energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
INSPECTIEPROTOCOL Deel II: Werkwijze voor het verzamelen van de projectgegevens, het bepalen van het beschermde volume en de bruikbare vloeroppervlakte
1. Werkwijze voor het verzamelen van de invoergegevens
3
1.1
Plaatsbezoek
3
1.2
Visuele inspectie en destructief onderzoek
3
1.3
Bewijsstukken
4
2. Projectgegevens
7
2.1
Adresgegevens van de wooneenheid
7
2.2
Bestemming (en eventueel type bebouwing)
8
2.3
Datum plaatsbezoek
9
2.4
Bouwjaar
9
2.5
Gegevens over de verkoop en verhuur van de wooneenheid
11
2.6
Foto op de voorpagina van het EPC
11
2.7
Niet-residentiële bestemming geïntegreerd in het energieprestatiecertificaat
11
2.8
Oriëntatie van de wooneenheid
12
2.9
Thermische massa
12
2.10 Eventuele gegevens over de luchtdichtheid 3. Bepalen en berekenen van het beschermde volume 3.1
Bepalen van het beschermde volume: stappenplan
VERSIE januari 2013
13 14 14
1 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Stap 1: Geïsoleerd of begrensd door andere ruimten van het beschermde volume Stap 2: Eén keuken, één badkamer en één leefruimte Stap 3: Basisvoorwaarden: wind- en waterdicht, evident toegankelijk en beloopbaar Stap 4: Thermisch comfort Stap 5: Ruimten niet gelegen in een kelder of op zolder Stap 6: Ruimten gelegen in een kelder of op zolder Vereenvoudigingen Uitzonderingen
15 16 16 17 19 19 20 22
3.2 Berekenen van het beschermde volume
23
4. Bepalen en berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte 4.1 Berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte
VERSIE januari 2013
26 26
2 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
1.
Werkwijze voor het verzamelen van de invoergegevens 1.1 Plaatsbezoek
De energiedeskundige is verplicht om energieprestatiecertificaat opmaakt, te bezoeken.
de
wooneenheid,
waarvoor
hij
een
De energiedeskundige moet minstens beschikken over volgende instrumenten om het plaatsbezoek uit te voeren: •
afstandsmeter of landmeterswiel;
•
hoogte- of vouwmeter;
•
hellingsmeter of inclinometer;
•
aansteker
•
glasmeter;
•
fototoestel;
•
kompas (oriëntatie);
•
magneet;
•
schroevendraaier;
•
rekenmachine;
•
lang dun voorwerp (bijvoorbeeld een fietsspaak of een breinaald);
•
zaklamp;
•
eventueel een ladder;
•
de lijst met ontvangen documenten (bewijsstukken) en de ontvangen bewijsstukken, zodat deze tijdens de visuele inspectie kunnen worden gecontroleerd op tegenspraak.
1.2 Visuele inspectie en destructief onderzoek De energiedeskundige verzamelt tijdens het plaatsbezoek de invoergegevens nodig voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat. Hiervoor baseert de energiedeskundige zich op zijn vaststellingen tijdens deze visuele inspectie. De energiedeskundige mag geen rekening houden met geplande werkzaamheden. Voor de inspectie van installaties moet de energiedeskundige een minimaal aantal ingrepen uitvoeren op de installaties (zie deel IV: installaties ruimteverwarming, 2. Bewijsstukken en deel V: installaties –sanitair warm water, …, 1.1 Bewijsstukken).
VERSIE januari 2013
3 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Als tijdens de visuele inspectie een vermoeden van isolatie, … niet kan worden vastgesteld, biedt destructief onderzoek de mogelijkheid om deze isolatie, … toch te laten vaststellen door de energiedeskundige. Destructief onderzoek gebeurt alleen op uitdrukkelijk verzoek van de eigenaar. De energiedeskundige is niet verplicht destructief onderzoek uit te voeren. De energiedeskundige neemt tijdens het plaatsbezoek foto’s om de vaststellingen ter plaatse, ook in geval van destructief onderzoek, aan te tonen. Die foto’s moeten door de energiedeskundige gedurende de volledige geldigheidsduur van het certificaat bewaard worden en bij controle voorgelegd worden aan het VEA.
1.3 Bewijsstukken Naast de visuele inspectie doet de energiedeskundige voor het verzamelen van de invoergegevens beroep op bewijsstukken. De energiedeskundige stelt de eigenaar, voordat de visuele inspectie plaatsvindt, de toelichting voor de eigenaar met de lijst met bewijsstukken (te vinden op www.energiesparen.be/energieprestatiecertificaat) ter beschikking. Op basis van deze lijst kan de eigenaar de nodige documenten opzoeken en aan de energiedeskundige bezorgen. De energiedeskundige vult op de lijst in welke documenten hij/zij van de eigenaar ontvangen heeft. De lijst wordt door de eigenaar1 en de energiedeskundige ondertekend. Vooraleer een ontvangen document als bewijsstuk mag worden gebruikt door de energiedeskundige, controleert de energiedeskundige of het ontvangen document voldoet aan de in het inspectieprotocol gestelde voorwaarden. De energiedeskundige toetst de bewijsstukken ter plaatse aan de werkelijkheid, bijvoorbeeld door na te meten of diktes van wanden of oppervlaktes overeenstemmen met de informatie uit bewijsstukken of door merk en type te vergelijken bij installaties, … . Als de bevindingen uit de visuele inspectie en de bewijsstukken tegenstrijdig zijn, primeert de visuele inspectie. Het bewijsstuk vervalt voor gegevens die afwijken, bijvoorbeeld door latere aanpassingen en renovaties.
1
Of lasthebber of gevolmachtigde.
VERSIE januari 2013
4 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Het is verplicht om gekende invoergegevens (vaststellingen of bewijsstukken) in de software in te voeren. Bij twijfel of tegenspraak tussen de bewijsstukken moeten, tenzij anders vastgelegd, de gegevens van het jongste bewijsstuk dat expliciet betrekking heeft op het invoergegeven gebruikt worden. Als hierover geen uitsluitsel bestaat, moet uitgegaan worden van de minst gunstige situatie. In sommige gevallen worden in het inspectieprotocol aannamen vastgelegd. Tenzij anders vastgelegd, primeren bij tegenspraak in eerste instantie de vaststellingen uit de visuele inspectie en in tweede instantie de bewijsstukken boven de in het inspectieprotocol vastgestelde aannamen. De ontvangen documenten mogen alleen als bewijsstuk aanvaard worden als minstens volgende algemene informatie op het document is vermeld: •
het volledige adres (inclusief huisnummer) en/of het kadastraal nummer van de betreffende wooneenheid. Als het bewijsstuk ontegensprekelijk gekoppeld kan worden aan de wooneenheid, is het toegelaten dat geen of een gewijzigd huisnummer is vermeld op het bewijsstuk. Voor bewijsstukken die betrekking hebben op de totaliteit van een residentie, mag ook de naam van de residentie (in combinatie met plaats- en straatnaam of kadastrale nummer) vermeld zijn.
•
de auteur zoals hieronder vermeld bij de opgesomde bewijsstukken.
•
de datum.
Volgende bewijsstukken met de eraan gekoppelde voorwaarden kunnen worden gebruikt bij de opmaak van een energieprestatiecertificaat: •
EPB-aangiften (transmissieformulier, EPW-formulier, …) zoals ingediend door de verslaggever in de Energieprestatiedatabank na het einde van de werken. Gegevens uit de startverklaring en eventuele voorlopige EPB-aangiften worden niet aanvaard.
•
Vroeger afgeleverde geldige energieprestatiecertificaten. Hierbij moet opgelet worden dat door aanpassingen aan de wooneenheid, de software en/of het inspectieprotocol geen foute gegevens overgenomen worden.
•
Lastenboeken van de architect of aannemer als deze onderdeel vormen van een (algemeen) aannemingscontract én als uit de visuele inspectie geen aanwijzingen volgen dat het lastenboek niet werd gevolgd.
•
Goedgekeurde subsidieaanvragen bij de Vlaamse overheid of de netbeheerder. De goedkeuring van de subsidieaanvraag moet kunnen worden aangetoond door de goedkeuringsbrief van de Vlaamse overheid of netbeheerder of aan de hand van een rekeninguitreksel (betaling van de subsidie).
•
Formulieren ondertekend door de aannemer in het kader van de federale belastingvermindering.
VERSIE januari 2013
5 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
•
Originele facturen van aannemers.
•
Originele facturen van bouwmaterialen.
•
Plannen opgemaakt en ondertekend door een architect op schaal 1/50ste of groter.
•
Originele werfverslagen opgesteld en ondertekend door een architect.
•
Postinterventiedossier opgesteld en ondertekend door de veiligheidscoördinator.
•
Technische documentatie, informatie van websites en mails van fabrikanten met specifieke productinformatie, als door vaststellingen of bewijsstukken kan aangetoond worden dat het product in de technische documentatie geplaatst werd in de wooneenheid. Ook informatie op het product zelf of de verpakking valt hieronder.
•
Offerten (aannemer) als door vaststellingen of bewijsstukken kan aangetoond worden dat het product in de offerte geplaatst werd in de wooneenheid.
•
Foto’s als de samenstelling van het schildeel of de installatie te herkennen (detailbeelden) is en als kan aangetoond worden dat het schildeel of de installatie geplaatst is in de wooneenheid. De vermelding van de algemene informatie (adres, auteur en datum) geldt niet voor de foto’s.
In verdere hoofdstukken kunnen bijkomend nog een aantal specifieke bewijsstukken (en voorwaarden) zijn opgesomd. Tevens wordt in dit en verdere hoofdstukken gespecificeerd welke bewijsstukken voor welke invoergegevens mogen worden gebruikt. De lijst met bewijsstukken is limitatief. Documenten die niet vermeld zijn in het inspectieprotocol zoals verklaringen van de eigenaar, aannemer of architect, gegevens uit het isolatieformulier, … worden niet aanvaard als bewijsstuk. De ondertekende lijst van de bewijsstukken en kopies van de ontvangen documenten en bewijsstukken, moeten door de energiedeskundige tijdens de geldigheidsduur van het certificaat analoog of digitaal (fotokopie, afdruk (print), scan, foto, weergave van het scherm (printscreen)2, …) bewaard worden en bij controle ter beschikking worden gesteld van het VEA. De analoge of digitale kopies moeten aantonen dat het bewijsstuk voldoet aan de in het inspectieprotocol gestelde voorwaarden.
2
bijvoorbeeld bij online raadpleging van gegevens van een website
VERSIE januari 2013
6 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
2.
Projectgegevens 2.1 Adresgegevens van de wooneenheid
De adresgegevens in de software en op het energieprestatiecertificaat zijn gelinkt aan het Centrale Referentie Adressenbestand (CRAB-databank) van het AGIV (Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen). De databank wordt beheerd door AGIV (www.gisvlaanderen.be) op basis van de straatnamen en de huisnummers die ze doorkrijgen van de gemeenten. De link met deze databank laat toe een herkenbaar en uniek adres voor elke wooneenheid aan te maken. Soms kan het voorkomen dat straten met samengestelde woorden, afkortingen, titels, … moeilijk terug te vinden zijn, omdat de officiële benaming verschilt van de benaming in het dagelijkse gebruik. Zo is de Ruelensstraat in Leuven in de CRAB-databank opgenomen als de Leopold Ruelensstraat en is de Onze-Lieve-Vrouwestraat in Zutendaal geregistreerd als O-.LVrouwestraat. Het zoeken met de eerste letter van de straatnaam geeft de grootste garantie op het terugvinden van dergelijke straten. Enkel bij nieuwe straten of huisnummers kan het voorkomen dat de gemeente de straat of het huisnummer nog niet heeft doorgegeven aan het CRAB-bestand. Het CRAB-decreet bepaalt dat gemeenten verplicht zijn om ontbrekende gegevens binnen 10 werkdagen (na de melding en verificatie van de melding) op te nemen in de CRAB-databank. Ontbrekende adresgegevens kunnen gemeld worden bij VEA via
[email protected]. VEA controleert deze meldingen en stuurt deze door naar AGIV. Bij het ontbreken van een officieel busnummer of het ontbreken van een vermelding van een busnummer van de wooneenheid in het gebouw (ter hoogte van inkom- of voordeur, bel, brievenbus, …), hanteert de energiedeskundige volgende richtlijnen voor de aanmaak van het ontbrekende busnummer: 1. Elk busnummer dat door de energiedeskundige is aangemaakt wordt weergegeven door een *. 2. Aangevuld met het nummer van de verdieping waarop de wooneenheid met het ontbrekende busnummer is gelegen zijnde gelijkvloers is 0, 1ste verdieping is 1, … 3. Gevolgd door een schuine streep en het nummer van de wooneenheid. Voor het bepalen van dit nummer positioneert de energiedeskundige zich buiten het gebouw aan de inkomdeur (hoofdingang) van het gebouw en kijkt naar het gebouw toe. De wooneenheden op de verdieping worden in wijzerszin genummerd startend links van de
VERSIE januari 2013
7 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
inkomdeur (hoofdingang) van het gebouw. Als de werkwijze geen uitsluitsel biedt, voert de deskundige een logisch busnummer in. Bijkomende richtlijnen worden bij de veelgestelde vragen op www.energiesparen.be/energiedeskundigetypea aangevuld. 4. De energiedeskundige houdt gedurende de geldigheid van het energieprestatiecertificaat een beschrijving van de positie van de wooneenheid met het ontbrekende busnummer in het gebouw en een schets van de wooneenheden op deze verdieping bij. De detaillering van de schets laat toe om het busnummer van de wooneenheid te reconstrueren. Voorbeeld omschrijving: •
Wooneenheid gelegen op het gelijkvloers in de aanbouw links van de trap.
2.2 Bestemming (en eventueel type bebouwing) Op het energieprestatiecertificaat wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van wooneenheden: de (eengezins)woningen, de appartementen en de collectieve woongebouwen. Een (eengezins)woning is een gebouw opgebouwd uit één wooneenheid. Als voldaan is aan de voorwaarden in 2.1 combinatie van residentiële en niet residentiële bestemming (deel I) kan een niet-residentiële bestemming in het energieprestatiecertificaat van de wooneenheid geïntegreerd worden. Een appartementsgebouw is opgebouwd uit meerdere wooneenheden of minstens uit één wooneenheid en een afzonderlijk in te rekenen niet-residentiële bestemming. In de software (en op het energieprestatiecertificaat) wordt deze wooneenhe(i)d(en) als bestemming appartement aangeduid. Collectieve woongebouwen zijn bestemd voor collectieve huisvesting zoals onder meer studentenhuizen of –homes. Bij (eengezins)woningen en collectieve woongebouwen vult de energiedeskundige in de software bijkomende informatie in over het type bebouwing: open bebouwing (alleenstaande woning), half open bebouwing (driegevel) en gesloten bebouwing (rijwoning). Deze gegevens worden niet ingevuld voor appartementen.
VERSIE januari 2013
8 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
2.3 Datum plaatsbezoek In de software wordt bij de projectgegevens (tabblad status) de datum van het plaatsbezoek ingevoerd. Alleen als de energiedeskundige opnieuw een plaatsbezoek uitvoert, de invoergegevens controleert en in overeenstemming met eventuele aanpassingen aan de wooneenheid, de software en het inspectieprotocol wijzigt, wordt de oorspronkelijke datum van het plaatsbezoek aangepast. De geldigheidsdatum van het nieuwe energieprestatiecertificaat wordt dan automatisch aangepast.
2.4 Bouwjaar In de software wordt bij de ‘projectgegevens’ het (oorspronkelijke) bouwjaar van de wooneenheid ingevoerd. Ook als een wooneenheid in de loop van de jaren uitgebreid, verbouwd of in meerdere fases is gerealiseerd, wordt het oorspronkelijke bouwjaar in de software ingevoerd. Als voldaan is aan de voorwaarden opgesomd in stap 6 van het stappenplan (zie deel IV, 10.2.1 stappenplan: stap 6) wordt het verbouwjaar voor een schildeel ingevoerd. Onder het verbouwjaar wordt een jaar verstaan waarin (delen) van de wooneenheid verbouwd werden op een later tijdstip dan het bouwjaar. Voor wooneenheden die beschikken over officiële documenten (ontvangstbewijs, afschrift van de stedenbouwkundige vergunning, uittreksel uit het vergunningregister, …) over de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of de stedenbouwkundige vergunning geldt volgende werkwijze: •
Het jaar van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt vastgelegd als referentie voor het (ver)bouwjaar. Er wordt immers van uitgegaan dat de aanvraag voldoet aan de toen geldende regelgeving.
•
Als de datum van de stedenbouwkundige vergunning bekend is maar niet deze van de aanvraag, wordt het jaar van de stedenbouwkundige vergunning min één jaar als (ver)bouwjaar ingevoerd.
•
Als beiden bekend zijn, primeert de datum van de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning.
VERSIE januari 2013
9 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Als geen officiële documenten over de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundige vergunning beschikbaar zijn, worden bijkomend de bewijsstukken opgesomd in onderstaande tabel gebruikt voor het aantonen van het (ver)bouwjaar. In deze gevallen gelden volgende richtlijnen: •
De bewijsstukken moeten voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in deel II, 1.3 bewijstukken.
•
Als één van de volgende bewijsstukken uit de tabel beschikbaar is, wordt het (ver)bouwjaar bepaald door het jaar op het bewijsstuk te verminderen met het in de tabel opgenomen aantal jaren.
•
Als meerdere bewijsstukken (uit prioriteit 3) beschikbaar zijn, wordt het oudste (ver)bouwjaar, bekomen na het verrekenen van het aantal jaren, als (ver)bouwjaar gebruikt.
Gegevens uit de kadastrale legger (uittreksel) van het Kadaster worden ook als bewijsstuk voor het (ver)bouwjaar aanvaard. Het bouwjaar in een notariële akte is doorgaans overgenomen uit de kadastrale legger. Als het jaar van de stedenbouwkundige aanvraag of vergunning niet uitdrukkelijk in de akte vermeld is, wordt de dezelfde werkwijze als voor het uittreksel uit de kadastrale legger toegepast. type bewijsstuk
bewijsstuk
aantal jaar in min
stedenb. aanvraag
stedenb. vergunning documenten voor het opvragen van prijzen datum van de Stedenbouwkundige lastenboek stedenbouwkundige vergunning, aanvraag op het uittreksel uit het ontvangstbewijs of vergunningenvolledigheidsbewiis, register de stedenbouwkundige vergunning of EPBaangifte, het bouwjaar zoals vermeld op het energieprestatiecertificaat (EPC)3,
documenten gerelateerd aan de uitvoering factuur, werfverslag
0
2
1
1
documenten over de ingebruikname of het einde van de werken proces verbaal van oplevering, as-builtplannen, postinterventiedossier formulieren federale belastingvermindering, goedkeuring van de premie van de netbeheerder, uittreksel uit de kadastraal legger, notariële akte
3
3
Aangezien de werkwijze voor het (ver)bouwjaar gewijzigd is, worden alleen de energieprestatiecertificaten opgemaakt in overeenstemming met deze versie van het inspectieprotocol aanvaard als bewijsstuk voor het (ver)bouwjaar. 5 Of polycarbonaatplaten, glasbouwstenen of elk andere soort doorschijnend materiaal.
VERSIE januari 2013
10 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte prioriteit
1
2
3. Als meerdere bewijsstukken beschikbaar zijn, wordt het oudste bouwjaar, bekomen na het verrekenen van het aantal jaren, als (ver)bouwjaar gebruikt.
Tabel 1: werkwijze (ver)bouwjaar
Vanaf 1970 zijn er bij de berekening defaultwaarden (aannamen) over de isolatie (bij isolatie onbekend en isolatie aanwezig) en de rendementen van de installaties aan het (ver)bouwjaar ingebouwd. Als geen geldige bewijsstukken over het (ver)bouwjaar beschikbaar zijn, wordt geen (ver)bouwjaar in de software ingevuld of mag een bouwjaar vóór 1970 op basis van de beschikbare informatie geschat worden.
2.5 Gegevens over de verkoop en verhuur van de wooneenheid Naast specifieke gegevens over het gebouw zelf, moet de energiedeskundige ook volgende gegevens van de wooneenheid verzamelen: •
wordt het certificaat opgemaakt voor een verkoop of een verhuur;
•
gegevens over de eigenaar van de wooneenheid: de energiedeskundige heeft de keuze tussen een natuurlijke persoon, een sociale huisvestingsmaatschappij, een rechtspersoon (bijvoorbeeld een bedrijf) of een lokaal bestuur (een gemeente, OCMW of een provincie);
•
verloopt de verkoop of verhuur al dan niet via een immobiliënkantoor.
2.6 Foto op de voorpagina van het EPC Tijdens het plaatsbezoek neemt de energiedeskundige een foto van de voorgevel (straatzijde) van het woongebouw. Deze foto wordt digitaal genomen of gedigitaliseerd. De energiedeskundige voegt, tenzij het technisch niet mogelijk is, deze foto via de software toe aan de voorpagina van het energieprestatiecertificaat.
2.7 Niet-residentiële bestemming geïntegreerd in het energieprestatiecertificaat Als een niet-residentiële bestemming voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in 2.1 combinatie van residentiële en niet residentiële bestemming (deel I) en wordt geïntegreerd in het energieprestatiecertificaat van de wooneenheid, wordt dit ook in de software aangevinkt.
VERSIE januari 2013
11 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
2.8 Oriëntatie van de wooneenheid Voor het bepalen van de oriëntatie van het gebouw wordt naar de voorgevel van de wooneenheid gekeken. De meest voor de hand liggende gevel wordt als voorgevel aangeduid zijnde de gevel langs de straatzijde, de gevel met de voordeur, … . In de software kunnen volgende oriëntaties worden ingegeven (per 45°): noord, noordoost, oost, zuidoost, zuid, zuidwest, west en noordwest. Voor tussenliggende waarden moet steeds de dichtstbijzijnde oriëntatie gekozen worden. Eenmaal de oriëntatie van de voorgevel is ingevuld, leidt de software de oriëntatie van de overige gevels af. Als de werkelijke oriëntatie afwijkt van deze oriëntatie past de energiedeskundige dit in de software aan.
2.9 Thermische massa De thermische massa heeft enkel betrekking op de wooneenheid, waarvoor het energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt. Zowel de buiten-, binnen- als gemeenschappelijke wanden worden hierbij in beschouwing genomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: •
zwaar;
•
half zwaar/matig zwaar;
•
licht.
Een massiefbouw woning met massieve vloeren, muren en (een betonnen) dak valt in de categorie “zwaar”. Massieve wanden zijn wanden in metselwerk, beton, ... op voorwaarde dat deze massa (langs de binnenkant) niet afgeschermd is door isolatie of door een spouw. De thermische massa ‘licht’ wordt toegepast bij hout- en staalskeletbouw zonder massieve opvullingen (met uitzondering van de (onderste) vloer). De overige woningen vallen in de categorie “half zwaar/matig zwaar”. Een EPB-aangifte of vroeger afgeleverd energieprestatiecertificaat worden, als voldaan is aan de voorwaarden opgesomd in 1.3 bewijsstukken als bewijsstuk aanvaard.
VERSIE januari 2013
12 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
2.10
Eventuele gegevens over de luchtdichtheid
Als er een rapport van een luchtdichtheidsmeting (blowerdoortest) van de wooneenheid beschikbaar is, dan mag het resultaat van deze test gebruikt worden voor het infiltratiedebiet. De meting van luchtdichtheid moet conform de norm NBN EN 13829 en de bijkomende specificaties voor de meting van de lichtdichtheid van gebouwen in het kader van de EPBregelgeving zijn gemeten. Een EPB-aangifte of vroeger afgeleverd energieprestatiecertificaat worden, als voldaan is aan de voorwaarden opgesomd in 1.3 bewijsstukken als bewijsstuk aanvaard. Resultaten van luchtdichtheidsmetingen van andere wooneenheden, bijvoorbeeld binnen eenzelfde gebouw, mogen niet geëxtrapoleerd worden naar een wooneenheid waarvoor het EPC wordt opgesteld. In de meeste gevallen is deze test niet uitgevoerd en wordt met een waarde bij ontstentenis gerekend. Er is dan geen invoer in de software nodig.
VERSIE januari 2013
13 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
3.
Bepalen en berekenen van het beschermde volume
3.1 Bepalen van het beschermde volume: stappenplan Voor het bepalen en het berekenen van het beschermde volume baseert de energiedeskundige zich op zijn vaststellingen (en opmetingen) tijdens de visuele inspectie. Plannen, die voldoen aan de voorwaarden zoals opgesomd in 1.3 Bewijsstukken (deel II) worden gebruikt als bewijsstuk. Bevindingen uit de visuele inspectie primeren op gegevens uit de plannen. Een aantal regels zijn uitdrukkelijk geformuleerd en moeten door de energiedeskundige volgens de letter toegepast worden. In sommige gevallen is het gezien de diversiteit van het woningenpark niet mogelijk om strikte regels op te leggen. Alleen als de werkwijze niet uitdrukkelijk vermeld wordt, is interpretatie in de ‘geest’ van het stappenplan toegelaten en wordt de bruikbaarheid van de ruimte als leefruimte beoordeeld. Bij twijfel over de bruikbaarheid wordt deze ruimte niet tot het beschermde volume gerekend. Voor het bepalen van het beschermde volume van een bestaand gebouw met een woonfunctie moet het stappenplan gevolgd worden. Alle ruimten, die deel uitmaken van de residentiële bestemming, worden getoetst aan het stappenplan. Telkens in een stap één of meerdere ruimten toegekend (stap 1, 2 of 4a) of uitgesloten (stap 3 of stap 4b) zijn van het beschermde volume, is het niet nodig deze ruimten verder te toetsen aan de volgende stap in het stappenplan. Dit is enkel nodig voor de overige ruimten. Delen van een ruimte die niet kunnen worden afgesloten van elkaar behoren tot dezelfde ruimte. Een deur- of schuifraam wordt beschouwd als een afsluiting; een gordijn niet. Een permanente opening (gat) in de vloer of in het plafond kleiner of gelijk aan 3m² naar een zolder of kelder wordt ook beschouwd als een afsluiting. Voor appartementen wordt naar het beschermde volume van de wooneenheid en niet van het gebouw gekeken. Dit betekent dat bij de certificatie van wooneenheden in appartementsgebouwen gemeenschappelijke ruimten zoals liften, gemeenschappelijke traphallen, … niet tot het beschermde volume van de wooneenheid worden gerekend. Voor het beschermde volume van collectieve woongebouwen worden liften, gemeenschappelijke traphallen, … wel tot het beschermde volume gerekend.
VERSIE januari 2013
14 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
De energiedeskundige is verplicht steeds een schets (plannen en verticale doorsnede) met de aanduiding van het beschermde volume, de dikte van de wanden (muren, vloeren, daken en plafonds), de begrenzingen en de afmetingen nodig voor het bepalen van het beschermde volume, de verliesoppervlakten en de bruikbare vloeroppervlakte bij te houden gedurende de geldigheid van het energieprestatiecertificaat en bij controle voor te leggen aan het VEA.
Stap 1: Geïsoleerd of begrensd door andere ruimten van het beschermde volume De thermische isolatielagen in de – horizontale, verticale en diagonale – schildelen (wanden) vormen de grens van het beschermde volume. Bij het bepalen van het beschermde volume moet een schildeel (wand) isolatie bevatten om als geïsoleerd te worden beschouwd. Een rieten dak of een schildeel bestaande uit minstens 9 cm cellenbeton wordt ook als geïsoleerd beschouwd. Een vloer op volle grond geldt altijd als grens van het beschermde volume. In de raamopeningen moet minstens dubbele beglazing aanwezig zijn. Voor het vaststellen van de isolatie worden dezelfde werkwijze, bewijsstukken en voorwaarden gehanteerd als voor het bepalen van de U-waarde van de gebouwschil.(Deel IV- 2.) Als het onbekend is of een schildeel geïsoleerd is, wordt het schildeel bij het bepalen van het beschermde volume als niet geïsoleerd beschouwd. Ruimten waarvan de verliesoppervlakte van de muren en het dak voor meer dan 50% uit glas5 bestaat (voorbeeld veranda), worden rechtstreeks getoetst aan de volgende stap (stap 2) van het stappenplan. Als een ruimte rondom rond geïsoleerd is of begrensd wordt door andere ruimten van het beschermde volume, dan behoort deze ruimte tot het beschermde volume. Dit geldt ook als het merendeel (≥ 75% van de verliesoppervlakte6) van een ruimte geïsoleerd is. Ruimten die niet rondom rond geïsoleerd of begrensd zijn door andere ruimten van het beschermde volume worden getoetst aan stap 2.
6
Zie deel III: werkwijze voor het bepalen van de verliesoppervlakte.
VERSIE januari 2013
15 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Als er in de volgende stappen van het stappenplan ruimten voldoen aan de voorwaarden van stap 1, worden ook deze ruimten tot het beschermde volume gerekend. Voorbeelden: •
Als slechts de helft van de verliesoppervlakten van een ruimte in het dak is geïsoleerd (bijvoorbeeld enkel het dakvlak aan de voorzijde en niet aan de achterzijde) dan wordt deze ruimte op basis van stap 1 als niet geïsoleerd beschouwd.
•
Een rijwoning is opgebouwd uit twee bouwlagen en een (zolder)ruimte onder een hellend dak. Het dak van de zolder is geïsoleerd. De voorgevel en de achtergevel zijn niet geïsoleerd en lopen nog een halve meter in de (zolder)ruimte door. Tegen beide zijgevels van de rijwoning is aangebouwd. Wanneer de oppervlakte van de niet geïsoleerde muurdelen (voor- en achtergevel) minder dan 25% van de totale verliesoppervlakken van deze ruimte bedraagt, wordt deze ruimte als geïsoleerd beschouwd. In het geval niet tegen de zijgevels is gebouwd, is het aandeel niet geïsoleerde oppervlakte groter dan 25% en wordt de ruimte als niet geïsoleerd beschouwd.
Stap 2: Eén keuken, één badkamer en één leefruimte Het beschermde volume bevat minstens één keuken, één badkamer en één leefruimte, als deze in de wooneenheid aanwezig zijn. Als op basis van stap 1 nog geen keuken, badkamer of leefruimte deel uitmaken van het beschermde volume, wordt de meest voor de handliggende keuken, badkamer én leefruimte, als deze in de wooneenheid beschikbaar zijn, toegevoegd aan het beschermde volume. De overige ruimten inclusief de overige badkamers, keukens en leefruimten worden getoetst aan stap 3.
Stap 3: Basisvoorwaarden: wind- en waterdicht, evident toegankelijk en beloopbaar Alle ruimten die niet wind- en waterdicht zijn uitgevoerd, behoren niet tot het beschermde volume7. Zo is een zolder waarbij de dakpannen vanaf de binnenzijde zichtbaar zijn niet winden waterdicht. Ook een kelder met water kan geen deel uitmaken van het beschermde volume.
7
Oneigenlijke openingen zoals openingen ontstaan door een ongeval, brand, storm, … worden hierbij niet beschouwd.
VERSIE januari 2013
16 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Ruimten die niet of moeilijk toegankelijk zijn, worden niet tot het beschermde volume gerekend. Zo behoort een ruimte die enkel toegankelijk is door middel van een ladder niet tot het beschermde volume. Ruimten die niet rechtstreeks toegankelijk zijn vanuit overige ruimten van het beschermde volume of niet van binnenin het gebouw toegankelijk zijn, worden niet op basis van stap 3 uitgesloten. De rechtstreekse toegankelijkheid wordt immers in stap 5 of 6 beoordeeld. Ook moet de afwerking van de ruimte het gebruik toelaten. Een zolder waarvan op de houten spanten van de zoldervloer geen planken voorzien zijn, kan dus geen deel uitmaken van het beschermde volume. De vloer is immers niet beloopbaar. Deze stap heeft tot doel om ruimten waarvan de bruikbaarheid van de ruimte twijfelachtig is, uit te sluiten van het beschermde volume. De bovenstaande situaties zijn uitgesloten volgens het inspectieprotocol. In de overige gevallen wordt de beoordeling overgelaten aan de energiedeskundige die ter plaatse de bruikbaarheid van de ruimte als leefruimte beoordeelt. Zo moet de energiedeskundige bij een zolder die enkel toegankelijk is door middel van een schuiftrap waarbij de schuiftrap in uitgeplooide toestand de toegang tot andere ruimten verhindert, de graad van hinder (welke ruimte en hoeveel hinder) en de bruikbaarheid van deze zolder op basis van andere voorwaarden uit stap 3 beoordelen. Ook de voorwaarden zoals aangegeven in stap 6 spelen een rol bij de beoordeling. Als een ruimte niet voldoet aan de drie basisvoorwaarden uit stap 3, behoort deze ruimte niet tot het beschermde volume. De ruimten die voldoen aan deze basisvoorwaarden worden getoetst aan stap 4a.
Stap 4: Thermisch comfort Stap 4a: Direct verwarmd = verwarmingslichaam Ruimten die beschikken over een (verwarmings)afgiftesysteem behoren tot het beschermde volume. Alle vaste – zijnde aan de muur, vloer of dak/plafond bevestigde verwarmingslichamen zoals radiatoren, convectoren, kachels, haard, vloer-, muur- of plafondverwarming, luchtverwarming, halogeen- of infraroodstralers, …) worden beschouwd als afgiftesystemen.
VERSIE januari 2013
17 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
De aanwezigheid van een los, verplaatsbaar verwarmingstoestel geldt niet als een indicatie dat de ruimte bij het beschermde volume hoort. Ook de verwarmingsketel wordt niet als een afgiftesysteem beschouwd. Als bijvoorbeeld de verwarmingsketel op de zolder staat, dan geeft dit geen indicatie of de zolder deel uitmaakt van het beschermde volume. De overige ruimten die niet beschikken over een vast verwarmingslichaam worden getoetst aan stap 4b. Stap 4b: Indirect verwarmd Ruimten die niet indirect verwarmd worden, behoren niet tot het beschermde volume. Indirecte verwarming veronderstelt dat een ruimte - minstens via een muur, vloer, plafond, … grenst aan een direct verwarmde ruimte (zie stap 4a), die deel uitmaakt van de wooneenheid. De wand(en) tussen de verwarmde en de niet verwarmde ruimte ma(o)g(en) hierbij niet geïsoleerd (zoals vastgelegd in stap 1) zijn of moet(en) een of meerdere openingen bevatten waarvan de (gezamenlijke) oppervlakte van de opengaande delen groter is dan 3m². Voorbeelden: •
Een veranda grenst aan een verwarmde ruimte. De muur tussen de veranda en de leefruimte is niet geïsoleerd. Deze veranda wordt als indirect verwarmd beschouwd.
•
Een veranda grenst aan een verwarmde ruimte. De muur tussen de veranda en de leefruimte is geïsoleerd. In deze muur bevindt zich een schuifraam (met een opengaand deel groter dan 3m²). In dit geval gaat de energiedeskundige er van uit dat de veranda indirect verwarmd (warmtestroom via het schuifraam) wordt.
•
In een woning zijn de muren en het plafond tussen de niet-geïsoleerde garage en het overige deel van de woning geïsoleerd. Tussen de garage en de woning bevindt zich een deur (kleiner dan 3m²). De energiedeskundige gaat er vanuit dat de garage niet indirect verwarmd wordt.
•
Een niet geïsoleerde zolder is toegankelijk via een niet verwarmde traphal. De zoldervloer (tussen de zolder en het overige deel van het beschermde volume) is geïsoleerd. Voor het overige grenst de zolder niet aan verwarmde ruimten. De zolder wordt bijgevolg niet indirect verwarmd.
VERSIE januari 2013
18 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
De ruimten die indirect verwarmd zijn, worden verder getoetst aan stap 5 - wanneer deze ruimten niet gelegen zijn in de kelder of op de zolder - of stap 6 - wanneer deze ruimten wel gelegen zijn in de kelder of op de zolder.
Stap 5: Ruimten niet gelegen in een kelder of op zolder Deze ruimten moeten rechtstreeks toegankelijk zijn vanuit het overige deel van het beschermde volume. Ruimten die niet rechtstreeks toegankelijk zijn behoren niet tot het beschermde volume. Bovendien wordt het mogelijke gebruik van de ruimte als leefruimte (cf. leefruimte of slaapkamer) beoordeeld. Als een ruimte voldoet aan twee van de vier voorwaarden, mag de energiedeskundige een ruimte tot het beschermde volume rekenen: •
beschikken over aangepaste openingen (ramen, koepel, … );
•
een gemiddelde hoogte gelijk aan of groter dan 1,8m;
•
beschikken over vaste verlichting;
•
beschikken over afgewerkte muren, vloer en plafond.
Ruimten die niet voldoen aan twee van de vier voorwaarden behoren niet tot het beschermde volume. De beoordeling van aangepaste openingen en de afwerking wordt overgelaten aan de energiedeskundige die oordeelt in de geest van het inspectieprotocol. Als de ruimte rechtstreeks toegankelijk is vanuit het overige deel van het beschermde volume en voldoet aan twee van de vier voorwaarden maar er twijfel bestaat over het gebruik van deze ruimte als leefruimte, wordt de ruimte niet tot het beschermde volume gerekend.
Stap 6: Ruimten gelegen in een kelder of op zolder In het algemeen wordt een kelder of een zolder niet tot het beschermde volume gerekend. Toch zijn uitzonderingen mogelijk. Als een kelder of zolder een ruimte bevat die voldoet aan alle vijf onderstaande voorwaarden dan mag de energiedeskundige deze ruimte tot het beschermde volume rekenen: 1. én rechtstreeks toegankelijk vanuit het overige deel van het beschermde volume; 2. én beschikken over aangepaste openingen (ramen, koepel, … ); 3. én een gemiddelde hoogte gelijk aan of groter dan 1,8m; 4. én beschikken over vaste verlichting; 5. én beschikken over afgewerkte muren, vloer en plafond.
VERSIE januari 2013
19 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Ook hier is bij de beoordeling van de voorwaarde over de aangepaste openingen en de afwerking interpretatie mogelijk. De energiedeskundige beoordeelt ter plaatse of er in de betreffende ruimte voldoende daglichttoetreding en kunstmatig licht aanwezig is en of de wanden voldoende afgewerkt zijn om deze ruimte als leefruimte te gebruiken. Als er twijfel bestaat over de bruikbaarheid van een ruimte in de kelder of de zolder als leefruimte, opteert de energiedeskundige om deze ruimte geen deel te laten uitmaken van het beschermde volume. Als reeds 75% van het volume van een kelder of zolder op basis van stap 6 tot het beschermde volume behoort, worden de overige ruimten in de kelder of op de zolder die niet voldoen aan alle voorwaarden in stap 6 én niet uitgesloten zijn op basis van eerdere stappen tot het beschermde volume gerekend.
Vereenvoudigingen Om te grillige omtreklijnen voor de berekening van de verliesoppervlakte te vermijden mag de energiedeskundige volgende vereenvoudigingen toepassen: •
Kleine nis(sen) onder een hellend dak met een (gezamenlijke) vloeroppervlakte gelijk aan of kleiner dan 10% van de bruikbare vloeroppervlakte van de verdieping waarop ze gelegen zij, worden tot het beschermde volume gerekend.
•
Een traphal/trap naar een ruimte die geen deel uitmaakt van het beschermde volume maar gelegen is op een verdieping die wel deel uitmaakt van het beschermde volume, wordt tot het beschermde volume gerekend. Bij de bruikbare vloeroppervlakte en de verliesoppervlakten wordt een fictieve wand (vloer, plafond of muur) ingerekend. Dit kan bijvoorbeeld - zoals is aangegeven op de onderstaande figuren - als een trap fysiek deel uitmaakt van de kelder of zolder.
•
Een traphal/trap die deel uitmaakt van het beschermde volume maar die gelegen is op een verdieping die geen deel uitmaakt van het beschermde volume, wordt niet tot het beschermde volume gerekend. De begrenzing bevindt zich dan ter hoogte van de vloer of het plafond. Bij de bruikbare vloeroppervlakte en de verliesoppervlakten wordt een fictieve wand (vloer, plafond of gevel) ingerekend.
VERSIE januari 2013
20 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Figuur 1: traphal/trap: vereenvoudiging en fictieve (zolder)vloer
•
Als een gemeenschappelijke traphal/gang of een deel van een gemeenschappelijke traphal/gang (circulatie naar de wooneenheden) ook gebruikt wordt als interne circulatie tussen de verschillende ruimten van een wooneenheid, kijkt de energiedeskundige naar het overwegende private of gemeenschappelijke gebruik van deze traphal/gang of het deel van deze traphal/gang. Als een deel van de gang of traphal overwegend wordt gebruikt als interne circulatie van een wooneenheid, kan deze ook beschouwd worden als een deel van de wooneenheid en dus het beschermde volume. In functie van de situatie kan een fictieve wand worden ingerekend.
•
Liftputten worden niet meegeteld in het beschermde volume. Een fictieve vloer wordt ingerekend.
•
Het watervolume van het zwembad wordt niet meegeteld in het beschermde volume. De vloer boven het watervolume wordt ingegeven als fictieve vloer.
VERSIE januari 2013
21 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Figuur 2: zwembad: vereenvoudiging en fictieve vloer
•
Een nis in een gevelvlak met een vloeroppervlakte kleiner of gelijk aan 0,5m² wordt niet afgetrokken van het beschermde volume.
Uitzonderingen Bijsturingen van het stappenplan zijn alleen mogelijk in uitzonderlijke situaties zoals een wooneenheid in slechte staat, … waarbij ruimten die normaal gezien tot het beschermde volume behoren toch op basis van het stappenplan worden uitgesloten en waarbij ruimten die normaal gezien niet tot het beschermde volume behoren toch op basis van het stappenplan worden beschouwd als beschermde volume. Om ruimten tot het beschermde volume te voegen – die door het stappenplan uitgesloten zijn – geldt dat deze ruimten een vloeroppervlakte hebben kleiner dan 4m² of moeten voldoen aan alle 5 de voorwaarden uit stap 6 (zijnde toegankelijk vanuit het overige deel van het beschermde volume, beschikken over aangepaste openingen (ramen, koepel, … ), een gemiddelde hoogte gelijk aan of groter dan 1,8m hebben, beschikken over vaste verlichting en beschikken over afgewerkte muren, vloer en plafond). De energiedeskundige moet de bijsturing voor wooneenheden met een beperkt aantal verwarmde ruimten voor de ruimten die normaal gezien tot het beschermde volume behoren toepassen. De motivatie van de bijsturing moet steeds bij de schets voor het afbakenen van het beschermde volume gevoegd worden zodanig dat bij een controle deze uitzondering kan gemotiveerd worden.
VERSIE januari 2013
22 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
3.2 Berekenen van het beschermde volume Het beschermde volume van een gebouw wordt berekend op basis van de buitenafmetingen. Het beschermde volume bevat dus niet alleen het ingesloten luchtvolume, maar ook het volume van binnen- en buitenmuren, daken, plafonds en vloeren. De dikte van de muren, daken, plafonds en vloeren naar de buitenomgeving (of water), de grond, aangrenzende onverwarmde ruimten, (kruip)kelders (die geen deel uitmaken van het beschermde volume) wordt dus volledig ingerekend. Bij de muren, plafonds en vloeren die de scheiding vormen tussen twee verschillende beschermde volumes wordt de helft van de dikte meegerekend; de andere helft wordt ingerekend in het aangrenzende beschermde volume. Voor de berekening baseert de energiedeskundige zich op zijn vaststellingen (en opmetingen) tijdens het plaatsbezoek. Plannen worden, als voldaan is aan de voorwaarden in 1.3. Bewijsstukken (deel II), ook gebruikt als bewijsstuk. De visuele inspectie primeert op de bewijsstukken. Aannamen voor de dikte van de muren, daken, plafonds en vloeren In de meeste gevallen kan de dikte van de muren gemeten worden in muuropeningen of afgeleid worden. In sommige gevallen is het niet mogelijk om deze dikte te meten of af te leiden. Als dit niet mogelijk is, wordt voor het bepalen van het beschermde volume met volgende diktes rekening gehouden: •
30cm voor buitenmuren en muren grenzend aan grond;
•
15cm voor binnenmuren en muren grenzend aan een AOR of kelder;
•
20cm voor muren tussen twee beschermde volumen op de perceels- of eigendomsgrens waarvan de helft zijnde 10 cm wordt ingerekend;
•
20cm voor (gemeenschappelijke) muren tussen twee verwarmde ruimten niet op perceelsgrens (voorbeeld tussen twee appartementen, tussen appartement en traphal, …) waarvan de helft zijnde 10 cm wordt ingerekend.
De dikte van de vloeren of plafonds kan doorgaans gemeten worden ter hoogte van de trappen. In sommige gevallen is het niet mogelijk om de dikte te meten of af te leiden. In deze gevallen kan ongeacht de begrenzing een dikte van 30 cm worden aangenomen. In geval van een vloer of plafond tussen twee verwarmde ruimten wordt de helft van de dikte en dus 15 cm meegerekend.
VERSIE januari 2013
23 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Naar analogie met de andere oppervlaktebepalingen worden bij zowel de platte als hellende daken ook gerekend met buitenafmetingen (dus de bovenkant van de dakbedekking). Als de dikte van het dak niet gekend is, wordt gerekend met 30 cm. Uitstekende delen van muren, vloeren, daken en plafonds die geen grens vormen tussen het beschermde volume en de niet verwarmde omgeving, maken geen deel uit van het beschermde volume. Zo worden op de voorbeelden volgende zaken niet in het beschermde volume ingerekend: •
het volume ingenomen door een hoge dakrand of een uitkragende terrasplaat;
•
dakoversteken bij platte daken;
•
de oversteken of bakgoten van een hellend dak met een breedte kleiner of gelijk aan 1m;
•
uitwendige vrijstaande kolommen;
•
uitstekende delen aan de buitenwand (die geen binnenruimte omsluiten).
Figuur 3: Voorbeeld: bepalen beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
VERSIE januari 2013
24 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Figuur 4: Voorbeeld: bepalen beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
VERSIE januari 2013
25 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
4.
Bepalen en berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte
4.1 Berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte Het beschermde volume is de basis voor het berekenen van de bruikbare vloeroppervlakte. De bruikbare vloeroppervlakte is immers de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus (vloerverdiepingen) binnen dit beschermde volume. Voor de berekening van de bruikbare vloeroppervlakten baseert de energiedeskundige zich op zijn vaststellingen (en opmetingen) tijdens het plaatsbezoek. Plannen worden, als voldaan is aan de voorwaarden in 1.3 Bewijsstukken (deel II), ook gebruikt als bewijsstuk. De visuele inspectie primeert op de bewijsstukken. Naar analogie met de berekening van het beschermde volume wordt gerekend met buitenafmetingen en wordt de grondoppervlakte van binnen- en buitenwanden meegerekend. Bij het ontbreken van de dikte van de wanden gelden dezelfde aannamen als bij het berekenen van het beschermd volume. Trappen (en eventuele liften) worden op elk vloerniveau doorgerekend en dus meegerekend tot de bruikbare oppervlakte. Oppervlakten met een hoogte lager dan 1,5 m (= binnenafmeting), zoals onder een hellend dak, worden niet tot de bruikbare vloeroppervlakte gerekend. Het is doorgaans niet evident om de bruikbare vloeroppervlakte bij een hellend dak ter plaatse op te meten. In deze gevallen is het eenvoudiger om deze oppervlakte af te leiden of af te meten van een (verschaalde) doorsnede van het dak.
Figuur 5: Bruikbare vloeroppervlakte vanaf 1,5m hoogte
VERSIE januari 2013
26 van 27 pagina’s
energieprestatiecertificaat bestaande gebouwen met woonfunctie
inspectieprotocol DEEL II: Verzamelen invoer- en projectgegevens, beschermd volume en bruikbare vloeroppervlakte
Volgende delen worden eveneens niet meegerekend in de bruikbare vloeroppervlakte: •
de oppervlakte van vides8 en schalmgaten9 groter dan 4 m². Op het laagste niveau zijn er geen vides of schalmgaten en worden deze oppervlakten wel ingerekend. De oppervlakte van de buiten- of binnenmuren, trappen en delen die lager zijn dan 1,5 m worden niet meegeteld bij het bepalen van de 4 m².
•
een zoldertip die niet of moeilijk toegankelijk zijn of niet beloopbaar (in analogie met stap 3 van het stappenplan voor het bepalen van het beschermde volume).
Figuur 6: Voorbeeld schalmgat
8 9
Vide = open ruimte die ontstaat als een deel van de vloer wordt weggelaten Schalmgat = opening die door de binnenbomen van een trap gevormd wordt.
VERSIE januari 2013
27 van 27 pagina’s