energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
INSPECTIEPROTO CO L DEEL IV: U-waarden; bepalen van de materiaaleigenschappen
1
Definities .................................................................................................................................................................... 2 1.1 Definities parameters ........................................................................................................................................ 2 1.1.1 Lambda-waarde ............................................................................................................................................ 2 1.1.2 R-waarde....................................................................................................................................................... 2 1.1.3 Gedeclareerde waarde................................................................................................................................... 2 1.1.4 U-waarde ...................................................................................................................................................... 3 1.1.5 g-waarde ....................................................................................................................................................... 4 1.2 Definities schildelen.......................................................................................................................................... 4 1.2.1 Schildeel ....................................................................................................................................................... 4 1.2.2 Spouw........................................................................................................................................................... 4 1.2.3 Isolerende laag.............................................................................................................................................. 4 1.2.4 Luchtspouw .................................................................................................................................................. 4 1.2.5 Hoofdtype ..................................................................................................................................................... 5 2 Gebouwschil............................................................................................................................................................... 6 2.1 Stappenplan....................................................................................................................................................... 6 2.2 Isolatiemateriaal.............................................................................................................................................. 11 2.3 Meerdere isolatielagen .................................................................................................................................... 17 2.4 Gevels ............................................................................................................................................................. 18 2.4.1 Luchtspouw en isolatie vaststellen ............................................................................................................. 18 2.4.2 Hoofdtype vaststellen ................................................................................................................................. 20 2.4.3 Aannames muren ........................................................................................................................................ 22 2.5 Vloeren............................................................................................................................................................ 24 2.5.1 Luchtspouw en isolatie vaststellen ............................................................................................................. 24 2.5.2 Hoofdtype vaststellen ................................................................................................................................. 24 2.5.3 Aannames vloeren ...................................................................................................................................... 25 2.6 Daken en plafonds........................................................................................................................................... 26 2.6.1 Hellende daken ........................................................................................................................................... 26 2.6.2 Platte daken ................................................................................................................................................ 28 2.6.3 Plafonds ...................................................................................................................................................... 29 2.7 Bewijsstukken ................................................................................................................................................. 31 3 Openingen ................................................................................................................................................................ 32 3.1 Profielen.......................................................................................................................................................... 32 3.2 Beglazing ........................................................................................................................................................ 34 3.2.1 Stappenplan ................................................................................................................................................ 34 3.2.2 Hoofdtype beglazing................................................................................................................................... 38 3.2.3 Bijzondere gevallen .................................................................................................................................... 43 3.3 Zonwering....................................................................................................................................................... 44 3.4 Deuren en panelen........................................................................................................................................... 46 3.5 Bewijsstukken ................................................................................................................................................. 47
versie januari 2013
1 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
1 Definities 1.1
Definities parameters
Om het warmteverlies door de schil (dit zijn de gevels, daken en vloeren) van het beschermde volume te kunnen berekenen moet de U-waarde van ieder schildeel bepaald worden. De U-waarde is onder andere afhankelijk van de lambda-waarde (of warmtegeleidbaarheid) en de dikte van de materiaallagen. 1.1.1
Lambda-waarde
De lambda-waarde (λ-waarde of warmtegeleidbaarheid λ) wordt uitgedrukt in W/mK. De lambda-waarde geeft aan
hoeveel warmte er stroomt door een materiaal per lengte-eenheid en per graad temperatuurverschil. Hoe hoger de waarde, hoe beter de warmte geleid wordt en dus hoe minder goed het materiaal isoleert. De lambda-waarde is voor sommige materialen slechter als deze bloot gesteld worden aan vocht, bijvoorbeeld door regenindringing, blijvende condens of opstijgend vocht. De lambda-waarde - bij binnenomstandigheden of buitenomstandigheden voor zoverre het materiaal niet nat wordt, wordt de λUiwaarde genoemd. 1.1.2
bij buitenomstandigheden voor zoverre het materiaal nat kan worden, wordt de λUe-waarde genoemd. R-waarde
De R-waarde (of warmteweerstand) van een materiaallaag wordt uitgedrukt in m2K/W en wordt berekend door de materiaaldikte (in m) te delen door de lambda-waarde. De R-waarde geeft het warmte-isolerend vermogen van een materiaallaag aan. Hoe groter de R-waarde, hoe beter het materiaal isoleert. 1.1.3
Gedeclareerde waarde
De gedeclareerde waarde (λD of RD) van een materiaal wordt door de fabrikant verklaard op basis van NBN ENproductnormen of een ETA (Europese technische goedkeuring) of bijkomende specificaties van de overheid. Voor isolatiematerialen vermeld in Tabel 5 geldt dat λD gelijk is aan λUi. De gedeclareerde waarden kunnen, op basis van merk en type of op basis van markeringen op de geplaatste producten zelf, terug gevonden worden in een van de onderstaande brongegevens: -
De CE-markering van het product. Deze is verplicht sinds 1 maart 2003 voor fabrieksmatig vervaardigde isolatiematerialen. In Figuur 1 is de gedeclareerde lambda-waarde met een markering aangeduid met een rood kader.
-
De EPBD-databank www.epbd.be.
-
Vrijwillige kwaliteitsverklaringen van het BUtgb (ATG goedkeuring) http://www.butgb.be/
versie januari 2013
2 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
-
Europese technische specificaties (ETA goedkeuring) http://www.eota.be/
-
Websites vermeld op www.energiesparen.be/energiedeskundigetypea
De merknaam en het type kan bepaald worden aan de hand van een visuele inspectie (en destructief onderzoek) of op basis van door het inspectieprotocol aanvaarde bewijsstukken (zie 2.7).
Merknaam
Figuur 1: CE markering op een bouwmateriaal Als aangetoond wordt dat een product over één van bovenstaande goedkeuringen beschikt, of zich in een van bovenstaande databanken bevindt, dan moeten de materiaaleigenschappen van dat product overgenomen worden. 1.1.4
U-waarde
De U-waarde (of warmtedoorgangscoëfficiënt) wordt uitgedrukt in W/m²K. De U-waarde drukt de hoeveelheid warmte
uit die per seconde, per m² en per graad temperatuurverschil van de ene naar de andere zijde van een constructie stroomt. De U-waarde geeft de mate van isolatie van de constructie aan: een hoge U-waarde betekent een slecht geïsoleerd constructiedeel. De U-waarde is gelijk aan één gedeeld door de totale warmteweerstand. De totale warmteweestand wordt bepaald door de som van: - de overgangsweerstanden (straling en conventie) aan beide oppervlakken van het constructiedeel - de warmteweerstanden van de verschillende materiaallagen waaruit het constructiedeel bestaat en dus meer bepaald door de dikte en lambda-waarde van elk materiaal. De U-waarden mogen niet door de energiedeskundige worden berekend. Ze worden door de software automatisch bepaald op basis van de invoergegevens van de energiedeskundige.
versie januari 2013
3 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Voor het opnemen van de invoergegevens die leiden tot de bepaling van de U-waarde in de software gebruikt de energiedeskundige de opgelegde stappenplannen uit dit inspectieprotocol met bijhorende inspectieprocedure. 1.1.5
g-waarde
De g-waarde (of zontoetredingsfactor) van glas of een ander doorschijnend materiaal geeft de verhouding tussen de doorgelaten en de invallende zonnestraling.
1.2
Definities schildelen
1.2.1
Schildeel
Onder een schildeel wordt de constructie over haar totale dikte verstaan die het beschermde volume scheidt van zijn omgeving. Een schildeel kan een opening (met een beglazing, deur of paneel), dak, muur, vloer of plafond zijn. Als de U-waarde en/of de R-waarde van het schildeel niet achterhaald kan worden (zie 2.1), dan worden gegevens over de samenstellende lagen van dat schildeel ingevoerd. De samenstellende lagen worden opgesplitst in isolatie, luchtspouw en hoofdtype. 1.2.2
Spouw
Onder een spouw wordt een laag in de constructie tussen twee andere materiaallagen verstaan, die al dan niet (volledig) gevuld is met: -
isolatie (isolerende laag)
-
stilstaande of matig geventileerde luchtlaag (luchtspouw)
1.2.3
Isolerende laag
Onder een isolerende laag wordt elke laag verstaan waarvan aangetoond kan worden dat de lambda-waarde maximaal 0,20 W/mK bedraagt. Welke materialen sowieso beschouwd worden als ‘isolerende laag’ worden vermeld bij ‘isolatiematerialen’ (zie 2.2). In de software wordt gerekend met de λUi-waarde voor isolatie. Dit wil zeggen dat enkel isolatie in rekening mag gebracht worden die droog blijft. 1.2.4
Luchtspouw
Onder een luchtspouw wordt een stilstaande of matig geventileerde luchtlaag met een dikte van minstens 2 cm en maximaal 30 cm tussen twee materiaallagen verstaan. Voorbeelden van niet of matig geventileerde luchtlagen zijn: de luchtlaag in een spouwmuur, de luchtlaag tussen het onderdak en de binnenafwerking bij een klassiek hellend dak, de luchtlaag in een houten stijlwand of een houten plafond op voorwaarde dat deze aan beide zijden afgewerkt zijn, … In de software wordt telkens maar één luchtlaag in rekening gebracht.
versie januari 2013
4 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Sterk geventileerde luchtlagen worden niet in rekening gebracht. In de hoofdstukken over daken, gevels en vloeren (2.4, 2.5 en 2.6) (van deel IV) wordt besproken waar deze voorkomen.. 1.2.5
Hoofdtype
Onder hoofdtype van een schildeel wordt het deel van de constructie verstaan dat overblijft nadat de luchtspouw en de isolatie ervan afgetrokken wordt. De schildelen zijn opgedeeld in hoofdtypes om de reproduceerbaarheid te verhogen en om de inspectietijd te verkorten. De aanwezigheid van isolatie heeft een veel grotere invloed op de totale U-waarde van een schildeel dan de aanwezigheid van traditionele bouwmaterialen. Als er geen isolatie geplaatst is, is de aanwezigheid van een luchtspouw van groot belang. De hoofdtypes worden ingedeeld op basis van herkenbaarheid en op basis van de U-waarden. Voor gevels, vloeren, daken en plafonds is afzonderlijk vastgelegd welk type als standaard gekozen moet worden bij ontstentenis. Dit type wordt telkens als eerste vermeld in de lijst in de software. 1.2.6
Aanwezigheid luchtspouw en/of isolatie
Voor de aanwezigheid van een luchtspouw en/of isolatie wordt een opdeling gemaakt tussen ‘aanwezig’, ‘onbekend’ en ‘afwezig’. ‘Aanwezig of ‘afwezig’ moet ingevoerd worden op basis van visuele inspectie, geldige bewijsstukken of aannames in dit inspectieprotocol. Als uit de visuele inspectie of geldige bewijsstukken of aannames de aan- of afwezigheid niet kan afgeleid worden volgens de bepalingen in dit inspectieprotocol, dan wordt de waarde ‘onbekend’ ingevoerd, tenzij aannames in dit inspectieprotocol anders aangeven. De gedetailleerde uitwerking in het stappenplan (2.1) en de bepalingen verder in dit inspectieprotocol zijn bindend voor de invoer.
versie januari 2013
5 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2 Gebouwschil 2.1
Stappenplan
Stap 1 – U-waarde of R-waarde schildeel bekend Als de U-waarde en/of de R-waarde van het schildeel bekend zijn uit • een vroeger EPC (invoerveld ‘U-waarde of R-waarde bekend’ en vermeld op het EPC) of •
een definitieve EPB-aangifte voor de delen van de wooneenheid waarop de EPB-aangifte betrekking heeft (in het hoofdformulier of het transmissieformulier) of
•
technische documentatie als daarin de gedeclareerde waarde van een volledig schildeel vermeld is,
dan mag de energiedeskundige deze, onder de voorwaarden vermeld in deel II, 1.3, overnemen (‘U-waarde schildeel bekend’, ‘R-waarde schildeel bekend’). Als zowel de U-waarde als de R-waarde van het schildeel bekend zijn, dan moet enkel de U-waarde worden ingevoerd. Alle overige stappen van dit stappenplan hoeven niet meer doorlopen te worden. Voor vloeren en daken kan enkel een U-waarde (en geen R-waarde) van het volledige schildeel rechtstreeks ingevoerd worden. Een rekenblad om de R-waarde van een schildeel om te zetten naar een U-waarde is te vinden op www.energiesparen.be/energiedeskundigetypea. Als dit niet het geval is, dan moeten de andere invoergegevens achterhaald worden op basis van een visuele inspectie en eventueel bijkomende bewijsstukken. Hierbij worden gegevens over isolatie, luchtspouw en het overige deel van de schil uitgesplitst. Ga verder naar stap 2. Stap 2 - Eigenschappen isolatie bekend Met eigenschappen van de isolatie worden de gedeclareerde R-waarde (zie 1.1), de gedeclareerde lambda-waarde (zie 1.1) en/of de dikte van de isolatie bedoeld. Als •
de gedeclareerde lambda-waarde (λD)en/of de dikte of
•
de gedeclareerde R-waarde (RD)
van de isolerende laag bekend zijn op basis van •
visuele inspectie (of destructief onderzoek) of
•
door het inspectieprotocol aanvaarde bewijsstukken (zie 2.7),
dan moeten deze rechtstreeks overgenomen worden. Parameters die bekend zijn niet invoeren is niet toegestaan. Voor de bepaling van de dikte worden ook foto’s aanvaard. Op deze foto’s moet in dat geval een meter te zien zijn waarop de dikte af te lezen is. Als meerdere gegevens bekend zijn dan wordt de gedeclareerde R-waarde ingevoerd. Voor de luchtspouw wordt aangeduid of ze ‘aanwezig’ of ‘afwezig’ is. Als dit niet vastgesteld kan worden, dan wordt ‘onbekend’ voor de luchtspouw ingevoerd. Ga verder naar stap 7. Als de eigenschappen van de isolatie en/of de dikte van de isolatie niet bekend zijn, ga dan naar stap 3.
versie januari 2013
6 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Stap 3 - Isolatiemateriaal bekend Als het isolatiemateriaal (zie 2.2) en/of de dikte bekend is uit de visuele inspectie of uit de door het inspectieprotocol aanvaarde bewijsstukken (zie 2.7), dan moet de energiedeskundige deze overnemen. Voor de luchtspouw moet de aanwezigheid ingevoerd worden. Voor de bepaling van de dikte en de luchtspouw gelden dezelfde voorwaarden als deze in stap 3. De visuele inspectie primeert op de bewijsstukken. Ga verder naar stap 7. Als het materiaal (type isolatie) en/of de dikte van de isolatie niet bekend zijn, ga dan naar stap 4. Voor de herkenning van isolatiematerialen wordt verwezen naar 2.2. Stap 4 - Aanwezigheid luchtspouw en/of isolatie bekend In deze stap wordt gekeken naar de aanwezigheid van een luchtspouw (zie 1.2.4) en de aanwezigheid van een isolerende laag (zie 1.2.3). De energiedeskundige moet zich voor deze invoergegevens beroepen op: 1. Visuele inspectie: Elke zichtbare aanwezigheid van een luchtspouw en isolatie wordt aanvaard. De visuele inspectie van gevels, vloeren en daken wordt beschreven in de hoofdstukken 2.4, 2.5 en 2.6; 2. Geldige bewijsstukken (zie 2.7); 3. Aannames vastgelegd in dit inspectieprotocol (zie 2.4.3, 2.5.3 en 2.6.3.3). De visuele inspectie primeert boven de bewijsstukken en de bewijsstukken boven de aannames. Er kunnen zich vier gevallen voordoen: -
Geval 4A: aanwezigheid luchtspouw bekend en aanwezigheid isolatie bekend
-
Geval 4B: aanwezigheid luchtspouw onbekend en aanwezigheid isolatie bekend
-
Geval 4C: aanwezigheid luchtspouw bekend en aanwezigheid isolatie onbekend
-
Geval 4D: aanwezigheid luchtspouw onbekend en aanwezigheid isolatie onbekend
In de gevallen 4A, 4B en 4C waarbij de aanwezigheid van de luchtspouw en/of de isolatie bekend is, wordt de aanwezigheid van de luchtspouw en de isolatie zoals ze vastgesteld is uit de visuele inspectie of bewijstukken of aannames ingevoerd (zie Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3). Als isolatie ‘aanwezig’ of ‘onbekend’ ingevoerd wordt, ga dan verder naar stap 6. Als isolatie ‘afwezig’ ingevoerd wordt, ga dan naar stap 7. In het geval 4D waarbij de aanwezigheid van de luchtspouw en van de isolatie onbekend is wordt verder gegaan naar stap 5. De verschillende gevallen worden voor de duidelijkheid uitgewerkt in onderstaande tabellen. Vaststelling
Invoer
Luchtspouw
Isolatie
Luchtspouw
Isolatie
Ga naar
Aanwezig
Aanwezig
Aanwezig
Aanwezig
Stap 6
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Stap 6
Aanwezig Afwezig
Afwezig Afwezig
Aanwezig Afwezig
Afwezig Afwezig
Stap 7 Stap 7
versie januari 2013
7 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Tabel 1: Geval 4A - aanwezigheid luchtspouw bekend en aanwezigheid isolatie bekend Vaststelling
Invoer
Luchtspouw
Isolatie
Luchtspouw
Isolatie
Ga naar
Onbekend Onbekend
Aanwezig Afwezig
Onbekend Onbekend
Aanwezig Afwezig
Stap 6 Stap 7
Tabel 2: Geval 4B: aanwezigheid luchtspouw onbekend en aanwezigheid isolatie bekend Vaststelling Luchtspouw
Isolatie
Invoer Luchtspouw
Isolatie
Ga naar
Aanwezig
Onbekend
Aanwezig
Onbekend
Stap 6
Afwezig
Onbekend
Afwezig
Onbekend
Stap 6
Tabel 3: Geval 4C: aanwezigheid luchtspouw bekend en aanwezigheid isolatie onbekend Stap 5 – Aanwezigheid spouw bekend In deze stap wordt gekeken naar de aanwezigheid van een spouw. Deze kan zowel gedeeltelijk als volledig gevuld zijn met isolatie of lucht (zie 1.2.2). Er kunnen zich twee gevallen voordoen (zie Tabel 4): Geval 5A: aanwezigheid spouw bekend Als er aangetoond wordt dat er een spouw aanwezig is (zie 2.4.1 en 2.5.1), maar er is geen zekerheid of er in de spouw isolatie of stilstaande of een matig geventileerde luchtlaag aanwezig is, dan moet het gunstigste van de volgende gevallen ingevoerd worden: - luchtspouw ‘afwezig’ en isolatie ‘onbekend’ - luchtspouw ‘aanwezig’ en isolatie ‘afwezig’. Om het gunstigste geval te kennen worden de verschillende gevallen bekeken in de software. Het geval met de laagste berekende U-waarde wordt vervolgens geselecteerd en ingevoerd. Ga verder naar stap 6 (als isolatie ‘onbekend’) of 7 (als isolatie ‘afwezig’). Geval 5B: aanwezigheid spouw onbekend Als de aanwezigheid van een spouw onbekend is, dan wordt het volgende ingevoerd: - isolatie ‘onbekend’ en luchtspouw ‘onbekend’ Ga verder naar stap 6. Vaststelling
Invoer
Spouw
Luchtspouw
Aanwezig (geval 5A)
Neem gunstigste van:
versie januari 2013
Isolatie
Ga naar
8 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
1. 2. Afwezig (geval 4A) Onbekend (geval 5B)
Afwezig Aanwezig
Onbekend Afwezig
Stap 6 Stap 7
Afwezig Onbekend
Afwezig Onbekend
Stap 7 Stap 6
Tabel 4: Stap 5 van het stappenplan Stap 6 - Verbouwjaar Onder verbouwjaar wordt een jaar verstaan waarin (delen van) de wooneenheid verbouwd werden op een tijdstip later dan het bouwjaar. Het verbouwjaar wordt afgeleid uit geldige bewijsstukken (zie 2.7), die aan de bijkomende voorwaarden voor de invoer van het bouwjaar moeten voldoen (ref. bouwjaar deel II, 2.4). Het verbouwjaar wordt ingevoerd voor een schildeel als - het verbouwjaar van het betreffend schildeel bekend is en - isolatie ‘aanwezig’ of ‘onbekend’ ingevoerd is en als kan aangetoond worden dat - de verbouwing van het betreffende schildeel onderwerp is van een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning (isolatie ‘aanwezig’ of ‘onbekend’) of het betreffende schildeel volledig nieuw aangebouwd werd, dit wil zeggen de uitbreiding van een woning (isolatie ‘aanwezig’ of ‘onbekend’) of - het volledige pakket van het betreffende schildeel (definitie zie 1.2.1) vernieuwd werd bij een verbouwing, bijvoorbeeld bij de vervanging van de volledige dakconstructie (isolatie ‘aanwezig’ of ‘onbekend’) of - er isolatie in het betreffende schildeel geplaatst werd bij een verbouwing, bijvoorbeeld als een dak aan de binnenzijde geïsoleerd werd (isolatie ‘aanwezig’) In al deze gevallen moet duidelijk zijn dat de verbouwing betrekking heeft (‘isolatie aanwezig’) of mogelijk betrekking heeft (‘isolatie onbekend’) op de plaatsing van isolatie. De vervanging van een raam of van de dakpannen alleen bijvoorbeeld geeft geen indicatie dat er tegelijk geïsoleerd werd. Ga verder naar stap 7. Stap 7 - Hoofdtype schildeel In deze stap wordt het hoofdtype van het schildeel vastgelegd. De indeling van de schildelen in hoofdtypes wordt beschreven in volgende hoofdstukken: Voor gevels – zie 2.4 Voor vloeren – zie hoofdstuk 2.5 Voor daken – zie hoofdstuk 2.6 Figuur 2 geeft het stappenplan voor het bepalen van de U-waarde van de gebouwschil weer in een stroomschema. In wat volgt worden de bewijsstukken, de isolatiematerialen en de herkenning van de verschillende lagen van de constructie vastgelegd.
versie januari 2013
9 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
STAP 1: U-waarde of R-waarde schildeel bekend?
Vul in ja
neen STAP 2: R, dikte en/of lambda isolatie bekend?
Vul in ja
neen Vul aanwezigheid luchtspouw in STAP 3: Materiaal en/of dikte isolatie bekend?
Vul in ja
neen STAP 4: Aanwezigheid isolatie en/of luchtspouw bekend?
STAP 7: Vul hoofdtype constructie in
Vul in ja
neen
Isolatie ‘aanwezig/onbekend’? neen
STAP 5: Aanwezigheid spouw bekend? ja/neen
Tabel 4 ja
STAP 6: Verbouwjaar bekend? neen ja Vul in
Figuur 2: Stroomschema U-waardebepaling gebouwschil
10 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.2
Isolatiemateriaal
Als -
de U-waarde of R-waarde van het schildeel niet bekend zijn (stap 1 van het stappenplan) en
-
de eigenschappen van de isolatie niet bekend zijn (stap 2 van het stappenplan) en
-
het isolatiemateriaal bekend is en
- het isolatiemateriaal opgenomen is in de lijst met voorgedefinieerde isolatiematerialen (zie Tabel 5) dan wordt dit isolatiemateriaal uit Tabel 5 geselecteerd. Voor sommige materialen wordt een onderscheid gemaakt tussen fabrieksmatig vervaardigde en in situ geplaatste of niet in de fabriek vervaardigde (rood aangeduid in onderstaande lijst) materialen. Als er twijfel bestaat tussen een fabrieksmatige of een in situ geplaatste variant van een materiaal, dan wordt de in situ geplaatste variant ingevoerd. Het materiaal moet ter plaatse vastgesteld worden of via bewijsstukken aangetoond worden. In de methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende isolatiematerialen: Lambda-waarde W/(m.K)
Isolatiematerialen
0,035
Polyurethaan (PUR/PIR) - beklede platen
0,045
Geëxtrudeerd polystyreen (XPS) – platen
0,045
Fenolschuim (PF) - beklede platen
0,050
Minerale wol (MW) – platen of dekens
0,050
Geëxpandeerd polystyreen (EPS) – platen
0,050
Geëxtrudeerd polyethyleen (PEF) – platen
0,050
Kurk (ICB) – platen
0,055
Cellulair glas (CG) – platen
0,055
Polyurethaan (PUR/PIR) – (in)gespoten
0,060
Geëxpandeerd perliet (EPB) – platen
0,060
In de fabriek vervaardigde celluloseplaten, mits 50 ≤ ρ < 150 kg/m3
0,060
In de fabriek vervaardigde isolatieplaten of isolatiedekens op basis van plantaardige en/of dierlijke vezels, anders dan cellulose en mits 50 ≤ ρ < 150 kg/m3
0,065
Fenolschuim (PF) – ingespoten
0,070
Minerale wol (MW) – ingeblazen
0,070
Geëxpandeerd polystyreen (EPS)- ingespoten - gebonden
0,075
Ureumformaldehydeschuim (UF) – ingespoten
0,080
Geëxpandeerde perlietkorrels (EPB) - ingegoten
0,080
In situ ingeblazen cellulose
0,080
Niet in de fabriek vervaardigde isolatiematerialen op basis van plantaardige en/of dierlijke vezels, andere dan cellulose
0,090
Geëxpandeerde vermiculiet – platen
versie januari 2013
11 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
0,110
Geëxpandeerde vermiculietkorrels
0,150
Geëxpandeerde kleikorrels Tabel 5: Lijst van voorgedefinieerde isolatiematerialen
De verschillende isolatiematerialen kunnen op de volgende manier herkend worden: Polyurethaanschuim (PUR) en polyisocyanuraatschuim (PIR) Beklede platen: De platen hebben een gele schuimstructuur en zijn altijd bekleed. Deze bekleding kan verschillende vormen aannemen: meerlagencomplex, zuiver aluminium, (gebitumineerd of gecoat) glasvlies of gipskartonplaat. De platen zijn drukvast, maar bros. Ze worden voor vloeren, muren, hellende en platte daken gebruikt. (In)gespoten: Gespoten PUR/PIR heeft nooit een bekleding en een gele, soms oneffen, schuimstructuur. Gespoten PUR/PIR heeft een lagere druksterkte dan PUR – beklede plaat
PUR/PIR-platen. Fenolschuim (PF) Platen: De roodbruine platen met een schuimstructuur zijn steeds bekleed. Het is een betrekkelijk bros materiaal met een geringe sterkte dat vrij veel vocht opneemt. Ingespoten: Gespoten PF heeft een schuimstructuur.
Fenolschuim – plaat Geëxtrudeerd polystyreen (XPS) Platen: De platen met een schuimstructuur zijn beschikbaar in verschillende kleuren. De platen hebben meestal geen beschermende bekleding, echter wel een dun glad oppervlak. Ze hebben een zeer goede drukweerstand.
XPS – plaat
versie januari 2013
12 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Minerale wol (MW) Platen of dekens: De geel-bruine platen of dekens hebben een vezelige structuur uit rotswol of glaswol. Ze kunnen aan één zijde voorzien zijn van glasvlies, kraftpapier, PVC-folie, aluminiumfolie, aluminiumplaat, aluminiumkraft of gipskartonplaat. De dekens zijn minder drukvast dan de platen en worden veelal tussen houten kepers of balken geplaatst. De platen worden soms toegepast op platte daken. Minerale wol veroorzaakt vaak jeuk bij aanraking. Ingeblazen: Ingeblazen minerale wol heeft een bruine en soms witte wolstructuur. Het wordt veelal in bestaande spouwen ingeblazen.
MW – deken
MW – vlokken Geëxpandeerd polystyreen (EPS) Platen: De witte of grijze platen met een schuimstructuur met aan elkaar vastgehechte bolletjes zijn in de volksmond beter bekend als piepschuim. Verschillende bekledingen (één of twee-zijdig) zijn mogelijk: gipskarton, spaanplaat, triplex, staal, aluminium of gebitumineerd glasvlies al naargelang de toepassing. Het materiaal bezit een goede drukweerstand. Ingespoten, gebonden: Gespoten EPS bestaat uit kleine bolletjes.
EPS – platen
EPS – ingespoten korrels Geëxtrudeerd polyethyleen (PEF) Platen: beperkte dikte, kleiner dan 1 cm, op rol.
versie januari 2013
13 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Kurk (ICB) Platen: De meestal bruine platen bestaan uit samengeperste kurkkorrels. Het materiaal is niet samendrukbaar en bros. Het wordt meestal gebruikt als akoestische isolatie. Ingeblazen: los gestorte korrels. Deze worden ingevoerd bij de niet in de fabriek vervaardigde isolatiematerialen op basis van plantaardige en/of dierlijke vezels, anders dan cellulose. Kurk Cellenglas (CG) Platen: De zwarte harde platen met een schuimstructuur kunnen bedekt zijn met een bitumencoating. Het materiaal heeft een goede drukweerstand, is stijf en enigszins bros. Cellenglas ruikt naar rotte eieren als de cellen beschadigd worden.
CG – plaat Geëxpandeerd perliet (EPB) Platen: De platen hebben een lichtbruine kleur. De korrels zijn regelmatig van vorm. De platen kunnen met onbeklede kanten worden geleverd, of met de bovenkant bedekt met een bitumencoating. Ze zijn zeer drukvast. Ingegoten korrels: waterafstotende losse korrels gegoten of ingeblazen.
Geëxpandeerd perliet – plaat
Geëxpandeerd perliet - korrels
versie januari 2013
14 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Cellulose Cellulose wordt enkel toegepast op plaatsen waar contact met vocht bijna volledig uitgesloten is en is dus bijvoorbeeld niet in spouwmuren te vinden. Voorbeelden van cellulose zijn houtwol en papier. Platen: De platen hebben een wolstructuur en worden enkel tussen kepers en balken geplaatst omdat de druksterkte niet zo hoog is. De dichtheid moet groter zijn dan of gelijk aan 50 kg/m3 en kleiner dan 150 kg/m3 om als ‘cellulose’ ingevoerd te worden Cellulose - ingeblazen
in de software. Voor in de fabriek vervaardigde celluloseplaten met een dichtheid groter dan of gelijk aan 150 kg/m3 wordt rechtstreeks een lambda-waarde van 0,20 W/(mK) ingevoerd. Ingeblazen: Ingeblazen cellulose heeft een wolstructuur en is niet drukvast. Voor in situ geplaatste cellulose geldt geen voorwaarde voor de dichtheid. Natuurlijke materialen: Natuurlijke materialen worden enkel toegepast op plaatsen waar contact met vocht bijna volledig uitgesloten is en zijn dus bijvoorbeeld niet in spouwmuren te vinden. Voorbeelden van natuurlijke materialen zijn hennep, vlas, stro, pluimen, schapenwol en dons. In de fabriek vervaardigde platen of dekens: De platen of dekens bestaan uit plantaardige en/of dierlijke vezels, anders dan cellulose. De dichtheid moet groter zijn dan of gelijk aan 50 kg/m3 en kleiner dan 150 kg/m3 om als ‘natuurlijke materialen’
Vlas - deken
ingevoerd te worden in de software. Niet in de fabriek vervaardigde
materialen:
Voor in situ geplaatste
isolatiematerialen die uit plantaardige en/of dierlijke vezels bestaan, anders dan cellulose geldt geen voorwaarde voor de dichtheid. Houtwolcementplaten en houtwolmagnesietplaten met een dichtheid groter dan of gelijk aan 300 kg/m3 en kleiner dan 900 kg/m3
Houtwolcementplaat
en In de fabriek vervaardigde isolatieplaten of isolatiedekens op basis van plantaardige en of dierlijke vezels met een dichtheid groter dan of gelijk aan 150 kg/m3 en kleiner dan 500 kg/m3 worden niet beschouwd als ‘natuurlijke isolatiematerialen’. In dit geval wordt een lambda-waarde van 0,20 W/(mK) rechtstreeks ingevoerd. Ureumformaldehydeschuim (UF) In situ gespoten: wit/grijs schuim dat zich na verloop van tijd kan manifesteren als wit/grijze vlokken.
versie januari 2013
15 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Geëxpandeerd vermiculiet Platen: Geëxpandeerd vermiculiet werd veel gebruikt in plafonds en wordt nu vooral toegepast als brandwerend materiaal. Wordt ook gebruikt als spouwisolatie. Korrels: waterafstotende korrels, ingegoten of ingeblazen
Geëxpandeerd vermiculiet – korrels Geëxpandeerde klei Korrels: Losse bruine ronde korrels die in situ gestort worden, bijvoorbeeld onder een vloerplaat. Isolerende mortels vallen hier niet onder.
Geëxpandeerde klei - korrels
versie januari 2013
16 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.3
Meerdere isolatielagen
Als de isolatie van een schildeel bestaat uit twee verschillende lagen dan kunnen deze lagen ingevoerd worden als de eigenschappen (materiaal en/of dikte, lambda-waarde en/of dikte, R-waarde) van beide lagen bekend zijn. Als de eigenschappen van een van beide lagen niet bekend is, dan kan enkel één laag ingevoerd worden en wordt het gunstigste van volgende situaties ingerekend: -
de eigenschappen van één laag als deze bekend is of
-
isolatie ‘aanwezig’
Als de eigenschappen van beide lagen niet bekend zijn, dan wordt ‘isolatie aanwezig’ ingevoerd. Als de isolatie van een schildeel bestaat uit drie verschillende lagen waarvan de eigenschappen bekend zijn, dan worden de warmteweerstanden van twee lagen samengeteld en rechtstreeks ingevoerd. Dit gebeurt volgens Vergelijking 1. totale warmteweerstand = warmteweerstand1 + warmteweerstand2 = (dikte/lambda-waarde)1 + (dikte/lambda-waarde)2 Vergelijking 1: berekening warmteweerstand De lambda-waarden voor de verschillende isolatiematerialen kunnen terug gevonden worden in 2.7.
versie januari 2013
17 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.4
Gevels
In sommige gevallen is het mogelijk om de muuropbouw via de zolderverdieping te inspecteren. In die gevallen kan er rechtstreeks in de muur gekeken worden en kunnen alle materialen en diktes vastgesteld worden. 2.4.1
Luchtspouw en isolatie vaststellen
Massieve muren Tot en met 1945 werd voor buitenmuren veelal massief metselwerk met een dikte van ongeveer 30 cm toegepast. Omstreeks 1946 werden spouwmuren zonder isolatie geïntroduceerd met een dikte van ongeveer 30 cm. Tegelijk kwamen massieve muren met een dikte van ongeveer 20 cm voor. Ook recent gebouwde muren kunnen massief zijn. Massieve muren kunnen zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde geïsoleerd zijn.
Traditionele spouwmuren In een traditionele spouwmuur is steeds een opening tussen de dragende binnenmuur en de gevelsteen aanwezig. Deze opening, spouw genoemd, kan ofwel niet, ofwel geheel ofwel gedeeltelijk opgevuld zijn met isolatie. Een voorbeeld van een spouwmuur die gedeeltelijk opgevuld is met isolatie wordt gegeven in Figuur 3.
Figuur 3: Tekening en foto spouwmuur gedeeltelijk gevuld met isolatie Omstreeks 1970 werd de geïsoleerde spouwmuur geïntroduceerd. In volgende gevallen mag uitgegaan worden van een spouw: - aanwezigheid van verluchtingsroosters of open stootvoegen en - zichtbare aanwezigheid van enkel strekse stenen in de gevel Als er uit de visuele inspectie twijfel bestaat of het om een spouwmuur gaat, dan mag er niet van uitgegaan worden dat er een spouw aanwezig is. Er wordt dan uitgegaan van spouw ‘onbekend’ in het stappenplan (2.1), tenzij vastgesteld kan worden dat er geen spouw aanwezig is. In dat geval wordt uitgegaan van spouw ‘afwezig’. Open stootvoegen of verluchtingsroosters komen doorgaans voor op regelmatige intervallen onder- en bovenaan de gevelmuur alsook boven deuren en ramen. Verluchtingsroosters en stootvoegen worden geïllustreerd in Figuur 4.
versie januari 2013
18 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Verluchtingsrooster
Stootvoeg
Figuur 4: Verluchtingsrooster en stootvoeg Strekse stenen zijn stenen die in de lengte gemetst werden. Hierbij moet opgelet worden dat deze niet verward worden met steenstrips die op een volle muur gekleefd werden. Figuur 5 verduidelijkt metselverbanden met strekse en kopse stenen.
Gevelsteen met enkel strekse stenen
Gevelsteen met strekse en kopse stenen
Figuur 5: Metselverbanden met strekse stenen en met kopse stenen De isolatie kan met een haakje via de stootvoegen en verluchtingsopeningen in de gevelsteen opgespoord worden. Let erop dat de waterkeringslagen hierbij niet doorboord worden. Soms ontbreekt het isolatiemateriaal direct achter de open stootvoegen, maar dit betekent niet automatisch dat er geen isolatie aanwezig is. Het is daarom belangrijk om met het haakje voldoende boven de stootvoeg te tasten. Als er geen stootvoegen of verluchtingsroosters aanwezig zijn kan de eigenaar een gaatje (laten) boren in een voeg aan de buitenkant om de aanwezigheid van isolatie vast te stellen. Ook hier is voorzichtigheid in verband met het doorboren van waterkeringslagen geboden. Soms worden spouwmuren bij een renovatie geïsoleerd door isolatie in de spouw te spuiten (na-isolatie). Dit is te herkennen aan de dicht gemetste boorgaten in de muren. Bij het vaststellen van na-isolatie moet de energiedeskundige erop letten dat deze gaten niet enkel in de onderzijde van de muur aangebracht zijn. In deze gevallen kan het namelijk ook gaan om een behandeling tegen opstijgend vocht en mag er niet uitgegaan worden van na-isolatie, tenzij anders blijkt uit vaststellingen of aanvaarde bewijsstukken. Figuur 6 illustreert de plaatsing van na-isolatie.
versie januari 2013
19 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 6: Plaatsen van na-isolatie De afwezigheid van boorgaten sluit de aanwezigheid van na-isolatie echter niet uit. Bij sommige technieken wordt geboord in de voegen, waarna ze weer gedicht worden. Soms worden de gaten ook aan de binnenkant van de muren geboord.
Gevels met leien of pannen Gevels met leien of pannen bevatten steeds een geventileerde spouw. Deze spouw mag niet in rekening gebracht worden als luchtspouw. Er kan overwogen worden om een lei op te lichten om de aanwezigheid van isolatie vast te stellen. Hierbij moet opgelet worden dat de leien niet breken.
Houtskeletbouw Houtskeletbouw werd pas na 1975 toegepast. Om vast te stellen welk isolatiemateriaal er in een houtskeletbouwgevel zit, kan de energiedeskundige de afdichtplaatjes voor stopcontacten of schakelaars losschroeven. Als er een zolder aanwezig is kan daar de samenstelling van de muur vaak geïnspecteerd worden. 2.4.2
Hoofdtype vaststellen
Er worden vijf hoofdtypes muren onderscheiden. Hierbij is de hoofdsamenstelling van de muur en de muurdikte of de dikte van de dragende structuur van belang. In het kader van het vaststellen van het hoofdtype mag de energiedeskundige geen rekening houden met de dikte van de spouw en de isolatie. Deze worden immers afzonderlijk ingerekend. Dit betekent dat de dikte van de luchtspouw en de isolatie van de totale dikte van de muur moet afgetrokken worden. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. Als er twijfel bestaat tussen twee hoofdtypes moet het minst gunstige type gekozen worden, met uitzondering van de laatste paragraaf van hoofdtype 2. De hoofdtypes zijn gerangschikt van energetisch slecht naar goed.
versie januari 2013
20 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Hoofdtype 1: Muren niet in cellenbeton of niet in isolerende snelbouwsteen Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren die niet bij de hierna volgende hoofdtypes onder te verdelen zijn. Voorbeelden van dit type zijn: •
klassieke spouwmuren (in de meeste gevallen) omdat de dikte van de gevelsteen en de snelbouwsteen samen meestal kleiner zijn dan 30 cm
•
houten stijlmuren (bijvoorbeeld bij houtskeletbouw)
•
massieve houten muren met een dikte kleiner dan 10cm
•
massieve buitenmuren smaller dan 30 cm
•
massieve buitenmuren breder dan 30 cm zonder buitenafwerking
Hoofdtype 2: Muren breder dan of gelijk aan 30 cm in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken met een buitenafwerking Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via een visuele inspectie of via bewijsstukken aangetoond kan worden dat -
de muurdikte zonder spouw en zonder isolatie gelijk is aan of breder dan 30 cm en
-
de dragende constructie bestaat uit baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken en
-
dat de constructie aan de buitenzijde een afwerkingslaag heeft die het regenwater weerhoudt om in de muur te dringen.
Deze buitenafwerking kan onder andere bestaan uit keramische tegels, buitenbepleistering, natuursteen, leien, een afwerking/bebording, een cementering of een gevelsteen. Verven en coatings wordt niet beschouwd als een waterdichte afwerkingslaag. Voorbeelden van dit type zijn: •
Massieve muren waar bij renovatie aan de binnenzijde een tweede wand geplaatst is in baksteen, snelbouwsteen of geëxpandeerde betonblokken vallen wel onder dit type. De oorspronkelijke muren worden in dat geval beschouwd als buitenafwerking.
•
Muren met een dragende structuur in snelbouwsteen met een dikte van 19 cm, een pleisterlaag van 1 cm en een bakstenen parement van 10 cm.
Als een muur met een buitenafwerking gelijk is aan of breder dan 30 cm, maar de aanwezigheid van een spouw niet vastgesteld kan worden, dan wordt het beste van volgende twee gevallen aangeduid. Dit is het geval met de laagste U-waarde in de software. 1. 2.
constructie muren: hoofdtype 1; isolatie ‘onbekend’ en luchtspouw ‘afwezig’ constructie muren: hoofdtype 1; isolatie ‘afwezig’ en luchtspouw ‘aanwezig’
versie januari 2013
21 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
In het vrije invoerveld van het certificaat vermeldt de energiedeskundige dat er gerekend werd met een aanname en de welke.
Hoofdtype 3: Muren in isolerende snelbouwsteen Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw isolerende snelbouwsteen bevat en de lambda-waarde van de isolerende snelbouwsteen maximaal 0,350 W/(m.K) is.
Hoofdtype 4: Muren breder dan of gelijk aan 10 cm in cellenbeton of massief hout Onder dit hoofdtype muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de muuropbouw cellenbeton of massief hout met een dikte breder dan 10 cm bevat. Cellenbetonblokken hadden vroeger meestal een grijze kleur en de metselblokken waren gegroefd. Vanaf de jaren ’80 hebben cellenbetonblokken een witte kleur en worden ze meestal verlijmd. Voorbeelden van cellenbetonblokken van voor en na de jaren ’80 zijn te zien in Figuur 7. Op de kopse kanten vertonen de blokken sinds de jaren ’90 een tand-en groefprofiel en/of handgrepen. De blokken worden vaak toegepast voor metselwerk zonder spouw met een buitenbepleistering (dikte 24 cm of 30 cm of meer) of als binnenspouwblad (dikte 14, 19, 20, 24 cm of meer). Aan de binnenzijde wordt er meestal een bepleistering voorzien.
Cellenbetonblokken van voor de jaren ‘80
Cellenbetonblokken van na de jaren ‘80
Figuur 7: Muren uit cellenbetonblokken
Hoofdtype 5: Muren met een dragende structuur breder dan of gelijk aan 23 cm in cellenbeton Onder dit type muren vallen alle muren waarvan via visuele inspectie of via bewijsstukken kan aangetoond worden dat de dragende structuur bestaat uit cellenbeton waarvan de dikte van de cellenbetonlaag breder is dan of gelijk aan 23 cm. 2.4.3 Aannames muren Voor alle aannames geldt dat de visuele inspectie (en destructief onderzoek) en de aanvaarde bewijsstukken primeren boven de aannames.
Muren opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw
versie januari 2013
22 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Als de energiedeskundige ter plaatse de invoergegevens van een gevelvlak kan vaststellen, gaat hij er van uit dat de gevelvlakken die zijn opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw (materialen/dikte/samenstelling) dezelfde invoergegevens hebben, tenzij uit visuele inspectie of andere bewijsstukken het tegendeel blijkt.
Muren grenzend aan AOR of grond of muren op de perceelgrens Van muren -
grenzend aan een AOR die in dezelfde bouwfase als het beschermde volume gerealiseerd werd, tenzij het muren zijn opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw (2.4.3) of
-
die voor meer dan een halve meter onder de grond zitten of
- op de perceelgrens, wordt aangenomen dat ze niet geïsoleerd zijn. In de software moet de energiedeskundige isolatie ‘afwezig’ aangeven, wanneer isolatie ‘onbekend’ volgens het stappenplan (zie 2.1) ingevoerd zou moeten worden.
Elektrische verwarming De energiedeskundige moet aannemen dat muren geïsoleerd (isolatie ‘aanwezig’) zijn: 1. Van woonheden waarvan het beschermde volume volledig (direct of indirect) met vaste elektrische verwarming verwarmd wordt en de elektrische verwarming geplaatst werd tijdens dezelfde bouwfase als de bouw van de wooneenheid of 2.
Van delen van wooneenheden die volledig nieuw aangebouwd werden (een uitbreiding van een woning) in dezelfde bouwfase als de plaatsing van de elektrische verwarming. Bijkomende voorwaarde is dat deze delen van wooneenheden volledig (direct of indirect) met vaste elektrische verwarming verwarmd worden of
3.
Van wooneenheden of delen van woonheden waarvan de elektrische verwarming verwijderd werd, maar waarvan kan aangetoond worden dat vroeger voldaan werd aan bovenvermeld punt 1 of 2.
Van de plaatsing van de elektrische verwarming in dezelfde bouwfase als (een deel van) de wooneenheid moeten de nodige bewijsstukken voorhanden zijn. Deze aanname vervalt als 1. ze in strijd is met de visuele inspectie (en destructief onderzoek) of de aanvaarde bewijsstukken of; 2. 3.
als niet aangetoond kan worden dat de woning jonger is dan 1960 of; (delen van de) woonheden gebouwd of verbouwd zijn in een vroegere bouwfase dan de plaatsing van de
4.
elektrische verwarming of; ze in strijd is met andere aannames voor muren (in dit hoofdstuk 2.4.3).
versie januari 2013
23 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.5 2.5.1
Vloeren Luchtspouw en isolatie vaststellen
Vloerisolatie is bij oudere woningen niet gebruikelijk in Vlaanderen. Algemeen kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van vloerisolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is. Daarom moet de onderkant van de vloerplaat en de randen van trapopeningen, als deze bereikbaar zijn via een kelder of kruipkelder, door de energiedeskundige bekeken worden. Bij vloeren met houten roosteringen op tussenverdiepingen is er vaak een spouw aanwezig tussen het valse plafond en de plankenvloer. Een plankenvloer is te herkennen aan de vernagelde planken. De tand- en groefdichtingen van de plankenvloer moeten nog sluiten en er mogen zich geen grote openingen in bevinden om als spouw in rekening gebracht te mogen worden. 2.5.2
Hoofdtype vaststellen
Om het hoofdtype voor vloeren vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken (zie 2.7). Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes:
Hoofdtype 1: Vloeren met standaard constructie Dit hoofdtype bevat alle vloeren die niet onder hoofdtype 2 vallen. Ook houten vloeren vormen een onderdeel van dit hoofdtype. Massieve vloeren die niet uitgevoerd werden in cellenbeton vallen eveneens onder dit type.
Hoofdtype 2: Vloeren met een cellenbetonconstructie Cellenbetonconstructies worden soms gekenmerkt door platen met een breedte van ongeveer 60 tot 75 cm. Als de onderzijde niet voorzien is van een afwerkingslaag, is de vorm vlak met een specifieke oppervlaktestructuur en een witte kleur. Meestal zijn de platen voorzien van een afgeschuinde groef aan de onderzijde. Figuur 8geeft een beeld van de kenmerken van een onafgewerkte cellenbetonconstructie. Cellenbetonconstructies bevatten geen luchtspouw.
versie januari 2013
24 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 8: Kenmerken onafgewerkte cellenbetonconstructie
Verder moet opgemerkt worden dat cellenbeton constructies op volle grond niet uitgevoerd worden. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden. 2.5.3
Aannames vloeren
Voor alle aannames geldt dat de visuele inspectie (en destructief onderzoek) en de aanvaarde bewijsstukken primeren boven de aannames.
Elektrische verwarming In tegenstelling tot andere schildelen mag voor vloeren niet automatisch uitgegaan worden van de aanwezigheid van isolatie als er elektrische verwarming aanwezig is.
Vloerverwarming Als er vloerverwarming aanwezig is, dan duidt de energiedeskundige ‘vloerverwarming aanwezig’ aan voor de betreffende vloer. Elektrische vloerverwarming wordt hierbij ook beschouwd als vloerverwarming.
versie januari 2013
25 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.6 2.6.1
Daken en plafonds Hellende daken
2.6.1.1 Luchtspouw en isolatie vaststellen Daken werden ongeveer vanaf de jaren ’70 geïsoleerd, maar de effectieve aanwezigheid van isolatie is onzeker. Ter hoogte van onafgewerkte doorvoeropeningen van schouwen (zie Figuur 9), inbouwspots of onafgewerkte delen aan ingebouwde kasten of luikjes kan gekeken worden of er isolatie aanwezig is.
Figuur 9: Visuele inspectie van isolatie bij doorvoeropeningen
Als vermoed wordt dat de isolatie rechtstreeks onder de dakpannen ligt, kan overwogen worden om de isolatie vast te stellen door een dakpan op te lichten. Van daken met een metalen dakbedekking wordt steeds verondersteld dat een eventueel aanwezige luchtspouw sterk geventileerd is. Daarom moet voor deze daken bij aanwezigheid luchtspouw steeds ‘afwezig’ aangegeven worden. 2.6.1.2 Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor hellende daken vast te stellen, is het voldoende om te bepalen of de dakbedekking al dan niet uitgevoerd is in riet. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie van de buitenzijde van het dak of aan de hand van de bewijsstukken (Tabel 6). Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes:
Hoofdtype 1: Standaard hellende daken Dit hoofdtype bevat alle hellende daken die niet uitgevoerd zijn in riet, waaronder pannendaken, leien daken en metalen daken.
Hoofdtype 2: Hellende daken in riet Dit type bevat alle daken die uitgevoerd zijn in riet. Figuur 10 geeft een beeld van een rieten dak.
versie januari 2013
26 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 10: Buitenzijde van een wooneenheid met een rieten dak
Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden, moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
versie januari 2013
27 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.6.2
Platte daken
2.6.2.1 Luchtspouw en isolatie vaststellen Daken werden vanaf de jaren ’70 geïsoleerd, maar de effectieve aanwezigheid van isolatie is onzeker. Algemeen kan voor platte daken worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van de spouw en isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is of vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen. Voor daken met een metalen dakbedekking wordt steeds verondersteld dat een eventueel aanwezige luchtspouw sterk geventileerd is. Daarom moet voor deze daken bij aanwezigheid luchtspouw steeds ‘afwezig’ aangegeven worden. 2.6.2.2 Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor platte daken vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken zoals aangehaald in hoofdstuk 10.2. Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes:
Hoofdtype 1: Standaard platte daken Hoofdtype 2: Platte daken met een cellenbeton constructie Voor de herkenning van cellenbeton constructies wordt verwezen naar 2.5. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
versie januari 2013
28 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.6.3
Plafonds
2.6.3.1 Luchtspouw en isolatie vaststellen Ook voor plafonds kan worden gesteld dat het vaak niet mogelijk is om de aanwezigheid en dikte van de spouw en isolatie visueel vast te stellen, tenzij de isolatie zichtbaar gelaten is (zie Figuur 11) of vastgesteld kan worden aan onafgewerkte doorvoeropeningen.
Figuur 11: Zichtbaar gelaten vloerisolatie 2.6.3.2 Hoofdtype vaststellen Om het hoofdtype voor plafonds vast te stellen is het voldoende om te bepalen of de dragende constructie al dan niet uitgevoerd is in cellenbeton. Dit kan aan de hand van een visuele inspectie of aan de hand van de bewijsstukken (2.7). Er bestaan bijgevolg twee hoofdtypes:
Hoofdtype 1: Standaard plafonds Houten plafonds vormen een onderdeel van dit type constructie. Ook alle massieve plafonds niet in cellenbeton vallen onder dit type.
Hoofdtype 2: Plafonds met een cellenbetonconstructie Voor de herkenning van cellenbetonconstructies wordt verwezen naar hoofdstuk 10.4.2. ‘Het bepalen van de U-waarde in de praktijk: vloeren’. Als het juiste hoofdtype niet kan achterhaald worden moet voor hoofdtype 1 gekozen worden.
2.6.3.3 Aannames daken en plafonds Voor alle aannames geldt dat de visuele inspectie (en destructief onderzoek) en de aanvaarde bewijsstukken primeren boven de aannames.
Dakvlakken opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw
versie januari 2013
29 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Als de energiedeskundige ter plaatse de invoergegevens van een dakvlak kan vaststellen, gaat de energiedeskundige er van uit dat de dakvlakken die zijn opgetrokken in dezelfde bouwfase en met dezelfde opbouw (materiaal/dikte/samenstelling) dezelfde invoergegevens hebben.
Elektrische verwarming De energiedeskundige moet aannemen dat daken en plafonds geïsoleerd zijn onder dezelfde voorwaarden als deze voor gevels (2.4.3 Het woord ‘muren’ wordt in de tekst dan vervangen door ‘daken en plafonds’).
versie januari 2013
30 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
2.7
Bewijsstukken
De algemene voorwaarden waaraan bewijsstukken moeten voldoen om aanvaard te worden, zijn vastgelegd in deel II, 1.3. Uitzondering hierop zijn de plannen op schaal 1/50ste waarop vaak de muur- en vloerisolatie niet getekend wordt, maar mogelijk wel aanwezig kunnen zijn. In deze gevallen beroept de energiedeskundige zich op andere regels uit het inspectieprotocol. Een overzicht van welke bewijsstukken ingezet mogen worden voor de verschillende stappen in het stappenplan van de
Verbouwjaar
Hoofdtype constructie
Aanw spouw
Aanw isolatie
Dikte isolatie
Materiaal
Merk& type
R isolatie
Lambda isolatie
U en/of R-waarde schildeel
U-waardebepaling van de gebouwschil wordt gegeven in Tabel 6.
Vaststelling 1. Visuele inspectie
X
X
2. Destructief onderzoek
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
3. Elektrische verwarming
X
Bewijsstukken 1. EPB-aangifte
X
2. EPC
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
3. Lastenboek
X
X
X
X
4. Subsidieaanvraag
X
X
X
X
X
5. Belastingsaftrek
X
X
X
X
X
6. Factuur aannemer
X
X
X
X
X
X
7. Factuur materialen
X
X
X
X
X
X
8. Plan schaal 1/50ste
X
X
X
X
X
X
X
9. Werfverslag
X
X
X
X
X
X
X
10. Postinterventiedossier
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
11. Technische doc.
X
X
X
12. Offertes
X
X
X
X
13. Foto’s
X
X
X
X
versie januari 2013
X X
X
31 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Tabel 6: Bewijsstukken gebouwschil
3 Openingen Een opening is een gat in de gebouwschil dat opgevuld is met: -
Een beglazing al dan niet vervat in een profiel;
-
Een paneel al dan niet vervat in een profiel;
-
Een deur al dan niet vervat in een profiel.
De totale U-waarde van openingen is afhankelijk van zowel de U-waarde van het profiel als van de beglazing, de deuren of de panelen.
3.1
Profielen
Profielen worden onderscheiden op basis van het materiaal. De energiedeskundige duidt aan of het om metalen, kunststof of houten profielen gaat. Verder is er voor kunststof en metalen profielen een extra onderverdeling. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden of er is twijfel tussen twee types, dan moet voor het eerste type in de lijst gekozen worden. De inspectieprocedure en toegestane bewijsstukken zijn hetzelfde als voor het vaststellen van het hoofdtype schildeel.
Hoofdtype 1: Metaal - niet thermisch onderbroken Dit zijn alle metalen profielen die niet onder hoofdtype 2 vallen.
Hoofdtype 2: Metaal - thermisch onderbroken Thermisch onderbroken profielen zijn te herkennen aan een kunststof tussenstuk dat zichtbaar is in de vaste profielen als de ramen geopend zijn (zie Figuur 12). Als de ramen niet kunnen geopend worden, is de energiedeskundige aangewezen op bewijsstukken.
versie januari 2013
32 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 12: Thermisch onderbroken metalen profiel
Hoofdtype 3: Kunststof; aantal kamers = 1 of geen informatie Hoofdtype 4: Kunststof; aantal kamers = 2 of meer Het aantal kamers bij kunststof profielen is niet visueel inspecteerbaar. Bij kunststofraamprofielen vanaf 1980 of later of bij kunststofraamprofielen met een profielbreedte van 65 mm of meer, gaat de energiedeskundige uit van twee of meerkamerprofielen. In de overige gevallen is de energiedeskundige aangewezen op bewijsstukken. Bij hefschuiframen en schuiframen wordt de profielbreedte van de opengeschoven schuifvleugel gemeten. Bij de overige ramen wordt de profielbreedte van het vaste kader zonder bijkomend aangebrachte profielen zoals een dorpelprofiel of een rolluikgeleider gemeten.
Figuur 13: meten van profieldikte van een (hef)schuifraam – Figuur 14: meten van de profieldikte van een opendraaiend raam
Hoofdtype 5: Hout Raamprofielen die deels uit hout en deels uit aluminium vervaardigd zijn, behoren eveneens tot dit hoofdtype. Sommige kunststof- en aluminiumraamprofielen hebben een houtstructuur. Deze mogen echter niet verward worden met de houten raamprofielen.
Hoofdtype 6: Geen profiel
versie januari 2013
33 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
3.2
Beglazing
Voor de beglazing moeten zowel -
de U-waarde van de vensters (zie 3.2.1) als
- de g-waarde van de beglazing (zie 3.2.2) achterhaald worden. 3.2.1
Stappenplan U-waarde vensters
Stap 1 – U-waarde venster en/of g-waarde beglazing bekend Als de U-waarde van het venster (Uw-waarde, dit is de U-waarde van de beglazing en raamprofielen samen) bekend is uit •
vroegere EPB-aangiften of
•
vroegere energieprestatiecertificaten (invoerveld ‘U-waarde venster bekend’ op het EPC) of
•
technische documentatie van fabrikanten waarin de gedeclareerde waarden (zie 1.1.3) vermeld zijn voor het
gehele venster dan moet de energiedeskundige deze overnemen (‘U-waarde venster bekend’). Er zijn dan geen verdere invoergegevens meer nodig. Op het hoofdformulier van de EPB-aangifte staat de U-waarde van de vensters vermeld bij ‘gemiddelde U-waarde van de vensters’. Deze moet overgenomen worden voor alle vensters in openingen waarop de EPB-aangifte betrekking heeft. Als ramen in de wooneenheid verwijderd zijn die vervat zitten in de EPB-aangifte, dan mag de ‘gemiddelde Uwaarde van de vensters’ voor geen enkel venster ingevoerd worden. De ‘gemiddelde U-waarden van de vensters’ mag ook niet ingevoerd worden voor ramen die niet vervat zijn in de EPB-aangifte De ‘gemiddelde U-waarde van de vensters’ bevat zowel de beglazing, als de profielen, als de panelen als deze vervat zijn in dezelfde opening als de beglazing. Daarom moet deze ‘gemiddelde U-waarde van de vensters’ bij ‘U-waarde paneel gekend’ ingevoerd worden voor de panelen die geplaatst zijn in combinatie met beglazing in dezelfde opening. Als de U-waarde van het venster niet bekend is, dan moeten andere invoergegevens achterhaald worden op basis van een visuele inspectie en eventueel bijkomende bewijsstukken. Ga verder naar stap 2. Stap 2 – U-waarde beglazing bekend Als de U-waarde (Ug-waarde of de vroegere k-waarde) van de beglazing bekend is uit • visuele inspectie of •
vroegere EPB-aangiften of
•
vroegere energieprestatiecertificaten of
•
technische documentatie van fabrikanten waarin de gedeclareerde waarden (zie 1.1.3) vermeld zijn of
• de tabel van het verbond van de glasindustrie dan moet de energiedeskundige deze overnemen (‘U-waarde glas bekend’). Er zijn dan geen verdere invoergegevens meer nodig.
versie januari 2013
34 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
De U-waarde van de beglazing is te vinden in het hoofdformulier en in het transmissieformulier van de EPB-aangifte. De U-waarde van de beglazing is ook soms vermeld in de afstandshouder. In dit geval moet deze overgenomen worden. Vaak staat in de afstandshouder enkel een verwijzing naar het merk en type van het product vermeld. Ook uit door het inspectieprotocol aanvaarde bewijsstukken (zie 3.5) kan soms het merk en type afgeleid worden. In dit geval kan de tabel met U-waarden en g-waarden, die te vinden is op de site van het verbond van de glasindustrie geraadpleegd worden. De link naar de site kan terug gevonden worden op www.energiesparen.be/energiedeskundigetypea. Als de dikte van de spouw(en) (en de glasbladen) niet vermeld is in de afstandshouder, dan moet deze met een (al dan niet digitale) glasdiktemeter worden gemeten om de correcte U-waarde op te zoeken. Er zijn een aantal voorwaarden verbonden aan het correct aflezen van de glasdikte en de spouwbreedte bij een niet-digitale glasdiktemeter. De waarnemer plaatst de glasdiktemeter onder een hoek van 45 ° tegen het glas en kijkt evenwijdig met de meter naar de weerspiegeling in het glas. De lijn op de glasdiktemeter wordt gereflecteerd op de beide zijden van het glasblad waardoor twee gereflecteerde lijnen zichtbaar zijn. De tweede lijn valt samen met de overeenkomstige glasdikte (zie Figuur 15). Deze meting is niet mogelijk bij een glas met een hoge lichtreflectie door het spiegeleffect. Ook het middenblad van drievoudige beglazing is niet meetbaar. Hetzelfde principe geldt voor het meten van de spouwbreedte waarbij de tweede schuine lijn de overeenkomstige spouwbreedte doorkruist. De spouwbreedte moet aan de rand en niet in het midden van de beglazing gemeten worden.
Figuur 15: Meten van de glasdikte
Figuur 16: Meten van de spouwbreedte
versie januari 2013
35 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Als het product in de tabel met U- en g-waarden teruggevonden wordt, dan wordt ‘U-waarde glas’ ingevoerd. Als in de afstandshouder volgende aanduidingen gevonden worden, dan mogen de respectievelijke bijhorende U-waarden ingevoerd worden: HR++ Ug = 1,2 W/(m2K) HR + HR
Ug = 1,6 W/(m2K) Ug = 2,0 W/(m2K)
De tabel van het verbond van de glasindustrie primeert in alle gevallen boven alle andere bewijsstukken of vaststellingen. Deze tabel moet nagekeken worden als merk en type beglazing bekend zijn. Als de U-waarde van het glas niet achterhaald kan worden, ga dan naar stap 3. Stap 3 – bepalen type glas Voor beglazing worden negen hoofdtypes onderscheiden. De indeling van de beglazing in hoofdypes wordt beschreven in hoofdstuk 3.2.3. De types beglazing zijn zowel van toepassing op traditionele ramen, als op dakramen, koepels en alle andere doorschijnende constructies. Deze types zijn in vele gevallen visueel te herkennen. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken (zie 3.5) het juiste type kan vastgesteld worden of als er twijfel is tussen twee types, dan moet voor het eerste vermelde type in de lijst waarover geen twijfel bestaat gekozen worden Figuur 17 geeft het stappenplan voor het bepalen van de U-waarde van de vensters weer in een stroomschema.
3.2.2
Stappenplan g-waarde beglazing
Stap 1 – g-waarde beglazing bekend Als de g-waarde (ZTA of zontoetredingsfactor) van de beglazing bekend is uit • visuele inspectie of •
vroegere EPB-aangiften of
•
vroegere energieprestatiecertificaten of
•
technische documentatie van fabrikanten waarin de gedeclareerde waarden (zie 1.1.3) vermeld zijn of
•
de tabel van het verbond van de glasindustrie
dan moet de energiedeskundige deze overnemen (‘g-waarde glas bekend’). Er zijn dan geen verdere invoergegevens meer nodig. De bepaling van de g-waarde van de beglazing is analoog aan de bepaling van de U-waarde van de beglazing (stap 2 van 3.2.1). In de EPB-aangifte is de g-waarde te vinden op het EPW-formulier (gg,┴ (glas)) Als de g-waarde van de beglazing niet achterhaald kan worden, ga dan naar stap 2. Stap 2 – bepalen type glas De bepaling van het type glas is analoog aan stap 3 van 3.2.1. Als het type al ingevoerd werd bij stap 3 van 3.2.1, dan hoeft dit hier niet meer te gebeuren.
versie januari 2013
36 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
STAP 1: U-waarde venster bekend?
Vul in ja
neen STAP 2: U-waarde beglazing bekend?
Vul in ja
neen Vul type profiel in STAP 3: Bepaal type glas
Vul in ja
Figuur 17: Stroomschema U-waarde bepaling vensters
STAP 2: g-waarde beglazing bekend?
Vul in ja
neen Vul aanwezigheid zonwering in STAP 3: Bepaal type glas
Vul in ja
Figuur 18: Stroomschema g-waarde bepaling beglazing
37 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
3.2.3
Hoofdtype beglazing
Beglazing wordt eerst en vooral, met uitzondering van glasbouwstenen en polycarbonaatplaten, opgedeeld volgens het aantal glasbladen. De bladen waarvan sprake is kunnen bestaan uit glas, kunststof, glas-in-lood of elk ander soort doorschijnend materiaal. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enkele (één glasblad), dubbele (twee glasbladen) en drievoudige (drie glasbladen) beglazing. Bij dubbele of drievoudige beglazing worden de glasbladen gescheiden door een metalen of kunststof afstandshouder die de spouw creëert. De spouw is een hermetisch afgesloten ruimte gevuld met lucht of gas en mag niet breder zijn dan 30 mm. Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt aan de hand van de aanwezigheid van een coating. Een eerste indicatie van de aanwezigheid van een coating is het kleurverschil met gewoon blank glas dat eventueel door de energiedeskundige als referentie kan worden meegenomen. De aanwezigheid van een coating wordt vastgesteld met een digitale meter of door de verkleuring van de vlam van een aansteker of van het witte licht van een led-lamp in de weerspiegeling in het glas. Als één van de vlammetjes verkleurt ten opzichte van de andere in de weerspiegeling van een glasblad dan bevindt zich daar een coating. Dit is te zien in Figuur 19. De vaststelling wordt zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde van het raam herhaald omdat de coating niet altijd even goed zichtbaar is. Er wordt hierbij schuin op het raam gekeken.
Gewone dubbele beglazing
Dubbele beglazing met coating
Figuur 19: Herkennen van de aanwezigheid van coating
Ook de plaats van de coating is belangrijk voor het herkennen van de beglazing (zie hoofdtypes). Deze wordt uitgedrukt in een positie met een nummer achter. De juiste nummering voor dubbele beglazing is te vinden in Figuur 20. Er wordt steeds van buiten naar binnen geteld voor de bepaling van de positie.
versie januari 2013
38 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
POSITIE
BUITEN
1 23 4
POSITIE 1 2 3 4 5 6
BINNEN
BUITEN
DUBBELE BEGLAZING
BINNEN
3-VOUDIGE BEGLAZING
Figuur 20: Posities met hun nummering van beglazing Let op: Op basis van de vlammentest kan de aanwezigheid van een coating vastgesteld worden, doch als er geen verkleuring van de vlammen zichtbaar is, is de aanwezigheid van een coating nog niet uitgesloten. Als er bewijsstukken zijn die een coating aantonen, dan wordt er uitgegaan van de aanwezigheid van een coating. Voor de onderverdeling in hoofdtypes wordt geen rekening gehouden met de soort spouwvulling en de aanwezigheid van een zonwerende coating. Ook films die eventueel achteraf op beglazing aangebracht zijn, worden niet in rekening gebracht.
Hoofdtype 1: Enkelvoudige beglazing (Ug = 5,8 W/(m2K)) Dit type beglazing bevat slechts één blad en is duidelijk visueel te herkennen. Het blad kan bestaan uit glas, kunststof, glas in lood, enkel uitgevoerd profielglas of elk ander soort doorschijnend materiaal. Profielglas bestaat uit U-profielen van glas die aan elkaar worden bevestigd. Figuur 21 illustreert dit.
Figuur 21: Voorbeeld profielglas
Hoofdtype 2: Polycarbonaatplaten (2 of 3 wanden) (Ug = 5,8 W/(m2K)) versie januari 2013
39 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Onder het type polycarbonaatplaten vallen platen in polycarbonaat die dwarse verbindingen hebben in de spouw tussen de lagen. Als er geen dwarse verbindingen tussen de platen aanwezig zijn, dan wordt het type vastgelegd zoals bij gewone enkele of dubbele of drievoudige beglazing. Het aantal bladen zijn dan bepalend voor het type.
Hoofdtype 3: Glasbouwstenen (Ug = 3,5 W/(m2K)) Onder dit type verstaat men doorschijnende glazen elementen die gegoten zijn in de vorm van bouwstenen of blokken.
Hoofdtype 4: Gewone dubbele beglazing (Ug = 2,8 W/(m2K)) Gewone dubbele beglazing is vanaf de jaren ’50 op de markt. Dit type beglazing bevat twee bladen met daartussen een spouw. De bladen kunnen bestaan uit glas of kunststof. Ook dubbel uitgevoerd profielglas valt onder dit type beglazing. Dit type beglazing wordt in de software aangeduid als: -
Uit bewijsstukken blijkt dat het om gewone dubbele beglazing gaat of
-
De dubbele beglazing ouder is dan 1985 of
-
De vlammentest aangeeft dat er geen coating aanwezig is of de coating op een andere positie aangebracht werd dan deze die kenmerkend is voor hoogrendementsglas (zie hoofdtype 8) tenzij bewijsstukken aantonen dat het om een ander type glas gaat (zie hoofdtype 8) of
-
Als er geen inscriptie te vinden is in de glaslat met de naam van de fabrikant of een fabricagedatum/jaar of andere informatie.
Hoofdtype 5: Dubbele beglazing onbekend (Ug = 2,8 W/(m2K)) Men gaat uit van dit type als in de software: -
de dubbele beglazing jonger is dan 1985 of het fabricagejaar van de dubbele beglazing onbekend is én
-
de aanwezigheid van gewone dubbele beglazing of hoogrendementsbeglazing niet kan vastgesteld of aangetoond worden, bijvoorbeeld omdat de plaats van de coating zowel op hoogrendementsbeglazing als op zonwerend beglazing kan wijzen (zie hoofdtype 8).
Hoofdtype 6: Polycarbonaatplaten (4 wanden) (Ug = 2,8 W//(m2K)) Hoofdtype 7: Drievoudige beglazing zonder coating (Ug = 2,0 W/(m2K)) Dit type beglazing is samengesteld uit drie glasbladen zonder coating en twee spouwen gevuld met lucht of gas. Drievoudige beglazing met een fabricagejaar kleiner dan 1990 wordt steeds als ‘drievoudige beglazing zonder coating’ ingevoerd.
Hoofdtype 8: Hoogrendementsbeglazing (ver)bouwjaar < 2000 (U = 1,8 W/(m2K)) Hoogrendementsbeglazing is vanaf 1985 op de markt.
versie januari 2013
40 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Dit type beglazing bestaat uit twee glasbladen met daartussen een afstandshouder die de spouw creëert. Deze beglazing wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd. In tegenstelling tot gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een coating aangebracht. De aanwezigheid van een coating is soms te zien door een lichte verkleuring bij een geopend raam ten opzichte van gewoon (blank) glas en wordt herkend op basis van de vlammentest (zie 3.2.1). Men duidt dit type beglazing aan in de software als -
de beglazing jonger is dan van 1985 en ouder dan 2000 of het fabricagejaar onbekend is en
- de vlammentest uitwijst dat er een coating werd aangebracht op positie 3 of als bewijsstukken (zie 3.5) aantonen dat -
het om hoogrendementsbeglazing gaat door vermelding van de benaming ‘hoogrendementsbeglazing’,
‘superisolerende beglazing’ of ‘verbeterde dubbele beglazing’ of een U-waarde kleiner dan 1,8 W/(m2K). De bewijsstukken primeren op de vlammentest. Opgelet: de aanduiding ‘HR’ in een glaslat kan zowel duiden op een algemene afkorting van hoogrendementsbeglazing als op een U-waarde kleiner dan 2,0 W/(m2K). Als er in dat geval niet voldaan wordt aan de hierboven vermelde voorwaarden om hoogrendementsbeglazing aan te duiden, dan wordt een U-waarde van 2,0 W/(m2K) ingevoerd (zie 3.2.1). Soms is bij hoogrendementsbeglazing de coating op positie 2 aangebracht. In dat geval mag hoogrendementsbeglazing niet automatisch ingevoerd worden omdat het dan ook om gewone zonwerende beglazing kan gaan. De aanwezigheid van twee gaten in de afstandshouder op ongeveer 10 cm van de hoeken van het glas waardoor de gasvulling ingespoten werd (zie Figuur 22), is ook een indicatie dat hoogrendementsbeglazing gebruikt werd. Deze gaten komen steeds voor bij andere vormen dan rechthoekige hoogrendementsbeglazing. Bij rechthoekige hoogrendementsbeglazing komen deze gaten niet steeds voor. Deze gaten kunnen eveneens wijzen op akoestische beglazing zonder dat het om hoogrendementsbeglazing gaat. Als deze gaten niet te vinden zijn bij andere vormen dan rechthoekige beglazing, dan mag hoogrendementsbeglazing voor deze ramen niet ingevoerd worden.
versie januari 2013
41 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 22: Vulgaten in de afstandshouder Let op: Hoogrendementsbeglazing kan mogelijk verward worden met zonwerende beglazing. Zonwerende beglazing is doorgaans donkerder van kleur of spiegelend en wordt meestal enkel toegepast op het zuiden of het westen, bij hallen of gordijngevels,… of om binnenkijken te letten. Het belangrijkste verschil is echter de plaats van de coating. De coating van zonwerende beglazing bevindt zich op positie 1 of 2 (zie 3.2.1). Ook andere soorten beglazing zoals gewone akoestische beglazing, gewone inbraakwerende beglazing,… wijzen niet automatisch op hoogrendementsbeglazing. Deze beglazingen bevatten geen coating, tenzij het effectief om hoogrendementsbeglazing gaat. Als er twijfel is tussen gewone dubbele beglazing en hoogrendementsbeglazing, dan moet voor hoofdtype 5 gekozen worden.
Hoofdtype 9: Hoogrendementsbeglazing (ver)bouwjaar ≥ 2000 (Ug = 1,4 W/(m2K)) Dit type hoogrendementsbeglazing is vanaf 1990 op de markt, maar is pas vanaf 2000 in opmars. Vandaag wordt deze beglazing vrijwel overal toegepast. Deze beglazing bestaat uit twee glasbladen met daartussen een afstandshouder die de spouw creëert. Deze beglazing wordt ook superisolerende beglazing of verbeterde dubbele beglazing genoemd. In tegenstelling tot gewone dubbele beglazing werd op een van de glasbladen een coating aangebracht. De aanwezigheid van een coating is soms te zien door een lichte verkleuring bij een geopend raam ten opzichte van gewoon blank glas en wordt herkend op basis van de vlammentest. Men neemt dit type beglazing op in de software als
versie januari 2013
42 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
-
de beglazing jonger is dan 2000 en
-
de vlammentest uitwijst dat er een coating werd aangebracht op positie 3
of als bewijsstukken aantonen dat -
het om hoogrendementsbeglazing gaat door vermelding van de benaming ‘hoogrendementsbeglazing’, ‘superisolerende beglazing’ of ‘verbeterde dubbele beglazing’ en de beglazing jonger is dan 2000 of
- de beglazing een U-waarde heeft kleiner dan 1,4 W/(m2K) De bewijsstukken primeren boven de vlammentest. Voor de verdere herkenning van hoogrendementsbelazing verwijzen we naar hoofdtype 7. Als er twijfel is tussen hoofdtype 8 en 9 moet voor hoofdtype 8 gekozen worden.
Hoofdtype 10: Drievoudige beglazing met coating (Ug = 0,7 W/(m2K)) Dit type beglazing bestaat uit drie glasbladen waarvan het buitenste en het binnenste glasblad voorzien is van een coating op positie 2 en 5. De spouwen zijn doorgaans gevuld met een thermisch gas. Voor de herkenning van een coating verwijzen we naar hoofdtype 8. 3.2.4
Bijzondere gevallen
Voorzetramen en dubbele ramen Bij voorzetramen en dubbele ramen wordt het aantal lagen glas van het voorzetraam of dubbel raam opgeteld bij het aantal in het oorspronkelijke raam als -
de spouw tussen het voorzetraam en het oorspronkelijke raam of tussen de dubbele ramen niet breder is dan 30 mm en
-
de spouw niet geventileerd wordt.
Als het totale aantal glaslagen van voorzetraam of dubbel raam en oorspronkelijk raam gelijk is aan 2, kies dan dubbele beglazing. Als het totale aantal glaslagen van voorzetraam/dubbel raam en oorspronkelijk raam groter is dan twee, kies dan drievoudige beglazing. Als er een coating aanwezig is, dan wordt voor dubbele of drievoudige beglazing met coating gekozen. Het profiel van het voorzetraam/dubbel raam wordt in alle gevallen genegeerd. Als de spouw breder is dan 30 mm, dan wordt enkel de energetisch beste beglazing van de twee beglazingen ingevoerd. Als dit een beter kengetal geeft, dan mag voor de begrenzing AOR gekozen worden. Als de spouw geventileerd wordt, dan wordt enkel de binnenste beglazing ingevoerd.
Koepels/lichtstraten Koepels en lichtstraten worden wat betreft het onderscheid in hoofdtypes behandeld zoals gewone beglazing.
versie januari 2013
43 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Zonwerende beglazing Ook zonwerende beglazing valt in een van de eerder genoemde hoofdtypes. Kies het gepaste hoofdtype, zonder de zonwerende eigenschappen van de beglazing in rekening te brengen.
3.3
Zonwering
Voor ieder raam moet worden vastgesteld of het voorzien is van vaste of beweegbare buitenzonwering of ongeventileerde tussenzonwering. Zonwering aan de binnenzijde van het gebouw (binnenzonwering) wordt niet in rekening gebracht. Ook nietgebouwgebonden zonwering zoals bomen en andere beplanting, … worden niet in rekening gebracht. Beweegbare zonwering kan zowel automatisch als manueel bediend zijn, maar mag voor manueel bediende zonwering enkel in rekening worden gebracht als ze langs binnen bediend kan worden. Zonwering in het vlak van het raam moet over het volledige vlak van het raam gesloten kunnen worden. Buitenzonwering is bevestigd aan de buitengevel van het gebouw. De zonwering kan bestaan uit luiken, rolluiken, blinden, jaloezieën, doeken,... Tussenzonwering bevindt zich tussen de glasbladen van het raam. Deze zonwering moet ongeventileerd zijn om in rekening gebracht te mogen worden. Zonwering niet in het vlak van het raam zoals markiezen, valschermen, knikarmschermen, dakoversteken, luifels, balkons,… komt in aanmerking als zonwering op voorwaarde dat de overstekhoek minstens 45° bedraagt. De overstekhoek is de hoek tussen het vlak van de beglazing en de verbindingslijn van het middelpunt van de beglazing met de onderrand van het bovenhangende gebouwgebonden element dat de beschaduwing veroorzaakt (zie Figuur 23). Horizontale oversteken waarvan de breedte kleiner is dan de helft van de raamhoogte worden dus sowieso al niet in rekening gebracht.
versie januari 2013
44 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
Figuur 23: Zonwering niet in het vlak van het raam
Buiten-, tussen- en binnenzonwering wordt geïllustreerd in Figuur 24.
Buitenzonwering – doeken
Buitenzonwering – jaloezieën
Buitenzonwering – markiezen
Buitenzonwering – uitvalschermen
Tussenzonwering
Binnenzonwering – niet beschouwd als zonwering
Figuur 24: Voorbeelden van zonwering
versie januari 2013
45 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
3.4
Deuren en panelen
Onder deuren en panelen worden panelen die vervat zitten in profielen verstaan. Het verschil tussen een deur en een paneel is dat een deur open kan. Poorten vallen onder deuren. Ook borstweringen en penanten die het beschermde volume omsluiten vallen onder de categorie panelen. Een paneel dat aan de binnenzijde ook nog een muurdeel bevat, wordt ingegeven als muur. Voor het bepalen van de materiaaleigenschappen wordt het ‘stappenplan gebouwschil’ (zie 2.1) gevolgd. De hierbij horende specificaties in verband met isolatie en spouw blijven ook voor deuren en panelen gelden. Voor deuren en panelen worden twee hoofdtypes onderscheiden. Als niet via visuele inspectie of via bewijsstukken het juiste type kan vastgesteld worden, moet voor het eerste type gekozen worden.
Hoofdtype 1: Metaal Dit type paneel of deur is vervaardigd uit metaal.
Hoofdtype 2: Niet-metaal Dit type paneel of deur is uit een ander materiaal vervaardigd dan uit een metaal. Als er zich een ander materiaal onder een metalen paneel of deur zou bevinden, dan wordt ook hiervoor hoofdtype 2 gekozen.
versie januari 2013
46 van 47 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL IV: U-waarden
3.5
Bewijsstukken
Een overzicht van welke bewijsstukken ingezet mogen worden voor de verschillende stappen in het stappenplan voor de beglazing, de zonwering en de profielen wordt gegeven in Tabel 7. De bewijsstukken moeten voldoen aan de
zonwering
hoofdtype profiel
type merk en profiel
voor of na 2000
hoofdtype glas
merk en type glas
g glas
U glas
U venster
voorwaarden in dit inspectieprotocol (zie deel II, 1.3).
Vaststelling 1. Visuele inspectie
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Bewijsstukken 1. EPB-aangifte
X
X
X
2. EPC
X
X
X
X
3. Lastenboek
X
X
X
X
4. Subsidieaanvraag
X
X
X
X
5. Belastingsaftrek
X
X
X
X
6. Factuur aannemer
X
X
X
X
X
7. Factuur materialen
X
X
X
X
X
8. Plan schaal 1/50ste
X
X
X
X
X
9. Werfverslag
X
X
X
X
X
10. Postinterventiedossier
X
X
X
X
X
X
X
X
X
11. Technische doc.
X
X
12. Offertes
X X
X
X X
X
Tabel 7: Bewijsstukken beglazing
versie januari 2013
47 van 47 pagina’s