« I wish It wouldn’t all depend on Me » Elizabeth ERWIN, Leslie SOODAK, Pamela WINTON, Ann TURNBULL (2001)
UITGANGSPUNTEN • dit onderzoek steunt op de gedachte dat families partners zijn in school- en interventieprogramma’s voor kinderen met speciale noden • families zijn de eerste bron van ondersteuning én een te respecteren bron van informatie
UITGANGSPUNTEN •
• •
•
partnerschappen tussen families en professionelen zijn essentieel voor het bekomen van resultaten v.w.b. gezondheid, ontwikkeling en welzijn kinderen bij de groeiende aandacht voor inclusieprocessen komt de positie van ouders nog meer centraal te staan sommige ouders moeten zoveel verantwoordelijkheid opnemen bij inclusieprocessen dat het ‘oude evenwicht’ tussen professionelen en ouders soms anders komt te liggen globaal evaluatie-onderzoek wees uit dat inclusie méér kans heeft op slagen als de ouders als volwaardige partners participeren
Waar gaat dit onderzoek over ? 1. er wordt een overzicht geleverd van onderzoek m.b.t. de relatie tussen familieperspectieven en inclusie sinds 1980 2. er wordt een kader gepresenteerd waarmee de betrokkenheid van ouders in inclusie-processen beter kan begrepen worden 3. er wordt een een geheel aan voorstellen gepresenteerd waarmee de partnerschappen tussen ouders en professionelen versterkt kunnen worden
I.ONDERZOEK sinds 1980 • De vroegste studie dateert van 1981. De ouders (moeders!) van 31 kinderen met lichte tot matige beperking waarvan sommigen minimaal 6 uur per week in het gewone onderwijs doorbrachten werden betrokken. - ouders waren vooral op zoek naar een school die de ontwikkeling van hun kind zou bevorderen - ouders die voor een gewone school kozen dachten dat de interactie met ‘gewone kindjes’ de (sociale) ontwikkeling van hun kinderen zou ten goede komen
ONDERZOEK sinds 1980 - ouders die kozen voor de gewone school hoopten dat hun kind zou groeien door de confrontatie met ‘de échte wereld’. Ze maakten zich wel zorgen over de ondersteuning, over het niet voldoende opgeleid zijn van leerkrachten en staff, en over het tekort aan steun vanuit sociale diensten e.d. - ouders die kozen voor een speciale school waren vooral ongerust over het eventueel pesten of verwerpen van hun kind door de andere kinderen - ouders die kozen voor een speciale school dachten hier voor zichzelf een beetje rust te kunnen vinden (ze moesten niet altijd met hun kind ‘werken’)
ONDERZOEK sinds 1980 • het was opvallend dat moeders uit de inclusiegroep de meest positieve resultaten rapporteerden (werden doelen gehaald, werd er voldaan aan de noden van hun kinderen?)
Verder onderzoek in de 80’er jaren • de perspectieven van ouders werden steeds meer betrokken (ook in longitudinaal onderzoek) • de uitdagingen van de echte wereld, het kunnen leren van andere kinderen kwamen als positieve effecten aan bod. • de opleiding van leerkrachten, de combinatie van school met intensieve therapie en het ontbreken van ‘speciale uitrusting/materiaal’ werden als minpunten vermeld
Verder onderzoek in de 80’er jaren • veel families gaven aan dat inclusie beter werkte voor hun kinderen dan voor hen • families zagen dat ze niet de verhoopte eigen contacten met gezinnen met kinderen zonder speciale noden hadden
Onderzoek in de jaren ‘90 • GURALNICK voerde een grote studie uit met 222 kleine kinderen (4 tot 6 jaar) en kwam tot dezelfde resultaten als vorig onderzoek • hij kon wel nog aantonen dat bvb. de oude indelingen met ‘graad van beperking’ weinig of geen invloed hadden op de mening van de ouders; alleen ouders van kinderen met ‘gedragsproblemen’ maakten zich méér dan anderen zorgen over de mogelijks negatieve gevolgen van inclusie
Onderzoek in de jaren ‘90 • STOIBER, GETTINGER en GOETZ (1998) vonden uit onderzoek met grote groepen ouders dat: 1). ouders met hogere of middenklasse inkomens positiever stonden tgo. inclusie dan ouders uit lagere inkomensklassen 2). hoe hoger de opleidingsgraad van de ouders, hoe positiever de ingesteldheid, 3). ouders met 1 of 2 kinderen stonden positiever dan ouders met vier of meer kinderen, 4). gehuwde ouders stonden positiever dan alleenstaande ouders, 5). er werden geen verschillende houdingen gevonden tussen families die in de stad of op het platteland wonen
Onderzoek in de jaren ‘90 • BENNET en collega’s (1997, 1998) werkten o.a. met diepteinterviews met ouders en leerkrachten: 1)inclusieouders rapporteerden zeer positieve resultaten 2). de aanwezigheid van rolmodellen om te imiteren stond hoog op de positieve rangorde 3). leerkrachten bleken minder breed positief t.o.v. inclusie te staan dan ouders, 4). de ouders zagen goede samenwerking, het ondersteunen van vriendschappen en de betrokkenheid van ouders als dé factoren die inclusie zouden helpen slagen
Onderzoek in de jaren ‘90 • in 1998 probeerde BENNETT voor het eerst consequent het perspectief van vaders in zijn onderzoek te betrekken. Belangrijkste resultaten: - het wereldbeeld van de ouders was een belangrijke factor bij het kiezen voor inclusie - de ouders waren op zoek naar mogelijkheden voor inclusie in alle levensdomeinen - inclusie bestond uit meer dan fysieke integratie; ondersteuning en indien nodig therapie worden mee van belang geacht
Onderzoek in de jaren ‘90 - rolmodellen en contacten in de échte wereld bleken hier ook voorop te staan als beoogde voordelen; angst voor verwerping door andere kinderen en het niet (voldoende) aanwezig zijn van nodige ondersteuning bleek ook hier de grootste vrees - ouders mochten dan wel veel belang hechten aan participatie en samenwerking, toch vonden velen dat informale contacten van groot belang waren
Voorlopige conclusies • ondanks de vele en snelle veranderingen veranderde er niet zoveel • er vond een verschuiving plaats van het familieperspectief met focus op het kind naar een focus op het welzijn van de hele familie • onderzoek moet niet langer alleen voor-en nadelen van inclusie onderzoeken maar ook de rol die families willen spelen en de resultaten inclusieprocessen voor het gehele gezin
II.Onderzoek verschuift van het ‘al dan niet’ naar het HOE • zoekend naar oplossingen voor een proces met meervoudige en complexe factoren die meespelen in het al dan niet kwaliteitsvol kunnen participeren van ouders(SOODAK en ERWIN, 2000): 1. het binnenkomen in het proces heeft een blijvend effect 2. het algemene schoolklimaat/schoolcultuur speelt een kapitale rol 3. de visie op zichzelf was cruciaal 4. de kwaliteit van ouder-professioneel relatie is van groot belang
Het ‘binnenkomen’ in een inclusieproces • het begint al dikwijls met de grote hoeveelheid energie die ouders in het zoeken van een school stoppen • de soms ronduit negatieve ervaringen hebben invloed op het vertrouwen, de communicatie en de interactie met het personeel
schoolklimaat/schoolcultuur • de formele en informele structuren en kanalen van de school zijn van groot belang • een ‘open deur politiek’ • de visie op kinderen blijkt van groot belang Î Î dit geheel heeft een sterk effect op de samenwerking, de participatie en de inclusie met en van de ouders
de visie van ouders op zichzelf • een zeer belangrijke factor kan omschreven worden als het in evenwicht houden van de BALANS tussen alle opdrachten in hun leven • de ouders willen gehoord en geïnformeerd worden • veel ouders willen de HARMONIE in het hele proces centraal stellen
de kwaliteit van de relatie tussen ouders en hulpverleners • blijkt dat sommige ouders contacten hebben op verschillende niveau’s • belangrijkste thema’s blijken te zijn:vertrouwen – gedeelde visie - open communicatie
III.een agenda voor de toekomst:programma-binnenkomst(1) • het aantal kwaliteitsvolle inclusieve projecten voor kleine kinderen zou moeten toenemen zodat ouders meer keuzemogelijkheden hebben • overleg tussen verschillende diensten zou vlotter (naar integraal overleg?) moeten verlopen zodat ouders bij overgangssituaties minder lang moeten ‘dwalen’
III.een agenda voor de toekomst:programma-binnenkomst (2) • organisaties van ouders kunnen best als netwerken van experten ingeschakeld worden om ‘nieuwe ouders’ bij hun zoektocht te bemoedigen en te ondersteunen • scholen kunnen barrières vanbij het begin kleiner maken door hun inschrijvingsprocedures duidelijk op inclusieprojecten af te stemmen
III.een agenda voor de toekomst: schoolcultuur • de scholen slagen het makkelijkst in hun inclusieprojecten als deze consequent gekoppeld worden aan globale onderwijsvernieuwingen • scholen kunnen best gebruik maken van middelen die leiden tot systemische veranderingen en waarbij teambuilding/ondersteuning een belangrijk aspect vormt
III.een agenda voor de toekomst:kwaliteitsvolle relaties tussen ouders en professionelen • de kloof tussen woord en daad zou moeten gedicht kunnen worden • de opleiding van betrokken professionelen zou van hogere kwaliteit moeten worden door o.a. een grotere multidisciplinaire oriëntatie • programma’s en diensten zoeken best naar een oplossing die nauw aansluit bij het waarden-systeem van de familie/ouders • er wordt best gezorgd voor adekwate onder-steuning van leerkrachten en kinderen in inclusieve omgevingen