I. NOTARIAAT • E. Boekhouding en honoraria Richtl. 31 januari 2012 — p. 76
I. NOTARIAAT E. Boekhouding en honoraria p. 63 Subtrefwoord «E. Boekhouding en honoraria» Inhoudsopgave aanvullen
Richtl. 13 januari 2012 – Notariële boekhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
p. 76 Richtl. 31 januari 2012 toevoegen na Regl. 29 januari 2002
Richtl. 13 januari 2012 met betrekking tot de notariële boekhouding Deze richtlijn is opgesteld naar aanleiding van de afschaffing van de BTW-vrijstelling voor notarissen vanaf 1 januari 2012.
Art. 1. Provisies voor dossiers buiten authentieke akte De term «provisies» van lid 2 van artikel 10 van het reglement van 9 oktober 2001 van de Nationale Kamer van notarissen voor de organisatie van de notariële boekhouding (goedgekeurd bij K.B. 9 maart 2003), omvat niet enkel de provisies voor authentieke aktes, maar alle provisies voor prestaties te leveren door notarissen. }1[Art.
2. Ontvangstbewijs – Verplichte uitreiking
factuur ook aan natuurlijke persoon voor privé-doeleinden Voor de dienstverrichting aan een BTW-plichtige of aan een niet-BTW-plichtige rechtspersoon moet steeds een factuur uitgereikt worden (art. 53, § 2, 1ste lid, 1°, W. BTW).
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
76, Aanv. 1
Bovendien moet verplicht een factuur worden uitgereikt, ook indien de cliënten niet-BTW-plichtige natuurlijke personen zijn, voor elke diensprestatie waarvoor een fiscaal ontvangstbewijs moet worden afgeleverd. Indien er meerdere niet-BTW-plichtige cliënten, natuurlijke personen zijn, mag er een globale facuur worden uitgereikt. De provisie die werd ontvangen voor de voorschotten in de zin van art. 28, 5°, Wetboek BTW (die buiten de maatstaf van heffing vallen) moet verplicht worden vermeld op alle facturen met betrekking tot een dienstverrichting waarvoor tevens een ontvangstbewijs werd opgemaakt.]1 }1. – Toegevoegd door de buitengewone algemene vergadering van 13 september 2012
1
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 108
II. BURGERLIJK RECHT A. Burgerlijk Wetboek p. 108 Wet 21 maart 1804 Art. 346-2 volledig vervangen
2° met wie hij reeds het dagelijkse leven deelt of met wie hij reeds een sociale en affectieve band heeft.]1
schiktheid om te adopteren door de jeugdrechtbank is erkend.]2
}1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 24 april 2003, B.S., 16 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005, B.S., 29 augustus 2005) }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 2 wet 20 juni 2012, B.S., 10 augustus 2012
Deze verplichting geldt voor alle adoptanten, zelfs voor diegenen die een kind wensen te adopteren dat met hen verwant is.]1
}1[Art.
346-2. De geschiktheid wordt door de jeugdrechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek. Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten de persoon of de personen die een kind wensen te adopteren de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. }2[De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de jeugdrechtbank is erkend.]2 De rechtbank houdt inzonderheid rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen. Het maatschappelijk onderzoek is echter niet verplicht wanneer de adoptant een kind wenst te adopteren: 1° dat met hem, met zijn echtgenoot of met de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad; of
2 Larcier
p. 113 Wet 21 maart 1804 Art. 361-1 volledig vervangen
Art. 361-1. }1[De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Staat heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een interlandelijke adoptie aan te gaan. Vooraleer hun geschiktheid wordt beoordeeld, moeten zij de voorbereiding hebben gevolgd die de bevoegde gemeenschap organiseert teneinde hen inzonderheid inlichtingen te verstrekken betreffende de verschillende stappen van de adoptieprocedure, de juridische gevolgen en de andere gevolgen van de adoptie alsook over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. }2[De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die deze voorbereiding reeds hebben gevolgd bij een eerdere adoptie en van wie de ge-
}3[De
voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de geschiktheid om te adopteren.]3
}1. – Vervangen bij art. 2 wet 24 april 2003, B.S., 16 mei 2003, inwerkingtreding: 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005, B.S., 29 augustus 2005) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 3 wet 20 juni 2012, B.S., 10 augustus 2012 }3. – Lid 4 toegevoegd bij art. 62 wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010, inwerkingtreding: 15 januari 2010 (art. 66)
p. 223 Wet 21 maart 1804 Art. 2247 volledig vervangen
Art. 2247. }1[...]1 Indien de eiser afstand doet van zijn eis, }2[...]2
Of indien zijn eis wordt afgewezen, Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden. }1. – Lid 1 opgeheven bij art. 2 wet 16 juli 2012, B.S., 3 augustus 2012 }2. – Lid 3 opgeheven bij art. 28, 29° wet 15 december 1949, B.S., 1-3 januari 1950
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 1. Hypothecair krediet Wet 4 augustus 1992 — p. 238
F. Kredietverlening 1. Hypothecair krediet
p. 238 Wet 4 augustus 1992 Art. 50 – 51bis volledig vervangen
Art. 50. }1[Deze titel is van toepassing op alle schuldvorderingen gewaarborgd door een hypotheek }2[, alle schuldvorderingen waarvoor een recht werd bedongen om een hypotheekgarantie te eisen, met inbegrip van een hypothecair mandaat of een hypotheekbelofte]2 alsmede op alle schuldvorderingen gewaarborgd door een voorrecht op een onroerend goed, ongeacht of deze schuldvorderingen al dan niet bedoeld zijn in Titel I van deze wet.]1 }1. – Vervangen bij art. 6 wet 13 april 1995, B.S., 7 juni 1995, err., B.S., 5 oktober 1995, inwerkingtreding: 19 juli 1995 (art. 10, lid 2) }2. – Gewijzigd bij art. 11 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
Art. 51. }1[§ 1. }2[Wanneer een schuldvordering waarvan sprake is in artikel 50 wordt overgedragen of in pand gegeven door of aan een instelling of, in voorkomend geval, aan of door een bijzonder vermogen of een compartiment van een instelling dat, op het ogenblik van de overdracht of van de inpandgeving: 1° een mobiliseringsinstelling is in de zin van artikel 2 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende diverse maatregelen ter vergemakkelijking van de mobilisering van schuldvorderingen in de financiële sector; of 2° een Belgische kredietinstelling is in de zin van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, een bijzonder vermogen van een kredietinstelling die Belgische covered bonds uitgeeft in de zin van deze wet; 3° een financiële instelling in de zin van artikel 3, 12°, van de wet betreffende de financiële zekerheden; zijn artikelen 5 en 92, derde lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851 niet van toepassing op deze overdracht of op deze inpandgeving. De overdrager of de pandgevende schuldenaar van de schuldvordering moet, op verzoek van derden, de nodige informatie verstrekken betreffende de identiteit van de overnemer of van de pandhoudende schuldeiser.]2 § 2. Een voorschot toegestaan in het raam van een bevoorrechte of hypothecaire kredietopening }3[of in het kader van een kredietopening bedongen met het recht om een hypotheekgarantie te eisen, met inbegrip van een hypothecair mandaat of een hypotheekbelofte]3 kan worden overgedragen. }4[In het geval bedoeld in de vorige paragraaf]4 ge-
niet de overnemer eveneens de voorrechten en zekerheden die de kredietopening waarborgen }5[en, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer, de rechten om een hypotheekgarantie te eisen]5, ongeacht het bedrag dat krachtens de kredietopening zal verschuldigd blijven. Het overgedragen voorschot wordt bij voorrang betaald boven de voorschotten die na de over-
dracht in het kader van de kredietopening zijn toegestaan. }6[De voorschotten die vóór of op datum van de overdracht zijn toegestaan, worden betaald in gelijke rang met de overgedragen voorschotten, behalve indien de overdrager en de overnemer een andere rangregeling of achterstelling zijn overeengekomen. Artikel 5 van de hypotheekwet van 16 december 1851 is niet van toepassing op een dergelijke rangregeling of achterstelling. Een dergelijke rangregeling of achterstelling mag geen afbreuk doen aan de rechten die door derden werden verworven vóór de datum van de overdracht of, in voorkomend geval, vóór de datum van de rangregeling of achterstelling, met inbegrip van de rechten van de overnemer of van de pandhoudende schuldeiser van bestaande schuldvorderingen met betrekking tot voorschotten die vooraf werden overgedragen of in pand gegeven, behoudens uitdrukkelijk akkoord van deze derden.]6 Het recht op benuttiging van het krediet wordt geschorst ten belope van het bedrag dat de kredietnemer verschuldigd blijft uit hoofde van het overgedragen voorschot. De overdrager kan op elk ogenblik eisen dat de overnemer hem informeert over het verschuldigde bedrag bedoeld in het vorige lid. § 3. }7[Onverminderd artikel 92, tweede lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851, wordt de akte van toestemming tot doorhaling of vermindering]7 vergezeld van een voor eensluidend verklaard afschrift of van een voor eensluidend verklaard woordelijk uittreksel van de onderhandse akte van overdracht.]1 }8[§ 4. Behoudens
andersluidende overeenkomst, waarborgt een hypotheek verleend voor bestaande en toekomstige schulden, die bepaald of bepaalbaar zijn op grond van de in de hypotheekakte voorkomende beschrijving van de gewaarborgde schuldvorderingen, eveneens van rechtswege de schuldvorderingen die overeenstemmen met deze beschrijving en die eerder door de hypothecaire schuldeiser werden overgedragen aan een instelling, aan een compartiment van een instelling of een bijzonder vermogen, zoals vermeld in § 1, op voorwaarde dat de schuldenaar van de schuldvordering nog niet in kennis werd gesteld van deze overdracht en evenmin werd erkend door deze schuldenaar op het ogenblik van de hypotheekvestiging. Het eerste lid is eveneens van toepassing op overgedragen schuldvorderingen die, op het ogenblik van de overdracht, niet worden gewaarborgd door een hypotheek, een voorrecht op een onroerend goed of een recht om een hypotheekgarantie te eisen, met inbegrip van een hypothecair mandaat of een hypotheekbelofte.]8
}1. – Vervangen bij art. 10 wet 6 juli 1994, B.S., 15 juli 1994 }2. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 12, 1°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 2°, wet 13 april 1995, B.S., 7 juni 1995, err., B.S., 5 oktober 1995, inwerkingtreding: 19 juli 1995 (art. 10, lid 2) }5. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 12, 3°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }6. – § 2, lid 2, aangevuld bij art. 12, 4°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }7. – § 3 gewijzigd bij art. 12, 5°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}8. – § 4 toegevoegd bij art. 12, 6°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 51bis. § 1. Een hypotheek mag verleend
worden tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen indien de gewaarborgde schuldvorderingen bepaald zijn of bepaalbaar zijn op het ogenblik van de hypotheekstelling; haar rang wordt bepaald naar de dagtekening van haar inschrijving, ongeacht de tijdstippen waarop de gewaarborgde schuldvorderingen ontstaan. § 2. Indien een hypotheek wordt gevestigd tot zekerheid van toekomstige schuldvorderingen die over een onbepaalde duur kunnen ontstaan of tot zekerheid van schuldvorderingen uit hoofde van een overeenkomst van onbepaalde duur, kan de persoon tegen wie de hypotheek wordt ingeschreven of de derde-bezitter van het met hypotheek bezwaarde goed, de hypotheek steeds opzeggen met een opzegging van minstens drie maanden en maximum zes maanden, dat aan de schuldeiser wordt gericht bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding. De opzeggingstermijn gaat in op de dag van de ontvangstmelding. Inzake toekomstige schuldvorderingen heeft de opzegging tot gevolg dat de hypotheek enkel nog strekt tot zekerheid van gewaarborgde schuldvorderingen die bestaan bij het verstrijken van de opzeggingstermijn. Inzake overeenkomsten van onbepaalde duur, blijven slechts die schuldvorderingen gewaarborgd die bij het verstrijken van de opzeggingstermijn bestaan tengevolge van de uitvoering van de overeenkomst. Wie de hypotheek opzegt, kan eisen dat de schuldeiser hem schriftelijk de inventaris meedeelt van de schuldvorderingen die nog gewaarborgd zijn op het einde van de opzeggingstermijn. § 3. Wanneer eenzelfde hypotheek }2[ongeacht of dit al dan niet in het kader van een kredietopening gebeurt]2 meerdere schuldvorderingen waarborgt waarvan één is overgedragen }3[aan een instelling of aan een compartiment van een instelling, zoals bepaald in]3 artikel 51, § 1, dan wordt deze }4[overgedragen]4 schuldvordering bij voorrang betaald boven de schuldvorderingen ontstaan na de datum van de overdracht.]1 }5[De schuldvorderingen ontstaan vóór of op de datum van de overdracht worden betaald in gelijke rang met de overgedragen schuldvorderingen, behalve indien de overdrager en de overnemer een andere rangregeling of een achterstelling zijn overeengekomen. Artikel 5 van de hypotheekwet van 16 december 1851 is niet van toepassing op een dergelijke rangregeling of achterstelling. Een dergelijke rangregeling of achterstelling mag geen afbreuk doen aan de rechten die door derden werden verworven vóór de datum van de overdracht of, in voorkomend geval, vóór de datum van de rangregeling of achterstelling, met inbegrip van de rechten van de overnemer of van de pandhoudende schuldeiser van bestaande schuldvorderingen met betrekking tot voorschotten die vooraf werden overgedragen of in pand gegeven, behoudens uitdrukkelijk akkoord van deze derden.]5 }1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 13 april 1995, B.S., 7 juni 1995, err., B.S., 5 oktober 1995, inwerkingtreding: 19 juli 1995 (art. 10, lid 2)
3
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 1. Hypothecair krediet Wet 4 augustus 1992 — p. 238 }2. – § 3 gewijzigd bij art. 13, 1°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }3. – § 3 gewijzigd bij art. 13, 2°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }4. – § 3 gewijzigd bij art. 13, 3°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 }5. – § 3 aangevuld bij art. 13, 4°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
p. 238 Wet 4 augustus 1992 Art. 51ter – 51septies en historiek invoegen }1[Art. 51ter. § 1. Een hypothecair mandaat wordt, behoudens uitdrukkelijk andersluidend beding in het mandaat, van rechtswege geacht te zijn bedongen ten gunste van de erfopvolgers ten bijzondere of ten algemene titel van de houder van de gewaarborgde schuldvordering, met inbegrip van de overnemers van de schuldvordering. Een hypotheekbelofte wordt, behoudens uitdrukkelijk andersluidend beding, van rechtswege geacht te zijn bedongen ten gunste van de erfopvolgers ten bijzondere of ten algemene titel van de houder van de gewaarborgde schuldvordering, met inbegrip van de overnemers van de schuldvordering.
§ 2. Wanneer een schuldvordering wordt overgedragen overeenkomstig artikel 51, § 1, verwerft de overnemer, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer, de rechten die de overdrager geniet ten titel van een hypothecair mandaat of van een hypotheekbelofte, ten belope van de overgedragen schuldvordering. De overnemer mag, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer, deze rechten uitoefenen ten aanzien van de lastgever en ten aanzien van de in het mandaat aangewezen lasthebbers of ten aanzien van hen die de hypotheekbelofte hebben verstrekt. Op grond van het mandaat of de hypotheekbelofte mag de hypotheek worden gevestigd ten gunste van de overnemer voordat de lastgever(s) en de schuldenaar van de overgedragen verbintenissen kennis hadden van de overdracht. § 3. Wanneer een of meer schuldvorderingen die worden gewaarborgd door een hypothecair mandaat of een hypotheekbelofte, vóór de hypotheekvestiging worden overgedragen aan een instelling, een compartiment van een instelling of een bijzonder vermogen, waarvan sprake is in artikel 51, § 1, waarborgt de hypotheek die wordt gevestigd ter uitvoering van het mandaat of van de hypotheekbelofte, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer, niet alleen de in de hypotheekakte beschreven bestaande en toekomstige schuldvorderingen van de overdrager, maar ook van rechtswege de schuldvorderingen die eerder werden overgedragen door de overdrager aan de overnemer. De hypotheek kan naar keuze worden ingeschreven alleen op naam van de overdrager, op naam van de overdrager en de overnemer, of alleen op naam van de overnemer. Ongeacht de keuze van inschrijvingswijze, geniet de overnemer de hypothecaire rechten ten belope van de schuldvordering(en) die aan hem werd (of werden) overgedragen en kan hij deze rechten uitoefenen ten aanzien van degene die de hypotheek verleent en ten aanzien van derden. § 4. Wanneer een hypotheek wordt gevestigd ter uitvoering van een hypothecair mandaat of van een hypotheekbelofte, worden de schuldvorderingen die vóór of na de hypotheekvestiging zijn overgedragen aan een instelling, een bijzonder vermogen 4 Larcier
of aan een compartiment van een instelling, waarvan sprake is in artikel 51, § 1, bij voorrang betaald ten opzichte van de schuldvorderingen die zijn ontstaan na de datum van de overdracht, ongeacht of de schuldvordering al dan niet geschiedt in het kader van een kredietopening. De schuldvorderingen die vóór of op datum van de overdracht zijn ontstaan, worden betaald in gelijke rang met de overgedragen schuldvorderingen, behalve indien de overdrager en de overnemer een andere rangregeling of achterstelling zijn overeengekomen. Artikel 5 van de hypotheekwet van 16 december 1851 is niet van toepassing op de rangregeling of de achterstelling krachtens deze § . Een dergelijke rangregeling of achterstelling mag geen afbreuk doen aan de rechten die door derden werden verworven vóór de datum van de overdracht of, in voorkomend geval, vóór de datum van de rangregeling of achterstelling, met inbegrip van de rechten van de overnemer of van de pandhoudende schuldeiser van bestaande schuldvorderingen die vooraf werden overgedragen of in pand gegeven, behoudens uitdrukkelijk akkoord van deze derden.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 14 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 51quater. Wanneer ter vervanging van
een hypothecair mandaat, een hypotheekbelofte of een bestaande hypotheek, een nieuw hypothecair mandaat of een nieuwe hypotheekbelofte wordt verleend of een nieuwe hypotheek wordt gevestigd, wordt een dergelijk hypothecair mandaat, een dergelijke hypotheekbelofte of een dergelijke hypotheek, behoudens andersluidende overeenkomst gesloten tussen de overdrager en de overnemer, of tussen de pandgever en de pandhoudende schuldeiser, en in dezelfde mate als deze bestaande zekerheden, van rechtswege geacht te zijn verleend of gevestigd ten gunste van de overnemer of van de pandhoudende schuldeiser van de schuldvorderingen die worden gewaarborgd door het bestaande hypothecaire mandaat, de bestaande hypotheekbelofte of de bestaande hypotheek en die vóór de vervanging werden overgedragen of in pand gegeven aan of door een instelling, een bijzonder vermogen of een compartiment van een instelling, zoals vermeld in artikel 51, § 1.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 51quinquies. § 1. Wanneer een schuldvordering die werd overgedragen aan een instelling, een bijzonder vermogen of een compartiment van een instelling, waarvan sprake is in artikel 51, § 1, wordt overgedragen door deze instelling, dit bijzonder vermogen of dit compartiment van een instelling:
1° verwerft de overnemer eveneens de rechten die de instelling, het bijzondere vermogen of het compartiment bezit overeenkomstig artikelen 50 tot 51quater, met inbegrip van de rechten die betrekking hebben op de voorrechten, hypotheken, hypotheekbeloften en hypothecaire mandaten of de hypotheken die worden gevestigd krachtens een mandaat of een hypotheekbelofte; 2° behoudt de schuldvordering haar rang die wordt bepaald afhankelijk van artikelen 51bis, § 3, en 51ter, § 4, behoudens andersluidend beding in de overeenkomst van overdracht. Artikel 5 van de hypotheekwet van 16 december 1851 is niet van toepassing op een dergelijke rangregeling of achterstelling. § 2. Wanneer een schuldvordering in pand wordt gegeven ten gunste van of door een instelling, een bijzonder vermogen of een compartiment van een instelling, waarvan sprake is in artikel 51, § 1:
1° omvat het pand, behoudens andersluidend beding in de pandakte, de rechten van de pandgever met betrekking tot het hypothecair mandaat, de hypotheekbelofte of de hypotheek gevestigd krachtens het hypothecair mandaat of de hypotheekbelofte; 2° kan de pandhoudende schuldeiser, behoudens andersluidend beding in de pandakte, ten aanzien van derden, van de lastgever en de in het mandaat aangewezen lasthebbers alsook ten aanzien van degene die de hypotheekbelofte heeft verstrekt, de rechten van de pandgever uitoefenen betreffende het hypothecair mandaat of de hypotheekbelofte of de hypotheek gevestigd krachtens het hypothecair mandaat of de hypotheekbelofte die ten gunste van hem in pand zijn gegeven. De hypotheek kan naar keuze worden ingeschreven alleen op naam van de pandgever, op naam van de pandgever en de overdrager die de schuldvordering heeft overgedragen aan de pandgever, of alleen op naam van de overdrager van de schuldvordering.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 16 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 51sexies. Wanneer een schuldvordering die opgenomen is in een hypothecaire grosse aan toonder of aan order, wordt overgedragen of in pand gegeven ten gunste van of door een instelling, een bijzonder vermogen of een compartiment van een instelling, waarvan sprake is in artikel 51, § 1, zijn de bepalingen van artikelen 50 tot en met 51quinquies van toepassing op die overdracht of op die inpandgeving, zonder dat een endossement of een afgifte van de titel aan de overnemer of aan de pandhoudende schuldeiser nodig is.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 17 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art.
51septies. § 1. Een registratie van een schuldvordering overeenkomstig artikel 64/20, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen of de schrapping van een schuldvordering uit dit register voor een wederbelegging in het algemene vermogen van de instelling die de Belgische covered bonds uitgeeft waarvoor het register wordt gehouden, wordt op dezelfde manier behandeld als een overdracht van die schuldvorderingen voor de toepassing van de bepalingen in artikelen 51 tot 51sexies van deze wet. Het bijzondere vermogen heeft dan de hoedanigheid van overnemer in geval van registratie en de hoedanigheid van overdrager in geval van schrapping uit het register. § 2. In geval van schrapping uit het register wegens overdracht van schuldvordering aan een andere overnemer dan een kredietinstelling die de Belgische covered bonds uitgeeft waarvoor het register wordt gehouden, zijn de bepalingen van artikelen 51 tot 51sexies van deze wet van toepassing op de overdracht aan de overnemer en maakt de schrapping een loutere uitvoeringsdaad uit met betrekking tot deze overdracht.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 18 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
p. 238 Wet 4 augustus 1992 Art. 53 volledig vervangen
Art. 53. }1[Zonder afbreuk te doen aan artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, kan een overdracht van schuldvorderingen zoals bedoeld in
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 1. Hypothecair krediet Wet 4 augustus 1992 — p. 238
artikel 50 van deze wet, in het raam van een fusie, overneming of splitsing van ondernemingen of in het raam van de inbreng of verkoop van }2[het geheel of een gedeelte van]2 de hypothecaire bedrijvigheid }3[of van de gehele of een gedeelte van de portefeuille van deze schuldvorderingen]3, door een onderneming, onderworpen aan Titel II van deze wet, worden tegengeworpen aan alle derden door haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de }4[FSMA]4.]1
}5 [Artikelen 51, 51bis, § 3, 51ter, 51quater, 51quinquies en 51sexies zijn eveneens van toepassing wanneer de betrokken overdracht overeenkomstig dit artikel 53 wordt verricht door of aan een onderneming die valt onder Titel II van deze wet.]5
}3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 19, 2°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
{6
}5. – Lid 2 toegevoegd bij art. 19, 3°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1. – Lid 1 vervangen bij art. 9 wet 13 april 1995, B.S., 7 juni 1995, err., B.S., 5 oktober 1995, inwerkingtreding: 17 juni 1995 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 19, 1°, wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 331, lid 1, K.B. 3 maart 2011, B.S., 9 maart 2011, add., B.S., 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1)
R 6. – Zie wet 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, B.S., 19 april 1993, err., B.S., 2 juni 1993, err., B.S., 4 juni 1993, err., B.S., 9 juli 1993
5
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 2. Consumentenkrediet Wet 12 juni 1991 — p. 241–242
2. Consumentenkrediet
p. 241–242 Wet 12 juni 1991 Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. § 1. Deze wet is niet van toepassing op: 1° }1[de verzekeringsovereenkomsten alsook de overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten c.q. goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt;]1 2° }2[de huurovereenkomsten waarbij noch in het contract zelf noch bij afzonderlijke overeenkomst een verplichting is voorzien om het goed te kopen. Dergelijke verplichting wordt geacht te bestaan indien de verhuurder hiertoe eenzijdig beslist;]2 3° }3[de kredietovereenkomsten zonder interest waarbij het opgenomen krediet binnen een termijn van 2 maanden wordt terugbetaald en de kredietgever kosten vraagt die lager zijn dan 4,17 euro op maandbasis. Die kosten omvatten de kosten bedoeld in artikel 1, 5°, zo nodig berekend op basis van de elementen bedoeld in artikel 1, 6°. Het drempelbedrag wordt geïndexeerd op 1 januari van elk jaar op basis van de volgende formule: 4,17 euro vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de aanvangsindex. De nieuwe index is de index van de consumptieprijzen van de maand december van het vorige jaar en de aanvangsindex is de index van de consumptieprijzen van de maand december 2010. Het geïndexeerde bedrag wordt afgerond overeenkomstig de regelen die gelden voor de afronding van de debetrentevoet op grond van artikel 1, 8°. De Koning kan het bedrag van deze drempel wijzigen;]3 4° }4[...]4 5° }5[...]5 6° de hypothecaire leningen en kredietopeningen waarop Titel I van het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen van toepassing is; }6[7°
de hypothecaire kredieten waarop titel I van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet van toepassing is;]6
}7[8° de overeenkomsten van huwelijksbemiddeling die onder de toepassing vallen van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren;]7 }8[9° de kredietovereenkomsten die voorzien in kosteloos uitstel van een bestaande schuld;]8 }9[10° de
kredietovereenkomsten toegestaan door de bergen van barmhartigheid bedoeld door de wet van 30 april 1848 op de herinrichting der bergen van barmhartigheid.]9
}10[11° de kredietovereenkomsten zonder interesten en zonder kosten die onder de toepassing vallen van artikel 18 van de wet van 28 augustus 2011 betreffende de bescherming van de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling.]10
6 Larcier
§ 2. }11[De kredietovereenkomsten die betrekking hebben op bedragen van minder dan 200 euro worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen van }12[de artikelen 1 tot 11ter, 13, 15, eerste lid, 16, 21, 27bis tot 39, 47, 54, 59, 62 tot 67, 74 tot 109.]12]11 }13[De
kredietovereenkomsten vastgesteld bij een authentieke akte die betrekking hebben op bedragen }14[van meer dan 75.000 euro]14, zijn niet aan de bepalingen van deze wet onderworpen, met uitzondering van de bepalingen van }15[de artikelen 1 tot 11ter, 13, 14, § 2, 1° tot 6°, 8° tot 14°, 16°, 18°, 21° tot 23°, 15, 16, 21, 27bis tot 32bis, 33ter, § 2, 34 tot 39, 47, 54, 59, 62 tot 109]15]13 }16[...]16 }17[De
geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen een maand moeten worden afgelost, worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in de artikelen 1 tot 4, 11bis, § 3, 11ter, 21, 27bis, 28 tot 33, 37 en 38, 59, § 1, 60bis,, 62 tot 63, 65 tot 84, 86, eerste lid, 87, 90 en 91, 96, 101 tot 118.]17 }18[De geoorloofde debetstanden op een rekening terugbetaalbaar op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van drie maanden worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 1 tot 4, 5, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en § 2, 6 tot 10, 11bis tot 13, 14, §§ 1 en 3, 15 tot 17, 19 tot 38, 59, § 1, 60bis tot 118.]18 }19[De
overschrijdingen worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 1 tot 4, 5, § 2, 6, }20[21, 27bis, 28 en 29, 30, §§ 1, 2, 4 en 5, 31 tot 33]20, 37 en 38, 60ter, 62 tot 63, 65 tot 84, 86, eerste lid, 87, 90 en 91, 96, 101 tot 118.]19 }21[De kredietovereenkomsten gesloten met een beleggingsonderneming bedoeld in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten of met een kredietinstelling bedoeld in artikel 1, tweede lid, 1°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen waarbij een belegger transacties kan verrichten op één of meer van de financiële instrumenten bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 en waarbij de beleggingsonderneming of de kredietinstelling die het krediet verleent, bij deze transactie betrokken is worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 1 tot 11ter, 14, 15, 21 tot 23, 25 tot 33ter, 63 tot 118.]21 }22[De kredietovereenkomsten die erin voorzien dat
de kredietgever en de consument regelingen voor uitstel of aflossing treffen als de consument zijn verplichtingen op grond van de oorspronkelijke kredietovereenkomst niet is nagekomen; en 1° met deze regelingen een rechtsvordering tot ingebrekestelling zou kunnen worden vermeden; en 2° de voorwaarden voor de consument daardoor niet ongunstiger worden dan de voorwaarden van de oorspronkelijke kredietovereenkomst, worden van het toepassingsgebied van deze wet uitgesloten, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in de artikelen 1 tot 10, 11bis tot 13, 14 §§ 1
en 2, 1° tot 11°, 15 tot 17, 19 tot 23, 25 tot 60bis, 62 tot 118. Valt de kredietovereenkomst onder het vierde lid, dan zijn uitsluitend de bepalingen van dat lid van toepassing. De uitzondering bedoeld in dit lid kan slechts eenmalig worden toegepast.]22 § 3. }23[De Koning kan bepalen dat sommige artikelen van deze wet, die hij aanwijst, niet van toepassing zijn: 1° op kredietovereenkomsten waarbij het krediet als nevenactiviteit door een werkgever rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers wordt toegekend, en die niet aan het publiek in het algemeen worden aangeboden; 2° op kredietovereenkomsten die door overheidsinstellingen of door particuliere instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend worden toegestaan, met een doelstelling van algemeen belang, aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke.]23 }1. – § 1, 1°, laatst vervangen bij art. 4, a), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }2. – § 1, 2°, vervangen bij art. 4, b), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }3. – § 1, 3°, laatst vervangen bij art. 2 wet 3 augustus 2012, B.S., 19 september 2012, inwerkingtreding: 20 september 2012 (art. 3) }4. – § 1, 4°, na wijziging, opgeheven bij art. 4, d), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }5. – § 1, 5°, opgeheven bij art. 4, d), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }6. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 60 wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992 }7. – § 1, 8°, ingevoegd bij art. 10 wet 11 april 1999, B.S., 30 april 1999, inwerkingtreding: 1 juli 1999 (art. 11, lid 1) }8. – § 1, 9°, ingevoegd bij art. 4, e), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }9. – § 1, 10°, ingevoegd bij art. 4, e), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }10. – § 1, 11°, ingevoegd bij art. 30 wet 28 augustus 2011, B.S., 16 september 2011 }11. – § 2, lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 4, 2°, a), wet 24 maart 2003, B.S., 2 mei 2003, inwerkingtreding: 1 juni 2003 (art. 86) }12. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4, f), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }13. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 4, 2°, b), wet 24 maart 2003, B.S., 2 mei 2003, inwerkingtreding: 1 juni 2003 (art. 86) }14. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 4, g), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }15. – § 2, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 4, g), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }16. – § 2, lid 3, opgeheven bij art. 4, h), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }17. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 4, i), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }18. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 4, i), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }19. – § 2, lid 6, ingevoegd bij art. 4, i), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }20. – § 2, lid 6, gewijzigd bij art. 9 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011 }21. – § 2, lid 7, ingevoegd bij art. 4, i), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }22. – § 2, lid 8, ingevoegd bij art. 4, i), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76) }23. – § 3 vervangen bij art. 4, j), wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 2. Consumentenkrediet Wet 12 juni 1991 — p. 247
p. 247 Wet 12 juni 1991 Art. 25 volledig vervangen
Art. 25. De overeenkomst of de schuldvordering uit de kredietovereenkomst kan slechts worden overgedragen aan, of, na indeplaatsstelling slechts worden verworven door een op grond van deze wet
erkende persoon, dan wel overgedragen worden aan of verworven worden door de Nationale Bank van België, }1[het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten, de kredietverzekeraars, de instellingen voor collectieve beleggingen zoals bedoeld in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles]1, }2[...]2, of andere daartoe door de Koning aangewezen personen. {3 }1. – Gewijzigd bij art. 22 wet 13 juni 2010, B.S., 21 juni 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 76)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}2. – Gewijzigd bij art. 21 wet 3 augustus 2012, B.S., 24 augustus 2012 R 3. – De overeenkomst of de schuldvordering uit de kredietovereenkomst kan worden overgedragen aan, of worden verworven door de personen die een activiteit van minnelijke invordering van schulden van de consument uitoefenen en die hiertoe, overeenkomstig artikel 4, § 1, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, zijn ingeschreven bij de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (art. 1 K.B. 2 mei 2006, B.S., 18 mei 2006)
7
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 juni 1986 — p. 267
I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten p. 267 Wet 13 juni 1986 Hfdst. I (opschrift) en art. 1 – 1bis volledig vervangen
1° «verwijdering»: de eindbestemming van een orgaan wanneer dat niet voor transplantatie gebruikt wordt; 2° «donor»: een persoon die één of meerdere organen doneert, ongeacht of de donatie tijdens het leven of na de dood van die persoon plaatsvindt; 3° «donatie»: het doneren van organen voor transplantatie;
HOOFDSTUK I }1[TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN ALGEMENE BEGINSELEN]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 3 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
Art. 1. }1[Deze wet is van toepassing op het doneren, testen, karakteriseren, wegnemen, preserveren, vervoeren en transplanteren van organen bestemd voor transplantatie. Wanneer deze organen voor onderzoek worden gebruikt, is deze wet daar alleen op van toepassing als zij bestemd zijn voor transplantatie in het menselijk lichaam.]1 {2É5 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 4 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 R 2. – § 3: zie K.B. 24 november 1997 betreffende het wegnemen en toewijzen van organen van menselijke oorsprong, B.S., 23 december 1997 R 3. – § 3: zie K.B. 19 juli 2001 tot erkenning van Eurotransplant als toewijzingsorganisme voor organen van menselijke oorsprong, B.S., 7 september 2001 R 4. – Zie K.B. 28 september 2009 tot vaststelling van de algemene voorwaarden waaraan de banken voor menselijk lichaamsmateriaal, de intermediaire structuren en de productie-instellingen moeten voldoen om te worden erkend, B.S., 23 oktober 2009 R 5. – De secretarissen van de Provinciale Geneeskundige Commissies zijn belast met de controle op de toepassing van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, en van haar uitvoeringsbesluiten (art. 1 K.B. 30 oktober 1986, B.S., 14 februari 1987)
}1[Art.
1bis. § 1. De Koning kan de regels stellen en de voorwaarden of beperkingen opleggen betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, distribueren en afleveren van organen, }2[...]2.
Elke uitvoering van het eerste lid na de inwerkingtreding van de programmawet van 22 december 2003 zal geschieden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. }3[De Koning kan maatregelen nemen om het wegnemen van organen optimaal te organiseren, en om de opsporing, de selectie en het beheer van de donoren te verbeteren.]3]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 28 wet 19 december 2008, B.S., 30 december 2008, err., B.S., 4 maart 2009, err., B.S., 19 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 december 2009 (art. 14, lid 1, K.B. 28 september 2009, B.S., 23 oktober 2009) }3. – § 2 vervangen bij art. 5 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
p. 267 Wet 13 juni 1986 Art. 1ter – 1quater en historiek invoegen }1[Art. 1ter. Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder:
8 Larcier
4° «karakterisatie van de donor»: de verzameling van de relevante informatie over de kenmerken van de donor die nodig is om zijn of haar geschiktheid voor orgaandonatie te beoordelen, teneinde een deugdelijke risicobeoordeling uit te voeren en de risico's voor de ontvanger zo klein mogelijk te maken en om de toewijzing van organen te optimaliseren; 5° «Europese orgaanuitwisselingsorganisatie»: een openbare of particuliere organisatie zonder winstoogmerk die zich toelegt op nationale en grensoverschrijdende uitwisseling van organen en waarvan de meerderheid van de landen die lid zijn Lid-Staten van de Unie zijn; 6° «orgaan»: een gedifferentieerd deel van het menselijk lichaam, dat is opgebouwd uit verschillende weefsels en zijn structuur, vascularisatie en vermogen om met een aanzienlijke autonomie fysiologische functies te ontwikkelen, behoudt. Een deel van een orgaan wordt ook als orgaan beschouwd als het als functie heeft in het menselijke lichaam te worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als die van het gehele orgaan, met behoud van de vereisten inzake structuur en vascularisatie; 7° «karakterisatie van het orgaan»: de verzameling van de relevante informatie over de kenmerken van het orgaan die nodig is om de geschiktheid van het orgaan voor transplantatie te evalueren, teneinde een deugdelijke risicobeoordeling uit te voeren en de risico's voor de ontvanger zo klein mogelijk te maken en om de toewijzing van organen te optimaliseren; 8° «wegneming»: een proces waardoor de gedoneerde organen beschikbaar worden; 9° «preservatie»: het gebruik van chemische stoffen, wijzigingen in de omgevingscondities of andere middelen, bedoeld om biologische of fysieke achteruitgang van organen van het tijdstip van wegneming tot de transplantatie te voorkomen of te vertragen; 10° «ontvanger»: een persoon bij wie een orgaan geïmplanteerd wordt; 11° «ernstig ongewenst voorval»: elk ongewenst en onverwacht voorval dat zich ergens in de keten van donatie tot transplantatie voordoet en dat voor een patiënt besmetting met een overdraagbare ziekte, overlijden, levensgevaar, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid tot gevolg kan hebben, dan wel leidt tot opname in een ziekenhuis of tot ziekte of de duur van ziekenhuisopname of de ziekte verlengt; 12° «ernstige ongewenste bijwerking»: een onbedoelde reactie, met inbegrip van een overdraagbare ziekte, die zich mogelijkerwijs ergens in de keten van donatie tot transplantatie bij de levende donor of de ontvanger voordoet en die dodelijk is, levensgevaar oplevert, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid veroorzaakt, dan wel leidt tot opname in een ziekenhuis of tot ziekte of de duur van de ziekenhuisopname of de ziekte verlengt;
13° «werkprocedures»: schriftelijke instructies waarin de stappen van een bepaald proces worden beschreven, met inbegrip van de te gebruiken materialen en methoden en het verwachte eindresultaat; 14° «transplantatie»: een proces dat tot doel heeft bepaalde functies van het menselijke lichaam te herstellen door een orgaan over te brengen van een donor naar een ontvanger; 15° «transplantatiecentrum»: een medische dienst erkend krachtens de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art.
1quater. Gameten, gonaden, embryo's en beenmerg worden door deze wet niet als organen beschouwd.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
p. 267 Wet 13 juni 1986 Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. }1[§ 1. Alle medische activiteiten met betrekking tot het wegnemen van organen, zoals de selectie en de evaluatie van de donoren worden uitgevoerd door een arts op basis van hun gezondheidstoestand en hun medische antecedenten. Wanneer de donatie van een levende persoon een onaanvaardbaar gezondheidsrisico voor hem inhoudt, moet deze door de arts worden uitgesloten van de selectie. § 2. Ieder wegnemen en transplanteren van organen van overleden personen wordt uitgevoerd door een arts van een transplantatiecentrum in een transplantatiecentrum of in een ziekenhuis als gedefinieerd in de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, op voorwaarde dat dit ziekenhuis een samenwerkingsakkoord heeft gesloten met een transplantatiecentrum dat verantwoordelijk is voor de wegneming en de transplantatie. In afwijking van het eerste lid, mag het wegnemen en transplanteren van een hart of een hart-long worden uitgevoerd buiten een transplantatiecentrum, door een team van het zorgprogramma «cardiale pathologie» T dat een samenwerkingsakkoord heeft gesloten met een transplantatiecentrum. § 3. Het wegnemen en transplanteren van organen van levende personen wordt uitgevoerd door een arts van een transplantatiecentrum in een transplantatiecentrum.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 8 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
p. 267 Wet 13 juni 1986 Art. 3bis – 3sexies en historiek invoegen }1[Art.
3bis. Er moet een kader voor kwaliteit en veiligheid worden opgesteld voor alle stadia van de keten van donatie tot transplantatie of verwijdering.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 juni 1986 — p. 267–268
Het personeel in de gezondheidszorg dat betrokken is in alle stadia van de keten van donatie tot transplantatie of verwijdering, is naar behoren gekwalificeerd of opgeleid en bekwaam. Dit personeel volgt specifieke opleidingsprogramma's die voor hen worden georganiseerd.]1
vastgesteld tijdens of na de transplantatie die met die activiteiten verband zouden kunnen houden.
p. 267–268
§ 2. Er moet een werkprocedure worden uitgewerkt voor het beheer van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen.
Wet 13 juni 1986 Art. 10 volledig vervangen
}1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
§ 3. Er moeten werkprocedures worden uitgewerkt om:
Art. 10. § 1. }1[Organen, }2[...]2]1 bestemd voor
}1[Art. 3ter. § 1. Alle weggenomen organen en
alle donoren moeten voor de transplantatie worden gekarakteriseerd, conform het model als bijlage bij onderhavige wet. De Koning kan bijzondere criteria vastleggen in verband met de fysiologische, immunologische of histologische karakterisatie van de donor, de functionele karakterisatie van het orgaan, de opsporing van overdraagbare ziektes en de toestand van de patiënt. § 2. Bij de levende donoren moet alle noodzakelijke informatie worden ingewonnen. In geval van donatie na overlijden moet deze informatie worden ingewonnen bij de familie van de overleden donor of bij andere personen. Alle partijen worden attent gemaakt op het belang van een snelle overdracht van die informatie.
a) de Europese orgaanuitwisselingsorganisatie of het betrokken transplantatiecentrum tijdig in kennis te stellen van ongewenste ernstige voorvallen en bijwerkingen; b) de Europese orgaanuitwisselingsorganisatie tijdig in kennis te stellen van de beheersmaatregelen met betrekking tot ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen. § 4. Er moet worden gezorgd voor een koppeling tussen het in § 1 bedoeld notificatiesysteem en het meldsysteem dat in overeenstemming met de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, is ingevoerd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
§ 3. De voor de karakterisatie van organen en donoren vereiste tests worden uitgevoerd door laboratoria die over naar behoren gekwalificeerd of opgeleid en bekwaam personeel en over passende faciliteiten en apparatuur beschikken. De Koning kan criteria vastleggen waaraan de laboratoria moeten voldoen in het kader van de nodige analyses voor de karakterisatie van organen en donoren.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 10 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 3quater. Voor het vervoer van organen
moeten de nodige werkprocedures voorhanden zijn om de integriteit van het orgaan tijdens het vervoer en een passende duur van het vervoer te waarborgen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 11 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 3quinquies. Alle organen die in België
worden weggenomen, toegewezen en getransplanteerd, worden van donor tot ontvanger en omgekeerd getraceerd teneinde de gezondheid van donoren en ontvangers veilig te stellen. Deze traceerbaarheid impliceert dat er een donoren ontvangeridentificatiesysteem wordt uitgewerkt zodat elke donatie en alle daarbij betrokken organen en ontvangers kunnen worden geïdentificeerd. Alle vereiste gegevens om de traceerbaarheid in alle stadia van de keten van donatie tot transplantatie of verwijdering te waarborgen en alle informatie in verband met de karakterisatie van organen en donoren moeten gedurende ten minste dertig jaar na de donatie bewaard worden. Deze gegevens mogen elektronisch worden opgeslagen.]1
p. 267 Wet 13 juni 1986 Art. 4 volledig vervangen
Art. 4. }1[§ 1. Donaties van organen van levende en overleden donoren zijn vrijwillig en onbetaald. Noch de donor, noch zijn naasten mogen enig recht doen gelden ten aanzien van de ontvanger. § 2. Het beginsel van onbetaalde donatie belet niet dat levende donoren een vergoeding ontvangen, mits deze beperkt blijft tot het vergoeden van de rechtstreekse en onrechtstreekse kosten en de inkomstenderving die met de donatie verband houden. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder deze vergoeding mag worden toegekend, waarbij wordt vermeden dat er financiële stimuli of voordelen voor potentiële donoren zijn.
}3[De
arts die de wegneming van het orgaan overweegt, moet informeren naar een mogelijk verzet dat is uitgedrukt door de potentiële donor.]3
Voor de personen die }4[in het eerste lid]4 niet bedoeld zijn, is vereist dat zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met de wegneming. § 2. De persoon die achttien jaar oud is en in staat is om zijn wil te doen kennen, kan het in paragraaf 1 bedoelde verzet alleen uitdrukken. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, maar in staat is zijn wil te doen kennen, kan het verzet worden uitgedrukt, ofwel door die persoon, ofwel, zolang hij in leven is, }5[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]5. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, en niet in staat is om zijn wil te doen kennen, kan, zolang hij in leven is, het verzet worden uitgedrukt }6[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]6. Indien een persoon wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil te doen kennen. dan kan, zolang hij in leven is, verzet worden uitgedrukt door zijn wettelijke vertegenwoordiger, door zijn voorlopige bewindvoerder of bij gebreke daarvan door zijn naaste verwant. }7[§ 2bis. Iedereen die in staat is zijn wil te uiten, kan zelf zijn uitdrukkelijke wil uitdrukken om donor te zijn na zijn overlijden.]7
§ 3. De Koning regelt een wijze waarop het verzet door de donor of de personen bedoeld in § 2 tegen de wegneming kan worden uitgedrukt.
§ 3. Het onder de aandacht brengen van de behoefte aan, of de beschikbaarheid van organen wanneer daarmee beoogd wordt financiëleof vergelijkbare voordelen aan te bieden of te behalen, is verboden.
Daartoe wordt Hij gemachtigd onder de voorwaarden en op de wijze die Hij bepaalt:
§ 4. Het wegnemen van organen moet plaatsvinden zonder winstoogmerk.]1
b. de toegang tot dit gegeven te regelen ten einde de geneesheren die tot wegneming overgaan, op de hoogte te brengen van het uitgedrukt verzet.
}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 14 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
a. op verzoek van de betrokkene het verzet te doen opnemen via de diensten van het Rijksregister;
§ 3bis. }8[...]8 }9[§ 3ter. De Koning
p. 267
}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 3sexies. § 1. Er moet een notificatiesysteem bestaan voor het melden, onderzoeken, registreren en doorgeven van relevante, noodzakelijke informatie over ernstige ongewenste voorvallen die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit en veiligheid van organen en die zouden kunnen worden toegeschreven aan het testen, karakteriseren, wegnemen, preserveren en vervoeren van organen, evenals over alle ernstige ongewenste bijwerkingen
transplantatie, alsmede voor de bereiding, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen }1[bij al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister]1 is ingeschreven, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit.
Wet 13 juni 1986 Art. 4bis en historiek invoegen }1[Art.
4bis. Behalve indien de donor en de ontvanger elkaars identiteit kennen in het kader van een wegneming bij een levende persoon, mag de identiteit van de donor en de ontvanger niet worden meegedeeld.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 15 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
organiseert een wijze voor het uitdrukken van de uitdrukkelijke wil van elke persoon in de hoedanigheid van donor.]9
§ 4. De geneesheer mag niet tot wegneming overgaan: 1° wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze; 2° wanneer door de donor verzet is uitgedrukt op een andere wijze en voor zover aan de geneesheer daarvan kennis is gegeven; 3° }10[...]10 }11[...]11 {12
9
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 juni 1986 — p. 268 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 1 wet 17 februari 1987, B.S., 1 4 ap ri l 1 98 7 ; gew ijzi gd b ij ar t . 16 5 Pr ogr am maw et 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36 wet 19 december 2008, B.S., 30 december 2008, err., B.S., 4 maart 2009, err., B.S., 19 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 december 2009 (art. 14, lid 1, K.B. 28 september 2009, B.S., 23 oktober 2009) }3. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 21, 1°, a), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }4. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, b), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }5. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }6. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }7. – § 2bis ingevoegd bij art. 21, 2°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }8. – § 3bis ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2006, B.S., 28 augustus 2006, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4); wijziging bij art. 2 ingetrokken bij art. 30 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }9. – § 3ter ingevoegd bij art. 6, 3°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }10. – § 4, lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, 4°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }11. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 6, 5°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
F 12. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 10. § 1. }13[Organen, }14[...]14]13 bestemd voor transplantatie, alsmede voor de bereiding, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen }13[bij al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister]13 is ingeschreven, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit. }15[De arts die de wegneming van het orgaan overweegt, moet informeren naar een mogelijk verzet dat is uitgedrukt door de potentiële donor.]15 Voor de personen die }16[in het eerste lid]16 niet bedoeld zijn, is vereist dat zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met de wegneming. § 2. De persoon die achttien jaar oud is en in staat is om zijn wil te doen kennen, kan het in paragraaf 1 bedoelde verzet alleen uitdrukken. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, maar in staat is zijn wil te doen kennen, kan het verzet worden uitgedrukt, ofwel door die persoon, ofwel, zolang hij in leven is, }17[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]17. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, en niet in staat is om zijn wil te doen kennen, kan, zolang hij in leven is, het verzet worden uitgedrukt }18[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]18. Indien een persoon wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil te doen kennen. dan kan, zolang hij in leven is, verzet worden uitgedrukt door zijn wettelijke vertegenwoordiger, door zijn voorlopige bewindvoerder of bij gebreke daarvan door zijn naaste verwant. }19[§ 2bis. Iedereen die in staat is zijn wil te uiten, kan zelf zijn uitdrukkelijke wil uitdrukken om donor te zijn na zijn overlijden.]19 § 3. De Koning regelt een wijze waarop het verzet door de donor of de personen bedoeld in § 2 tegen de wegneming kan worden uitgedrukt. Daartoe wordt Hij gemachtigd onder de voorwaarden en op de wijze die Hij bepaalt: a. op verzoek van de betrokkene het verzet te doen opnemen via de diensten van het Rijksregister; b. de toegang tot dit gegeven te regelen ten einde de geneesheren die tot wegneming overgaan, op de hoogte te brengen van het uitgedrukt verzet. § 3bis. }20[}21[Verzet tegen de wegneming, geregistreerd volgens de door de Koning vastgelegde procedure op vraag van de krachtens dit artikel bevoegde personen op de datum waarop aan dat verzet uiting werd gegeven, heeft geen gevolgen meer indien de in § 2, tweede en derde lid, bedoelde persoon, de meerderjarigheid heeft bereikt. De Koning legt de nadere regels vast in verband met de annulering van dat verzet.
10 Larcier
De betrokken persoon wordt van die annulering in kennis gesteld overeenkomstig de door de Koning vastgelegde nadere regels. De in het eerste lid bedoelde annulering geldt niet voor de in § 2, vierde lid, bedoelde persoon. De personen die meerderjarig zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze paragraaf vallen eveneens onder de in het eerste lid bedoelde annulering.]21]20 }22[§ 3ter. De Koning organiseert een wijze voor het uitdrukken van de uitdrukkelijke wil van elke persoon in de hoedanigheid van donor.]22 § 4. De geneesheer mag niet tot wegneming overgaan: 1° wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze; 2° wanneer door de donor verzet is uitgedrukt op een andere wijze en voor zover aan de geneesheer daarvan kennis is gegeven; 3° }23[...]23 }24[...]24 }13. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 1 wet 17 februari 1987, B.S., 14 a pr il 19 8 7; gew i jzigd b i j a rt . 1 65 Pro gr amm aw et 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }14. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36 wet 19 december 2008, B.S., 30 december 2008, err., B.S., 4 maart 2009, err., B.S., 19 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 december 2009 (art. 14, lid 1, K.B. 28 september 2009, B.S., 23 oktober 2009) }15. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 21, 1°, a), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }16. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, b), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }17. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }18. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }19. – § 2bis ingevoegd bij art. 21, 2°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }20. – § 3bis ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2006, B.S., 28 augustus 2006, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4); wijziging bij art. 2 ingetrokken bij art. 30 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }21. – § 3bis opnieuw ingevoegd bij art. 21, 3°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }22. – § 3ter ingevoegd bij art. 6, 3°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }23. – § 4, lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, 4°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }24. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 6, 5°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
p. 268 Wet 13 juni 1986 Art. 13quater – 14 en hfdst. III/1 (art. 13bis – 13ter) en historiek invoegen
}1[HOOFDSTUK
III/1
BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOEWIJZING VAN ORGANEN]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 22 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 13bis. }2[§ 1. De Koning wijst de Europese orgaanuitwisselingsorganisatie aan die bevoegd is voor de werkzaamheden met betrekking tot de orgaanuitwisseling in België en met het buitenland, en ook voor de volgende taken binnen het krachtens deze wet opgelegde kader voor kwaliteit en veiligheid:
De krachtens het eerste lid door de Koning aangewezen organisatie, is de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, voor de gegevensverwerkingen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°. § 2. In het kader van zijn organenuitwisselingsopdracht, garandeert de door de Koning aangewezen Europese orgaanuitwisselingsorganisatie: 1° een optimale compatibiliteit tussen de weggenomen organen en de kandidaat-ontvangers; 2° een billijk evenwicht tussen het aantal vanuit België geëxporteerde organen en het aantal in ons land geïmporteerde organen; 3° dat er rekening wordt gehouden met de medische urgentie, de effectieve wachttijd van de kandidaatontvangers en de afstand tussen het centrum waar het orgaan wordt weggenomen en het centrum waar het zal worden getransplanteerd. § 3. De Koning kan de opdrachten die worden toevertrouwd aan de Europese orgaanuitwisselingsorganisatie nader regelen. § 4. De aangewezen Europese orgaanuitwisselingsorganisatie verbindt er zich toe de bepalingen van deze wet, van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, en hun uitvoeringsbesluiten na te leven.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 7 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }2. – Vervangen bij art. 23 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 13bis/1. Orgaanuitwisseling met derde landen van buiten de Europese Unie is slechts toegestaan indien de organen van de donor naar de ontvanger en omgekeerd kunnen worden getraceerd en indien de organen voldoen aan kwaliteitsen veiligheidsvoorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de Richtlijn 2010/53/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen, bestemd voor transplantatie.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 24 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
}1[Art. 13ter. Om als kandidaat receptor te worden ingeschreven }2[...]2 in een Belgisch transplantatiecentrum, moet elke persoon, hetzij de Belgische nationaliteit hebben of in belgië gedomicilieerd zijn sinds minstens zes maanden, hetzij de nationaliteit hebben van een staat die hetzelfde toewijzingsorganisme voor organen deelt of sinds minstens 6 maanden in deze staat gedomicilieerd zijn.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }2. – Gewijzigd bij art. 25 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
1° het bijhouden en beheren van een traceerbaarheids- en identificatiesysteem van de donoren en de ontvangers;
}1[Art.
2° het bijhouden en beheren van een notificatie- en beheerssysteem voor ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen;
}1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
3° het bijhouden en beheren van een register en een follow-up systeem van de levende donoren.
}1. – Opgeheven bij art. 26 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012
13quater. De Koning kan de uitzonderingsvoorwaarden bepalen voor de toepassing van artikel 13ter.]1
Art. 14. }1[...]1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 juni 1986 — p. 268–269
p. 268–269 Wet 13 juni 1986 Art. 17 volledig vervangen
Art. 17. § 1. Overtreding }1[van de artikelen 3 tot 3sexies]1 wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot zes maanden en met geldboete van 500 [euro]* tot 5.000 [euro]* of met één van die straffen alleen.
§ 2. Overtreding van artikel 14 en van de besluiten ter uitvoering van artikel 1, § 3, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 [euro]* tot 500 [euro]* of met één van die straffen alleen. § 3. Overtreding van de artikelen 4 tot 11 en 13 }2[en artikelen 13ter en 13quater]2 evenals van de besluiten tot uitvoering ervan, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en met geldboete van 1.000 [euro]* tot 10.000 [euro]* of met één van die straffen alleen.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
Met dezelfde straffen wordt gestraft, hij die wetens verhindert dat kennis wordt genomen van het in artikel 10 bedoelde verzet tegen de wegneming, ongeacht de wijze waarop dit verzet wordt uitgedrukt. }1. – § 1 gewijzigd bij art. 27 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }2. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 10 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
11
II. BURGERLIJK RECHT • N. Wet Breyne K.B. 21 oktober 1971 — p. 284
N. Wet Breyne p. 284 K.B. 21 oktober 1971 Art. 4 volledig vervangen
Art. 4. }1[De waarborg van voltooiing, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van dezelfde wet, wordt verstrekt bij wege van een hoofdelijke borgstelling waarbij een kredietinstelling als bedoeld in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, of een hypotheekonderneming als bedoeld in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, }2[of een verzekeringsonderneming die voldoet, naar gelang van het geval, aan de voorschriften van de artikelen 3 en 64
12 Larcier
van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen,]2 zich ertoe verbindt, bij in gebreke blijven van de verkoper of de aannemer, aan de koper of de opdrachtgever de sommen te betalen die nodig zijn voor de voltooiing van het huis of van het gebouw waarvan het appartement deel uitmaakt of, in het desbetreffende geval, van de verbouwings- of de uitbreidingswerken.]1 De notaris vermeldt in de verkoopakte de overeenkomst waarbij de borgtocht werd verleend en voegt een afschrift van die overeenkomst bij de verkoopakte. De aannemer levert aan de opdrachtgever een bewijsschrift van de borg, binnen dertig dagen na de aannemingsovereenkomst.
De verbintenis van de borg eindigt bij de voorlopige oplevering der werken. }3[Wanneer de aannemingsovereenkomst onder een opschortende voorwaarde is gesloten, begint de termijn van dertig dagen te lopen vanaf de dag waarop de aannemer kennis heeft van het vervuld zijn van die voorwaarde.]3 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 7 K.B. 21 september 1993, B.S., 1 oktober 1993, inwerkingtreding: 1 oktober 1993 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 1 K.B. 21 september 2012, B.S., 28 september 2012, inwerkingtreding: 28 september 2012 (art. 2) }3. – Lid 4 aangevuld bij art. 8 K.B. 21 september 1993, B.S., 1 oktober 1993, inwerkingtreding: 1 oktober 1993
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 292–293
III. GERECHTELIJK RECHT A. Gerechtelijk Wetboek p. 292–293 Wet 10 oktober 1967 Art. 569 volledig vervangen
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }3[...]3 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }4[...]4 8° }5[...]5 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }6[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]6, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }7[de artikelen 1188 tot 1193] 7 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen;
16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip;
}23[31° bij
ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]23 }24[32° van
geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]24 }25[33° }26[}27[van
de beroepen tegen de beslissingen van de VREG tot het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en met 13.3.5 van het Energiedecreet]27
}8[19°}8[...]8]8
Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend;]26]25
}9[20° }10[...]10]9
}28[34° van de vorderingen betreffende de afzetting
}11[21°]11 }11[van
de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]11
}12[22° }12[van de vorderingen als bedoeld in de ar-
van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]28 }29[35° van de beroepen tegen de beslissing van het
opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]29
tikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]12]12
}30[35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet
}13[23° }14[...]14]13
}31[35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]31
}15[24° }15[van
de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]15]15 }16[}16[25°]16 }16[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]16]16 }17[}17[26°]17 }18[...]18]17 }19[}19[27°]19 }19[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]19]19 }20[}20[28°]20 }20[van de vorderingen die gebaseerd
zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]20]20 }21[}21[29°]21 }21[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]21]21 }22[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]22
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing;]30
}32[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies
van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]32 {1 }33[38° van
de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.]33
}34[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]34 {2 }35[In de gevallen onder het eerste lid, }36[...]36 17°, 21°, 28°}37[, 29°, 34° en 37°]37, is alleen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd en in het geval onder het }38[eerste lid, 18° en 35°,]38 die te Antwerpen.]35 }39[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, is alleen
de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]39 {40É41 {88 13
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 292–293 1. – NVDR: de wetgever bedoelt waarschijnlijk artikel 62undecies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen 2. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35°, B.S. vermeldt geen 36° }3. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }4. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }5. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }6. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }7. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }8. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }9. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }10. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }11. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }12. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }13. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }14. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }15. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }16. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }17. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }18. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }19. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }20. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }21. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }22. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }23. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }24. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }25. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }26. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26) }27. – Lid 1, 33°, al. 1, vervangen bij art. 15.1.1 Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009, B.S., 7 juli 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12.4.3 B. Vl. Reg. 19 november 2010, B.S., 8 december 2010) }28. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }29. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009
14 Larcier
}30. – Lid 1, 35°, (tweede maal), ingevoegd bij art. 6 wet (II) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008 }31. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }32. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }33. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }34. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }35. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }36. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }37. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }38. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }39. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984 }40. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23 Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995
F 41. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }44[...]44 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }45[...]45 8° }46[...]46 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }47[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]47, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }48 [de artikelen 1188 tot 1193]48 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }49[19°}49[...]49]49
}50[20° }51[...]51]50 }52[21°]52 }52[van de vorderingen tot schadeloosstelling
op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]52 }53[22° }53[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]53]53 }54[23° }55[...]55]54 }56[24° }56[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]56]56 }57[}57[25°]57 }57[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]57]57 }58[}58[26°]58 }59[...]59]58 }60[}60[27°]60 }60[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]60]60 }61[}61[28°]61 }62[vorderingen gebaseerd op het Internationaal Verdrag ter oprichting van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, op de Protocollen bij dat Verdrag, opgemaakt te Londen op 27 november 1992 en 16 mei 2003 en op de wetten houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en deze Protocollen;]62]61 }63[}63[29°]63 }63[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]63]63 }64 [30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]64 }65[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]65 }66[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]66 }67[33° }68[}69[van de beroepen tegen de beslissingen van de VREG tot het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de artikelen 13.3.1 tot en met 13.3.5 van het Energiedecreet]69 Het beroep tegen de beslissingen bedoeld in het eerste lid werkt schorsend;]68]67 }70[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]70 }71[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]71 }72[35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing.]72 }73[35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag.]73 }74[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]74 {42 }75[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;]75
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 292–293 }76[39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]76 }77[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]77 }78[41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg;]78 }79[42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]79 {43 }80[In de gevallen onder het eerste lid, }81[...]81 17°, 21°, 28°}82[, 29°, 34° en 37°]82, }83[zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]83 bevoegd en in het geval onder }84[het eerste lid, 18°, 40° en 42°]84 die te Antwerpen.]80 }85[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, }86[zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]86 bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]85 {87
42. – NVDR: de wetgever bedoelt waarschijnlijk artikel 62undecies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen 43. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt geen 36° }44. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }45. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }46. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }47. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }48. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }49. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }50. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }51. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }52. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }53. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }54. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }55. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }56. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }57. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }58. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }59. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }60. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }61. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999
}62. – Lid 1, 28°, laatst vervangen bij art. 10 wet 6 oktober 2005, B.S., 21 december 2005, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 11) }63. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }64. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }65. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }66. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }67. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }68. – Lid 1, 33°, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 10 juli 2007, inwerkingtreding: 10 juli 2007 (art. 26) }69. – Lid 1, 33°, al. 1, vervangen bij art. 15.1.1 Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009, B.S., 7 juli 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12.4.3 B. Vl. Reg. 19 november 2010, B.S., 8 december 2010) }70. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }71. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }72. – Lid 1, 35°, (tweede maal), ingevoegd bij art. 6 wet (II) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008 }73. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }74. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }75. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }76. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }77. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }78. – Lid 1, 41°, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }79. – Lid 1, 42°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 15 juli 2011, B.S., 12 augustus 2011, inwerkingtreding: 30 november 2010 (art. 3) }80. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }81. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }82. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }83. – Lid 2 gewijzigd bij art. 39 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2) }84. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 15 juli 2011, B.S., 12 augustus 2011, inwerkingtreding: 30 november 2010 (art. 3) }85. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984 }86. – Lid 3 gewijzigd bij art. 39 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2) }87. – Lid 1, 13°, voor het Vlaamse Gewest, opgeheven bij art. 23 Decr. Vl. R. 19 april 1995, B.S., 5 september 1995
C 88. – Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }90[...]90 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }91[...]91 8° }92[...]92 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }93[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]93, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbin-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
ding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }94 [de artikelen 1188 tot 1193]94 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }95[19°}95[...]95]95 }96[20° }97[...]97]96 }98[21°]98 }98[van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]98 }99[22° }99[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]99]99 }100[23° }101[...]101]100 }102[24° }102[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]102]102 }103[}103[25°]103 }103[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]103]103 }104[}104[26°]104 }105[...]105]104 }106[}106[27°]106 }106[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]106]106 }107[}107[28°]107 }107[van de vorderingen die gebaseerd zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]107]107 }108[}108[29°]108 }108[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]108]108 }109[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]109 }110[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]110 }111[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]111 }112[33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72
15
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 292–293
van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;]112 }113[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]113 }114[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]114 }115[35° het beroep tegen de in artikel 47 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart vermelde beslissing;]115 }116[35° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]116 {89 }117[36° de
beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode;]117 }118[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]118 }119[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;]119 }120[39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]120 }121[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]121 }122[41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg.]122 }123[In de gevallen onder het eerste lid, }124[...]124 17°, 21°, 28° }125[, 29°, 34° en 37°]125, }126[zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]126 bevoegd en in het geval onder het }127[eerste lid, 18° en 35°,]127 die te Antwerpen.]123 }128[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]128 {129 89. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 3 maal 35° }90. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }91. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }92. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }93. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }94. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }95. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }96. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }97. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }98. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }99. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991
16 Larcier
}100. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }101. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }102. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }103. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }104. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }105. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }106. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }107. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }108. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }109. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }110. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }111. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }112. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }113. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }114. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }115. – Lud 1, 35°, (tweede maal), ingevoegd bij art. 6 wet (II) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008 }116. – Lid 1, 35°, (derde maal), ingevoegd bij art. 3, 1°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }117. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 5) }118. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }119. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }120. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }121. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }122. – Lid 1, 41°, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }123. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }124. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }125. – Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }126. – Lid 2 gewijzigd bij art. 39 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2) }127. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 12 juli 2009, B.S., 30 oktober 2009 }128. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984
F 129. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt: Art. 569. De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis: 1° van vorderingen betreffende de staat van de personen alsmede van alle geschillen tussen echtgenoten betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, met uitzondering van de aangelegenheden waarvoor de vrederechter bijzonder bevoegd is; 2° van vorderingen tot inbezitstelling door onregelmatige erfopvolgers, van verzoeken tot aanwijzing van een curator van een onbeheerde nalatenschap, van aanvragen tot verlenging van de termijnen bepaald in de artikelen 798 en 1458 van het Burgerlijk Wetboek; 3° }130[...]130 4° van vorderingen tot verdeling; 5° van geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;
6° van de vorderingen ingesteld hetzij krachtens het decreet van 26 juli-3 augustus 1791 betreffende het opvorderen en het optreden van de openbare macht tegen samenscholingen, hetzij krachtens het decreet van 10 vendémiaire, jaar IV op de inwendige politie van de gemeenten; 7° }131[...]131 8° }132[...]132 9° van vorderingen betreffende de afzetting van beheerders van mutualiteitsverenigingen }133[in de zin van de wet van 23 juni 1894 houdende herziening van de wet van 3 april 1851 op de mutualiteitsverenigingen]133, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut; van vorderingen betreffende de ontbinding van de genoemde instellingen en verenigingen en de benoeming van vereffenaars in geval van ontbinding; 10° van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte, onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 595 aan de vrederechter is toegekend; 11° van vorderingen betreffende de bekendmaking en de aanwending en uitvindingen en fabrieksgeheimen die belang hebben voor de verdediging van het grondgebied of de veiligheid van de Staat; 12° van de vorderingen ingesteld krachtens }134[de artikelen 1188 tot 1193]134 betreffende sommige openbare verkopingen van onroerende goederen; 13° van geschillen betreffende door een scheepskapitein verschuldigde loodsgelden; 14° van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake mijnen, groeven en graverijen; 15° van vorderingen tot regeling van het niet bij tarief vastgestelde ereloon van notarissen; 16° van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; 17° van de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 18 juli 1966 betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; 18° van de vorderingen ingesteld krachtens de bepalingen van de wet van 9 augustus 1963 en de internationale overeenkomsten tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de exploitant van een atoomschip; }135[19°}135[...]135]135 }136[20° }137[...]137]136 }138[21°]138 }138[van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag en van het Protocol bij dit Verdrag opgemaakt te Londen op 19 november 1976;]138 }139[22° }139[van de vorderingen als bedoeld in de artikelen 11bis en 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van de verklaringen op grond van de artikelen 15 tot 17, 24, 26 en 28 van hetzelfde Wetboek;]139]139 }140[23° }141[...]141]140 }142[24° }142[van de vorderingen tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten zoals geregeld in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;]142]142 }143[}143[25°]143 }143[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 49 van de wet op het politieambt;]143]143 }144[}144[26°]144 }145[...]145]144 }146[}146[27°]146 }146[van de gedingen ingesteld krachtens artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel;]146]146 }147[}147[28°]147 }147[van de vorderingen die gebaseerd zijn op het internationale Verdrag ter oprichting van een internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, opgemaakt te Brussel op 18 december 1971 en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976 en op de wet houdende goedkeuring en uitvoering van dat Verdrag en van dat Protocol;]147]147 }148[}148[29°]148 }148[van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht;]148]148
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 304–305 }149[30° bij gebreke van andere bepalingen luidens welke bevoegdheid wordt toegekend, de vorderingen ingesteld krachtens de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]149 }150[31° bij ontstentenis van andere bepalingen tot toekenning van bevoegdheid, van de vorderingen ingeleid krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;]150 }151[32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet;]151 }152[33° van vorderingen tot homologatie van akten van bekendheid opgesteld krachtens de artikelen 71 en 72 van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 5 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;]152 }153[34° van de vorderingen betreffende de afzetting van bestuurders, de ontbinding en de vereffening van landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand in de zin van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]153 }154[35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]154 }155[36° de beroepen tegen de beslissingen om een administratieve boete op te leggen krachtens artikel 23/12, § 6 van de Brusselse Huisvestingscode;]155 }156[37° van de beroepen bedoeld in artikel 62decies van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;]156 }157[38° van de vorderingen bedoeld in artikel 26ter van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in artikel 57ter van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en in artikel 23/2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;]157 }158[39° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek;]158 }159[40° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de schade door verontreiniging door bunkerolie en van de wetten houdende instemming en uitvoering van dat Verdrag;]159 }160[41° van geschillen tussen een patiënt of zijn rechtverkrijgenden, een zorgverlener of een verzekeraar en het Fonds voor medische ongevallen opgericht bij de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg;]160 }161[42° van de vorderingen tot schadeloosstelling op grond van beslissingen genomen door de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, en artikel 8 van de wet van 27 juli 2011 betreffende de bevoegde instantie voor de opvang van schepen die bijstand behoeven.]161 }162[In de gevallen onder het eerste lid, }163[...]163 17°, 21°, 28° }125[, 29°, 34° en 37°]125, }164[zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]164 bevoegd en in het geval onder }165[het eerste lid, 18°, 40° en 42°]165 die te Antwerpen.]162 }166[In de gevallen onder het eerste lid, 22°, }167[zijn alleen de rechtbanken van eerste aanleg te Brussel]167 bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.]166
}130. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 2, 1°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }131. – Lid 1, 7°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }132. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }133. – Gewijzigd bij art. 4, 1°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }134. – Lid 1, 12°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6); gewijzigd bij art. 7 wet 13 februari 2003, B.S., 25 maart 2003 }135. – Lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 5 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; opgeheven bij art. 2, 3°, wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6)
}136. – Lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 39 wet 20 mei 1975, B.S., 5 september 1975 }137. – Lid 1, 20°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }138. – Lid 1, 21°, oorspronkelijk ingevoegd als 19° bij art. 15, § 2 wet 20 juli 1976, B.S., 13 april 1977; hernummerd tot 21° bij wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984, inwerkingtreding: 1 januari 1985 (K.B. 18 juli 1984, B.S., 4 augustus 1984); vervangen bij art. 22 wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989, inwerkingtreding: 1 december 1989 (art. 6 K.B. 27 november 1989, B.S., 1 december 1989) }139. – Lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 1 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984; vervangen bij art. 7, § 1, wet 13 juni 1991, B.S., 3 september 1991 }140. – Lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 17, § 1, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990, err., B.S., 23 februari 1990. Overeenkomstig art. 18 van diezelfde wet slechts van toepassing op de topografieën van halfgeleiderproducten die voor de eerste maal na haar inwerkingtreding werden vastgelegd }141. – Lid 1, 23°, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }142. – Lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 59, § 2, wet 4 augustus 1992, B.S., 19 augustus 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 63); vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }143. – Lid 1, 25°, ingevoegd bij art. 54 wet 5 augustus 1992, B.S., 22 december 1991, inwerkingtreding: 1 januari 1993; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }144. – Lid 1, 26°, ingevoegd bij art. 14, § 1, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994, err., B.S., 22 november 1994; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }145. – Lid 1, 26°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 12, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }146. – Lid 1, 27°, ingevoegd bij art. 98 wet 20 mei 1994, B.S., 21 juni 1994, inwerkingtreding: 20 mei 1995 (art. 14 K.B. 9 maart 1995, B.S., 20 mei 1995); hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }147. – Lid 1, 28°, ingevoegd bij art. 13, lid 1, wet 6 augustus 1993, B.S., 5 november 1993, inwerkingtreding: 1 maart 1995 (art. 1-2 K.B. 15 februari 1995, B.S., 19 april 1995); hernummerd bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }148. – Lid 1, 29°, ingevoegd bij art. 14, A, wet 28 oktober 1996, B.S., 21 december 1996; hernummerd en vervangen bij art. 52, A), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }149. – Lid 1, 30°, ingevoegd bij art. 52, B), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }150. – Lid 1, 31°, ingevoegd bij art. 2 wet 28 februari 1999, B.S., 12 maart 1999 }151. – Lid 1, 32°, ingevoegd bij art. 4 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }152. – Lid 1, 33°, ingevoegd bij art. 2 wet 1 maart 2000, B.S., 5 april 2000, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 4) }153. – Lid 1, 34°, ingevoegd bij art. 4, 2°, wet 13 december 2005, B.S., 21 december 2005 }154. – Lid 1, 35°, ingevoegd bij art. 93 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009 }155. – Lid 1, 36°, ingevoegd bij art. 4, § 1, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 30 april 2009, B.S., 8 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 5) }156. – Lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 11, 1°, wet (II) 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 maart 2010 (art. 14) }157. – Lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 6 wet 2 juni 2010, B.S., 14 juni 2010 }158. – Lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }159. – Lid 1, 40°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }160. – Lid 1, 41°, ingevoegd bij art. 2, 2°, wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012) }161. – Lid 1, 42°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 15 juli 2011, B.S., 12 augustus 2011, inwerkingtreding: 30 november 2010 (art. 3) }162. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 52, C), wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }163. – Lid 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }164. – Lid 2 gewijzigd bij art. 39 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2) }165. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 15 juli 2011, B.S., 12 augustus 2011, inwerkingtreding: 30 november 2010 (art. 3) }166. – Lid 3 toegevoegd bij art. 20 wet 28 juni 1984, B.S., 12 juli 1984 }167. – Lid 3 gewijzigd bij art. 39 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
p. 304–305 Wet 10 oktober 1967 Art. 594 volledig vervangen
Art. 594. De vrederechter doet op verzoekschrift uitspraak: 1° op vorderingen tot aanwijzing van deskundigen of scheidsrechters, wanneer dit hem toekomt krachtens overeenkomst tussen partijen of krachtens de wet, of wanneer het voorwerp van het deskundigenonderzoek tot zijn volstrekte bevoegdheid behoort; 2° over het verzet van de wettelijke vertegenwoordigers tegen de uitoefening van de rechten van de niet-ontvoogde minderjarige om de op diens spaarboekje ingeschreven sommen op te vragen; 3° over het verzet van de vader of de voogd tegen de aansluiting van de minderjarige bij een beroepsvereniging; 4° over het verzet van de militair tegen betaling van de militievergoeding aan de }1[echtgenoot]1; 5° }2[over het verzet tegen de uitbetaling van uitkeringen welke geheel of gedeeltelijk worden verleend uit de middelen van: a) de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, zoals bedoeld in artikel 44 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; b) het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, zoals bedoeld in artikel 5 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden; c) de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, zoals bedoeld in artikel 8 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;]2 6° }3[op de verzoeken die bij hem worden ingediend in verband met de voogdij van minderjarigen, van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden, alsook ter uitvoering van de artikelen 378 en 483 van het Burgerlijk Wetboek;]3 7° }4[op de verzoeken inzake specifieke voogdij als voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk 6. – «Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» van de programmawet van 24 december 2002;]4 8° }5[over het verzet van de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd, de voogd, de toeziende voogd, de curator of de rechthebbende, tegen de uitbetaling van de gezinsbijslag aan de bijslagtrekkende zoals het is bedoeld in artikel 69, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, buiten het geval waar de vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt wordt op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming;]5 9° }6[over het verzet tegen de betaling aan de bijslagtrekkende van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, tenzij een vordering bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt werd op grond van artikel 29 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming;]6 10° over verzoeken om machtiging tot het verkrijgen van afschriften van of uittreksels uit de formaliteitsregisters van de ontvangers der registratie en 17
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 307–308
uit de akten of aangiften bewaard in de kantoren van die ambtenaren; 11° over de verzoeken om machtiging tot hypothecaire inschrijving die door de ontvanger der registratie en der domeinen worden gedaan krachtens artikel 87 van het Wetboek der successierechten; 12° over verzoeken om aanwijzing van een bewindvoerder ad hoc ten einde in een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid een onbekwaamverklaarde vennoot te vertegenwoordigen;
}10. – 19° vervangen bij art. 22 wet 14 juli 1976, B.S., 18 september 1976; gewijzigd bij art. 4 wet 23 november 1998, B.S., 12 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1 K.B. 14 december 1999, B.S., 23 december 1999) }11. – 20° toegevoegd bij art. 31 wet 15 juli 1970, B.S., 30 juli 1970 }12. – 21° toegevoegd bij art. 9 wet 30 juni 1994, B.S., 26 juli 1994, err., B.S., 20 september 1994, inwerkingtreding: 1 augustus 1995 (art. 11) }13. – 22° toegevoegd bij art. 3 wet 15 juni 2012, B.S., 1 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 5)
p. 307–308
13° }7[...]7 14° over het verzoek van mede-eigenaars, vruchtgebruikers of degenen die een recht hebben van erfpacht, opstal, gebruik of bewoning, om aanstelling van een gemeenschappelijke lasthebber die zitting neemt in de algemene vergadering van de polder of van de watering; 15° }8[over de verzoeken die bij hem worden ingediend krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke;]8 16° }9[over elk verzoek dat tot hem is gericht met toepassing van de artikelen 488bis, a), tot k), van het Burgerlijk Wetboek]9; 17° over het verzoek van openbare ambtenaren om aflevering van een uitvoerbaar afschrift voor de terugbetaling van de bedragen die zij hebben voorgeschoten bij uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten; 18° over het verzoek om vaststelling van het bedrag van de borgsom bedoeld in artikel 94 van het Wetboek der successierechten; 19° }10[op de vorderingen ingesteld met toepassing van de artikelen 214, 215, § 2, 220, § 3, 221, 223 1479] 10 en 1421 van het Burgerlijk Wetboek]10;
}10 [,
}11[20°
over het verzoek om machtiging, inzake pacht, om de gebouwen op te trekken en alle werken uit te voeren die nodig zijn voor de bewoonbaarheid van het gepacht goed of dienstig voor de exploitatie ervan en die stroken met de bestemming van dat goed;]11
}12[21° op de vorderingen tot benoeming van de syndicus of tot aanwijzing van een vervanger, ingesteld op grond van artikel 577-8, § 1 of § 7, van het Burgerlijk Wetboek;]12 }13[22° over de verzoeken die bij hem worden inge-
diend krachtens de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld.]13 }1. – 4° gewijzigd bij art. 15 K.B. 17 oktober 1986, B.S., 28 november 1986 }2. – 5° vervangen bij art. 2, 1°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971 }3. – 6° opgeheven bij art. 2, 1°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971; opnieuw ingevoegd bij art. 4 wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }4. – 7° opgeheven bij art. 2, 1°, wet 12 mei 1971, B.S., 26 mei 1971; opnieuw ingevoegd bij art. 479, punt 27, Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 mei 2004 (art. 25 K.B. 22 december 2003, B.S., 29 januari 2004) }5. – 8° gewijzigd bij art. 51 wet 1 augustus 1985, B.S., 6 augustus 1985 }6. – 9° gewijzigd bij art. 8 wet 29 maart 1976, B.S., 6 mei 1976 }7. – 13° opgeheven bij art. 45, B), wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 november 1999 (art. 1, elfde streepje, K.B. 26 oktober 1999, B.S., 30 oktober 1999) }8. – 15° vervangen bij art. 16 wet 18 juli 1991, B.S., 27 juli 1991 }9. – 16° gewijzigd bij art. 6 wet 24 juni 1970, B.S., 21 augustus 1970; gewijzigd bij art. 6 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; gewijzigd bij art. 16 wet 18 juli 1991, B.S., 27 juli 1991
18 Larcier
Wet 10 oktober 1967 Art. 627 volledig vervangen
Art. 627. Tot kennisneming van de vordering is alleen bevoegd: 1° }2[de rechter van de woonplaats van de minderjarige of bij gebreke daarvan, van zijn verblijfplaats, wanneer het de organisatie van en het toezicht op de voogdij betreft, behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht;]2 2° de rechter die de rekenplichtige, geroepen om rekening en verantwoording te doen, aangesteld heeft; 3° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, wanneer het gaat om rechtsvorderingen tot verdeling en, tot bij de verdeling, om rechtsvorderingen tot opvordering van nalatenschappen en alle andere rechtsvorderingen tussen mede-erfgenamen of legatarissen; 4° de rechter van de plaats waar de erfenis is opengevallen, voor zover de vordering is ingesteld binnen twee jaar na het overlijden, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld tegen de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking, en vorderingen door legatarissen en schuldeisers ingesteld tegen de erfgenamen of tegen één van hen, en binnen twee jaar na de verdeling wanneer het gaat om vorderingen tot nietigverklaring of tot vernietiging van de verdeling en tot vrijwaring van de kavels; 5° }3[de rechter van de plaats van de namaak, wanneer het gaat om vorderingen inzake namaak betreffende auteursrechten, naburige rechten, rechten van producenten van databanken en bescherming van kweekprodukten;]3 6° }4[wanneer het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, de rechter van de plaats waar de zieke wordt verzorgd of geplaatst is, of bij gebreke daarvan, de rechter van de plaats waar de zieke zich bevindt.]4 }5[Wanneer
het gaat om vorderingen ingesteld krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke ten aanzien van een zieke die zijn verblijfplaats of woonplaats heeft in het gerechtelijk arrondissement Eupen, de vrederechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, de woonplaats van de zieke of, bij gebreke daarvan, de vrederechter van de plaats waar de zieke zich bevindt. Als de geesteszieke niet vervoerd kan worden, kan de vrederechter buiten de grenzen van zijn kanton optreden;]5 7° de rechter van de plaats waar de akte opgemaakt is, wanneer het gaat om verbeteringen van akten van de burgerlijke stand en de rechter van }6[de woonplaats of de zetel van de aanvrager, wanneer het gaat over aanpassingen en schrappingen van
inschrijvingen, in de Kruispuntbank van Ondernemingen, in de hoedanigheid van handelaar]6; 8° de rechter van de plaats waar het dier zich bevindt, wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 4 van de wet van 25 augustus 1885 houdende herziening van de wetgeving inzake koopvernietigende gebreken of van de plaats waar het is teruggebracht wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van artikel 5 van genoemde wet; 9° de rechter van de plaats waar de mijn, de fabriek, de werkplaats, het magazijn, het kantoor gelegen is en in het algemeen, van de plaats die bestemd is voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep of de werkzaamheid van de vennootschap, van de vereniging of van de groepering, voor alle geschillen bedoeld in de }7[artikelen 578 en 582, 3° en 4°}8[, voor de vorderingen gesteund op artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht,]8, en voor de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bedoeld in artikel 583]7; }9[10°
in het geval bepaald in artikel 588, 9°: de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Luik, wanneer de schade ontstaan is in de provincie Henegouwen, Namen, Luxemburg of Luik; de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel wanneer de schade ontstaan is in de provincie Brabant, en de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, wanneer de schade ontstaan is in de provincies Oost- of West-Vlaanderen, Antwerpen of Limburg, of in de territoriale zee of in open zee of in de wateren die onder de soevereiniteit van een andere staat vallen;]9
}10[11° in het geval van artikel 585, 8°, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel;]10 }11[12° }12[...]12]11 }13[13° }14[...]14]13 }15[14° }16[...]16]15 }17[15° de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen wanneer het gaat om vorderingen ingesteld op grond van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;]17 }18[16° de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel van Brussel, indien het een aanvraag betreft beoogd in artikel 4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire vorderingen tot staking op het gebied van de bescherming van de consumentenbelangen;]18 }19[17° in het geval van artikel 588, 14°, de voorzitter van de rechtbank van koophandel van de statutaire zetel van één van de fuserende vennootschappen of van de toekomstige Europese vennootschap;]19 }20[17° de
rechtbank van eerste aanleg van Brussel wanneer het gaat om een beroep tegen de beslissing van de centrale federale autoriteit, zoals bepaald in artikel 367-3 van het Burgerlijk Wetboek;]20
}21[18° de vrederechter van het kanton waar de ver-
blijfplaats waarvoor het huisverbod zoals bedoeld in de wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod ingeval van huiselijk geweld geldt, gelegen is.]21 {1 1. – Nummering conform B.S.; B.S. vermeldt 2 maal 17° }2. – 1° vervangen bij art. 5 wet 27 maart 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 6) }3. – 5°, na wijzigingen, vervangen bij art. 20, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 311 }4. – 6°, al. 1, gewijzigd bij art. 7 wet 7 mei 1973, B.S., 2 augustus 1973; gewijzigd bij art. 38, § 4, wet 26 juni 1990, B.S., 27 juli 1990, inwerkingtreding: 27 juli 1991; gewijzigd bij art. 57 wet 6 augustus 1993, B.S., 9 augustus 1993 }5. – 6°, al. 2, ingevoegd bij art. 2 wet 8 januari 2004, B.S., 6 februari 2004 }6. – 7° gewijzigd bij art. 15 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }7. – 9° gewijzigd bij art. 21 wet 30 juni 1971, B.S., 13 juli 1971 }8. – 9° gewijzigd bij art. 14 wet 6 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk 1 juli 2011 (art. 111, inleidende zin) }9. – 10° toegevoegd bij art. 7 wet 24 juni 1970, B.S., 21 augustus 1970; gewijzigd bij art. 23, b), 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989 }10. – 11° toegevoegd bij art. 23, c), wet 11 april 1989, B.S., 6 oktober 1989 }11. – 12° toegevoegd bij art. 17, § 2, wet 10 januari 1990, B.S., 26 januari 1990 }12. – 12° opgeheven bij art. 20, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }13. – 13° toegevoegd bij art. 14, § 2, wet 30 juni 1994, B.S., 27 juli 1994, err., B.S., 5 november 1994 }14. – 13° opgeheven bij art. 20, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 10 mei 2007, err., B.S., 14 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 34) }15. – 14° toegevoegd bij art. 3 wet 10 februari 1998, B.S., 30 juni 1998 }16. – 14° opgeheven bij art. 12 wet 20 december 2005, B.S., 23 december 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 14)
}17. – 15° toegevoegd bij art. 53 wet 22 april 1999, B.S., 10 juli 1999 }18. – 16° toegevoegd bij art. 13 wet 26 mei 2002, B.S., 10 juli 2002, err., B.S., 6 augustus 2002 }19. – 17° toegevoegd bij art. 33 K.B. 1 september 2004, B.S., 9 september 2004, inwerkingtreding: 8 oktober 2004 (art. 35), bekrachtigd met ingang van 8 oktober 2004 bij art. 300 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }20. – 17° (2° maal) toegevoegd bij art. 13 wet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004 }21. – 18° toegevoegd bij art. 4 wet 15 juni 2012, B.S., 1 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 5)
p. 311 Wet 10 oktober 1967 Art. 633novies volledig vervangen }1[Art.
633novies. Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbanken bedoeld in artikel 624 is de rechtbank van eerste aanleg van de woonplaats van de eiser eveneens bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 41°.]1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 2 juni 2010, B.S., 1 juli 2010, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 1, tweede streepje, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 29 augustus 2012)
p. 311 Wet 10 oktober 1967 Art. 638bis en historiek invoegen
}1[Art.
638bis. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel, worden de in deze titel vernoemde begrippen «voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel», «voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel» of «voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel», gelezen als «voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel», «voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van koophandel te Brussel», «voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 41 wet 19 juli 2012, B.S., 22 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, van toepassing vanaf 1 oktober 2012 (art. 61, lid 2)
19
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • F. Leasing K.B. nr. 55, 10 november 1967 — p. 577
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW F. Leasing p. 577 K.B. nr. 55, 10 november 1967 Art. 1 volledig vervangen
Art. 1. }1[Onder «financieringshuur» of «leasing» wordt verstaan: 1° de roerende financieringshuur of «roerende leasing», die wordt gekenmerkt als volgt: a) zij dient betrekking te hebben op bedrijfsmateriaal dat door de huurder uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt; b) het materieel dient door de verhuurder speciaal met het oog op de huur te worden gekocht, en dit op gespecificeerde aanwijzing van de toekomstige huurder;
20 Larcier
c) de in het contract bepaalde huurtijd dient overeen te stemmen met de vermoedelijke duur van het bedrijfsgebruik van het materieel; d) de huurprijs dient zo te worden vastgesteld dat de waarde van het gehuurde materieel erdoor wordt afgeschreven over de in het contract bepaalde huurtijd; e) het contract dient ten behoeve van de huurder in de mogelijkheid te voorzien op het einde van de huur de eigendom van het gehuurde materieel te verwerven, tegen betaling van een prijs die in het contract wordt bepaald, een prijs welke dient overeen te stemmen met de vermoedelijke residuele waarde van dat materieel; 2° de onroerende financieringshuur of «onroerende leasing», die wordt gekenmerkt als volgt: a) zij dient betrekking te hebben op bebouwde onroerende goederen;
b) het contract dient een vaste termijn te hebben; c) de huurprijs dient zo te worden vastgesteld dat de investering in het bebouwd onroerend goed volledig wordt wedersamengesteld door de som van de huurgelden; d) het genot van de gebouwen en van de grond waarop ze zijn opgericht moet door de verhuurder aan de huurder worden toegestaan op grond van een contract dat niet automatisch de zakelijke rechten overdraagt waarover de verhuurder beschikt; e) Het contract dient ten behoeve van de huurder in de mogelijkheid te voorzien op het einde van de huur de zakelijke rechten betreffende het gehuurde goed te verwerven, tegen betaling van een prijs die in het contract wordt bepaald.]1 }1. – Vervangen bij art. 22 wet 4 maart 2012, B.S., 18 april 2012, inwerkingtreding: 1 mei 2012 (art. 11, 1°, K.B. 15 juni 2012, B.S., 12 juli 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • G. VZW, Internationale VZW en stichtingen Wet 27 juni 1921 — p. 580–581
G. VZW, Internationale VZW en stichtingen p. 580–581 Wet 27 juni 1921 Art. 17 volledig vervangen
Art. 17. }1[§ 1. Ieder jaar en ten laatste binnen zes maanden na afsluitingsdatum van het boekjaar, legt de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar, opgemaakt overeenkomstig dit artikel, alsook de begroting van het volgende boekjaar, ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering. § 2. De verenigingen voeren een vereenvoudigde boekhouding die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen, overeenkomstig een door de Koning vastgesteld model. § 3. De verenigingen houden evenwel hun boekhouding en maken hun jaarrekening op overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, wanneer bij de afsluiting van het boekjaar, met betrekking tot ten minste twee van de volgende drie criteria de onderstaande cijfers op hen van toepassing zijn: 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 5 voltijdse werknemers}2[, zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, die zijn] 2 ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° in totaal }3[312.500 EUR]3 aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde; 3° een balanstotaal van }4[1.249.500 EUR]4. De Koning past de verplichtingen die voor verenigingen voortvloeien uit de voornoemde wet van 17 juli 1975 aan de bijzondere aard van hun werkzaamheden en hun wettelijk statuut aan. De Koning kan bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 4. }5[de §§ 2 en 3 zijn niet van toepassing op: 1° verenigingen die wegens de aard van hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere, uit een wetgeving of een overheidsreglementering voorvloeiende regels betreffende het houden van hun boekhouding en betreffende hun jaarrekening, voor zover zij minstens gelijkwaardig zijn aan die bepaald op grond van deze wet; 2° verenigingen als bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen. ]5 § 5. }6[De verenigingen moeten één of meer commissarissen belasten met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regel-
matigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld wanneer het aantal tewerkgestelde werknemers, gemiddeld over het jaar, het equivalent van 100 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat. De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat: 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° in totaal }7[7.300.000 EUR]7 aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde; 3° een balanstotaal van }8[3.650.000 EUR]8.]6 De commissarissen worden door de algemene vergadering benoemd onder de leden, natuurlijke personen of rechtspersonen, van het Instituut van bedrijfsrevisoren. De Koning kan bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 6. Binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de algemene vergadering wordt de jaarrekening van de verenigingen bedoeld in § 3 door de bestuurders neergelegd bij de Nationale Bank van België. Overeenkomstig het voorgaande lid worden gelijktijdig neergelegd: 1° een stuk met de naam en voornaam van de bestuurders en in voorkomend geval van de commissarissen die in functie zijn; 2° in voorkomend geval, het verslag van de commissarissen. De Koning bepaalt de nadere regels volgens welke en de voorwaarden waaronder de in het eerste en het tweede lid bedoelde stukken moeten worden neergelegd, alsmede het bedrag en de wijze van betaling van de kosten van de openbaarmaking. De neerlegging wordt alleen aanvaard indien de op
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
grond van dit lid vastgestelde bepalingen worden nageleefd. Binnen vijftien werkdagen na de aanvaarding van de neerlegging wordt daarvan melding gemaakt in een door de Nationale Bank van België aangelegd bestand op een drager en volgens de nadere regels die de Koning vaststelt. De tekst van de vermelding wordt door de Nationale Bank van België neergelegd ter griffie van de }9[rechtbank van koophandel]9 die het dossier van de vereniging als bedoeld in artikel 26novies aanlegt en wordt bij dat dossier gevoegd. De Nationale Bank van België reikt aan degenen die er, zelfs schriftelijk, om vragen, een afschrift in de door de Koning vastgestelde vorm uit, hetzij van alle stukken die haar op grond van het eerste en het tweede lid worden overgezonden, hetzij van de stukken als bedoeld in het eerste en het tweede lid die haar worden overgezonden en betrekking hebben op de met name genoemde verenigingen en op bepaalde jaren. De Koning stelt het bedrag vast dat aan de Nationale Bank van België moet worden betaald voor de verkrijging van de in dit lid bedoelde afschriften. De griffies van de rechtbanken ontvangen van de Nationale Bank van België kosteloos en onverwijld een afschrift van alle stukken bedoeld in het eerste en het tweede lid in de vorm die door de Koning is vastgesteld. De Nationale Bank van België is bevoegd om, volgens de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld, algemene en anonieme statistieken op te maken en bekend te maken over het geheel of een gedeelte van de gegevens vervat in de stukken die haar met toepassing van het eerste en het tweede lid worden overgezonden.]1 }10[§ 6bis. Paragraaf 6, eerste lid, is niet van toepassing op de in § 4, 2° bedoelde verenigingen.]10 }11[§ 7. De artikelen 130 tot 133, }12[134, §§ 1, 2, 3 en 6]12, 135 tot 137, 139 en 140, 142 tot 144, met uitzondering van }12[artikel 144, eerste lid, 6° en 7°]12, van het Wetboek van vennootschappen zijn van overeenkomstige toepassing op de verenigingen die een commissaris hebben benoemd. Ten behoeve van dit artikel moeten de woorden «wetboek», «vennootschap» en «rechtbank van koophandel», aangewend in voornoemde artikelen van het Wetboek van vennootschappen, worden begrepen als respectievelijk «wet», «vereniging» en «rechtbank van eerste aanleg».]11 }13[§ 8. De
Commissie voor boekhoudkundige normen opgericht bij de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen heeft ten aanzien van de verenigingen zonder winstoogmerk tot taak de regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen, door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding.]13
}14 [De
werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen worden gedragen door de verenigingen zonder winstoogmerk die, overeenkomstig § 6, hun jaarrekening openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België. De Koning bepaalt het bedrag van deze bijdrage, die echter niet hoger mag zijn dan 3 euro en 72 cent, geïndexeerd volgens dezelfde regels als deze die werden vastgesteld voor de indexering van 21
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • G. VZW, Internationale VZW en stichtingen Wet 27 juni 1921 — p. 585
de wedden en lonen in de overheidsdiensten. De Nationale Bank van België int deze bijdrage samen met de kosten voor de openbaarmaking van de jaarrekening en maakt haar over aan de Commissie.]14 }1. – Vervangen bij art. 27 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 2 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }2. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 49, a), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }3. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }4. – § 3, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }5. – § 4 vervangen bij art. 19, 1°, wet 23 maart 2007, B.S., 28 maart 2007, inwerkingtreding: 28 maart 2007 (art. 20) }6. – § 5, lid 1, vervangen bij art. 49, b), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }7. – § 5, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }8. – § 5, lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }9. – § 6, lid 4, gewijzigd bij art. 69, 1°, wet 16 januari 2003, B.S., 5 februari 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 1 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }10. – § 6bis ingevoegd bij art. 19, 2°, wet 23 maart 2007, B.S., 28 maart 2007, inwerkingtreding: 28 maart 2007 (art. 20) }11. – § 7 toegevoegd bij art. 84 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004 }12. – § 7 gewijzigd bij art. 49, c), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }13. – § 8 toegevoegd bij art. 274 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 290, lid 4 ) }14. – § 8, lid 2, toegevoegd bij art. 49, d), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
p. 585 Wet 27 juni 1921 Art. 37 volledig vervangen
Art. 37. }1[§ 1. Ieder jaar en ten laatste binnen zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar maakt de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar op, overeenkomstig dit artikel, alsook de begroting van het volgende boekjaar. § 2. Stichtingen voeren een vereenvoudigde boekhouding overeenkomstig een model vastgesteld door de Koning, die tenminste betrekking heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen. § 3. Stichtingen houden evenwel een boekhouding en maken hun jaarrekening op overeenkomstig de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen indien zij bij de afsluiting van het boekjaar minstens twee van de drie hiernavolgende drempels bereiken: 1° een jaargemiddelde van 5 personen uitgedrukt in voltijdse equivalenten }2[zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit,] 2 die zijn ingeschreven in het personeelsregister gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° totale ontvangsten van }3[312.500 EUR]3, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten; 3° een balanstotaal van }4[1.249.500 EUR]4. 22 Larcier
De Koning past de verplichtingen die voor deze stichtingen voortvloeien uit voornoemde wet van 17 juli 1975 aan, rekening houdende met de bijzondere aard van hun activiteiten en hun wettelijk statuut. De Koning kan de bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 4. De §§ 2 en 3 zijn niet van toepassing op stichtingen die wegens de aard van hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere, uit een wetgeving of overheidsreglementering voortvloeiende regels betreffende het houden van hun boekhouding en betreffende hun jaarrekeningen voorzover deze regels minstens gelijkwaardig zijn aan die voorzien op grond van deze wet. § 5. }5[De stichtingen moeten de controle op hun financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid ten aanzien van de wet en de statuten van de in de jaarrekening weer te geven verrichtingen, aan één of meer commissarissen opdragen indien het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt, uitgedrukt in voltijdse equivalenten zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat. De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de stichting bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat: 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 2° totale ontvangsten van }6[7.300.000 EUR]6, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten; 3° een balanstotaal van }7[3.650.000 EUR]7.]5 De commissarissen worden benoemd door de raad van bestuur onder de leden, natuurlijke personen of rechtspersonen, van het Instituut der bedrijfsrevisoren. De Koning kan de bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 6. Binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de raad van bestuur wordt de jaarrekening van de private stichtingen bedoeld in § 3 door de bestuurders neergelegd bij de Nationale Bank van België.
Overeenkomstig het voorgaande lid worden gelijktijdig neergelegd: 1° een stuk met de naam en voornaam van de bestuurders en in voorkomend geval van de commissarissen die in functie zijn; 2° in voorkomend geval, het verslag van de commissarissen. De Koning bepaalt de nadere regels volgens welke en de voorwaarden waaronder de in het eerste en het tweede lid bedoelde stukken moeten worden neergelegd, alsmede het bedrag en de wijze van betaling van de kosten van de openbaarmaking. De neerlegging wordt slechts aanvaard indien de op grond van dit lid vastgestelde bepalingen worden nageleefd. Binnen vijftien werkdagen na de aanvaarding van de neerlegging wordt daarvan melding gemaakt in een door de Nationale Bank van België aangelegd bestand op een drager en volgens de nadere regels die de Koning vaststelt. De tekst van de vermelding wordt door de Nationale Bank van België overgezonden aan de griffie van de }8[rechtbank van koophandel]8 die het dossier van de private stichting bedoeld in artikel 31, § 3, aanlegt en wordt bij dat dossier gevoegd. De Nationale Bank van België reikt aan degenen die er, zelfs schriftelijk, om vragen, een afschrift in de door de Koning vastgestelde vorm uit, hetzij van alle stukken die haar op grond van het eerste en het tweede lid worden overgezonden, hetzij van de stukken bedoeld in het eerste en het tweede lid die haar worden overgezonden en betrekking hebben op de met name genoemde private stichtingen en op bepaalde jaren. De Koning stelt het bedrag vast dat aan de Nationale Bank van België moet worden betaald voor de verkrijging van de in dit lid bedoelde afschriften. De griffies van de rechtbanken ontvangen van de Nationale Bank van België kosteloos en onverwijld een afschrift van alle stukken bedoeld in het eerste en het tweede lid in de vorm die door de Koning is vastgesteld. De Nationale Bank van België is bevoegd om, volgens de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld, algemene en anonieme statistieken op te maken en bekend te maken over het geheel of een gedeelte van de gegevens vervat in de stukken die haar op grond van het eerste en tweede lid worden overgezonden.]1 }9[§ 7. De artikelen 130 tot 133, }10[134, §§ 1, 2, 3 en 6]10, 135 tot 137, 139 en 140, 142 tot 144, met uitzondering van }10[artikel 144, eerste lid, 6° en 7°]10, van het Wetboek van vennootschappen zijn
van overeenkomstige toepassing op de stichtingen die een commissaris hebben benoemd. Ten behoeve van dit artikel moeten de woorden «wetboek», «vennootschap», «algemene vergadering» en «rechtbank van koophandel», aangewend in voornoemde artikelen van het Wetboek van vennootschappen, worden begrepen als respectievelijk «wet», «stichting», «bestuursorgaan» en «rechtbank van eerste aanleg».]9 }11[§ 8. De Commissie
voor boekhoudkundige normen opgericht bij de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen heeft ten aanzien van de stichtingen tot taak de regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen, door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding.]11
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • G. VZW, Internationale VZW en stichtingen Wet 27 juni 1921 — p. 587–588 }12 [De
werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen worden gedragen door de stichtingen die, overeenkomstig § 6, hun jaarrekening openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België. De Koning bepaalt het bedrag van deze bijdrage, die echter niet hoger mag zijn dan 3 euro en 72 cent, geïndexeerd volgens dezelfde regels als deze die werden vastgesteld voor de indexering van de wedden en lonen in de overheidsdiensten. De Nationale Bank van België int deze bijdrage samen met de kosten voor de openbaarmaking van de jaarrekening en maakt haar over aan de Commissie.]12
tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit,]2 die zijn ingeschreven in het personeelsregister gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten;
}1. – Vervangen bij art. 40 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 2 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003)
3° een balanstotaal van }4[1.249.500 EUR]4.
}2. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 50, a), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }3. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }4. – § 3, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }5. – § 5, lid 1, vervangen bij art. 50, b), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }6. – § 5, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }7. – § 5, lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }8. – § 6, lid 4, gewijzigd bij art. 69, 1°, wet 16 januari 2003, B.S., 5 februari 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 1 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }9. – § 7 toegevoegd bij art. 86 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004 }10. – § 7 gewijzigd bij art. 50, c), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }11. – § 8 toegevoegd bij art. 281 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 290, lid 4 ) }12. – § 8, lid 2, toegevoegd bij art. 50, d), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
p. 587–588 Wet 27 juni 1921 Art. 53 volledig vervangen }1[Art. 53. § 1. Ieder jaar maakt het bestuursor-
gaan de jaarrekening van het voorbije boekjaar op, overeenkomstig dit artikel, alsook de begroting van het volgende boekjaar. Het algemeen leidinggevend orgaan keurt de jaarrekening en de begroting tijdens zijn eerstvolgende vergadering goed. § 2. Internationale verenigingen zonder winstoogmerk voeren een vereenvoudigde boekhouding, overeenkomstig een model vastgesteld door de Koning, die tenminste betrekking heeft op mutaties in contant geld of op de rekeningen. {12 § 3. Internationale verenigingen zonder winstoogmerk houden evenwel een boekhouding en maken hun jaarrekeningen op overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen indien zij bij de afsluiting van het boekjaar ten minste twee van de drie hiernavolgende drempels bereiken: 1° een jaargemiddelde van 5 werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten }2[zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996
2° totale ontvangsten van }3[312.500 EUR]3, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten;
De Koning past de verplichtingen die voor deze internationale verenigingen zonder winstoogmerk voortvloeien uit voornoemde wet van 17 juli 1975 aan, rekening houdend met de bijzondere aard van hun activiteiten en hun wettelijk statuut. De Koning kan de bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 4. De §§ 2 en 3 zijn niet van toepassing op internationale verenigingen zonder winstoogmerk die wegens de aard van hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere regels betreffende het houden van hun boekhouding en betreffende hun jaarrekening voor zover deze regels minstens gelijkwaardig zijn aan die voorzien op grond van deze wet. § 5. }5[De internationale verenigingen zonder winstoogmerk moeten de controle op hun financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid ten aanzien van de wet en de statuten, van de in de jaarrekening weer te geven verrichtingen, aan één of meer commissarissen opdragen indien het jaargemiddelde 100 werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, te boven gaat. De verplichting van het vorige lid geldt ook wanneer de vereniging bij de afsluiting van het boekjaar met betrekking tot ten minste twee van de volgende criteria de onderstaande cijfers te boven gaat: 1° het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers zoals door de werkgever meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, of voor de werknemers die uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van voornoemd koninklijk besluit, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
2° totale ontvangsten van }6[7.300.000 EUR]6, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, met uitzondering van buitengewone ontvangsten; 3° een balanstotaal van }7[3.650.000 EUR]7.]5 De commissarissen worden benoemd }8[door het leidinggevend orgaan]8 onder de leden, natuurlijke personen of rechtspersonen, van het Instituut der bedrijfsrevisoren. De Koning kan de bovenvermelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.]1 }9[§}9[ 6.]9 De artikelen 130 tot 133, }10[134, §§ 1, 2, 3 en 6]10, 135 tot 137, 139 en 140, 142 tot 144, met uitzondering van }10[artikel 144, eerste lid, 6° en 7°]10, van het Wetboek van vennootschappen
zijn van overeenkomstige toepassing op de internationale verenigingen zonder winstoogmerk die een commissaris hebben benoemd. Ten behoeve van dit artikel moeten de woorden «wetboek», «vennootschap» en «rechtbank van koophandel», aangewend in voornoemde artikelen van het Wetboek van vennootschappen, worden begrepen als respectievelijk «wet», «vereniging» en «rechtbank van eerste aanleg».]9 }11[§ 7. De
Commissie voor boekhoudkundige normen opgericht bij de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen heeft ten aanzien van de internationale verenigingen zonder winstoogmerk tot taak de regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen, door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding.]11 {13
}1. – Ingevoegd bij art. 41 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 2 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }2. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 51, a), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }3. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 3, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }4. – § 3, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 3, 1°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }5. – § 5, lid 1, vervangen bij art. 51, b), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }6. – § 5, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 3, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }7. – § 5, lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 3, 2°, K.B. 25 augustus 2012, B.S., 17 september 2012 }8. – § 5, lid 2, gewijzigd bij art. 286 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 20 juni 2005 (art. 7 K.B. 31 mei 2005, B.S., 8 juni 2005, inwerkingtreding: 20 juni 2005 (art. 7)) }9. – § 7 toegevoegd bij art. 87 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004; oud § 7 hernummerd tot § 6 bij art. 287, 1°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 290, lid 4) }10. – § 6 gewijzigd bij art. 51, c), wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }11. – § 7 toegevoegd bij art. 287, 2°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 290, lid 4) R 12. – § 2: zie K.B. 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, B.S., 11 juli 2003 R 13. – Zie K.B. 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, B.S., 30 december 2003
23
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 618–619
V. FISCAAL RECHT A. Inkomstenbelastingen p. 618–619
– scheidsrechters, }13[voor]13 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden;
K.B. 10 april 1992 Art. 171 volledig vervangen
– opleiders, trainers en begeleiders, }14[voor]14 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars;
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten:
op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }15[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]15;]10 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.:
1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.:
a) }16[...]16
a) de in artikel 90, 1° }1[, 9°, eerste streepje,]1 }2[en 12°]2, vermelde diverse inkomsten;
}17[b) }18[kapitalen
b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }3[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzet-
tingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }3[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]3 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]3 }4[d) }4[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°,
zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5;]4]4 }6[e) }6[...]6]6 }7[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]7 }8[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]8 }9[h)
de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]9 }10[i) }11[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]11
– sportbeoefenaars, }12[voor]12 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; 24 Larcier
en afkoopwaarden als vermeld
waarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn brugpensionering of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]24] }25[f) }26[de uitkeringen die worden aangemerkt als
dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]26]25 2°bis }27[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen interest en geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, bedoelde diverse inkomsten;]27
in 4°, f, in zover:
}28[2°ter tegen een aanslagvoet van 21 pct.:
– zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }19[2°quater, 3°bis en 4°, f]19;
a) de in artikel 269, eerste lid, 1°bis, bedoelde interest;
}20[het
– kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]20]18]17 c) }21[...]21 d) }22[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten } 2 3 [bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]23 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]22 }24[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoop-
b) de in artikel 269, tweede lid en derde lid, bedoelde dividenden; c) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186, in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]28 }29[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]29
3° }30[tegen en aanslagvoet van 25 pct., de dividend en, me t u itzo nder ing van die ver me ld in artikel 269, tweede en derde lid]30; }31[3°bis }32[}33[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:
– aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]33]32]31 }34[3°ter}35[tegen }36[een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 pct.,]36 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]35]34 }37[3°quater tegen
een aanslagvoet van 25 pct., de in artikel 19ter bedoelde interest;]37
}38[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 618–619
bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]38
beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]43
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.:
}45[– }46[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]46]45
a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }39[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]39, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }40[b)
de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]40
c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }41[in artikel 90, 9°}42[, tweede streepje,]42 en 10°]41, vermelde meerwaarden; f) }43[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }44[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]44, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die
}47[–
kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]47 fbis) }48[...]48 g) }49[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }50[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]50 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]49 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }51[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]51 }52[j) }53[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen] 5 3 voor }53 [een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]53 per belastbaar tijdperk, be-
taald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }54[van het aanslagjaar]54;]52 }55[k) de premie bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan;]55
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen van meer dan }56[615 EUR]56 bruto, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }57[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]57; }58[d) vergoedingen
die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]58
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}59[e) de EGKS-vergoedingen
die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]59
}60 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]60
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }61[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }61[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]61 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]61 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }62[– }63 [de
in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]63]62 }64[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]64 {65
}1. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }3. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }4. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op
25
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 618–619 de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }6. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }7. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }9. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }10. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }11. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }12. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }13. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }14. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }15. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }16. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }17. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }18. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }19. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }20. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }21. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }22. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }23. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B.
26 Larcier
1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }24. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }25. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }26. – 2°, f), vervangen bij art. 27, 1°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }27. – 2°bis laatst vervangen bij art. 27, 2°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }28. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }29. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }30. – 3° vervangen bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }31. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }32. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }33. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }34. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }35. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }36. – 3°ter gewijzigd bij art. 27, 5°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }37. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }38. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }39. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }40. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }41. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }42. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }43. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }44. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }45. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }46. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari
2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }47. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }48. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }49. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }50. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }51. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }52. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }53. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }54. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }55. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }56. – 5°, a), gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }57. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }58. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }59. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }60. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }61. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }62. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }63. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }64. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 65. – Vanaf aj. 2013 luidt dit art. als volgt:
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }66[, 9°, eerste streepje,]66 }67[en 12°]67, vermelde diverse inkomsten;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 618–619
b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }68[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }68[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]68 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]68 }69[d) }69[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }70[2°quater, 3°bis en 4°, f]70, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }70[2°quater, 3°bis en 4°, f]70;]69]69 }71[e) }71[...]71]71 }72[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]72 }73[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]73 }74[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]74 }75[i) }76[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]76 – sportbeoefenaars, }77[voor]77 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }78 [voor] 78 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }79[voor]79 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }80[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]80;]75 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }81[...]81 }82[b) }83[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }84[2°quater, 3°bis en 4°, f]84; – }85[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]85]83]82 c) }86[...]86 d) }87[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }88[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]88 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde be-
drijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]87 }89[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn brugpensionering of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]89] }90[f) }91[de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]91]90 2°bis }92[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen interest en geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, bedoelde diverse inkomsten;]92 }93[2°ter tegen een aanslagvoet van 21 pct.: a) de in artikel 269, eerste lid, 1°bis, bedoelde interest; b) de in artikel 269, tweede lid en derde lid, bedoelde dividenden; c) de uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in artikel 186, in geval van verkrijging van eigen aandelen door een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]93 }94[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]94 3° }95[tegen en aanslagvoet van 25 pct., de dividenden, met uitzondering van die vermeld in artikel 269, tweede en derde lid]95; }96[3°bis }97[}98[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]98]97]96 }99[3°ter}100[tegen }101[een aanslagvoet van 10, 15, 21 of 25 pct.,]101 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]100]99 }102[3°quater tegen een aanslagvoet van 25 pct., de in artikel 19ter bedoelde interest;]102 }103[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]103 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }104[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]104, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }105[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]105 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }106[in artikel 90, 9°}107[, tweede streepje,]107 en 10°]106, vermelde meerwaarden; f) }108[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }109[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]109, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]108 }110[– }111[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]111]110 }112[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]112 fbis) }113[...]113 g) }114[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }115[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]115 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]114 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }116[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]116 }117[j) }118[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]118 voor }118[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]118 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }119[van het aanslagjaar]119;]117 }120[k) de premie bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting
27
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 618–619
van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan;]120 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen }121[...]121, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }122[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]122; }123[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]123 }124[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]124 }125 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]125 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }126[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }126[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]126 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]126 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }127[– }128[de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]128]127 }129[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]129 }66. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }67. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }68. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }69. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van
28 Larcier
levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }70. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }71. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }72. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }73. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }74. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }75. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }76. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }77. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }78. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }79. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }80. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }81. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }82. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }83. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }84. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }85. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }86. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }87. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }88. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }89. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }90. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dus-
danig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }91. – 2°, f), vervangen bij art. 27, 1°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }92. – 2°bis laatst vervangen bij art. 27, 2°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }93. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }94. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }95. – 3° vervangen bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }96. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }97. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }98. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }99. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }100. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }101. – 3°ter gewijzigd bij art. 27, 5°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }102. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }103. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }104. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }105. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }106. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }107. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }108. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }109. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }110. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }111. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }112. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }113. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }114. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }115. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 623 }116. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }117. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }118. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }119. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }120. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }121. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }122. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }123. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }124. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }125. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }126. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }127. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }128. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }129. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
p. 623 K.B. 10 april 1992 Art. 174/1 volledig vervangen }1[Art. 174/1. § 1. Er wordt uitsluitend in het voordeel van de Staat een bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoerd, gelijkgesteld met de personenbelasting, ten laste van de belastingplichtigen die interesten en dividenden ontvangen waarv a n h e t to t a l e ne t t o b e d r a g h o g e r i s d an 13.675 euro.
Deze heffing wordt vastgelegd op 4 pct. van het deel van de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, dat het totale netto bedrag van 13.675 euro overschrijdt. Het netto bedrag van het inkomen wordt bepaald overeenkomstig artikel 22, § 1. De dividenden en interesten onderworpen aan een tarief van 10 of 25 pct. en de in artikel 171, 3°quinquies, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's worden niet onderworpen aan deze heffing. Om te beoordelen of de grens van 13.675 euro is overschreden, worden in eerste instantie de dividenden en interesten waarop de heffing niet van toepassing is, }2[in aanmerking genomen]2. De dividenden bedoeld in artikel 171, 2°, f, moeten evenwel niet worden meegerekend. § 2. }3[De volgende personen moeten aan het centraal aanspreekpunt dat door een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën, afgescheiden van de fiscale administraties wordt gehouden, de gegevens toezenden met betrekking tot de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°,
en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten:
zijn inzake roerende voorheffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.]11
a) }4[wat de effecten aan toonder en de gedematerialiseerde effecten betreft, elke in België gevestigde marktdeelnemer die dividenden of interesten toekent of betaalbaar stelt in het onmiddellijk voordeel van de verkrijger, ongeacht of deze deelnemer de schuldenaar van de voormelde roerende inkomsten is of door de schuldenaar of de genieter belast is met de toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten;]4
}13[De inhouding aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger van het inkomen, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de inhouding aan de bron van de heffing.]13
b) }5[of in de andere gevallen, de personen bedoeld in artikel 261.]5]3 Wanneer de verkrijger van de inkomsten kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing op roerende inkomsten, bovenop de roerende voorheffing, wordt het bedrag van die inkomsten niet medegedeeld aan het centraal aanspreekpunt}6[, behalve indien de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing niet effectief wordt gedragen door de verkrijger van de inkomsten]6.
De Koning kan bijzondere regels vastleggen met betrekking tot de inhouding aan de bron van de heffing. }14[De
bepalingen van Titel VII zijn van toepassing op de bijkomende heffing op roerende inkomsten die wordt gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.]14]1 {15
tieverplichtingen, hebben de personen bedoeld in het eerste lid de toelating het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de verkrijgers van de dividenden en van de interesten te identificeren.]10
}1. – Ingevoegd bij art. 28 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }2. – § 1, lid 5, gewijzigd bij art. 86, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }3. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 145, 1°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012) }4. – § 2, lid 1, a), vervangen bij art. 86, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }5. – § 2, lid 1, b), vervangen bij art. 86, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }6. – § 2, lid 2, aangevuld bij art. 145, 2°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012) }7. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 86, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }8. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 145, 3°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012) }9. – § 2, lid 6, gewijzigd bij art. 86, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }10. – § 2, lid 7, ingevoegd bij art. 86, 5°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }11. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 145, 5°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012) }12. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 86, 6°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 87) }13. – § 3, lid 2, ingevoegd bij art. 145, 6°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012) }14. – § 3, lid 4, vervangen bij art. 145, 7°, Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 153, lid 5, zoals ingevoegd bij art. 85 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012)
§ 3. }11[De inhoudingen aan de bron van de bijkomende heffing op roerende inkomsten worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van Titel VI, }12 [hoofdstuk I,] 12 afdeling I en afdeling III, onderafdeling III, en Titel VII die van toepassing
J 15. – Het Hof verwerpt de vordering tot schorsing van de artikelen 174/1 en 313 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij de artikelen 28 en 33 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen (Grondwettelijk Hof nr. 56/2012, 19 april 2012, B.S., 14 augustus 2012).
}7[De
personen bedoeld in het eerste lid zijn schuldenaar van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die aan de bron wordt ingehouden. Behalve in de gevallen bedoeld in § 3, tweede lid, moeten zij: a) de bedoelde heffing inhouden op belastbare roerende inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in speciën; b) zich op welke manier dan ook het bedrag van de bedoelde heffing op deze roerende inkomsten doen toekomen in geval van toekenning of betaalbaarstelling in de vorm van goederen in natura.]7
Wanneer de verkrijger van de inkomsten niet kiest voor de inhouding van bijkomende heffing op roerende inkomsten, wordt die bijkomende heffing in voorkomend geval gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting op basis van de }8 [gegevens waarover de administratie beschikt,]8 eventueel aangevuld met de bij het aanspreekpunt gemelde gegevens die niet waren aangegeven. Het centraal aanspreekpunt zendt, wat een welbepaalde belastingplichtige betreft, de informatie die nodig is voor de juiste toepassing van dit artikel met betrekking tot de hier beoogde inkomsten, toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie die erom verzoekt. Wanneer, met betrekking tot een belastingplichtige, het totaal van alle tijdens een jaar medegedeelde roerende inkomsten 13.675 euro overschrijdt, zendt het centraal aanspreekpunt de inlichtingen betreffende die belastingplichtige automatisch toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie. De Koning bepaalt de modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door }9[de personen beoogd in het eerste lid]9 en aan de operationele fiscale administraties door het centraal aanspreekpunt. }10[Met als enig doel het naleven van hun informa-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
29
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 639
p. 639 K.B. 10 april 1992 Art. 238 volledig vervangen
a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;
Art. 238. Voor de toepassing van artikel 53, 2°,
b) de door de Koning bepaalde activiteiten of werkzaamheden;]2
}1[of
1°,]1
artikel 198, § 1, wordt de belasting van niet-inwoners naar het geval gelijkgesteld met de personenbelasting of met de vennootschapsbelasting.
}1. – Laatst gewijzigd bij art. 92 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 93)
p. 655 K.B. 10 april 1992 Art. 400 – 401 volledig vervangen
Art. 400. }1[Voor de toepassing van de artikelen 401 tot 408 wordt verstaan onder: 1° }2[werken:
30 Larcier
2° Opdrachtgever: eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren; 3° Aannemer:
5° }3[...]3]1 {4 }1. – Vervangen bij art. 4 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1) }2. – 1° vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012 }3. – 5°, na wijziging, opgeheven bij art. 17, b), wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 2, 1°, K.B. 3 augustus 2012, B.S., 10 augustus 2012) R 4. – Zie K.B. 27 december 2007 tot uitvoering van de artikelen 400, 401, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S., 31 december 2007
– eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
Art. 401. }1[...]1
– iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers;
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 18 wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 2, 1°, K.B. 3 augustus 2012, B.S., 10 augustus 2012)
4° Onderaannemer: eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen;
J 2. – De schrapping van de registratie als aannemer, bepaald in art. 9, § 1, 4°, K.B. 26 december 1998, zoals het van toepassing was op de feiten, is geen straf maar het gevolg van de verdwijning van een van de toekenningsvoorwaarden van die registratie; die schrapping is een maatregel die is genomen om het oorspronkelijke doel van preventie en openbare veiligheid te blijven verwezenlijken (Cass., 6 februari 2012, C.10.0432.F).
{2
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 699
B. BTW p. 698–699 Wet 3 juli 1969 Art. 70 volledig vervangen
Art. 70. § 1. Voor iedere overtreding van de verplichting de belasting te voldoen, wordt een geldboete opgelegd gelijk aan het dubbele van de ontdoken of niet tijdig betaalde belasting. }1[Die
geldboete is verschuldigd individueel door ieder die krachtens de artikelen 51, §§ 1, 2 en 4, 51bis, 52, 53, 53ter, 53nonies, }1[54, 55 en 58]1 of krachtens de ter uitvoering ervan genomen besluiten, gehouden is tot voldoening van de belasting.]1 }2[§ 1bis. }3[Ieder die op onrechtmatige of ongeoorloofde wijze de belasting in aftrek heeft gebracht]3,
verbeurt een geldboete gelijk aan het dubbel van die belasting in zover die overtreding niet wordt bestraft bij toepassing van § 1, lid 1.]2 § 2. Wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk, waarvan de uitreiking is voorgeschreven door de artikelen 53, 53octies en 54, of door de ter uitvoering ervan genomen besluiten, niet is uitgereikt of onjuiste vermeldingen bevat ten aanzien van het identificatienummer, de naam of het adres van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten, de prijs of het toebehoren ervan, wordt een geldboete opgelegd gelijk aan het dubbel van de op de handeling verschuldigde belasting, z o n d e r d a t ze m i n d e r m a g b e d r a g e n d an }4[50 EUR]4. Die geldboete is verschuldigd individueel door de leverancier of de dienstverrichter en door zijn medecontractant. Ze is evenwel niet verschuldigd wanneer de overtredingen als louter toevallig kunnen worden aangemerkt, inzonderheid op grond van het aantal en het belang van de handelingen waarvoor geen regelmatig stuk is uitgereikt, vergeleken met het aantal en het belang van de handelingen waarvoor wel een regelmatig stuk is uitgereikt of wanneer de leverancier of de dienstverrichter geen ernstige reden had om te twijfelen aan de niet-belastingplichtigheid van de medecontractant. Ingeval een persoon wegens eenzelfde overtreding zowel de in § 1 als de in § 2 bepaalde geldboete oploopt, is alleen de laatste verschuldigd. § 3. Wanneer het invoerdocument dat krachtens artikel }5[52]5 moet worden overgelegd, onjuiste vermeldingen bevat ten aanzien van de aard of de hoeveelheid van de ingevoerde goederen, de prijs of het toebehoren ervan, de naam of het adres van degene op wiens naam de terzake van invoer verschuldigde belasting mag of moet worden voldaan, wordt een geldboete opgelegd }5[gelijk aan het dubbel van die belasting, zonder dat ze minder mag bedragen dan }5[50 EUR]5]5. Die geldboete is hoofdelijk verschuldigd door allen die krachtens artikel }6[52]6 gehouden zijn tot voldoening van de belasting. Ze is evenwel niet verschuldigd wanneer de overtreding als louter toevallig kan worden aangemerkt. Ingeval een persoon wegens eenzelfde overtreding zowel de in § 1 als de in § 3 bepaalde geldboete oploopt, is alleen de laatste verschuldigd. § 4. }7[De niet in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde overtredingen van dit Wetboek of van de besluiten geno-
men ter uitvoering ervan, worden bestraft met een niet-proportionele fiscale geldboete van 50 euro tot 5.000 euro per overtreding. Het bedrag van deze geldboete wordt naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld.]7 Zij die niet tot voldoening van de belasting zijn gehouden, maar aan wie bij de artikelen 39 tot 42, 52 tot 54bis en 58, of bij de ter uitvoering ervan genomen besluiten bepaalde verplichtingen zijn opgelegd, zijn bovendien, ingeval zij een overtreding hebben begaan, hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de belasting, de interesten en de opgelopen geldboeten. Ten aanzien van onregelmatig in België ingevoerde goederen rust die hoofdelijke aansprakelijkheid eveneens op hen die aan de invoer of de poging tot invoer hebben deelgenomen, op de houder van de goederen en, eventueel, op degene voor wiens rekening die houder heeft gehandeld. § 5. Wanneer ten aanzien van goederen en diensten waarvoor de in artikel 59, § 2, bedoelde deskundige schatting kan worden gevorderd, bevonden wordt dat de belasting over een ontoereikende maatstaf werd voldaan, verbeurt de schuldenaar van de aanvullende belasting een geldboete ten bedrage van die belasting indien het tekort gelijk is aan of groter dan een achtste van de maatstaf waarover de belasting werd voldaan. {8É10 }1. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 84, 1°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101); gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 }2. – § 1bis ingevoegd bij art. 34, 1°, wet 27 december 1977, B.S., 30 december 1977 }3. – § 1bis gewijzigd bij art. 21 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006 }4. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 24, 2°, wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 34, 3°, wet 27 december 1977, B.S., 30 december 1977; gewijzigd bij art. 84, 3°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101); gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 84, 3°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }7. – § 4, lid 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 41 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012, van toepassing voor de overtredingen begaan vanaf deze datum (art. 42) R 8. – Zie K.B. nr. 44, 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, B.S., 17 juli 2012 J 9. – In die zin geïnterpreteerd dat het de rechter verbiedt een toezicht met volle rechtsmacht uit te oefenen op de beslissing van de Minister van Financiën of diens gedelegeerde tot weigering van de kwijtschelding of vermindering van de ten aanzien van de belastingschuldige uitgesproken geldboete, schendt
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
artikel 70 van het BTW-Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. In die zin geïnterpreteerd dat het de rechter toestaat een toezicht met volle rechtsmacht uit te oefenen op de beslissing van de Minister van Financiën of diens gedelegeerde tot weigering van de kwijtschelding of vermindering van de ten aanzien van de belastingschuldige uitgesproken geldboete, schendt artikel 70 van het BTW-Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, niet (Grondwettelijk Hof nr. 79/2008, 15 mei 2008, B.S., 26 juni 2008). J 10. – Artikel 70, § 1, eerste lid, van het BTW-Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de rechtbank van eerste aanleg niet mogelijk maakt de in die bepaling voorgeschreven geldboete gepaard te lat en gaan met uit stel (Grondwett elijk Hof nr. 157/2008, 6 november 2008, B.S., 23 januari 2009).
p. 699 Wet 3 juli 1969 Art. 72 volledig vervangen
Art. 72. Alle bij dit wetboek ingestelde geldboeten, behalve die welke }1[de artikelen 73, 73bis en 73quater]1 opleggen, zijn administratieve geldboeten. }2[}3[Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de fiscale geldboeten en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de in artikel 74 bedoelde strafvordering uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de fiscale geldboeten definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.]3]2 {4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 10, § 1, wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981 }2. – Lid 2 opgeheven bij art. 26 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 }3. – Lidd 2 opnieuw ingevoegd bij art. 14 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 R 4. – Zie K.B. nr. 11, 29 december 1992 met betrekking tot de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, B.S., 31 december 1992
p. 699 Wet 3 juli 1969 Art. 73 – 73bis volledig vervangen
Art. 73. }1[Hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 18 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art. 73bis. Me t gevangenisstraf van één
m aa nd t o t vi jf ja ar e n m e t ge l db o e te v an tot }3[500.000 euro]3]2 }2[of met één van die straffen alleen]2 wordt gestraft hij die, met }2[250 EUR
31
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 700
het oogmerk om een van de in artikel 73 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt.
begrip van artikel 85]2, }2[zijn]2 van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 73, 73bis en 73quater.
Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt, dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van }4[250 EUR tot }5[500.000 euro]5]4 }4[of met één van die straffen alleen.]4]1
§ 3. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969 en 25 juni 1975, betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, }4[is van toepassing op]4 de misdrijven bedoeld in de artikelen 73, 73bis en 73quater.
}1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981 }2. – Lid 1 gewijzigd bij en bij art. 68, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
§ 2. }3[...]3
§ 4. }5[...]5]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981 }2. – § 1 gewijzigd bij art. 2 K.B. nr. 41, 2 april 1982, B.S., 7 april 1982, inwerkingtreding: 7 april 1982 (art. 7); gewijzigd bij art. 70, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986 }3. – § 2 opgeheven bij art. 70, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986 }4. – § 3 gewijzigd bij art. 21 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }5. – § 4 opgeheven bij art. 70, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986
}3. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 19, 1°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 68, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 19, 2°, wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 700 Wet 3 juli 1969 Art. 73quater – 73quinquies volledig vervangen
}1[Art.
73quater. Hij die, rechtstreeks of on-
rechtstreeks, het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens artikel 73ter overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van }1[250 EUR tot }2[500.000 euro]2]1 ]1}1[of met één van die straffen alleen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; aangevuld bij art. 69 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986; omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Laatst gewijzigd bij art. 20 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art.
73quinquies. § 1. }2[...]2 Alle bepalingen van het Eerste boek van het Strafwetboek, }2[met in-
32 Larcier
}3. – § 3 laatst vervangen bij art. 15 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 51 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }5. – § 5 opgeheven bij art. 49, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1[Art.
74bis. De ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1
}2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krach-
tens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3[Het
eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
p. 700 Wet 3 juli 1969 Art. 74 – 74bis volledig vervangen
Art. 74. }1[§ 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering.
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4 {5 }1. – Ingevoegd bij art. 72 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 januari 1987 (art. 20) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 50 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 33 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 4 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 16 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 R 5. – Zie, in verband met lid 2, art. 71 van voormelde wet 28 december 1992, luidend als volgt:
Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2
«Ambtenaren van de fiscale administraties, die door de Minister van Financiën zijn aangewezen, worden ter beschikking van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur gesteld teneinde hen bij te staan in de uitoefening van hun taken.
§ 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van die terbeschikkingstelling.»
p. 700 Wet 3 juli 1969 Art. 74ter en historiek invoegen
}1. – Vervangen bij art. 71 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986
}1[Art. 74ter. In het kader van de kennisgeving en het overleg bedoeld in artikel 29, tweede en derde lid, van het Wetboek van strafvordering, deelt de bevoegde gewestelijke directeur of de ambtenaar die hij aanwijst, de gegevens van het fiscaal dossier met betrekking tot de feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten mede aan het openbaar ministerie.]1
}2. – § 2 vervangen bij art. 15 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1. – Ingevoegd bij art. 17 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 741
C. Registratierechten 1. Vlaams Gewest
p. 738
sing van de vrijstelling van het evenredig recht binnen twee jaar na:
K.B. nr. 64, 30 november 1939 § 4ter. Neutralisering van een aankoop onder het BTW-stelsel in een keten van verrichtingen in het kader van het stelsel van meeneembare registratierechten bij aankoop van een nieuwe hoofdverblijfplaats (art. 616) en historiek invoegen
– ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de toepassing van de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop van die woning aanleiding heeft gegeven, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden;
}1[§ 4ter.
Neutralisering van een aankoop onder het BTW-stelsel in een keten van verrichtingen in het kader van het stelsel van meeneembare registratierechten bij aankoop van een nieuwe hoofdverblijfplaats]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje)
616. Voor de toepassing van de artikelen van § 4bis en voor de toepassing van artikel 212bis wordt met een verrichting als bedoeld in artikel 613, eerste lid, of in artikel 212bis, eerste lid, gelijkgesteld een combinatie van twee dergelijke verrichtingen waarbij de voorlaatste aankoop van het evenredig registratierecht werd vrijgesteld van de heffing van het evenredig recht bij toepassing van artikel 159, 8°. }1[Art.
De verrekening of de teruggave, al naargelang het geval geschiedt alsdan rekening houdende met het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de registratierechten verschuldigd op de aankoop voorafgaand aan die welke werd gedaan met toepassing van de vrijstelling bepaald in artikel 159, 8°. Bij een gelijkgestelde verrichting als bedoeld in het eerste lid, moet in het document dat de vraag tot toepassing van artikel 613 bevat of in het document dat het verzoek tot teruggave bevat, het afschrift van het registratierelaas en de vermelding van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten als bedoeld in artikel 614, eerste lid, 2°, en artikel 212bis, zesde lid, 2°, betrekking hebben op de aankoop voorafgaand aan die welke werd gedaan met toepassing van de vrijstelling bepaald in artikel 159, 8°. Naast de vermeldingen vereist bij artikel 614, eerste lid, 3°, of bij artikel 212bis, zesde lid, 3°, die in het kader van een gelijkgestelde verrichting, zoals bedoeld in het eerste lid, de tweede verrichting in de combinatie betreffen, moet de natuurlijke persoon bovendien betreffende de eerste verrichting in de combinatie vermelden: 1° indien de eerste verrichting in de combinatie een verrichting is als bedoeld in artikel 613, eerste lid: a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de verkoop of verdeling ervan zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de eerste woning in de gelijkgestelde verrichting; b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats had gevestigd op de plaats van de woning aangekocht met toepas-
– ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de toepassing van de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding heeft gegeven, werd aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; of 2° indien de eerste verrichting in de combinatie een verrichting is als bedoeld in artikel 212bis, eerste lid: a) dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning met toepassing van de vrijstelling van het evenredig recht, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de eerste woning in de gelijkgestelde verrichting; b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats had gevestigd op de plaats van de woning aangekocht met toepassing van de vrijstelling van het evenredig recht binnen twee jaar na: – ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop ervan aanleiding heeft gegeven, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie werd aangeboden; – ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de vrijstelling van de heffing van het evenredig recht op de aankoop ervan aanleiding heeft gegeven, werd aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje)
p. 741 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 109 volledig vervangen
Art. 109. }1[Het recht wordt op }2[2,5 t.h.]2 vastgesteld voor: 1° de gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen; 2° de afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;]1 }3[3°
de omzetting bedoeld in de artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is.]3 }1. – Vervangen bij art. 16 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 23 juli 2012, err., B.S., 5 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 augustus 2012 (art. 5) }3. – 3° toegevoegd bij art. 33 wet 14 mei 1981, B.S., 27 mei 1981
p. 741 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 111bis en historiek invoegen }1[Art. 111bis. Indien de verdeling of afstand be-
paald in artikel 109 onderworpen is aan het recht van 2,5 t.h., wordt de totale heffingsgrondslag zoals bepaald in artikel 110, eerste lid, verminderd met 50.000 euro indien de verdeling of afstand zoals bedoeld in artikel 109, 1° of 2°, geschiedt bij de akte bedoeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek of bij de vereffening-verdeling na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting zoals bepaald in hoofdstuk VI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek en zij nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij zij van deze vermindering van heffingsgrondslag of de hierna gemelde verhoging van de vermindering hebben genoten. De totale heffingsgrondslag zoals bepaald in artikel 110, eerste lid, wordt eveneens verminderd met 50.000 euro indien de verdeling of afstand geschiedt binnen een termijn van een jaar volgend op de beëindiging van de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, op voorwaarde dat de personen op de dag van de beëindiging van de wettelijke samenwoning ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden en zij nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij zij van deze vermindering van heffingsgrondslag of de hierna gemelde verhoging van de vermindering hebben genoten. Wanneer de echtgenoten, gewezen echtgenoten of gewezen wettelijk samenwonenden, op de datum van voormelde verdeling of afstand, een of meerdere, al dan niet gemeenschappelijke kinderen of door beiden of een van hen geadopteerde kinderen hebben die recht geven op kinderbijslag, wordt dit bedrag verhoogd met 20.000 euro per kind. In of onderaan het document dat tot heffing van het evenredig recht op de verdeling aanleiding geeft, moeten de verkrijgers: a) uitdrukkelijk melden dat zij de toepassing van artikel 111bis vragen; b) verklaren dat zij voldoen aan de voorwaarden van dit artikel; c) in voorkomend geval, melding maken van het aantal kinderen met vermelding van hun naam, geboortedatum en afstammingsband, die recht geven op een verhoging van het in dit artikel vermelde bedrag.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 23 juli 2012, err., B.S., 5 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 augustus 2012 (art. 5)
33
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 756–757
p. 756–757 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 206 – 206bis volledig vervangen
Art. 206. }1[Onverminderd de fiscale geldboeten wordt hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldbo ete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen]1. }2 [Wanneer de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2 }1. – Vervangen bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); aangevuld bij art. 83 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 67 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 22 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art.
206bis. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboeten van }2[250 EUR tot 12.500 EUR]2 }2[of met één van die straffen alleen]2 wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 206 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }3[250 EUR tot 12.500 EUR]3]1 }3[of met één van die straffen alleen]3. }4[Wanneer
het misdrijf werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste en het tweede lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }5[500.000 euro]5.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 84, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
34 Larcier
}3. – Lid 2 aangevuld bij art. 84, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 68 Programmawet ( I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 757 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207bis – 207ter volledig vervangen }1[Art. 207bis. Hij die, rechtstreeks of onrecht-
streeks, het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens artikel 207 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen.]1 }2[Wanneer het verbod werd opgelegd in het kader
van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; aangevuld bij art. 85 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 69 Programmawet ( I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art. 207ter. § 1. }2[...] 2 Alle bepalingen van het Eerste boek van het Strafwetboek, }2[met inbegrip van artikel 85]2 }2[zijn]2 van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis.
§ 2. }3[...]3 § 3. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969 en 25 juni 1975, betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, }4[is van toepassing op]4 de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 4. }5[...]5]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 4 K.B. nr. 41, 2 april 1982, B.S., 7 april 1982; gewijzigd bij art. 86, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2) }3. – § 2 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2)
}4. – § 3 gewijzigd bij art. 25 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }5. – § 4 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2)
p. 757–758 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207septies – 207octies volledig vervangen }1[Art.
207septies. }1 [§ 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie.
§ 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; vervangen bij art. 87 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 65 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 60, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1[Art.
207octies. De ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1
}2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krach-
tens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3[Het
eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 758–759 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
}7[Aan de teruggave zijn de volgende
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4
verbonden:
}1. – Ingevoegd bij art. 88 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 50 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 6 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 27 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 758–759 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 212bis – 212quinquies volledig vervangen }1[Art. 212bis. }2[In geval van zuivere verkoop
door een natuurlijke persoon van een woning}3[, gelegen in het Vlaamse Gewest,]3 waarin hij op enig ogenblik zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, en in geval van verdeling van een dergelijke woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan, wordt zijn wettelijk aandeel in de rechten die }4[geheven werden op de aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt]4, teruggegeven mits de verkoop of de verdeling vaste datum heeft gekregen uiterlijk twee jaar, of vijf jaar in geval van aankoop van een bouwgrond, na de datum van de authentieke akte van de nieuwe aankoop.]2 Van de teruggave overeenkomstig de bepalingen van dit artikel zijn uitgesloten de rechten betaald voor de verkrijging van een onroerend goed dat niet in het Vlaamse Gewest is gelegen. }5[Aanvullende rechten die voor om het even welke reden op een aankoop werden geheven zijn eveneens van de teruggave uitgesloten.]5 De teruggave overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan in geen geval meer bedragen dan }6[het bedrag van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten die overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigd waren op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning werd opgericht]6. In geval een verrichting als bedoeld in het eerste lid is voorafgegaan door een of meer zulke verrichtingen en/of door een of meer verrichtingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 613, worden, in voorkomend geval, de bij die voorgaande verrichtingen ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van dit artikel nog niet teruggegeven rechten en/of de ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van artikel 613 nog niet verrekende rechten, gevoegd bij het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de overeenkomstig de artikelen 44, 53, 2°, of 57 verschuldigde rechten op de voorlaatste aankoop, om het teruggeefbaar bedrag bij de wederverkoop ervan te bepalen. Het terug te geven bedrag, bekomen met toepassing van het eerste of het vierde lid kan nooit meer bedragen dan 12.500 euro. Dit maximum terug te geven bedrag wordt bepaald in verhouding tot de fractie die de natuurlijke persoon bekomt in het nieuw aangekochte goed.
voorwaarden
1° het verzoek tot teruggave, ondertekend door de natuurlijke persoon, wordt gedaan in of onderaan op het document dat aanleiding geeft tot de heffing van het evenredig recht op de verkoop }8[of de verdeling]8; 2° het in 1° bedoelde document bevat: a) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de verkochte }9[of verdeelde]9 woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop; b) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de nieuwe hoofdverblijfplaats en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop. Indien de teruggave wordt gevraagd met toepassing van het vierde lid van dit artikel dan moet het in 1° bedoelde document bovendien de afschriften bevatten van de relazen aangebracht op de documenten die betreffende de in aanmerking te nemen voorafgaande verrichtingen aanleiding hebben gegeven tot het heffen van de evenredige rechten en bij ieder relaas het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de verrekende of teruggegeven rechten vermelden; 3° in het in 1° bedoelde document of in een ondertekende en waar en oprecht verklaarde vermelding onderaan op dat document, verklaart de natuurlijke persoon uitdrukkelijk: a) }10[dat hij op enig ogenblik in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de aankoop van de woning die hij tot zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de wederverkochte of verdeelde woning;]10 b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats op de plaats van het nieuw aangekochte goed heeft gevestigd of zal vestigen: – indien het een woning betreft, binnen twee jaar na: — ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; — ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; – }11[indien het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum.]11]7 Aan de voorwaarden van het zesde lid wordt ook geacht voldaan te zijn als het verzoek en de vermeldingen het voorwerp uitmaken van een door de natuurlijke persoon ondertekend verzoek tot teruggave dat het ter registratie aangeboden en tot de heffing van het evenredig registratierecht aanleiding gevend document vergezelt. In geval van onjuistheid of niet-nakoming van de vermeldingen voorgeschreven bij het zesde lid, is de natuurlijke persoon gehouden tot betaling van de
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
onrechtmatig teruggegeven rechten en van een boete gelijk aan die rechten. De boete is evenwel niet verschuldigd indien de niet-nakoming van de verplichting opgelegd door het zesde lid, 3°, b, het gevolg is van overmacht. Het verzoek tot teruggave heeft dezelfde gevolgen als het met redenen omkleed verzoek ingevolge artikel 2172. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10) }2. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }5. – Lid 2 aangevuld bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }6. – Lid 3 gewijzigd bij art. 28, 3°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }7. – Lid 6, na wijziging, vervangen bij art. 67 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }8. – Lid 6, 1°, aangevuld bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }9. – Lid 6, 2°, a), gewijzigd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }10. – Lid 6, 3°, a), vervangen bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }11. – Lid 6, 3°, b), vierde streepje, vervangen bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin)
}1[Art. 212ter. }1 [Ingeval de in artikel 46bis }2[en/of artikel 46ter]2 bepaalde vermindering van de heffingsgrondslag niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de overeenkomst tot koop, kunnen de teveel geheven rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document.
Ingeval het voordeel van de meeneembaarheid van voorheen betaalde registratierechten als bedoeld in de artikelen 61/3, }3[616]3 en 212bis niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing }4[van het evenredige recht op de aankoop, de verkoop, of de verdeling]4 kunnen de meeneembare rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document. Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste of tweede lid bevat, naar gelang van het geval, de vermeldingen en verklaringen }5 [vereist bij het artikel 46bis, vierde lid, 2°, b), c) en d), bij het artikel 46ter, bij het artikel 616, eerste lid, 2° en 3°, bij het artikel 616, vierde en vijfde lid, of bij het artikel 212bis, zesde lid, 2° en 3°]5. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval ook het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1]1 }1. – Ingevoegd wat het Vlaamse Gewest betreft bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10); vervangen bij art. 68
35
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 758–759 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 7.2.3, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }5. – Lid 3 laatst gewijzigd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 24 juli 2012, err., B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 31, vijfde streepje)
36 Larcier
}1[Art. 212quinquies. I n g e v a l de in artikel 111bis bepaalde vermindering van de heffingsgrondslag niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het in artikel 109 bepaalde evenredig recht, kunnen de teveel geheven rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van de registratie van dat document.
Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste lid bevat de vermeldingen en verklaringen vereist bij het artikel 111bis, vierde lid. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval ook het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012, B.S., 23 juli 2012, err., B.S., 5 oktober 2012, inwerkingtreding: 1 augustus 2012 (art. 5)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 788
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 787 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 206 – 206bis volledig vervangen
Art. 206. }1[Onverminderd de fiscale geldboeten wordt hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dage n tot twee jaar en m et geldboete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen]1. }2[Wanneer
de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2
}1. – Vervangen bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); aangevuld bij art. 83 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 67 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 22 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art. 206bis. Met gevangenisstraf van een
maand tot vijf jaar en met geldboeten van tot 12.500 EUR]2 }2[of met één van die straffen alleen]2 wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 206 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. }2[250 EUR
Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }3[250 EUR tot 12.500 EUR]3]1 }3[of met één van die straffen alleen]3. }4[Wanneer
het misdrijf werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste en het tweede lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }5[500.000 euro]5.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 84, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; ge-
wijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 2 aangevuld bij art. 84, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 68 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 788 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207bis – 207ter volledig vervangen }1[Art.
207bis. Hij die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens artikel 207 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van }1[250 EUR tot 12.500 EUR]1]1 }1[of met één van die straffen alleen.]1
}2[Wanneer het verbod werd opgelegd in het kader
van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }3[500.000 euro]3.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; aangevuld bij art. 85 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 69 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art.
207ter. § 1. }2[...]2 Alle bepalingen van het Eerste boek van het Strafwetboek, }2[met inbegrip van artikel 85]2 }2[zijn]2 van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 2. }3[...]3 § 3. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969 en 25 juni 1975, betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, }4[is van toepassing op]4 de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 4. }5[...]5]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}2. – § 1 gewijzigd bij art. 4 K.B. nr. 41, 2 april 1982, B.S., 7 april 1982; gewijzigd bij art. 86, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2) }3. – § 2 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2) }4. – § 3 gewijzigd bij art. 25 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }5. – § 4 opgeheven bij art. 86, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2)
p. 788 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207septies – 207octies volledig vervangen }1[Art. 207septies. }1 [§ 1. De strafvordering
wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; vervangen bij art. 87 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 65 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 60, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1[Art. 207octies. De ambtenaren van de Admi-
nistratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1 37
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 788 }2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krach-
tens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3[Het
eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscali-
38 Larcier
teit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4
}1. – Ingevoegd bij art. 88 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 50 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 6 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 27 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 819
3. Waals Gewest
p. 818 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 206 – 206bis volledig vervangen
Art. 206. Onverminderd de fiscale boeten, wordt hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 EUR tot 12.500 EUR of met één van die straffen alleen. Wanneer de overtreding werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }1[500.000 euro]1. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 22 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Art. 206bis. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van 250 EUR tot 12.500 EUR of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 206 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 EUR tot 12.500 EUR of met één van die straffen alleen . Wanneer het misdrijf werd begaan in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste en het tweede lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }1[500.000 euro]1. }1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 818 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207bis – 207ter volledig vervangen
Art. 207bis. Hij die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het verbod of de sluiting uitgesproken
krachtens artikel 207 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van 250 EUR tot 12.500 EUR of met één van die straffen alleen. Wanneer het verbod werd opgelegd in het kader van een registratierecht dat geen gewestelijke belasting is volgens het bepaalde in artikel 3, eerste lid, 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, wordt het bedrag van het in het eerste lid bepaalde maximum van de boete gebracht op }1[500.000 euro]1. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 24 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Art. 207ter. § 1. Alle bepalingen van het Eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van artikel 85 zijn van toepassing op de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis. § 2. }1[...]1 § 3. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1969 en 25 juni 1975, betreffende de opdecimes op de strafrechterlijke geldboeten, }2[is van toepassing op]2 de misdrijven bedoeld in de artikelen 206, 206bis en 207bis.
ten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]2 § 4. Indien, vóór het sluiten van de debatten voor een strafrechter, bij een andere gerechtelijke overheid een geschil aanhangig wordt gemaakt over de toepassing van een bepaling van dit wetboek of van een ter uitvoering ervan genomen besluit, moet de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, indien de oplossing van het geschil hem van die aard schijnt te zijn dat ze een invloed kan hebben op de strafvordering, de uitspraak over de tenlasteleggingen of over één ervan uitstellen totdat aan het geschil een einde is gemaakt door een in kracht van gewijsde gegane beslissing.Tijdens dat uitstel is de verjaring van de strafvordering geschorst. {3 § 5. }4[...]4
§ 4. }3[...]3
}1. – § 2 vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1. – § 2 opgeheven }2. – § 3 gewijzigd bij art. 25 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 4 opgeheven
}2. – § 3 vervangen bij art. 26 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 4 opgeheven met ingang van 06 april 1999 }4. – § 5 opgeheven
p. 819 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 207septies – 207octies volledig vervangen
Art. 207septies. § 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }1[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]1 § 3. }2[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen beslui-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
Art. 207octies. De ambtenaren van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord. Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de federale politie. }1[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]1 }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 27 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
39
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 832
D. Successierechten 1. Vlaams Gewest
p. 832 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 40 volledig vervangen
mijn voor de inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of wordt uitgesproken vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 2). }3. – Lid 2 vervangen bij art. 50 wet 9 mei 2007, B.S., 21 juni 2007 }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 5 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S., 20 april 1967
Art. 40. }1[De termijn voor het inleveren van de aangifte van nalatenschap is }2[vier]2 maand, te rekenen van de datum van het overlijden, wanneer dit zich in het Rijk heeft voorgedaan; }2[vijf]2 maand, wanneer het overlijden in een ander land van Europa, en }2[zes]2 maand, indien het overlijden buiten Europa heeft plaats gehad.]1 }3[In
geval van gerechtelijke verklaring van overlijden, begint de termijn te lopen, zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.]3
Gaat het om een aan een rechtspersoon gedaan legaat, zo loopt de voor de nieuwe aangifte in artikel 37, 1°, voorziene termijn te rekenen van de datum der machtiging of goedkeuring. In geval van intreden van voorvallen voorzien in artikel 37, 2° tot 4°, loopt de termijn, indien het gaat om een betwist recht, te rekenen van de datum van het vonnis }4[niettegenstaande verzet of beroep]4, of van de dading en, in de andere gevallen, te rekenen van de gebeurtenis. In geval van ophouding van vruchtgebruik, loopt de termijn te rekenen van de datum van de onder artikel 37, 5°, bedoelde vermenging. In geval van fideï-commis, loopt de termijn te rekenen van de datum der door het overlijden van de bezwaarde of anders teweeggebrachte devolutie. Zo de devolutie krachtens een contract bij vervroeging geschiedt, worden datum en plaats van het contract met datum en plaats van het overlijden gelijkgesteld. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 10 wet 9 mei 1959, B.S., 18 mei 1959 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 43 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 1). Het is tevens van toepassing op de overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten in te leveren nieuwe aangiften, wanneer de gebeurtenis, de akte, of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 van hetzelfde Wetboek de ter-
40 Larcier
p. 848 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 133nonies – 133decies volledig vervangen }1[Art. 133nonies. }1 [§ 1. De strafvordering
wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }2[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan. In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4 § 5. }5[...]5]1]1
}1. – Ingevoegd bij art. 16 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); vervangen bij art. 94 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 72 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 64, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
}1[Art.
133decies. De ambtenaren van de Administratie van belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1
}2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krach-
tens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3[Het
eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 95 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 65 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 52 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 7 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 29 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 873–874
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 861
p. 864
dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 40 volledig vervangen
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Hfdst. VIIbis (opschrift) volledig vervangen
In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]3 § 4. }4[...]4
Art. 40.
}1[De
termijn voor het inleveren van de aangifte van nalatenschap is }2[vier]2 maand, te rekenen van de datum van het overlijden, wanneer dit zich in het Rijk heeft voorgedaan; }2[vijf]2 maand, wanneer het overlijden in een ander land van Europa, en }2[zes]2 maand, indien het overlijden buiten Europa heeft plaats gehad.]1 }3[In
geval van gerechtelijke verklaring van overlijden, begint de termijn te lopen, zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.]3
Gaat het om een aan een rechtspersoon gedaan legaat, zo loopt de voor de nieuwe aangifte in artikel 37, 1°, voorziene termijn te rekenen van de datum der machtiging of goedkeuring. In geval van intreden van voorvallen voorzien in artikel 37, 2° tot 4°, loopt de termijn, indien het gaat om een betwist recht, te rekenen van de datum van het vonnis }4[niettegenstaande verzet of beroep]4, of van de dading en, in de andere gevallen, te rekenen van de gebeurtenis. In geval van ophouding van vruchtgebruik, loopt de termijn te rekenen van de datum van de onder artikel 37, 5°, bedoelde vermenging. In geval van fideï-commis, loopt de termijn te rekenen van de datum der door het overlijden van de bezwaarde of anders teweeggebrachte devolutie. Zo de devolutie krachtens een contract bij vervroeging geschiedt, worden datum en plaats van het contract met datum en plaats van het overlijden gelijkgesteld. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 10 wet 9 mei 1959, B.S., 18 mei 1959 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 43 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 1). Het is tevens van toepassing op de overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten in te leveren nieuwe aangiften, wanneer de gebeurtenis, de akte, of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 van hetzelfde Wetboek de termijn voor de inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of wordt uitgesproken vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 2). }3. – Lid 2 vervangen bij art. 50 wet 9 mei 2007, B.S., 21 juni 2007 }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 5 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S., 20 april 1967
§ 5. }5[...]5]1]1 }1[HOOFDSTUK VIIbis
TARIEF, VRIJSTELLINGEN EN VERMINDERINGEN VAN HET SUCCESSIERECHT VAN TOEPASSING OP WETTELIJK SAMENWONENDEN]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 16 mei 2002, B.S., 31 mei 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3); opgeheven bij art. 7 Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S. 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)
}1. – Ingevoegd bij art. 16 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22); vervangen bij art. 94 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – § 2 vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }3. – § 3 laatst vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – § 4 opgeheven bij art. 72 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, blijft evenwel van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen }5. – § 5 opgeheven bij art. 64, 2°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1)
p. 873–874
}1[Art. 133decies. De ambtenaren van de Admi-
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 133nonies – 133decies volledig vervangen
nistratie van belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord.]1
}1[Art.
}2[Het eerste lid is niet van toepassing op de krach-
133nonies. }1 [§ 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. 2. }2[Het
§ openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]2 § 3. }3[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
tens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties.]2 }3[Het
eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld }3[van de federale politie]3.]3 }4[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 95 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 1 februari 1987 (art. 116, lid 3) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 65 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 maart 1993 (art. 69, lid 1) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 52 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994; gewijzigd bij art. 7 wet 13 maart 2002, B.S., 29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 9) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 29 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
41
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 884
3. Waals Gewest
p. 884 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 40 volledig vervangen
Art. 40. De termijn voor het inleveren van de aangifte van nalatenschap is }1[vier]1 maand, te rekenen van de datum van het overlijden, wanneer dit zich in het Rijk heeft voorgedaan; }1[vijf]1 maand, wanneer het overlijden in een ander land van Europa, en }1[zes]1 maand, indien het overlijden buiten Europa heeft plaats gehad. In geval van gerechtelijke verklaring van overlijden, begint de termijn te lopen, zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Gaat het om een aan een rechtspersoon gedaan legaat, zo loopt de voor de nieuwe aangifte in artikel 37, 1°, voorziene termijn te rekenen van de datum der machtiging of goedkeuring. In geval van intreden van voorvallen voorzien in artikel 37, 2° tot 4°, loopt de termijn, indien het gaat om een betwist recht, te rekenen van de datum van het vonnis niettegenstaande verzet of beroep, of van de dading en, in de andere gevallen, te rekenen van de gebeurtenis. In geval van ophouding van vruchtgebruik, loopt de termijn te rekenen van de datum van de onder artikel 37, 5°, bedoelde vermenging. In geval van fideïcommis, loopt de termijn te rekenen van de datum der door het overlijden van de bezwaarde of anders teweeggebrachte devolutie. Zo de devolutie krachtens een contract bij vervroeging geschiedt, worden datum en plaats van het contract met datum en plaats van het overlijden gelijkgesteld. }2 [In
geval van intrekking van de vrijstelling bedoeld in artikel 55bis, § 1, b), gaat de termijn voor de nieuwe aangifte bedoeld in artikel 37, 7°, in te rekenen van de datum van de beslissing waarbij alle erfgenamen, legatarissen of begiftigden die het voordeel van de vrijstelling genieten erover ingelicht zijn dat de goederen opgenomen in de omtrek van de site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk uiteindelijk niet besloten liggen in de omtrek van een gebied aangewezen als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1970 of, bij ontstentenis, te rekenen van de uiterste datum voor het verkrijgen van een aanwijzingsbesluit zoals bedoeld in § 4 van artikel 55bis.]2 {3
42 Larcier
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 43 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 1). Het is tevens van toepassing op de overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten in te leveren nieuwe aangiften, wanneer de gebeurtenis, de akte, of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 van hetzelfde Wetboek de termijn voor de inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of wordt uitgesproken vanaf 1 augustus 2012 (art. 44, lid 2). }2. – Lid 7 toegevoegd bij art. 5 Decr. W. Parl. 3 juni 2011, B.S., 14 juni 2011, inwerkingtreding: 13 januari 2011 (art. 9) }3. – Lid 2 vervangen bij art. 50 wet 9 mei 2007, B.S., 21 juni 2007, inwerkingtreding: 1 juli 2007. Deze wijziging is van toepassing op personen die, vóór 1 juli 2007, verdwenen zijn of niet meer verschenen zijn in hun woon- of verblijfplaats en van wie men geen tijding heeft ontvangen. Wanneer het verzoekschrift tot verklaring van afwezigheid is ingediend vóór 1 juli 2007, wordt het verzoek behandeld en berecht volgens de oude wet; het vonnis houdende verklaring van afwezigheid zal de gevolgen hebben die aan die wet verbonden zijn
In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering.]2 § 4. Indien, vóór het sluiten van de debatten voor een strafrechter, bij een andere gerechtelijke overheid een geschil aanhangig wordt gemaakt over de toepassing van een bepaling van dit Wetboek of van een ter uitvoering ervan genomen besluit, moet de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, indien de oplossing van het geschil hem van die aard schijnt te zijn dat ze een invloed kan hebben op de strafvordering, de uitspraak over de tenlasteleggingen of over één ervan uitstellen totdat aan het geschil een einde is gemaakt door een in kracht van gewijsde gegane beslissing. Tijdens dat uitstel is de verjaring van de strafvordering geschorst. § 5. [...] {3 }1. – § 2 vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
p. 897
}2. – § 3 vervangen bij art. 28 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 133nonies – 133decies volledig vervangen
}3. – § 5 opgeheven bij art. 72 wet 15 maart 1999 inwerkingtreding: 6 april 1999; § 4 blijft van toepassing, ingeval een rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, met toepassing van deze bepaling besloten heeft de uitspraak over een of meerdere tenlasteleggingen uit te stellen
Art. 133nonies. § 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. }1[Het openbaar ministerie kan geen vervolging instellen indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering. Het openbaar ministerie kan echter de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.]1 § 3. }2[Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg, kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.
Art. 133decies. De ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord. Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de federale politie. }1[Het eerste lid is niet van toepassing op de ambte-
naren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg.]1 {2 }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 29 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }2. – Gewijzigd bij art. 7 wet 13 maart 2002, B.S.29 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2001
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
V. FISCAAL RECHT • F. Diverse rechten en taksen K.B. 2 maart 1927 — p. 911
F. Diverse rechten en taksen p. 911 K.B. 2 maart 1927 Art. 207 – 207bis volledig vervangen
Art. 207. }1[Onverminderd de fiscale geldboeten, wordt hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen Besluiten overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }1[250 EUR tot }2[500.000 euro]2]1]1 }1[of met één van die straffen alleen]1. }1. – Vervangen bij art. 11 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981; aangevuld bij art. 77 wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002
(art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Laatst gewijzigd bij art. 30 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
}1[Art.
207bis. Met gevangenisstraf van een m aan d to t v ij f j aar e n m et g e ld bo e t e v an }2[250 EUR tot }3[500.000 euro]3]2 }2[of met één van deze straffen alleen,]2 wordt gestraft, hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 207 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van }4[250 EUR tot }5[500.000 euro]5]4 }4[of met één van deze straffen alleen]4.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 11 wet 10 februari 1981, B.S., 14 februari 1981, inwerkingtreding: 14 februari 1981 (art. 22) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 78, 1°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, err., B.S., 15 oktober 1986, inwerkingtreding:
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 30 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 78, 2°, wet 4 augustus 1986, B.S., 20 augustus 1986, err., B.S., 15 oktober 1986, inwerkingtreding: 20 augustus 1986 (art. 116, lid 2); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 30 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012
43
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • A. Federaal • 1. Elektrische installatie Regl. 10 maart 1981 — p. 915
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT A. Federaal 1. Elektrische installatie
p. 915 Regl. 10 maart 1981 Art. 271 volledig vervangen
Art. 271. Controlebezoek van laagspanningsinstallaties Elke laagspanningsinstallatie, zelfs deze gevoed via een privé-installatie, met uitzondering van luchtlij-
44 Larcier
nen en ondergrondse leidingen van openbare elektriciteitsverdeelnetten, moet aan een controle onderworpen worden, hetzij door een erkend organisme, hetzij door de overheid hiervoor bevoegd of ermee belast volgend de voorschriften van artikel 275: – om de 25 jaar voor de huishoudelijke installaties; – om de 13 maand voor de foorinstallaties; – om de 5 jaar voor de andere installaties.
Het controlebezoek heeft betrekking op de overeenstemming met de voorschriften van dit reglement. Met betrekking tot de luchtlijnen van openbare elektriciteitsdistributienetten kan de Minister die Energie onder zijn bevoegdheid heeft het geheel of een deel van de genoemde lijnen aan de verplichting onderwerpen om het voorwerp uit te maken van een controlebezoek door een erkend organisme onder de voorwaarden die hij bepaalt na raadpleging van de betrokken netbeheerders.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 4. Energieprestatie en binnenklimaat Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 — p. 965
B. Vlaams Gewest 4. Energieprestatie en binnenklimaat
p. 965
agentschap hem een boete op van 500 euro per ingediend energieprestatiecertificaat.]3
Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009 Art. 13.4.10 volledig vervangen
§ 2. Als zou blijken dat de eigenaar of gebruiker van een gebouw die krachtens artikel 11.2.1, § 1, eerste lid, over een energieprestatiecertificaat moet beschikken, niet over een geldig energieprestatiecertificaat beschikt, legt het Vlaams Energieagentschap hem, op voorwaarde dat de eigenaar of gebruiker werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, een administratieve geldboete op die niet lager is dan }4[500]4 euro, en niet hoger dan 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte.
Art. 13.4.10. § 1. Als bij de controle blijkt dat het energieprestatiecertificaat niet met de werkelijkheid overeenstemt en de betrokkene werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, kan het Vlaams Energieagentschap de energiedeskundige die het energieprestatiecertificaat heeft afgeleverd een administratieve geldboete opleggen, die niet lager m ag zijn dan 500 eur o, en niet ho ger d an 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte. }1 [Het Vlaams Energieagentschap verplicht de energiedeskundige om binnen de dertig kalenderdagen een nieuw energieprestatiecertificaat op te maken dat in overeenstemming is met de controlevaststellingen, en om dat nieuwe energieprestatiecertificaat te overhandigen aan de eigenaar of gebruiker van het gebouw. De kosten voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat vallen volledig ten laste van de energiedeskundige.]1 }2[Als
een overtreding van het tweede lid wordt vastgesteld, maant het Vlaams Energieagentschap de energiedeskundige aan om binnen een vastgestelde termijn de verplichtingen na te leven. Als de energiedeskundige bij het verstrijken van die termijn in gebreke blijft, legt het Vlaams Energieagentschap een administratieve geldboete op van 500 euro.]2 }3[§ 1/1. Als het Vlaams Energieagentschap vaststelt dat een geschorste energiedeskundige in strijd met de schorsingsvoorwaarden toch actief optreedt als energiedeskundige, legt het Vlaams Energie-
§ 3. Als bij toepassing van artikel 11.2.2 blijkt dat de eigenaar geen geldig energieprestatiecertificaat aan de koper heeft overgedragen of aan de huurder ter beschikking gesteld heeft, en de betrokkene werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, legt het Vlaams Energieagentschap hem een administratieve geldboete op die niet lager is dan }5[500]5 euro, en niet hoger dan 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte. Die administratieve geldboete kan niet worden gecumuleerd met de sanctie vermeld in § 2. }6[§ 3/1. Als
bij de controle blijkt dat voor een te koop of te huur gesteld gebouw waarvoor een energieprestatiecertificaat beschikbaar dient te zijn, het kengetal, het adres van het gebouw of de unieke code van het energieprestatiecertificaat niet worden vermeld in de publiciteit die wordt gemaakt, of indien het vermelde kengetal, het vermelde adres van het gebouw of de vermelde unieke code van het energieprestatiecertificaat niet met de werkelijkheid overeenstemt, kan het Vlaams Energieagentschap de eigenaar of gebruiker een administratieve geldboete opleggen, die niet lager mag zijn dan
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
500 euro, noch hoger dan 5.000 euro, afhankelijk van het type gebouw, het beschermd volume of de bruikbare vloeroppervlakte. In afwijking van het eerste lid legt het Vlaams Energieagentschap de sanctie, vermeld in het eerste lid, op aan de lasthebber of gevolmachtigde in het geval de eigenaar of gebruiker gebruikmaakte van deze lasthebber of gevolmachtigde in het kader van het te koop of te huur stellen van het gebouw. Die administratieve geldboete kan voor de eigenaar of gebruiker niet worden gecumuleerd met de sanctie, vermeld in paragraaf 2 of 3.]6 § 4. Het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete op grond van }7[paragraaf 1, 2, 3 en 3/1]7 bij de Rechtbank van Eerste Aanleg werkt schorsend. De procedure in artikel 13.4.8 is van overeenkomstige toepassing. }1. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 25, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011 (art. 30) }2. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 25, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011 (art. 30) }3. – § 1/1 ingevoegd bij art. 25, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011 (art. 30) }4. – § 2 gewijzigd bij art. 26, 1°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 25 juli 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 27, inleidende zin) }5. – § 3 gewijzigd bij art. 26, 2°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 25 juli 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 27, inleidende zin) }6. – § 3/1 ingevoegd bij art. 25, 3°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011 (art. 30) }7. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 4°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 15 december 2011, inwerkingtreding: 15 december 2011 (art. 30)
45
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 5. Grond- en pandenbeleid Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 — p. 968
5. Grond- en pandenbeleid
p. 968 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Onder art. 5.1.1 verwijzing toevoegen – Zie art. 1 B. Vl. Reg. 22 juni 2012 houdende vaststelling van de lijst van gemeenten, vermeld in artikel 5.1.1, eerste lid, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, B.S., 19 juli 2012:
Art. 1. Ter uitvoering van artikel 5.1.1, eerste lid, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het gronden pandenbeleid wordt de volgende lijst van gemeenten vastgesteld: 1° Aartselaar; 2° Antwerpen; 3° Asse; 4° Baarle-Hertog; 5° Beersel; 6° Berlaar; 7° Bertem; 8° Bierbeek; 9° Blankenberge; 10° Boechout; 11° Boom; 12° Boortmeerbeek; 13° Borsbeek; 14° Brasschaat;
46 Larcier
15° Bredene; 16° De Haan; 17° De Panne; 18° Denderleeuw; 19° Destelbergen; 20° Dilbeek; 21° Drogenbos; 22° Duffel; 23° Edegem; 24° Gent; 25° Grimbergen; 26° Hemiksem; 27° Herent; 28° Hoeilaart; 29° Hoogstraten; 30° Hove; 31° Koksijde; 32° Kortenberg; 33° Kraainem; 34° Leuven; 35° Liedekerke; 36° Linkebeek; 37° Lint; 38° Machelen; 39° Mechelen; 40° Meise; 41° Melle;
42° Merelbeke; 43° Middelkerke; 44° Mortsel; 45° Nazareth; 46° Niel; 47° Nieuwpoort; 48° Oostende; 49° Oud-Heverlee; 50° Overijse; 51° Ravels; 52° Rumst; 53° Schelle; 54° Schoten; 55° Sint-Genesius-Rode; 56° Sint-Katelijne-Waver; 57° Sint-Pieters-Leeuw; 58° Stabroek; 59° Steenokkerzeel; 60° Tervuren; 61° Turnhout; 62° Vilvoorde; 63° Wemmel; 64° Wezembeek-Oppem; 65° Wijnegem; 66° Wommelgem; 67° Zaventem; 68° Zuienkerke.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
8. Ruimtelijke ordening
p. 1006 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.2.9 volledig vervangen
Art. 4.2.9. § 1. Het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde beslist over de validering van een as-builtattest. De attesterende instantie of persoon, en de persoon die het as-builtattest heeft aangevraagd, worden per beveiligde zending in kennis gesteld van de beslissing tot validering of tot weigering van de validering. § 2. Een as-builtattest wordt eerst na validering opgenomen in het vergunningenregister. De datum van de opname van de valideringsbeslissing in het vergunningenregister wordt uitdrukkelijk in het register vermeld. § 3. In geval van marginale afwijkingen treedt een as-builtattest na de validering ervan in de plaats van de vergunde of aangemelde plannen. § 4. Ingevolge de validering van een as-builtattest worden de handelingen betreffende de constructie of het gebouwencomplex onweerlegbaar geacht vanaf de aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden op een planconforme wijze te zijn verricht.
§ 2. De beslissing van het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde houdende de validering of de weigering tot validering van een asbuiltattest kan door de belanghebbenden, vermeld }1[in artikel 4.8.11, § 1]1, worden bestreden met een beroep bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, overeenkomstig de procedureregelen, vermeld in hoofdstuk VIII. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
p. 1012 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.6.2 volledig vervangen
ning voor onbepaalde duur vervalt van rechtswege in elk van de volgende gevallen: 1° de verwezenlijking van de stedenbouwkundige vergunning wordt niet binnen twee jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg gestart; 2° de werken worden gedurende meer dan twee jaar onderbroken;
1° hetzij vanaf de eenendertigste dag na deze van de opname van het gevalideerde as-builtattest in het vergunningenregister;
De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de stedenbouwkundige vergunning aanhangig is bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen] 1, behoudens indien de vergunde handelingen in strijd zijn met een vóór de definitieve uitspraak van de Raad van kracht geworden ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat laatste geval blijft het eventuele recht op planschade desalniettemin behouden.
p. 1006 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 4.2.11 volledig vervangen
Art. 4.2.11. § 1. In het geval de afgifte van een asbuiltattest geweigerd wordt, en onverminderd de gemeenrechtelijke rechtsmiddelen, beschikt de aanvrager over drie mogelijkheden. Hij kan de nodige handelingen stellen om de zaken waarvoor het as-builtattest geweigerd wordt, in overeenstemming te brengen met de vergunde plannen en vervolgens een nieuwe aanvraag indienen. Deze handelingen zijn nimmer vergunningsof meldingsplichtig. Hij kan het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde verzoeken om het as-builtattest af te leveren. Indien het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde beslist het asbuiltattest af te leveren, neemt het college of zijn gemachtigde tegelijkertijd de beslissing tot validering van het as-builtattest. Hij kan er ten slotte voor opteren om een aanvraag tot regularisatievergunning in te dienen.
HOOFDSTUK VIII }1[RAAD VOOR
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 1
Art. 4.6.2. § 1. Een stedenbouwkundige vergun-
3° de vergunde gebouwen zijn niet winddicht binnen drie jaar na de aanvang van de werken.
}1. – § 4, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Hfdst. VIII (art. 4.8.1 – 4.8.48) volledig vervangen
VERGUNNINGSBETWISTINGEN]1
Het onweerlegbare vermoeden, vermeld in het eerste lid, kan eerst worden ingeroepen:
2° hetzij, indien vóór de datum, vermeld in 1°, een annulatieberoep aanhangig werd gemaakt bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, vanaf het ogenblik waarop de Raad tot de gegrondheid van de valideringsbeslissing heeft besloten.
p. 1013
Indien de stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het bouwproject, worden de termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, gerekend per fase. Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de betrokken fase. § 2. Onverminderd § 1 vervalt een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur waaraan een sociale last, vermeld in artikel 4.1.16 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, is verbonden, van rechtswege indien de sociale last uitgevoerd wordt in natura en de werken niet zijn voltooid binnen de vijfjarentermijn, vermeld in artikel 4.1.20, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld decreet. § 3. Het verval van een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur geldt slechts ten aanzien van het niet afgewerkte gedeelte van een bouwproject. Een gedeelte is eerst afgewerkt indien het, desgevallend na sloping van de niet afgewerkte gedeelten, kan worden beschouwd als een afzonderlijke constructie die voldoet aan de bouwfysische vereisten. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}1[Oprichting]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.1. }1[Er wordt een Raad voor Vergunningsbetwistingen opgericht, hierna de Raad te noemen. De Vlaamse Regering bepaalt de zetel van de Raad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 2 }1[Bevoegdheid]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 1 }1[Vernietiging]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.2. }1 [De Raad doet als administratief rechtscollege, bij wijze van arresten, uitspraak over de beroepen die worden ingesteld tot vernietiging van: 1° vergunningsbeslissingen, zijnde uitdrukkelijke of stilzwijgende bestuurlijke beslissingen, genomen in laatste administratieve aanleg, betreffende het afgeven of weigeren van een vergunning; 2° valideringsbeslissingen, zijnde bestuurlijke beslissingen houdende de validering of de weigering tot validering van een as-builtattest; 3° registratiebeslissingen, zijnde bestuurlijke beslissingen waarbij een constructie als «vergund geacht» wordt opgenomen in het vergunningenregister of waarbij een dergelijke opname geweigerd wordt. De Raad vernietigt de bestreden vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing wanneer die beslissing onregelmatig is. Een beslissing is onregelmatig wanneer zij in strijd is met regelgeving, steden47
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
bouwkundige voorschriften of beginselen van behoorlijk bestuur. Als de Raad een beslissing vernietigt, kan hij het bestuur dat de vernietigde beslissing nam, bevelen om een nieuwe beslissing te nemen binnen de termijn die hij bepaalt. De Raad kan daarbij:
Partijen kunnen binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde vervaltermijnen schriftelijk hun zienswijze meedelen over de wijze waarop de onregelmatigheid is hersteld. § 3. De Raad deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld na:
1° welbepaalde onregelmatige motieven of kennelijk onredelijke motieven aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet kunnen worden betrokken;
1° ontvangst van de mededeling van het vergunningverlenende bestuursorgaan dat deze geen gebruikmaakt van de hem geboden mogelijkheid, overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid;
2° specifieke rechtsregelen of rechtsbeginselen aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing moeten worden betrokken;
2° het ongebruikt verstrijken van de door de Raad bepaalde termijn, vermeld in paragraaf 2, eerste lid;
3° de procedurele handelingen omschrijven die voorafgaand aan de nieuwe beslissing moeten worden gesteld.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 29 mei 2009 tot regeling van sommige aspecten van de organisatie en werking van de Raad voor vergunningsbetwistingen, B.S., 26 augustus 2009
Onderafdeling 2 }1[Schorsing]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.3. }1[Wanneer een beslissing vatbaar is voor vernietiging op grond van artikel 4.8.2, kan de Raad de schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, onderafdeling 4.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 3 }1[Bestuurlijke lus]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.4. }1[§ 1. Ter oplossing van een voor de Raad gebrachte betwisting kan de Raad het vergunningverlenende bestuursorgaan in elke stand van het geding met een tussenuitspraak de mogelijkheid bieden om binnen de termijn die de Raad bepaalt een onregelmatigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen, tenzij belanghebbenden, vermeld in artikel 4.8.11, daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld. Onder de onregelmatigheid in de bestreden beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt verstaan een onregelmatigheid die herstelbaar is zodat de bestreden beslissing niet langer onregelmatig is in de zin van artikel 4.8.2, tweede lid, en de beslissing gehandhaafd kan blijven. § 2. Het vergunningverlenende bestuursorgaan deelt de Raad binnen een door de Raad bepaalde termijn mee of het gebruikmaakt van de mogelijkheid om een onregelmatigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen. Als het vergunningverlenende bestuursorgaan overgaat tot herstel van de onregelmatigheid, deelt het de Raad schriftelijk en binnen de hersteltermijn, vermeld in paragraaf 1, mee op welke wijze de onregelmatigheid is hersteld. 48 Larcier
3° het ongebruikt verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2, tweede lid; of 4° ontvangst van de zienswijzen, overeenkomstig paragraaf 2, derde lid. § 4. De proceduretermijnen worden geschorst vanaf de datum van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, tot de datum van mededeling, vermeld in paragraaf 3. § 5. Na het advies van de Raad te hebben gevraagd, kan de Vlaamse Regering aanvullende maatregelen bepalen die voor de uitvoering van deze onderafdeling nodig zijn.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 4 }1[Bemiddeling]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.5. }1[§ 1. Ter oplossing van een voor de Raad gebrachte betwisting kan de Raad op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met akkoord van de partijen met een tussenuitspraak een bemiddeling bevelen zolang het beroep niet in beraad is genomen. § 2. Bij inwilliging van het verzoek tot bemiddeling zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 1, aan de partijen en aan de bemiddelaar. Als bemiddelaar kunnen door de Raad worden aangewezen: raadsleden, aanvullende raadsleden, griffiers, leden van het ondersteunend personeel of derden die door de partijen gezamenlijk worden voorgesteld. De bemiddelaar dient te voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° hij heeft een grondige kennis van en nuttige ervaring in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 2° hij doet blijken van een voor de bemiddelingspraktijk passende vorming; 3° hij biedt de noodzakelijke waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige bemiddeling; 4° hij heeft geen strafrechtelijke veroordelingen of tuchtrechtelijke sancties opgelopen die onverenigbaar zijn met de uitoefening van de functie van bemiddelaar. Tijdens de bemiddeling probeert de bemiddelaar een directe dialoog tot stand te brengen tussen de partijen en verleent hij ondersteuning voor een goed verloop van de dialoog. De bemiddeling verloopt volgens de volgende principes:
1° vrijwilligheid; 2° onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de bemiddelaar; 3° vertrouwelijkheid. De bemiddelaar kan ook derden bij de bemiddelingspoging betrekken. § 3. Zo de bemiddeling tot een bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of één van hen de Raad verzoeken dat akkoord te bekrachtigen. De Raad kan de bekrachtiging alleen weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde, regelgeving of stedenbouwkundige voorschriften. Bij ontbreken van een bemiddelingsakkoord of als de Raad vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, wordt bij tussenarrest de voortzetting van de jurisdictionele procedure bevolen. § 4. Een verzoek tot bemiddeling schorst de proceduretermijnen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek door de Raad tot: 1° de datum van bekrachtiging van het bemiddelingsakkoord, vermeld in paragraaf 3, eerste lid; 2° de dag na de betekening van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 3, derde lid. § 5. Na het advies van de Raad te hebben gevraagd, bepaalt de Vlaamse Regering alle aanvullende maatregelen betreffende de organisatie van de bemiddeling die voor de uitvoering van deze onderafdeling nodig zijn, onder meer: 1° de vormvereisten waaraan een verzoek tot bemiddeling moet voldoen; 2° de mogelijkheid tot regularisatie van de vereisten, vermeld in punt 1°; 3° termijnen van de bemiddeling.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 29 mei 2009 tot regeling van sommige aspecten van de organisatie en werking van de Raad voor vergunningsbetwistingen, B.S., 26 augustus 2009
Afdeling 3 }1[Procedure]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 1 }1[Algemeen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.6. }1[De partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.7. }1[§ 1. De partijen kunnen een of meer raadsleden van de bevoegde kamer schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan. De voorzitter of, zo deze wordt gewraakt, het oudste raadslid doet onmiddellijk uitspraak over
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
het verzoek tot wraking. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt het gewraakte raadslid vervangen. Het raadslid dat weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, onthoudt zich van de zaak en laat zich vervangen. § 2. De redenen tot wraking zijn dezelfde als deze die worden vermeld in artikel 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.8. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van toezending en uitwisseling van de processtukken. Alle processtukken worden aan de Raad per beveiligde zending toegezonden, op straffe van niet-ontvankelijkheid. De Raad verricht alle betekeningen, kennisgevingen en oproepingen per beveiligde zending. Deze zendingen mogen echter bij gewone brief worden gedaan wanneer de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van de termijnen, vermeld in hoofdstuk VIII.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.9. }1[De Raad kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift worden aangevoerd, voor zover die middelen de openbare orde aanbelangen. De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening door de overheid wordt altijd geacht een middel uit te maken dat de openbare orde aanbelangt.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 20 november 2009 houdende de bekrachtiging van het reglement van orde van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 30 november 2009
2° de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen; 3° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden als gevolg van de vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing; 4° procesbekwame verenigingen die optreden namens een groep wiens collectieve belangen door de vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing zijn bedreigd of geschaad, voor zover zij beschikken over een duurzame en effectieve werking overeenkomstig de statuten; 5° de leidend ambtenaar van het departement of, bij afwezigheid, diens gemachtigde voor vergunningen die afgegeven zijn binnen de reguliere procedure, behalve in de gevallen, vermeld in artikel 4.7.19, § 1, derde lid; 6° de leidend ambtenaar of, bij afwezigheid, diens gemachtigde van het departement of agentschap waartoe de adviserende instantie behoort, aangewezen krachtens artikel 4.7.16, § 1, eerste lid, respectievelijk artikel 4.7.26, § 4, 2°, op voorwaarde dat die instantie tijdig advies heeft verstrekt of ten onrechte niet om advies werd verzocht. De belanghebbende aan wie kan worden verweten dat hij een voor hem nadelige vergunningsbeslissing niet heeft bestreden door middel van het daartoe openstaande georganiseerd administratief beroep bij de deputatie, wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn recht om zich tot de Raad te wenden. § 2. De beroepen worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als volgt: 1° wat betreft vergunningsbeslissingen: a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is; b) hetzij de dag na de startdatum van de aanplakking, in alle andere gevallen; 2° wat betreft valideringsbeslissingen:
Art. 4.8.10. }1[De verzoeker kan in elke stand van
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
het geding uitdrukkelijk afstand van het beroep doen.
b) hetzij de dag na de opname in het vergunningenregister, in alle andere gevallen;
De Raad doet onmiddellijk uitspraak waarbij de afstand wordt vastgesteld.]1 {2
3° wat betreft registratiebeslissingen:
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 20 november 2009 houdende de bekrachtiging van het reglement van orde van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 30 november 2009
Onderafdeling 2 }1[Aanhangigmaking]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.11. }1[§ 1. De beroepen bij de Raad kun-
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is; b) hetzij de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister, in alle andere gevallen. § 3. De beroepen worden ingesteld bij wijze van verzoekschrift. De Vlaamse Regering bepaalt de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
nen door de volgende belanghebbenden worden ingesteld:
Art. 4.8.12. }1[De griffier schrijft elk inkomend verzoekschrift in in een register.
1° de aanvrager van de vergunning of van het asbuiltattest, respectievelijk de persoon die beschikt over zakelijke of persoonlijke rechten ten aanzien van een constructie die het voorwerp uitmaakt van een registratiebeslissing, of die deze constructie feitelijk gebruikt;
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de registratie van het verzoekschrift en de voorwaarden waaronder het verzoekschrift dat niet voldoet aan de voorwaarden, door de Vlaamse Regering bepaald ter uitvoering van artikel 4.8.11, § 3, tweede lid, kan worden geregulariseerd.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop en de personen aan wie een afschrift van het verzoekschrift wordt verstuurd.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.13. }1[De verzoeker is een rolrecht verschuldigd. De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag, de vervaltermijn, de modaliteiten van betaling en de vrijstellingen. Indien het rolrecht niet tijdig is betaald, wordt het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 3 }1[Vereenvoudigde behandeling]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.14. }1 [§ 1. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van de Raad of het door hem aangewezen raadslid ambtshalve onderzoeken of het beroep doelloos is, kennelijk niet-ontvankelijk is of dat de Raad kennelijk onbevoegd is. De vaststellingen van de Raad worden door de griffier overgemaakt aan de verzoeker. § 2. De verzoeker beschikt over een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, om een verantwoordingsnota in te dienen. Die verantwoordingsnota is beperkt tot de in paragraaf 1 aangehaalde vaststellingen. § 3. De Raad kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen. De Raad doet onmiddellijk uitspraak over de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep, zijn kennelijke onbevoegdheid of het doelloos zijn van het beroep. Besluit de Raad niet dat het beroep kennelijk nietontvankelijk of doelloos is of dat hij kennelijk onbevoegd is, dan wordt de procedure overeenkomstig de navolgende artikelen voortgezet.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 4 }1[Schorsing]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.15. }1[De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden op straffe van niet-ontvankelijkheid in een en hetzelfde verzoekschrift ingesteld.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.16. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de vervaltermijnen waarbinnen de partijen het geïnventariseerde administratief dossier en hun nota's indienen. Die termijnen mogen niet korter zijn dan vijftien dagen. 49
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de partijen in kennis gesteld worden van de neerlegging van de geïnventariseerde administratieve dossiers en de nota's.]1
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
§ 2. De tussenkomende partij is een rolrecht verschuldigd.
Art. 4.8.17. }1[Wanneer de verzoeker noch ver-
De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag, de vervaltermijn, de modaliteiten van betaling en de vrijstellingen. Is het rolrecht niet tijdig betaald, dan wordt het verzoekschrift tot tussenkomst niet-ontvankelijk verklaard.
schijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt de vordering tot schorsing verworpen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.18. }1[§ 1. De schorsing wordt bevolen bij gemotiveerd arrest. § 2. De schorsing kan enkel worden bevolen als de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en als ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden. Het arrest waarbij de schorsing is bevolen, kan worden gewijzigd of opgeheven op verzoek van de partijen.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 29 mei 2009 tot regeling van sommige aspecten van de organisatie en werking van de Raad voor vergunningsbetwistingen, B.S., 26 augustus 2009
Art. 4.8.19. }1[Wanneer de Raad de bestreden beslissing geschorst heeft, moet de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Indien geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan de Raad volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld door de Vlaamse Regering de bestreden beslissing vernietigen. Heeft de Raad de bestreden beslissing niet geschorst, dan moet de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Dient hij geen verzoek tot voortzetting in, dan geldt ten aanzien van hem een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding. De termijn van vijftien dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.20. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de behandeling van de vordering tot schorsing.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 5
§ 3. De Raad doet onmiddellijk uitspraak over de ontvankelijkheid van een verzoek tot tussenkomst. De tussenkomende partij kan een schriftelijke uiteenzetting indienen binnen de vervaltermijn die de Vlaamse Regering bepaalt. Die termijn mag niet korter zijn dan vijftien dagen. De tussenkomende partij kan aan haar schriftelijke uiteenzetting de geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen die zij nodig acht.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.25. }1 [De partijen kunnen ter zitting geen bijkomende stukken overmaken aan de Raad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.26. }1[De zittingen zijn openbaar behoudens indien de kamervoorzitter, al dan niet op verzoek van de partijen of een ervan, oordeelt dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen de openbaarheid verzetten. Het beroep wordt op tegenspraak behandeld. De partijen pleiten in elkaars aanwezigheid.]1
Indien het een tussenkomst betreft in de procedure van de vordering tot schorsing, dan kan de Vlaamse Regering termijnen bepalen die afwijken van de termijnen, vermeld in paragraaf 1 en 3.]1
artikel 4.8.17 belet de afwezigheid van de partijen of een ervan bij regelmatige oproeping de geldigheid van de zitting niet.]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.27. }1[Met behoud van de toepassing van
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 8 Onderafdeling 6
}1[Beraadslaging en uitspraak]1
}1[Vooronderzoek]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.22. }1[De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze het tegensprekelijk vooronderzoek wordt gevoerd. Zij bepaalt de vervaltermijnen waarbinnen de partijen het geïnventariseerde administratief dossier en hun nota's indienen. Die termijnen mogen niet korter zijn dan dertig dagen. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de partijen in kennis gesteld worden van de neerlegging van de geïnventariseerde administratieve dossiers en de nota's.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.23. }1[De Raad voert rechtstreeks briefwisseling met alle partijen en besturen die hij nodig acht.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.21. }1[§ 1. Elk van de belanghebbenden,
50 Larcier
De Vlaamse Regering bepaalt de maatregelen betreffende de organisatie van de zitting, met inbegrip van de nadere regels over het horen van getuigen.]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
De Raad kan alle documenten en inlichtingen omtrent de zaken waarover hij zich moet uitspreken, opvragen bij die partijen en besturen.]1
De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend. Zij bepaalt de vervaltermijnen die niet korter mogen zijn dan twintig dagen.
worden de partijen uitgenodigd om op een zitting van de Raad te verschijnen.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de tussenkomst en de mogelijkheid tot regularisatie van de vormvereisten, vermeld in paragraaf 1.
}1[Tussenkomst]1
vermeld in artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen.
Art. 4.8.24. }1[Na afloop van het vooronderzoek
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.28. }1[§ 1. De Raad beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over zijn uitspraken. De uitspraken van de Raad worden uitgebracht binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat de dag na de zitting. § 2. De Raad legt in zijn uitspraak het geheel of een deel van de kosten ten laste van de partij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt. De kosten bestaan uit het rolrecht, vermeld in artikel 4.8.13 en 4.8.21, en uit het getuigengeld. Het getuigengeld wordt begroot en toegekend op grond van de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde regelen. Indien toepassing wordt gemaakt van artikel 4.8.4 of artikel 4.8.5, dan kan de Raad, in afwijking van het eerste lid, de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van het vergunningverlenende bestuursorgaan leggen. § 3. De uitspraken van de Raad worden ondertekend door de kamervoorzitter en door de griffier. De uitspraken van de Raad zijn openbaar.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 7
Art. 4.8.29. }1[De griffier zendt kosteloos een af-
}1[Zitting]1
schrift van de uitspraak aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening ervan.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
Anderen dan de partijen kunnen afschriften of uittreksels van de uitspraken van de Raad verkrijgen. Voor een afschrift of uittreksel kan een vergoeding worden gevraagd, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 29 mei 2009 tot regeling van sommige aspecten van de organisatie en werking van de Raad voor vergunningsbetwistingen, B.S., 26 augustus 2009
Art. 4.8.30. }1[De arresten zijn van rechtswege uitvoerbaar. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkende gedeelte van het arrest, een uitvoeringsformulier aan. De Vlaamse Regering bepaalt de formule daarvoor.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.31. }1[De Raad kan ambtshalve een geld-
De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van de Raad waarop het beroep tot herziening wordt behandeld. Tegen een eindarrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging, kan eenzelfde partij slechts eenmaal een beroep tot herziening instellen. Tegen een arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over een beroep tot herziening, kan geen beroep tot herziening worden ingesteld. § 5. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van de procedureregeling voor de opheffing, verbetering of herziening van arresten van de Raad, met inbegrip van het bepalen van termijnen en de organisatie van de in dit artikel vermelde zittingen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 4 }1[Samenstelling]1
boete opleggen wegens kennelijk onrechtmatig beroep.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
De geldboete bedraagt minimum 125 euro en maximum 2.500 euro, met dien verstande dat die bedragen door de Vlaamse Regering kunnen worden gewijzigd ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De opbrengst van de geldboete wordt gestort op rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3.
Art. 4.8.33. }1[De Raad bestaat uit raadsleden
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende het opleggen en de inning van een geldboete.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.32. }1[§ 1. De arresten van de Raad zijn vatbaar voor opheffing, verbetering of herziening. § 2. De Raad kan de arresten waarbij de schorsing is bevolen, op verzoek van de partijen opheffen. De opheffing is alleen mogelijk wanneer nieuwe feiten, hetzij in rechte, hetzij in feite, zich voordoen of wanneer de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is. De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van de Raad waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld. § 3. Indien een arrest een materiële vergissing bevat, kan de Raad uit eigen beweging of op verzoek van een van de betrokken partijen een verbeterend arrest uitspreken. Een vergissing omtrent het recht of omtrent de feiten is nooit een materiële vergissing.
onder wie een voorzitter. De Raad wordt bijgestaan door griffiers en ondersteunend personeel. De Raad kan worden bijgestaan door aanvullende raadsleden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 4.8.35 en 4.8.36.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.34. }1 [§ 1. De Vlaamse Regering benoemt de raadsleden voor het leven, onverminderd de mogelijkheid van ontslag, overeenkomstig artikel 4.8.37 en 4.8.38. Ambtshalve wordt een einde gesteld aan het ambt van de raadsleden op hun vijfenzestigste verjaardag. Op gemotiveerd verzoek kan de Vlaamse Regering een eenmalige verlenging van twee jaar toestaan. Niemand kan tot raadslid worden benoemd tenzij hij: 1° houder is van een masterdiploma in de Rechten; 2° minstens zevenendertig jaar oud is op het ogenblik van de benoeming; 3° een grondige kennis heeft van en minstens tien jaar nuttige ervaring heeft in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 4° een grondige kennis heeft van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke aangelegenheden.
§ 4. Een beroep tot herziening kan worden ingesteld als sinds de uitspraak van het eindarrest over de vordering tot vernietiging doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of als het arrest werd uitgesproken op als vals erkende of vals verklaarde stukken.
De Raad brengt op grond van de beoordeling van de kandidaten een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht uit aan de Vlaamse Regering, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken. Bij de eerste samenstelling van de Raad gebeurt de beoordeling en de voordracht door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid of diens rechtsvoorganger.
Alleen degenen die bij het bestreden arrest partij waren, kunnen bij verzoekschrift een beroep tot herziening instellen.
De Vlaamse Regering bepaalt:
Een beroep tot herziening schorst de uitvoering niet, tenzij de kamervoorzitter er bij beschikking anders over oordeelt.
3° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling. De Vlaamse Regering benoemt de raadsleden op grond van de voordracht, vermeld in het derde lid. De raadsleden nemen hun ambt op nadat zij in handen van de Minister-president van de Vlaamse Regering de volgende eed hebben afgelegd: «Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt na te komen». § 2. De raadsleden ontvangen de bezoldiging, de toelagen en de vergoedingen die de Vlaamse Regering bepaalt. § 3. Het ambt van raadslid wordt voltijds uitgeoefend.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.35. }1 [§ 1. Op uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht van de Raad kan de Vlaamse Regering tijdelijk aanvullende raadsleden bij de Raad aanstellen, zoals personen die in een ander administratief rechtscollege een gelijkaardige functie als raadslid uitoefenen. Deze aanvullende raadsleden worden aangesteld met het oog op het vermijden of wegwerken van een achterstand, in welk geval zij alleen of samen met een raadslid zetelen in een aanvullende kamer in de zin van artikel 4.8.43, § 1, tweede lid. § 2. Niemand kan tot aanvullend raadslid worden aangesteld tenzij hij: 1° houder is van een masterdiploma in de Rechten; 2° een grondige kennis heeft van en een aanmerkelijke nuttige ervaring heeft in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 3° een grondige kennis heeft van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke aangelegenheden. De Raad brengt op grond van de beoordeling van de kandidaten een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht uit aan de Vlaamse Regering, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken. De aanvullende raadsleden nemen hun mandaat op nadat zij in handen van de voorzitter van de Raad de eed, vermeld in artikel 4.8.34, § 1, zesde lid, hebben afgelegd. De Vlaamse Regering kan het volgende bepalen: 1° nadere regelen betreffende de oproep tot de kandidaat-raadsleden; 2° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken en de wegingsfactor; 3° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling; 4° de duur van het mandaat. Met uitzondering van de aanvullende raadsleden die in een ander Vlaams administratief rechtscollege een gelijkaardige functie als raadslid uitoefenen, ontvangen de aanvullende raadsleden ten laste van het Vlaamse Gewest een vergoeding waarvan het bedrag of de berekeningswijze wordt vastgelegd door de Vlaamse Regering.
1° nadere regelen betreffende de oproep tot de kandidaat-raadsleden;
§ 3. De Raad evalueert jaarlijks de graad van inzetbaarheid van de aanvullende raadsleden in een aanvullende kamer.]1
2° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken en de wegingsfactor;
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
51
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1013
Art. 4.8.36. }1[§ 1. Het ambt van raadslid is onverenigbaar met bezoldigde beroepsactiviteiten, functies of mandaten.
mandaat, kunnen de volgende tuchtstraffen worden uitgesproken:
De Vlaamse Regering kan een uitdrukkelijke afwijking op dat verbod toestaan in zoverre het gaat om een van volgende gevallen:
2° blaam;
1° een deeltijds lesgeverschap aan een instelling voor hoger onderwijs;
4° schorsing;
2° een tijdelijke machtiging om in een ander Vlaams administratief rechtscollege deeltijds het ambt van raadslid of bestuursrechter uit te oefenen, voor zover het betrokken raadslid beantwoordt aan de voorwaarden om in dat rechtscollege benoemd te worden. De Vlaamse Regering bepaalt daarvoor de nadere regels en voorwaarden.
6° afzetting.
1° de voorzitter ten aanzien van de andere raadsleden en aanvullende raadsleden;
De voorzitter staat aan het hoofd van de Raad.
De Vlaamse Regering kan op ieder moment de afwijking gemotiveerd opheffen.
2° het oudste raadslid ten aanzien van de voorzitter.
Hij staat in voor het opmaken en opvolgen van een beleidsplan.]1
§ 2. Het mandaat van aanvullend raadslid is onverenigbaar met een politiek mandaat, met een beroepsactiviteit die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van het aanvullend raadslid in het gedrang brengt en met elke activiteit die leidt tot tegenstrijdige belangen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.37. }1[De raadsleden en aanvullende raadsleden kunnen op ieder moment ontslag nemen. Zij blijven hun functie uitoefenen tot ze zijn vervangen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.38. }1[§ 1. De raadsleden en aanvullende raadsleden worden onderworpen aan een gemotiveerde schriftelijke en beschrijvende periodieke evaluatie die leidt tot een beoordeling «goed» of «onvoldoende». De periodieke evaluatie gebeurt door de voorzitter van de Raad en vindt plaats: 1° wat betreft de raadsleden: binnen drie maanden na het verstrijken van één jaar te rekenen van de eedaflegging in het ambt, en vervolgens na het verstrijken van de te beoordelen periode van drie jaar; 2° wat betreft de aanvullende raadsleden: binnen drie maanden na het verstrijken van de te beoordelen periode van een jaar. In geval van een beoordeling 'onvoldoende' wordt het raadslid of aanvullend raadslid opnieuw geëvalueerd na verloop van één jaar. Bij twee opeenvolgende beoordelingen 'onvoldoende' doet de Raad, de aanvullende raadsleden niet inbegrepen, uitspraak bij arrest over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid van het raadslid of het aanvullend raadslid. De evaluatie geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde prestaties zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het raadslid of aanvullend raadslid. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels daartoe bepalen, na het advies van de Raad te hebben gevraagd. § 2. Tegen een raadslid of aanvullend raadslid dat zijn ambtsplichten verzuimt of door zijn gedrag afbreuk doet aan de waardigheid van zijn ambt of 52 Larcier
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
1° waarschuwing; Afdeling 5
3° gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris;
}1[Werkingsregelen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
5° ontslag van ambtswege; De tuchtoverheid die bevoegd is om een tuchtprocedure in te stellen en een van de tuchtstraffen op te leggen, is:
Tegen de beslissing waarbij de voorzitter, in voorkomend geval het oudste raadslid ten aanzien van de voorzitter, een tuchtstraf uitspreekt, staat beroep open bij de Raad, de aanvullende raadsleden niet inbegrepen, die zetelt als tuchtraad. Het raadslid aan wie in eerste aanleg een tuchtstraf is opgelegd, neemt niet deel aan de tuchtraad.
Art. 4.8.41. }1[De Raad kiest uit zijn midden een voorzitter voor een hernieuwbaar mandaat van drie jaar. De aanvullende raadsleden nemen niet deel aan de stemming.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.42. }1[De Raad neemt een reglement van orde aan, dat door de Vlaamse Regering bekrachtigd moet worden.
Het raadslid dat in eerste aanleg de tuchtstraf heeft uitgesproken, onthoudt zich van de beraadslaging en uitspraak in beroep.
Het reglement van orde bepaalt de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de Raad en de wijze waarop beroepsdossiers aan de kamers worden toegewezen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels daartoe bepalen.]1
Het reglement van orde treedt in werking de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.39. }1[§ 1. De Raad benoemt griffiers.
Art. 4.8.43. }1[§ 1. Bij reglement van orde kan de
Niemand kan tot griffier worden benoemd tenzij hij:
Raad in kamers ingedeeld worden.
1° houder is van een masterdiploma in de Rechten;
De voorzitter kan aanvullende kamers samenstellen indien de werklast dat vereist.
2° een nuttige juridische beroepservaring kan doen gelden.
De kamers houden zitting met één raadslid, bijgestaan door één griffier.
§ 2. De Raad stelt de leden van zijn ondersteunend personeel aan. Hij kan die bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de voorzitter overdragen.
§ 2. De enkelvoudige kamer verwijst de zaak door naar een meervoudige kamer die zitting houdt met drie raadsleden als dat nodig wordt geacht om de eenheid van de rechtspraak te garanderen of als juridische moeilijkheden daartoe aanleiding geven.
Het reglement van orde bepaalt: 1° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken; 2° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de werking en organisatie van de griffie, met inbegrip van de mogelijkheid om leden van het ondersteunend personeel tijdelijk de uitoefening van de taak van zittingsgriffier of het mandaat van griffier toe te vertrouwen.
Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 6 }1[Diverse bepalingen]1
Zolang de Vlaamse Regering de nadere regels, vermeld in het eerste lid, niet heeft bepaald, kan de voorzitter van de Raad bij afwezigheid of onbeschikbaarheid van de griffiers aan een lid van het ondersteunend personeel tijdelijk het mandaat van griffier of zittingsgriffier toevertrouwen.]1
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.40. }1[De geldelijke en administratieve rechtspositieregelingen die gelden in hoofde van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid zijn van overeenkomstige toepassing op de griffiers en de leden van het ondersteunend personeel. De Vlaamse Regering bepaalt de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.]1
Art. 4.8.45. }1[De Vlaamse Regering kan alle aan-
Art. 4.8.44. }1[De kredieten die voor de werking van de Raad nodig zijn, worden uitgetrokken op de begroting van het departement.]1
vullende maatregelen betreffende de organisatie en de procedure vaststellen die voor de uitvoering van dit hoofdstuk nodig zijn.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1025
Art. 4.8.46. }1[Onder het gezag van de Raad voorziet de website van het departement in de publicatie van de uitspraken van de Raad en van een jaarlijks verslagboek. Het verslagboek bevat onder meer een overzicht van de stand van de zaken die hangende zijn. Bij publicatie van een arrest van de Raad kan de identiteit van natuurlijke personen op uitdrukkelijk verzoek van een natuurlijke persoon die partij is bij het geding, worden weggelaten. Dat verzoek kan worden ingediend tot aan de sluiting van de debatten.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.47. }1[De Raad onderzoekt elk jaar in de loop van de maand september de stand van de zaken die hangende zijn en brengt daarover uiterlijk op 15 oktober verslag uit aan de Vlaamse Regering en aan de voorzitter van het Vlaams Parlement.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.48. }1[Het reglement van orde van de Raad bepaalt de rechten die verschuldigd zijn voor diensten verstrekt door de griffie van de Raad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie, worden in het vergunningenregister opgenomen als «vergund geacht», onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. Het vergunningenregister vermeldt de datum van opname van de constructie als «vergund geacht». De vaststelling van het feit dat bij de overheid geen geldig tegenbewijs bekend is, geldt als motivering voor een opname als «vergund geacht». De vaststelling dat bij de overheid een geldig tegenbewijs bekend is, en de omschrijving van de aard daarvan, geldt als motivering voor de weigering tot opname als «vergund geacht». Een weigering tot opname als «vergund geacht», wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend. Deze mededelingsplicht geldt niet ten aanzien van die constructies waarvoor reeds een gemotiveerde mededeling werd verricht bij de opmaak van het ontwerp van vergunningenregister. § 3. De opname of de weigering tot opname van een constructie als «vergund geacht» in het vergunningenregister kan worden bestreden met een beroep bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, overeenkomstig en met inachtneming van de regelen, vermeld in hoofdstuk VIII van titel IV. Artikel 14, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing. }1. – § 3 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
p. 1014 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 5.1.3 volledig vervangen
p. 1021 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 6.1.51 volledig vervangen
Art. 5.1.3. § 1. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen of uithangborden, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsm idd el in de zi n van boe k III, tite l III, hoofdstuk VI van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden in het vergunningenregister opgenomen als «vergund geacht», onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. De vaststelling van de aanwezigheid van een geldig bewijs dat de bestaande constructie vóór 22 april 1962 gebouwd werd, en de omschrijving van de aard van dat bewijs, geldt als motivering voor de beslissing tot opname als «vergund geacht». De vaststelling van het feit dat de constructie niet meer bestaat, van de afwezigheid van enig bewijsmiddel, of van het feit dat het voorhanden zijnde bewijsmiddel aangetast is door uitdrukkelijk aangegeven onregelmatigheden, geldt als motivering voor de weigering tot opname als «vergund geacht». Een weigering tot opname als «vergund geacht», wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend. § 2. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen of uithangborden, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek III, titel III, hoofdstuk VI van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, en waarvan het vergund karakter door de overheid niet is tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van
Art. 6.1.51. § 1. }1[Vóór de hypothecaire overschrijving van de dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 6.1.1 of het exploot tot inleiding van het geding in de zin van artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, kan een overtreder de stedenbouwkundige inspecteur per beveiligde zending om een minnelijke schikking verzoeken, indien het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, zo nodig na het uitvoeren van de in de minnelijke schikking besloten bouw- en aanpassingswerken. Een minnelijke schikking is evenwel steeds uitgesloten: 1° wanneer de opdrachtgever een professionele hoedanigheid heeft zoals bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid; 2° wanneer het misdrijf bestaat, of onder meer bestaat, uit het verrichten van handelingen die in strijd zijn met een stakingsbevel; 3° wanneer het misdrijf gepleegd werd in een ruimtelijk kwetsbaar gebied.]1 § 2. Een minnelijke schikking is een vergelijk tussen de stedenbouwkundige inspecteur en de overtreder waarvan de uitvoering leidt tot het verval van de strafvordering en van de herstelvordering. Het vergelijk betreft: 1° de betaling van een geldsom; en/of 2° de uitvoering van door de stedenbouwkundige inspecteur opgelegde bouw- of aanpassingswerken, tenzij: a) een regularisatievergunning werd verkregen;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
b) de overtreder voorafgaandelijk is overgegaan tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke staat, respectievelijk de staking van het strijdige gebruik. § 3. De stedenbouwkundige inspecteur stemt slechts in met een minnelijke schikking indien hij daartoe het voorafgaand schriftelijk akkoord van de procureur des Konings verkrijgt. }2[Naast het akkoord bedoeld in het eerste lid, is te-
vens het voorafgaandelijke schriftelijke akkoord vereist van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de minnelijke schikking gelegen is. Indien het misdrijf echter bestaat, of onder meer bestaat, uit het verrichten van handelingen van algemeen belang, bedoeld in artikel 4.1.1, 5°, wordt dit akkoord verleend door het departement.]2 § 4. De stedenbouwkundige inspecteur geeft per beveiligde zending kennis van de instemming met een minnelijke schikking, respectievelijk van de weigering van die instemming. § 5. De minnelijke schikking is uitgevoerd wanneer de geldsom is betaald en/of de stedenbouwkundige inspecteur heeft vastgesteld dat de door hem opgelegde bouw- of aanpassingswerken zijn uitgevoerd. § 6. De Vlaamse Regering bepaalt de regelen tot vaststelling van het bedrag van de geldsom, vermeld in § 2, tweede lid, 1°, en regelt de betalingsmodaliteiten. Zij kan tevens nadere procedurele regelen vastleggen voor de toepassing van deze bepaling. }1. – § 1 vervangen bij art. 34, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – § 3, lid 2, vervangen bij art. 34, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
p. 1025 B. Vl. Reg. 15 mei 2009 Art. 7.5.8 volledig vervangen
Art. 7.5.8. § 1. Beslissingen van het college van burgemeester en schepenen tot toekenning of weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Vergunningsaanvragen die bij het college van burgemeester en schepenen werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover het college op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekendmaking en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig artikel 4.7.19. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de deputatie op grond van de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.21 tot en met 4.7.25. Vergunningsaanvragen die bij het college van burgemeester en schepenen worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.12 tot en met 4.7.19. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de deputatie op grond van de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.21 tot en met 4.7.25. § 2. Beslissingen van de deputatie tot toekenning of weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kun53
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 1025
nen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Beroepsdossiers die bij de deputatie werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover de deputatie op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekendmaking en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig }1[artikel 4.7.23, § 3 tot en met § 5]1. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }2[Raad voor Vergunningsbetwistingen]2 }3[...]3. De regelen van het tweede lid gelden eveneens ten aanzien van beroepsdossiers die bij de deputatie worden betekend vanaf 1 september 2009, op grond van de overgangsregeling, vermeld in § 1, eerste lid. Beroepsdossiers die bij de deputatie worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikelen 4.7.21 tot en met 4.7.25. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }4[Raad voor Vergunningsbetwistingen]4 }5[...]5. § 3. Beslissingen van de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar tot toekenning of weigering van een vergunning in eerste administratieve aanleg, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Vergunningsaanvragen die bij de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover het vergunningverlenend bestuursorgaan op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekend-
54 Larcier
making en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig artikel 4.7.26, § 4, eerste lid, 5°, 6° en 7°, en tweede lid. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }6[Raad voor Vergunningsbetwistingen]6 }7[...]7. Vergunningsaanvragen die bij de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.26. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }8[Raad voor Vergunningsbetwistingen]8 }9[...]9. § 4. Beslissingen van de Vlaamse Regering over administratieve beroepen betreffende de afgifte of de weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Beroepsdossiers die bij de Vlaamse Regering werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover de Vlaamse Regering op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld, bekendgemaakt, uitgevoerd en desgevallend bestreden overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De regelen van het tweede lid gelden eveneens ten aanzien van beroepsdossiers die bij de Vlaamse Regering worden betekend vanaf 1 september 2009, op grond van de overgangsregeling, vermeld in }10[§ 1, eerste lid, of § 2, eerste lid en tweede lid]10. § 5. De griffier van de }11[Raad voor Vergunningsbetwistingen]11 schrijft inkomende verzoekschriften eerst in op het register, vermeld }12 [in artikel 4.8.12, eerste lid]12, eens het reglement van orde van de Raad door de Vlaamse Regering is bekrachtigd.
Die bekrachtiging geschiedt uiterlijk op 30 november 2009. § 6. De Raad van State blijft bevoegd om zich uit te spreken over de beroepen tot nietigverklaring en tot schorsing, gericht tegen de vergunningsbeslissingen, vermeld }13[in artikel 4.8.2, eerste lid, 1°]13, die niet kunnen worden bestreden bij de Raad voor vergunningsbetwistingen ingevolge § 1 tot en met § 4. }1. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 61, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 2, lid 2) }2. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }4. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }5. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }6. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }7. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }8. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }9. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }10. – § 4, lid 3, gewijzigd bij art. 61, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 2, lid 2) }11. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }12. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 4°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }13. – § 6 gewijzigd bij art. 7, 5°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 — p. 1033–1034
9. Provincie, gemeente, OCMW
p. 1033
14° het inrichten van adviesraden en overlegstructuren;
Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Art. 43 volledig vervangen
15° het vaststellen van de gemeentebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan;
Art. 43. § 1. Behoudens bij uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid in de zin van artikel 2, tweede lid, aan de gemeenteraad, kan de gemeenteraad bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan het college van burgemeester en schepenen.
16° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling;
§ 2. }1[De volgende bevoegdheden kunnen niet aan het college van burgemeester en schepenen worden toevertrouwd:
19° het aangaan van dadingen;
1° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II;
21° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 51;
2° het vaststellen van gemeentelijke reglementen en het bepalen van straffen en administratieve sancties op de overtreding van die reglementen; 3° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; 4° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dat organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling; 5° het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; 6° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten, als vermeld in artikelen 235, 247 en 271; 7° het aanstellen en ontslaan van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; 8° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, als vermeld in artikel 100; 9° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks bestuur moet worden verstaan; 10° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de gemeenteraad voorbehoudt; 11° het vaststellen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, behalve als het gaat om één van de volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur als vermeld in punt 9°, waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 12° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen }2[of behoudens de bepaling van artikel 57, § 3, 8°, c)]2; 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten;
17° }3[beslissingen overeenkomstig artikel 193;]3 18° de bevoegdheden, vermeld in artikel 81, § 2, eerste lid; 20° de bevoegdheden van de gemeenteraad, als vermeld in artikelen 157, 159, § 3 en § 4;
22° het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom gemeentebedrijf, de goedkeuring van de jaarrekening en het budget van een autonoom gemeentebedrijf, de beslissing tot ontbinding en vereffening van een autonoom gemeentebedrijf, en het aanstellen van de gemeentelijke vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 23° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; 24° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 25° het nemen van besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode;]1 }4[26° de
bevoegdheden van de gemeenteraad als vermeld in artikel 47bis.]4
}1. – § 2 na wijziging, vervangen bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 6°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }2. – § 2, 12°, gewijzigd bij art. 13, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 2, 17°, vervangen bij art. 13, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 2, 26°, toegevoegd bij art. 13, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1033–1034 Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Art. 57 volledig vervangen
1° de daden van beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen, binnen de door de gemeenteraad desgevallend vastgestelde algemene regels; 2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenteraad overeenkomstig artikel 43, § 2, 7°, en artikel 96, uitgezonderd het derde lid, en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteraad is opgedragen; 3° het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenteraad; 4° het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; 5° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur vermeld in artikel 43, § 2, 9°; 6° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de gemeenteraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; 7° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen voorbehoudt; 8° het stellen van daden van beschikking: a) met betrekking tot roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; b) met betrekking tot onroerende goederen, voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; }2 [c) met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de gemeenteraad bevoegd blijft;]2
9° }3[het vertegenwoordigen van de gemeente in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslissingen over het in rechte optreden namens de gemeente, met behoud van artikel 193;]3 10° de burgerlijke stand en de politie over de vertoningen overeenkomstig artikelen 125, 126, 127, 130 en 132 van de nieuwe gemeentewet; 11° het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet; 12° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plannen als dergelijke plannen bestaan;
Art. 57. § 1. Het college van burgemeester en
13° }4[...]4
schepenen bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de gemeenteraad voor. Het voert de besluiten van de gemeenteraad uit.
14° het nemen van besluiten:
§ 2. Het college oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 43, § 1, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen. § 3. }1[Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor:
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; 15° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; 55
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 — p. 1034–1035
16° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 87.]1 § 4. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de zorg voor het gemeentearchief waaronder de titels. }5[§ 4bis. Het
college van burgemeester en schepenen houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van: 1° alle extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente, hun statuten en hun overeenkomsten met de gemeente; 2° alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de gemeente deelneemt; 3° alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de gemeente deel uitmaakt, hun statuten en hun overeenkomsten met de gemeente. Minstens eenmaal per jaar wordt de gemeenteraad in kennis gesteld van dit geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen aan deze overzichtslijst die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.]5
§ 5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden die overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling II aan de burgemeester zijn toegekend. }1. – § 3, na wijziging, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 8°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }2. – § 3, 8°, c), ingevoegd bij art. 20, § 1, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 3, 9°, vervangen bij art. 20, § 1, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 3, 13°, opgeheven bij art. 20, § 1, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 4bis ingevoegd bij art. 20, § 1, 4°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1034–1035 Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Art. 253 volledig vervangen
Art. 253. § 1. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de provinciegouverneur een kopie verzonden van: 1° de besluiten van de gemeenteraad betreffende de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel }1[...]1; 2° de besluiten van de gemeenteraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen }2[en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan]2 van de gemeente; 3° }3[de besluiten van de gemeenteraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies;]3 4° }4[...]4 5° de besluiten van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; 6° }5[...]5 56 Larcier
7° de besluiten van de gemeenteraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen;
artikel 253 een afschrift aan de provinciegouverneur moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht.
8° }6[...]6
Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de provinciegouverneur }2[overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }3[...]3 176 en 177]2, kan de Vlaamse Regering de besluiten van de gemeenteoverheid rechtstreeks vernietigen }4[binnen de termijn, vermeld in het eerste lid. Die termijn wordt vermeerderd met twintig dagen in het geval dat er een klacht ontvangen werd of aangetekend verstuurd werd tijdens de termijn vermeld in het eerste lid.]4.
9° de besluiten van de gemeenteraad tot het }7[aangaan]7 van leningen ter sanering van de financiën; 10° }8[...]8 11° de rekeningen van de gemeenten; 12° }9[...]9 }10[13° de besluiten, 163, § 2.]10
vermeld in artikelen 161 en
§ 2. Binnen twintig dagen na het besluit wordt een kopie naar de provinciegouverneur verzonden van: 1° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel; 2° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf betreffende retributies; 3° de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen; }11[4° de
meerjarenplannen en budgetten van het autonoom gemeentebedrijf.]11
}1. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 82, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 136, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }3. – § 1, 3°, vervangen bij art. 136, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }4. – § 1, 4°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 1, 6°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 1, 8°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }7. – § 1, 9°, gewijzigd bij art. 136, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }8. – § 1, 10°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }9. – § 1, 12°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }10. – § 1, 13°, ingevoegd bij art. 136, 4°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }11. – § 2, 4°, toegevoegd bij art. 82, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1035 Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Art. 255 volledig vervangen
Art. 255. § 1. De }1[provinciegouverneur]1 beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een gemeenteoverheid te schorsen en om de gemeenteoverheid daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig
§ 2. De termijn, bedoeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, bedoeld in artikel 253 of van de lijst van de aangelegenheden, bedoeld in artikel 252 of van de besluiten van een gemeenteoverheid die }5[door de toezichthoudende overheid met toepassing van artikel 254]5 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. § 3. }6[}7[De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de gemeenteoverheid.]7 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. De termijn waarover de Vlaamse Regering in dat geval beschikt om het besluit rechtstreeks te vernietigen, is gelijk aan de termijn waarover de provinciegouverneur beschikt om tot schorsing over te gaan. Deze termijn wordt vermeerderd met twintig dagen in het geval dat er een klacht ontvangen werd of aangetekend verstuurd werd tijdens de termijn vermeld in § 1, eerste lid.]6 § 4. }8[De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1. Bij het binnenkomen van een klacht }9[als vermeld in het eerste lid,]9 vangt een nieuwe termijn aan als vermeld in § 1.]8 § 5. De provinciegouverneur bezorgt een afschrift van elk schorsingsbesluit aan de Vlaamse Regering. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 137, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 137, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 83, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 137, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }5. – § 2 gewijzigd bij art. 137, 4°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }6. – § 3 vervangen bij art. 137, 5°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }7. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 83, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }8. – § 4 vervangen bij art. 137, 6°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009).
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 — p. 1036–1037 }9. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 83, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
ook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden;
p. 1036
9° het vaststellen van wat onder het begrip 'dagelijks bestuur' moet worden verstaan;
Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Art. 260 volledig vervangen
10° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de provincieraad voorbehoudt;
Art. 260. De }1[goedkeuring]1 van de rekeningen overeenkomstig }2[artikel 173, § 2, en artikel 243bis]2, brengt met zich mee dat de beslissingen van de gemeenteoverheid die genomen werden in de loop van het jaar waarop de rekeningen betrekking hebben en die niet werden opgevraagd, geschorst of vernietigd, niet langer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging. }3[Ten
aanzien van de toezichthoudende overheid wordt een besluit dat niet langer vatbaar is voor schorsing of vernietiging, geacht wettig te zijn.]3 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 84, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 84, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 141, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 25°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
p. 1036 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 43 volledig vervangen
8° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, als vermeld in artikel 96;
11° het vaststellen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, behalve als het gaat om één van de volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur als vermeld in punt 9°, waarvoor de deputatie bevoegd is; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 12° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen }3[of behoudens de bepaling van artikel 57, § 3, 8°, c);]3 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; 14° het inrichten van adviesraden en overlegstructuren; 15° het vaststellen van de provinciebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan; 16° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; 17° het samenstellen van het bureau; 18° }4[beslissingen overeenkomstig artikel 186;]4
Art. 43. § 1. }1[Behoudens]1 bij uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid als vermeld in artikel 2, derde lid, aan de provincieraad, kan de provincieraad bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan de deputatie. § 2. }2[De volgende bevoegdheden kunnen niet aan de deputatie worden toevertrouwd: 1° de aan de provincieraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II; 2° het vaststellen van provinciale reglementen en het bepalen van straffen op de overtreding van die reglementen; 3° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; 4° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dat organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling; 5° het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; 6° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten, als vermeld in artikelen 228 en 240; 7° het aanstellen en ontslaan van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman, als-
19° de bevoegdheden, vermeld in artikel 78, § 2, eerste en tweede lid; 20° het aangaan van dadingen; 21° de bevoegdheden van de provincieraad, als vermeld in artikelen 153 en artikel 155, § 3; 22° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 51; 23° het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom provinciebedrijf, de goedkeuring van de jaarrekening en het budget van een autonoom provinciebedrijf, de beslissing tot ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf, en het aanstellen van de provinciale vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 24° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; 25° de bevoegdheid, als vermeld in artikel 218, § 2, eerste lid; 26° het nemen van besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode;]2
}3. – § 2, 12°, gewijzigd bij art. 14, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 2, 18°, vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 2, 27°, toegevoegd bij art. 14, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1036–1037 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 57 volledig vervangen
Art. 57. § 1. De deputatie bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de provincieraad voor. Zij voert haar eigen }1[beslissingen]1 en die van de raad uit. Ze kan een van de gedeputeerden daarmee belasten. Ze kan eveneens één of meer gedeputeerden belasten met een opdracht en het onderzoek van een zaak}2[, onder meer wat betreft het horen van betrokkenen bij een administratieve beroepsprocedure]2. Ze beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren. § 2. De deputatie oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 43, § 1, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen. § 3. }3[De deputatie is bevoegd voor: 1° de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels; 2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, onverminderd de bevoegdheid van de provincieraad overeenkomstig artikel 43, § 2, 7°, en artikel 92, uitgezonderd het derde lid, en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de provincieraad is opgedragen; 3° het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad; 4° het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; 5° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur vermeld in artikel 43, § 2, 9°; 6° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de provincieraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; 7° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de deputatie voorbehoudt; 8° het stellen van daden van beschikking:
}5[27° de
bevoegdheden van de provincieraad als vermeld in artikel 47bis.]5
a) met betrekking tot roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen;
}1. – § 1 gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 5°) }2. – § 2, na wijziging, vervangen bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 5°)
b) met betrekking tot onroerende goederen, voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
57
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 — p. 1037 }4 [c) met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de provincieraad bevoegd blijft;]4
§ 2. De reglementen en beslissingen van de deputatie worden ondertekend door de }1[de provinciegouverneur of het op grond van artikel 52 aangewezen lid van de deputatie]1 en mede ondertekend door de provinciegriffier.
9° }5[het vertegenwoordigen van de provincie in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslissingen over het in rechte optreden namens de provincie, met behoud van artikel 186;]5
§ 3. }2[De beslissingen, de akten, de verslagen en de brieven van de financieel beheerder worden door hem ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De financieel beheerder kan deze ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan een of meerdere personeelsleden.
10° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 84; 11° het nemen van besluiten: a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; 12° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar.]3 § 4. De deputatie is verantwoordelijk voor de zorg voor het provinciearchief waaronder de titels. }6[§ 4bis. De
deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van: 1° alle extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie; 2° alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt; 3° alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de provincie deel uitmaakt, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie. Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen aan deze overzichtslijst die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.]6
§ 5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden die overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling II, aan de provinciegouverneur zijn toegekend. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 7°) }2. – § 1, lid 2, aangevuld bij art. 105 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }3. – § 3, na wijziging, vervangen bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 7°) }4. – § 3, 8°, c), ingevoegd bij art. 20, § 1, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 3, 9°, vervangen bij art. 20, § 1, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 4bis ingevoegd bij art. 20, § 1, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1037 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 178 volledig vervangen
Art. 178. § 1. De reglementen, verordeningen en beslissingen van de provincieraad worden ondertekend door zijn voorzitter en mede ondertekend door de provinciegriffier. 58 Larcier
De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden werden gedelegeerd of toevertrouwd, worden door die personeelsleden ondertekend. Het dwangbevel, uitgevaardigd voor de invordering van schuldvorderingen, wordt, met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan, ondertekend door de financieel beheerder.]2 § 4. }3[Met behoud van § 3]3, bepaalt de deputatie in haar huishoudelijk reglement welke personen gemachtigd zijn om de briefwisseling en de akten van de provincie en de contracten waarbij de provincie partij is, te ondertekenen, evenals de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen. Als de deputatie die werkwijze niet vaststelt, worden deze briefwisseling, akten en contracten ondertekend door de provinciegouverneur. De briefwisseling, de akten van de provincie en de contracten waarbij de provincie partij is, worden mede ondertekend door de provinciegriffier. § 5. De deputatie bepaalt in haar huishoudelijk reglement door wie en op welke wijze de andere stukken van de provincie, die niet vermeld worden in }4[de voorgaande paragrafen]4, worden ondertekend, en, als dat nodig wordt geacht, mede ondertekend. Als de deputatie die werkwijze niet vaststelt, worden deze stukken ondertekend door de provinciegouverneur en mede ondertekend door de provinciegriffier. }5[§
5/1. De voorzitter van de provincieraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de provincieraad, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 176. De voorzitter van de provincieraad kan tevens zijn bevoegdheden die voortvloeien uit artikel 43, § 2, 12°, delegeren aan een of meer leden van de provincieraad. Die opdracht kan te allen tijde worden herroepen. Het lid aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie tevens melding maken van die opdracht.]5
§ 6. }6[De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening opdragen aan een of meer personeelsleden van de provincie, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 176. De opdrachten tot ondertekening of medeondertekening worden schriftelijk gegeven en zijn te allen tijde herroepbaar; de provincieraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.]6 De personeelsleden aan wie de opdracht tot }7[ondertekening of]7 medeondertekening is gegeven, moeten boven hun handtekening, naam en functie tevens melding maken van die opdracht. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 11°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
}2. – § 3 vervangen bij art. 102, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }3. – § 4 gewijzigd bij art. 102, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }4. – § 5 gewijzigd bij art. 102, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }5. – § 5/1 ingevoegd bij art. 102, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }6. – § 6 gewijzigd bij art. 102, 5°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }7. – § 6 gewijzigd bij art. 102, 6°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°)
p. 1038 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 244 volledig vervangen
Art. 244. }1[Alle kennisgevingen of verzendingen tussen de provincieoverheid en de toezichthoudende overheid gebeuren op de wijze als bepaald door de Vlaamse Regering.]1 Buiten de gevallen waarin een provincieoverheid krachtens dit decreet besluiten ter kennis van de toezichthoudende overheid moet brengen, heeft het verzenden van een beslissing aan de toezichthoudende overheid niet tot gevolg dat de termijn om het toezicht uit te oefenen een aanvang neemt. Voor de berekening van de toezichtstermijn wordt de vervaldag in de termijn gerekend. }2[Als die dag echter een zaterdag, een zondag, een wettelijke of decretale feestdag is, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.]2 }3[Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in
het kader van het toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden.]3 }1. – Lid 1 laatst vervangen bij art. 77 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 17°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 122, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }3. – Lid 4 vervangen bij art. 122, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°)
p. 1038 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 245 – 246 volledig vervangen
Art. 245. Van de besluiten van de provincieraad en van de besluiten van de raad van bestuur van de autonome provinciebedrijven wordt binnen twintig dagen na het nemen van het besluit een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de Vlaamse Regering. Vanaf de dag van de verzending aan de Vlaamse Regering wordt de in het eerste lid vermelde lijst gedurende minstens }1[twintig]1 dagen ter inzage gelegd van het publiek. }2[Dezelfde lijst wordt gepubliceerd op de provinciale website.]2 }1. – Lid 2 gewijzigd bij art.123 Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 — p. 1039 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 78 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 3, lid 3, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 246. § 1. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de Vlaamse Regering een afschrift verzonden van: 1° de besluiten van de provincieraad betreffende de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel }1[...]1; 2° de besluiten van de provincieraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen }2[en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan]2 van de provincie; 3° }3[de besluiten van de provincieraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies;]3 4° de besluiten van de provincieraad en van de deputatie betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; 5° }4[...]4 6° de besluiten van de provincieraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; 7° }5[...]5 8° }6[de besluiten van de deputatie tot het aangaan van leningen;]6 9° }7[...]7 10° }8[...]8 }9 [11° de besluiten, 159, § 2.]9
vermeld in artikelen 157 en
§ 2. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de Vlaamse Regering een afschrift verzonden van: 1° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; 2° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf betreffende retributies; }10[3° de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen;]10 }11[4°
de meerjarenplannen en budgetten van het autonoom provinciebedrijf.]11
}1. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 79, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 124, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }3. – § 1, 3°, vervangen bij art. 124, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }4. – § 1, 5°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 1, 7°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 1, 8°, vervangen bij art. 124, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }7. – § 1, 9°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }8. – § 1, 10°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
}9. – § 1, 11°, ingevoegd bij art. 124, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }10. – § 2, 3°, toegevoegd bij art. 79, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }11. – § 2, 4°, toegevoegd bij art. 79, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1038 Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Art. 248 volledig vervangen
Art. 248. § 1. De Vlaamse Regering beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een provincieoverheid te schorsen en om de provincieoverheid daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig artikel 246 een afschrift aan de Vlaamse Regering moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de Vlaamse Regering }1[overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }2[...] 2 172 en 173] 1, kan de Vlaamse Regering de besluiten van de provincieoverheid rechtstreeks vernietigen binnen de in het eerste lid bepaalde termijn. § 2. De termijn, vermeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, vermeld in artikel 246, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 245, of van de besluiten van een provincieoverheid die }3[door de toezichthoudende overheid met toepassing van artikel 247]3 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. § 3. ]4}5[De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de provincieoverheid.]5 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens.]4 § 4. }6[De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1. Bij het binnenkomen van een klacht }7[als vermeld in het eerste lid,]7 vangt een nieuwe termijn aan als vermeld in § 1.]6 }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 125, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 80, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 125, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }4. – § 3 vervangen bij art. 125, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }5. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 80, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}6. – § 4 vervangen bij art. 125, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }7. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 80, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1039 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 Art. 52 volledig vervangen
Art. 52. Met behoud van de toepassing van artikel 161 en titel VII, kan de raad voor maatschappelijk welzijn, bij reglement, zijn bevoegdheden overdragen aan het vast bureau, aan een bijzondere comité of aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende bevoegdheden niet worden overgedragen: 1° de aan de raad voor maatschappelijk welzijn toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II, de bevoegdheid tot overdracht, vermeld in het eerste lid, en de aan de raad voor maatschappelijk welzijn toegewezen bevoegdheid, vermeld in artikel 2, in fine, met uitzondering van de bevoegdheden of de dienstverlening waarop de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van toepassing is; 2° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorbehoudt of aan het vast bureau voorbehoudt, ingeval de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden uitoefent ingevolge artikel 60, § 1, alsmede de toegewezen bevoegdheid van het vast bureau, ingeval de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheid uitoefent overeenkomstig artikel 60, § 1; 3° beslissingen die aan het advies, de machtiging of de goedkeuring van een toezichthoudende overheid onderworpen zijn; 4° het vaststellen van de reglementen; 5° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget, de budgetwijzigingen en de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; 6° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dit organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling; 7° het oprichten van en het toetreden tot rechtspersonen of aanwijzen van leden van de rechtspersonen vermeld in titel VIII en de besluiten tot deelname in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 8° het aanstellen en ontslaan van de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de financieel beheerder en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; 9° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, vermeld in artikel 99; 10° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks bestuur moet worden verstaan; 59
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 — p. 1040
11° de bevoegdheden, vermeld in artikel 218; 12° het vaststellen van de wijze van gunning van de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en het vaststellen van de voorwaarden ervan, behalve als het gaat om een van volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur, vermeld in punt 10°; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; 14° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; 15° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; 16° de bevoegdheden, vermeld in artikel 157, 159, 161, § 2, eerste en derde lid, artikel 161, § 3, artikel 162, § 4, artikelen 163, en 165, § 2; 17° het nemen van besluiten: a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode; 18° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 19° de bevoegdheden, vermeld in artikel 80, § 2, eerste lid; 20° het afsluiten van een afsprakennota, vermeld in artikel 86; 21° het aangaan van dadingen; 22° }1[de gerechtelijke en de buitengerechtelijke vertegenwoordiging van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in rechte en beslissingen over het in rechte optreden namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in uitvoering van artikel 200;]1 23° het goedkeuren van beheersovereenkomsten, als vermeld in artikel 271; 24° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer wordt verstaan; }2 [25° § 4.]2
de bevoegdheden vermeld in artikel 53,
In afwijking van het eerste lid kunnen de bevoegdheden inzake individuele maatschappelijke dienstverlening en verhaal, genomen met toepassing van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, enkel worden overgedragen aan het vast bureau of aan een bijzonder comité. Met behoud van de toepassing van artikel 162, § 4, is subdelegatie voor die bevoegdheden niet mogelijk. Met behoud van de toepassing van artikel 161 oefenen de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of de bijzondere comités de overeenkomstig het eerste lid toevertrouwde gedelegeerde bevoegdheden persoonlijk, respectievelijk als collectief orgaan uit. 60 Larcier
Met behoud van de toepassing van artikel 161 kan de raad voor maatschappelijk welzijn bij de delegatie van een bepaalde bevoegdheid bepalen dat het vast bureau of een bijzonder comité de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheid kan toevertrouwen aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Met behoud van de toepassing van artikel 161 kan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheid toevertrouwen aan andere personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de uitoefening van de bevoegdheid tot het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de bevoegdheid inzake de tucht ten aanzien van het personeel, enkel toevertrouwen aan het vast bureau en de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Een subdelegatie ervan aan andere personeelsleden dan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is evenwel niet mogelijk voor de bevoegdheid tot het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de bevoegdheid inzake de tucht ten aanzien van het personeel. In afwijking van de voorgaande bepalingen, kunnen het vast bureau of een bijzonder comité in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden op eigen initiatief de bevoegdheden betreffende de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten, het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten uitoefenen. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalt in haar huishoudelijk reglement welk orgaan bevoegd is. Als bovendien het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken kan deze bevoegdheid worden uitgeoefend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hun besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt. }1. – Lid 2, 22°, vervangen bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 4° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 2, 25°, ingevoegd bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 4° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
§ 3. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, in voorkomend geval, de raad voor maatschappelijk welzijn kan hetzij een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, hetzij een personeelslid, hetzij een advocaat aanwijzen om namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te verschijnen in rechte.]1 }1. – Vervangen bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 9° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1040–1041 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 Art. 255 volledig vervangen
Art. 255. Binnen twintig dagen nadat de desbetreffende besluiten genomen zijn, wordt gelijktijdig aan het college van burgemeester en schepenen en aan de provinciegouverneur een kopie verzonden van: 1° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende de rechtspositieregeling van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn }1[...]1; 2° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn waardoor de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt; 3° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 163 en de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn tot het bevelen van betaling overeenkomstig artikel 165, § 2; 4° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan; 5° de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; 6° }2[...]2 7° de rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; 8° }3[...]3 9° }4[...]4
p. 1040 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 Art. 200 volledig vervangen
Art. 200. }1 [§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn beslist om op te treden in rechte namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 201 en artikel 214, § 3, vertegenwoordigt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen. De raad voor maatschappelijk welzijn kan beslissen om deze bevoegdheden in de plaats van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn uit te oefenen. Wanneer de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn zich bevindt in een situatie als beschreven in artikel 37, § 1, 1°, oefent de raad voor maatschappelijk welzijn deze bevoegdheden, met uitzondering van de voorzitter, uit.
10° }5[...]5 }1. – 1° gewijzigd bij art. 73, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – 6° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – 8° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – 9° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – 10° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
p. 1041 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 Art. 258 volledig vervangen
Art. 258. § 1. De provinciegouverneur beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 — p. 1041
van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te schorsen en om het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig artikel 255 een kopie aan het college van burgemeester en schepenen en aan de provinciegouverneur moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de provinciegouverneur overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }1[...]1177 en 178, kan de Vlaamse Regering de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn rechtstreeks vernietigen binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, vermeerderd met twintig dagen. § 2. De termijn, vermeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, vermeld in artikel 255, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 254, of van de besluiten van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die door de toezichthoudende over-
heid met toepassing van artikel 256 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. In afwijking van het eerste lid gaat de termijn, vermeld in § 1, in op de derde dag die volgt op de verzending van het beroep van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in artikel 257, § 1. 3. }2[De
§ termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.]2 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. De termijn waarover de Vlaamse Regering in dat geval beschikt om het besluit rechtstreeks te vernietigen, is gelijk aan de termijn waarover de provinciegouverneur beschikt om tot schorsing over te gaan, vermeerderd met twintig dagen.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
§ 4. De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1. Bij het binnenkomen van een klacht }3[als vermeld in het eerste lid,]3 vangt een nieuwe termijn aan, als vermeld in § 1. § 5. De provinciegouverneur bezorgt een kopie van elk schorsingsbesluit aan de Vlaamse Regering en aan het college van burgemeester en schepenen. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 74, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 74, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 74, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12° B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
61
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Voorkooprechten Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 — p. 1042
10. Voorkooprechten
p. 1042
p. 1042–1043
Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 Art. 2 volledig vervangen
Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 Art. 5 volledig vervangen
Art. 2. Tenzij anders bepaald, wordt voor de toepassing van dit decreet verstaan onder:
Art. 5. § 1. De Vlaamse Grondenbank heeft als
1° administratieve overheden van het Vlaamse Gewest: het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die afhangen van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap, de besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die onder voornoemde besturen ressorteren en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut; 2° administratieve overheden van het Vlaamse Gewest en de Federale Staat: het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Federale Staat, de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of de Federale Staat, de besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap of de Federale Staat, de instellingen die onder voornoemde besturen ressorteren en de publiekrechterlijke of de privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut; 3° Vlaamse Grondenbank: afdeling van de bij decreet van 21 december 1988 houdende de oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij opgerichte Vlaamse Landmaatschappij; 4° centraal informatiesysteem: databanksysteem waarin de informatie aangaande onroerende goederen gelegen in het Vlaamse Gewest of toebehorend aan een administratieve overheid van Vlaamse Gewest opgenomen en bijgehouden wordt en waarmee deze informatie toegankelijk gemaakt wordt; 5° zakelijk recht: een recht van eigendom, een recht van vruchtgebruik, een recht van erfpacht of een recht van opstal; 6° agrarische structuur: het samenhangende geheel van gebieden die het duurzaam functioneren van de landbouw verzekeren, zoals bepaald in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en geconcretiseerd in de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen; 7° AGIV: Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, opgericht bij decreet van 7 mei 2004 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap «Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen»; }1[8° e-voorkooploket: uniek elektronisch loket met
betrekking tot alle bestaande en toekomstige Vlaamse voorkooprechten, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]1 }1. – 8° toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
62 Larcier
taak: 1° het ontvangen en ter beschikking stellen van informatie met betrekking tot de decretale rechten van voorkoop en koopplichten op de wijze zoals bedoeld in titel III; 2° het uitoefenen van de decretale rechten van voorkoop zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en VI, op verzoek van de bevoegde administratieve overheden van het Vlaamse Gewest; 3° het vervullen van de decretale koopplichten zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en VII; }1[4° het
uitvoeren van de taken van het e-voorkooploket zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]1
§ 2. Naast de taken opgesomd onder § 1 heeft de Vlaamse Grondenbank, voor de bevoegdheden Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud, de volgende taken die ze zal uitvoeren op de wijze bepaald door de bevoegde entiteiten inzake Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud: 1° het verwerven en overdragen van zakelijke rechten op onroerende goederen, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I, II en IV; 2° het verwerven en overdragen van aandelen van vennootschappen, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I, II en IV; 3° het administratief beheren van deze rechten, vanaf de verwerving tot aan de overdracht, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en III; 4° het aanleggen van grondreserves voor ruil in functie van de realisatie van projecten inzake bosuitbreiding of natuurbehoud, met inbegrip van de schadebeperkende en de compenserende maatregelen zoals bedoeld in artikel 26bis, § 3 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en met inbegrip van de compenserende maatregelen bedoeld in artikel 36ter, § 5 van hetzelfde decreet; 5° het ruilen van onroerende goederen. § 3. De Vlaamse Grondenbank heeft, binnen het kader van natuur- en bosbeleid en van grootschalige infrastructuurprojecten, als taak op verzoek van een beroepslandbouwer of van een administratieve overheid van het Vlaamse Gewest: 1° het ruilen van onroerende goederen die in landbouwgebruik zijn en die niet gelegen zijn in de agrarische structuur, naar de agrarische structuur; 2° het verplaatsen van landbouwbedrijven, geheel of gedeeltelijk niet gelegen in de agrarische structuur, naar de agrarische structuur; 3° het ruilen of verplaatsen zoals bedoeld in respectievelijk 1° of 2° kan niet naar de gebieden opgesomd in artikel 20 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, tenzij de Hoge Raad voor Natuurbehoud hiertoe positief advies verleent.
}2[§ 4. De
Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de administratieve overheden in het Vlaamse Gewest, de aan deze overheden toebehorende bevoegdheden inzake onroerende en domaniale verrichtingen uitvoeren. De Vlaamse Grondenbank dient daarbij tegenover derden niet te doen blijken van een bijzondere lastgeving. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van deze paragraaf.]2 }3[§ 5. De Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de administratieve overheden in het Vlaamse Gewest, aan de personen die onteigend worden, gelijkwaardige gronden aanbieden. Het bedrag van de ingevolge artikel 16 van de Grondwet verschuldigde geldelijke schadeloosstelling wordt in voorkomend geval vereffend of verminderd door de voorgestelde grondenruil. Dergelijke grondenruil kan nimmer worden opgelegd aan de onteigende, onverminderd de wetgeving op de ruilverkaveling van landeigendommen.]3
}4[§ 6. De Vlaamse Grondenbank kan aan personen
die een compensatie voor kapitaalschade, vermeld in boek 6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid aanvragen, het aanbod doen om de schadelijdende percelen te ruilen voor gelijkwaardige gronden.]4 }5[§ 7. De Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de betrokken gewestelijke administratie, de conform artikel 126, § 2, eerste, tweede en derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening aangekochte goederen aanhouden, beheren en zakelijke rechten daarop overdragen, en de ruiloperaties, vermeld in artikel 126, § 2, vierde lid, van voormeld decreet, doorvoeren.]5 }1. – § 1, 4°, ingevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 4 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }3. – § 5 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }4. – § 6 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }5. – § 7 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin)
p. 1043 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 Art. 8 volledig vervangen
Art. 8. § 1. }1[Het AGIV bouwt het centraal informatiesysteem uit als onderdeel van de GDI, zoals bepaald in artikel 3, 8°, van het GDI-decreet.]1 § 2. }2[De Vlaamse Grondenbank is belast met de ontwikkeling, het beheer en het openstellen van het e-voorkooploket, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]2 § 3. De toegang tot de informatie opgenomen in het centraal informatiesysteem is gratis.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Voorkooprechten Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 — p. 1053
§ 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel.
houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.]5
}1. – § 1 vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8 B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010) }2. – § 2 vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}6[§ 6. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]6
p. 1049–1050 Decr. Vl. Parl. 21 oktober 1997 Art. 37 – 39 volledig vervangen
Art. 37. § 1. }1[De Vlaamse grondenbank heeft het recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen: 1° in het VEN, met uitzondering van de onroerende goederen uitgesloten door de Vlaamse Regering; 2° in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone gelegen binnen de groen- en bosgebieden, de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of het VEN; 3° in een door de Vlaamse Regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden en de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening gelegen binnen het IVON; 4° in de afbakening van een natuurinrichtingsproject. Onverminderd artikel 8 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt dit voorkooprecht niet in geval van verkoop van het goed aan leden van erkende bos-groeperingen die voor 20 januari 1998 overeenkomstig artikel 85 van het bosdecreet van 13 juni 1990 werden erkend, voor zover het bovenvermelde goed deel uitmaakt van de kadastrale percelen waarop de erkenning betrekking heeft en de koper reeds onroerende goederen in eigendom of mede-eigendom heeft binnen de omschrijving van de bosgroepering. De onroerende goederen die verworven worden door uitoefening van het voorkooprecht in het VEN en in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone, worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging, erkend als natuurreservaat.]1 § 2. }2[...]2 § 3. }3[...]3
}1. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 2, na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }3. – § 3, na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }4. – § 4 toegevoegd bij art. 27, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }5. – § 5 toegevoegd bij art. 34, 5°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }6. – § 6 toegevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 38. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 39. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
p. 1052 Decr. Vl. Parl. 2 maart 1999 Art. 12 volledig vervangen
Art. 12. Onverminderd artikel 9 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 523 van 31 maart 1987, wordt een recht van voorkoop gevestigd ten voordele van het havenbedrijf op private onroerende eigendommen gelegen in een havengebied. }1[De
bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.]1
}2[Het
decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]2
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen voor de uitoefening van dit recht. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 42 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}4[§ 4. De Vlaamse Regering kan de nodige maatre-
gelen nemen om in geval het voorkooprecht wordt uitgeoefend op een verpacht perceel een vrijwillige grondruil mogelijk te maken. Voor voormelde gronden kan slechts een einde gemaakt aan de lopende pacht bij het verstrijken van elke pachtperiode zoals voorzien in artikel 7, 9° van de pachtwet tenzij de pachter vroeger afstand doet van zijn pachtrecht.]4 }5[§ 5. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II
en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en
p. 1053 Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 Art. 12 – 16 volledig vervangen
Art. 12. § 1. }1[Onverminderd de bepalingen die andere rechtspersonen ter zake een recht tot voorkoop verlenen, heeft het Vlaamse Gewest een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgeba-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
kende overstromingsgebieden en oeverzones die samenhangen met een waterweg behorende tot haar bevoegdheid. Dit recht van voorkoop is niet van toepassing op onroerende goederen van het openbaar of privaat domein van de federale overheid en van andere gemeenschappen en gewesten. Indien de oeverzone of het overstromingsgebied samenhangt met een waterweg behorende tot de bevoegdheid van Waterwegen en Zeekanaal, is Waterwegen en Zeekanaal de initiatiefnemer en de begunstigde voor het recht van voorkoop. Indien de oeverzone of het overstromingsgebied samenhangt met een waterweg behorende tot de bevoegdheid van De Scheepvaart, is De Scheepvaart de initiatiefnemer en de begunstigde voor het recht van voorkoop. De Vlaamse Grondenbank heeft een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgebakende overstromingsgebieden en oeverzones die niet samenhangen met waterwegen. Het waterbeheerplan vermeldt bij de afbakening van een oeverzone of overstromingsgebied de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is de begunstigde in het geval de begunstigde een waterwegbeheerder is. Is de initiatiefnemer een waterloopbeheerder van onbevaarbare waterlopen dan is in dit geval de Vlaamse Grondenbank de begunstigde. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen, zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.]1 § 2. Het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het stroomgebiedbeheerplan, het bekkenbeheerplan of het deelbekkenbeheerplan waarin de oeverzones en overstromingsgebieden worden afgebakend. Dit recht doet geen afbreuk aan de regelingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet al bestaan over het recht van voorkoop en die steeds voorrang hebben. De Vlaamse Regering kan de nodige maatregelen nemen om in het geval het recht van voorkoop wordt uitgeoefend op een verpacht perceel, een vrijwillige grondruil mogelijk te maken. Voor die gronden kan slechts een einde worden gemaakt aan de lopende pacht bij het verstrijken van de pachtperiode zoals voorzien in artikel 7, 9°, van de Pachtwet, tenzij de pachter vroeger of vrijwillig afstand doet van zijn pachtrecht. § 3. }2[...]2 § 4. }3[...]3 }1. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }2. – § 3 opgeheven bij art. 41, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }3. – § 4, na wijziging, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 13. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 14. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 15. }1[...]1 63
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Voorkooprechten Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 — p. 1053 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
64 Larcier
Art. 16. }1[...]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Wooncode Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 — p. 1062–1063
11. Wooncode
p. 1062–1063 Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 Art. 85 – 89 volledig vervangen
Art. 85. § 1. De }1[}2[VMSW]2, de]1 sociale huisvestingsmaatschappijen, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beschikken over een recht van voorkoop op de woningen waaraan ze renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden hebben uitgevoerd met toepassing van artikel 18, § 2, en 90. Onverminderd het eerste lid, krijgen }3 [de }4[VMSW]4,]3 }5[het Investeringsfonds voor gronden woonbeleid in Vlaams-Brabant opgericht bij artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992,]5 de sociale huisvestingsmaatschappijen binnen hun werkgebied, en de gemeenten op hun grondgebied, een recht van voorkoop op: }6[in
1° een woning die is opgenomen het leegstandsregister, vermeld in artikel 2.2.6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, of]6 op een van de lijsten van de inventaris, bedoeld in artikel 28, § 1, van }7[het Heffingsdecreet]7; 2° de woning, bedoeld in artikel 19, die niet werd gesloopt binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde termijn; 3° een perceel, bestemd voor woningbouw, dat gelegen is in een door de Vlaamse Regering te bepalen bijzonder gebied. }8[Het voorkooprecht geldt niet als een sociale huis-
vestingsmaatschappij verkoopt. Bij verkoop door een titularis van het voorkooprecht hebben alleen de }9[conform artikel 86, eerste lid]9, hoger in rangorde staande titularissen van het voorkooprecht een voorkooprecht.]8 }10[Van het recht van voorkoop zijn uitgesloten:
1° de woningen die deel uitmaken van een gebouw met meerdere woningen, waarbij de verkoop medeeigendom over gemeenschappelijke delen doet ontstaan; 2° afzonderlijke garages; 3° afzonderlijke loten van een goedgekeurde verkaveling; 4° de aankoop van een eerste woning of een perceel bestemd voor woningbouw door een of meer natuurlijke personen, op voorwaarde dat deze verkrijgers geen andere woning of ander perceel bestemd voor woningbouw volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik hebben, op de dag van het sluiten van de overeenkomst tot koop.]10 }11[De
}14[§ 4. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.]14
}12. – § 2, na wijziging, opgeheven bij art. 37, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}15[§ 5. In de gemeenten waarin het aandeel sociale
}14. – § 4 toegevoegd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3)
huurwoningen ten opzichte van het totale woningpatrimonium meer bedraagt dan 10 %, kunnen de VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen het recht op voorkoop vermeld in § 1, tweede lid, slechts uitoefenen na een positief advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de woning of het perceel waarop het recht van voorkoop van toepassing, gelegen is. Het advies vanwege het college van burgemeester en schepenen moet gemotiveerd zijn en minstens de redenen aangeven volgens dewelke het betrokken project voor sociaal wonen geen meerwaarde zou opleveren. De Vlaamse Regering stelt de lijst van de gemeenten, vermeld in het eerste lid jaarlijks vast. De VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen vragen het in het eerste lid vermelde advies binnen twintig dagen nadat ze in kennis werden gesteld van de geplande verkoop. Wanneer het advies negatief is, zien de VMSW of de socialehuisvestingsmaatschappijen af van het recht van voorkoop. Wordt geen advies gegeven binnen een termijn van twintig dagen, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn.]15 }16[§ 6. Het
decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dat recht van voorkoop.]16
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 1°, ingetrokken bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 36, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 2°, ingetrokken bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, § 1, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }6. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 7.2.23 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }7. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }8. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juli 1999, inwerkingtreding: 8 juli 1999 (art. 10)
Vlaamse Regering kan uitzonderingen vaststellen op de in het vierde lid bepaalde uitsluitingen van het recht van voorkoop.]11
}9. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
§ 2. }12[...]12
}10. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
§ 3. }13[...]13
}11. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}13. – § 3 opgeheven bij art. 37, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
}15. – § 5 toegevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }16. – § 6 toegevoegd bij art. 21, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012); zoals vervangen bij art. 76 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Art. 86. }1[Willen twee of meer begunstigden hun recht van voorkoop uitoefenen dan wordt het goed in de hierna vermelde volgorde toegewezen: 1° de sociale huisvestingsmaatschappij; 2° de VMSW; 3° }2[het Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid in Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;]2 }3[4° de gemeente.]3
Wanneer het goed gelegen is in het werkgebied van meerdere sociale huisvestingsmaatschappijen bepaalt de Vlaamse Regering volgens de regels die zij vaststelt, in welke volgorde die sociale huisvestingsmaatschappijen hun recht van voorkoop kunnen uitoefenen. Deze volgorde wordt hen door de Vlaamse Grondenbank meegedeeld samen met het aanbod of melding van openbare verkoop.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 2, lid 2, 3°, vervangen bij art. 3, § 2, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }3. – § 2, lid 2, 4°, ingevoegd bij art. 3, § 2, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008
Art. 87. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 37, 3°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 88. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 37, 4°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 89. Wanneer een begunstigde van een recht op voorkoop, bedoeld in artikel 85, § 1, eerste lid gebruik maakt van dit recht, wordt de verkoopprijs, }1[...]1, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het resultaat van de volgende formule: sb ⎞ ⎛ sb − ⎜ a × ⎟ , ⎝ 27 ⎠ waarbij sb staat voor het subsidiabele bedrag van de kosten voor de renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken, en a voor het aantal volledige jaren gedurende de welke de begunstigde van het recht op voorkoop de beschikking had over de woning. }1. – Gewijzigd bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
65
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Wooncode Decr. Vl. R. 19 april 1995 — p. 1069
p. 1069 Decr. Vl. R. 19 april 1995 Subafd. 1/1 – 1/2 (art. 35/1 – 35/2) en historiek invoegen
}1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7)
}1[Subafdeling 1/1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }1[Art. 35/1. § 1. De heffing kan op verzoek van de eigenaar(s) opgeschort worden voor de onroerende goederen die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant, definitief gesloten overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, voor zover de eigenaar actor is bij het brownfieldconvenant.
§ 2. De opschorting kan worden toegekend voor een termijn die loopt vanaf de datum van de aanvraag van de opschorting tot aan de beëindiging van het brownfieldconvenant, overeenkomstig artikel 10, § 3, van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten. Op het einde van deze periode moet de verwaarlozing en/of de leegstand zijn beëindigd. § 3. De heffing wordt opgeschort voor de onroerende goederen waarvoor op de datum van de vestiging van de heffing een opschorting ingevolge paragrafen 1 en 2 geldt. § 4. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting.]1
66 Larcier
Decr. Vl. R. 19 april 1995 Art. 41 volledig vervangen
}1[Subafdeling 1/2
Opschorting ingevolge een conform verklaard bodemsaneringsproject]1 Opschorting ingevolge een definitief gesloten brownfieldconvenant]1
p. 1069
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }1[Art. 35/2. § 1. De heffing kan op verzoek van de eigenaar(s) opgeschort worden voor de onroerende goederen die het voorwerp uitmaken van een door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject overeenkomstig titelIII, hoofdst uk V, van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming.
§ 2. De opschorting kan worden toegekend voor een termijn die loopt vanaf de datum van de aanvraag van de opschorting tot aan de datum van de eindverklaring van de OVAM overeenkomstig artikel 68 van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, evenwel met een maximumtermijn van vijf jaar vanaf de conformverklaring van het bodemsaneringsproject. Op het einde van deze periode moet de verwaarlozing en/of de leegstand zijn beëindigd. § 3. De heffing wordt opgeschort voor de onroerende goederen waarvoor op de datum van de vestiging van de heffing een opschorting ingevolge paragrafen 1 en 2 geldt. § 4. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7)
Art. 41. }1[§ 1. Indien de krachtens artikelen 34, }2[35/1, 35/2,]2 36 en 38 toegestane opschortingen bij het verstrijken van de toegestane opschortingstermijnen niet resulteren in een beëindiging van }3[de verwaarlozing]3 en/of de leegstand, is de opgeschorte heffing alsnog verschuldigd voor deze termijnen vermeerderd met de intresten.
§ 2. Indien de eigenaar aan wie een opschorting van de heffing krachtens artikelen 34, }4[35/1, 35/2,]4 36 of 38 is toegestaan, overgaat tot overdracht van het aan de heffing onderworpen goed, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de intresten, voor de termijn waarvoor de opschorting werd verkregen tot de datum van de authentieke akte van overdracht, alsnog verschuldigd. § 3. Indien de eigenaar aan wie een opschorting van de heffing krachtens artikel 40 is toegestaan, overgaat tot overdracht van het aan de heffing onderworpen goed, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de intresten, alsnog verschuldigd vanaf de datum van betekening met een aangetekende brief zoals vermeld onder artikel 12.]1 }1. – Vervangen bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }3. – § 1 gewijzigd bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }4. – § 2 gewijzigd bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT Verord. (EU) nr. 1259/2010 Raad 20 december 2010 — p. 1262
VII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT p. 1214 Trefwoord «VII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT» Inhoudsopgave aanvullen
Verord. (EU) nr. 1259/2010 Raad 20 december 2010 – Rome III-Verordening . . . . . . . . . . . . . . .
p. 1262 Verord. (EU) nr. 1259/2010 Raad 20 december 2010 toevoegen na Verord. (EG) nr. 4/2009 Raad 18 december 2008
Verord. (EU) nr. 1259/2010 Raad 2 0 d e cember 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (Rome III-Verordening) (PB. L 343, 29 december 2010)
1. «deelnemende Lid-Staat»: een Lid-Staat die krachtens Besluit 2010/405/EU of krachtens een besluit dat overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgesteld, deelneemt aan de nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed; 2. «gerecht»: alle autoriteiten in de deelnemende Lid-Staten die bevoegd zijn ter zake van de aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
Art. 4. Universele toepassing Het bij deze verordening aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht of dit het recht van een deelnemende Lid-Staat is.
HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED, VERHOUDING TOT VERORDENING (EG) NR. 2201/2003, DEFINITIES EN UNIVERSELE TOEPASSING Art. 1. Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van toepassing in gevallen van een wetsconflict met betrekking tot echtscheiding en scheiding van tafel en bed. 2. Deze verordening is niet van toepassing met betrekking tot de volgende aangelegenheden, zelfs indien deze slechts als prealabele vraag in de context van een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aan de orde komen: a) de handelingsbekwaamheid van natuurlijke personen; b) het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een huwelijk; c) de nietigverklaring van een huwelijk; d) de naam van de echtgenoten; e) de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk; f) ouderlijke verantwoordelijkheid; g) onderhoudsverplichtingen; h) trusts of erfopvolgingen.
Art. 2. V e r h o u d i n g t o t V e r o r d e n i n g ( E G ) nr. 2201/2003 Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EG) nr. 2201/2003 onverlet.
Art. 3. Definities In deze verordening wordt verstaan onder:
HOOFDSTUK II
UNIFORME REGELS INZAKE HET OP ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED TOEPASSELIJKE RECHT Art. 5. Rechtskeuze door de partijen 1. De echtgenoten kunnen overeenkomen het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht aan te wijzen, mits dit een van de volgende rechtsstelsels is: a) het recht van de staat waar de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben; of b) het recht van de staat waar de echtgenoten laatstelijk hun gewone verblijfplaats hadden, indien een van hen op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst daar nog verblijft; of c) het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft; of d) het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt. 2. Onverminderd lid 3 kan een overeenkomst houdende rechtskeuze te allen tijde worden gesloten en gewijzigd, doch uiterlijk op het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt. 3. Indien het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt hierin voorziet, kunnen de echtgenoten het toepasselijke recht in de loop van de procedure bepalen. Eveneens volgens het recht van deze staat neemt de rechter akte van de rechtskeuze.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
1262, Aanv. 67
Art. 6. Instemming en materiële geldigheid 1. Het bestaan en de geldigheid van een rechtskeuzeovereenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. 2. Niettemin kan een partij zich, voor het bewijs dat zij haar toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar zij op het tijdstip waarop de rechter wordt geadieerd haar gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van haar gedrag te laten bepalen door het in lid 1 bedoelde recht.
Art. 7. Formele geldigheid 1. De in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde rechtskeuze geschiedt bij een schriftelijke overeenkomst, die door beide echtgenoten wordt gedagtekend en ondertekend. Als schriftelijk wordt aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd. 2. Indien echter, volgens het recht van de deelnemende Lid-Staat waar beide echtgenoten bij het sluiten van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, de rechtskeuzeovereenkomst aan bijkomende vormvoorschriften is onderworpen, moeten deze voorschriften in acht worden genomen. 3. Indien de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende deelnemende Lid-Staten met onderling verschillende vormvoorschriften, is de overeenkomst naar de vorm geldig indien zij aan de voorschriften van een dezer Lid-Staten voldoet. 4. Indien slechts een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een deelnemende Lid-Staat met bijkomende vormvoorschriften voor dit soort overeenkomst, zijn deze voorschriften van toepassing.
Art. 8. Het bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijke recht Indien geen rechtskeuze in de zin van artikel 5 heeft plaatsgevonden, worden echtscheiding en scheiding van tafel en bed beheerst door het recht van de staat: a) waar de echtgenoten op het tijdstip van aanhangigmaking van de zaak hun gewone verblijfplaats hebben; of, bij gebreke daarvan; b) waar de echtgenoten hun laatste gewone verblijfplaats hadden, voor zover dat verblijf niet meer dan één jaar vóór de aanhangigmaking van de zaak is geëindigd, en mits een van de echtgenoten op het 67
VII. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT Verord. (EU) nr. 1259/2010 Raad 20 december 2010 — p. 1262
tijdstip van aanhangigmaking nog in die staat verblijft; of, bij gebreke daarvan; c) waarvan beide echtgenoten op het ogenblik van de aanhangigmaking van de zaak onderdaan waren; of, bij gebreke daarvan; d) waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
Art. 9. Omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding 1. In het geval van omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding is het op de echtscheiding toepasselijke recht, bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 5, het recht dat van toepassing was op de scheiding van tafel en bed. 2. Indien echter de wet die op de scheiding van tafel en bed van toepassing is geweest, niet in een omzetting van de scheiding van tafel en bed in een echtscheiding voorziet, is artikel 8 van toepassing, behoudens rechtskeuze door de partijen overeenkomstig artikel 5.
Art. 10. Toepassing van het recht van de geadieerde rechter Indien het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding, dan wel aan een van beide echtgenoten op grond van diens sekse geen gelijke toegang tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed verleent, is het recht van de staat waar de zaak aanhangig is van toepassing.
Art. 11. Uitsluiting van renvoi In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een staat voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels welke in die staat gelden, met uitsluiting van de regels van internationaal privaatrecht.
Art. 12. Openbare orde
b) wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die staat uitgelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid; c) wordt een verwijzing naar de nationaliteit uitgelegd als een verwijzing naar de door het recht van die staat aangewezen territoriale eenheid of, bij gebreke van ter zake dienende regels, naar de door de partijen gekozen territoriale eenheid, of bij gebreke van keuze, naar de territoriale eenheid waarmee de echtgenoten of een hunner het nauwst verbonden is.
Art. 15. Staten met twee of meer rechtsstelsels – Personele wetsconflicten Ten aanzien van een staat waar betreffende de onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden ten aanzien van verschillende categorieën personen, wordt elke verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat is aangewezen door de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de echtgenoten of een hunner het nauwst verbonden is.
Art. 16. Niet-toepassing van deze verordening op interne wetsconflicten Een deelnemende Lid-Staat waar betreffende de onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is verschillende rechtsstelsels of regelingen gelden, hoeft deze verordening niet toe te passen op wetsconflicten welke uitsluitend tussen die rechtsstelsels of regelingen rijzen.
HOOFDSTUK III
OVERIGE BEPALINGEN Art. 17. Informatieverstrekking door de deelnemende Lid-Staten
De toepassing van een bepaling van het bij deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld, indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van de staat waar de zaak aanhangig is.
Art. 13. Verschillen in nationaal recht De rechter van een deelnemende Lid-Staat waarvan het recht niet in echtscheiding voorziet of waar het huwelijk niet als geldig wordt beschouwd met het oog op een echtscheidingsprocedure, is krachtens deze verordening in genen dele verplicht een echtscheiding uit te spreken.
1. Uiterlijk op 21 september 2011 stellen de deelnemende Lid-Staten, in voorkomend geval, de Commissie in kennis van hun nationale bepalingen inzake:
Ten aanzien van een staat met meerdere territoriale eenheden die betreffende de onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is elk een eigen rechtsstelsel of regeling hebben:
68 Larcier
Art. 19. Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten 1. Onverminderd de verplichtingen van de deelnemende Lid-Staten ingevolge artikel 351 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, laat deze verordening onverlet de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij een of meer Lid-Staten partij zijn op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening of op het tijdstip van de vaststelling van het besluit uit hoofde van artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die collisieregels betreffende echtscheiding of scheiding van tafel en bed bevatten. 2. Deze verordening heeft evenwel tussen de deelnemende Lid-Staten voorrang boven uitsluitend tussen twee of meer Lid-Staten gesloten overeenkomsten betreffende aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.
Art. 20. Herzieningsclausule 1. Uiterlijk op 31 december 2015 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot aanpassing van deze verordening. 2. Te dien einde stellen de deelnemende Lid-Staten de Commissie in kennis van alle ter zake dienende informatie over de toepassing van deze verordening door de nationale rechter.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN Art. 21. Inwerkingtreding en datum van toepas-
b) de mogelijkheid om rechtskeuze uit te oefenen overeenkomstig artikel 5, lid 3.
sing
De deelnemende Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van deze bepalingen.
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking evan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie wordt door de Commissie met passende middelen, met name via de website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, openbaar gemaakt.
Zij is van toepassing met ingang van 21 juni 2012, met uitzondering van artikel 17, dat van toepassing is met ingang van 21 juni 2011.
Art. 18. Overgangsbepalingen a) wordt een verwijzing naar het recht van die staat, voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht, uitgelegd als een verwijzing naar het geldende recht in de desbetreffende territoriale eenheid;
2. Deze verordening laat onverlet de rechtskeuzeovereenkomsten die zijn gesloten overeenkomstig het recht van de deelnemende Lid-Staat waar de zaak vóór 21 juni 2012 aanhangig is gemaakt.
a) de vormvoorschriften die van toepassing zijn op rechtskeuzeovereenkomsten in de zin van artikel 7, leden 2 tot en met 4; en
Art. 14. Staten met twee of meer rechtsstelsels – Territoriale wetsconflicten
Een rechtskeuzeovereenkomst die vóór 21 juni 2012 is gesloten, heeft echter eveneens uitwerking indien zij voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7.
1. Deze verordening is van toepassing op de rechtszaken die worden ingeleid na 21 juni 2012, en op de overeenkomsten welke vanaf die datum op grond van artikel 5 worden gesloten.
Ten aanzien van de deelnemende Lid-Staten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is deze verordening van toepassing met ingang van de in dat besluit genoemde datum.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
VIII. STRAFRECHT • C. Witwassen van geld Wet 11 januari 1993 — p. 1272
VIII. STRAFRECHT C. Witwassen van geld p. 1272 Wet 11 januari 1993 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. }1[§ 1. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de hierna vermelde ondernemingen en personen: 1° de Nationale Bank van België }2 [, hierna de Bank]2; 2° de Deposito- en Consignatiekas; 3° de Post voor haar financiële postdiensten; 4° de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte bedoeld in Titel III van dezelfde wet, en de bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte bedoeld in Titel IV van dezelfde wet; 4°bis de vereffeningsinstellingen als bedoeld in artikel 23, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; }3[4°ter }4[a) de betalingsinstellingen naar Belgisch
recht, bedoeld in Titel 2, Hoofdstuk 1, van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen; b) de in België gevestigde bijkantoren van betalingsinstellingen, die al dan niet ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, als bedoeld in Titel 2, Hoofdstukken 2 en 3, van dezelfde wet; c) de betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte die in België betalingsdiensten aanbieden via een persoon die er gevestigd is en die de instelling hiervoor vertegenwoordigt;]4]3 5° de makelaars in bank- en beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 4°, van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten;
verzekeringen, die hun beroepsactiviteiten buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst uitoefenen in de groep van activiteiten «leven» bedoeld in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; 8° de ondernemingen naar Belgisch recht waarvan de werkzaamheden bestaan in het verlenen van beleggingsdiensten of het uitoefenen van beleggingsactiviteiten in de zin van artikel 46, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen die, krachtens artikel 47, § 1, van dezelfde wet, een vergunning dienen te verkrijgen als: a. beursvennootschap; b. vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies; 9° de door beleggingsondernemingen gevestigde bijkantoren in België: a. die vallen onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 110 van voormelde wet van 6 april 1995; b. die vallen onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 111 van voormelde wet van 6 april 1995; 10° de instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die geregeld zijn bij statuten bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten in de zin van artikel 3, 9°, c), en 14°, van dezelfde wet, zonder een beroep te doen op een derde entiteit met toepassing van de artikelen 41 of 43 van dezelfde wet; 11° de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht bedoeld in Deel III, Boek II, van voormelde wet van 20 juli 2004, met uitsluiting van die welke uitsluitend een vergunning hebben voor het uitoefenen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 3, 9°, b), van dezelfde wet; 12° de in België gevestigde bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging: a. die ressorteren onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 203 van voormelde wet van 20 juli 2004;
6° de in België gevestigde verzekeringsondernemingen die, met toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gemachtigd zijn om het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen;
b. die ressorteren onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 204 van voormelde wet van 20 juli 2004;
7° de verzekeringsbemiddelaars bedoeld in de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van
13° de in België gevestigde personen bedoeld in artikel 139, eerste lid, 1°, van voormelde wet van 6 april 1995, die beroepshalve verrichtingen uitvoe-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
ren als bedoeld in de artikelen 137, tweede lid, en 139bis, tweede lid, van dezelfde wet; 14° de in België gevestigde hypotheekondernemingen bedoeld in artikel 37 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet; 15° de marktondernemingen die de Belgische gereglementeerde markten organiseren bedoeld in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, behalve wat hun opdrachten van publiekrechtelijke aard betreft; 16° de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in artikel 1, 2°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; 17° de natuurlijke of rechtspersonen die kredietkaarten uitgeven of beheren; 18° de ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur; 19° de vastgoedmakelaars bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, die de in artikel 3 van hetzelfde besluit bedoelde activiteiten uitoefenen en de landmeters-experten bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten wanneer zij de gereglementeerde activiteiten van vastgoedmakelaar uitoefenen met toepassing van artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 6 september 1993; 20° de bewakingsondernemingen bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, die diensten verstrekken van toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden bedoeld in de bepaling onder 3° van hetzelfde artikel; 21° d e han de l ar e n i n di am an t b e do e ld i n artikel 169, § 3, van de programmawet van 2 augustus 2002. § 2. De natuurlijke of rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien als bedoeld in artikel 3, § 2, 2) tot 12) en 14), van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, kunnen door de Koning worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van deze wet, onder de voorwaarden die Hij vaststelt overeenkomstig artikel 37, § 2, eerste lid, 1°.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 3 wet 18 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, err., B.S., 29 oktober 2010 }2. – § 1, 1°, aangevuld bij art. 99 K.B. 3 maart 2011, B.S., 9 maart 2011, add., B.S., 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1) }3. – § 1, 4°ter, ingevoegd bij art. 2 K.B. 6 mei 2010, B.S., 10 mei 2010, inwerkingtreding: 10 mei 2010 (art. 3) }4. – § 1, 4°ter, vervangen bij art. 1 K.B. 2 juni 2012, B.S., 2 augustus 2012
69
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT K.B. nr. 38, 27 juli 1967 — p. 1290–1291
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT p. 1290–1291
ningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat.
K.B. nr. 38, 27 juli 1967 Art. 23quater en historiek invoegen
§ 3. In het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging wordt vermeld, hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van § 2 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van de personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of het afschrift, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van § 2 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval met de tegoeden gehouden door de schuldenaar.
}1[Art.
23quater. § 1. De notarissen die gevorderd zijn om de akte of het attest van erfopvolging, bedoeld in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden, waarvan kennis kan worden gegeven overeenkomstig § 2, van de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld staat in de akte of het attest, of van de begunstigden van een contractuele erfstelling waarmee de overledene heeft ingestemd, indien zij de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen daarvan niet op de hoogte stellen: 1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid; 2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig het 1° kan worden verzonden. Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap. Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgende waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld. Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt dit laatste beschouwd als van generlei waarde. Het bericht vermeldt de identiteit van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling. § 2. Indien het belang van de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen zulks vereist, stelt ze de notaris die gevorderd is om de akte of het attest op te stellen op de hoogte, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in § 1 bedoelde bericht en door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, van het bedrag van de schulden lastens de overledene of een ander persoon vermeld in het bericht. Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend. De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn alle schulden in hoofdsom en bijbehoren ten opzichte van de in-
70 Larcier
In voorkomend geval wordt in het attest van erfopvolging of onderaan het afschrift van de akte van erfopvolging de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd door de notaris. De notaris die een attest van erfopvolging of een afschrift van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig § 2, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in § 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd. § 4. Op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor de betaling van de schulden aan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen waarvan kennis is gegeven overeenkomstig § 2, kan diegene die overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek tegoeden vrijgeeft van een overledene, dat slechts bevrijdend doen op voorwaarde dat uit de akte of het attest duidelijk blijkt dat geen enkele kennisgeving in de zin van § 2 is gedaan. In afwijking op de vorige alinea, kunnen de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bevrijdend worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling die de akte of het attest of een afschrift van de akte voorlegt waarin is vermeld: 1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van § 2 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald of; 2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na betaling, door middel van de door de schuldenaar gehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven. § 5. De in § 4 bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de in § 2 bedoelde kennisgeving. § 6. In de gevallen waarin het in § 1 bedoeld bericht wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling
van socialezekerheidsbijdragen of van de dienst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten bevoegd is. In de gevallen waarin de in § 2 bedoelde kennisgevingen worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van deze kennisgevingen de datum van verzending ervan. § 7. De informatie in de berichten en kennisgevingen is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend. Wanneer ze worden verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat ze te ondertekenen, moeten deze berichten en kennisgevingen worden opgemaakt overeenkomstig de modellen vastgesteld door de Minister die de Zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde, die in voorkomend geval de diensten aanwijst die voor het ontvangen en doorzenden van deze berichten en kennisgevingen bevoegd zijn. Bij de verzending van voormelde berichten en kennisgevingen, gericht tot of afkomstig van de inningsinstelling, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. § 8. Wanneer het in § 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mogen de kennisgevingen naar aanleiding van dit bericht niet door middel van deze procedure worden verzonden maar enkel door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend. Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of dezelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel zoals bedoeld in het vorige lid. § 9. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in §§ 1 en 2, bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te worden verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken. § 10. Opdat de in § 2 bedoelde kennisgevingen geldig zouden zijn wanneer ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht:
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT Wet 27 juni 1969 — p. 1293–1294
– creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart; – creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een bevoegde ambtenaar of aan de door de raad van bestuur van de inningsinstelling van de bijdragen daartoe aangeduide persoon, en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die ambtenaar of aan deze aangeduide persoon, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; – creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een instelling en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die instelling, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; – creatie van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek, wordt gewaarborgd dat enkel de bevoegde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd. De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Deze gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd. § 11. De paragrafen 1 tot 10 zijn van overeenkomstige toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken.]1 {2 }1. – Ingevoegd bij art. 20 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 2 juli 2012, B.S., 9 juli 2012) R 2. – Zie M.B. 29 juni 2012 tot bepaling van de modellen van berichten en kennisgevingen beoogd in artikel 23quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, B.S., 5 juli 2012
p. 1293–1294 Wet 27 juni 1969 Art. 41sexies en historiek toevoegen }1[Art. 41sexies. § 1. De notarissen verzocht om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden waarvan kennis kan worden gegeven conform paragraaf 5, dewelke verschuldigd zijn door de overledene, zijn erfgenamen en legatarissen waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of door de begunstigden van een door de overledene gemaakte contractuele erfstelling, indien zij de inningsinstellingen van sociale zekerheidsbijdragen er niet van op de hoogte brengen per bericht:
1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
2° door elk ander middel waardoor het bericht kan worden ondertekend en waardoor de verzending ervan een vaste dagtekening bekomt, wanneer het bericht niet overeenkomstig 1° kan worden verzonden. Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap. Wanneer het gaat om schulden in hoofde van de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld. § 2. Indien de bedoelde akte of attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden vanaf de verzending van het bericht, wordt hij beschouwd als van generlei waarde. § 3. Wanneer de mededeling van het bericht gebeurt overeenkomstig paragraaf 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van bedoeld bericht verstaan de datum van de ontvangstmelding medegedeeld door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen. § 4. In het bericht wordt de identiteit vermeld van de overledene, van zijn erfgenamen of legatarissen en van de eventuele begunstigde van een contractuele erfstelling. De betrokken personen worden geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, alsook aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. § 5. De inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen kan, voor het verstrijken van de 12e werkdag die volgt op de datum van de verzending van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, aan de notaris die deze kennisgeving verzonden heeft, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid gebruikt worden, kennis geven van het bestaan in hoofde van de overledene of in hoofde van één of meerdere andere personen vermeld in het bericht, van schulden opzichtens de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen, alsook de hoegrootheid van deze schulden in hoofde van elke schuldenaar. De schulden waarvan in toepassing van het eerste lid kennis kan worden gegeven zijn: – alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria van de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen waarvoor er een titel bestaat; – alle schuldvorderingen in hoofdsom en accessoria die voortvloeien uit de aangiften gedaan aan de inningsinstelling van socialezekerheidsbijdragen in toepassing van artikel 21. Wanneer de kennisgeving niet kan worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, gaan de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen over tot de kennisgeving door elk ander middel
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
voor verzending met vaste dagtekening en waardoor de kennisgeving kan worden ondertekend. In de gevallen waarin de kennisgeving verzonden wordt door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de datum van de kennisgeving de datum van de verzending. § 6. In het attest van erfopvolging of aan de voet van de uitgifte van de akte van erfopvolging dewelke werd afgeleverd, wordt vermeld hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van paragraaf 5 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de overledene als in hoofde van één of meerdere personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest of de uitgifte, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 kennis werd gegeven zijn betaald, in voorkomend geval door middel van de tegoeden vastgehouden door de schuldenaar. In voorkomend geval wordt aan de voet van het attest door de door de Koning aangewezen ambtenaar de vermelding van de gedane of van de nog te verrichten betaling toegevoegd of vervolledigd. De notaris die een attest van erfopvolging of een uitgifte van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan betreffende het ontbreken van de kennisgeving of betreffende de betaling van schulden waarvan van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig paragraaf 5, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als de notaris die de verplichting bepaald in paragraaf 1 niet naleeft. Die aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd. § 7. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de schuldvorderingen waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van paragraaf 5, kan iemand die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek, dat maar op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit het attest of de akte van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in paragraaf 5 werd gedaan. In afwijking van het eerste lid, kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan een erfgenaam, een legataris of een begunstigde van een contractuele erfstelling, indien deze een attest van erfopvolging of een expeditie van de akte van erfopvolging voorlegt waarin wordt vermeld: 1° dat alle op naam van de overledene en alle op naam van deze erfgenaam, legataris of begunstigde van een contractuele erfstelling bestaande schulden waarvan bij toepassing van paragraaf 5 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald; 2° dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan de erfgenaam, de legataris of de begunstigde van een contractuele erfstelling na de betaling, door middel van de door de schuldenaar vastgehouden fondsen, van zijn schulden waarvan werd kennisgegeven. De in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de kennisgeving waarvan sprake is in paragraaf 5. § 8. De informatie in het bericht en de kennisgeving is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door elk ander 71
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT Wet 27 juni 1969 — p. 1293–1294
middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kunnen worden ondertekend. § 9. Wanneer het wordt verzonden met elk ander middel dat een vaste dagtekening verleent aan de verzending ervan en dat toelaat het te ondertekenen, moet het bericht worden opgemaakt overeenkomstig het model vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken of zijn afgevaardigde. § 10. Wanneer het in paragraaf 1 bedoeld bericht niet wordt medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, mag de kennisgeving naar aanleiding van dit bericht en bedoeld in paragraaf 5 niet door middel van deze procedure worden verzonden, maar uitsluitend door elk ander middel voor verzending met vaste dagtekening en waardoor ze kan worden ondertekend. § 11. Wanneer een ander middel wordt gebruikt, is het bericht of de kennisgeving verzonden met dit ander middel doorslaggevend ten opzichte van de eventuele verzending van hetzelfde bericht of de-
72 Larcier
zelfde kennisgeving door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wanneer de datum van de informaticaverzending verschilt ten opzichte van de datum van de verzending door elk ander middel. § 12. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in paragrafen 1 en 5 bedoelde berichten en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, verzekerd te worden door aangepaste beveiligingstechnieken. § 13. Opdat de in paragraaf 5 bedoelde kennisgeving geldig zou zijn wanneer ze wordt verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moet ze een electronische handtekening dragen, die met één der technieken wordt aangebracht dewelke vermeld worden in het artikel 41quater, § 12, van deze wet. Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toe-
gang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd. De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Deze gegevens moeten gedurende een periode van 10 jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
§ 14. De paragrafen 1 tot en met 13 zijn van toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken.]1 {2 }1. – Ingevoegd bij art. 35 Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 1 K.B. 27 juni 2012, B.S., 29 juni 2012) R 2. – Zie M.B. 27 juni 2012 houdende vaststelling van het model van bericht bedoeld in artikel 41sexies van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, B.S., 29 juni 2012
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
X. DIVERSE MATERIES • B. Erediensten Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 — p. 1299–1300
X. DIVERSE MATERIES B. Erediensten p. 1299 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Afd. 1/1 (art. 4/1 – 4/11) en historiek invoegen
}1[Afdeling 1/1
Wijziging van erkenningen]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/1. De Vlaamse Regering erkent de wijzigingen van de gebiedsomschrijvingen van de erkende parochies, op voorstel van het erkend representatief orgaan. De criteria voor de erkenning, vermeld in artikel 2, tweede lid, zijn in dit geval niet van toepassing.
De Vlaamse Regering stelt de procedureregels vast.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
tenzij die samenvoeging er toe leidt dat er nog slechts één erkende parochie van de rooms-katholieke eredienst is waarvan de hoofdkerk op het grondgebied van de gemeente ligt. In dat laatste geval wordt het centraal kerkbestuur van die gemeente, als dat werd opgericht, opgeheven.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art.
4/5. De leden van de kerkraad van de te
behouden kerkfabriek, worden na de samenvoeging de eerste keer aangesteld door het erkend representatief orgaan, op voorstel van de door dat orgaan aangestelde verantwoordelijke van de nieuwe parochie. De Vlaamse Regering bepaalt bij de erkenning van de samenvoeging wanneer de eerste gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad plaatsvindt. Het lot wijst de leden aan die bij die eerste gedeeltelijke vernieuwing uittreden.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/6. Vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing van het erkend representatief orgaan tot samenvoeging van twee of meer parochies, worden de bevoegdheden van de bestuursorganen van de kerkfabrieken van die parochies, behalve van de te behouden kerkfabriek, beperkt tot de handelingen die voortvloeien uit het dagelijkse beheer, die gaan over de dringende zaken of die betrekking hebben op de lopende zaken. Zo niet zijn de genomen beslissingen of de gevolgen ervan niet tegenstelbaar aan de bestuursorganen van de te behouden kerkfabriek.]1
}1[Art. 4/3. De Vlaamse Regering erkent de sa-
}1. – Ingevoegd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/2. De Vlaamse Regering kan, op voorstel
van het erkend representatief orgaan, de erkenning opheffen van een erkende annexe-kerk of kapelanij. Als aan de kapelanij een afzonderlijke kerkfabriek verbonden is, zijn evenwel artikel 4/3 tot en met 4/11 van toepassing. De Vlaamse Regering stelt de procedureregels vast.]1
menvoeging van twee of meer erkende parochies door het erkend representatief orgaan. Het erkend representatief orgaan stelt de betrokken kerkfabrieken en het centraal kerkbestuur onverwijld in kennis van zijn beslissing tot samenvoeging. De criteria voor de erkenning, vermeld in artikel 2, tweede lid, zijn niet van toepassing op een dergelijke samenvoegingsprocedure. De Vlaamse Regering stelt de procedureregels vast.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/4. De erkenning van de samenvoeging
van twee of meer erkende parochies maakt een einde aan het bestaan van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies, met uitzondering van de kerkfabriek die door het representatief orgaan wordt aangeduid als de te behouden kerkfabriek. De erkenning van de samenvoeging van twee of meer erkende parochies maakt van rechtswege een einde aan het mandaat van de leden van de kerkraden van alle samengevoegde kerkfabrieken. Een dergelijke samenvoeging heeft geen invloed op de samenstelling van het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies ressorteerden, tot de eerstvolgende verkiezing van dat centraal kerkbestuur. Als er in de gemeente een centraal kerkbestuur werd opgericht, blijft dat centraal kerkbestuur bestaan,
}1. – Ingevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/9. De te behouden kerkfabriek neemt op de datum van de erkenning van de samenvoeging de rechten, plichten en lasten over van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies, die voortvloeien uit overeenkomsten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/10. Met behoud van de toepassing van artikel 4/6 wordt elke procedure voor overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gegund door een van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies, voortgezet door de te behouden kerkfabriek, vanaf de datum van de erkenning van de samenvoeging.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/11. De penningmeesters van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies maken hun eindrekening op met toepassing van artikel 56.
De te behouden kerkfabriek neemt van rechtswege de activa en passiva van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies over. De eindrekeningen van de penningmeesters van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies worden ter goedkeuring voorgelegd aan de kerkraad van de te behouden kerkfabriek.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1299–1300
}1[Art. 4/7. Alle roerende goederen worden overgedragen aan de te behouden kerkfabriek.
Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 30 volledig vervangen
De in het eerste lid bedoelde overdracht wordt van rechtswege uitgevoerd. De overdracht is zonder verdere formaliteiten tegenstelbaar aan derden op de datum van de erkenning van de samenvoeging.
Art. 30. Het centraal kerkbestuur wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
De goederen, bedoeld in dit artikel, worden overgedragen in de staat waarin ze zich bevinden, met inbegrip van de lasten en de verplichtingen die eigen zijn aan de goederen. De te behouden kerkfabriek treedt op de datum van de erkenning van de samenvoeging in de rechten en plichten van de andere kerkfabrieken van de samengevoegde parochies voor de roerende goederen die aan haar werden overgedragen, met inbegrip van de rechten en plichten die voortvloeien uit de hangende en de toekomstige gerechtelijke procedures.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1[Art. 4/8. De onroerende goederen die eigendom zijn van de kerkfabrieken van de samengevoegde parochies, worden overgedragen aan de te behouden kerkfabriek, op de datum van de erkenning van de samenvoeging. De te behouden kerkfabriek neemt de rechten, plichten en lasten over van de onroerende goederen waarvan de eigendom aan haar werd overgedragen.]1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
}1[Bij elke tegen het centraal kerkbestuur ingestelde
rechtsvordering treedt de voorzitter, samen met de secretaris van het centraal kerkbestuur, als verweerder op. Ze stellen de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in. Ze verrichten alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.]1 }2[Alle
andere rechtsvorderingen waarbij het centraal kerkbestuur als eiser optreedt, mogen door de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, pas worden ingesteld na de machtiging door het centraal kerkbestuur.]2
De akten en de briefwisseling van het centraal kerkbestuur worden ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de secretaris. Onverminderd artikel 28, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is, vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en wordt de secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
73
X. DIVERSE MATERIES • B. Erediensten Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 — p. 1301 }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1. – Gewijzigd bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77) }2. – Aangevuld bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1301
p. 1302 p. 1301
Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 105 – 110 volledig vervangen
Art. 105. In de gemeenten waar vier of meer kerkgemeenten van de protestanse eredienst erkend zijn waarvan de hoofdkerk gelegen is op het grondgebied van de gemeente, moet een centraal kerkbestuur worden opgericht. Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. }1[In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Re-
gering, op voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de oprichting van een centraal kerkbestuur in een gemeente waar twee of drie kerkgemeenten van de protestantse eredienst erkend zijn waarvan de hoofdkerk op het grondgebied van de gemeente ligt.]1 Het centraal kerkbestuur bepaalt zijn zetel. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
Art. 110. Het centraal kerkbestuur wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen. }1[Bij elke tegen het centraal kerkbestuur ingestelde
rechtsvordering treedt de voorzitter, samen met de secretaris van het centraal kerkbestuur, als verweerder op. Ze stellen de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in. Ze verrichten alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.]1 }2[Alle
andere rechtsvorderingen waarbij het centraal kerkbestuur als eiser optreedt, mogen door de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, pas worden ingesteld na de machtiging door het centraal kerkbestuur.]2
De akten en de briefwisseling van het centraal kerkbestuur worden ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de secretaris. Onverminderd artikel 108, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is, vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en wordt de secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77) }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1301 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 114 volledig vervangen }1 [hoofdstuk I, afdeling 1/1, en van]1 hoofdstukken II, III, IV en V van titel II, zijn van overeenkomstige toepassing op de bestuursraden en de centrale kerkbesturen, met dien verstande dat de kerkfabriek en de kerkraad moeten worden gelezen als de kerkgemeente en de bestuursraad }2[en dat de parochie moet worden gelezen als de kerkgemeente]2.
Art. 114. De bepalingen van
74 Larcier
}1. – Gewijzigd bij art. 49 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 141 – 146 volledig vervangen
Art. 141. In de gemeenten waar vier of meer parochies van de anglicaanse eredienst erkend zijn waarvan de hoofdkerk gelegen is op het grondgebied van de gemeente, moet een centraal kerkbestuur worden opgericht. Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. }1[In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Re-
Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 177 volledig vervangen
Art. 177. In de gemeenten waar vier of meer gemeenten van de Israëlitische eredienst erkend zijn waarvan de synagoge gelegen is op het grondgebied van de gemeente, moet een centraal bestuur worden opgericht. Het centraal bestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. }1[In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Re-
gering, op voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de oprichting van een centraal bestuur in een gemeente waar twee of drie gemeenten van de israëlitische eredienst erkend zijn waarvan de synagoge op het grondgebied van de gemeente ligt.]1
gering, op voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de oprichting van een centraal kerkbestuur in een gemeente waar twee of drie parochies van de anglicaanse eredienst erkend zijn waarvan de hoofdkerk op het grondgebied van de gemeente ligt.]1
Het centraal bestuur bepaalt zijn zetel.
Het centraal kerkbestuur bepaalt zijn zetel.
}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 43 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
Art. 146. Het centraal kerkbestuur wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
p. 1302 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 186 volledig vervangen
}1[Bij elke tegen het centraal kerkbestuur ingestelde
rechtsvordering treedt de voorzitter, samen met de secretaris van het centraal kerkbestuur, als verweerder op. Ze stellen de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in. Ze verrichten alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.]1 }2[Alle
andere rechtsvorderingen waarbij het centraal kerkbestuur als eiser optreedt, mogen door de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, pas worden ingesteld na de machtiging door het centraal kerkbestuur.]2
De akten en de briefwisseling van het centraal kerkbestuur worden ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de secretaris. Onverminderd artikel 144, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is, vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en wordt de secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 45 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77) }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 45 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1301 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 150 volledig vervangen }1 [hoofdstuk I, afdeling 1/1, en van]1 hoofdstukken II, III, IV en V van titel II, zijn van overeenkomstige toepassing op de anglicaanse kerkfabrieken en de centrale kerkbesturen.
Art. 150. De bepalingen van
}1 [hoofdstuk I, afdeling 1/1, en van]1 hoofdstukken II, III, IV en V van titel II, zijn van overeenkomstige toepassing op de bestuursraden en de centrale besturen, met dien verstande dat de kerkfabriek en de kerkraad moeten worden gelezen als de Israëlitische gemeente en de bestuursraad }2[en dat de hoofdkerk en de parochie moeten worden gelezen als de hoofdsynagoge en de israëlitische gemeente]2.
Art. 186. De bepalingen van
}1. – Gewijzigd bij art. 56, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77) }2. – Aangevuld bij art. 56, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1303 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 213 volledig vervangen
Art. 213. In de provincies waar vier of meer parochies van de orthodoxe eredienst waarvan de hoofdkerk gelegen is op het grondgebied van de provincie erkend zijn, moet een centraal kerkbestuur worden opgericht. Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. }1[In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Re-
gering, op voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de oprichting van een centraal kerkbestuur in een provincie waar twee of drie parochies van de orthodoxe eredienst erkend zijn, waarvan de hoofdkerk op het grondgebied van de provincie ligt.]1 Het centraal kerkbestuur bepaalt zijn zetel. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – ©
X. DIVERSE MATERIES • B. Erediensten Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 — p. 1304
p. 1303 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 229 volledig vervangen }1 [hoofdstuk I, hoofdstukken]1 II, III en V van
Art. 229. De bepalingen van
afdeling 1/1, en van titel II zijn van overeenkomstige toepassing op de orthodoxe kerkfabrieken en de centrale kerkbesturen, met dien verstande dat: 1° de kerkfabriek, respectievelijk de kerkraad moeten worden gelezen als de orthodoxe kerkfabriek, respectievelijk de kerkfabriekraad; 2° de gemeente, de gemeenteoverheid, de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de gemeentelijke bijdrage moeten worden gelezen als de provincie, de provincieoverheid, de provincieraad, de bestendige deputatie en de provinciale bijdrage. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 65 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1303 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 256 volledig vervangen
Art. 256. In de provincies waar vier of meer gemeenschappen van de islamitische eredienst waar-
p. 1304
van de moskee gelegen is op het grondgebied van de provincie erkend zijn, moet een centraal bestuur worden opgericht. Het centraal bestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004
}1[In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Re-
Art. 272 volledig vervangen
gering, op voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de oprichting van een centraal bestuur in een provincie waar twee of drie gemeenschappen van de islamitische eredienst erkend zijn waarvan de moskee op het grondgebied van de provincie ligt.]1 Het centraal bestuur bepaalt zijn zetel. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 66 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
p. 1303 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004 Art. 265/1 en historiek invoegen }1[Art. 265/1. Alle kennisgevingen of verzendingen tussen de islamitische gemeenschap en de toezichthoudende overheid en tussen het centraal bestuur en de toezichthoudende overheid gebeuren op de wijze, bepaald door de Vlaamse Regering.]1
}1 [hoofdstuk I, afdeling 1/1, en van hoofdstukken]1 II, III en V van titel II zijn van overeenkomstige toepassing op de comités en de centrale besturen, met dien verstande dat:
Art. 272. De bepalingen van
1° de kerkfabriek respectievelijk de kerkraad moeten worden gelezen als de islamitische gemeenschap respectievelijk het comité; 2° de gemeente, de gemeenteoverheid, de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de gemeentelijke bijdrage moeten worden gelezen als de provincie, de provincieoverheid, de provincieraad, de bestendige deputatie en de provinciale bijdrage }2[en dat de hoofdkerk en de parochie moeten worden gelezen als de hoofdmoskee en de islamitische geloofsgemeenschap]2. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 74, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77) }2. – 2° aangevuld bij art. 74, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
}1. – Ingevoegd bij art. 72 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 16 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 77)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2012) – © Larcier
75