelheidslijn Tijden
Home
Tijden
Verbinding Uw Reis
Tickets
Chipkaart
Service
Contact
Actuele Vertrektijden Snelheidslijn Groningen - Zoetermeer 1.02 uur Tijd
Naar
Duur
Spoor
Via
16.07
Groningen
2 min
3
Utrecht Centraal Leiden
16.52
Amsterdam Centraal
45 min
4
17.07
Zoetermeer
15 min
3
Brabant-stad - Amsterdam 48 minuten Tijd
Naar
Duur
Spoor
Via
16.23
Brabant-stad
3 min
4
Den Bosch
16.43
Amsterdam Almere-Buiten
20 min
3
Utrecht
16.56
Amsterdam
15 min
4
Onder deskundigen en historici zijn verhitte discussies over de vraag in welke mate deze verbindingen, en de populariteit van Randstad-light, is te danken aan de inmiddels zesde verlenging van de, weliswaar aan de tijdsgeest aangepaste, Crisis- en herstelwet uit 2010, en de bijbehorende inperking van de inspraak, en of de wet een zevende keer verlengd dient te worden. Een belangrijke reden dat deze steden groeien is dat de dure woningen en de slechte bereikbaarheid een pushfactor vormen om juist niet in de Randstad te gaan wonen of, voor bedrijven, zich te vestigen. De keuze van mensen voor baan, woonplaats en vervoerwijze hangt af van verschillende factoren. Belangrijk zijn de arbeidsmarkt, het aanbod van voorzieningen, de woningmarkt en de mobiliteitssituatie. Omdat deze vier factoren niet eenvoudig te beïnvloeden zijn, is het niet voor iedereen mogelijk de meest gewenste keuze te maken. De woningen in de Randstad zijn door de grote vraag bijvoorbeeld duur, zodat 55
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
niet iedereen deze nog kan of wil betalen. Een deel van de mensen is daarom daadwerkelijk verder van het werk gaan wonen dan zij eigenlijk zouden willen. Het zijn bijvoorbeeld mensen waarvan het inkomen een woning in de Randstad niet toelaat, of mensen die vanwege vrienden en familie een voorkeur voor een bepaalde stad hebben. Als meer mensen verder weg gaan wonen, neemt het woon-werkverkeer toe. De hoge prijzen, de slechte bereikbaarheid, en de aanwezigheid van groot-compotentiële mensen, leidt ertoe dat ook sommige bedrijven zich in steden buiten de Randstad vestigen.
5.3
Landelijke gebieden in de marge
Hoewel Mark en Lisa hun huis in de stad niet kwijt zouden willen, oriënteren zij zich momenteel op de mogelijkheid een tweede huis in een wat landelijker omgeving te kopen. Nu Lisa een andere baan heeft en bovendien meer uren werkt, is dit financieel mogelijk. Verschillende vrienden hebben deze stap al eerder gezet en wijzen op de voordelen van ‘een huis in het groen’. Vooral Mark ziet een huis op het platteland wel zitten: hier is meer ruimte om in de weekends leuke dingen met de kinderen te gaan doen. Zo af en toe zou hij bovendien in alle rust vanuit zijn tweede huis aan opdrachten voor klanten kunnen werken: een aantrekkelijk idee.
De door de toenemende rol van werk zeer aantrekkelijke Randstad, gecombineerd met bevolkingskrimp, heeft grote gevolgen voor de landelijke gebieden. In veel dorpen wonen steeds minder mensen. In vergelijking tot de steden zijn de huizenprijzen in de dorpen laag, omdat er geen of weinig vraag naar de woningen is. Een deel van de huizen staat leeg, met verkrotting en overwoekering tot gevolg.
56
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
Er is geen geld om leegstaande krotten te slopen. Hoewel hier soms creatief mee om wordt gegaan wordt dit over het algemeen als probleem ervaren. Er zijn nauwelijks nog voorzieningen in de dorpen: winkels, scholen of kantoren van de gemeente zijn verdwenen. De trek naar de stad, binnen of buiten de regio, heeft hierdoor nog een extra impuls gekregen. Met de voorzieningen verdwijnt namelijk ook de werkgelegenheid. Het weinige werk in deze dorpen is vooral nog in het productiesegment, op het meer industriële platteland. Bedrijven kunnen zich hier relatief goedkoop vestigen, en hebben minder last van drukte op de weg voor het vervoer van hun producten. De productiebedrijven hebben het echter, net als in de rest van Nederland, wel moeilijk vanwege hevige concurrentie uit het buitenland. In de dorpen zijn te weinig mensen om het openbaar vervoer, een collectieve voorziening, in stand te houden. Er bestaan alleen individuele vervoersvoorzieningen voor mensen die geen alternatief hebben, zoals mensen met een lichamelijke beperking. De wachttijden hiervoor kunnen overigens wel behoorlijk oplopen, omdat oproep-AutoNomen schaars zijn en van ver moeten komen. Sommige wegen en bruggen zijn afgesloten, omdat de gemeente geen geld meer heeft ze te onderhouden. Tegelijk moet alles met de AutoNoom, omdat de voorzieningen ver weg zijn.
57
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Ook in de landelijke gebieden is, net als in de Randstad, een tweedeling te zien, omdat een deel van de dorpen er wel in is geslaagd een aantrekkelijke woonlocatie te blijven. Veel huizen in deze dorpen zijn in eigendom van mensen, veelal tweeverdieners, die in de stad werken. De rijke stedelingen hebben vooral woningen in de vanuit de steden goed bereikbare dorpen. Deze dorpen bieden een mooie leefomgeving, met bos of water, en, in plaats van grootschalige landbouw, kleinschalige, biologische landbouw en wellness- en recreatievoorzieningen. De mensen met een tweede huis hebben doorgaans een dubbel inkomen, en daarom voldoende geld voor een tweede woning. Vooral rond de meer industriële steden is er veel behoefte aan een ‘huis in het groen’. Met het tweede huis gaan mensen flexibel om. De huizen zijn daarom vaak niet permanent bewoond. Sommigen beschouwen hun huis in het dorp als hun eerste woning, en hun appartement in de stad als werkappartement. Anderen zien hun huis in het dorp meer als recreatiewoning, en hun appartement in de Randstad als hun thuis. Vanwege de grootte van Nederland, is de reis van dorp naar Randstad niet al te lang. Regelmatig reizen tussen beide huizen is daarom goed mogelijk. Residentieel forensisme is een bekend verschijnsel geworden: mensen gebruiken het tweede huis ook als tweede kantoor. Zij werken een aantal dagen van de week in hun huis in het dorp, via het internet verbonden met het kantoor. Sommigen delen hun appartement in de Randstad met anderen, en verblijven afwisselend in het dorp en de stad. Wat ook voorkomt is dat mensen juist hun huis in het dorp delen.
58
Omgeving in 2040: Randstad en de rand
MAKELAAR VAN DEEL Gezocht of aangeboden?
Bij ons bent u bij het goede adres. “Wij delen ons huis in het groen met de overburen, dit wordt netjes geregeld door Makelaar van Deel” - Familie Doorzon uit Barendrecht
KOOP - HUUR - DELEN
MAKELAAR VAN DEEL
HOME KOOP HUUR DELEN
In onder andere opvoedingstijdschriften is al jaren een heftige discussie gaande over de gevolgen van het tweede huis voor gezinnen en het klassieke idee van een ’thuis’. Onderwerpen die de revue passeren zijn bijvoorbeeld of kinderen een vast huis zouden moeten hebben of niet, of zij zelf mogen kiezen wanneer zij in welk huis verblijven, en of het goed is voor de ontwikkeling om ruziënde kinderen en ouders in verschillende huizen te laten wonen. De langetermijn effecten van de nieuwe woonvormen zijn nog niet duidelijk, maar cijfers lijken wel te wijzen op een toename van psychosociale problematiek bij moderne gesplitste gezinnen.
59
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
6
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie 6.1
Gedeeld belang bij preventie
In de samenleving waar volledige arbeidsparticipatie de norm is, is gezondheid van groot belang voor individu en maatschappij. Zowel individu, werknemer, werkgever, zorgverzekeraars als samenleving als geheel is het er aan gelegen ziekte te voorkomen en het gezonde lichaam op de eerste plaats te zetten. Hoewel de wijsheid ‘Voorkomen is beter dan genezen’ een eeuwenoud gezegde is, is de invulling ervan nog nooit zo letterlijk geweest als nu. De toegenomen medische kennis en technologische innovatie hebben goede preventie mogelijk gemaakt en daarmee de kijk op zorg blijvend veranderd. Iedereen wordt opgevoed met de idee dat gezondheid van onschatbare waarde is, dat je zuinig moet zijn op je lichaam en er voortdurend onderhoud aan moet verrichten, dat je zelf verantwoordelijk bent voor je gezondheid. Gezond leven betekent gezond eten, geen genotsmiddelen gebruiken, regelmatig ontspanningsoefeningen doen, voldoende slapen, aandacht voor het sociale leven en regelmatig sporten. Vooral Aziatische sporten zijn op dit moment populair: van het uit India overgewaaide Kabaddi tot het uit Korea afkomstige Hankido. Sinds de health tax is voedsel met veel onverzadigde vetten en suikers voor de meeste families een luxegoed geworden.
61
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Mark en Lisa doen er alles aan om hun kinderen zo gezond mogelijk op te voeden. De familie De Jong eet vrijwel geen vlees, enerzijds omdat het zo duur is, anderzijds omdat er zoveel goede vervangers zijn die minstens zo goed smaken en veel gezonder zijn. Omdat zoon Wilhelmus en dochter Petronella als kleine kinderen nauwelijks zoetigheid en vet kregen, hebben ze daar ook nu ze pubers zijn nauwelijks behoefte aan. Door de recente health-tax verhoging is wijn onbetaalbaar geworden. Lisa vindt dit wel erg jammer. Vroeger hield ze wel van een wijntje maar kan zich dit nu niet meer veroorloven. De gezonde leefstijl van de familie De Jong loont: het levert hen een premiekorting op van 25% op hun gezondheidsverzekering.
Voor een werknemer is een gezond lichaam voorwaarde voor deelname aan de arbeidsmarkt en daarmee zijn belangrijkste levensverzekering en kapitaal. Uitval door ziekte betekent immers vrijwel altijd inkomstenverlies, en bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid misschien ook een verplichte staatsbaan. Omdat het leven steeds duurder is geworden is inkomstenverlies niet te veroorloven. De individuele bijdrage aan zorg is bovendien groot, evenals de druk op de burger om door middel van zelfmanagement ziekte te voorkomen. Het aantal Carewares die mensen kunnen ondersteunen om gezond te blijven is talloos. Zo gebruiken veel burgers de MedicChip, een biochip die in de bloedbaan de gezondheidsstatus bijhoudt. Hierbij gaat het om zaken als bloeddruk, suikerspiegel en cholesterolgehalte, maar ook bacteriële- en virusinfecties en algehele status van de organen. De MedicChip is razendsnel populair geworden vanwege de tijdige waarschuwing die wordt verkregen voor beroertes, hartfalen en carcinoomontwikkeling. Bovendien hebben hulpverleners bij ongevallen onmiddellijk inzage in de medische status en historie van het slachtoffer. De Medicchip staat verder in verbinding met de Virtual Personal Health Coach, een standaard App op de Allin. De Virtual Personal Health Coach adviseert gevraagd en ongevraagd over lichamelijke fitheid, gezond eet- en leefgedrag, medicijngebruik of psychische problemen. Op deze manier kan iedereen op elk moment toegesneden leefstijladvies en psychische raad krijgen om de gezondheid te bevorderen en ongezondheid te bestrijden. 62
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
Belangrijke katalysators van de nadruk op gezond gedrag zijn de zorgverzekeraars. De invoering van het Minimale Basispakket (MB) betekent dat de verplichte zorgverzekering tot een minimum is beperkt en de extra zorgverzekering geheel aan de vrije markt van zorgverzekeraars is overgelaten. Zorgverzekeraars proberen het uitbetalingpercentage zo laag mogelijk te houden en selecteren daar hun cliënten op. Daarnaast worden premiehoogtes mede bepaald op basis van de medische historie, health status en inspanningen om de gezondheid te optimaliseren. Iedere burger kan zijn persoonlijke zorgkostenpakket samenstellen waarin men zelf kan kiezen voor de mate van risicospreiding. Wie een risicovol leven wil leiden kiest voor een andere polis dan wie er alles aan doet om gezond te blijven. De hoogte van de no-claims, eigenbijdrageregelingen, aanvullende verzekeringen of spaarregelingen voor voorzienbare zorguitgaven kan men in grote mate zelf bepalen. Gezondheidsrisico’s worden hiermee gedekt via het principe ‘de gebruiker betaalt’. Omdat ook veel beperkende regels zijn losgelaten zijn de marges van aanvullende pakketten aanzienlijk groter geworden. Voordat zorgverzekeraars nieuwe cliënten toegang geven tot hun extra zorgpakketten vragen zij inzage in de gezondheidsstatus en de levensstijl. Daarvoor worden doorgaans gegevens uit de MedicChip gebruikt. De snelle verspreiding van de MedicChip kwam mede omdat de Zorgverzekeraars de MedicChip gratis aan hun cliënten beschikbaar hebben gesteld. De MedicChip levert zorgverzekeraars de informatie op, waarmee zij aan risico-selectie en premie-differentiatie kunnen doen. Behalve de biomedische conditie van de potentiële cliënt kunnen ook alcohol- en drugsgebruik en eventueel medicijngebruik worden vastgesteld Burgers die geen MedicChip hebben en hun gezondheidstoestand hebben afgeschermd betalen hiervoor de prijs: premiehoogtes voor de anonieme verzekerden zijn vaak het meervoudige van de transparante verzekerden. Hierbij speelt nog een extra factor mee: burgers zonder MedicChip hebben een groter overlijdensrisico, omdat hulpverleners in acute situaties niet direct de benodigde gegevens kunnen uitlezen. Zorgverzekeraars mogen voor het Minimale Basispakket wettelijk gezien geen patiënten op basis van een chronische ziekte weigeren. Tegelijkertijd is het voor mensen met een ernstige chronische ziekte 63
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
vrijwel onmogelijk een aanvullende verzekering te verkrijgen zonder fortuinen neer te moeten leggen. Het gebruik van MedicChip gegevens is zeker niet onomstreden. Er woedt vooral een hevig debat over de vraag in hoeverre zorgverzekeraars aan risico-selectie en premie-differentiatie mogen doen voor cliënten met een genetische aanleg voor bepaalde aandoeningen. Ook werkgevers hebben belang bij preventie van ziekte. In de eerste plaats omdat werknemers gezien de krappe arbeidsmarkt moeilijk te vervangen zijn. Uitval door ziekte is daardoor des te kostbaarder. Maar ook vanuit oogpunt van productiviteit zetten werkgevers sterk in op preventie. Gezonde Aziatische menu’s (met kweekvis, soja, zeewier en insecten) tijdens de lunch zijn vaak gratis. Omdat een gezonde werkomgeving zo belangrijk is, proberen werkgevers zich te onderscheiden en aantrekkelijk te maken met hun secundaire vitality voorwaarden. Werknemers - individueel of in ad hoc coalities - maken afspraken met hun werkgever waarin zij extra secundaire vitality voorwaarden overeenkomen. Werkgevers staan hier voor open: werknemers en werkgevers hebben immers een gedeeld belang bij gezond werknemerschap.
ALLin
PGC
Publieke GezondheidsCentra
[
Vacature /
空缺 / Вакансии
[
Consultant Publiek Gezondheidscentrum (PGC) 50 uur per week
Functie: Liaison consultant Bangalore-Amsterdam
Voorwaarden: •
beschikking over een modern kantoor vlakbij Schiphol Airport en Bangalore Airport
•
secundaire vitality voorwaarden: gratis sportfaciliteiten, health-bonus, zen-ruimten, gezonde Aziatische menu’s en de aanwezigheid van een health-centre
•
64
Autonoom en ALLin van de zaak
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
Dankzij Publieke GezondheidsCentra (PGC) kan iedereen overal uitgebreide hulp krijgen bij preventie en zelfzorg. Deze inloopcentra zijn gevestigd in winkelcentra, scholen, mediatheken en andere goed bereikbare publieke plaatsen. Grotere bedrijven hebben daarvoor in de vorm van Bedrijfsgezondheidscentra een privaat alternatief. Bij de PGC kunnen burgers preventieadvies inwinnen en een uitgebreide screening aanvragen, als aanvulling op hun elektronische hulpmiddelen. Daarnaast kunnen ze kleine aandoeningen laten behandelen en eventueel digitaal diagnoses laten uitvoeren door een specialist op afstand. Het gaat hier niet alleen om screening op biomedische, maar ook op sociale determinanten. De PGC werken nauw samen met jeugdzorg, politie, justitie en onderwijs, aangezien sociaalmedische problemen vaak samenhangen met sociaaleconomische problemen als voortijdig schoolverlaten en criminaliteit. Door samenwerking is effectief vroegtijdig interveniëren mogelijk. De PGC hebben hierdoor een belangrijke maatschappijbrede preventierol. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid voor gezondheid betekent dat ongezond gedrag en hieruit voortkomende ziekten minder geaccepteerd zijn. Burgers verwachten van elkaar dat zij verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid nemen. Enkele burgerrechtenorganisaties hebben kritiek op de PGC’s. Zij menen dat de samenwerking van de PGC’s met justitie en politie de individuele vrijheid in gevaar brengt. Echter, gezien de algemene opinie over mensen die niet voldoende participeren, en gezien de algemeen erkende gedachte dat de samenwerking loont en efficiënt is, vindt deze kritiek weinig draagvlak.
65
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Mark geniet tijdens de lunch in de kantine van ArchiTech met een aantal collega’s van een gezonde maaltijd met kweekvis en zeewier. De discussie gaat over Ahmed-Jan, de nieuwe medewerker waarover het gerucht de ronde doet dat hij alleen een Minimaal Basispakket heeft omdat hij het dragen van een MedicChip een inbreuk op zijn privacy vindt. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor een korting en kan hij zelf geen aanvullende zorgverzekering betalen. Het management van ArchiTech weigert deze te betalen voor Ahmed-Jan zolang hij geen chip draagt. Mark hoort de discussie aan wanneer zijn eigen MedicChip opeens een alarmmelding geeft op zijn mobiele telefoon. Mark excuseert zich en spoedt zich naar het Bedrijfsgezondheidcentrum van ArchiTech. Daar constateert de bedrijfsarts een klein bloedpropje, ongevaarlijk omdat het zo snel werd ontdekt, maar in potentie levensbedreigend. Hoewel Mark aanvankelijk ook twijfels had, zijn Mark en Lisa ’s avonds zeer gelukkig dat ze ooit de keuze hebben gemaakt de chip te dragen. Mark neemt zich voor met Ahmed-Jan, in wie hij veel potentie ziet, te praten over dit voorval en hem over te halen ook een MedicChip te dragen.
6.2
Psychische ziekten zijn de grootste beperking
De uitgebreide aandacht voor preventie en de medisch-technologische ontwikkelingen hebben ziektes niet kunnen bannen. Integendeel: er blijven nieuwe ziekten bijkomen en het aandeel mensen met een chronische ziekte neemt nog steeds toe. Eén van de oorzaken van de explosieve groei van het aantal chronisch zieken is de langere levensduur. Dementie, hartfalen en beroertes vormen de top drie van meest voorkomende ziektes in Nederland. Kanker is dankzij nieuwe medicijnen – voor zover niet te genezen – ook een chronische ziekte geworden. Daarnaast leidt de vooruitgang binnen de medische wetenschap en de technologische innovatie nog steeds niet alleen tot grotere mogelijkheden voor preventie en behandeling, maar ook tot verdere groeiende vraag naar zorg. Dankzij de betere opsporing- en behandelingsmethoden stijgt het aantal mensen met een (chro66
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
nische) ziekte: meer ziekten worden in een vroeger stadium gediagnosticeerd en mensen met een ziekte blijven langer leven. De verwachtingen die mensen hebben van preventie en behandelingen zijn tegelijk toegenomen. De farmaceutische industrie is hier handig op ingesprongen. De tendens is dat steeds meer alledaagse klachten worden gemedicaliseerd. Tegelijkertijd vormt een fysieke beperking nauwelijks een hindernis voor werk: er zijn voor mensen met een ziekte of beperking door technologische innovatie veel mogelijkheden om te participeren. Een manager met een hoge dwarslaesie is met behulp van een Exoskelet mobiel, een leraar met MS kan online college geven en een verpleegkundige met een gebroken been kan haar cliënten op afstand virtueel ter zijde staan. Niet iedereen kan hier goed mee omgaan. Voor sommige chronisch zieken is de druk om deel te nemen aan de maatschappij te groot, waardoor zij psychische klachten ontwikkelen. Dit is iets wat in de hele maatschappij speelt: het aantal mensen met een psychische stoornis is schikbarend hoog. De eisen die de kenniseconomie en de participatiemaatschappij stelt, zijn voor steeds meer mensen niet haalbaar. Veel mensen hebben grote moeite met de druk van seriële en parallelle carrières en carrièreplanning, de druk van voortdurende competentie-toetsing en bijscholing, de druk om gezond te moeten blijven en het veel aan preventie moeten doen en soms de druk van op meerdere plaatsen te moeten wonen en de niet ongebruikelijke instabiele gezinsverhoudingen die daaruit voortvloeien. Routinematige taken zijn bovendien geautomatiseerd, waardoor bijna iedereen vrijwel continue niet gestandaardiseerde arbeid verricht hetgeen een hoge mentale belasting oplevert. Jongeren met ADHD die vroeger zonder veel problemen een ambacht konden uitoefenen, lopen nu de kans uit te vallen. Niet iedereen kan met deze (werk)druk omgaan: stress en braincrashes zijn alom aanwezig. Tot slot is er nog een groep ouderen, die door de krappe personeelsvoorziening en alle technologische revoluties weinig meer in contact komen met mensen. Het syndroom humaanisolatie is een groot probleem geworden. Uit recent onderzoek blijkt dat fysiek contact – en daarmee ook aanraking – essentieel is voor een gezonde geest. Speel- en knuffelrobots in de vorm van vertrouwde katten en honden, en pandaberen en zeehonden voor de meer internationaal georiënteerde mensen, zijn hulpmiddelen die worden ingezet om de symptomen van het syndroom te verlichten. 67
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Nieuwe modellen Robots
Winstcifers
Nieuwsbrief
68
India, 11 februari 2040. Domotica Inc., wereldwijd marktleider in de productie van de Paro6 en de Aibo8 heeft vanmiddag de winstcijfers over 2040 gepresenteerd. Het bedrijf heeft wederom meer winst gemaakt en komt uit op een jaarwinst van 1,2 miljard euro. Met de sterke toename van het humaanisolatiesyndroom is de markt voor knuffelrobots explosief gegroeid. Domotica Inc. heeft een aantal nieuwe productintroducties aangekondigd en verwacht het komende jaar een verdubbeling van de omzet.
Nummer
2040
2
• Winstcijfers • Nieuwe Modellen Robots • Contact
ts n bo s va lro en i en we e t . f ss s u f e ils u u ie kn ert uitt n n t w en te n a s ll e Ond het me r w n e oog tie o e e c e od aar. met Er k ied ief de h le a m j . r br op cia g we nd zi len oo ws e eu ge be del d, v ieu een sp ni vol uk r n o u e en e r o n m t d t d g e rk e n r m c. uwe g e pa dt i erin ko ma In a n c r Er de ica nie r jo een wo lan . t e op mo ers voo an gne ele llen Do div len el v pa ntu ode l d am ve m de de id c e e o m or m ting van uw e o e n ni k D ar ude de m ho m ge ndo ro
Contact Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met met de Marketing afdeling via email:
[email protected]
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
6.3
Eigen verantwoordelijkheid voor gezondheidszorg
Zorg is geen onvoorwaardelijk recht, maar tegenover het recht op zorg staat een zekere tegenprestatie: een ieder is zelf onderdeel van de oplossing en niet langer alleen van het probleem. Je dient zelfstandig de eigen gezondheidszorg te organiseren. Mensen winkelen vrij uit het brede zorgaanbod, maar ook zelfmedicatie is een veelgekozen methode in gegeven door de dure gezondheidszorg. Terwijl ziekenhuiszorg enerzijds is gedeconcentreerd in de Gezondheidscentra, waar men terecht kan voor low care, zijn high care en expertise geconcentreerd. Sinds zorgverzekeraars kwaliteitsnormen over de medische linie zijn gaan invoeren, heeft de concentratie van high care en expertise zijn vlucht genomen. Veertig medisch-specialistische netwerken rond UMC’s en topklinische ziekenhuizen, met de beste paramedici en de meeste kennis, zijn in de plaats gekomen van de ziekenhuizen. De medisch-specialistische netwerken zijn aanbodgericht en georganiseerd naar specialismen. De vergrijzing enerzijds en technologische revolutie in de gezondheidszorg anderzijds stelt specifieke eisen aan de rol van zorgprofessionals en zorgwerkers, die overwegend werken als zzp’ers. Bij de zorgvragen van de participatiemaatschappij horen specifieke functies, zoals de preventiearts. Mede dankzij de ontwikkeling van CareWares heeft technologie veel traditionele taken overgenomen. Zorg is minder tijd- en plaatsgebonden. Met de komst van de MedicChip is bijvoorbeeld het doseren en het toedienen van medicijnen nauwelijks nog een arbeidsintensieve handeling. De chip meet zelf welke dosis van een specifiek medicijn iemand nodig heeft en dient dit vervolgens tijdig toe. De Virtual Personal Health Coach heeft een belangrijke functie in de eerste lijnszorg. Zorgnetwerken – waaronder reeds lang bestaande zoals de Digitale IVF poli en het ParkinsonNet –hebben zich ongekend uitgerold. Via patiëntensites wisselen lotgenoten ervaringen en ideeën uit. Kortom, de virtuele muren van patiëntennetwerken zijn de bepalende structuren, niet langer de fysieke muren van de traditionele zorginstellingen. Zorginstellingen zijn in feite facilitaire bedrijven, die niet de dienst uitmaken, maar een dienst verlenen aan het netwerk van patiëntengroepen. De zorgconsument is medeproducent. Het medeproducentschap geldt ook voor de risico’s: de kwaliteit van HealthWiki’s, zorgconsumentensites 69
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
en van sommige zorgnetwerken wordt door wetenschappers nog wel eens in twijfel getrokken en over kwakzalverij, misbruik en verkeerde voorlichting wordt regelmatig bericht. De keerzijde van de vrijheid die zelfzorg brengt, is het gevaar vaker verkeerde keuzes te maken.
Lisa’s moeder is 81 en heeft de ziekte van AlzheimerTjechlovski. Ze kan zich met behulp van medicatie aardig goed redden. Ze woont in een woongroep met zeven andere senioren. Vier bewoners zijn 80+. De vier anderen zijn 65+. Een keer per week komt een schoonmaker langs en elke dag komt een privézorgwerker langs. Wanneer het nodig is wordt via de videoconsult een arts geraadpleegd. De oudste bewoners hebben allen een zorgrobot die hen zo nodig ondersteunt bij het wassen of toiletbezoek.
Door de verschuiving richting eigen verantwoordelijkheid is er wel een probleem ontstaan voor een groep mensen die chronisch ziek is en daardoor moeilijk kan participeren op de arbeidsmarkt. Bij deze groep, die niet de juiste zorg kan regelen en betalen, dreigt voortdurend een negatieve spiraal: onderverzekering leidt tot meer ziekte, waardoor mensen minder mogelijkheden voor participatie op de arbeidsmarkt hebben en daardoor nog minder middelen om zorg voor zichzelf in te kopen. Hierdoor kunnen zij geheel buiten de boot vallen. Als neveneffect hiervan is echter wel een grotere rol voor nieuwe en bestaande vormen van charitas ontstaan. Burgers organiseren op lokale of digitale schaal hun eigen collectiviteiten, van Broederschap tot Buurtzorg. Het is echter de vraag of deze nieuwe charitas voldoende is voor de chronisch zorgbehoevende mensen. Tegelijkertijd ontstaan er steeds meer nieuwe woonvormen. Steeds meer ouderen en mensen met een beperking wonen in woongroepen. Deze woongroepen bieden gezelligheid, een veilige omgeving en zelfredzaamheid, in lijn met de notie van actief burgerschap. UAS-systemen (Unattended Autonomous Surveillance) zijn geïntegreerd 70
Zorg in 2040: Preventie en Innovatie
in de meeste woonvoorzieningen voor ouderen en mensen met somatische problemen. Wanneer de sensoren een alarmerende situatie detecteren, worden de camera’s geactiveerd en stuurt het systeem een alarmsignaal rechtstreeks naar een zorgmedewerker.
71
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Perspectieven voor Beleid
7
Perspectieven voor Beleid 7.1
Proloog
In de voorgaande hoofdstukken zijn enkele mogelijke consequenties van het scenario ‘Iedereen aan het werk’ de revue gepasseerd. Hierbij zijn keuzes gemaakt, zowel wat betreft inhoud, de richting van bepaalde ontwikkelingen en de mate van detail waarin de consequenties zijn beschreven. Vanzelfsprekend is de beschrijving niet compleet. Er kunnen zich andere ontwikkelingen voordoen en er zijn andere (beleids)keuzes denkbaar. Als het goed is prikkelt het scenario en maakt het emoties los: voor sommigen schetst het misschien een utopia, en voor anderen juist een dystopia. Het opwekken van dergelijke reacties is precies de bedoeling. De studie wil uitdagen verder na te denken en door te praten, vooral ook over de vraag wat een scenario van ‘iedereen aan het werk’ voor het beleid betekent. In dit hoofdstuk geven wij hiervoor enige voorzetten. Ook daarbij kunnen we niet compleet zijn en moeten we keuzes maken. We beperken ons daarom allereerst tot een viertal centrale beleidsvragen of dilemma’s die volgen uit de uitwerking van de centrale premisse, en die een rol spelen binnen elk van de behandelde beleidsterreinen. Vervolgens bespreken we per beleidsterrein een concreet beleidsvraagstuk, waarbij we nagaan welke keuzes op dat terrein bij de uitwerking van het scenario zijn gemaakt, en welke andere keuzes mogelijk zijn.
7.2
Centrale dilemma’s
Werkgevers versus werknemers: nieuwe machtsverhoudingen? In het geschetste scenario is de factor arbeid schaars geworden. Er is sprake van een continue krapte op de arbeidsmarkt, waardoor de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers gaan veranderen. In een situatie van (wereldwijde) concurrentie om schaarse arbeidskrachten is werkgevers er alles aan gelegen 73
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
werknemers aan zich te binden. Als gevolg daarvan zal een verschuiving optreden in de machtsverhouding tussen werkgevers en werknemers, ten gunste van de werknemers. Voor verschillende partijen betekent dit dat er keuzes gemaakt moeten worden. In hoeverre moet een overheid in haar arbeidsmarktbeleid nog werknemers beschermen? Denk aan het ontslagrecht. Wanneer het primaat in toenemende mate bij de werknemer komt te liggen bestaat, kan er een maatschappelijk belang zijn dat de overheid juist werkgevers meer gaat ‘beschermen’. Misschien zijn regelingen nodig die moeten voorkomen dat een werknemer na een korte periode waarin de werkgever veel heeft geïnvesteerd in diens scholing, de organisatie weer verlaat. En mogelijk krijgt de rechterlijke macht dan de handen vol aan zaken waarin ze zich moet uitspreken over toepassing van de ‘bindplicht’.
Ook vakbonden zullen zich moeten bezinnen op hun rol in een samenleving waarin arbeid schaars en mondig is. Is het nog aannemelijk dat collectieve arbeidsovereenkomsten worden afgesloten? Werknemers staan sterk genoeg om op individuele basis of in flexibele, ad hoc georganiseerde groepen tot een goede arbeidsovereenkomst met hun werkgever te komen. Wellicht zullen traditionele vakbonden zich, ook onder druk van alternatieve aanbieders, moeten omvormen tot een soort adviesbonden (enigszins vergelijkbaar met de ANWB of consumentenbond), die aan individuen of tijdelijk georganiseerde groepen werknemers tegen betaling advies op maat kunnen bieden. 74
Perspectieven voor Beleid
Daartegenover zullen werkgevers meer prikkels ervaren om op de arbeidsmarkt tegenmacht te organiseren, in de vorm van kartelafspraken over onder meer primaire arbeidsvoorwaarden en te verstrekken scholingen. De rol van de overheid Een tweede centrale vraag die uit het scenario voortkomt, is hoe in 2040 de rol van de overheid eruit ziet. Het scenario laat op veel punten open wat voor type overheid er tegen die tijd is. Zal een forse verschuiving naar enerzijds Europa en anderzijds een aantal regio-autoriteiten de centrale natiestaat uitgehold hebben? En hoe is de “zeggenschap” van burgers dan georganiseerd? Hebben we het representatieve parlementaire stelsel verruild voor een of andere vorm van participatieve cyberdemocratie? Een scenario waarin bijna iedereen werkt zal wel het einde betekenen van de verzorgingsstaat, in ieder geval in de vorm zoals we die nu nog kennen. Werknemers hebben, zo zagen we al, aanzienlijk minder bescherming nodig. Werkloosheidsuitkeringen zijn niet of nauwelijks meer nodig. Samengevat komt uit de beschrijving van het scenario en de uitwerking daarvan op de diverse deelgebieden ruwweg een beeld naar voren van enerzijds een kleine en teruggetrokken overheid en een samenleving waarin mensen zelf verantwoordelijkheid zijn voor werk, zorg en onderwijs. Anderzijds zien we een bijna autoritaire overheid die mensen relatief dwingend oplegt te werken (desnoods in een staatsbaan), te investeren in hun ontwikkeling en gezond te leven. In een participatiesamenleving met een pregnante krapte op de arbeidsmarkt, veronderstellen we een maatschappelijk klimaat waarin niet participeren onacceptabel wordt geacht. Van de overheid zal worden verwacht, zo niet geëist, dat alles op alles wordt gezet om niet participerenden alsnog aan de slag te krijgen. Maar wat betekent dat voor groepen die echt niet mee kunnen op de arbeidsmarkt, zoals bijvoorbeeld ernstig chronisch zieken? En wat voor mensen die hun competenties niet hebben bijgewerkt, en als gevolg daarvan niet meer goed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt? Gaat de overheid in een samenleving waarin de zorgkosten enorm zijn toegenomen nog bijdragen aan de zorg voor of het inkomen van mensen die door eigen toedoen (ongezond gedrag) ziek zijn geworden en daardoor geen baan meer hebben?
75
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
De vraag is ook hoe de overheid moet omgaan met opleidingen met een slecht arbeidsmarktperspectief. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt is het voor de samenleving als geheel van groot belang dat mensen een nuttige opleiding volgen waarmee ze direct goed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het is voor te stellen dat het van overheidswege in stand houden van voor de arbeidsmarkt minder relevante opleidingen niet langer gangbaar is. Wie een dergelijke opleiding wil volgen kan dat doen, maar betaalt daar zelf voor. Maar wat te doen wanneer dat betekent dat bepaalde opleidingsrichtingen met een niet zozeer direct praktische maar wel grote wetenschappelijke waarde dreigen te verdwijnen? Hierbij speelt ook het vraagstuk van publieke en private verantwoordelijk een rol. Het kan zijn dat de private sector besluit bepaalde opleidingen aan te bieden aan werknemers, als een secundaire arbeidsvoorwaarde waarmee op een krappe arbeidsmarkt werknemers geworven en vastgehouden kunnen worden. Ook in de zorg kan een verschuiving optreden van publieke naar private verantwoordelijkheid. Dat kan tot gevolg hebben dat goede zorg niet langer beschikbaar is voor een kleine groep achterblijvers (zie volgende paragraaf), maar kan de kwaliteit ten goede komen. Publiek zorgaanbod is mogelijk meer gericht op het waarborgen van kwantiteit en basisvoorzieningen - toegang tot zorg voor iedereen - terwijl privaat zorgaanbod mogelijk meer gericht is op kwaliteit en maatwerk. Achterblijvers in een participatiemaatschappij Eén van de vragen die het scenario kan oproepen is hoe het moet met de groep mensen die niet mee kan in een samenleving waarin, enigszins gechargeerd gesteld, ‘iedereen werkt, iedereen een leven lang blijft leren, iedereen gezond moet zijn en iedereen in de Randstad woont’. Niet willen werken is eigenlijk geen optie meer, maar er is altijd een groep mensen die niet kan werken, bijvoorbeeld vanwege fysieke beperkingen. Mensen die niet werken lopen in een scenario van sterk gestegen kosten voor levensonderhoud en zorg en een sterke maatschappelijke druk tot blijvende ontwikkeling een grote kans buiten de samenleving te geraken. In hoeverre kan de overheid een onderscheid maken tussen niet willen en niet kunnen? Welke regelingen zijn nog beschikbaar voor mensen die echt niet kunnen werken? 76
Perspectieven voor Beleid
In het scenario ligt een sterke nadruk op life long learning. Het wordt van mensen verwacht dat zij zich blijvend ontwikkelen. Dat is mogelijk niet voor iedereen weggelegd. Mensen met minder potentie tot ontwikkeling dreigen achterop te raken bij een grote groep mensen met veel potentie tot ontwikkeling. De laatste groep blijft aantrekkelijk voor werkgevers in tijden van razendsnelle technologische innovatie en daarmee samenhangende steeds hogere eisen aan de competenties van werknemers. De eerste groep haakt mogelijk op een bepaald moment af en kan niet meer voldoen aan de eisen. Het gevaar bestaat dat deze groep terecht komt in banen zonder toekomstperspectief, wat grote gevolgen heeft voor hun welvaartsniveau. Op het gebied van zorg bestaat het gevaar dat mensen die chronisch of geestelijk ziek zijn in sociaal opzicht niet meer meekunnen in de maatschappij. Het zorgaanbod wordt tegelijk schaarser en duurder. Mensen met voldoende financiële middelen, sociale vaardigheden en een uitgebreid netwerk kunnen voor zichzelf betere zorgarrangementen regelen. Dit proces wordt versterkt door waarden als individualisme, autonomie en zelfredzaamheid en de nadruk op persoonlijk maatwerk en een divers zorgaanbod. Voor mensen met minder financiële, intellectuele en sociale middelen is dat niet weggelegd. Op het gebied van ruimtelijke ordening is het de vraag hoe de situatie zich ontwikkelt voor mensen die wonen in gebieden die daadwerkelijk gaan krimpen en waar voorzieningen gaan verdwijnen. In het scenario is sprake van een sterk groeiende Randstad en krimp in de periferie van Nederland. Ontvolking en regionale krimp kunnen gepaard gaan met sociale uitsluiting, bijvoorbeeld omdat mensen in deze gebieden geen of een verminderde toegang hebben tot werk, mobiliteit en voorzieningen als zorg, winkels, goed onderwijs en kinderopvang. Voor de achterblijvers grijpen deze verschillende deelaspecten bovendien op elkaar in waardoor de mogelijkheid bestaat tot kanssubtractie (als tegenhanger van kanscumulatie). Die negatieve spiraal ziet er als volgt uit. Geen werk betekent minder mogelijkheden tot verdere ontwikkeling wat de kans op een baan in de toekomst nog verder verkleint. Het ontbreken van een uitkering of lage uitkeringen zorgt voor onvoldoende financiële middelen, waardoor mensen niet in staat zijn goede zorg in te kopen. Dat vergroot de kans op ziekte, wat weer een negatieve invloed heeft op het vinden van werk. 77
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
In algemene zin gaat het scenario uit van een grote mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Maar die zelfredzaamheid kent grenzen. Wanneer die grenzen overschreden worden bestaat het gevaar van een sterk sociaal onderscheid tussen degene die werk hebben, succesvol en gezond zijn, participeren, kansrijk zijn, vitaal zijn en midden in de maatschappij staan en degenen die onvoldoende of geen werk hebben, ongezond zijn, weinig of niet kunnen participeren, kansarm zijn, zwak, niet fit zijn en buiten de maatschappij belanden. Van belang is hier in een dergelijk scenario bewust van te zijn en als overheid een visie te bepalen op wanneer bepaalde sociale verschillen acceptabel zijn en nu eenmaal onderdeel van een voortdurend veranderende maatschappij, en wanneer deze verschillen niet langer acceptabel zijn. Dit maakt het mogelijk adequaat beleid te voeren om bepaalde ontwikkelingen te voorkomen of te stroomlijnen. Privacy, vrijheid en ethiek Zoals beschreven in paragraaf 7.2 is de rol van de overheid in het scenario op bepaalde terreinen relatief autoritair. In combinatie met allerlei weliswaar fictieve maar niet ondenkbare technologische ontwikkelingen die in het scenario zijn geïntroduceerd ligt het gevaar van aantasting van de privacy op de loer. Denk bijvoorbeeld aan de MedicChip en het Periodieke Overzicht van de Competentiestand. Steeds meer gegevens worden elektronisch bijgehouden en opgeslagen. De vraag is welke partijen daar allemaal inzicht in krijgen. Neem bijvoorbeeld de (nu nog?) fictieve MedicChip. Een dergelijke chip kan helpen bij zelfmanagement van de gezondheid, het toedienen van medicijnen en misschien zelfs bij het vroegtijdig detecteren van ziektes waardoor deze eerder behandelbaar zijn en verholpen kunnen worden. Bovendien betekent een dergelijke chip dat iemand zijn of haar volledige medische dossier ‘bij zich draagt’ wat bijvoorbeeld ambulancemedewerkers in het geval van calamiteiten helpt iemand beter en sneller te behandelen. Het dragen van een dergelijke chip is misschien niet verplicht, maar alleen al de preventieve werking ervan kan aanlokkelijk genoeg zijn zo’n chip vrijwillig te gaan gebruiken. Ook veronderstellen we in het scenario dat zorgverzekeraars forse premiekortingen aanbieden aan dragers van een dergelijke chip. Tenslotte kan er een beeld ontstaan dat wie een dergelijke chip niet draagt iets (i.c. een gezondheidsprobleem) te verbergen heeft. Werkgevers zullen wellicht niet mogen vragen of een potentiële werknemer een chip draagt, maar kunnen 78
Perspectieven voor Beleid
daar via omwegen, bijvoorbeeld de hoogte van zorgpremie, mogelijk wel achter komen. Vanuit het oogpunt van het zo gezond mogelijk houden van werknemers en het willen aanbieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden is het namelijk aannemelijk dat werkgevers in dit scenario de zorgverzekering voor hun werknemers samenstellen en betalen en zo inzage hebben in de premiehoogte. In hoeverre zijn in dergelijke omstandigheden privacy c.q. het niet dragen van een dergelijke chip nog een vrije keuze? Dit is weliswaar een uitwerking van een fictief voorbeeld, maar het laat zien op welke manier (informatie)technologische ontwikkelingen, in combinatie met de sterke nadruk op participatie en preventie, privacy en vrijheid in gevaar kunnen brengen. Die privacy is bovendien in het geding in de permanente wedloop tussen systeembeveiligers en cybercriminelen. Met identiteitsfraude of datamanipulatie is dan immers geld te verdienen. Op het gebied van zorg spelen in het scenario meer ethische en vrijheidsgerelateerde kwesties. Hoe ver willen we bijvoorbeeld gaan met de beschreven robot toepassingen in de ouderenzorg? Waar liggen de ethische grenzen van het vervangen van menselijke schakels door robots? In hoeverre loopt de individuele vrijheid en integriteit een gevaar wanneer gezondheidscentra gaan samenwerken met politie en justitie, vanuit de visie dat sociaalmedische en sociaaleconomische problemen samenhangen en voorkomen kunnen worden? En als in de participatiesamenleving met een hoge geestelijke werkdruk psychische kwalen ‘de ziekte van de 21ste eeuw’ worden, tot hoever staan we dan toe dat de overheid of andere partijen zich letterlijk met onze geest gaan bemoeien? Een aantal andere ethische kwesties kwam ook in paragraaf 7.2 al aan bod en komt nog aan bod in paragraaf 7.3. Wat te doen met mensen die ongezond leven en daardoor veel zorgkosten maken of geen werk meer hebben? Gaan we berekenen wat een verlenging van het leven waard is en bepalen of dat opweegt tegen de kosten, om zo zeer specifieke en kostbare behandelingen in te perken waardoor de gangbare zorg voor iedereen beschikbaar en betaalbaar blijft? Ook dat werpt ethische vragen op. In hoeverre spelen zaken als leeftijd, het al dan niet hebben van kinderen of de omvang van het sociale netwerk een rol in het bepalen wat extra levensjaren waard zijn?
79
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
De toekomst, zeker zoals beschreven in het scenario, brengt tal van dergelijke ethische vragen op het gebied van privacy en vrijheid van individuen met zich mee. Daarbij moet constant de afweging zijn in hoeverre bepaalde ontwikkelingen nog wenselijk zijn vanwege een mogelijke bijdrage aan economische groei, arbeidsparticipatie of het betaalbaar houden van de zorg en wanneer deze ontwikkelingen de grenzen van het toelaatbare of wenselijk geachte ten aanzien van de vrijheid en privacy van mensen overschrijden. Het debat over dergelijke kwesties moet in ieder geval zo min mogelijk worden begrensd.
7.3
Vier concrete beleidsthema’s
Na bespreking van vier centrale dilemma’s die volgen uit het scenario, doen we in deze paragraaf als het ware een stapje terug. We bespreken vier meer concrete beleidsthema’s waarbinnen we bij de beschrijving van het scenario bepaalde keuzes hebben gemaakt. De vraag is welke fundamentele keuzes dat zijn, welke ontwikkelingen zich voordoen als deze keuzes anders uitvallen en wat andere mogelijkheden zijn. Ook hier kunnen we vanzelfsprekend niet compleet zijn, maar proberen we een aantal belangrijke dossiers nader te belichten. En ook hier willen we vooral agenderen en een appèl doen op bestuurders, beleidsmakers en politici om over deze, maar juist ook andere beleidsthema’s, nadrukkelijk na te denken, door te praten en een toekomstbestendige visie te ontwikkelen.
80
Perspectieven voor Beleid
De rol van kinderopvang Een belangrijk onderdeel van het scenario is verdere verbetering van kinderopvang. De premisse schetst een beeld waarbij de educatieve waarde van kinderopvang aan belang wint en stelt dat een verregaande integratie van kinderopvang en scholen plaatsvindt (zie hoofdstuk 2). De aanname is dat verbetering van kwaliteit van kinderopvang en daarmee acceptatie van kinderopvang een noodzakelijke stap is om de arbeidsparticipatie van vrouwen (verder) te laten toenemen. Deze alinea stelt dit uitgangspunt ter discussie en werpt de vraag op wat de gevolgen van andere beleidskeuzes kunnen zijn. Momenteel is formele kinderopvang voor ongeveer een kwart van de huishoudens met kinderen onder de 13 jaar de voornaamste vorm. Driekwart van de huishoudens kiest voor onbetaalde oppas door familie, of regelt het binnen het gezin door parttime te werken1. De redenen dat ouders kiezen om kinderen zelf of door familie te laten opvangen, zijn divers. Aanbod, kwaliteit en financiering spelen een rol2,3 , maar de belangrijkste factor is de heersende opvatting in Nederland dat kinderen in een vertrouwde omgeving beter af zijn4. Hierin schuilt voor de overheid een belangrijke keuze: onderschrijft zij deze opvatting of biedt het een alternatief aan?
1 Centraal Bureau voor
Wanneer de overheid onderschrijft dat kinderen in een vertrouwde omgeving
de Statistiek (2009).
beter af zijn, dan is volledige arbeidsparticipatie niet haalbaar. Informele kin-
Statline.
deropvang is op twee punten niet verenigbaar met volledige arbeidsparticipa-
2 Oploo, van M.E., van Velzen, van J., Werf,
tie. Informele opvang wordt zelden tot nooit gecombineerd met een fulltime
van der C., Engelen,
werkverband van de ouders. In praktijk blijkt nu al dat deeltijders vaker voor
M. (2008). De groei van kinderopvang; een on-
het informele circuit kiezen, terwijl echtparen die een fulltime baan hebben
derzoek naar oorzaken.
juist vaker voor formele opvang kiezen1. Maar nog belangrijker: het in stand
Research voor Beleid. 3 Ooms, I., Eggink, E., Gameren, van E. (2007). Moeders, werk en kinderopvang in model.
houden van een informeel opvangcircuit betekent dat de oppassers niet fulltime werken, ze passen immers onbetaald op. Een scenario van 90-90 waarbij ook sprake is van informele kinderopvang, is onmogelijk.
Sociaal Cultureel Planbureau. 4 Portegijs, W., Cloïn, M., Ooms, I., Eggink, E. (2006) Hoe het werkt
Als de overheid een alternatief wil aanbieden voor de opvatting dat kinderen het beste af zijn in een vertrouwde omgeving betekent dat aangestuurd moeten
met kinderen; moeder
worden op een cultuuromslag. Dit is een langdurig proces en lastig te beïnvloe-
over kinderopvang en
den. Ouders blijken in hun keuze voor kinderopvang sterk beïnvloed te worden
werk. Sociaal Cultureel Planbureau
door hun omgeving. Het bereiken van het ‘Tipping point’ waarbij de heersende 81
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
opvatting wordt dat kinderopvang een prima optie is, wordt vergemakkelijkt wanneer het aanbod van kinderopvang groter wordt en kinderopvang aantrekkelijk wordt in termen van financiering, flexibele tijden en kwaliteit. Een integratie van kinderopvang met andere voorzieningen kan hieraan een wezenlijke bijdrage leveren5. Een vervagende scheidslijn tussen opvang, leren en spelen maakt het voor ouders vanzelfsprekender te kiezen voor kinderopvang, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de verplichting van scholen om zorg te dragen voor buitenschoolse opvang6 en de toegenomen groei van het gebruik ervan2. Herbezinning onderwijsstelsel Het scenario veronderstelt een grote wijziging in het onderwijsstelsel. De initiële scholing is breed en kort, iedereen gaat met 18 jaar aan het werk. Verdere scholing is mogelijk - en noodzakelijk - door leerrechten in te zetten. In deze paragraaf komt de vraag aan de orde wat het betekent om het huidige onderwijsstelsel te continueren, in de context van het scenario. In een maatschappij waarin de arbeidsparticipatie tot 90-90 is gerezen, zullen jongeren sterk worden verleid om vóór afronding van hun studie aan het werk te gaan. Deze groenpluk maakt dat veel jongeren ongediplomeerd hun opleiding verlaten. Dit hoeft geen probleem te zijn, mits er voldoende faciliteiten zijn om later alsnog noodzakelijke competenties te ontwikkelen. Life Long Learning kan door de HBO- en universitaire sector zoals die nu is niet worden gefaciliteerd. Daarvoor zijn ze te initieel georiënteerd: dat wil zeggen gericht op de student die net uit het voortgezet onderwijs komt. Dit maakt daarnaast het onderwijsaanbod te collectief om het maatwerk aan te kunnen bieden dat Life Long Learning vereist.
2 Oploo, van M.E., van Velzen, van J., Werf,
Het scenario gaat uit van een fundamentele beleidskeuze, waarin HBO-instellingen en universiteiten zich voornamelijk richten op volwasseneneducatie. Er is een minder radicale keuze mogelijk, namelijk één waarin het Hoger Onderwijs zowel initieel als post-initieel geörienteerd is. Deze keuze bestaat uit een samenwerking van HBO-instellingen en universiteiten met het private onderwijs. Private partijen kunnen responsiever zijn op de wensen uit het bedrijfsleven, en daarmee wel maatwerk voor Life Long Learning aanbieden. Bijkomend voordeel is dat dergelijke (publiek-)private initiatieven het Hoger Onderwijs kunnen prikkelen om kostenefficiënter te werken en meer te innoveren7. 82
van der C., Engelen, M. (2008). De groei van kinderopvang; een onderzoek naar oorzaken. Research voor Beleid. 5 Taskforce Kinderopvang/Onderwijs (2010). Kinderopvang/Onderwijs; Dutch Design. 6 Nav motie Aarsten/Bos uit 2006. 7 Commissie Arbeidsparticipatie (2008). Naar een toekomst die werkt.
Perspectieven voor Beleid
Nadeel van dit alternatief is dat de overheid inboet aan invloed op de inhoud en aanbod van de opleidingen. In een situatie van hoge arbeidsparticipatie ligt de nadruk in scholing zoals beschreven op postinitiële opleidingen. Initiële scholing, zoals nu wordt aangeboden door publiek bekostigde universiteiten en hogescholen, zal steeds meer terrein verliezen. Hierdoor krijgen private aanbieders - al dan niet in samenwerking met publieke onderwijsinstellingen steeds meer macht. De overheid verliest hiermee (een deel) van de sturing van het aanbod, en dit kan tot ongewenste effecten leiden zoals verschraling van het onderwijs. Deze verschraling zal zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. De kwantitatieve verschraling wordt veroorzaakt doordat bedrijven alleen in het directe eigen voordeel investeren. Hierdoor kan het zijn dat er op een gegeven moment tekorten ontstaan in bepaalde regio’s of sectoren. De kwalitatieve verschraling heeft dezelfde oorzaak, maar leidt ertoe dat de inhoud van de opleidingen slechts nog zeer vakgericht is. Kennis en vaardigheden anders dan die direct nut opleveren zullen niet aan bod komen. Het resultaat is een leger specialisten, goed op een klein gebied maar niet breed inzetbaar. In het geval van een radicale verandering van het onderwijsstelsel zoals beschreven in het scenario, vindt deze verschaling ook plaats, doordat de financiering gebaseerd is op de combinatie van vraag en aanbod. De overheid blijft in deze situatie verantwoordelijk, waardoor dit effect minder prominent is. Geografische spreiding Het scenario veronderstelt dat een vicieus mechanisme (kort samengevat: dienstverleners zoeken elkaar op) zal leiden tot vergaande woon-werkconcentratie in de Randstad. In het scenario zijn diverse maatregelen beschreven die de sterkere scheiding tussen Randstad en periferie proberen op te vangen en deels tegengaan. Het gaat om investeringen in woningen in de steden, en verbeteringen in de infrastructuur (‘supersnelwegen’, hoge snelheidslijnen, etc.). Om verdere groei van de Randstad beheersbaar te houden en te faciliteren zijn dergelijke maatregelen cruciaal.
83
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Maar daaraan voorafgaat de fundamentele keuze of verdere groei van de Randstad en de daarmee gepaarde gaande krimp van de meer landelijke gebieden gewenst is. Er is ook een andere keuze mogelijk, waarbij de overheid besluit juist te investeren in de leefbaarheid en de economie in de gebieden buiten de Randstad. Dat kan door het creëren van aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden in die gebieden voor bedrijven en particulieren, maar het kan ook door het werken en wonen in de Randstad juist niet door investeringen in woningen en infrastructuur te faciliteren. Of door te investeren in goede verbindingen tussen de Randstad en de gebieden daarbuiten. Daarbij past ook het investeren in regionale samenwerkingsverbanden in dunbevolkte gebieden om voorzieningen in stand te houden. Toch zijn daar ook kanttekeningen bij te plaatsen. Een aanvullend dilemma is namelijk of het investeren in krimpgebieden wel zin heeft. Neem het voorbeeld van grootschalige investeringen in infrastructuur zoals het aanleggen van een ringweg in een deel van Limburg, waarvan bekend is dat het krimpt of in de toekomst gaat krimpen. Het doel hiervan zal zijn huidige of toekomstige knelpunten op het gebied van mobiliteit tegen te gaan zodat de regio goed bereikbaar blijft. Echter, wat als het proces van krimp van deze gebieden een onomkeerbaar proces is? Heeft het dan zin veel geld te investeren in deze regio als in de nabije toekomst een dergelijke ringweg geen nut meer heeft? Hieraan ligt een fundamentele vraag ten aanzien van de maakbaarheid van de geografische indeling van Nederland en de zin van spreidingsbeleid ten grondslag. Het is, kortom, van belang te bepalen welke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke ordening en geografische spreiding in Nederland gewenst, maar ook zinvol en reëel zijn, om vervolgens te bepalen welke beleidsmaatregelen daarbij passen. Innovatie in de zorg In het scenario veronderstellen we enkele vergaande technologische ontwikkelingen, zoals medische chips, geautomatiseerde medicijnverdeelmethodes en de inzet van robots in de ouderenzorg aan huis. Hierdoor kunnen veel ziektes voorkomen worden en is de zorg veel minder arbeidsintensief. De druk op innovatie in de zorg, wat leidt tot deze technologische ontwikkelingen, komt tot stand door een dubbele schaarste die ontstaat in dit scenario. Het aanbod aan personeel in de zorg daalt immers (of stijgt niet snel genoeg) terwijl de vraag 84
Perspectieven voor Beleid
naar zorg steeds verder toeneemt omdat mensen ouder worden en steeds meer ziekten behandeld kunnen worden. De zorguitgaven stijgen daardoor snel waardoor de druk op het zorgstelsel toeneemt. Naast technologische ontwikkelingen is sprake van een onder andere door werkgevers geëntameerde, sterke nadruk op gezond leven (denk bijvoorbeeld aan de invoering van een ‘health tax’). Samen kan dit ervoor zorgen dat zorg nog altijd beschikbaar en betaalbaar blijft in een samenleving waarin mensen steeds ouder worden en waar sprake is van personele schaarste in de zorg. Een eerste fundamentele keuze waarover nagedacht moet worden is of de overheid blijft kiezen voor de houdbaarheid van een systeem gebaseerd op solidariteit, waarbij iedereen evenveel recht heeft op een goede gezondheid en op goede zorg, en waarbij inkomen geen bepalende factor is. Vervolgens moet nagedacht worden over de wijze waarop duurzame zorg in stand is te houden. Dat kan door middel van innovaties zoals beschreven in het scenario. Daarvoor is het van belang dat de overheid onder andere: • innovaties blijft stimuleren, bijvoorbeeld door middel van subsidies; • blijft investeren in technologisch talent (studenten, wetenschappers, buitenlandse kenniswerkers); • zorgt dat technologische innovaties in de praktijk uitgezet kunnen worden (pilots, verspreiding van best practices); • Nederland als land aantrekkelijk houdt of maakt voor investering in technologische innovaties door bedrijven. Te denken valt daarnaast aan het beter organiseren van zorg, het vermijden van onnodige fouten en het vermijden dat behandelingen worden uitgevoerd 8 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2006). Zinnige en duurzame zorg. 9 Voor kwaliteit gecorrigeerde levensjaren.
op plaatsen waar onvoldoende expertise beschikbaar is8. Een ander belangrijk middel waar de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) in een advies in 2006 aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op wees, is op adequate wijze te bepalen wat wel en wat niet uit collectieve middelen betaald
De effecten van be-
wordt. Daarbij stelt de Raad dat gekeken kan worden naar de kosteneffectiviteit
handelingen worden
van een interventie, waarbij volgens de Raad een bovengrens van 80.000 euro
uitgedrukt in gewonnen QALYs, die zowel levens-
per Quality-Adjusted Life Years (QALY)9 verdedigbaar is. Op basis daarvan kan
verlenging kunnen me-
besloten worden dat bepaalde behandelingen niet langer kosteneffectief zijn en
ten als een verbetering in de kwaliteit van leven
dus niet meer worden aangeboden uit collectieve middelen of niet vergoed wor85
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
den door zorgverzekeraars. Opnieuw ligt daar een fundamentele keuze aan ten grondslag. Willen we als samenleving toe naar een situatie waarin de waarde van leven in geld wordt uitgedrukt en naar aanleiding daarvan bepaald wordt of het kosteneffectief is om zorg aan te bieden? En laat de overheid dit over aan de markt (de zorgverzekeraars) of bepaalt het zelf wat wel en niet vergoed moet worden? Of trachten we een dergelijke situatie te voorkomen door zeer sterk in te zetten op technologische innovaties en effectievere zorg? Welke keuzes ook gemaakt worden, het is onontkoombaar dat de organisatie van zorg in onze samenleving onder druk van demografische en technologische ontwikkelingen de komende jaren ingrijpend gaat veranderen. Het is van belang daar op voorbereid te zijn zodat tijdig de juiste keuzes zijn te maken.
86
Perspectieven voor Beleid
7.4
Epiloog
In de voorgaande twee paragrafen hebben we enkele centrale dilemma’s en fundamentele keuzes voor een aantal meer concrete beleidsthema’s besproken. Het scenario en de uitwerking ervan binnen de verschillende beleidsthema’s, bevat vast en zeker nog meer stof tot nadenken en leidt ongetwijfeld tot reacties en vragen die hier niet worden besproken. Dit hoofdstuk dient daarom niet te worden opgevat als een afgeronde set conclusies, aanbevelingen en uitdagingen voor de toekomst, maar als een opmaat naar meer en als aftrap voor een gedachteoefening die het resultaat verder verrijkt. De kans dat het scenario zich in de toekomst precies zo ontvouwt als in dit rapport beschreven, is nihil. De kans dat zich in de nabije toekomst gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen die enigszins lijken op of onderdeel zijn van wat we beschrijven, is beduidend groter. Het scenario weerspiegelt een klasse van mogelijke gebeurtenissen waarmee Nederland te maken kan krijgen op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, omgeving en zorg. Het scenario kan daarmee bijdragen aan het ontwikkelen van een toekomstbestendige visie en een betere beleidsmatige voorbereiding op de toekomst ten aanzien van deze beleidsthema’s. In het scenario zijn inzichten over verschillende beleidsterreinen bij elkaar gebracht. Het interdisciplinaire karakter van deze studie, waarin onderzoekers en experts vanuit verschillende disciplines hebben samengewerkt, is noodzakelijk. Toekomstige ontwikkelingen op verschillende beleidsterreinen doen zich immers niet geïsoleerd voor, maar zijn onderdeel van samenhangende maatschappelijke ontwikkelingen. Alleen een interdisciplinaire scenariostudie naar de toekomst van Nederland kan daar recht aan te doen en zo bijdragen aan het denken over wat ons de komende 30 jaar te wachten staat, en vooral hoe we ons daarop goed kunnen voorbereiden. Want, zoals Louis Pasteur al zei: “het geluk lacht alleen de goed voorbereide geest toe”.
87
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Synopsis
Synopsis Iedereen aan het werk Premisse
In 2040 is sprake van een structurele verhoging van de arbeidsparticipatie tot een 90-90 model. Minstens 90% van de bevolking werkt minstens 90%.
Oorzaken
Tekorten door: • Bevolkingskrimp • Vergrijzing Met als gevolg: • Flexibilisering van arbeidsvoorwaarden • Stijgende kosten voor levensonderhoud • Verbetering kinderopvangvoorzieningen Dit leidt tot cultuur- en mentaliteitsverandering: • Toetreding vrouwen, ouderen, mensen met arbeidsparticipatie • Meer en langer werken wordt de norm
Gevolgen voor Arbeidsmarkt
• Werknemer heeft het voor het zeggen, dus meer parallelle en seriële carrièrepaden en levensloopdenken • Iedereen is nodig: er bestaat een verplichting tot werken, wie niet wil krijgt een staatsbaan
Onderwijs
• Life Long Learning is volledig verankerd • Onderwijsstelsel is herzien: initiële opleidingen zijn breed en kort • Met introductie van leerrechten moet iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid nemen voor scholing • Competentie-ontwikkeling is eenvoudiger door loskoppeling met curricula.
Ruimtelijke ordening
• Toename woon-werkverkeer • Versterkt conglomeratie-effect in Randstad en Randstad-light • Sterke krimp in landelijke gebieden • Voorzieningenniveau in krimpgebieden laag, behalve in 2e huisgebieden.
Zorg
• Technologische innovaties hebben een centrale rol • Preventie is essentieel in participatiemaatschappij, er is sprake van een gedeeld belang • Chronisch zieken kunnen vaak participeren, psychische ziekten vormen de grootste hindernis • Eigen verantwoordelijkheid voor genezing, zelforganisatie van zorg
89
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Wat nu? Centrale dilemma’s
• Werkgevers versus werknemers: wat betekenen de nieuwe machts verhoudingen? • De rol van de overheid: wat is de goede verdeling van private en publieke taken? • Achterblijvers in een participatiemaatschappij: hoe om te gaan met sociale verschillen? • Privacy, vrijheid en ethiek: waar liggen de morele grenzen?
Concrete beleids-
• De rol van kinderopvang: kan het een volwaardig alternatief zijn?
thema’s
• Herbezinning onderwijsstelsel: hoe kan post-initieel onderwijs vorm krijgen? • Geografische spreiding: investeren in Randstad of in buitengebieden? • Innovatie in de zorg: hoe kan een oplossing voor de dubbele schaarste in de zorg tot stand komen?
90
Literatuurlijst
Literatuurlijst Algemeen Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau (2006). Welvaart en Leefomgeving, een scenariostudie voor Nederland in 2040 (m.n. hoofdstukken 1, 4-6). Centraal Planbureau (2010). Economische verkenning 2011-2015. Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Eurostat. Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). EBB. Janssen, A.N.G., Gramberger, M.R., Ruijter, de P.A. en Heijningen, van J. (2004). Regeren is vooruitzien! Scenario’s maken en gebruiken voor beleidsontwikkeling, wetgeving en handhaving. Expertisecentrum Rechtshandhaving, ministerie van Justitie, uitgevoerd door De Ruijter Management. PROJECT EUROPE 2030 (2010). Challenges and Opportunities; A report to the European Council. The Reflection Group on the Future of the EU 2030. Weel, ter B., Horst, van der A., Gelauff, G. (2010). The Netherlands of 2040. Centraal Planbureau.
91
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Arbeidsmarkt Beek, van A., Henderikse, W., Pouwels, B. Schippers, J. (2010). Werkende vaders; Strategieën voor vaders die werk en zorg willen combineren. VanDoorneHuiskes en partners. CBS (2010), Sociaaleconomische Trends. Commissie Arbeidsparticipatie (2008). Naar een toekomst die werkt. Dagblad de Pers. Ze kookt, poetst, wast en doet ook nog de kinderen; Au pairs: Jonge tweeverdieners kunnen niet meer zonder. Dinsdag 26 oktober 2010. EIM (2010). Kennissite MKB en ondernemerschap. Erp, van F., Euwals, R., Jongen, E. en Vuuren, van D. (2009). Naar een toekomst met een hogere arbeidsparticipatie? TPEdigitaal jaargang 3(2) 6-20. Euwals, R. Knoef, M., Vuuren, van D. (2007). The Trend in Female Labour Force Participation: What Can Be Expected for the Future? Institute for the Study of Labor IZA. Josten, E. (2010). Minder werk voor laagopgeleiden? Ontwikkelingen in baanbezit en baankwaliteit 1992-2008. Sociaal Cultureel Planbureau. Ooms, I., Eggink, E., Gameren, van E. (2007). Moeders, werk en kinderopvang in model. Sociaal Cultureel Planbureau. Oploo, van M.E., van Velzen, van J., Werf, van der C., Engelen, M. (2008). De groei van kinderopvang; een onderzoek naar oorzaken. Research voor Beleid. Portegijs, W., Cloïn, M., Ooms, I., Eggink, E. (2006). Hoe het werkt met kinderen; moeder over kinderopvang en werk. Sociaal Cultureel Planbureau. Raad voor Werk en Inkomen (2010). Arbeidsmarktanalyse 2010.
92
Literatuurlijst
ROA (2009). De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014. Sociaal en Cultureel Planbureau, (2005). Toekomst arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Tijdens, K. (2006). Een wereld van verschil: arbeidsparticipatie van vrouwen 1945-2005. Erasmus Universiteit Rotterdam. UWV WERKbedrijf (2010). Arbeidsmarktprognose 2010-2015. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2000). Doorgroei van arbeidsparticipatie.
Onderwijs Boer, N., Baan, A., Röfekamp, M., Baldal, M. (2010). Tussenevaluatie subsidieregeling ‘Beroepsonderwijs in Bedrijf’. Berenschot. Broek, S.D., Jonge, de J., Hake, B. (2010). Hoger onderwijs en Levenlang leren; Internationaal vergelijkende studie. Research voor Beleid. Cedefop (2010). Skills supply and demand in Europe. Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (2010). Differentiëren in drievoud; Omwille van kwaliteit en verscheidenheid in het hoger onderwijs. Dungen, van den S., Westerhuis, A. (2010). Kwantitatieve monitoring van het programma duale trajecten en EVCtrajecten projectdirectie Leren en Werken; Resultaten van de vierde peiling programma 2008-2009. Ecbo. Groot, W., Maassen van den Brink, H. (2009). Werkt het scholingsbudget? Topinstituut Evidence Based Education Research TIER, Universiteit Maastricht & Universiteit van Amsterdam.
93
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Jonge, de J. (2010). Waar blijft de schoonheidsspecialist? Een onderzoek onder net afgestudeerde vakmensen. Research voor Beleid. Oberon (2009). Nieuwe tijden in onderwijs en opvang; Een advies van het veld aan de regering. Onderwijsraad (2003). Werk maken van een leven lang leren. Schreuder, L. (2010). Biologisch ritme bepaalt de beste schooltijden. In: JeugdenCo, Kennis 01 2010. Taskforce Kinderopvang/Onderwijs (2010). Kinderopvang/Onderwijs; Dutch Design. Trouw (2006). Nederland in 2050; Levenslang leren wordt de trend. De verdieping dd 31 juli 2006. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009, 30 012, nr. 17. Leven Lang Leren; Brief Staatssecretarissen over de uitvoering van het Plan van Aanpak Leren en Werken (2008-2011).
Omgeving Borsboom-van Beurden, J. e.a. (2009). EUrbanis: Verstedelijkingsdynamiek en leefomgevingskwaliteit in Europa, presentatie PBL Ruimteconferentie 2009, Planbureau voor de Leefomgeving. Derks, W. e.a. (2006). Structurele bevolkingsdaling, Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers, presentatie, Universiteit van Maastricht. Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (2010). Krimp en Mobiliteit, Gevolgen van demografische veranderingen voor mobiliteit.
94
Literatuurlijst
Kuiper, R., Borsboom, J., Bouwman, A., Kuijpers-Linde, M. en Loonen, W. (2006). Waarheen met Nederland? Ruimtelijk beeld trendscenario 2040. Milieu- en Natuurplanbureau. Nova Terra jrg. 6 (2006) nr. 3: pp 26-29. Nicis institute (2009). De nieuwe groei heet krimp, Een perspectief voor Parkstad Limburg. Ommeren, van M., Frouws, B. en Dekker B. (december 2009). What if? Vier scenario’s voor de toekomst van de multi-etnische samenleving in Nederland. Research voor Beleid. Planbureau voor de leefomgeving (2010). Nieuwbouw, verhuizingen en segregatie; Effecten van nieuwbouw op de bevolkingssamenstelling van stadswijken. Ruimtelijk Planbureau (2007). Winkelen in het internet tijdperk. Scenarioteam RWS2020 (2000). RWS 2020 Toekomstbeelden voor Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat Washington State Transportation Center (1986). Cost Effectiveness of Park-and-Ride Lots in the Puget Sound Area. Seattle, WA, WA-RD-94.1.
Zorg Agentschap NL (2010) Innoveren in de Zorg. Douven, R., Ligthart, M., Mannaerts, H. en I. Woittiez. (2007) Een scenario voor de zorguitgaven 2008-2011. CPB in samenwerking met het SCP en RIVM Eggink, E., Oudijk, D. en Woittiez, I. (2010) Zorgen voor Zorg. Ramingen van de vraag naar personeel in de verpleging en verzorging tot 2030. SCP
95
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Frissen, V (2010) Health 2.0: “It’s not just about medicine and technology, it’s about living your life”. Achtergrondstudie uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg bij het advies Gezondheid 2.0. TNO/EUR Hollander, A.E.M. de, Hoeymans, N., Melse, J.M., Oers, J.A.M. van, en J.J. Polder (2006). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) Karssen, B., Blom, M., Heuvel, T. v.d., Hooff, P. van en B. van Nistelrooij (2010) Een nieuwe ordening door het naar voren schuiven van de zorg. Een beschouwing van het zorgstelsel als systeem. Achtergrondstudie uitgebracht door de Raad van de Volksgezondheid en Zorg bij de discussienota Zorg voor je gezondheid!. RVZ Kuiper, R., Borsboom, J., Bouwman, A., Kuijpers-Linde, M., en Loonen, W. (2006). Waarheen met Nederland? Ruimtelijk beeld trendscenario 2040. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) Lucht, F. van der en J.J. Polder (2010) Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. RIVM Prismant en Motivaction (2009) ZorgWerk en ZorgWerkers in 2025 de ’Z-generatie’ als wenkend toekomstperspectief. RVZ (2006). Zinnige en duurzame zorg. RVZ (2010) Gezondheid 2.0. U bent aan zet. RVZ (2010) Moderne patiëntenzorg in Nederland: acht jaar later. Achtergrondstudie. RVZ (2010) Onderzoeksresultaten vragenlijsten Flycatcher en Nivel. Achtergrondstudie bij ‘discussienota Zorg voor je gezondheid!’
96
Literatuurlijst
RVZ (2010) Rapportage onderzoek zorgbehoefte onder leden van het Consumentenpanel Gezondheidszorg (CoPa) en het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG) door het Nivel. Achtergrondstudie bij ‘discussienota Zorg voor je gezondheid!’ RVZ (2010) Van eerste lijn naar primaire gezondheidsondersteuning. Achtergrondstudie RVZ (2010) Zorg voor je gezondheid! Gedrag en gezondheid: de nieuwe ordening. Sadiraj, K., Timmermans, J., Ras, M. en A de Boer (2009) De toekomst van de mantelzorg. SCP (2010) Mantelzorg uit de doeken. Tsiachristas, A.; Notenboom, A.; Goudriaan, R.; Groot, W.; Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics; Universiteit Maastricht (2009) Medical innovations and labor savings in health care : an exploratory study. Ape Witte, L.P. de (2010) Thuiszorg in 2020: leve de technologie? Stoom. Zantinge, E.M., Wilk, E.A. van der (2010) Factsheet de gezondheid van ouderen in Nederland. RIVM Zorginnovatieplatform (2009). Zorg voor mensen, mensen voor de zorg; Arbeidsmarktbeleid voor de zorgsector richting 2025.
97
Iedereen aan het werk… wat nu? | Scenariostudie naar de toekomst van Nederland
Overzicht respondenten De volgende personen hebben door middel van interviews een bijdrage geleverd aan het onderzoek. De inhoud van het rapport reflecteert echter niet noodzake lijk de visie of mening van de respondenten. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport berust volledig bij Research voor Beleid. Naam
Organisatie
Wim Schouten
Raad voor Werk en Inkomen
Douwe Grijpstra
Research voor Beleid
Alexander Rinnooy Kan
Sociaal Economische Raad
Lans Bovenberg
Universiteit van Tilburg
Judith Ploegman
FNV
Maarten Camps
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid DG Werk
Jose Hilgersom
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid DG Participatie en Inkomensondersteuning
Doekle Terpstra
HBO-Raad
Ina Brouwer
MOGroep Kinderopvang / Taskforce Kinderopvang
Lidy Vlaskamp
College voor Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG)
Annemiek Goris
STG/Health Management Forum (STG/HMF)
Marijke Mootz
ZonMW / Mezzo
Pieter Vos
Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ)
Bert van Wee
TU Delft
Wim Derks
Kenniscentrum voor Bevolkingsdaling en Beleid
Henk Ottens
Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG)
Zjev van Dun
CINOP
Jos van Zwieten
CINOP
98
Contact
Bezoekadres
Postadres
Telefoon (079) 322 22 22
Research voor Beleid
Research voor Beleid
Fax (079) 322 22 12
Bredewater 26
Postbus 602
E-mail
[email protected]
2715 CA Zoetermeer
2700 MG Zoetermeer
Iedereen aan het werk ... wat nu? In 2040 heeft bijna iedereen in Nederland een betaalde baan. In doorsnee werkt 90 procent van de beroepsbevolking bijna fulltime (gemiddeld 90 procent), of het nu om mannen, vrouwen, jongeren of ouderen gaat. Ontwikkelingen als vergrijzing, bevolkingskrimp, de veranderende aard van het werk en cultuuren mentaliteitsveranderingen, resulteren in deze structurele verhoging van de arbeidsparticipatie. Wat zijn de gevolgen van een bijna volledige arbeidsparticipatie voor de Nederlandse samenleving? Wat betekent dit voor de aard van werk? Op welke wijze past het onderwijsveld zich aan, zodat iedereen over de benodigde competenties beschikt? Welke veranderingen brengen deze ontwikkelingen met zich mee in de ruimtelijke ordening en in de mobiliteit? Hoe beïnvloeden schaarste aan arbeidskrachten, vergrijzing en een bijna volledige arbeidsparticipatie de houdbaarheid en toegankelijkheid van het zorgstelsel? Dit scenario staat centraal in ‘Iedereen aan het werk ... wat nu?’. Door expertises op de verschillende beleidsterreinen samen te brengen, wil deze studie beleidsmakers, bestuurders, wetenschappers, politici en andere geïnteresseerden prikkelen na te denken over de toekomst en toekomstbestendig beleid in Nederland.
‘Iedereen aan het werk... wat nu?’ is een publicatie ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van Research voor Beleid. In 1980 begon Research voor Beleid als een van de eerste zelfstandige beleidsonderzoeksinstituten. Anno 2010 voeren ruim vijftig professionals gedegen en toepasbaar beleidsonderzoek uit voor zowel de lokale als de rijksoverheid op diverse beleidsterreinen, waar onder: werk & inkomen, onderwijs & wetenschap, bestuur & omgeving en zorg & welzijn. Research voor Beleid is sinds 2004 onderdeel van Panteia, een onderneming die full service levert op het gebied van beleidsonderzoek, beleidsadvisering, economisch onderzoek en marktonderzoek.