INHOUD
Vo o r w o o r d Leeswijzer
3
1 . D e g e s c hi e d e ni s va n d e vol k s hui s v e s t in g
6
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
4
Ontstaan van de 19de-eeuwse wijken Invoering van de Woningwet (1901) De naoorlogse periode Corporaties op eigen benen Financiën in de volkshuisvesting
6 7 9 12 14
2 . Pa r t i j e n in d e vol k s hui s v e s t in g
17
De landelijke overheid 2 . 2 De provincie 2 . 3 De stadsregio Amsterdam 2 . 4 De gemeente Amsterdam 2 . 5 Het stadsdeel 2 . 6 Huurdersvereniging Amsterdam 2 . 7 Huurdersvereniging op stadsdeelniveau 2 . 8 Huurderskoepels 2 . 9 De Nederlandse Woonbond 2 . 1 0 De verhuurders 2 . 1 1 Aedes 2 . 1 2 De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties 2 . 1 3 Vastgoed Belang 2 . 1 4 Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland 2 . 1 5 Landelijk Overleg Huurders Verhuurders 2 . 1 6 De huurcommissie 2 . 1 7 De Wijksteunpunten Wonen 2 . 1 8 Het Amsterdams Steunpunt Wonen
17
2.1
3 . O v e r z i c h t va n H A - ov e r l e g g e n 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Koepeloverleg Overleg huurdersorganisaties in de stadsdelen Amsterdams Volkshuisvestings Overleg Amsterdams Volkshuisvestings Overleg Particulier Klein Amsterdams Volkshuisvestings Overleg Viergrotestedenoverleg met de Woonbond Overleg huurdersorganisaties binnen de stadsregio Amsterdam Overleg huurdersverenigingen van particuliere complexen in de regio Amsterdam
4. Wetten en regels 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
19 20 21 23 27 28 30 31 31 31 32 32 33 33 33 33 34 36 36 36 36 36 37 37 37 37 38
Wetgeving algemeen Overzicht wetgeving Wonen Burgerlijk wetboek hoofdstuk 7 De rechtspositie van de huurder Huurprijsbeleid Besluit Beheer Sociale Huursector Overlegwet Beleidsovereenkomst
38 39 41 41 42 44 46 47 48
1
5 . U w o r g a ni s at i e
50
De rechtsvorm 5 . 1 . 1 De vereniging 5 . 1 . 2 De stichting 5 . 2 De algemene ledenvergadering
50
5.1
50 52 53
6 . B e l a n g e nb e h a r t i g in g 6.1 6.2 6.3
54
Effectief onderhandelen De politieke lobby Actievoeren
54 58 62
7 . B e s t uu r s va a r di g h e d e n
65
Effectief vergaderen 7 . 2 Notuleren 7 . 3 Het beleidsplan 7 . 4 Het werkplan 7 . 5 De taakverdeling 7 . 6 De jaarrapportage 7 . 7 De evaluatie 7 . 8 Brieven schrijven 7 . 9 Persberichten opstellen 7 . 1 0 Ondersteuning
65
7.1
67 68 69 70 72 72 73 75 76
8 . Co m m uni c at i e m e t d e a c h t e r b a n 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
De enquête Doel van de organisatie Werkgebied en doelgroep/achterban Herkenbaarheid Middelen om het doel te bereiken Inkomsten Interne werkwijze
78 78 79 79 80 80 81 81
Ve e l g e b r u i k t e a f k o r t i n g e n
83
Bijlagen
85
Bedragen op een rij Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam Besluit Beheer Sociale Huursector Voorbeeld brieven Overlegwet Draaiboek woonruimtebemiddeling Kaderafspraken voor sociale plannen Voorbeeld begrotingen organisatie particuliere en sociale sector Voorbeeld persbericht
85
2
86 87 88 90 91 92 93 100
V oo r woo r d
Huurdersvereniging Amsterdam (HA) is de stedelijke bundeling van een veelzijdig veld van huurdersorganisaties in onze gemeente. Vrijwel alle koepels en huurdersverenigingen op stadsdeel niveau zijn bij de HA aangesloten waardoor ze gezamenlijk een stem hebben waar het de volkshuisvesting betreft. De kerntaak van de HA is het behartigen van de belangen van huurders in Amsterdam. De HA doet dit onder andere door zorg te dragen voor een goede ondersteuning van huurders en organisaties, zodat zij in staat zijn om adequaat op te komen voor de huurders op stadsdeel-, wijk- en/of buurtniveau. Dit is belangrijk én hard nodig: in een stad waar al vele jaren sprake is van oplopende woningnood dienen vooral de belangen van kwetsbare groepen – waaronder ouderen, jongeren en gezinnen met lagere inkomens – optimaal behartigd te worden. Meedenken en meepraten over onderwerpen als huurbeleid, sloop en renovatie vereist veel kennis van zaken en toegang tot de juiste informatiekanalen. Huurdersorganisaties bestaan veelal uit vrijwilligers die het veeleisende verenigingswerk vaak combineren met een baan en/of huishouden. Het is van groot belang dat zij dit blíjven doen en hier voor ook goed worden toegerust. Even belangrijk is dat anderen enthousiast raken en ook een bijdrage willen leveren aan de belangenbehartiging van huurders. Deze Toolbox bevat algemene informatie en geeft daarnaast praktische adviezen, tips, achtergrondinformatie en voorbeelden die aansluiten op de praktijk. De onderwerpen gaan van geschiedenis en partijen in de Amsterdamse volkshuisvesting tot adviezen over belangenbehartiging, communicatie en PR. Wij willen eenieder uitnodigen naar hartelust gebruik van deze Toolbox te maken. Al het materiaal (inclusief bijlagen) kan kosteloos worden gedownload op www.huurdersvereniging-amsterdam.nl/toolbox. Bronvermelding stellen wij evenwel op prijs. Huurdersvereniging Amsterdam bedankt alle gebruikers, ontwikkelaars, huurders en huurders organisaties. Zij hebben meegedacht en materiaal getest, met als resultaat een praktisch, handig en handzaam instrument dat onmisbaar is voor tal van vrijwilligersorganisaties. Wij hopen dat de Toolbox op verschillende terreinen leidt tot een groei van het aantal actieve en deskundige huurders. Frans Ligtvoet Vo o r z i t t e r
3
L EES W I JZER
Deze leeswijzer is toegevoegd om het gebruik van de Toolbox te vergemakkelijken. De leeswijzer verschaft informatie over de opbouw en de inhoud van de Toolbox. De afzonderlijke hoofdstukken beslaan een veelheid aan onderwerpen, variërend van de geschiedenis en de partijen in de Amsterdamse volkshuisvesting tot adviezen over belangenbehartiging, communicatie en PR.
1 . D E GESC H I E D E N I S VA N D E V O L KS H U I S V EST I N G
De geschiedenis van de volkshuisvesting in Nederland is rijk aan interessante gebeurtenissen. Het is onmogelijk om al die verhalen in een kort bestek weer te geven. Er kunnen echter wel duidelijk van elkaar te onderscheiden perioden worden waargenomen waarin sprake is van een specifieke rol- en taakverdeling tussen de drie partijen die de ontwikkeling dragen (rijksoverheid, gemeenten en particuliere bedrijven & instellingen). In hoofdstuk 1 geven we een karakterisering van elke periode, maar staan iets langer stil bij de jaren ’90 omdat de veranderingen die toen plaatsvonden nog altijd bepalend zijn voor de huidige tijd.
2 . PART I JE N I N D E V O L KS H U I S V EST I N G
Wie zich als vrijwilliger op het gebied van wonen begeeft, komt verschillende partijen tegen. Het stadsdeel, de gemeente, de regio, de provincie, de landelijke overheid; al deze organisaties hebben een heel eigen taak. En dan zijn er ook nog organisaties die de corporatiesector, particuliere verhuurders of huurders ondersteunen. Dit hoofdstuk gaat in op de rol van al die partijen. Wie zijn ze, wat doen ze en: what’s in it voor u?
3 O V ERZ I C H T VA N O V ER L EGGE N
De Huurdersvereniging Amsterdam (HA) treedt in een aantal overleggen op als belangenbehartiger van de huurders in de stad. In overleggen met haar leden bekijkt de HA welke punten aandacht vragen. In het Amsterdams Volkshuisvestings Overleg (AVO) maakt de HA afspraken met verhuurders en gemeente, waardoor de rechten en belangen van huurders worden bewaakt. In hoofdstuk 3 geven wij een overzicht van alle relevante overleggen.
4 W ETTE N E N REGE L S
Huurders en verhuurders hebben op verschillende niveaus te maken met wet- en regelgeving. Dit varieert van algemene, landelijke regels over een begrip als ‘huurwoning’ tot specifieke afspraken en vergunningen voor het splitsen van een woning. In hoofdstuk 4 besteden we aandacht aan de regelgeving die voor huurders en verhuurders van belang is, waarbij vooral het huurrecht aan de orde komt.
5 . U W O RGA N I SAT I E
Stel u wilt samen met een aantal anderen aan de slag in een huurdersorganisatie. Top! Maar hoe gaat u te werk? Welke organisatievorm kiest u? En wat zijn daar de voor- en nadelen van? In hoofdstuk 5 zetten we de mogelijkheden op een rij. 6 . B E L A N GE N B E H ART I G I N G
Bij het behartigen van belangen gaat het om het opkomen voor de rechten van een bepaalde groep. Door gezamenlijk op te treden sta je sterker dan als individuele huurder. In hoofdstuk 6 besteden wij aandacht aan de verschillende niveaus waarop belangenbehartiging plaats vindt en aan verschillende manieren van belangenbehartiging
4
7 . B EST U U RS VAAR D I G H E D E N
In hoofdstuk 7 bespreken we de vaardigheden die van belang zijn voor het bestuur van organisaties, zoals vergader- en presentatietechnieken, notuleren, besluiten nemen en onderhandelen. We besteden ook aandacht aan de taakverdeling binnen het bestuur, aan het communiceren met derden, met de pers en, natuurlijk, met de achterban.
8 . C O MM U N I CAT I E MET D E AC H TER B A N
Om de belangen van de leden goed te kunnen behartigen moet de huurdersorganisatie op de hoogte zijn van wat er onder hen leeft; u spreekt immers namens uw achterban. De bewoners willen op hún beurt graag weten waar u als organisatie staat en wat u doet. In hoofdstuk besteden wij aandacht aan hoe u uw organisatie kunt profileren ten opzichte van de achterban en aan verschillende manieren om met uw achterban te communiceren.
5
1 . D E GESC H I E D E N I S VA N D E V O L KS H U I S V EST I N G
De geschiedenis van de volkshuisvesting in Nederland is rijk aan interessante gebeurtenissen. Het is onmogelijk om al die verhalen in een kort bestek weer te geven. Er kunnen echter wel duidelijk van elkaar te onderscheiden perioden worden waargenomen waarin sprake is van een specifieke rolen taakverdeling tussen de drie partijen die de ontwikkeling dragen (rijksoverheid, gemeenten en particuliere bedrijven & instellingen). We geven een karakterisering van elke periode, maar staan iets langer stil bij de jaren ’90 omdat de veranderingen die toen plaatsvonden nog altijd bepalend zijn voor de huidige tijd. De geschiedenis van de volkshuisvesting begint meestal met het invoeren van de Woningwet in 1901, die ook nu nog het uitgangspunt is van het beleid. Omdat deze wet gebaseerd is op de maatschappelijke veranderingen vanaf het midden van de 19de eeuw beginnen we deze beknopte geschiedschrijving met deze periode. De overheid als nachtwaker
In de tweede helft van de 19de eeuw voelt de overheid zich volstrekt niet verantwoordelijk voor de huisvesting van haar burgers. Als een soort nachtwaker beperkt de staat zich tot het handhaven van de openbare orde en het uitoefenen van het gezag. Het maatschappelijk welzijn is een zaak van de burger zelf. Gemeenten hebben geen enkel middel om de huisvesting voor arbeiders en armen te verbeteren. Ténzij de volksgezondheid in gevaar komt; in dat geval kunnen ze een minimale set aan instrumenten inzetten. De huisvesting in grote steden is erbarmelijk. Een rapport uit 1855, van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, beschrijft de woontoestand als volgt: ‘De holen der mensen – en anders mogen wij die woningen van velen uit de min gegoede stand niet noemen – staan niet zelden ten achter bij de plaatsen, die ten verblijve voor vele dieren zijn afgezonderd. Holen, waar het de huisvrouw aan elk onmisbaar hulpmiddel ontbreekt om orde in haar omgeving te scheppen en te handhaven [...] Waar zij wel moet gewennen aan ordeloosheid en onreinheid, die twee grote vijanden van het huiselijk leven [...] Holen die, slecht verlicht, onvolkomen tegen den invloed der atmosfeer beschut, op vochtige plaatsen in gangen en stegen gelegen, zonder afvoer van overvloedig water, zonder afvoer van de meest afzichtelijke onreinheid, onuitputtelijke bronnen zijn van verderf.’ De volgende decennia wordt de situatie er niet beter op. De bevolking van de steden groeit explosief doordat de economische en industriële ontwikkeling op gang komt. Ook door verschillende landbouwcrisissen neemt de trek naar de steden toe. De bevolking van Amsterdam stijgt van 243.304 personen, in 1859, naar 515.727, in 1900. Tot 1874 vindt de huisvesting plaats binnen de stadsmuren. Elk open plekje wordt benut. Bezitters van opstallen en grond hebben vrij spel. Er is geen aandacht voor riolering, bestrating of verlichting en van enige ordening door de overheid is al evenmin sprake. Uit een rapport van de Amsterdamse Gezondheidscommissie blijkt dat er 4.985 kelderwoningen zijn, waarvan 3.650 onmiddellijk onbewoonbaar moeten worden verklaard. In 1.000 kelders blijkt het voor een volwassene onmogelijk om rechtop te staan. Deze constateringen leiden echter niet tot enige actie; in 1893 treffen rapporteurs van de Volksbond nagenoeg dezelfde situatie aan.
1 . 1 O n t s ta a n va n d e 1 9 d e - e e uw s e wi j k e n
Door de Vestigingswet van 1874 krijgen de steden toestemming om ook buiten de vestigingswallen huizen te laten bouwen. In Amsterdam ontstaan de Staatsliedenbuurt, de Kinkerbuurt, de Pijp, de Oosterparkbuurt, de Dapperbuurt en het eerste gedeelte van de Oude Indische Buurt. Om het stratenpatroon te bepalen worden de sloten gevolgd. Tussen 1870 en 1900 worden in Amsterdam 24.000 voor- en achterwoningen gebouwd, waarvan duizenden zelfs zonder alkoof, keuken of sanitair. Dit alles volgens het principe: stapel zo veel mogelijk woningen op een zo klein mogelijk oppervlak. Tegen het eind van de 19de eeuw worden op een terrein van 1.760 vierkante meter niet minder dan 131 woningen aangetroffen, verspreid over 37 panden. In de kleinste woning
6
(oppervlakte: vijf vierkante meter) leven grootmoeder, moeder en kind. 54 woningen hebben geen gootsteen en 104 geen wc. 36 procent van de woningen is inpandig. Het verhuren van kelderwoningen en het bouwen van krotten is een lucratieve onderneming. Investeren in krotten is eind 19de eeuw twee keer zo winstgevend als investeren in een normale burgerwoning: de koopsom is twee jaar na aanschaf alweer terugverdiend. De bouwtechnische staat van veel woningen is slecht. Herhaaldelijk storten er panden in. Zo bezwijkt in 1881 een huis in de Tweede Boomdwarsstraat omdat bij het stapelen van de stenen geen specie is gebruikt. De eerste woningbouwvereniging
Volgens de overheid zijn de mensen zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Toch begint langzaam het besef door te dringen dat de krotten het ontstaan van ziekten als cholera en tyfus in de hand werken. Gemeenten kunnen slechts op grond van de bedreiging van de volksgezondheid op een beperkte manier ingrijpen door woningen te slopen of onbewoonbaar te verklaren. Binnen de gegoede burgerij worden echter, tegen de stroom in, initiatieven ontplooid om goede en gezonde arbeiderswoningen te bouwen. Deze betrokken burgers hebben een afkeer van de traditionele armenzorg die niets doet om de, veelal uitgebuite, minderbedeelden aan te sporen hun eigen levensomstandigheden te verbeteren. Maar de armen zelf zijn in hun ogen evengoed schuldig aan de ellende; hun eigen zedeloze gedrag is een andere oorzaak van de erbarmelijke situatie waarin ze verkeren. Uitgangspunt voor de financiering van al de plannen is dat de exploitatie op zijn minst kostendekkend moest zijn. Bij het ontwerpen van de plattegronden moest er niet alleen op gelet worden of er voldoende licht en lucht in de woning kon worden toegelaten; de toegepaste materialen moesten ook de hygiëne bevorderen en daarnaast speelden morele aspecten een rol. Om het gezinsleven te bevorderen diende een woning zodanig in het huizenblok gesitueerd te worden dat elke familie een eigen ingang had. Ouders moesten gescheiden van hun kinderen kunnen slapen en er werden (vrouwelijke) opzichters aangesteld die erop moesten toezien dat de mensen op een nette manier in hun woning leefden. In de periode van 1852 tot 1901 worden in Amsterdam veertien woningbouwverenigingen opgericht, waarvan De Vereniging ten behoeve van de Arbeidersklasse de eerste is. Hun bijdrage aan de ontwikkeling van de volkshuisvesting is groot geweest, ook al hebben ze gezamenlijk ‘slechts’ 4.000 woningen gerealiseerd. Toen deze verenigingen begonnen, hadden architecten immers nauwelijks kennis over het ontwikkelen van woningblokken. Deze pioniers hebben nieuwe normen gesteld voor zowel de bouw als het beheer van arbeiderswoningen.
1 . 2 I nvo e r in g va n d e W onin g w e t ( 1 9 0 1 )
De grondslag van de Woningwet vormt een rapport van een commissie van de Maatschappij tot het Nut van het Algemeen, geschreven door de heren Kruseman, Drucker en Greven. In 1899 dienen de ministers Goeman Borgesius (Binnenlandse Zaken), Pierson (Financiën) en Cort van de Linde (Justitie) bij de Tweede Kamer een voorstel in voor een Woningwet én een ontwerp voor een Gezondheidswet. In 1901 worden beide wetten aangenomen. De Woningwet, die op 1 augustus van dat jaar in werking treedt, maakt een einde aan de onduidelijke en versplinterende wetgeving. Voordien was het bijvoorbeeld noodzakelijk dat de Tweede Kamer voor elke onteigening een aparte wet maakte. En in Amsterdam was de ‘Verordening op het bouwen en slopen’ zelfs een onderdeel van de politieverordening. Door middel van de Woningwet bepaalt de rijksoverheid het kader van het volkshuisvestingsbeleid. De uitvoering ligt in handen van de gemeenten. De rijksoverheid bepaalt waaraan gebouwen, woningen en openbare ruimten moeten voldoen. De gemeenten moeten een gemeentelijk bouwtoezicht instellen en een bouwverordening vaststellen.
7
Bevoegdheden
De Woningwet heeft grote gevolgen voor alle betrokkenen. Er kan alleen nog maar gebouwd worden op grond van een bouwvergunning, afgegeven door de gemeente. Gemeenten krijgen de bevoegdheid eigenaren te sommeren om woningen te verbeteren. En op grond van een plan van de gemeente kunnen woningen onteigend worden, onbewoonbaar worden verklaard of zelfs worden gesloopt. Ook kan een gemeente woningen opeisen die leegstaan of voor een oneigenlijk doel gebruikt worden. Anderzijds is de gemeente verplicht om uitbreidingsplannen te maken. Ook de ontwikkeling van gebieden dient plaats te vinden op grond van een uitgedacht plan, waarin niet alleen grond gereserveerd wordt voor gebouwen, maar ook voor zaken als verkeerswegen, pleinen, grachten en riolering. De Woningwet van 1901 is het raamwerk van de woningbouwcorporaties die wij nu kennen. De wet maakt het mogelijk om aan particuliere instellingen rijksvoorschotten en jaarlijkse bijdragen toe te wijzen voor het bouwen van woningen die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze organisaties worden alleen als ‘toegelaten instelling’ erkend als zij uitsluitend werkzaam zijn in het belang van de volkshuisvesting én op non-profit basis opereren. Eventuele exploitatieoverschotten dienen opnieuw in het belang van de volkshuisvesting besteed te worden. Deze basisvoorwaarden gelden nog altijd. Va s t s t e l l i n g h u u r e n s o c i a l e a c h t e r l i j k h e i d s t o e s l a g
De Woningwet maakt het mogelijk om aan toegelaten instellingen leningen te verstrekken zonder dat deze beschikken over eigen kapitaal. Ook kan het rijk steun verlenen bij het dekken van exploitatietekorten. In de financiële paragrafen van de Woningwet en het daarop gebaseerde Woning besluit wordt de steun die het rijk en de gemeenten kunnen leveren slechts globaal omschreven. De uitwerking vindt plaats via circulaires en bijdrageregelingen van de minister die volkshuisvesting in zijn portefeuille heeft. De vraag op welke hoogte de aanvangshuur vastgesteld moest worden ontketende een discussie. Alle partijen waren het erover eens dat in principe een kostendekkende exploitatie nagestreefd moest worden en men was ook unaniem van mening dat er uitzonderingen op deze regel mogelijk moesten zijn. Een deel van de betrokkenen wilde echter dat de huren altijd marktconform zouden worden vastgesteld. Deze stellingname werd toentertijd fel bestreden door de vertegenwoordigers van de woningcorporaties en een groot deel van de gemeenten. Tot 1919 werd de huur een afgeleide van wat ‘redelijk’ was. Redelijk, gezien de exploitatiekosten en de kwaliteit van de woning én gezien het inkomen van de arbeiders. (De huur bedroeg een zesde of een zevende deel van het gezinsinkomen.) Daarna wordt de huurprijs onafhankelijk van het inkomen. Met als minimum de kostprijshuur min de maximale bijdrage van de overheid en als maximum de kostprijshuur. De bedoeling was echter niet dat de huur voor elk inkomen betaalbaar zou zijn. Het ging erom dat het volk de kosten voor een kwalitatief goede woning zou opnemen in het gezinsbudget waardoor het algemene leefmilieu op een hoger plan zou worden gebracht. Armlastigen die niet in staat waren de huur van hun bescheiden woning te betalen, kwamen in aanmerking voor liefdadigheid. Dit gold ook voor mensen die naar een duurdere woning moesten verhuizen omdat het krot waarin ze woonden gesloopt werd. Voor deze groep werd de ‘sociale achterlijkheidsbijdrage’ in het leven geroepen. De individuele huursubsidie die aan dit charityprincipe een einde maakt, wordt pas in 1975 ingevoerd. Ontwikkeling sociale huurwoningen
In de Woningwet had het rijk de gemeente de taak gegeven om het initiatief te nemen bij het verlenen van geldelijke steun, maar financiële risico’s werden ook op de plaatselijke overheid afgewenteld. Een groot deel van de gemeenten weigerde dan ook steun aan minder kapitaalkrachtige corporaties waardoor veel bouwinitiatieven werden belemmerd. De Eerste Wereldoorlog, die het particulier initiatief een zware slag toebracht, markeerde een omslagpunt. Hoewel Nederland neutraal bleef waren de economische gevolgen groot. Door de explosieve stijging van de bouw
8
kosten en de rentetarieven was de woningmarkt voor particuliere investeerders niet erg interessant. Het rijk verlaagde de rente op de voorschotten voor de bouwkosten en de grondprijs voor corporaties. Dit had een enorme groei van het aantal corporatiewoningen tot gevolg. Tussen 1916 en 1920 werden in totaal 36.900 corporaties gebouwd. Ook het aantal toegelaten instellingen groeide: van 301 in 1903 naar 1.341 in 1922. De Nationale Woningraad die inmiddels was opgericht, pleitte voor een afname van het aantal corporaties en een toename van het aantal woningen per corporatie. Op die manier zou een werkapparaat ontstaan dat beter toegerust was om woningen te bouwen. De raad slaagde vrij snel in zijn opzet. De corporaties verloren terrein toen de economie – en daarmee de particuliere bouw – rond 1920 weer aantrok. De rijksbijdrage voor sociale woningbouw was inmiddels stopgezet; alleen voor krotopruiming was nog een bijdrage mogelijk. De grote bouwproductie had een bres geslagen in de financiën van de meeste corporaties; juist toen de bouwkosten het hoogst waren, werd er veel gebouwd. De corporaties zagen zich dan ook genoodzaakt om de huren te verhogen. Leegstand en wanbetaling waren hiervan het gevolg. Ve r l i e s v a n a u t o n o m i e v a n d e c o r p o r a t i e s
Door de beurskrach van 1929 werden de problemen nog erger: arme mensen verhuisden zo vaak mogelijk om op die manier een gratis behangetje en een maand gratis huur te krijgen. In 1934 stond het rijk de corporaties toe de huren te verlagen om zo verhuur mogelijk te maken. De tegenprestatie was echter dat de toegekende subsidies aan de schatkist moesten worden teruggegeven zonder dat rekening werd gehouden met de exploitatieproblemen van dat moment. In hetzelfde jaar worden de rentetarieven op de leningen verlaagd. Dit is echter onvoldoende om de financiën van de corporaties soelaas te bieden. Uiteindelijk wordt besloten de looptijd voor leningen op grondkosten te verlengen tot 75 jaar. Hierdoor dalen de jaarlijkse kosten. De leningen voor de bouwkosten bleven gehandhaafd voor vijf decennia. In 1934 ondergaat de Woningwet een wijziging. Er wordt bepaald dat de toegelaten instellingen 80 procent van de huurinkomsten moeten storten in een gemeenschappelijk fonds dat wordt beheerd door het gemeentebestuur. Hierdoor blijft weinig over van de autonomie van de corporaties. Wanneer de huurtoeslag voor werklozen ook nog eens wordt afgeschaft, is de ramp compleet; huurstakingen zijn schering en inslag. De huizenmarkt reageert slecht op deze maatregelen: de goede woningen worden iets goedkoper maar de slechte, met een lage huur, raken in trek en stijgen relatief veel in prijs. In Amsterdam worden de huurstakingen gebroken door het gezamenlijke optreden van huiseigenaren. De corporaties reageren aanvankelijk vol begrip, maar dat verandert als duidelijk wordt dat zij de rekening moeten betalen. Tussen 1901 en 1940 worden in Nederland 224.000 sociale huurwoningen gebouwd (27 procent door de gemeenten; de rest door de corporaties). De gemeente, die doorgaans bouwde voor de allerarmsten, mocht van de rijksoverheid alleen nieuwbouw realiseren als er niet op andere wijze in de woningbehoefte kon worden voorzien. Van 1940 tot 1945 worden nog 35.000 woningen gebouwd, maar dat weegt niet op tegen de ontstane oorlogsschade.
1 . 3 D e n a oo r lo g s e p e r iod e
Na de oorlog is de woningvoorraad kleiner en kwalitatief slechter dan in de periode daarvoor. In een radiorede zegt minister-president Schermerhorn dat men 65.000 tot 70.000 woningen per jaar zou moeten bouwen om de achterstand in tien jaar in te lopen. Dit aantal wordt niet gehaald waardoor de woningnood volksvijand nummer één wordt. Pas aan het eind van de jaren ’50 wordt een productie van 80.000 woningen per jaar bereikt. Tussen 1946 en 1962 worden een miljoen sociale huurwoningen gebouwd en tussen 1946 en 1979 zelfs twee miljoen. Toch is er nog steeds sprake van woningnood. Deze wordt niet alleen veroorzaakt door de vernietiging van de woningvoorraad in de oorlog en de bevolkingsexplosie in de jaren ’50, maar ook door de toename van het
9
aantal huishoudens vanaf 1970 (alleenstaanden gaan zelfstandig wonen en mensen willen steeds eerder op eigen benen staan). Protesten tegen de woningnood komen pas met de emancipatiegolf, aan het eind van de jaren ’60. Als woningen, in de jaren ’80, de inzet worden van felle gevechten tussen krakers en politie is de woningnood al over haar hoogtepunt heen. Toch kon men tot in de jaren ’70 gevelwanden met gaten en dichtgetimmerde panden zien als herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Daarbij ging het met name om de particuliere voorraad. De aandacht was vooral uitgegaan naar de productie van woningen, niet naar het herstel. Het protest hiertegen kwam mede op gang door de ‘doorbraakgedachten’ van ontwerpers: steden moesten via snelwegen tot in het stadshart bereikbaar zijn en de daargelegen winkelcentra dienden strikt gescheiden te worden van de woongebieden. Het Utrechtse Hoog Catharijne is hier een goed voorbeeld van. Vanaf het begin van de jaren ’80 moeten corporaties ook voor nieuwbouwprojecten geld lenen op de kapitaalmarkt. Vanaf 1988 leent het rijk niet meer aan corporaties. Doordat gemeenten en rijk garant staan voor de leningen kan men tot die tijd goedkoop lenen. Om nadien weer tegen een lage rente te kunnen lenen wordt een eigen fonds opgericht: het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) (zie 1.5). Va n s t a d s v e r n i e u w i n g n a a r w i j k a a n p a k
Stedelijke vernieuwing heeft haar wortels in het stadsvernieuwingsbeleid dat in de jaren ’80 geïntroduceerd is om de grote bouwtechnische kwaliteitsachterstand in – vooral – de verkrotte vooroorlogse wijken aan te pakken. Met inzet van veel middelen en bestuurskracht leidt de stads vernieuwingsoperatie tot een sterke verbetering van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Bouwen voor de buurt
Rond 1970 ontstaan bij stedenbouwkundigen ideeën over ‘cityvorming’; brede straten, veel groen, oude steden moeten worden opengebroken voor verkeer en bedrijven. Dit gaat echter ten koste van de huisvesting in de binnenstad. De bewoners van Kattenburg, Bickerseiland en de Jordaan verzetten zich dan ook met hand en tand tegen deze kaalslag. Net als de bewoners van de Nieuwmarktbuurt die moeten wijken voor de aanleg van de metro en diverse wegen. Ook in heel veel 19de-eeuwse wijken die nodig moeten worden aangepakt – zoals de Kinkerbuurt, de Dapperbuurt en de Spaarndammerbuurt – verzetten de bewoners zich fel tegen de grootschalige sloop plannen. De afstand tussen bestuur en ambtenaren, aan de ene kant, en bewoners aan de andere is té groot. De aanleg van brede straten staat haaks op de wens van bewoners om de buurtstructuur en de voorzieningen te behouden. Hun protesten worden aangewakkerd door de hoge huren die met de nieuwbouw gepaard gaan. In het kader van een proefproject, waarbij het gemeentebestuur zich moet instellen op ‘bouwen voor de buurt’ en betaalbare huren, neemt bewonersorganisatie ‘De sterke arm’ wethouder L. Kuipers voortdurend onder vuur. Het succes komt pas in 1976 als voormalig staatssecretaris stadsvernieuwing Jan Schaefer aantreedt als wethouder volkshuisvesting. Voortaan proberen ambtelijke projectgroepen het inspraakproces met bewoners gestalte te geven. In verband met de hoogte van de toekomstige huur valt de keuze tussen sloop en nieuwbouw óf behoud en herstel meestal gunstig uit voor het laatste. Door de individuele huursubsidie die vanaf 1975 mogelijk is, wordt eveneens nieuwbouwproductie mogelijk gemaakt. Zonder deze subsidies zouden nieuwbouwwoningen in de Bijlmer, maar ook in de 19de-eeuwse wijken, niet gerealiseerd zijn. In de jaren ’80 opereren in dertien stadsvernieuwingsgebieden projectgroepen die verdwijnen bij het instellen van de stadsdelen in de jaren ’90. I S V- 1
In 1997 is de stadsvernieuwing geëvalueerd onder de naam ‘Belstato’ (‘Beleid voor stads vernieuwing in de toekomst’). Stadsvernieuwing is daarbij gedefinieerd als een ‘eindige operatie’, waarbij de einddatum in 2005 is gelegd. Bij de evaluatie van Belstato kwam naar voren dat veel grote steden – ondanks de aanzienlijke kwaliteitsslag in de bestaande voorraad – nog steeds de nodige problemen ondervinden. Deze zijn echter vooral van economische en sociale aard. Er blijkt een meer integrale aanpak nodig te zijn, waarin naast fysieke maatregelen ook sociaal-economische
10
en sociaal-maatschappelijke maatregelen een plaats moeten krijgen. Als antwoord hierop worden het Grotestedenbeleid (GSB) 1994 en het Stedelijke vernieuwingsbeleid 1998 geïntroduceerd. Het GSB wordt in het leven geroepen als een bundeling van overheidssubsidies voor alle gemeenten om de fysieke leefomgeving te verbeteren. De Wet Stedelijke Vernieuwing is de basis voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Het ISV bundelt subsidieregelingen voor wonen, ruimte, groen en de fysieke stadseconomie, met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de leefen werkomgeving door het treffen van fysieke maatregelen. De laatste stadsvernieuwingsgelden zijn na 2000 in het ISV opgegaan. Eens in de vijf jaar kunnen gemeenten uit deze subsidiepot geld voor stedelijke vernieuwing aanvragen. Onder het ISV is de lokale beleidsvrijheid ruim. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het bewaken en verbeteren van de stedelijke vernieuwing; in 2005 dienen zij hun verantwoordingsrapportage in. Het rijk toetst het beleid op hoofdlijnen. Bij aanvang, tussentijds en in de eindfase wordt de voortgang op landelijk niveau gevolgd met behulp van de Monitor Stedelijke Vernieuwing. MOP-wijken
Binnen het ISV ontvangen de dertig grootste gemeenten van het land (de G30) rechtstreeks een bijdrage van het rijk. Voor deze gemeenten is stedelijke vernieuwing onderdeel van het grotestedenbeleid, dat naast fysieke verbetering ook de sociale en economische vooruitgang van steden beoogt. Als basis daarvoor is het Meerjaren OntwikkelingsProgramma (MOP) opgesteld waarin de wijken met grootstedelijke problemen en de daarvoor voorgenomen aanpak zijn beschreven. Hiernaast komen ruim honderd andere gemeenten via de provincie in aanmerking voor een bijdrage, op voorwaarde dat ze een goedgekeurd MOP of projectplan maken. In de gemeentelijke MOP’s zijn wijken en deelgebieden benoemd waar de meeste ISV-gelden zullen worden ingezet. Om deze wijken aan te duiden wordt door gemeenten een veelheid van termen gebruikt (‘pionierswijken’, ‘aandachtswijken’, ‘aanpakwijken’ etc). Sociaal-economische achterstanden
Op sociaal-economisch vlak hebben de MOP-wijken duidelijke achterstanden ten opzichte van de niet-MOP-wijken. Er wonen minder mensen met een betaalde baan, dus is het gemiddelde inkomen lager. Dat geldt ook voor het opleidingsniveau. Uitgaand hiervan mag gesteld worden dat er relatief veel kansarmen wonen. De verschillen zijn overigens het grootst in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (de G4). In de overige grote steden (de G26) zijn de verschillen tussen MOP- en niet MOP-wijken minder opvallend. Sociale veiligheid
MOP-wijken hebben een duidelijk probleem op het gebied van leefbaarheid en sociale veiligheid. In de grote steden kampt men veelvuldig met vandalisme en er is meer kans op woninginbraak. Binnen de G4 lijkt dit een vrij algemeen probleem; binnen de G26 scoren vooral de MOP-wijken slecht. In de openbare ruimte van deze wijken zijn graffiti en vervuiling veelvoorkomende verschijnselen. Deze slechte scores ten aanzien van leefbaarheid en sociale veiligheid klinken ook door in het oordeel van de bewoners. Gevoelens van sociale onveiligheid komen het meest voor in de G4, en in het bijzonder in de MOP-wijken, waar een op de drie bewoners aangeeft zich niet veilig te voelen in de buurt. (Bijna de helft van de bewoners gaat hier ’s avonds liever niet op straat.) In de G26 geldt dit voor een op de vijf bewoners. Het veiligheidsprobleem vormt dan ook de grootste bedreiging voor de MOP-wijken. I S V- 2
Op 1 januari 2005 is het tweede tijdvak (ISV-2) ingegaan, dat loopt tot en met 2009 (investeringsbudget: 1,43 miljard euro). In het kader van het grotestedenbeleid ontvangt de G30 de gelden rechtstreeks van het rijk; de overige gemeenten ontvangen de bijdrage via de provincies. ISV-2-gelden zijn bedoeld voor het financieren van fysieke maatregelen op het gebied van wonen, ruimte, milieu, fysieke stadseconomie en grootschalig groen. Denk bijvoorbeeld aan de
11
aanleg of transformatie van (bestaande) wijken, parken en bedrijfsterreinen. Het kan ook gaan om het treffen van duurzame milieumaatregelen, het opheffen van lokale milieuhinder, het saneren van de bodem of het verbeteren van de fysieke condities voor stedelijke economische bedrijvigheid. Om de stedelijke vernieuwing te versnellen en de kwaliteit hiervan te bevorderen is van 2001 tot en met 2004 het InnovatieProgramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) ingesteld, dat deel uitmaakt van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Jaarlijks werd subsidie verleend voor creatieve, vernieuwende ideeën en projecten voor stedelijke vernieuwing. VROM monitort de IPSV-voorbeeldprojecten nog in 2009. Verder wisselen het ministerie en het IPSV kennis en ervaringen over de projecten uit. Wijkaanpak
De laatste ontwikkeling betreft de zogenaamde wijkaanpak. Deze start bij het aantreden van kabinet-Balkenende IV in 2007. In de zogenaamde ‘krachtwijken’ moet kracht ontstaan; probleemwijken moeten ‘prachtwijken’ worden. Het grotestedenbeleid wordt min of meer gecontinueerd; er is nu alleen meer aandacht voor de positie van de bewoners zelf. Er zijn honderd wijken waar bewoners moeite hebben om hun situatie te verbeteren. De veertig wijken waarin de problemen het grootst zijn, krijgen extra aandacht. Integratie is een nieuw thema; de overige speerpunten (wonen, werken, leren, integreren, veiligheid) blijven ongewijzigd. De looptijd van de wijkaanpak is tien jaar. Het Directoraat-generaal Wonen, Wijken en Integratie (WWI) schrijft: ‘De focus wordt nadrukkelijk op de wijken en haar bewoners gericht’. Iedere wijk moet een Buurtactie Programma (BAP) maken. Deze plannen dienen vooral in samenspraak met bewoners tot stand te komen. Helaas werken de manier waarop het Directoraat-generaal de plannen opvraagt en de termijnen waarbinnen dit moet gebeuren hieraan bepaald niet mee. ‘Wijken met grote problemen moeten weer veranderen in buurten waar mensen zich prettig en veilig voelen. Overal in Nederland moeten mensen goed met elkaar kunnen samenleven. Integratie en inburgering zorgen ervoor dat mensen, ongeacht afkomst en geloofsovertuiging, zich verbonden voelen met de Nederlandse maatschappij.’ De beleidsterreinen wonen, wijken en integratie staan centraal in het beleid van het nieuwe kabinet. Zo centraal, dat er in februari 2007 een programmaminister wordt aangesteld. Daar waar minister Jacqueline Cramer van VROM zich vooral richt op Ruimte en Milieu, heeft programmaminister Ella Vogelaar de terreinen Wonen, Wijken en Integratie onder haar hoede. Dat maakt van WWI een directoraat-generaal met een veelzijdige opdracht. Ella Vogelaar struikelt echter over het integratiebeleid; ze wordt in november 2008 opgevolgd door Eberhard van der Laan.
1 . 4 Co r po r at i e s op e i g e n b e n e n
In 1934 moeten corporaties door de wijziging van de Woningwet 80 procent van hun inkomsten in een fonds storten dat wordt beheerd door het gemeentebestuur. Ook moeten verkregen subsidies worden terugbetaald. Hierdoor blijft er weinig over van de autonomie van de corporaties. Aanvankelijk is de rol van de corporaties bij de wederopbouw bescheiden. Gemeenten met een groot ambtenarenapparaat richten bij voorkeur een eigen bedrijf op om woningen te bouwen omdat ze niet veel vertrouwen hebben in de bestuurskracht en de financiën van de corporaties. Toch wordt hier en daar wel gebruikgemaakt van corporaties waarbij de gemeente als financierder optreedt. In ruil hiervoor moeten corporaties hun financiële reserve bij de gemeente beleggen. De eerdergenoemde regel uit 1934 blijft van kracht tot men alle subsidies heeft terugbetaald. Door deze constructie lijken corporaties meer en meer een verlengstuk van de overheid te zijn. Om de schaarse beschikbare vierkante meters zo goed mogelijk te verdelen onder het grote aantal gegadigden treedt in 1947 de Woonruimtewet in werking. Hierdoor kunnen de corporaties de woningen niet meer verhuren aan de eigen leden, waardoor de verhouding tussen leden en vereniging zakelijker wordt. In 1964 verandert de houding ten opzichte van de corporaties. De commissie-
12
De Roos benadrukt dat de overheid geen taken moet vervullen die evengoed door maatschappelijke organisaties kunnen worden uitgevoerd. Ook hoeven subsidiegelden niet meer aan de overheid te worden terugbetaald. Dit zou corporaties stimuleren om exploitatieoverschotten te verhogen waarbij nadrukkelijk wordt vastgesteld dat dit geld uitsluitend voor volkshuisvesting mag worden gebruikt. Corporaties krijgen voorrang als er gebouwd moet worden. Gemeentelijke woningbedrijven mogen alleen nog bouwen als corporaties hun medewerking weigeren. De financiële greep van gemeentes op corporaties wordt afgezwakt. Door al deze maatregelen komen de corporaties dan ook steeds meer op eigen benen te staan. Bij de stadsvernieuwing vanaf eind jaren ’60 spelen corporaties de voornaamste rol in het herstel. De huizenprijzen stijgen enorm en de woningmarkt verandert ingrijpend door de gunstige economie. De tweede oliecrisis van 1976 maakt daar een eind aan. Faillissementen van projectontwikkelaars en hypotheekbanken worden door overheidsingrijpen voorkomen. De regering zadelt de corporaties op met de dure woningen en de parlementaire enquête over de bouwfraude leidt tot een herstructurering van de volkshuisvesting. Ook al zijn het de bouwers geweest die misbruik hebben gemaakt van de bouwsubsidies. In 1989 komt CDA-staatssecretaris Enneüs Heerma met zijn nota Volkshuisvesting in de jaren negentig. De belangrijkste punten: verzelfstandiging van de corporaties en decentralisatie van bevoegdheden en taken van het rijk naar gemeenten of sectorale instellingen. Alle subsidies worden onder de loep genomen en veranderd. De grote bijdragen aan de stadsvernieuwing worden afgebouwd en verdwijnen ten slotte helemaal. Het rijk leent niet meer aan corporaties en staat niet meer borg bij banken. De corporaties zijn zelfstandige organisaties geworden. In 1992 is het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), dat bestaat uit 555 regels, de bestuursmaatregel waarin de werkwijze en taken van corporaties verder worden uitgewerkt. Dit besluit wordt steeds opnieuw aangepast aan de politieke wenselijkheid. De laatste wijzing vindt plaats per 1 juli 2005. Naast de taken van de corporatie zijn ook de rechten van georganiseerde huurders bij corporaties vastgelegd. Hieronder worden de kerntaken van de corporaties weergegeven, zoals verwoord in het BBSH. De gehele tekst van de BBSH treft u aan in de bijlage. Hoofdstuk III. De werkzaamheden van toegelaten instellingen § 1 . Al g e m e e n
Artikel 11 1. De toegelaten instelling is uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Zij neemt bij haar werkzaamheden het bepaalde in de paragrafen 2 tot en met 6 in acht. 2. Het gebied van de volkshuisvesting omvat, behoudens de artikelen 12a, tweede lid, en 12b, tweede lid, uitsluitend: a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden; b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden en onroerende aanhorigheden, en aan woongelegenheden en onroerende aanhorigheden van derden; c. het in stand houden en verbeteren van de direct aan de woongelegenheden en aanhorigheden, bedoeld in onderdeel b, grenzende omgeving; d. het beheren, toewijzen en verhuren van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden; e. het vervreemden van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden; f. het aan bewoners van bij de toegelaten instelling in beheer zijnde woongelegenheden verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, alsmede het, aan personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met het huisvesten van die personen, en g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f. Bron: BBSH, juli 2005.
13
1.5 Financiën in de volkshuisvesting
De Woningwet van 1901 maakt subsidie mogelijk aan toegelaten instellingen. Deze worden vooral verstrekt van 1901 tot 1934 en na de Tweede Wereldoorlog tot 1994. Er is sprake van drie soorten subsidies: objectgebonden, locatiegebonden en subjectgebonden. Objectgebonden subsidies
Deze bijdragen bdienen: 1) om de investeringen voor de bouw van woningen mogelijk te maken, waarbij de rente en de aflossing uit de huur worden terugbetaald. 2) om subsidies die niet hoeven te worden terugbetaald en bedoeld zijn om het gat tussen de stichtingskosten van een huis en de exploitatie, de huur, te dichten. Hierdoor hoeft met de huur niet de kostprijs te worden betaald. De subsidies worden gebaseerd op de wenselijk geachte vraaghuur en de kostprijshuur. Subsidies worden dus bepaald door de politieke wenselijkheid en de werkelijke kosten. Wat precies de nadruk krijgt, hangt af van de budgettaire ruimte op de begroting en de politieke prioriteit die volkshuisvesting krijgt. Objectgebonden subsidies kunnen als een bijdrage ineens worden verstrekt, maar het merendeel bestaat uit een jaarlijkse bijdrage. Het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS) draagt financieel bij aan goede woningbouw en woningverbetering. De regeling loopt van 1 januari 1992 tot 1995. Het is de laatste direct aan verhuurders te verstrekken subsidie. De doelstelling van het besluit is: het stimuleren van een gedifferentieerd woningaanbod én het bevorderen van nieuwbouw en ingrijpende verbetering, door middel van stortingen van middelen. Locatiegebonden subsidies
Deze bijdragen zijn bedoeld voor het bouwrijp maken en saneren van bouwlocaties. De subsidie wordt aan de gemeenten verstrekt en komt terecht in het stadsvernieuwingsfonds. Subjectgebonden subsidies/huurtoeslag
Ondanks de objectgebonden subsidies blijken sociale huurwoningen voor een grote bevolkingsgroep niet betaalbaar te zijn. Om die reden wordt in 1975, onder het kabinet-Den Uyl, de individuele (subject)gebonden huursubsidie ingevoerd. Op basis van het inkomen, de gezins samenstelling en de kwaliteit van de woning wordt bepaald hoeveel huur men zelf kan betalen en op hoeveel huursubsidie men recht heeft. Boven een bepaald huurbedrag komt men niet meer voor subsidie in aanmerking (de zogenaamde ‘kwaliteitskorting’). De individuele huursubsidie, inmiddels ‘huurtoeslag’ genoemd, kan via de corporatie of gemeente worden aangevraagd. Gemiddeld maakt 15 procent van de huurders hier gebruik van. Dit is niet alleen een instrument voor inkomenspolitiek maar ook een belangrijk instrument voor de corporaties omdat dit, na de afschaffing van de exploitatiesubsidies en de stadsvernieuwingsbijdrage, de omvangrijkste rijksbijdrage is. Om de uitgaven in de hand te houden heeft het rijk een maximum gesteld aan het bedrag dat men aan huursubsidie mag ontvangen. Als de uitgaven voor huursubsidie in een bepaald gebied hoger zijn dan in de rest van het land moeten gemeente en corporaties hieraan bijdragen. Dit betekent dat bij de woningtoewijzing goed naar het inkomen van de kandidaten wordt gekeken. De bevordering van het eigenwoningbezit is sinds de jaren ’70 een belangrijke pijler van het rijksbeleid. Pas sinds kort is er een beperking in het aftrekken van de hypotheekrente bij de duurste woningen voor de hoge inkomens. De door het rijk gederfde inkomsten van de hypotheekrente aftrek zijn vele malen hoger dan de bijdrage aan de huurtoeslag. De discussie over de gelijkstelling tussen huur en koopwoningen door een ‘eigendomsneutrale’ woontoeslag is door het kabinet-Balkenende IV geblokkeerd. Een gedachtewisseling hierover is echter hard nodig. Niet alleen om de kloof tussen huren en kopen te overbruggen, maar ook om tot een rechtvaardiger verdeling te komen.
14
Ve r a n d e r e n d e ( s u b s i d i e ) r e l a t i e o v e r h e i d , c o r p o r a t i e s
Tussen 1980 en 1990 loopt de rijksbijdrage op van 84 miljoen naar 3,18 miljard gulden. Veel van de subsidietoezeggingen hebben een looptijd van vijftig jaar. Naast bouwsubsidies aan corporaties, tot 1988, geeft de overheid extra geld uit aan het grotestedenbeleid, dat een voortzetting is van de stadsvernieuwing. De politiek wil na de commotie over het misbruik van bouwsubsidies door bouwondernemers meer afstand nemen van de volkshuisvesting. Dit is mogelijk omdat de huren flink zijn gestegen, terwijl de rente en de inflatie laag zijn. De corporaties hebben een solide financiële positie verworven. De nota-Heerma geeft dit politieke streven aan. In 1993 zet Heerma de belangrijkste stap in de financiële zelfstandigheid van de corporaties met het zogenaamde ‘bruteringsakkoord’. Er wordt afgesproken dat alle door het rijk toegezegde subsidies voor toekomstige bouwprojecten in één keer worden uitbetaald. Ook de corporaties moeten alle schulden aan het rijk in een enkele termijn terugstorten. De vorderingen en de schulden worden tegen elkaar weggestreept. Er wordt geschoven met tientallen miljoenen guldens, maar uiteindelijk is de bruteringoperatie bijna neutraal. Er zijn corporaties die extra geld krijgen omdat zij vooral veel jonge en dure woningen hebben waarvan de huren moeilijk te verhogen zijn. Ook hebben zij dure leningen die tot ver in deze eeuw doorlopen. Deze corporaties kunnen geen reserves opbouwen uit ouder woningbezit dat al is afbetaald; zij worden zonder extra compensatie benadeeld. De subsidies die de overheid na de bruteringsoperatie nog verstrekt, staan voornamelijk in het teken van de stedelijke vernieuwing (inmiddels de zogenaamde wijkaanpak). De gelden worden op de rekening van de gemeenten, de regio of de provincie gestort (zie 1.3). H e t Wa a r b o r g f o n d s S o c i a l e W o n i n g b o u w
Lenen op de kapitaalmarkt is erg duur en door het verminderen van de overheidssubsidies steken de corporaties zich steeds dieper in de schulden. In 1983 richt de overheid het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) op. Voor het aantrekken van leningen bij banken krijgen uitsluitend toegelaten instellingen hier borging. Het WSW heeft een maatschappelijke taak; aan de ene kant bevordert het de toegang tot de kapitaalmarkt voor deelnemende corporaties, aan de andere kant zorgt de zekerheidsstructuur die het WSW biedt ervoor dat corporaties tegen lage rentes geld kunnen lenen voor de financiering van onroerend goed. De borgstelling scheelt algauw 15 tot 18 euro per huurwoning bij een gemiddelde huur van 390 euro. Dat merkt de huurder direct in zijn portemonnee. Bovendien kunnen corporaties investeringen doen die zij anders niet hadden gedaan; de gerealiseerde besparingen komen de samenleving ten goede. Daarnaast kunnen woningcorporaties project- en/of saneringssubsidie krijgen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), als dit gezien hun financiële positie nodig is. Zo is Woningcorporatie Nieuw Amsterdam, die al haar bezit in Zuidoost had en voor een enorme vernieuwingsopgave stond, door het WSW gesaneerd. H e t C e n t r a a l F o n d s Vo l k s h u i s v e s t i n g
In 1988 wordt het CFV opgericht. Het is een zelfstandig bestuursorgaan, ingesteld door VROM. De woningcorporaties worden intern gecontroleerd door een raad van commissarissen of een raad van toezicht. Het externe toezicht wordt uitgevoerd door de minister van VROM en het CFV. Om dit externe toezicht goed te kunnen uitoefenen, moeten de woningcorporaties jaarlijks een lijst van voorgenomen activiteiten opstellen; daarnaast dienen een jaarrekening, een jaarverslag, een volkshuisvestingsverslag en een overzicht van cijfermatige kerngegevens overlegd te worden. Als financieel toezichthouder voor de woningcorporatiesector oefent het CFV toezicht uit op individuele corporaties; anderzijds onderzoekt het de financiële positie van de hele corporatiesector. Daartoe is de Methodiek financiële beoordeling ontwikkeld. Het onderzoek resulteert uiteindelijk in een oordeel per corporatie, en in verschillende publicaties van het fonds die de sector als geheel beslaan. Het CFV fungeert vanaf het begin ook als saneringsfonds voor woningcorporaties. Als deze niet beschikken over de noodzakelijke financiële middelen kunnen ze een beroep doen op de saneringssteun van het fonds. De inkomsten van het fonds komen tot stand door bijdragen van de corporaties, de zogenaamde ‘heffingen’. De laatste betrof die ten behoeve van de veertig wijken voor de wijkaanpak.
15
D o e l s t e llin g
De doelstelling van het fonds is drieledig: 1 h et houden van financieel toezicht op de kwaliteit van het door corporaties gevoerde beheer op het maatschap-
pelijk vermogen; 2 het
toekennen van subsidies om de financiële continuïteit van individuele corporaties of maatschappelijk gewenste investeringen te bevorderen; 3 het verstrekken van informatie die het CFV heeft gekregen in het kader van haar toezichthoudende taak. In 2002 wordt nog een taak toegevoegd: het adviseren van de minister over de rechtmatigheid van statutenwijziging, fusies en de beoordeling van het naleven van enkele procedures en wet- en regelgeving. Het wettelijk kader van het fonds wordt gevormd door artikel 71 van de Woningwet en twee bestuursmaatregelen, i.c. het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting en het eerdergenoemde BBSH. Na de brutering: verkoop sociale huurwoningen
In 1996 presenteert de overheid een prognose van de investering van de corporaties over vijftien jaar. Voor investeringen in de herstructurering van eenzijdig samengestelde wijken, voor betaalbare nieuwbouw en voor milieuvriendelijke bouwmethoden zal 28,5 miljard gulden nodig zijn. Voor onderhoud van de woningvoorraad zal 85 miljard gulden nodig zijn. Het totaal van de uitgaven komt hiermee op 43,5 miljard gulden. De overheid zal 5 miljard gulden bijdragen aan subsidie, voornamelijk bij herstructurering. De corporaties krijgen de vrijheid om 200.000 sociale huur woningen te verkopen. Hiermee zal naar verwachting een winst van 10 miljard gulden worden gemaakt. De corporatiesector moet zelf 28,5 miljard gulden opbrengen, afkomstig uit eigen kapitaal en de huuropbrengsten. De huurprijs is nog steeds gebonden aan het besluit van het ministerie van Volkshuisvesting en moet in de pas lopen met de betaalbaarheid van de huur voor bewoners. In 1997 doen de corporaties een tegenbod in het Nationaal Programma Volkshuisvesting. Hierbij gaat men uit van een periode van vier jaar waarin men aan regulier onderhoud 17 tot 21 miljard gulden kwijt zal zijn. Nieuwbouw, sloop, aankoop en renovatie kosten tussen 18 en 22 miljard gulden; een vierde hiervan zullen de corporaties voor hun rekening nemen. Volgens de sector zelf leveren de te verkopen 65.000 tot 80.000 woningen naar schatting 3 tot 4 miljard gulden op. De ontvangsten van de corporaties zullen dus in totaal minimaal 43 miljard en maximaal 52 miljard gulden bedragen. Hiermee moet de opgave te financieren zijn. In 2007 concludeert minister Vogelaar dat de vermogenspositie van woningcorporaties goed blijft, ondanks hun bijdrage aan de wijkaanpak en de heffing van vennootschapsbelasting. Zij schrijft dit in een brief aan de Tweede Kamer op basis van het Sectorbeeld woningcorporaties van het CFV. L i t e r at uu r
Amsterdam huilt, bijlage bij Nul20, Hansje Galensloot, Egbert Ottens en Johan van der Tol, Dienst Wonen, maart 2008. Van Amsterdamse Huize, ontwikkeling en identiteit van het Woningbedrijf Amsterdam, Frank Smit, Woningbedrijf Amsterdam, 1993. Volkshuisvesting: een zaak van beleid, J. van der Schaar, M.M.A. Hereijers, Aula, Het Spectrum, Utrecht 1991. Voorschriften Volkshuisvesting, Kluwer, 2006. Werken aan Wonen, 75 jaar Nationale Woningraad, B. van Kempen, N. van Velzen, Almere, 1988. Wij Wonen – 100 jaar Woningwet, Stedelijke Woningdienst Amsterdam, 2001. Woningcorporaties in Nederland, Flip ten Cate, Nesta Communicatie, Weesp, 1998. Internet
Website van het ministerie van VROM/WWI (Wijken, Wonen, Integratie): Dossier Wetten en regels.
16
2 . PART I JE N I N D E V O L KS H U I S V EST I N G
Wie zich als vrijwilliger op het gebied van wonen begeeft, komt verschillende partijen tegen. Het stadsdeel, de gemeente, de regio, de provincie, de landelijke overheid; allemaal hebben ze een heel eigen taak. En dan zijn er ook nog organisaties die de corporatiesector, particuliere verhuurders of huurders ondersteunen. Dit hoofdstuk gaat in op de rol van al die partijen. Wie zijn ze, wat doen ze en: what’s in it voor u?
2.1 De landelijke overheid
De landelijke overheid, vak aangeduid als ‘het rijk’, is een verzamelnaam voor de regering of het kabinet, de Eerste en de Tweede Kamer en de ambtenaren van de verschillende ministeries. De regering
Een regering komt tot stand na de verkiezingen voor de duur van maximaal vier jaar. De grootste partij formeert een nieuw kabinet dat uit verschillende partijen is samengesteld en tenminste een meerheid heeft in de Tweede Kamer. De regering bestuurt het land en bestaat uit ministers en staatssecretarissen die ieder verantwoordelijk zijn voor een specifiek terrein. Taken De minister en de staatssecretaris treden op als wetgever (met het ministerie als uitvoeringsorgaan). Zij hebben bijvoorbeeld gezorgd voor de Woningwet en de regels waaraan de corporaties zich moeten houden. Minister en staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor: ✔ het vaststellen van wetten en regelgeving (landelijke kaders en algemene wetten); ✔ het handhaven van wetten en regelgeving; ✔ het verstrekken van subsidies als de huurtoeslag en subsidies voor stedelijke vernieuwing (ISV); ✔ het vaststellen van het landelijk (huur)beleid (waar mag gebouwd worden, hoe gaan we om met corporaties en verhuurders?) Alle wetsvoorstellen en plannen van de regering worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. D e Tw e e d e K a m e r
Alle politieke partijen die voldoende stemmen hebben behaald zitten in de Tweede Kamer. Hoeveel kamerleden of zetels een politieke partij heeft, is afhankelijk van het aantal stemmen dat door de kiezers op deze partij is uitgebracht. De Tweede Kamer heeft 150 leden en vergadert het hele jaar. De vertegenwoordiging van een politieke partij wordt ‘fractie’ genoemd. Binnen de fracties worden de onderwerpen verdeeld waarover kamerleden het woord voeren. Taken De Tweede Kamer heeft twee hoofdtaken: ✔ het controleren van de regering; ✔ het aannemen of afwijzen van wetten en het voorstellen van nieuwe aanpassingen. De Tweede Kamer stemt over elk voorstel en heeft de macht om een regering of een minister naar huis te sturen door met een meerderheid van stemmen een motie van wantrouwen aan te nemen. De Eerste Kamer
De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden, die worden voorgedragen door de leden van Provinciale Staten (zie 2.2).
17
Taken De Eerste Kamer controleert de wetgeving die al door de regering en de Tweede Kamer goedgekeurd is. Het gaat hierbij om een final check, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken of een en ander juridisch haalbaar is. De Eerste Kamer kan geen wetten aanpassen, alleen wetsvoorstellen aannemen of verwerpen. Het ministerie
Het ministerie is het werkapparaat waar beleid wordt gemaakt, uitgevoerd of gecontroleerd in opdracht van de minister of staatssecretaris. De secretaris-generaal is de hoogste baas. Taken De ministeriële ambtenaren voeren de werkzaamheden van de minister en de staatssecretaris uit. Het ministerie voor volkshuisvesting is sinds 1982 het ministerie van VROM, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Binnen de regering-Balkenende IV is een programmaminister verantwoordelijk voor Wonen, Werken en Integratie. Ruimte en Milieu zijn de aandachtsgebieden van de andere minister, die onder meer beslist over de ruimtelijke ordening en over de regels rond koopwoningen. De hypotheekrenteaftrek ligt bij het ministerie van Financiën. Wa t h e e f t u a a n d e l a n d e l i j k e o v e r h e i d ?
De Nederlandse Woonbond (zie 2.9) richt zich expliciet op de landelijke politiek terwijl een Amsterdamse huurdersorganisatie meestal geen direct contact met Den Haag onderhoudt. Toch is het goed om op de hoogte te blijven van de nationale ontwikkelingen omdat deze wel degelijk van invloed zijn op de praktijk van een huurdersorganisatie. Ook gemeente, provincie en regio zijn vaak gebonden aan de landelijke politiek. Indien men het nodig acht kunnen huurders, verhuurders en zelfs lagere overheden elkaars daden en beslissingen door de rechter laten toetsen aan de wet. Op basis van de wetgeving worden de volgende zaken bepaald: ✔ huurtoeslag (in de Wet op de huurtoeslag); ✔ regels voor de woonruimteverdeling (vooral in de Leegstandswet en de Huisvestingswet); ✔ huurrecht (vooral in Burgerlijk Wetboek 7); ✔ maximale huurprijzen (in de huurprijswetgeving); ✔ taken en plichten van ‘toegelaten instellingen’, de woningcorporaties (vooral in de BBSH); ✔ subsidies aan lagere overheden en voor grote projecten met betrekking tot nieuwbouw en stedelijke vernieuwing (vooral in de Wet ISV); ✔ regels over de kwaliteit van woningen (vooral in de Woningwet). Een voorbeeld van landelijke wetgeving is de onlangs gewijzigde Overlegwet, die regelt dat huurders bij particuliere verhuurders eindelijk dezelfde rechten hebben als huurders van corporaties. Door deze wet hebben huurders ook recht op een plek aan de onderhandelingstafel naast de gemeente en corporaties. De huurtoeslag (voorheen huursubsidie) is een ander voorbeeld van landelijke wetgeving. De nationale overheid is de enige instantie die op dit moment inkomenspolitiek mag voeren. Dat wil zeggen dat besluiten over wie wel of niet extra steun nodig heeft alleen door de landelijke overheid mogen worden genomen. In de praktijk van de volkshuisvesting gaat het meeste geld naar de huurtoeslag. De belastingdienst draagt zorg voor de uitvoering hiervan, maar de budgetverantwoordelijkheid ligt bij VROM. Het gaat hierbij over ongeveer een miljoen huishoudens en in totaal 1,9 miljard euro. TIP C heck www.vrom.nl voor de laatste ontwikkelingen op het gebied van wonen.
18
2 . 2 D e p r ovin c i e
De provincies opereren als tweede bestuurslaag tussen het rijk en de gemeenten. Elke provincie bestaat uit een provinciebestuur, de Gedeputeerde Staten, en de leden van Provinciale Staten, vergelijkbaar met de Tweede Kamer. De provincie Noord-Holland, waartoe Amsterdam behoort, heeft 2,5 miljoen inwoners, verdeeld over 64 gemeenten. Het provinciebestuur zetelt in Haarlem, de hoofdstad van de provincie. Gedeputeerde Staten
Het college van Gedeputeerde Staten is het dagelijks bestuur van de provincie. Het wordt eens per vier jaar (na de provinciale verkiezingen) benoemd door de leden van Provinciale Staten. Zij hebben, net als wethouders van een grote gemeente, een dagtaak aan hun bestuurlijke werkzaamheden. Taken De gedeputeerden stellen voorstellen op en voeren beslissingen uit. Ieder van hen houdt zich bezig met meerdere onderwerpen, portefeuilles genoemd, zoals welzijn of verkeer en vervoer. Provinciale Staten
De Provinciale Staten Noord-Holland bestaan uit 55 leden, die rechtstreeks door de bevolking gekozen zijn. Zij verrichten hun werk meestal in combinatie met een baan. De Provinciale Staten bestaan ook uit fracties. De commissaris van de Koningin is de voorzitter van Provinciale Staten en van het college van Gedeputeerde Staten. Hij/zij wordt, op voordracht van Provinciale Staten, voor zes jaar benoemd door de Kroon (de koningin en de ministers). Die periode wordt, normaal gesproken, steeds met zes jaar verlengd. Elke maand komen Provinciale Staten bijeen om te vergaderen. Elk voorstel waarover een besluit wordt genomen is inhoudelijk voorbereid door een Statencommissie, die advies uitbrengt aan Provinciale Staten. In de maandelijkse vergadering van de Statencommissies kunnen burgers de commissieleden toespreken over zaken die op de agenda staan. Een Statencommissie kan ook zelf mensen uitnodigen om een onderwerp in de commissievergadering toe te lichten. Taken In hun vergadering nemen de Provinciale Staten besluiten over zaken waarvoor de provincie verantwoordelijk is. Een kleine greep: de zorg voor wegen en fietspaden, meren & vaarwegen, jeugdzorg, recreatiegebieden, monumentenzorg, ruimtelijke ordening, toezicht op de financiën en bestemmingsplannen van gemeenten. Samen met gemeenten, tal van maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners ontwikkelt de gemeente streekplannen. In een streekplan wordt de gewenste ontwikkeling van de leefomgeving in grote lijnen aangegeven. In Noord-Holland gelden twee streekplannen: het streekplan NoordHolland Zuid (vastgesteld door Provinciale Staten op 17 februari 2003) en het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord (vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2004). De provinciale taken op het gebied van volkshuisvesting hebben vooral betrekking op de ruimtelijke ordening; ze vloeien dan ook voort uit de Wro (Wet ruimtelijke ordening). De toetsing van provinciale streekplannen aan gemeentelijke plannen is hier een goed voorbeeld van. De provincie speelt ook een rol op het gebied van huisvesting; het vaststellen van de gemeentelijke huisvestingsverordeningen is bijvoorbeeld een van haar taken. Een rol van de provincie die weinig aandacht trekt, is de verdeling van de door het rijk toegekende budgetten voor stimulering van de woningbouw (het aanpassen van woningen ten behoeve van gehandicapten etc). De provincie verdeelt deze zelf, voor zover geen sprake is van ‘rechtstreekse’ gemeenten (i.c. gemeenten die rechtstreeks een uitkering van het rijk krijgen). Een bijzondere taak van Provinciale Staten is het kiezen van de leden van de Eerste Kamer.
19
Wa t h e e f t u a a n P r o v i n c i a l e S t a t e n ?
In een huurdersorganisatie krijgt u ongetwijfeld te maken met het wijzigen of het vaststellen van een wijkbestemmingsplan. U kunt dan bij de gemeente of deelraad aangeven wat uw eventuele bezwaren zijn. Als uw bezwaren daar geen gehoor vinden, kunt u binnen zes weken na de gemeentelijke uitspraak in beroep gaan bij de provincie. Verder kunt u in het streekplan Noord-Holland Noord zien welke groengebieden in en rond Amsterdam onbebouwd moeten blijven. TIP C heck www.noord-holland.nl voor informatie van de provincie.
2.3 De stadsregio Amsterdam (voorheen ROA)1
De stadsregio Amsterdam bestaat al ruim twintig jaar. Het is een bundeling van zestien gemeenten in Noord-Holland: Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang. Deze gemeenten werken nauw samen op het gebied van ruimtelijke ordening & wonen, infrastructuur, economie, openbaar vervoer en jeugdzorg. De regionale samenwerkingsorganen waren een initiatief van samenwerkende gemeenten. Er was een bestuurslaag nodig tussen de provincie en de gemeenten. Sinds 1 november 2006 is dit samenwerkings verband van naam veranderd. Het ROA heet nu ‘stadsregio Amsterdam. Aanleiding voor deze naamsverandering is de Wet gemeenschappelijke regelingen, de WGR-plus, die begin 2006 van kracht werd. Daarmee kwam een einde aan een jaren durende onduidelijke wettelijke status van de zeven regionale samenwerkingsverbanden in Nederland. De wet erkent en regelt nu formeel de stadsregio als bestuursvorm, met eigen taken, verantwoordelijkheden en budgetten. Bestuur
Het bestuur van de stadsregio wordt gevormd door de regioraad. Alle gemeenten zijn daarin vertegenwoordigd naar evenredigheid van het aantal inwoners. Deze vertegenwoordigers kunnen gemeenteraadsleden zijn, maar ook burgemeesters en wethouders. De regioraad wordt niet rechtstreeks door de bevolking gekozen en werkt, net als de provincie, met commissies. Taken Het rijk heeft een aantal taken bij de stadsregio’s neergelegd. De stadsregio Amsterdam is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de planning en financiering van de regionale infrastructuur van de samenwerkende gemeenten. Door het uitgeven van concessies is zij ook opdrachtgever van het openbaar vervoer; daarnaast draagt zij zorg voor de exploitatie hiervan. Een andere taak van de stadsregio is het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie op ruimtelijke ordening, de woningbouw en de economie. De uitvoering van het VINEX-beleid, het subsidiëren van de regionale infrastructuur en het organiseren van de jeugdzorg behoren ook tot de taken van de stadsregio. Afstemming van gemeentelijke plannen maakt het regionale beleid veel effectiever. In sommige gevallen worden daar door de stadsregio Amsterdam langjarige beleidsplannen voor opgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van economie (OPERA), wonen (Woonvisie) of mobiliteit (RVVP). De stadsregio Amsterdam zet zich, bijvoorbeeld bij de landelijke of Europese overheid, in voor het verkrijgen van investeringsbijdragen voor de regio. Wanneer de deelnemende gemeenten dat willen, kan de stadsregio Amsterdam ook een rol spelen in samenwerkingsverbanden met andere over heden of maatschappelijke organisaties. Zo is de stadsregio Amsterdam vertegenwoordigd in Regio Randstad, het Platform Bereikbaarheid Noordvleugel en de Regionale Samenwerking Amsterdam. De stadsregio Amsterdam krijgt jaarlijks ruim 500 miljoen euro subsidie. Met name op het gebied van de exploitatie van het openbaar vervoer, de uitvoering van infrastructuurprojecten, de woningbouw en de jeugdzorg zorgt de stadsregio voor de verdeling van de subsidiegelden. 1
Bron: www.stadsregioamsterdam.nl
20
Wa t h e e f t u a a n d e s t a d s r e g i o A m s t e r d a m ?
Voor de meeste huurdersorganisaties zal de stadsregio niet meteen in beeld komen. Toch is het woonbeleid van onze gemeente afgestemd met de stadsregio. Zo rekent Amsterdam er bijvoorbeeld in haar eigen Woonvisie op dat de buurgemeenten zich bezighouden met sociale nieuwbouw voor gezinnen. De stadsregio moet ervoor zorgen dat de nieuwbouwproductie die met de minister van VROM is afgesproken gezamenlijk wordt gehaald. Ook is er een gezamenlijke woonruimteverdeling in de stadsregio, waarbij overigens is afgesproken dat elke gemeente ruimte houdt voor eigen beleid. TIP Check www.stadsregioamsterdam.nl voor meer informatie over het beleid van de stadsregio.
2.4 De gemeente Amsterdam
Met de aanduiding ‘gemeente’ kan het volgende worden bedoeld: ✔ de gemeenteraad; ✔ het College van burgemeester en wethouders (B&W); ✔ de gemeentelijke diensten. Het hoogste orgaan van de gemeente is de gemeenteraad. Deze wordt eens per vier jaar rechtstreeks gekozen. De grootste partij probeert een coalitie te vormen met andere partijen, die berust op een meerderheid in de gemeenteraad. Gezamenlijk wordt het collegeprogramma (of programma-akkoord) geschreven voor een periode van vier jaar. De collegepartijen stellen daarbij een college samen waarvan de burgemeester de voorzitter is. De burgemeester wordt door de Kroon benoemd voor een periode van zes jaar. De wethouders maken geen deel uit van de fracties van de gemeenteraad; zij worden er alleen door benoemd. B&W is de uitvoerder van het door de raad vast te stellen beleid. De gemeenteraad bestuurt de stad op hoofdlijnen. Dit betekent: het vaststellen van het beleid, het controleren van B&W en het vertegenwoordigen van de burgers. De raad houdt zich niet bezig met ‘details’; het dagelijks bestuur van de stad ligt immers bij het B&W. Deze vorm van besturen, die ‘dualisme’ wordt genoemd, komt erop neer dat de gemeenteraad en B&W ‘op afstand van elkaar’ functioneren. De wethouders hebben ieder een eigen portefeuille en een bijbehorende commissie. Alle zaken worden doorgaans eerst in een raadscommissie besproken. Raadscommissies De Amsterdamse gemeenteraad heeft zeven raadscommissies, die elk een of meerdere beleidsterreinen behandelen. In de commissies hebben specialisten van de verschillende fracties zitting, onder aanvoering van de betreffende wethouder. De adviezen en besluiten van deze commissies worden vrijwel altijd gehonoreerd door de raad. Daarom is de beleidsvorming binnen deze commissies uiterst belangrijk. In de commissie is meer tijd om een onderwerp uitgebreid te bespreken; ook zijn er ambtenaren die een nadere toelichting kunnen geven. Tijdens een commissievergadering kunnen burgers hun mening geven en inspreken op een agendapunt. Daarnaast is er tijdens elke commissievergadering een vragenhalfuur waar burgers vragen kunnen stellen. Hier volgen de namen van de verschillende commissies: Raadscommissie Algemene Zaken. Beleidsterreinen: algemene zaken, openbare orde en veiligheid, integraal veiligheidsbeleid en bestuurlijk stelsel. Raadscommissie Verkeer en Volkshuisvesting. Beleidsterreinen: verkeer, vervoer, infrastructuur, volkshuisvesting en monumenten. Raadscommissie Ruimtelijke Ordening. Beleidsterreinen: ruimtelijke ordening, grondzaken, waterbeheer en ict. Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Jeugd. Beleidsterreinen: werk en inkomen, sociale infrastructuur, educatie, jeugdzaken, diversiteit en grotestedenbeleid.
21
Raadscommissie Kunst, Sport en Bedrijven. Beleidsterreinen: kunst en cultuur, lokale media, sport en recreatie, bedrijven, deelnemingen en inkoop. Raadscommissie Zorg en Milieu. Beleidsterreinen: zorg en milieu, personeel en organisatie, openbare ruimte en groen. Raadscommissie Financiën en Economische Zaken. Beleidsterreinen: financiën, economische zaken, zee- en luchthaven. Taken gemeenteraad Heeft een controlerende en kaderstellende taak. De raad controleert het beleid van het college en geeft aan in welke richting zich dat zou moeten ontwikkelen. Met een initiatiefvoorstel kan een raadslid een eigen, onderbouwd, voorstel voorleggen aan de raad en het college. Een initiatiefvoorstel moet compleet zijn én schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter van de raad worden gezonden. Het voorstel wordt op de eerstvolgende agenda geplaatst. Het initiatiefvoorstel bevat het ontwerpbesluit en een toelichting. Motie Door middel van een motie wordt het college gevraagd zijn mening te geven over een bepaalde ontwikkeling of actie te ondernemen op inhoudelijke onderwerpen. Tijdens de raadsvergadering wordt de motie schriftelijk bij de voorzitter ingediend door een of meerdere raadsleden. De motie kan vervolgens worden gewijzigd of worden ingetrokken; daarna wordt erover gestemd. Een motie over een onderwerp dat op de agenda staat, wordt ook bij dat agendapunt behandeld. De persoon die de motie indient, krijgt de kans een korte mondelinge toelichting te geven voordat de motie in stemming wordt gebracht. De motie moet binnen zes maanden worden uitgevoerd, tenzij er een andere datum is genoemd. Amendement Een amendement is een voorstel om de tekst van een raadsvoorstel aan te passen. Als de meerderheid van de raad vóór het amendement stemt, wordt het oorspronkelijke raadsvoorstel gewijzigd. Een amendement moet schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend door een raadslid dat de presentielijst heeft getekend en aanwezig is in de raadszaal. De indiener heeft het recht een en ander kort toe te lichten. Door middel van een subamendement kan ieder raadslid een wijziging van een amendement voorstellen. De tekst van een amendement moet geschikt zijn om te worden verwerkt in het ontwerpbesluit. Mondelinge vragen Een raadslid kan in de raadsvergadering mondelinge vragen aan het college stellen. Doel hiervan is de mening van het college te horen over actuele zaken. Mondelinge vragen worden meestal aan het begin van de gemeenteraadsvergadering behandeld. De gemeente en volkshuisvesting
De gemeente Amsterdam voert al heel lang een eenduidig beleid op het gebied van de volkshuisvesting. Bijvoorbeeld door zich bezig te houden met het verdelen van gemeentelijke budgetten voor de volkshuisvesting, het grond- en erfpachtbeleid, bouwplannen en vergunningen voor grootschalige projecten (IJburg), bestemmingsplannen etc. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor een groot aantal beleidsterreinen binnen de volkshuisvesting. Er is een duidelijke taakverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen. Voor bewonersorganisaties is het van belang te weten dat Huurdersvereniging Amsterdam (HA) de belangen van individuele en georganiseerde huurders vertegenwoordigt in twee overlegvormen met de gemeente: ✔ Het Amsterdams Volkshuisvestings Overleg (AVO). Dit vindt plaats tussen de gemeente, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) en de HA. Hier worden afspraken gemaakt over allerlei zaken die van belang zijn voor de Amsterdamse huurders. ✔ Het gesprek met de wethouder Volkshuisvesting. Meerdere keren per jaar wordt overlegd over belangrijke standpunten inzake wonen en alle zaken die verder ter tafel komen.
22
Waar nodig spreekt de HA hiernaast in bij de commissie Wonen; een schriftelijke reactie is ook mogelijk. De stedelijke bevoegdheden op het gebied van wonen en stedelijke ontwikkeling in grote lijnen: ✔ het algemeen volkshuisvestingsbeleid; ✔ het beheer van ISV-gelden (stadsvernieuwing) en het bewaken van budget, kosten en kwaliteit; ✔ het signaleren en bewaken van de afspraken met corporaties; ✔ het ontwikkelen van plangebieden; ✔ het bewaken van de bouwproductie en het toewijzingsbeleid. Het algemeen volkshuisvestingsbeleid wordt steeds voor een periode van twee tot vier jaar vastgelegd in de Stedelijke beleidsovereenkomst (zie 4.8 ‘Overlegwet’ en 4.9 ‘Beleidsovereenkomst’). Deze komt in het AVO tot stand en wordt door de betreffende partijen ondertekend. De gemeentelijke woonvisie stelt de visie op de lange termijn vast. De huidige Woonvisie Amsterdam loopt tot 2020. Deze bevoegdheden worden qua uitvoering gedelegeerd aan de Dienst Wonen Amsterdam (DWA), die advies geeft, handhaaft en plannen ontwikkelt. Daarnaast spelen het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA) en de Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling (DRO) een belangrijke rol bij het realiseren van nieuwbouwprojecten en het maken van beleid. Sinds 2009 beheert wethouder Hans Gerson de portefeuille volkshuisvesting. Wa t h e e f t u a a n d e g e m e e n t e ?
Gemeentelijk beleid op het gebied van wonen bepaalt de woningtoewijzing, het aantal nieuwe woningen dat gebouwd wordt, de aandacht voor specifieke groepen op de woningmarkt en de speelruimte van stadsdelen, corporaties en andere investeerders. De HA zal haar leden met regelmaat beslispunten uit het gemeentelijk beleid voorleggen omdat zij daarover namens de Amsterdamse huurders een standpunt inneemt. TIP Check www.amsterdam.nl (kies ‘gemeente’ en vervolgens ‘gemeenteraad’) voor vergaderdata van de Raadscommissie Wonen en Verkeer. Op deze site vindt u ook re cente beleidsstukken van de Dienst Wonen (kies ‘gemeente’, ‘diensten & bedrijven’ en vervolgens ‘Dienst Wonen.’)
2.5 Het stadsdeel
Het stadsdeel, dat het bestuur en de burgers van de stad dichter bij elkaar moet brengen, lokt nog steeds veel discussie uit. In 2010 zal het aantal van veertien stadsdelen, door middel van fusies, teruggebracht worden tot zeven. Samenstelling
De samenstelling van een stadsdeel lijkt erg veel op die van de gemeenteraad. Er is een dagelijks bestuur dat meestal bestaat uit drie tot vijf portefeuillehouders, van wie er één de voorzitter is. In de gemeenteraad bekleedt de burgemeester de positie van voorzitter. De portefeuillehouders zijn politici, zij komen voort uit de partijen die met elkaar een collegeakkoord hebben gesloten. Zij hebben een dagtaak aan hun werk als dagelijks bestuurder en worden daarvoor ook betaald. De stadsdeelraad wordt gevormd door een van tevoren vastgesteld aantal leden. Het aantal is afhankelijk van de grootte van een stadsdeel. De verdeling van de raadsleden hangt af van de uitslag van de verkiezingen: de grootste partij krijgt de meeste raadsleden, de kleinste de minste. De leden hebben geen dagtaak aan hun raadswerk, maar zijn er gemiddeld anderhalve dag per week mee bezig. Ook stadsdeelraadsleden ontvangen een vergoeding. Overigens is er bij veel partijen een afspraak dat een deel daarvan moet worden afgestaan om de partij te laten functioneren.
23
Na de verkiezingen vormt de grootste partij een dagelijks bestuur, dat steunt op een meerderheid van de raadsleden. Als een partij een overweldigende meerderheid heeft, zoals de PvdA in 2006 in een aantal stadsdelen, zou deze ook alleen kunnen besturen. Meestal kiest men echter voor een coalitie (een samenwerkingsverband) van gelijkgestemde partijen om democratischer te zijn. Omdat elke partij zijn eigen karakter heeft, kost het vaak de nodige tijd om tot een college of (bestuurs) overeenkomst te komen. (NB De bestuursovereenkomst is het programma waaraan de samen werkende bestuurspartijen de komende vier jaren gaan werken.) De grootste partij levert de voorzitter van het bestuur. Het bestuur
Op 7 maart 2002 is het duale stelsel van gemeentebesturen in werking getreden. Hiermee zijn de posities van de raad en het bestuur wezenlijk anders geworden. Vóór deze wet bestuurde de raad als het ware mee met het bestuur. Nu wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen bestuursbevoegdheden en bevoegdheden van de raad. Het bestuur heeft de bevoegdheid om te besluiten over uitvoerende zaken, concrete beslissingen en de vaststelling van beleidsregels. In de Gemeentewet, de Grondwet en de medebewindswetten ligt vast over welke zaken precies mag worden besloten. Volgens de Gemeentewet heeft het bestuur de volgende bevoegdheden: ✔ vaststellen van regels over de ambtelijke organisatie; benoemen, schorsen en ontslaan van ambtenaren (uitgezonderd de ambtenaren van de griffie en de accountant); ✔ besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen (bij de oprichting van een rechtspersoon is echter instemming van de raad nodig); ✔ besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures; ✔ voorbereiden van civiele verdediging, dat wil zeggen: alle niet militaire maatregelen die gericht zijn op voortzetting van het bestuur en de instandhouding van het maatschappelijk en economisch leven onder buitengewone omstandigheden zoals rampen of oorlogen; ✔ instellen, afschaffen of veranderen van jaarmarkten of gewone markten. Medebewindbevoegdheden
Naast de Gemeentewet zijn er legio andere wetten op beleidsterreinen waarbij de gemeente-/ deelraad voor de uitvoering moet zorgen. Een uitzondering hierop zijn de algemene regels die de gemeente uitvoert én plannen met een verordenend karakter zoals een bestemmingsplan of een verkeers- en vervoersplan. De bevoegdheid voor deze regels ligt nadrukkelijk bij de stadsdeelraad. Bestuursbevoegdheid
Het gaat hier om zaken die alleen door de gemeente zelf genomen kunnen worden zoals besluiten tot het stichten van een zwembad in een stad, straatnaamgeving en nummering, vaststellen van subsidies voor culturele instellingen en dergelijke. Deze bevoegdheden liggen nu bij de gemeenteraad. Dit zal wellicht veranderen maar hiervoor is een grondwetswijziging nodig. Het doorvoeren van zo’n wijziging is een moeilijk proces waarvoor een tweederde meerderheid van de Eerste en Tweede Kamer nodig is. Bestuursleden maken geen deel meer uit van de raad. TIP C heck www.actieprogrammalokaalbestuur.nl voor meer informatie.
De raad
Na de dualisering is de kaderstellende en controlerende functie van de raad versterkt. De raad stelt het kader vast waarbinnen het bestuur kan opereren en controleert of beleidsprocessen goed zijn doorlopen. Het college legt achteraf verantwoording af aan de raad (indien nodig ook tussentijds). De invloed van de raad hangt voor een belangrijk deel af van de leden zelf. Het is de bedoeling dat de raad vaker initiatiefvoorstellen indient of het college aanspoort om een bepaalde verordening te maken.
24
De controlerende functie van de raad betekent dat deze het college ter verantwoording kan roepen over het gevoerde beleid. Dit gebeurt door het stellen van mondelinge of schriftelijke vragen, maar ook door bepaalde besluiten van het college op de commissie of raadsagenda te zetten. Om hun taken goed te kunnen uitoefenen worden de raadsleden ondersteund door het bureau van de raadsgriffier, waar vaak meerdere mensen werken. Zij notuleren de vergaderingen, agenderen de punten die de raad in commissievergaderingen wil aankaarten en stellen op verzoek informatie aan raadsleden ter beschikking. De raad heeft uitdrukkelijk recht op ambtelijke ondersteuning. Dat is ook vereist om alle taken naar behoren te kunnen vervullen. Bevoegdheid
De raad heeft de bevoegdheid om onderzoek naar bepaalde zaken te doen en kan zelf het initiatief nemen om bepaalde zaken aan de orde te stellen (het onderzoeks- en initiatiefrecht). Daarnaast heeft de raad het al eerdergenoemde vragen- of interpellatierecht en budgetrecht (het vaststellen van de begroting). Een belangrijke bestuursbevoegdheid die bij de raad is gebleven is het vaststellen van bestemmingsplannen omdat hierin veel verordenende regels zijn opgenomen. Ook het milieuplan en het verkeers- en vervoerplan zijn om vergelijkbare redenen bij de raad gebleven. Het college heeft de plicht de raad actief te informeren. Zij moet uit zichzelf alle inlichtingen verstrekken die de raad nodig heeft voor het uitoefenen van zijn functie. Als een college een raad onvolledig informeert, schaadt dit het vertrouwen met alle politieke gevolgen van dien. De raad kan in dit soort gevallen een motie van wantrouwen indienen tegen een wethouder, een lid van het dagelijks bestuur of tegen het hele college. Als die motie met een meerderheid in de raad wordt aangenomen zal een bestuurder (of soms zelf het hele college) moeten aftreden. Commissies
In elke deelraad of gemeente zijn verschillende raadscommissies (zie 2.4). De namen variëren, maar er zijn vaak overeenkomsten. Zo is op woongebied vaak sprake van de commissie ‘Wonen en Ruimtelijke Ordening’ of ‘Volkshuisvesting en…’. De commissies zijn doorgaans gecombineerd met een ander beleidsterrein dat ook onder de betreffende portefeuillehouder, of wethouder, valt. De meeste deelraden hebben evenveel raadscommissies als de gemeenteraad (zeven). Elke commissie behandelt een of meerdere beleidsterreinen. De meeste onderwerpen worden eerst in een commissie besproken en daarna in de raad behandeld. In de commissie is meer tijd om een onderwerp uitgebreid te bespreken; ook zijn er ambtenaren die een nadere toelichting kunnen geven. Tijdens een commissievergadering kunnen burgers hun mening geven en inspreken op een agendapunt. Ook heeft elke commissievergadering een vragenhalfuur voor burgers. Tegenwoordig wordt in verschillende stadsdelen geëxperimenteerd met nieuwe vormen van raadscommissies en/of commissievergaderingen. We noemen hier een paar voorbeelden. Wilt u weten hoe het in uw geval is georganiseerd, surf dan naar de site van uw stadsdeel. In Bos en Lommer vinden Politieke avonden plaats met ‘sessies’ in plaats van raadscommissies. Afhankelijk van de situatie staan er uiteenlopende onderwerpen op de agenda die niet beperkt zijn tot de taken van één portefeuillehouder. Elk onderwerp heeft een eigen sessie waarop burgers kunnen inspreken. Osdorp heeft Openraad- en Thema-avonden ingesteld. De Openraad-bijeenkomsten vinden elke twee weken plaats waarbij in het eerste gedeelte, dat bestemd is voor meningsvorming, een gesprek kan plaatsvinden tussen raad en bewoners. In het besluitvormende gedeelte kan worden ingesproken. Thema-avonden worden georganiseerd als een onderwerp te veelomvattend is om in beperkte tijd te behandelen. Het stadsdeel Westerpark heeft gewone raadsvergaderingen, die besluitvormend zijn. De commissievergaderingen zijn echter vervangen door twee fora, waar menings- en besluitvorming plaatsvindt. Inspraak is zowel in een forum als in de raadsvergadering mogelijk.
25
Raadsinstrumenten Raadsleden hebben instrumenten om de besluitvorming te beïnvloeden. Alle regels over onderstaande raadsinstrumenten zijn opgenomen in het Reglement van Orde, dat de (deel)raad heeft vastgesteld. Raadsinitiatief De raad vergadert meestal over onderwerpen, die op voorstel van het dagelijks bestuur op de agenda zijn geplaatst. Het is ook mogelijk dat een raadslid (eventueel samen met andere raadsleden of een van de fracties uit de raad) een bepaald idee heeft en dat graag uitgevoerd zou willen zien. In zo’n geval kan een raadsinitiatiefvoorstel uitkomst bieden. Een dergelijk voorstel bevat een korte omschrijving van het idee, een plan van aanpak met wensen voor de uitvoering plus een raming van de kosten en een voorstel voor de financiering. Amendement Als een raadslid vindt dat er in een voorgestelde besluittekst wijzigingen hadden moeten worden aangebracht, kan hij of zij een amendement indienen. Over de inhoud wordt gestemd. Alleen als het amendement wordt aangenomen, dus als de meerderheid van de raad het ermee eens is, leidt het tot wijziging van de tekst van het besluit waarop het betrekking had. Motie Als een raadslid vindt dat er in een voorgestelde besluittekst wijzigingen moeten worden aangebracht, kan hij of zij een amendement indienen. Over de inhoud van een amendement wordt gestemd. Alleen als het amendement wordt aangenomen, dus als de meerderheid van de raad het ermee eens is, leidt het tot wijziging van de tekst van het besluit waarop het betrekking had. Raadsvragen Ieder raadslid kan in een raadsvergadering een motie indienen. En over elk onderwerp, dus niet alleen over de zaken op de agenda. Meestal bevat een motie een oproep aan de raad om een uitspraak over een bepaald onderwerp te doen, en/of een opdracht aan het dagelijks bestuur over de uitvoering van het beleid. Over moties die betrekking hebben op agendapunten wordt bij de behandeling van het agendapunt gestemd. Moties over andere onderwerpen komen aan het eind van de vergadering aan de orde. Interpellatie Een raadslid kan bij de raadsvoorzitter een interpellatie aanvragen over een onderwerp dat niet op de agenda voor een bepaalde raadsvergadering staat, terwijl hij of zij wel vindt dat het dagelijks bestuur hierover inlichtingen moet verstrekken. Over een verzoek tot interpellatie en het tijdstip waarop dit wordt besproken, beslist de raad in de daarop volgende raadsvergadering. Nota/notitie Ieder raadslid kan over een onderwerp een nota/notitie indienen. Deze wordt aan het dagelijks bestuur aangeboden ter advisering over de uitvoering (het advies moet binnen twee maanden binnen zijn). De raad kan in een volgende vergadering een beslissing nemen over de nota/notitie inclusief het advies van het dagelijks bestuur. Inlichtingen Als een lid van de raad om inlichtingen verzoekt, zoals bedoeld in de artikelen 169 (‘Verantwoording (leden) dagelijks bestuur over het gevoerde beleid’) en 180 (‘Verantwoording voorzitter dagelijks bestuur (als gedelegeerde van de burgemeester’) over het gevoerde beleid van de Gemeentewet, moet het dagelijks bestuur deze informatie mondeling of schriftelijk vertrekken in de eerstkomende raadsvergadering of de vergadering die daarop volgt. Het verzoek om inlichtingen (inclusief afhandeling) is een agendapunt voor deze raadsvergadering. Wa t h e e f t u a a n h e t s t a d s d e e l ?
Binnen de portefeuille Wonen (die meestal is samengevoegd met taakgebieden zoals werken, ruimtelijke ordening e.d.) zijn de volgende aandachtsgebieden zeker van belang voor huurdersverenigingen: ✔ bestemmingsplannen; ✔ bouw- en sloopvergunningen; ✔ bestemmingsplannen/wijzigingen;
26
vergunningen (algemeen); sloop en renovatieplannen/ontheffingen; ✔ saneringen/grondzaken/verkoop ten behoeve van bouwplannen; ✔ financiële zaken en besluiten van de commissie en de deelraad. ✔ ✔
Al deze zaken worden (wekelijks of maandelijks) op de website van het stadsdeel gepubliceerd. De portefeuillehouder heeft in elk geval één keer per maand spreekuur; verder is het belangrijk de agenda van de commissievergaderingen goed in de gaten te houden. De lokale politiek Lokale politici kunnen erg nuttig zijn om signalen over misstanden te melden. Soms kunnen ze daarover een motie indienen en daarmee een correctie van het beleid afdwingen. Het is zeer aan te bevelen lokale politieke partijen uit te nodigen bij openbare bijeenkomsten en vergaderingen van de huurdersvereniging. De huurdersvereniging wil immers een belangrijke gesprekspartner zijn op het gebied van volkshuisvestingsbeleid. Een goed contact met de lokale politici is hiertoe erg belangrijk. (Zie voor mogelijkheden tot het beïnvloeden van de besluitvorming 6.2. ‘De politieke lobby’.)
2.6 Huurdersvereniging Amsterdam
Huurdersvereniging Amsterdam (HA) is de koepelorganisatie van álle huurders in de stad, dus zowel huurders van corporatiewoningen als huurders van particuliere verhuurders. Alle koepels bij corporaties zijn lid van de HA. Dat geldt ook voor een flink aantal lokale huurdersverenigingen zoals HV De Pijp en HV Oost/Watergraafsmeer. Daarnaast zijn er nog bijzondere doelgroepen die zich hebben aangesloten als lid van de HA. Bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen en het migrantenplatform Kompas. Het bestuur
Het bestuur van de HA bestaat uit vrijwilligers. Om duidelijk te maken dat het gaat om huurders die andere huurders vertegenwoordigen, treedt het bestuur in alle overlegsituaties én in contacten met de media, zelf op als woordvoeder. Het bestuur wil het liefst een afspiegeling zijn van haar leden en de Amsterdamse huurderspopulatie. De statuten van de HA maken duidelijk dat de ALV (algemene ledenvergadering) het hoogste besluitvormende orgaan is. De HA vindt het dan ook belangrijk om haar leden goed op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen. De HA-bestuursleden worden ondersteund door een staf van betaalde medewerkers, van wie het Amsterdams Steunpunt Wonen de formele werkgever is. De HA heeft hiertoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het ASW. TIP Check www.huurdersvereniging-amsterdam.nl voor de samenstelling van het HA-bestuur en de -staf.
Taken De HA behartigt de belangen van de huurders op stedelijk niveau. Dit doet zij door deel te nemen aan stedelijke overleggen en werkgroepen als het Algemeen Volkshuisvestingsoverleg, het Algemeen Volkshuisvestings Overleg Particulier, het Aanjaagteam grote gezinnen, de werkgroep Herhuisvesting etc. De HA heeft een belangrijke inbreng in de beleidsovereenkomst waarin gemeente, corporaties en huurders de gemaakte afspraken op het gebied van volkshuisvesting hebben vastgelegd. Ook wordt er gelobbyd bij politieke partijen en ingesproken als dat nodig is. Daarnaast informeert de HA haar leden zo goed mogelijk via HA-krant, Kaderbulletin en kennisdeelbijeenkomsten; ook is er regelmatig overleg met de koepels en de huurdersverenigingen op stadsdeelniveau. Voor ‘echte’ besluiten organiseert de HA een ALV waar de leden hun mening
27
geven. De HA is lid van de Nationale Woonbond, waardoor ook de lidorganisaties van de HA bij deze bond zijn aangesloten. Op deze manier en via deelname aan het Viergrotestedenoverleg heeft de HA ook invloed op het nationale beleid. De HA ondersteunt ook haar lidorganisaties met proces- en organisatieadvies, een bestuurdersbank, een basiscursus volkshuisvesting en gevorderdenscholingen, een website en een telefonisch spreekuur. Financiële middelen
De HA krijgt lidmaatschapsgeld van haar lidorganisaties, maar draait grotendeels op subsidie van de gemeente Amsterdam; hiermee worden de salarissen van de medewerkers betaald en alle kosten die nodig zijn om de vereniging in stand te houden. Dit betekent echter niet dat de HA politiek afhankelijk is van de gemeente. Integendeel. De HA heeft een onafhankelijke en kritische houding die door de gemeente zeer wordt gewaardeerd. Wa t h e e f t u a a n d e H A ?
De HA informeert over het stedelijk beleid, vertegenwoordigt u in de belangenbehartiging, maakt afspraken over rechten van bewoners (bijvoorbeeld bij stedelijke vernieuwing) en helpt bij deskundigheidsbevordering en organisatieopbouw. Ontstaansgeschiedenis
De Huurdersvereniging Amsterdam is in 1999 opgericht, maar de kiem voor de HA werd al veel eerder gelegd. In het midden van de jaren ’70 kwam in Amsterdam de stadsvernieuwing op gang. Er waren veel bewonerscomités die actievoerden voor goede en goedkope woningen in de buurt. Om de informatie-uitwisseling en bundeling van krachten te bevorderen werd OBASA (Overleg en Bundeling Acties Stadsvernieuwing Amsterdam) opgericht. Dit initiatief groeide snel uit tot een professionele organisatie die scholingen organiseerde en bewonerscommissies ondersteunde, bijvoorbeeld bij groot onderhoud en het opstellen van renovatieplannen. In 1988 ging OBASA met zes andere Amsterdamse woonconsumentenorganisaties op in het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW). Het ASW nam de belangenbehartiging van de bewonersorganisaties over, terwijl de Vereniging OBASA in het leven werd geroepen voor de uitwisseling tussen bewonerscommissies en overleg met het ASW. In 1998 besloten OBASA en ASW te onderzoeken hoe de belangenbehartiging van bewoners beter georganiseerd kon worden. Hieruit bleek dat er voldoende steun was voor een nieuwe huurdersorganisatie in Amsterdam. In oktober 1998 kreeg de initiatiefgroep groen licht voor het opzetten van de samenwerking tussen de verschillende bewonersgroepen en op 29 mei 1999 was de Huurdersvereniging Amsterdam een feit. De koepels van grote woningbouwverenigingen, de huurdersverenigingen in de stadsdelen en enkele categorale huurdersverenigingen hebben zich aangesloten bij de HA.
2.7 Huurdersvereniging op stadsdeelniveau
Een huurdersorganisatie of huurdersvereniging (HV) op stadsdeelniveau organiseert zowel individuele als georganiseerde huurders van complexen, de bewonerscommissies of huurdersverenigingen op complexniveau. Omdat de leden huren van sociale óf particuliere verhuurders kunnen de problemen op complexniveau nogal uiteenlopen. Speerpunten voor een HV op stadsdeelniveau zijn de woningvoorraad en de leefbaarheid in het stadsdeel. Voor huurdersorganisaties in de verschillende stadsdelen zijn de wethouder en de commissieleden Wonen de eerst aanspreekbare personen als het erom gaat in de wijk iets gedaan te krijgen op het gebied van huren, leefbaarheid en onderhoud. Voor huurdersorganisatie op stadsdeelniveau is een goed contact met het stadsdeel, in het bijzonder met de portefeuillehouder, van groot belang. De meeste organisaties hebben dan ook regelmatig overleg met de portefeuillehouder, die doorgaans bijgestaan wordt door een beleidsambtenaar. Zo’n bijeenkomst vindt circa vier keer per jaar plaats.
28
Beide partijen kunnen onderwerpen voor de agenda aandragen en er worden altijd notulen gemaakt. In de participatieparagraaf van de Beleidsovereenkomst worden verschillende zaken over het overleg met de HV geregeld. Onderwerpen die aan de orde kunnen komen zijn onder meer: ✔ stand van zaken met betrekking tot de stadsvernieuwing in het stadsdeel; ✔ achterstallig onderhoud en aanschrijven particuliere verhuurders; ✔ splitsen en verkoop; ✔ problemen met leefbaarheid; ✔ leegstand en tijdelijke verhuur. Een goed contact met de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en de beleidsambtenaren heeft zeker ook zijn nut. Bijvoorbeeld om een helder beeld te krijgen van de stand van zaken bij de planvorming van projecten. Daarnaast is het uitwisselen van kennis en ervaring een belangrijke activiteit binnen de huurdersvereniging. Vaak houdt de organisatie samen met een huurteam of een opbouwwerker een huurspreekuur. Hierdoor kan men huurders direct van dienst zijn en ontvangt men signalen die van belang zijn voor het overleg met het stadsdeel. De meeste organisaties hebben ook een website en een nieuwsbrief voor de leden. Huurdersvereniging Amsterdam ondersteunt de organisaties door middel van een spreekuur, scholingen, een gezamenlijk overleg tussen alle huurdersorganisaties op stadsdeelniveau, het Kaderbulletin en hulp op maat. Zó ziet een goede huurdersorganisatie op stadsdeelniveau eruit Als u zitting heeft in een huurdersvereniging of -organisatie (of er een wilt oprichten), dan komt onderstaande checklist zeker van pas. Daarnaast is deze lijst ook te gebruiken om te kijken of uw organisatie voldoende doet om een goede belangenbehartiger van de huurders te zijn. De lijst is zeer uitgebreid en gaat uit van een volledige bezetting van het bestuur. NB Goede bestuursleden zijn een eerste vereiste. Is uw bestuur niet op sterkte, dan kunnen HA en het WijkSteunpuntWonen (WSWonen) helpen bij het werven van nieuwe leden. Checklist huurdersverenigingen op stadsdeelniveau
De huurdersorganisatie heeft minstens vijfhonderd leden. Bewonerscommissies en huurdersverenigingen op complexniveau zijn aangesloten bij mijn vereniging. ✔ Er is een dagelijks bestuur, bestaande uit een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. ✔ Naast het dagelijks bestuur zijn er minimaal vier algemene bestuursleden. ✔ Het bestuur is zo veel mogelijk een afspiegeling van het stadsdeel. ✔ Eenmaal per maand is er een bestuursvergadering. ✔ De stukken voor de bestuursvergadering worden minstens twee weken voor de vergadering aan de bestuursleden verzonden. ✔ Minstens eenmaal per jaar wordt een algemene ledenvergadering (ALV) georganiseerd. ✔ De stukken voor de ALV worden minimaal vier weken voor het overleg verzonden. ✔ Er is een goede taakverdeling zodat het werk evenredig verdeeld wordt. ✔ De vereniging brengt minimaal driemaal per jaar een nieuwsbrief uit. ✔ De vereniging heeft een actuele website. ✔ Er is een goed contact met de portefeuillehouder Wonen; minimaal tweemaal per jaar is er een overleg tussen deze ambtenaar en de huurdersorganisatie. ✔ De commissievergadering Wonen wordt bijgewoond en hiervan wordt verslag gedaan in de bestuursvergadering. ✔ De vereniging zorgt ervoor tijdig op de hoogte te zijn van de agenda van de commissievergadering. Als er zaken op de agenda staan waar de huurdersorganisatie zijn mening over wil geven zorgt ervoor dat er ruim op tijd inspreektijd wordt aangevraagd. ✔ De vereniging vergroot haar zichtbaarheid in de wijk door het nieuws te volgen en in te spreken ✔ ✔
29
in de commissievergadering, maar ook door regelmatig een persbericht te versturen waarmee minstens tweemaal per jaar de krant of het stadsdeelblad wordt gehaald. ✔ De vereniging zet zich in voor een goed contact met lokale politici. ✔ De vereniging zorgt voor een goed contact met WSWonen en met alle dienstverleners op woongebied. TIP Bezoek de bijeenkomsten die de H A organiseert. U steekt er een hoop van op en de HA kan met uw signalen naar de stedelijke politiek.
Dit lijkt allemaal heel veel, maar een goede taakverdeling doet wonderen. Deze Toolkit is een handig middel om uw organisatie optimaal te doen functioneren. Natuurlijk kunt u ook altijd aankloppen bij de HA voor hulp op maat.
2.8 Huurderskoepels
Huurderskoepels vertegenwoordigen de huurders bij de directie of het bestuur van een woningcorporatie. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) en het BBSH is vastgelegd dat de verhuurder over een aantal onderwerpen met de huurders moet overleggen. De koepels behartigen de huurdersbelangen bij de corporatie. Er wordt beraadslaagd over alle onderwerpen die de huurders van een corporatie direct raken. Denk hierbij aan zaken als het huurbeleid, de algemene verhuurvoorwaarden en het kopen, verkopen, opknappen & slopen van woningen, maar ook aan het onderhoud aan de woningen, de dienstverlening van de verhuurder aan de huurders en de leefbaarheid. Va n u i t v o e r d e r n a a r o n d e r n e m e r
In de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn de corporaties verzelfstandigd. Voorheen waren deze organisaties vooral uitvoerder van het beleid van de overheid, die daar de hand aan kon houden omdat de volkshuisvesting en de bouw van huurwoningen geheel werd betaald uit subsidies van het rijk. De corporaties waren volop bezig met de bewoners op complexniveau. Dit verklaart voor een groot deel de manier waarop de koepels georganiseerd zijn. De meeste koepels werken via de complexorganisaties, die voor hen het aanspreekpunt zijn. De individuele huurder is geen directe betrokkene. In de afgelopen jaren is er in Nederland het nodige veranderd. De complexorganisaties liepen leeg. In de meeste buurten kwamen nieuwe bewoners, voor een groot deel ‘nieuwe Nederlanders’. Deze groep heeft doorgaans geen contact met de complexorganisaties; onbekendheid met de uitgebreide inspraakcultuur in ons land kan daarvan de oorzaak zijn. De corporaties zijn ook veranderd. De uitvoerende instantie is een zelfstandige vastgoedondernemer geworden. Er is nog wel een sociale taak, maar die moet passen binnen de onderneming. De corporaties zijn meer gaan werken als een bedrijf met klanten, waarbij de huurder steeds vaker wordt gezien als een consument van hun product. Klantenpanels en andere marketingtechnieken worden ingezet om de huurder te benaderen. De corporaties willen graag weten wat de klant wil zodat hun product verzekerd blijft van een goede afzetmarkt. Zowel de koepels als de corporaties hebben moeite met het afleggen van verantwoording aan de huurders. De corporaties stellen dat de koepels geen echte huurdersvertegenwoordiging meer zijn omdat ze uitsluitend bestaan uit oudere, autochtone bewoners. De koepels hebben er op hun beurt moeite mee dat nieuwe groepen maar mondjesmaat betrokken kunnen worden bij het koepelwerk. Daarnaast wordt van een koepelbestuurder een toenemende mate van professionaliteit verwacht. De materie is er niet eenvoudiger op geworden. Veel aspecten van het leven zijn verbonden met het wonen. Het bouwen is duurder geworden en de manier van verantwoorden van de corporaties is ondoorzichtig. Hierdoor is bijvoorbeeld moeilijk vast te stellen of een huurverhoging noodzakelijk is om het voortbestaan van de corporatie te garanderen of dat het alleen gaat om meer kunnen
30
bouwen. De corporatiedirecteuren of -bestuurders zijn professionals in de wereld van vastgoed en volkshuisvesting. Dit in tegenstelling tot de bewonersvertegenwoordiging, die bestaat uit een gezelschap van huismoeders, gepensioneerde bouwvakkers, onderwijzers, welzijnswerkers en noem maar op. De huurders moeten zich dus extra verdiepen in de materie waardoor het langer duurt voordat ze als gelijkwaardige overlegpartners van de corporatie functioneren.
2. 9 De Nederlandse Woonbond
De Nederlandse Woonbond is een landelijke organisatie die de belangen van huurders op rijks niveau behartigt. Zo heeft de Woonbond deelgenomen in de commissie-Huurders-Verhuurders waar een poging is gedaan om te komen tot een modernisering van het huurbeleid. Helaas is in de commissie geen overeenstemming bereikt en heeft de minister haar eigen plan getrokken. Daarnaast verzorgt de Woonbond ook cursussen voor huurders en huurdersorganisaties en geeft zij verschillende bladen uit. Omdat de leden van de HA automatisch lid zijn van de Woonbond ontvangen zij het blad Woonbondig plus informatie over scholingen, publicaties en acties. De Woonbond heeft ook een adviescentrum waar huurdersorganisaties een beroep op kunnen doen. Hier zijn wel kosten aan verbonden.
2.10 De verhuurders
Verhuurders zijn onder te verdelen in twee categorieën: de sociale verhuurders en de particuliere verhuurders. Een sociale verhuurder wordt ook corporatie genoemd. Het is een door de overheid toegelaten instelling die het huisvesten van mensen met een bruto jaarinkomen tot 33.000 euro als hoofddoel heeft. De corporaties mogen geen winst maken tenzij zij dit weer inzetten om het hoofddoel na te streven. De meeste huurders van corporaties zijn georganiseerd via bewonerscommissies en de eerdergenoemde koepels. In het centrum en de meeste 19de-eeuwse wijken zijn natuurlijk ook veel huurwoningen van particulieren. Deze verhuurders staan doorgaans niet bekend om hun ‘huurdersvriendelijkheid’; de huurders klagen vaak over achterstallig onderhoud, veelal wordt de maximaal redelijke huur gevraagd en de relatie huurder-verhuurder is in het algemeen verre van optimaal. (Er zijn natuurlijk uitzonderingen.) Het doel van particuliere verhuurders is: zo veel mogelijk rendement halen uit het geïnvesteerde kapitaal. Dankzij een gezamenlijke inspanning van de verhuurders in de particuliere sector, de Dienst Wonen en de HA is er sinds kort het Draaiboek Particuliere Woningverbetering, waarin de bevoegdheden en afspraken van de verschillende partijen duidelijk beschreven zijn. Dit is een eerste aanzet tot een goede regeling voor renovatie door particulieren waarbij de rechten en plichten van alle betrokkenen beschreven staan. (NB Voor bewoners van stadsvernieuwingsgebieden waren er natuurlijk al de Kaderafspraken bij Stedelijke Vernieuwing.)
2.11 Aedes
Aedes, de brancheorganisatie voor woningcorporaties in het hele land, richt zich op het behartigen van de belangen van de bij haar aangesloten ondernemingen. De 517 leden bezitten in totaal tweeënhalf miljoen woningen waarin zes miljoen mensen wonen. Aedes is in 1998 ontstaan uit een fusie van de Nationale Woningraad (NWR) en de NCIV (koepel voor woningcorporaties).
31
2.12 De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties
Alle in Amsterdam (of in een van de aangrenzende gemeenten) gevestigde woningcorporaties, die werkzaam zijn in het belang van de volkshuisvesting en die als zodanig zijn toegelaten krachtens de Woningwet, kunnen lid worden van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC), al sinds 23 maart 1917 de belangenbehartiger van de aangesloten corporaties. De AFWC probeert haar doel te bereiken door: ✔ het bevorderen van afstemming tussen de aangesloten leden over het te voeren volkshuisvestingsbeleid; ✔ geregeld met lokale overheden en andere publiek- en privaatrechtelijke organisaties te overleggen over onderwerpen op het terrein van de volkshuisvesting. De AFCW streeft hierbij naar het maken van beleidsafspraken op hoofdlijnen tussen de gemeente en de corporaties; een voorbeeld hiervan is de Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam. (In september 2004 ondertekenden de gemeente Amsterdam, de stadsdelen, de AFCW en de Huurdersvereniging Amsterdam de actualisering van deze overeenkomst, die de afspraken tussen deze partijen over de hoofdlijnen van het volkshuisvestingsbeleid in de gemeente Amsterdam bevat); ✔ het verrichten van studie en onderzoek, onder andere ten behoeve van collectief gemaakte afspraken met andere partijen. (Een voorbeeld hiervan is het Jaarboek van de AFWC, dat informatie biedt over ontwikkelingen in de Amsterdamse sociale woningvoorraad, i.c. de voorraad goedkope woningen, en de verkoop van sociale huurwoningen; daarnaast worden marktontwikkelingen in kaart gebracht.) Voor het doen van onderzoek beschikt de AFCW over een databank, die elk jaar geactualiseerd wordt, met complexgegevens van de aangesloten corporaties. Andere publicaties zijn onder meer het Leefbaarheidsonderzoek, de Atlas Sociale Woningbouw Amsterdam en de Jaarrapportage Woonruimtebemiddeling; ✔ het verstrekken van adviezen en gegevens aan haar leden; ✔ het leveren van een financiële bijdrage aan het tijdschrift Nul20, aan het televisieprogramma Aanbouw en aan het museum Het Schip (in dit geval namens de aangesloten corporaties). Op 1 januari 2009 waren onderstaande woningcorporaties lid van de AFWC: Gewone leden Algemene Woningbouw Vereniging De Alliantie (ontstaan uit een fusie van de Dageraad en PWV WONEN), DUWO (medio 2005 gefuseerd met Intermezzo), Eigen Haard, Far West, Woonstichting De Key, Woningbouwvereniging Het Oosten, Rochdale (inclusief Nieuw Amsterdam), Ymere (per 1 januari 2008 gefuseerd met Woonmaatschappij Amsterdam), Woonzorg Nederland. Buitengewone leden Stichting Cordaan, Woningbouwvereniging De Goede Woning, de Amsterdamse Coöperatieve Woningvereeniging ‘Samenwerking’, Stadsherstel. Het bureau van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties verricht ook werkzaamheden voor de Samenwerkende Woningcorporaties Zaanstreek Waterland.
2 . 1 3 Va s t g o e d B e l a n g
Vastgoed Belang, de Nederlandse Vereniging van Beleggers en Eigenaren, behartigt de belangen van de aangesloten particuliere verhuurders door het leveren van gevraagd advies over wetgeving die in voorbereiding is. Met ongevraagd advies richt deze vereniging zich tot de politiek om het proces van regelgeving te beïnvloeden.
32
2 . 1 4 Ve r e n i g i n g v a n I n s t i t u t i o n e l e B e l e g g e r s i n Va s t g o e d , N e d e r l a n d
De Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IBVN) is een belangenbehartigingsorganisatie voor institutionele beleggers in Nederlands vastgoed. Tot de leden van IBVN behoren grote pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en (beursgenoteerde) vastgoedfondsen. Met ruim 45 miljard euro aan Nederlands onroerend goed vertegenwoordigen de gezamelijke leden circa 90 procent van het Nederlandse institutionele vastgoedvermogen. Dit is voornamelijk belegd in woningen, kantoren en winkels.
2 . 1 5 L a n d e l i j k O v e r l e g H u u r d e r s Ve r h u u r d e r s
Het Landelijk Overleg Huurders Verhuurders (LOHV) bestaat uit de volgende samenwerkende partijen: Aedes, de AFWC, de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland, Vastgoed Belang en de Nederlandse Woonbond.
2.16 De huurcommissie
De huurcommissie (HUCO) is een onafhankelijke, onpartijdige commissie voor zowel huurders als verhuurders. De HUCO informeert, adviseert en doet uitspraak over de huurprijs, het onderhoud en de servicekosten van huurwoningen en kamers. Taken en werkwijze zijn wettelijk vastgelegd. Er zijn 59 huurcommissies in Nederland, die ondersteund worden door één landelijk secretariaat. Wat te doen als de overeengekomen huurprijs hoger is dan de maximale huurprijs; kan de huur dan verlaagd worden? Hoe zit het met de servicekosten die boven op de huurprijs kunnen worden gevraagd? Welke posten kunnen overeengekomen worden en welke kosten zijn redelijk? Met deze en andere vragen (ook op het gebied van onderhoud) kunnen huurders bij de HUCO terecht. Huurders kunnen een procedure bij de HUCO indienen. Over het algemeen zal een rapporteur van de HUCO bij de huurder langskomen om de situatie te bekijken en om een puntentelling te maken; de verhuurder wordt hiervoor ook uitgenodigd. De rapporteur stuurt zijn bevindingen aan de HUCO. Tijdens een zitting, waar de HUCO vertegenwoordigd is door een huurderslid, een verhuurderslid en een voorzitter, worden huurder en verhuurder uitgenodigd om dit rapport te bespreken. Een zitting van de HUCO duurt doorgaans slechts vijf minuten. Bereidt de zitting daarom goed voor. Alleen zaken die ingebracht zijn bij het indienen van de procedure worden behandeld. Huurders kunnen zelf een procedure opstarten, maar het wordt aanbevolen om dat samen met een Wijksteunpunt Wonen te doen.
2.17 De Wijksteunpunten Wonen
In 2006 heeft het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW) in overleg met Huurdersvereniging Amsterdam (HA) en de Huurteams een voorstel Wijksteunpunt Wonen opgesteld, met daarin het verzoek aan de gemeenteraad en stadsdelen om de versterking en bundeling van huurdersondersteuning te bevorderen en daarvoor extra middelen te reserveren. Aanleiding daarvoor was enerzijds dat bewoners meer geconfronteerd worden met veranderingen waar ze vaak geen raad mee weten (denk aan: versnelde stedelijke vernieuwing, verdere toename van de marktdruk door hetnieuwe huurbeleid, splitsen en verkopen) waardoor behoefte was aan een brede informatievoorziening en ondersteuning van huurders op lokaal niveau. Daarnaast speelde de één-loketgedachte een rol:
33
het creëren van ‘één loket’ voor wonen op stadsdeelniveau schept duidelijkheid en overzicht voor de burger en maakt wellicht een efficiëntere dienstverlening mogelijk. Ook was er behoefte aan verbreding van de bewonersondersteuning, zodat deze niet meer alleen gericht zou zijn op de rechten en plichten van huurders, maar ook op collectieve belangenbehartiging en participatie van bewoners. Basistaken In het convenant Wijksteunpunten Wonen zijn vier basistaken omschreven die elk WSWonen moet uitvoeren. Dit pakket zorgt ervoor dat de bewoners overal in Amsterdam minimaal dezelfde basisvoorzieningen kunnen verwachten. Die taken zijn: ✔ verstrekken van voorlichting en hulpverlening; ✔ ondersteunen van de belangenbehartiging; ✔ bevorderen van de participatie; ✔ signaleren van knelpunten. De WSWonen hebben de opdracht om niet alleen te reageren op vragen en problemen van bewoners die naar het wijksteunpunt komen; ze moeten ook pro-actief te werk gaan. Dat betekent: ingaan op signalen uit de wijk, bewoners die met dezelfde vraagstukken kampen met elkaar in contact brengen, op zoek gaan naar mensen die niet uit zichzelf met hun vragen of problemen naar een wijksteunpunt komen en het bevorderen van participatie door (nieuwe) groepen bewoners. Deze actieve benadering heeft betrekking op alle vier basistaken. Inmiddels heeft elk stadsdeel een eigen wijksteunpunt en is het WSWonen dé dienstverlenende instelling voor Amsterdamse huurders en georganiseerde bewoners. Bij het WSWonen kunnen bewoners terecht met hun vragen over de huurprijs, het zoeken van een woning en alle andere kwesties op het gebied van wonen in Amsterdam. Naast individuele bewoners kunnen ook georganiseerde bewoners hier aankloppen voor hulp en advies. Verder stimuleert het WSWonen bewoners om in het eigen complex een bewonerscommissie op te richten. Belangrijk voor de HA is dat het WSWonen ook de bestaande huurdersorganisaties in de stadsdelen ondersteunt. Als er nog geen huurdersorganisatie actief is, helpt zij bewoners – samen met de HA – om zich te bundelen in een stadsdeelbrede huurdersorganisatie. De HA zit namens de Amsterdamse huurders in de Stuurgroep WSWonen, die de centrale stad en de stadsdelen in hoofdlijnen over de ontwikkelingen en knelpunten van de WS Wonen adviseert. Deze stuurgroep bestaat verder uit: twee vertegenwoordigers van de Dienst Wonen, drie vertegenwoordigers van de stadsdelen (bestuurlijk en ambtelijk), twee coördinatoren van de Wijksteunpunten Wonen, een vertegenwoordiger namens de werkgevers en een vertegenwoordiging van de particuliere verhuurders en sociale verhuurders. TIP Check www.wswonen.nl voor praktische brochures over puntentelling en onderhoudsklachten. Op deze site vindt u ook het raamwerk en het convenant Wijksteunpunten Wonen.
2.18 Het Amsterdams Steunpunt Wonen
De HA en het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW) zijn twee los van elkaar staande organisaties, die een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan: de HA-medewerkers worden inhoudelijk aangestuurd door het HA-bestuur, terwijl zij in juridische zin in dienst zijn van het ASW.
34
Het ASW is de stedelijke instelling die zich opwerpt voor de dienstverlening op volkshuisvestingsgebied, de HA is verantwoordelijk voor de belangenbehartiging. De eerstelijns dienstverlening is ingevuld door het WSWonen. Voor tweedelijnshulp, denk hierbij aan het stedelijk bureau WSWonen, is er het ASW. Zo ondersteunt het koepelteam van het ASW de Amsterdamse koepelorganisaties.
35
3 . O V ERZ I C H T VA N H A - O V ER L EGGE N
De Huurdersvereniging Amsterdam (HA) treedt in een aantal overleggen op als belangenbehartiger van de huurders in de stad. In overleggen met haar leden bekijkt de HA welke punten aandacht vragen. In het Amsterdams Volkshuisvestings Overleg (AVO) maakt de HA afspraken met verhuurders en gemeente, waardoor de rechten en belangen van huurders worden bewaakt. TIP U vindt de overlegagenda op www.huurdersvereniging-amsterdam.nl
3.1 Koepeloverleg
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, koepelorganisaties, Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW). Onderwerpen Het beleid van de corporaties (waaronder het huurbeleid, zelf aangebrachte voorzieningen, servicekosten, financiën, participatie en leefbaarheid, herstructurering en nieuwbouw, verkoop van sociale huurwoningen).
3.2 Overleg huurdersorganisaties in de stadsdelen
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, huurdersverenigingen en huurdersorganisaties op stadsdeelniveau. Onderwerpen Het beleid van de stadsdelen en de gemeente Amsterdam (waaronder de Woonvisie Amsterdam, splitsingsbeleid, verkoop, leefbaarheid) en de organisatie van de eigen huurdersvereniging (waaronder ledenwerving, communicatie met de achterban en deskundigheidsbevordering van de verenigingsbesturen). Sinds 2007 overleggen de koepelorganisaties en de huurdersverenigingen/-organisaties in de stadsdelen tweemaal per jaar; dat bevordert een betere afstemming van de werkzaamheden.
3 . 3 . A m s t e r d a m s Vo l k s h u i s v e s t i n g s O v e r l e g ( AV O )
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningbouw Corporaties (AFWC), Dienst Wonen Amsterdam. Onderwerpen Beleid op het gebied van wonen en leefbaarheid (waaronder de Woonvisie Amsterdam, de Beleidsovereenkomst Volkshuisvesting, woonruimteverdeling, voorraadontwikkeling, woningproductie, wonen en zorg).
3 . 4 A m s t e r d a m s Vo l k s h u i s v e s t i n g s O v e r l e g P a r t i c u l i e r ( AV O - p )
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, Makelaarsvereniging Amsterdam, Stichting Vastgoed Belang, Amsterdam Wonen. Onderwerp De particuliere woningvoorraad (waaronder verkoop en splitsing, woningverbetering en participatie bij woningverbetering).
36
3 . 5 K l e i n A m s t e r d a m s Vo l k s h u i s v e s t i n g s O v e r l e g ( K L AV O )
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC), Dienst Wonen Amsterdam. Onderwerp De voorbereiding van agendapunten die in het AVO aan de orde komen.
3 . 6 O v e r l e g v a n d e v i e r g r o t e s t e d e n e n d e W o o n b o n d ( 4 GS + W o o n b o n d )
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, De Bundeling Utrecht, Huurdersoverleg Den Haag, Huurdersoverleg Rotterdam, de Woonbond. Onderwerpen Het landelijk beleid voor wonen en leefbaarheid en de consequenties daarvan voor de vier grote steden én de inbreng van de Woonbond in het landelijk beleid.
3.7 Overleg huurdersorganisaties binnen de stadsregio Amsterdam
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, huurdersorganisaties binnen de stadsregio Amsterdam. Onderwerpen Woonruimteverdeling en de Regionale Woonvisie.
3.8 Overleg huurdersverenigingen van particuliere complexen in de regio Amsterdam
Deelnemers Huurdersvereniging Amsterdam, de Woonbond en huurdersverenigingen in complexen van particuliere verhuurders. Onderwerpen Het beleid van de particuliere verhuurders (waaronder het huurbeleid, zelf aangebrachte voorzieningen, servicekosten, financiën, participatie en leefbaarheid). TIP Een bewonersorganisatie kan altijd onderwerpen of signaleringen bij de H A neerleggen zodat deze mee worden ge nomen naar een van bovengenoemde overleggen.
37
4 W ETTE N E N REGE L S
Huurders en verhuurders hebben op verschillende niveaus te maken met wet- en regelgeving. Dit varieert van algemene, landelijke regels over een begrip als ‘huurwoning’ tot specifieke afspraken en vergunningen voor het splitsen van een woning. Doorgaans kan men stellen dat de meer algemene regels op landelijk niveau zijn vastgesteld terwijl de regels voor een specifieke situatie in Amsterdam op gemeentelijk of deelraadniveau worden bepaald. Landelijke wetten verwijzen vaak naar gemeentelijke regels, die weer kunnen doorwerken op stadsdeelniveau, terwijl bijvoorbeeld de wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening door de provincie wordt vastgesteld. Kortom: er is een groot stelsel van wetten en regels die allemaal van belang zijn voor huurders. Daardoor is soms lastig te achterhalen wát nu eigenlijk wáár en door wíe is vastgelegd. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de regelgeving die voor huurders en verhuurders van belang is, waarbij met name het huurrecht aan de orde komt. Onderstaande figuur is een globaal overzicht van de wet- en regelgeving op het gebied van huren en wonen in Nederland. We zullen dit figuur nader per gebied uitsplitsen, deels aan de hand van tekeningen. Figuur 1 Overzicht Nederlandse wet- en regelgeving
Wonen
Huisvestingswet
Huren/huurcontract
Woningen
Burgerlijk wetboek
Burgerlijk wetboek
wet
wet
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte Besluit huurprijzen woonruimte
Wet
verordening
nationaal
wet wet
Bouwbesluit
Overleg koepels en corporaties huurbeleid
AMvB (Besluit)
besluit
Besluit servicekosten
Huisvestingverordening
wet
besluit
besluit
Bouwverordening
Verordening verordening
verordening
stedelijk
Convenant woonruimtebemiddeling
4.1 Wetgeving algemeen
In Nederland zijn er twee soorten wetten. Het bestuursrecht (ook wel administratief recht genoemd) beschrijft de regels tussen overheid en burgers, terwijl het privaatrecht (ook bekend als civiel of burgerlijk recht) tussen burgers werkt. (NB De overheid kan ook als burger optreden.) Niet alles wat in de wet staat, is overigens direct helder, want wetten hebben verschillende eigenschappen: ze kunnen ‘aanvullend’ (ofwel ‘regelend’) recht bevatten, maar ook ‘dwingend’ recht. Het huurrecht valt onder het privaatrecht, dat als uitgangspunt heeft dat burgers de vrijheid moeten hebben om hun rechtsverhouding vorm te geven. Er zijn wel regels gegeven door de wetgever, maar die gelden alleen als de betrokken partijen niet zelf een regeling hebben getroffen. Huurder en verhuurder kunnen afwijken van de wetgeving. Daarom zijn deze regels van aanvullend of regelend recht.
38
Wanneer op bepaalde gebieden sprake is van een ongelijkwaardige machtsverhouding, zoals bij huurders en verhuurders, mag niet van de wettelijke regels worden afgeweken. Die regels zijn dan van dwingend recht. Dergelijke regels zijn door de wetgever in het leven geroepen om de zwakkere partij, in dit geval de huurder, te beschermen. Handelen in strijd met een bepaling van dwingend recht heeft nietigheid tot gevolg, wat wil zeggen dat deze regel niet geldt. Dit is automatisch het geval; een huurder hoeft dit niet te vermelden. In de wet is dit dwingende karakter van een regel meestal met zoveel woorden aangegeven, bijvoorbeeld door te bepalen dat níet van de regel kan worden afgeweken. Soms staat er ook heel duidelijk dat er niet van kan worden afgeweken ‘ten nadele van de huurder’. De hoofdregel is dat het huurrecht van regelend recht is, tenzij uit de wet anders blijkt. U zult zich dus moeten verdiepen in de wetgeving om te weten wat er wordt bedoeld. De huurdersorganisatie hoeft natuurlijk geen jurist te zijn, maar het is wel prettig om de basis te beheersen en te weten waar u wat kunt vinden en welke wetgeving er is. NB Voor complexe zaken kunt u altijd terecht bij het WijkSteunpunt Wonen of, indien nodig, een advocaat. O v e r z i c h t To e s l a g e n , ov e r l e g e n a f s p r a k e n huu r d e r v e r huu r d e r
Naast het huurrecht zijn er ook andere zaken van belang voor huurders, namelijk de toeslagen en het overleg met de verhuurder. Ook hiervoor zijn, landelijke en stedelijke, wetten en regels. Onderstaande figuur geeft een globaal overzicht. F i g uu r 2 Toeslagen en overleg
Toeslagen
Overleg en afspraken huurder/verhuurder
AWIR
Overlegwet wet
wet
Wet
nationaal
wet
Besluit huurtoeslag
AMvB
BBSH
besluit
besluit
(Besluit) besluit
Sociaal plan
Beleidsovereenkomst
Verordening verordening
stedelijk Gemeentebeleid
Stedelijke participatieafspraken
Kaderafspraken
4.2 Overzicht wetgeving
In figuur 1 was te zien dat alle wetten en regels over huren te vinden zijn in het Burgerlijk Wetboek, maar: wie bepaalt deze wetgeving?
39
F i g uu r 3 Overzicht wetten
Burgerlijk Wetboek 7
Regering
wet
Tweede Kamer Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte Besluit huurprijzen woonruimte
Eerste Kamer wet
Regering Tweede Kamer
besluit
Besluit servicekosten
besluit
De wetgeving wordt bepaald door de regering. Als men een wet wil aanpassen of een nieuwe wet wil invoeren zal de Tweede Kamer hierover moeten stemmen. Als er een meerderheid is voor de aanpassing of de nieuwe wet, gaat de Eerste Kamer onderzoeken of deze niet in strijd is met andere zaken. De Eerste Kamer kan de wetten niet veranderen, alleen het voorstel goed- of afkeuren. Denk hierbij aan de plannen van minister Dekker waarmee de Eerste Kamer uiteindelijk niet heeft ingestemd. Naast wetgeving zijn er besluiten; deze mogen door de minister gewijzigd worden. Sommige wetgeving moet snel kunnen worden aangepast. Een voorbeeld hiervan is het Besluit huurprijzen, dat jaarlijks door de minister wordt geactualiseerd door middel van een zogenaamde MG. MG’s zijn circulaires die het ministerie van VROM onder meer stuurt aan de Colleges van burgemeester en wethouders. Zij gaan over woonbeleid en hebben betrekking op: ✔ nieuwe wet- en regelgeving; ✔ beleidsregels; ✔ verzoeken om medewerking of inlichtingen; ✔ het geven van advies of informatie. TIP Check www.vrom.nl voor de MG-circulaires die in de afgelopen jaren verschenen zijn.
Soms zijn wetten niet per definitie duidelijk. Bij de interpretatie van wettelijke termen die voor meerdere uitleg vatbaar blijken, kan jurisprudentie van belang zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om termen als ‘redelijk’, ‘billijk’, ‘binnen een redelijke termijn’ of ‘zorgvuldig’. Het is dan aan de rechter om te interpreteren (uit te leggen) wat er met zo’n term bedoeld wordt. De jurisprudentie is van belang voor iedereen. In het kader van rechtsgelijkheid kunt u er altijd naar verwijzen. Immers: wat voor de één van toepassing is, zal in een soortgelijk geval ook voor de ander moeten gelden.
40
4.3 Wonen F i g uu r 4 Wonen
Huisvestingswet
De Huisvestingswet is de basiswet voor de gemeentelijke regelgeving. Hierin zijn onder meer de basisregels voor huisvestingsvergunning, woningtoewijzing en -vordering en de wijziging van de woningvoorraad (basis samenvoegen en splitsen) vastgelegd.
wet
In de Huisvestingsverordening stelt de gemeente regels voor onderhuur, huisvestingsvergunning en de basis van de woonruimteverdeling in Amsterdam. Huisvestingsverordening
Het Convenant woonruimtebemiddeling1� regelt de volgende zaken: ✔ volgorde toewijzen woningen; ✔ labels voor bijzondere woningen (bijvoorbeeld op de begane grond voor ouderen); ✔ hoofdhuurder worden; ✔ het opstellen van regels voor urgentieverklaringen en vrijwel alle andere mogelijke situaties op het gebied van wonen.
verordening
Convenant woonruimtebemiddeling
4.4 Burgerlijk Wetboek hoofdstuk 7 F i g uu r 5 BW 7
Burgerlijk Wetboek 7 (BW7) vormt de basis van het huurrecht en regelt zaken als: ✔ huurovereenkomsten; ✔ onderscheid ‘gereguleerd’ en ‘geliberaliseerd’ (oftewel: ‘vrije sector’); ✔ rechten en plichten huurder en verhuurder; ✔ aanvang en opzeggen huur.
Burgerlijk Wetboek7
Uitvoeringswet huurprijzen woonruime
Besluit huurprijzen woonruimte Besluit huurprijzen woonruimte
Overleg koepels en corporaties huurbeleid
Dit convenant is uitgewerkt in het Draaiboek Woonruimteverdeling Zie www.wonen.amsterdam.nl/pro
1
41
4.5 De rechtspositie van de huurder
Een belangrijk onderdeel van het huurrecht is de huurovereenkomst. In deze paragraaf gaan we nader in op de verschillende vormen die er bestaan. Huurcontracten voor (on)bepaalde tijd�
De meeste huurders hebben een standaardhuurovereenkomst, die overigens niet schriftelijk hoeft te zijn. (Wie ergens woont met instemming van de verhuurder en huur betaalt, heeft een (mondelinge) overeenkomst.) Het grootste deel van de overeenkomsten is echter wél schriftelijk. Daarin staat vaak dat het contract is voor de duur van een jaar (of een maand), met de bepaling dat het contract automatisch wordt verlengd tot het wordt opgezegd. Deze standaardbepaling betekent niet dat de verhuurder het contract na een jaar zomaar kan ontbinden, wél dat de overeenkomst voor ten minste een jaar wordt aangegaan. Het contract kan alleen schriftelijk worden opgezegd onder vermelding van een van de rechtsgeldige opzeggingsgronden. Gaat de huurder niet akkoord met de opzegging, dan kan de verhuurder besluiten naar de kantonrechter te gaan. Deze zal vervolgens de opzeggingsgronden bekijken die de verhuurder heeft aangevoerd. Gronden om de huur op te zeggen
Het Burgerlijk Wetboek regelt de volgende gronden om een huurcontract op te zeggen: ✔ Als de huurder de huur niet of te laat betaalt (BW 7.4:272 1.a). ✔ Als de huurder zich ernstig misdraagt (idem). ✔ Als de verhuurder terug wil in zijn eigen woning die hij tijdelijk heeft verhuurd en aan alle voorwaarden is voldaan (BW 7.4:274 b en 274.2). ✔ Als de verhuurder de woning dringend voor zichzelf nodig heeft (BW 7.4:274.1.c). In dit geval moet de eigenaar wel aantonen dat hij nergens anders terecht kan en dat voor de huurder in principe vervangende woonruimte beschikbaar is. In uitzonderlijke gevallen kan ook een ingrijpende renovatie grond zijn voor een beroep op dringend eigen gebruik. Verkoop van de woning is nadrukkelijk geen geldige grond voor het opzeggen van de huurovereenkomst. NB Een verhuurder mag zich in geen geval op dit artikel beroepen als de woning korter dan drie jaar in zijn bezit is. ✔ Als de verhuurder een redelijk aanbod doet voor een nieuwe huurovereenkomst voor dezelfde woonruimte, voor zover dat aanbod geen nieuwe huurprijs inhoudt. Dit kan voorkomen als de verhuurder bijvoorbeeld om technische redenen genoodzaakt is de indeling van de woning te veranderen. Als de huurder dat weigert kan de verhuurder de overeenkomst opzeggen en de huurder een nieuwe overeenkomst voor dezelfde woning (met gewijzigde indeling) aanbieden. ✔ Als de gemeente de bestemming van het pand wijzigt en de verhuurder gevolg wil geven aan die bestemmingswijziging. (NB Dit komt in de praktijk nauwelijks voor.) Als een huurder niet instemt met een huurverhoging is dat nadrukkelijk geen geldige reden tot opzegging. Er zijn aparte regels die duidelijkheid bieden bij een meningsverschil over de hoogte van de huur en de bijkomende kosten. Deze regels gelden overigens niet voor geliberaliseerde overeenkomsten. Tijdelijk huurcontract
Voor tijdelijke contracten gelden andere regels. Let echter op dat vaak onterecht wordt gesproken van een tijdelijk huurcontract. Een huurcontract kan slechts in heel specifieke gevallen tijdelijk zijn. Alleen de wens van de verhuurder om een woning tijdelijk te verhuren is onvoldoende.
42
E r z i j n d r i e vo r m e n va n e e n t i j d e li j k huu r c on t r a c t
Overeenkomst naar zijn aard van korte duur Hieronder wordt verstaan: een overeenkomst waarbij het gebruik niet bedoeld is voor een lange of onbepaalde periode. Cruciaal in dezen zijn de woorden ‘gebruik naar zijn aard’. Dat betekent dat het gebruik nooit permanent kan zijn, omdat dat in strijd is met de aard van de woning of de aard van het gebruik van de woning. Deze vorm van contracten komen we eigenlijk alleen tegen bij wisselwoningen, vakantiewoningen en pensions. Bij deze overeenkomst geldt de normale huur- en huurprijsbescherming niet. Malafide verhuurders en bemiddelingsbureaus proberen hier vaak misbruik van te maken. In contracten voor gewone woningen nemen zij dan de bepaling ‘naar zijn aard van korte duur’ op, gevolgd door de mededeling dat de wettelijke huurbescherming niet geldt. Ten onrechte en niet rechtsgeldig, want de wet gaat op deze onderdelen boven de tekst van een contract. Tijdelijke overeenkomst op basis van de leegstandswet Een verhuurder heeft op bepaalde gronden (bijvoorbeeld sloop of grootscheepse renovatie) de mogelijkheid om een woning tijdelijk te verhuren. De Dienst Wonen gaat na of er sprake is van een dergelijke situatie en zal, als dit het geval is, een vergunning voor tijdelijke verhuur afgeven. In het contract moet duidelijk zijn vermeld dat het gaat om een tijdelijke overeenkomst. NB Een verhuurder kan deze bewoording altijd gebruiken in het huurcontract, maar dat maakt het nog niet tijdelijk. Daarvoor is altijd eerdergenoemde vergunning nodig. Een tijdelijk huurcontract kan worden opgezegd met inachtneming van een termijn van drie maanden. Een woning mag maximaal twee jaar tijdelijk worden verhuurd. Een verhuurder kan in de daaropvolgende drie jaar de Dienst Wonen verzoeken om deze periode te verlengen met een jaar. De Dienst Wonen kan deze verlenging weigeren als de verhuurder onvoldoende aannemelijk kan maken waarom de ontwikkeling vertraagd is. Na deze periode (dus na maximaal vijf jaar) is het huurcontract van rechtswege een contract voor onbepaalde tijd. In dat geval gelden de opzeggingsgronden zoals die eerder in deze paragraaf genoemd zijn. Voor een woning die tijdelijk is verhuurd geldt in Amsterdam dat de huurprijs niet hoger mag zijn dan 80 procent van de maximaal redelijke huurprijs! De zogenaamde ‘tussenhuur’ Indien de verhuurder zelf een woning bewoont, die hij nog niet eerder verhuurd heeft, en van plan is daar tijdelijk te vertrekken (bijvoorbeeld vanwege studie of werkzaamheden), dan kan hij besluiten de woning tijdelijk te verhuren. In het contract moet dan niet alleen duidelijk de reden van deze tijdelijke verhuur vermeld zijn, maar ook de datum waarop het contract eindigt. Wanneer de huurder wil terugkeren in de woning, dient deze de overeenkomst volgens de regels op te zeggen. Het moet dan wel zo zijn dat de verhuurder daadwerkelijk terugkeert in de woning; het verstrijken van de verhuurtermijn is dus niet voldoende. Bij deze contracten geldt wel de normale huurprijsbescherming. Gebruiksovereenkomst Naast de drie zojuist genoemde vormen van tijdelijke verhuur bestaat er nog de gebruiksovereenkomst. Dat is geen huurovereenkomst omdat er geen huur wordt betaald. Daardoor heeft de gebruiker ook niet de rechten van een huurder. Wel kunnen onkosten (bijvoorbeeld voor energie of schoonmaak) worden berekend. Als deze erg hoog zijn, of als de gebruiker in ruil voor het gebruik diensten moet verrichten, kan de vraag ontstaan of nog wel sprake is van gebruik. In enkele van dergelijke gevallen heeft de rechter bepaald dat toch sprake was van een huurovereenkomst, met de bijbehorende rechten. T e v e e l b e ta l e n m a g , m a a r ho e f t m e e s ta l ni e t
Belangrijk is verder om te weten dat de regels voor huurprijzen uitgaan van contractsvrijheid. Een verhuurder die een te hoge huurprijs vraagt, is niet strafbaar. De wet gaat pas gelden als de huurder
43
er een beroep op doet. Voor een kilo appels kan best twintig euro worden betaald, zolang er niets van wordt gezegd. Bij woningen werkt het anders omdat er een systeem is dat beoordeelt of de prijs niet te hoog ligt: het woningwaarderingsstelsel. Een huurder heeft geen recht op terugbetaling van te veel betaalde huur, totdat de zaak is aangekaart. Als binnen zes maanden na ingang van een nieuwe huurovereenkomst een toetsing is aangevraagd bij de Huurcommissie geldt de eventueel verlaagde huur met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum. Bij servicekosten en kosten voor stoffering en meubilering ligt dat anders, omdat daar een voorschot wordt betaald. Dan kan de huurder achteraf de betaling betwisten en eventueel te veel betaalde kosten terugvorderen. Vaak zijn huurders bang voor een geschil, omdat ze denken dat de verhuurder het contract dan niet verlengt na een jaar. Maar die angst is meestal ongegrond, de verlenging gaat in vrijwel alle gevallen automatisch. Sommige huurders zien vrijwillig af van hun rechten in de hoop de verhuurder ‘te vriend te houden’. Maar wie betaalt zijn vrienden om aardig gevonden te worden? N i e t a ll e s g e r e g e ld
De wet regelt niet alles. Slecht geregeld is bijvoorbeeld de termijn waarin een opknapbeurt afgerond moet zijn of de kwaliteit van reparaties die door de verhuurder zijn uitgevoerd. Daarvoor gelden wel weer andere regels. Op grond van de Woningwet en het bijbehorende Bouwbesluit kan de gemeente of het stadsdeel eisen stellen aan de kwaliteit van woonruimte. De afdeling Handhaving of Bouw- en Woningtoezicht is belast met deze taak. Vooral zaken die niet helder in de wet geregeld zijn, moeten in de praktijk vaak afgestemd en vastgelegd worden tijdens onderhandelingen met de verhuurder. Daarom is het verstandig om altijd advies te vragen bij een WijkSteunpunt Wonen. TIP De brochure ‘G rip op de ingreep’ is gratis te downloaden op www.wswonen.nl
De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte regelt de vaste huurprijs en de huurverhogingen plus de samenstelling, taken en werkwijze van de Huurcommissie (HUCO), op onder meer de volgende gebieden: ✔ toetsing huurprijzen; ✔ bezwaar huurverhoging; ✔ onderhoudsprocedure; ✔ procedure servicekosten.
4.6 Huurprijsbeleid
De huurprijs wordt bepaald aan de hand van het woonwaarderingsstelsel, dat ook wel ‘puntentelling’ wordt genoemd. Als scheidsrechter bij problemen over de huurprijs is er de Huurcommissie, een door de overheid ingestelde, onafhankelijke organisatie die geschillen tussen huurders en verhuurders beslecht. De puntentelling is gebaseerd op de voorzieningen van de woning. Er worden punten toegekend voor de oppervlakte van de woning, bergruimte, buitenruimte, sanitaire voorzieningen, isolatie, etc. Al deze punten worden bij elkaar opgeteld; op basis hiervan komt de kale huurprijs tot stand. Naast de kale huurprijs zijn er ook servicekosten. Dit zijn de kosten die de huurder betaalt voor een dienst die de verhuurder levert. Op servicekosten mag de verhuurder geen winst maken. Ook moet de verhuurder deze kosten met de huurder afspreken. Een verhuurder mag de huurder nooit een dienst opleggen.
44
De Huurcommissie doet uitspraak over geschillen tussen huurders en verhuurders over huurprijs en servicekosten van huurwoningen. Als een huurder en een verhuurder een geschil over de huurprijs voorleggen zal de Huurcommissie aan de hand van een puntensysteem beoordelen of de gevraagde huur voldoet aan de eisen. Als dat niet het geval is, bepaalt de HUCO wat in die situatie wel een redelijke huurprijs is. Bij het bepalen van een redelijke huur wordt ook gekeken naar de staat van onderhoud van de woning (hiervoor bestaan bepaalde normen). Huurcommissies geven ook een verklaring af over de redelijkheid van een huurprijs, als dat nodig is voor het aanvragen van huurtoeslag. Het Besluit huurprijzen woonruimte bevat een uitwerking van de regelgeving omtrent huur prijzen en een bijlage over het woningwaarderingsstelsel (puntentelling). Het Besluit servicekosten behelst de regelgeving over dit onderwerp, onder meer op het gebied van: ✔ warmtevoorziening; ✔ kleine herstellingen; ✔ administratiekosten; ✔ huismeester. H uu r b e l e id s t e d e li j k
- Huurbeleid verantwoordelijkheid verhuurders; - Wel globale afspraken gemeente, corporaties en HA over woningvoorraad en huurprijscategorieën (NB Gemeentebeleid huurprijzen en huurverhogingen vallen hier niet onder.) O v e r l e g k o e p e l s e n c o r po r at i e s
De corporaties stellen, in overleg met koepelorganisaties, het huurbeleid vast. De corporaties zijn gebonden aan landelijke regelgeving (bijvoorbeeld gemiddelde maximale huurstijging corporaties).
45
4.7 Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH)
Het BBSH dateert uit begin jaren ’90 van de vorige eeuw. In dit besluit is geregeld welke instellingen mogen functioneren als toegelaten instelling (corporaties) en wat de rechten en plichten zijn van de toegelaten instelling in de verhouding met de overheid. F i g uu r 6
Overlegwet
BBSH
Het BBSH regelt de gebieden waarop een corporatie wel actief moet en niet actief mag zijn. Dit zijn de volgende terreinen: ✔ Bouwen, slopen, kopen en verkopen van woningen. ✔ In stand houden en treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden. ✔ In stand houden en verbeteren van de directe omgeving van de woningen. ✔ Beheer en toewijzen van woningen. ✔ Dienstverlening aan de huurders zolang die diensten rechtstreeks verband houden met het wonen of het zoeken van een woning. Ook wordt geregeld dat de corporaties over bepaalde onderwerpen met hun huurders moeten overleggen.
Beleidsovereenkomst
Stedelijke Participatie afspraken
Sociaal plan
Kaderafspraken
Het BBSH heeft de volgende voorschriften voor het betrekken van bewoners bij beleid en beheer: ✔ Stel een klachtencommissie in met een klachtenreglement. ✔ Als er een huurdersorganisatie is zoals omschreven in de Overlegwet, dan is de corporatie verplicht om deze huurdersorganisatie tijdig te voorzien van informatie. ‘Tijdig’ wil in dit verband zeggen: op een zodanig tijdstip dat de huurders (of huurdersorganisatie) de besluitvorming nog kunnen beïnvloeden. ✔ De huurdersorganisatie moet in staat worden gesteld om zijn werk te doen. Dat betekent dat de organisatie een adequate ondersteuning moet krijgen, op financieel en inhoudelijk gebied. Hoe dit overleg eruit moet zien is grotendeels vastgelegd in de Overlegwet. De huurderskoepels zijn ontstaan naar aanleiding van het BBSH.
46
4.8 Overlegwet
Het recht op overleg tussen huurder en verhuurder is ook in de wet geregeld, en wel in de Overlegwet. Deze wet is ingesteld toen bleek dat het met de invloed van huurders op het beleid van de verhuurders maar slecht gesteld was. Op deze manier is ook een poging gedaan om huurders bij commerciële verhuurders eenzelfde recht op overleg te geven als huurders bij een sociale verhuurder. In de wet is geregeld: ✔ welke verhuurders verplicht zijn tot overleg met hun huurders (minimum aantal te verhuren woningen); ✔ met wat voor vertegenwoordiging er overlegd moet worden; ✔ hoe de verhuurder de huurders in het overleg moet faciliteren en ondersteunen; ✔ welke onderwerpen voor dit overleg in aanmerking komen. De Overlegwet beschouwt de vertegenwoordigers van alle huurders als officiële overlegpartners. Bewonerscommissies worden buiten beschouwing gelaten, tenzij het om onderwerpen gaat die op complexniveau spelen. In 2008 is de Overlegwet aangepast. De belangrijkste wijziging houdt in dat huurders in de particuliere sector zo veel mogelijk gelijke rechten krijgen. Alle regels over het overleg tussen huurders en verhuurders komen in deze wet te staan. Wat er nu nog over dit onderwerp in het BBSH staat, verhuist naar de Overlegwet. Het aantal huurwoningen waarbij de verhuurder verplicht is om zich aan de Overlegwet te houden gaat omlaag van honderd naar 25 wooneenheden. Gevolmachtigden, zoals makelaars die het beheer doen, zijn aanspreekbaar voor overleg. Bundelingen van huurders die huren bij verschillende verhuurders kunnen ook als gesprekspartner worden gezien. Dat laatste biedt mogelijkheden voor de huurdersverenigingen in de stadsdelen. Overigens zijn er in Amsterdam nog heel veel verhuurders die minder dan 25 wooneenheden hebben, dus voor huurders daarvan zal er niet veel verbeteren. Het rijtje onderwerpen waarover verhuurders volgens de nieuwe Overlegwet met hun huurdersorganisatie moeten overleggen wordt beduidend langer. Voor bewonerscommissies wordt de lijst uitgebreid met: renovatie, verkoop, leefbaarheid van de buurt en servicekosten. Voor huurderskoepels groeit de lijst met overlegonderwerpen nog harder. Behalve de al genoemde zaken komen daar de huisvesting van ouderen en gehandicapten, de fusies van corporaties en het functioneren van de klachtencommissie bij. Alle kosten die huurdersorganisaties maken voor het overleg met de verhuurder moeten voortaan door de verhuurder worden vergoed. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook de kosten voor scholing op het gebied van volkshuisvesting. Als laatste geldt dat ook de beoogde inhoud van een prestatieafspraak met de gemeente aan de overlegonderwerpen is toegevoegd. Dit gebeurt al in Amsterdam, waar Huurdersvereniging Amsterdam (HA) meepraat over de Beleidsovereenkomst Wonen. In de rest van Nederland gebeurt dit in slechts 16 procent van de gevallen. Dit was reden voor de HA om er, samen met de stedelijke huurdersorganisaties uit de drie andere grote steden, voor te pleiten dit als een recht vast te leggen. De Woonbond staat hier pal achter. De verbeterde Overlegwet geeft huurderskoepels op dit punt gekwalificeerd adviesrecht, waar de verhuurder alleen gemotiveerd van mag afwijken. Voortaan moet de corporatie overleg voeren met haar huurders voordat zij met de gemeente onderhandelt over het woonbeleid. Het is in Amsterdam dus niet meer mogelijk dat gemeente en corporaties een afspraak maken als ‘Bouwen aan de stad’ zonder daarbij de huurders te betrekken. Daarmee kan voorkomen worden dat de HA in de aansluitende beleidsovereenkomst belangrijke punten voor huurders pas laat in het proces naar voren kan brengen.
47
F i g uu r 7 Structuur overleg
Overlegwet Regering Tweede Kamer Eerste Kamer
BBSH
Regering Tweede Kamer Beleidsovereenkomst Vastgesteld door: Gemeente Amsterdam Stadsdelen Corporaties HA
Sociaal plan
Stedelijke Participatie afspraken Kaderafspraken
4.9 Beleidsovereenkomst
Het is een goed gebruik in Amsterdam om over van alles en nog wat te overleggen. Bestuurlijk is Amsterdam versnipperd en alleen al daarom is het nodig om een overleg op te zetten waar de verschillende stadsdelen, de centrale stad, de (sociale) verhuurders en de huurders gezamenlijk afspraken vastleggen. Op die manier kan een beleid gevoerd worden waar iedereen plezier van heeft. (En zonder verdere versnippering.) De resultaten van het overleg worden vastgelegd in de Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam, die vaak voor meerdere jaren wordt afgesloten. Deze overeenkomst is in Amsterdam het belangrijkste document met afspraken waar partijen zich aan moeten houden en biedt huurders houvast om te controleren of deze ook daadwerkelijk worden nageleefd. De Beleidsovereenkomst Wonen is een overeenkomst over wonen en leefbaarheid tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse stadsdelen, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) én Huurdersvereniging Amsterdam. Deze overeenkomst wordt eens in de drie à vier jaar afgesloten tussen deze partijen, die ook in het Amsterdams Volkshuisvestings Overleg (AVO) vertegenwoordigd zijn. De huidige overeenkomst loopt van 2007 tot en met 2010 en heeft betrekking op de sociale huursector (zie bijlage). De overeenkomst is het onderhandelingsresultaat van de vier partijen en komt door middel van werkgroepen van het AVO tot stand. De totstandkoming van deze overeenkomst is best een prestatie. Zeker omdat de huurdersorganisaties hier, via de HA, bij betrokken zijn. Anno 2009 zijn veel andere steden nog lang niet zover. De HA legt de uitkomst van de onderhandelingen altijd eerst aan haar leden voor en tekent de beleidsovereenkomst pas als zij ermee akkoord gaan. Ook andere partijen gaan eerst met het onderhandelingsresultaat terug naar hun achterban. De gemaakte afspraken gaan over de betaalbaarheid van huurwoningen, de productie van huur- en koopwoningen en de groepen waarvoor zij bedoeld zijn; de verkoop van sociale huurwoningen; leefbaarheid en gebiedsbeheer; energiebesparing en duurzaamheid; onrechtmatige bewoning en woonfraude; gebruiksovereenkomsten en tijdelijke verhuur; participatie en communicatie; monitoren, evaluatie en overleg. Het Convenant verkoop sociale huurwoningen en de Kaderafspraken Sociaal Plan bij stedelijke vernieuwing maken deel uit van de beleidsovereenkomst.
48
Vooral de Kaderafspraken Sociaal Plan (zie bijlage) bieden huurders in stedelijke vernieuwings gebieden houvast wat hun rechten en plichten betreft. Voor de westelijke tuinsteden zijn afspraken gemaakt in De Parkstad Overeenkomst. Beide overeenkomsten betreffen de minimale afspraken bij stedelijke vernieuwing. In de onderhandelingen met de woningbouwcorporatie kan een bewonerscommissie extra afspraken maken die recht doen aan de specifieke situatie in dat woningcomplex.
49
5 . U W O RGA N I SAT I E
Stel: u wilt samen met een aantal anderen aan de slag met een huurdersorganisatie. Top! Maar hoe gaat u te werk? Welke organisatievorm kiest u? En wat zijn daar de voor- en nadelen van? In dit hoofdstuk zetten we de mogelijkheden op een rij. Formele status
De Nederlandse wet maakt een onderscheid naar natuurlijke personen en rechtspersonen. Natuurlijke personen zijn meerderjarige individuen; zij kunnen met het zetten van een handtekening verplichtingen aangaan. Rechtspersonen zijn organisaties die voor de wet ook erkend zijn als zijnde bevoegd tot het aangaan van verplichtingen en overeenkomsten. De wet stelt dan wel eisen aan de regels binnen een dergelijke organisatie. De wet maakt nog onderscheid naar rechtspersonen met beperkte bevoegdheden en rechtspersonen met volledige bevoegdheden. Hieronder behandelen we de vormen die verschillende rechtspersonen kunnen hebben. De informele vereniging Zoals in 2.8 ‘Huurderskoepels’ staat beschreven, zijn er tal van onderwerpen waarover een bewonersorganisatie moet nadenken en afspraken maken. Zodra u dat gedaan heeft, is er al sprake van een informele vereniging. Het is niet eens nodig dat deze afspraken op papier komen te staan. Zo’n informele vereniging heeft ook rechtsbevoegdheden, maar deze zijn beperkt. Een informele vereniging kan lid worden van een andere organisatie. Bewonerscommissies kunnen op deze manier lid worden van een centrale huurderskoepel. De beperking in de bevoegdheid is vooral van belang bij de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij een informele vereniging zijn de bestuursleden die het geld uitgeven, of overeenkomsten aangaan, daar hoofdelijk aansprakelijk voor. Zolang het de aanschaf van postzegels betreft, hoeft dat niet zo’n bezwaar te zijn. Maar dat verandert als het gaat om het inhuren van personeel, de aankoop van een computer of het organiseren van een manifestatie. Deze aansprakelijkheid wordt weer wat minder wanneer de informele vereniging haar afspraken op papier heeft gezet (in de vorm van statuten) en deze bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd. (NB Het is niet nodig dat de notaris de statuten vaststelt.) Slechts wanneer blijkt dat de organisatie in gebreke is gebleven, zijn de bestuursleden aansprakelijk. Wanneer een groep bewoners zich slechts tijdelijk organiseert, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat er verkeersdrempels in de straat komen, ligt het voor de hand dat de informele vereniging voldoende houvast biedt om te kunnen functioneren. De organisatie met volledige rechtsbevoegdheid Volledige rechtsbevoegdheid wordt verkregen door het passeren van de statuten bij de notaris (inschrijving van de organisatie in het register van de KvK is hieraan verbonden). Men spreekt in dat geval ook wel van een formele rechtspersoon. In de statuten regel je zaken zoals hoe er gehandeld wordt bij het wijzigen van de statuten of het opheffen van de organisatie. In de statuten mogen geen bepalingen staan die in strijd zijn met de wet. Volledige rechtsbevoegdheid wil zeggen dat men namens de organisatie rechtsbevoegde handelingen kan verrichten, zoals het tekenen van contracten. Een formele rechtspersoon heeft altijd een bestuur. Wanneer bestuursleden namens de organisatie optreden, is men in beginsel als bestuurslid niet hoofdelijk aansprakelijk. Externe partijen kunnen bij de Kamer van Koophandel (KvK) bekijken wat er in de statuten staat, bijvoorbeeld over de bevoegdheden van het bestuur voor bepaalde rechtshandelingen. Ook de namen van de bestuursleden zijn openbaar. Hiermee is dus bekend wie er rechtsbekwaam zijn voor de organisatie. Wanneer er binnen een organisatie veel geld omgaat of wanneer er regelmatig overeenkomsten gesloten moeten worden, ligt een organisatievorm met volledige rechtsbevoegdheid voor de hand. De individuele bestuursleden zijn alleen hoofdelijk aansprakelijk wanneer ze aantoonbaar zonder
50
mandaat gehandeld hebben. Een voorbeeld hiervan is dat de goedgekeurde begroting een uitgave van drieduizend euro toelaat, en het bestuur toch vijfduizend euro uitgeeft. In alle andere situaties zijn de bestuursleden niet hoofdelijk aansprakelijk. Als nadeel van een formele rechtspersoon kan genoemd worden dat het opstellen van statuten bij de notaris tijd kost. Door gebruik te maken van de voorbeeldstatuten als startpunt (zie bijlage) kan er tijd worden bespaard. En geld, want de notaris brengt zijn uren natuurlijk in rekening. Ook het deponeren van de statuten bij de KvK brengt eenmalige en jaarlijkse kosten met zich mee. Elke wisseling in het bestuur moet aan de KvK worden doorgegeven. Omdat het wijzigen van statuten een investering vergt in tijd en geld, kiezen veel organisaties ervoor deze zo algemeen en beperkt mogelijk te houden. Huishoudelijk reglement
In een huishoudelijk reglement kun je onderwerpen regelen zoals hoe de besluiten tot stand komen, hoe en wanneer de vergaderingen worden uitgeschreven. Deze regels mogen niet in strijd zijn met wat er in de statuten van de organisatie is opgenomen. De organisatie kan zelfstandig besluiten nemen over wijzigingen van het huishoudelijk reglement. En zonder dat er elke keer hoge notariskosten moeten worden betaald. Het is dus aan te bevelen om zo veel mogelijk praktische zaken te regelen in het huishoudelijk reglement. Er bestaat geen wettelijke verplichting om een huishoudelijk reglement op te stellen.
5.1 De rechtsvorm
De meest voorkomende mogelijkheden van een organisatie met volledige rechtspersoonlijkheid zijn de vereniging en de stichting. Door bijzondere bepalingen in de statuten en het huishoudelijk reglement op te nemen kunnen deze twee vormen in de praktijk erg op elkaar lijken, maar er blijven uiteindelijk belangrijke verschillen bestaan. In deze paragraaf leggen we de verschillen tussen beide rechtsvormen uit en bespreken we de mogelijke voor- en nadelen. Juist de ‘plussen en minnen’ die behoren bij de stichtings- of verenigingsvorm leiden tot het zoeken naar tussenvormen. Dit gebeurt door de statuten van een vereniging elementen mee te geven die horen bij de stichtingsvorm, en vice versa. 5.1.1 De vereniging Kenmerken
e vereniging heeft als centraal doel het behartigen van de belangen van de leden. De doelstelling D is daarmee gekoppeld aan een gezamenlijk belang van personen of organisaties. Bijvoorbeeld de huurdersorganisatie die opkomt voor de belangen van haar leden, de huurders. b De vereniging kent een ledenstructuur. De algemene (leden)vergadering (ALV) is het hoogste orgaan. c De algemene vergadering bepaalt het beleid van de organisatie en stelt de (financiële) jaarverslagen vast. d De algemene vergadering benoemt en ontslaat het bestuur. e De algemene vergadering neemt besluiten over wijzigingen in de statuten en over het opheffen van de vereniging. f De algemene vergadering besluit welke bevoegdheden aan het bestuur worden overgedragen. g De algemene ledenvergadering kan ook door de leden bijeen geroepen worden. h De algemene vergadering bepaalt de hoogte van de contributie die de leden moeten betalen. a
51
V oo r - e n n a d e l e n
Het voordeel van een vereniging is de directe betrokkenheid van de leden bij de organisatie. Het doel wordt gezamenlijk verwezenlijkt. De leden kunnen invloed uitoefenen; zelfs tot en met het afzetten van het bestuur. De structuur van de vereniging is erg duidelijk doordat de besluitvorming door en de invloed van de leden door de wet vereist is. Een vereniging met volledige rechts bevoegdheid kan namens een of meerdere leden juridische procedures voeren. Dit stelt wel eisen aan de formulering die in de statuten is opgenomen over de doelstelling van de organisatie en de middelen die de organisatie wil inzetten om die doelstelling te behalen. Het nadeel van een vereniging vloeit min of meer voort uit het voordeel. Door de beslissings bevoegdheid van de leden kan het lang duren voordat een vereniging een besluit neemt. Er moet steeds een ledenvergadering worden uitgeschreven. De ledenvergadering kan dit nadeel beperken door de bevoegdheid om over bepaalde zaken besluiten te nemen te delegeren aan het bestuur. Het bestuur legt dan achteraf verantwoording af aan de algemene vergadering. Bij de vereniging is er sprake van ledenwerving en contributie-inning. Aan de ene kant levert dit veel werk en administratie op; aan de andere kant biedt het ook mogelijkheden om de binding met de achterban te bevorderen. 5.1.2 De stichting Kenmerken
e stichting stelt zich een doel waaruit verscheidene taken voortvloeien. De woningstichting D voorziet bijvoorbeeld in huisvesting ten behoeve van de huishoudens met lage inkomens. b De stichting kan door één persoon worden opgericht. c Het bestuur komt tot stand via coöptatie (dat wil zeggen dat het bestuur zelf nieuwe bestuurs leden kiest). d Het bestuur is het hoogste orgaan; het bestuur bepaalt het beleid. e Het bestuur stelt de (wijzigingen in de) statuten vast of besluit tot opheffing van de stichting. a
V oo r - e n n a d e l e n
Het voordeel van een stichting is dat er sneller besluiten kunnen worden genomen Een stichting heeft als nadeel dat het bestuur te ver af kan komen te staan van de achterban. Juist voor bewonersorganisaties is het van belang dat ze kunnen aantonen of aannemelijk kunnen maken dat ze de bewoners vertegenwoordigen. Dit probleem kan in de statuten bijgesteld worden door een duidelijke doelgroep te omschrijven en deze ook bevoegdheden te geven. Bijvoorbeeld door de doelgroep de bevoegdheid te geven één of meer bestuursleden bindend te laten voordragen. Of door voor bepaalde besluiten van de stichting eerst een advies van de doelgroep te vragen. Toch kan de achterban geen echte macht uitoefenen. De besluitvorming ligt bij het bestuur en is door de wet niet bij een mogelijke achterban neergelegd. Hierdoor kiezen de meeste bewoners organisaties voor de verenigingsvorm. NB Volgens de eisen van de Wet Overleg Huurders Verhuurder moet het bestuur van een huurdersorganisatie gekozen worden door en uit de achterban. Er moet minimaal eens per jaar door het bestuur verantwoording worden afgelegd aan de achterban; ook moeten de plannen voor het komende jaar met hen besproken worden. Wanneer de (gemengde) bewonersorganisatie kiest voor de stichtingsvorm zullen deze zaken in de statuten vastgelegd moeten worden, wil zij erkenning van de verhuurder kunnen eisen.
52
5 . 2 D e a l g e m e n e l e d e n v e r g a d e r i n g ( A LV ) Ri c h t li j n e n
Volgens de meeste statuten en volgens de wet ben je verplicht om minstens eenmaal per jaar een ALV te houden. De ALV is het hoogste orgaan van de vereniging. Tijdens de ALV worden alle zaken aan de leden voorgelegd; zij máken de vereniging en beslissen mee over de koers. Ook wordt tijdens de ALV formele verantwoording afgelegd over de financiën en over het jaarverslag. De leden moeten minimaal vier weken voor de ALV de uitnodiging en stukken in huis hebben. Het bestuur vraagt immers om toestemming voor het beleid en wil dat de leden instemmen met het jaarverslag, de financiële jaarrapportage en de begroting voor het volgende jaar. De leden moeten daarom bijtijds geïnformeerd worden en de mogelijkheid krijgen om alles goed te lezen. De ALV is ook de plaats om nieuwe bestuursleden voor te dragen. Deze aspirant bestuursleden kunnen door de ALV worden gekozen om daadwerkelijk toe te treden tot het bestuur. Regel een geschikte ruimte, die goed bereikbaar is, en zorg ervoor dat alle bestuursleden aanwezig zijn om de leden op te vangen. Wijs iemand aan die voor koffie en thee zorgt, met een lekker koekje erbij. Bedenk dat veel leden op leeftijd zijn, dus zoek een ruimte die ook toegankelijk is voor mensen die slecht ter been zijn of in een rolstoel zitten. Natuurlijk is het ook zinvol om beleidslijnen en standpunten met de leden te bespreken. Denk hierbij aan een beleidsplan, werkplan, nieuwe initiatieven etc. TIP Verspreid de ALV-stukken over twee bijeenkomsten, één in het voorjaar en één in het najaar, zodat de verplichte droge kost verdeeld wordt. Nodig een gastspreker uit om een thema te behandelen; dit om de leden te motiveren om de ALV te bezoeken. Voorbeelden van thema’s zijn: zelf aangebrachte voorzieningen, huurrecht, wat doet de HA etc. Sluit de ALV af met een gezellige borrel waardoor de leden nog even na kun nen praten. Infomeel contact bevordert de onderlinge band.
Voorbeeld ALV-agenda 1 Opening 2 Jaarverslag voorgaande jaar 3 Financieel verslag voorgaande jaar en verklaring door de penningmeester 4 Begroting aankomend jaar 5 Beleids-/werkplan aankomend jaar 6 Vorming nieuw bestuur (voorstel en stemming) Pauze 7 8
hema: zelf veranderingen aan uw huurwoning aanbrengen T Rondvraag en sluiting
Aansluitend een borrel.
53
6 . B E L A N GE N B E H ART I G I N G
Bij het behartigen van belangen gaat het om het opkomen voor de rechten van een bepaalde groep. Door gezamenlijk op te treden sta je sterker dan als individuele huurder. Belangenbehartiging vindt op verschillende niveaus plaats. Binnen het wooncomplex: door de bewonerscommissie, die over alle zaken gaat die met het complex te maken hebben. Bij de deelraad: door een huurdersvereniging op deelraadniveau, die zich bezighoudt met kwesties die door de deelraad worden besloten (denk aan bestemmingsplan, splitsingsvergunningen, toezicht en controle op woningbouw). Een huurderskoepel op corporatieniveau bespreekt met de directie van de corporatie voor welke aandachtsgroepen de corporatie investeert, de jaarlijkse huurverhoging; nieuw beleid van de corporatie, de leefbaarheidsaanpak etc. Op stedelijk niveau vertegenwoordigt Huurdersvereniging Amsterdam (HA) de huurders bij de gemeente, bijvoorbeeld door mee te praten over de beleidsovereenkomst, de woonruimteverordening, het beleid rond het splitsen van de woningvoorraad en de leefbaarheid. De HA vertegenwoordigt de huurders ook bij het overleg met de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC). Er is een paar keer per jaar overleg over zaken die de gemeente niet raken maar waarover de corporaties een gezamenlijk standpunt innemen. Dat kan bijvoorbeeld gaan over de wijkmeester, over hoe men omgaat met het beheer in gemengde complexen waarin zowel huurders als kopers wonen, over de afspraken in de westelijke tuinsteden in verband met de participatie van bewoners, over de investering in leefbaarheid tijdens sloop en/of nieuwbouw etc.
6.1 Effectief onderhandelen
Om effectief te onderhandelen dient eerst vastgesteld te worden wat het doel is (wat wilt u bereiken?) Het is daarbij niet genoeg om alleen naar de eigen wensen te kijken; u moet ook rekening houden met de wens van de andere partij. Vaak is er bij onderhandelen sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen de partijen; er zijn overeenkomstige én tegenstrijdige belangen. Hierdoor zijn beide partijen doorgaans bereid om tot overeenstemming te komen en compromissen te sluiten. Goed onderhandelen staat of valt met een gedegen voorbereiding. Niet alleen wat de inhoud betreft; uw organisatie moet ook een ‘strategie’ voorbereiden. (Daarmee wordt bedoeld: de manier waarop u het gewenste resultaat kunt bereiken.) Daarnaast is het van belang om de sfeer goed te houden. Houd in het oog dat het om de zaak gaat, niet om de persoon. D e ond e r h a nd e lin g s fa s e n
Een onderhandelingstraject kent de volgende fasen: 1 . V oo r b e r e idin g
Maak een analyse van de situatie en het doel dat u wilt bereiken zodat helder is waar het om gaat. Stel uzelf hiertoe de volgende vragen: Inhoud ✔ Weet ik voldoende van het onderwerp? ✔ Wat wil ik bereiken? ✔ Wat wil mijn achterban bereiken? ✔ Wat wil de andere partij bereiken? ✔ Wat zijn de overeenkomsten en wat de verschillen? ✔ Waaruit bestaat de wederzijdse afhankelijkheid? ✔ Waaruit blijkt de bereidheid om te onderhandelen? ✔ Wat zijn de feiten? ✔ Wat zijn de vooronderstellingen?
54
Wat zijn de mogelijkheden? Wat zijn de risico’s? ✔ Beschik ik over alle relevante stukken en informatie? ✔ Ken ik de voorgeschiedenis? ✔ Zijn er anderen te mobiliseren in verband met de inhoud? ✔ Is er sprake van vastgelegd beleid, principes, uitgangspunten? ✔ Geldt dat ook voor de andere partij; waar zijn zij aan gehouden? ✔ ✔
Macht Wat zijn mijn machtsmiddelen¹? ✔ Wat zijn de machtsmiddelen van de andere partij? ✔
Klimaat Wat voor sfeer verwachten we? ✔ Is een goede relatie met de andere partij in de toekomst belangrijk? ✔ Wat is de onderhandelingsstijl van de andere partij? ✔ Kunnen we standpunten en personen gescheiden houden? ✔
2 . S t r at e g i e b e pa l e n
Kies de manier waarop u de onderhandelingen zult voeren. Inhoud Het algemene doel is dat u het meest voordelige compromis bereikt. Bij onderhandelen kun je nooit voor 100 procent het gestelde doel bereiken; er zal altijd een compromis moeten worden gesloten. Je kunt je héél koppig opstellen, door niets toe te geven. Dit is niet verstandig, want als u niets toegeeft, geeft de ander ook niet toe en ontstaat er géén compromis. Je kunt je héél toegeeflijk opstellen; u geeft de ander snel zijn zin. Dit is ook niet verstandig, want daardoor ontstaat geen win-wincompromis, maar een win-verliescompromis, in uw nadeel. U snapt dat u hier de middenweg moet kiezen: niet koppig zijn, niet te toegeeflijk, maar vasthoudend. U doet pas wat water bij de wijn als u merkt dat de andere partij die bereidheid ook heeft. Door vasthoudend te zijn, laat u zien dat u uw standpunt niet zomaar prijsgeeft. Stel vast wat het meest wenselijke resultaat is, maar ook wat het meest haalbare zal zijn. Houd hierbij rekening met het doel van de andere partij. Probeer over en weer gezichtsverlies te voorkomen. Bij onderhandelen zijn twee stijlen mogelijk: vechten, waarbij de belangen tegengesteld zijn en eenieder zijn gelijk wil halen, en samenwerken, dat daar loodrecht tegenover staat. Bij samenwerken moet er sprake zijn van gelijke belangen, er zijn geen tegenstellingen. In de praktijk zal het meestal neerkomen op compromissen sluiten, waarbij van tegengestelde én gezamenlijke belangen sprake is. Machtsevenwicht bewaren Bij het onderhandelen zijn twee partijen afhankelijk van elkaar. Om die reden hebben de betrokkenen de macht om de ander te beïnvloeden. Je kunt op verschillende manieren met die macht omgaan. Door agressie te tonen. Iemand die in een onderhandeling agressief is, dreigt, stelt zich arrogant op en daagt uit. Een dergelijke houding is niet aan te raden, want beide partijen moe(a)
¹ Met machtsmiddelen bedoelen we zaken als: informatie; kennis en deskundigheid; sanctiemogelijkheden, bevoegdheden; de mate waarin de andere partij afhankelijk is van u; consequenties van mislukte onderhandelingen; media en publiciteit; rechtsmiddelen en status.
55
ten tenslotte samen verder. Tegenover de agressieve onderhandelaar staat (b) iemand die zich niet verweert, wat erop neerkomt dat hij de ander niet laat merken dat hij óók macht heeft. Dat is niet verstandig; beide partijen moeten hun macht gebruiken om de ander te laten merken dat er sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. (c) Daarom is het belangrijk een machtsevenwicht te bewaren, waarbij geen van beide partijen de baas speelt. Als de ander dat wél doet, maak hem dan duidelijk dat hij óók afhankelijk is van u. Hier zien we een verband met ‘vasthouden aan uw standpunt’: als de ander merkt dat hij u ook nodig heeft, zal hij sneller toegeven. Klimaat goed houden Hoe zorgt u ervoor dat u tijdens de onderhandelingen geloofwaardig, betrouwbaar en acceptabel bent voor de andere partij? Dit is van belang om later andere zaken gedaan te kunnen krijgen. Wat doet u bij machtsspelletjes en wat zal de andere partij als machtsvertoon van uw kant ervaren? Voorkom dat u gaat vechten of samenwerken met de andere partij. Probeer te ontwijken en bewegelijk te zijn door alternatieve voorstellen en vragen achter de hand te hebben. Bedenk welk openingsbod u doet, of u hiermee als eerste komt of dat u de ander eerst een voorstel laat doen. Dit laatste is vaak gunstiger. Stel vast volgens welke procedure de onderhandeling zal verlopen. Wat is de status van het overleg; worden er notulen gemaakt en door wie; hoe lang duurt de onderhandeling, waar vindt een en ander plaats en waarom; wat is de status van de gesprekspartners, wie onderhandelen er; is er een onafhankelijke voorzitter of niet? Een veel gemaakte ‘beginnersfout’ is: onvriendelijk, negatief en onberekenbaar doen omdat er sprake is van een tegenstelling. Nergens voor nodig (u moet tenslotte ook later nog met elkaar door één deur), maar u hoeft natuurlijk ook niet slijmerig te doen of té persoonlijk te worden. Onderhandelen vindt plaats vanuit een zakelijke tegenstelling, dus is een zakelijke benadering hier op zijn plaats. U houdt de sfeer goed door interesse te tonen in het standpunt van de ander en uzelf positief en vriendelijk op te stellen. Verder is het belangrijk het ‘wijgevoel’ te benadrukken. Alle partijen moeten er immers samen uitkomen. Flexibel zijn in de procedure ‘Er zijn vele wegen die naar Rome leiden’, is een veelgebruikt spreekwoord, dat zeker geldt voor onderhandelen. De weg waarlangs men tot een compromis komt, noemen we een ‘procedure’. Flexibel zijn in de procedure betekent: openstaan voor vragen en ideeën van de ander zonder meteen toe te geven. Maar óók: zelf actief blijven zoeken naar wegen om tot een compromis te komen. Achterban Welke marges zijn er? Voorkom een strikt mandaat of een te precieze opdracht vanuit de achterban, anders heeft u tijdens de onderhandeling geen ruimte om te manoeuvreren. 3 . D e ui t vo e r in g s fa s e
Stel vast wie het woord voert, hoelang het overleg duurt, hoe vaak er wordt overlegd en of er notulen worden gemaakt. Een informeel gesprek waarbij niet wordt genotuleerd kan handig zijn als een soort eerste verkenning. Het tweede gesprek, waarbij wél notulen worden gemaakt, wordt dan wat formeler van aard. Zorg voor een reëel openingsbod, tast af wat de mogelijkheden zijn door proefballonnen op te laten. Dit zijn meestal voorstellen die beginnen met: ‘Stel dat wij... Wat is dan mogelijk de reactie van u?’ Meestal ontstaat er een discussie; er is tijd nodig om elkaars standpunt te begrijpen. Ook moet er ruimte zijn voor toelichting en verduidelijking. Stel vragen over het voorstel van de andere partij, luister goed of u nieuwe informatie hoort. Het echte onderhandelen kan pas beginnen als beide partijen inzicht hebben in het onderwerp (of eventueel in de definitie ervan). Besluit met het vaststellen van de afspraken.
56
Herken manipulaties en reageer effectief Soms zal de andere partij bepaalde trucs gebruiken of proberen uw gezelschap te manipuleren. Het is goed om dit gedrag te herkennen en er effectief op te reageren. Manipulaties kunnen leiden tot ‘vechtgedrag’, waardoor het doel van de onderhandeling op de achtergrond raakt. Dit is zeker het geval als de manipulaties voortkomen uit een kleinerende houding. De tegenacties in onderstaand schema geven aan hoe u een vechtsituatie kunt vermijden. We raden kleinerende manipulatieve gedragingen af omdat dit niet leidt tot een optimaal resultaat. Manipulatief gedrag met kleinerende bedoeling
Bedoeld effect bij de andere partij
Tegenactie
De ander wijzen op de mogelijke kritiek vanuit diens achterban of publieke opinie
Gevoelens van bedreiging, onzekerheid opwekken
Verontwaardiging, verbazing over dergelijke laag-bij-de-grondse overwegingen
Onverzettelijkheid en onaantastbaar zelfvertrouwen demonstreren
De ander in een rol dwingen waarin Sceptisch doen over de positie van hij om een gunst moet vragen omdat de ander, langzaam ook meer zelfhij geen effect van zijn machtsmidvertrouwen gaan demonstreren delen ziet
Expliciet constateren dat de argumenten van de andere partij geen steek houden
Gevoelens van onmacht opwekken Beleefd constateren dat omdat andere argumenten in deze de ander het niet goed begrepen positie dan ook wel allemaal doorge- heeft prikt zullen worden
Retorische vraag stellen
Oproepen van tegenreactie om de vraag langs de bedoelde weg te beantwoorden of om zich stil te houden en zich onmachtig te voelen
Niet beantwoorden maar stellen dat de ander het probleem onjuist stelt
Afwisselend vriendelijk en verontwaardigd doen
Onzekerheid opwekken, de ander desoriënteren en intimideren
Zowel op het vriendelijke als op het onvriendelijke gedrag lauw reageren
‘Blufpoker’ spelen, grotere onafhan- De ander onzeker maken door zelfkelijkheid voordoen dan reëel is vertrouwen te tonen
Kritisch doorvragen, demonstratief lauw reageren
Manipulatief gedrag vanuit redelijkheid, fatsoen
Bedoeld effect bij de ander
Tegenactie
Vriendelijk zijn, waardering voor de andere partij tonen
Zich gedragen volgens de beleefdheidsregels en daarmee een toegeeflijke reactie oproepen
Vriendelijk terugdoen, niet toegeeflijk zijn
Zielig doen, begrip voor de eigen positie vragen
Een grootmoedige en onbaatzuchtige gunst krijgen
Verantwoordelijkheid afwijzen
Incompetent lijken, dingen heel ingewikkeld vinden van de ander
Zaken uitgebreid uitleggen, waarbij mogelijk nieuwe informatie wordt gegeven
Vragen wat niet begrepen wordt, wat onduidelijk is
Zakelijke gerichtheid, problemen als Gevoel van ‘mannen onder elkaar’ Op ernstige toon wel enige hobbels terloopse kwesties behandelen opwekken, het de ander niet moeilijk signaleren willen maken Rationalisering met grote ernst, lang betoog over probleem afsteken
Angst om moeilijk te doen en niet ‘constructief’ te lijken
Op dezelfde ernstige toon zeggen dat er ook enige andere aspecten zijn
T e n s lo t t e
Onderhandelen is een cyclisch proces, wat wil zeggen dat er na verloop van tijd een herhaling plaatsvindt. Na een rondje proefballonnen en vragen worden er nieuwe proefballonnen opgelaten, nieuwe vragen gesteld etc. De onderhandelingen worden afgesloten met besluiten over de compromissen die worden gesloten.
57
6.2 De politieke lobby
Een lobby is het systematische, strategische en georganiseerde streven van een of meer mensen om (politieke) besluitvorming te beïnvloeden. Benamingen voor georganiseerde groepen van mensen die dergelijke belangen naastreven zijn ‘lobby(groep)’, ‘belangengroep’ en ‘pressiegroep’. Lobbyactiviteiten worden onder andere gericht op de besluitvorming van ministeries en parlement (in Den Haag en/of Brussel), maar bijvoorbeeld ook op gemeenteniveau. Om een lobby te voeren, maken bedrijven en andere belangengroepen soms gebruik van de diensten van professionele ‘lobbyisten’. Veel organisaties hebben zelf mensen in dienst die ‘lobbyen’. Georganiseerde huurders praten op verschillende niveaus met de politiek; landelijk doet de Woonbond dat. In Amsterdams voert de HA regelmatig overleg met de wethouder. De HA neemt ook deel aan het Amsterdams Volkshuisvestings Overleg (AVO) en andere overlegvormen (zie verder hoofdstuk 2 ‘Partijen in de volkshuisvesting’). In deze paragraaf wordt met lobbyen bedoeld: ‘rechtstreeks in contact treden met politici en hun medewerkers met het doel hen te beïnvloeden om een bepaald standpunt in te nemen (of om op een bepaalde wijze te stemmen).’ De lobby staat in dit geval naast de al bestaande overleggen en is nodig om ervoor te zorgen dat politici, bij besluitvorming, in het voordeel van de huurders stemmen. Lobbyen kan eenmalig zijn, maar is dat doorgaans niet. Voor georganiseerde huurders is het bij veel onderwerpen van belang dat de politiek op de hoogte blijft van de standpunten van die huurders. Een regelmatig contact ligt dan meer voor de hand. U kunt dit bijvoorbeeld opnemen in uw eigen werkplan en een jaarlijkse planning maken waarin is vastgelegd wie er wordt gesproken en welke onderwerpen in elk geval aan de orde moeten komen. Bij lobbyen praat je bij voorkeur met álle politieke partijen en met name met de leden die volkshuisvesting, leefbaarheid of wonen in hun portefeuille hebben. Is er een nieuw college, begin dan met een kennismakingsrondje. Vertel over uw vereniging, uw betrokkenheid bij de stadsdeelpolitiek, uw overleg met de wethouder, deelname aan diverse overleggen enzovoorts. z ó vo e r t u e e n s u c c e s voll e lobb y
Maak een in- en externe analyse Kijk kritisch naar uw eigen sterke en zwakke punten. ✔ Kijk kritisch naar de buitenwereld: wie heeft welke sterke en zwakke punten (bestuurder/ambtenaar/kennisleverancier, corporaties, particuliere eigenaren)?
1 ✔
2 ✔
3 ✔
4 ✔
Inventariseer wat u wilt bereiken Bekijk uw doel over verschillende perioden: dit jaar, deze ambtsperiode, over tien jaar. Halen en brengen Wat heb ik de ander te bieden aan kennis, inhoud, netwerk, oplossingen etc. En vice versa natuurlijk. Een conclusie kan zijn: ‘We blijken elkaar veel te bieden te hebben en kunnen elkaar helpen bij het binnenhalen van een gezamenlijk doel.’ Concentreer u op de centrale boodschap ie zegt het? Herhaling is het toverwoord. Kom met een samenhangend verhaal en geloof zelf W in wat u zegt.
D o ’ s a nd don ’ t s bi j lobb y e n
Do ✔ zorg voor een plan (80 procent huiswerk/20 procent lobby) ✔ wees pro-actief (onderneem zelf actie) ✔ zorg voor een lange adem
58
Don’t ✔ hit and run (alleen een pakket wensen/eisen op tafel leggen) ✔ ‘Calimero’ (uw eigen positie als de zwakste presenteren) And e r e m a ni e r e n o m h e t b e l e id va n e e n ( s ta d s d e e l ) r a a d t e b e ï nvlo e d e n
Inspreken bij een commissievergadering U kunt inspreken bij een commissievergadering, een vergelijkbare bijeenkomst of bij de raadsvergadering. Doe dit zo vroeg mogelijk in de besluitvorming; dat vergroot de kans op succes. Spreek dus liever in bij een commissievergadering dan bij een raadsvergadering, want bij een raadsvergadering hebben de politieke partijen hun standpunt al bepaald. Meestal kunt u zich tot uiterlijk één dag van tevoren bij de griffie aanmelden om in te spreken. Het aanvangstijdstip van de onderwerpen is op de agenda vermeld. In de meeste gevallen heeft u maximaal drie minuten inspreektijd (ongeveer één A4’tje getypte tekst). Bedenk dus goed wat u wilt vertellen. TIP S preekt u in bij een commissievergadering, maak dan direct duidelijk waarover u het woord voert en wat uw menin g is, want uw inspreektijd is zo voorbij.
S preekt u ook namens anderen? Geef dat dan duidelijk aan. Gebruik heldere argumenten en noem mogelijke alternatieven. ✔ Als u het verhaal ook op papier zet, kunt u dit na afloop bij de commissiegriffier inleveren; dat is handig met het oog op de notulen. Vergeet niet uw naam en adres te vermelden. ✔ U kunt altijd bij de HA terecht voor advies. Een goede voorbereiding is het halve werk. ✔ ✔
Maak een afspraak Soms zijn er speciale gelegenheden waarbij raadsleden beschikbaar zijn om met burgers te spreken: politieke avonden bijvoorbeeld, speciale spreekuren of theedrinken met het dagelijks bestuur (DB) etc. Voor een afspraak met een DB-lid kunt u contact opnemen met het bestuurssecretariaat. Schrijf een brief/raadsadres Als u een brief aan de raad schrijft, zet dan bovenaan: ‘Raadsadres’. Zo’n brief wordt dan óf behandeld door het dagelijks bestuur óf op de agenda van de raadsvergadering gezet. Dit is afhankelijk van de afspraak die de raad daarover met het dagelijks bestuur heeft gemaakt. Het antwoord wordt op dat moment meteen besproken. U wordt hierover van tevoren bericht en u ontvangt een uitnodiging om de behandeling van uw brief bij te wonen. De periode tussen ontvangst en behandeling mag nooit meer dan zeven weken bedragen. Dien een burgerinitiatief in Bewoners kunnen een burgerinitiatief indienen bij de raad. Een burgerinitiatief is een voorstel aan de deelraad over een nieuw, nog niet eerder behandeld onderwerp. Heeft u een goed idee, vraag dan naar de voorwaarden waaronder u een burgerinitiatief kunt indienen. Als u besluit hiertoe over te gaan, maak dan eerst een afspraak met de griffier zodat u precies weet hoe u te werk moet gaan. Laat uw ideeën zien Bij sommige stadsdelen is het mogelijk om bijvoorbeeld een maquette van uw idee ten toon te stellen. Dit gebeurt vaak in de publiekshal. Het kan goed werken om uw verhaal met beelden kracht bij te zetten. Bovendien zien zowel politici als publiek dan uw idee. Bezoek een inspraakavond Als de gevolgen van een plan voor een buurt heel groot zijn, wordt vaak een inspraakavond georganiseerd. Dit gaat altijd over een concreet voorstel van het dagelijks bestuur. Deze voorstellen liggen
59
ter inzage bij de publieksbalie van het stadsdeelkantoor. Belanghebbenden kunnen hun mening over het voorstel geven, zodat het dagelijks bestuur het eventueel kan aanpassen. Het is ook mogelijk per brief te reageren op een plan dat ter inspraak ligt. Na een eventuele aanpassing gaat het plan naar de deelraad, die het uiteindelijke besluit neemt. De (stadsdeel)raad neemt de ideeën die door burgers worden ingebracht mee in de besluitvorming. Dit betekent niet dat de verzoeken van de betrokkenen automatisch worden ingewilligd. Vaak is er sprake van tegenstrijdige belangen. Deze worden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen voordat de stadsdeelraad tot het definitieve besluit komt. Bezwaarschriften
Het kan voorkomen dat u het niet eens bent met een genomen besluit. In een aantal gevallen kunt u dan een bezwaarschrift indienen. Bezwaar indienen Soms worden besluiten die het stadsdeel heeft genomen gepubliceerd in een van de huis-aan-huisbladen. Onder aan de kennisgeving van het besluit (ofwel in het huis-aan-huisblad, ofwel in het besluit dat aan u gericht is) staat aangegeven of en hoe u een bezwaarschrift indient. In een bezwaarschrift, dat u richt aan het dagelijks bestuur, geeft u aan waarom u het niet eens bent met het genomen besluit. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken na bekendmaking van het besluit. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Dat wil zeggen dat de inwerkingtreding van het besluit niet wordt uitgesteld omdat u een bezwaarschrift heeft ingediend. Als u dat wél wilt, moet u een verzoek indienen bij de voor zieningenrechter. Hieraan zijn kosten (griffierechten) verbonden. Afhandeling bezwaar Elk stadsdeel heeft een commissie bezwaarschriften die het dagelijks bestuur adviseert, bestaand uit een externe voorzitter en vijf externe leden. Deze commissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris en werkt volgens het ‘Reglement voor de behandeling van bezwaarschriften’. Ongeveer eenmaal in de twee à drie weken behandelt de commissie de ingediende bezwaarschriften tijdens een openbare hoorzitting in het stadsdeelhuis. Dat gebeurt in aanwezigheid van de indieners en een vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur. De behandeling van een bezwaarschrift kost niets; u hoeft ook geen advocaat te hebben. Als uw bezwaarschrift door de commissie behandeld gaat worden, wordt het op de agenda geplaatst. Soms zal de secretaris de situatie ter plaatse van tevoren bekijken. U krijgt hiervan dan bericht. Als het bezwaarschrift op de agenda staat, ontvangt u een uitnodiging om op de hoorzitting te komen. De voorzitter, twee commissieleden, de ambtelijk secretaris en een vertegenwoordiger van het dagelijks bestuur zijn bij elke zitting aanwezig. Deze vertegenwoordiger is een ambtenaar die bij het maken van het besluit betrokken is geweest. Tijdens de hoorzitting kunt u vertellen waarom u het niet eens bent met het besluit van het dagelijks bestuur. De vertegenwoordiger van het DB vertelt waarom het bestuur tot het specifieke besluit is gekomen. De commissie stelt u en de DB-vertegenwoordiger vragen om het bezwaarschrift helder te krijgen. Als de zaak zich daarvoor leent, kijkt de commissie tijdens de hoorzitting of er een ‘schikking’ mogelijk is (dus of er een oplossing is voor het geschil). De secretaris maakt een verslag van de hoorzitting, en stelt op aanwijzing van de commissie het advies op. Beide stukken worden naar het dagelijks bestuur gestuurd, dat vervolgens een nieuw besluit neemt; het uitgebrachte advies en eventuele nieuwe feiten die op de zitting naar voren zijn gekomen, worden hierin meegenomen. Dit ‘heroverwegingsbesluit’ kan afwijken van het advies van de commissie. De indieners van een bezwaarschrift krijgen het verslag, het advies en het nieuwe besluit thuisgestuurd. Volgens de wet heeft het stadsdeel veertien weken de tijd om een bezwaarschrift af te handelen. Als u het niet eens bent met het nieuwe besluit, kunt u beroep instellen. Daarvoor moet u zich meestal wenden tot de Rechtbank Amsterdam.
60
W a a r vind t u info r m at i e ?
ata en agenda’s van vergaderingen en aankondigingen van informatie- en inspraakavonden vindt D u doorgaans in een van de huis-aan-huisbladen, bij wijkopbouworganen en openbare biblio theken, in het Servicecentrum op het stad(sdeel)huis en via de website van de gemeente. ✔ Kennisgevingen van verleende vergunningen zijn te vinden in een van de huis-aan-huisbladen, in het Servicecentrum en via de website. In het Servicecentrum kunt u ook notulen van vergaderingen, beleidsstukken en bestemmingsplannen inzien. ✔
Openbaarheid van bestuur
Burgers hebben recht op informatie. Als de overheid niet uit zichzelf openheid van zaken geeft, kunt u een beroep doen op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Veel informatie is te vinden op de website van de (deel)gemeente. Als dit niet het geval is, kunt u specifiek informatie opvragen, mits u zich aan een aantal regels houdt. Eigenlijk is bijna alle informatie bij de overheid op te vragen. Of het nu het cv van een burgemeester betreft of de declaratie van wethouders, bouwvergunningen, bestemmingsplannen, stedelijke vernieuwingsplannen, notulen van commissies etc. Voorwaarde is wel dat het gaat om een bestuurlijke aangelegenheid en dat de openbaarheid van bestuur belangrijker is dan het privé-belang van personen. Dat is het geval als het verzoek slaat op een van de beleidsterreinen van een gemeente, met inbegrip van de voorbereiding en de uitvoering van beleid. Stukken van andere organisaties die aan de (deel)gemeente zijn gestuurd vallen ook onder deze wet en kunnen dus evengoed opgevraagd worden. De betreffende informatie moet vallen onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan. Binnen de gemeente zijn dat: ✔ de gemeenteraad ✔ het College van burgemeester en wethouders ✔ de burgemeester Op grond van de Gemeentewet kunnen ook nog andere bestuursorganen worden ingesteld, namelijk: bestuurscommissies ✔ deelgemeenten en bijbehorende deelgemeentebesturen ✔ gemeentelijke belastingambtenaar ✔
Daarnaast kunnen er nog meer bestuursorganen zijn, zoals: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld ✔ een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. ✔
Hoe doet u een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur? U kunt schriftelijk, per e-mail of telefonisch een stuk opvragen onder vermelding van de Wob. De eerste twee opties hebben de voorkeur. Immers: een schriftelijk of digitaal verzoek kan niet zo snel verloren gaan en leidt in elk geval tot een ontvangstbevestiging met uitleg over de manier waarop het wordt behandeld. Vormvereisten
eef precies aan om welk bestuursorgaan het gaat (zie hierboven). G Geef aan om welk stuk het gaat; een verzoek om ongespecificeerde informatie mag worden afgewezen. ✔ Dateer uw brief. Dit is belangrijk omdat de informatie die op die datum beschikbaar is moet worden afgegeven. ✔ ✔
61
Vermeld uw naam en het postadres waarnaar de informatie moet worden gestuurd. ls uw verzoek niet voldoet aan de vormvereisten, dan kan men de informatie weigeren en zult A u ook door de bestuursrechter in het ongelijk worden gesteld. Als u het bestuursorgaan niet juist heeft benoemd, bijvoorbeeld ‘B&W’ in plaats van de ‘gemeenteraad’, dan heeft men de plicht uw verzoek door te sturen naar het juiste orgaan. Als het verzoek niet volledig is, dan moet de gemeente de indiener de gelegenheid bieden om binnen een bepaalde termijn met de gevraagde informatie te komen.
✔
Het is niet nodig om aan te geven welk belang u heeft bij het opvragen van de informatie! De gemeente mag hierop namelijk niet afwijzen. Eenmaal openbaar gemaakte stukken moeten worden afgegeven. Dit kan de gemeente doen door de informatie te verstrekken óf door te verwijzen naar de plek waar u een en ander kunt vinden. B e s li s t e r m i j n
De gemeente moet óf binnen twee weken een beslissing hebben genomen, en dit aan de aanvrager laten weten óf in die termijn om een verlenging met twee weken vragen. Dit laatste is het meest gebruikelijk. W e i g e r in g
Een Wob-verzoek kan slechts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd op grond van een of meerdere van de hierna genoemde absolute uitzonderingsgronden: a het betreft informatie die de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen; bh et betreft informatie die de veiligheid van de staat zou kunnen schaden; ch et betreft bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld; d het betreft persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. De gemeente moet in het uiteindelijke besluit motiveren waarom de absolute uitzonderingsgrond van toepassing is. Bent u het niet eens met de gemeente, dan kunt u bij de bestuursrechter in beroep gaan.
6.3 Actievoeren
Actievoeren is een van de leukste, meest inspannende en opvallendste middelen die een huurdersvereniging kan inzetten. Maar voor u aan een actie begint, moeten er belangrijke vragen worden beantwoord en specifieke keuzes worden gemaakt. De actie dient vervolgens goed voorbereid te worden en de publiciteit mag u evenmin vergeten. In deze paragraaf worden alle genoemde stappen besproken. D o e l e n do e lwi t
Het belangrijkste dat vastgesteld moet worden is het doel. Wat wilt u precies bereiken? Wees realistisch, maar niet al te voorzichtig. Een veelvoorkomend doel is: een bepaald onderwerp op de (politieke) agenda zien te krijgen. Als dat gebeurt wordt namelijk onderkend dat er een probleem is, en dat kan vaak al een stap in de goede richting zijn. Het kan ook uw doel zijn om mensen voor te lichten. Door het voeren van een specifieke actie maakt u anderen bewust van het onderwerp dat u belangrijk vindt. Een ander doel kan zijn: de richting van een besluit beïnvloeden. In dat geval staat de kwestie al op de (politieke) agenda, maar is het belangrijk dat de beslissing in het voordeel van uw organisatie uitvalt. Het is ook mogelijk om een (hinder)macht te vormen. Dit is een vorm van directe actie waardoor u rechtstreeks invloed op het onderwerp van aandacht uitoefent.
62
Er zijn nog wel meer doelen te bedenken, maar dit zijn de belangrijkste categorieën: a Agenderen b Bewustmaking c Besluit beïnvloeden d Directe beïnvloeding op een onderwerp Nadat u bedacht heeft wat het doel van de actie wordt, is het tijd om over het doelwit na te denken. Wie of wat wilt u beïnvloeden en bereiken met de actie? Het bestuur van een corporatie, de gemeente- of stadsdeelraad zijn voorbeelden van doelwitten. Maar het kan ook, meer algemeen, het publiek zijn of, heel specifiek, de onderhoudsdienst van een verhuurder. Het doelwit hang nauw samen met het doel, dus is het daar vaak direct uit af te leiden. Let op dat u doel en middel niet verwart. Zo zijn de media meestal niet het doelwit, maar vaak wel een middel. A c t i e vo r m e n e n m o g e li j k h e d e n
Als u het doel en het doelwit heeft bepaald, is het tijd om na te denken over de vorm van de actie. Eigenlijk is dit het lastigste deel. U moet er immers voor zorgen dat u met de actie de juiste boodschap overbrengt, en aan het juiste adres. Als u een politiek besluit wilt beïnvloeden kan het helpen als u kunt aantonen dat een hoop mensen het met u eens zijn. Een actie hoeft echter niet altijd gebaseerd te zijn op grote aantallen. Soms is het zelfs slimmer om bewust met een klein groepje actie te voeren. Een goede creatieve actie op het juiste moment is effectiever dan een massale bijeenkomst die zijn doel voorbijschiet. Hier volgen enkele voorbeelden van acties. Handtekeningenactie Formuleer het doel van de actie, kort en helder, in de vorm van een oproep. Laat deze oproep door zo veel mogelijk mensen ondertekenen (via lijsten, actiekaarten, e-mail en/ of op het internet) en overhandig de verzamelde handtekeningen op een geschikt moment aan het doelwit. Demonstratie of picketline Het houden van een demonstratie, de klassieker onder de actiemiddelen, brengt veel werk met zich mee. En daarbij is maar te hopen dat er voldoende mensen komen om ook echt indruk te maken. Minder arbeidsintensief, want kleiner en vaak rechtstreeks bij het doelwit op de stoep, is een picketline. Zorg dan wel voor goede bordjes, spandoeken etc. En neem daarna, indien mogelijk, met zijn allen plaats op de publieke tribune. Zichtbaarheidsacties Bij dit soort actie gaat het er eigenlijk alleen om dat het ongenoegen over een bepaalde situatie voor iedereen zichtbaar wordt geuit. Als u daarin slaagt en er voldoende mensen meedoen maakt u ook indruk op de lokale bestuurders. Middelen waarmee u dit soort acties voert zijn: raamposter, spandoeken, stickers, etc. Ludieke acties Hierbij kan de creativiteit vrijuit gaan werken. De truc is dan vooral om de boodschap in de actie te stoppen. Meestal worden deze acties uitgevoerd met minder mensen, die echter heel goed voorbereid zijn. Een voorbeeld uit het HA-verleden is het huurderskoor dat in het leven werd geroepen om te protesteren tegen de huurplannen van minister Dekker en haar toezong dat ze moest stoppen met haar ‘markthuurongein’. Blokkade of bezetting Dit is een soort directe actie. Overigens kan een blokkade ook symbolisch zijn (door bijvoorbeeld alleen de hoofdingang af te sluiten). Bij dit soort acties dienen de deelnemers goed voorbereid zijn. Ook moet duidelijk worden afgesproken hoever men bereid is te gaan en hoe en door wie beslissingen worden genomen. Huurstaking Dit is het klassieke actiemiddel voor huurders, maar in de praktijk niet eenvoudig uitvoerbaar. Een huurstaking raakt in eerste instantie de verhuurder; het ligt dus voor de hand dit middel alleen in te zetten als de klacht, het probleem of het eisenpakket aan de verhuurder gericht
63
kan worden. Wie meedoet aan een huurstaking moet eraan denken het geld voor de huur te reserveren, want na de actie dient deze gewoon betaald te worden. Het actiecomité doet er verstandig aan een rekening open te stellen, waarop de verschuldigde huur gestort kan worden, zodat er na de actie voor de deelnemers geen problemen ontstaan. Het huurstakingsmiddel kan beter worden ingezet op complexniveau dan op grotere schaal omdat de financiële afhandeling anders te ondoorzichtig wordt. P l a nnin g , fa s e r in g e n b e g r o t in g
Ten eerste dient de vraag beantwoord te worden wanneer de actie moet plaatsvinden. Vaak is een actie gebonden aan een besluit. Ga na wanneer dat besluit genomen gaat worden en zorg ervoor dat de actie kort daarvoor plaatsvindt of haar piek bereikt. Redeneer terug vanaf dat moment om vast te stellen wanneer wat gebeurd moet zijn en vermenigvuldig dat minimale aantal dagen met twee. (De dingen gaan altijd langzamer dan u denkt.) Zorg ervoor dat er een tijdschema ligt. Wanneer moet het ontwerp af zijn en naar de drukker worden gebracht? Wanneer is de drukker klaar en wanneer is het mogelijk om het materiaal te verspreiden? Etc. Dan moet duidelijk worden hoeveel de actie gaat kosten en waar deze middelen vandaan moeten komen. Denk daarbij aan: kosten voor het drukwerk (posters e.d.), een podium, decormateriaal, reiskosten, verspreidingskosten, vergaderkosten, vergunningen etc. Mogelijke financieringsbronnen zijn de eigen contributie, collectes of een subsidie. De HA is van plan een actiefonds te starten, waar men kan aankloppen voor een bijdrage. Daarnaast zijn er nog andere fondsen mogelijk, bijvoorbeeld XminY. U i t vo e r in g
Spreek zo helder mogelijk af wie wat moet doen en zorg ervoor dat iedereen dat ook weet. U moet als het ware met een draaiboek in de hand, van minuut tot minuut, kunnen vertellen wát wáár moet gebeuren en door wíe! Maak mensen verantwoordelijk voor een specifieke taak, die bij voorkeur ook bij hen past. Dus benoem een woordvoerder, een podiumcoördinator, een penningmeester, een coördinator ordedienst etc. Stel een lijst op waarop staat wie wat doet; vergeet niet alle mobiele nummers te vermelden. tip E en stilstaande groep mensen is minder boeiend en indrukwekkend dan een groep die in beweging is. Realiseer u ook dat de aandachtsspanne van veel mensen behoorlijk kort is, dus wissel een programma af en houd het kort. Zorg er ook voor dat de deelnemers herkenbaar zijn door bordjes, petjes, shirtjes, etc. P ubli c i t e i t
Probeer niet te veel boodschappen tegelijk te communiceren; focus bijvoorbeeld op één ding. Bedenk een leus en zet die prominent op het materiaal waarmee u werkt. Maak een korte beschrijving (maximaal een A4’tje) van het punt waarvoor u actie voert. U kunt er ook een dikker rapport bij hebben, maar dat is niet het eerste wat mensen lezen. Hetzelfde geldt voor persberichten (zie ook 7.9 ‘Persberichten opstellen’). Zorg voor een zo compleet mogelijke lijst met perscontacten en benader, indien mogelijk, journalisten die u al kent om ze op de actie te wijzen. Zorg zelf voor foto’s van de actie en mail die naar kleinere kranten en bevriende organisaties met het verzoek deze in hun materiaal te gebruiken. Houd bij het plannen van een actie rekening met de deadlines van kranten, tv etc. Organiseer een actie bij voorkeur op het eind van de ochtend of het begin van de middag; dat zijn vaak geschikte tijden (ook voor journalisten). Zorg er tot slot voor dat u goed bereikbaar bent, ook na de actie.
64
7 . B EST U U RS VAAR D I G H E D E N
In dit hoofdstuk bespreken we de vaardigheden die van belang zijn voor het bestuur van organisaties, zoals vergader- en presentatietechnieken, notuleren, besluiten nemen en onderhandelen. We besteden ook aandacht aan de taakverdeling binnen het bestuur, aan het communiceren met derden, met de pers en, natuurlijk, met de achterban.
7.1 Effectief vergaderen
Vergaderen is voor sommigen een noodzakelijk kwaad, terwijl het voor anderen een doel op zich lijkt te zijn. In het algemeen geldt dat een vergaderduur van tweeënhalf uur het maximum is; de meeste mensen kunnen het niet opbrengen om langer geconcentreerd te blijven. Een vergadering moet goed voorbereid worden en de rolverdeling dient helder te zijn. Hier volgen een aantal tips om een vergadering goed te structureren. D e a g e nd a
Stuur de uitnodiging voor de vergadering bijtijds, liefst twee weken van tevoren. Stel een agenda op (een taak van de voorzitter en de secretaris) en maak hierbij meteen een tijdsplanning per punt. Stuur met de agenda de bijlagen mee die nodig zijn om de punten te bespreken. Geef hierbij meteen aan wat de bedoeling van het agendapunt is: moet er een beslissing over het punt worden genomen of is het een discussiestuk? Natuurlijk moeten de deelnemers gelegenheid krijgen om zelf agendapunten aan te dragen. Spreek hiervoor een procedure af; stel bijvoorbeeld dat zij bij de secretaris punten kunnen aanleveren tot de agenda wordt opgesteld. Op de agenda staan in elk geval de volgende vaste punten: ✔ Opening, eventueel een kennismakingsrondje als er nieuwe deelnemers zijn ✔ Mededelingen ✔ Notulen vorig overleg ✔ Ingekomen stukken ✔ Rondvraag ✔ Afsluiting (waarbij de nieuwe vergaderdatum wordt bepaald) A a nd a c h t s pun t e n
Regel een goede ruimte en zorg dat de koffie/thee klaarstaat. Zorg ervoor dat de agenda niet te vol is waardoor punten worden afgeraffeld en mensen het gevoel krijgen niet genoeg tijd te hebben voor een discussie. ✔ Het kan gezellig zijn om na afloop nog even na te praten; biedt deze mogelijkheid dan dus. Je bindt leden ook door ze na de vergadering nog even de mogelijkheid te geven informeel samen te zijn. ✔
✔
B e s lui t vo r m in g
Op een vergadering worden besluiten genomen voor de bewonersorganisatie. In elk besluitvormingsproces zijn drie fasen te herkennen1: ✔ Beeldvorming: wat is er aan de hand? ✔ Het formuleren van oplossingen: hoe kunnen we het benoemde proces oplossen? ✔ Besluitvorming: welke oplossing(en) kiezen we? Het is goed voor te stellen dat niet iedereen het altijd met elkaar eens is. Spreek hier daarom van tevoren een procedure over af; gebruikelijk is dat dit in het huishoudelijk reglement wordt opge-
1
Uit ‘Vergaderen en onderhandelen’, door Klaas Schermer en Marcel Wijn, 1995.
65
nomen. Leg hierin ook vast dat er alleen besluiten genomen kunnen worden als het agendapunt op tijd bij de leden bekend is; alle deelnemers moeten immers in de gelegenheid zijn zich goed te kunnen informeren. Spreek ook in het huishoudelijk reglement af hoe de vergadering tot overeenstemming komt. Dit gebeurt doorgaans door middel van een stemming als ten minste de helft van de leden op de vergadering aanwezig is. D e s t a p - v o o r- s t a p m e t h o d e 1
Een effectief middel bij het nemen van besluiten is de ‘stap-voor-stapmethode’, die zes stappen geeft om het proces te begeleiden. 1 . B e ho e f t e - e r k e nnin g
Een probleem dient zich aan nadat iemand gesignaleerd heeft dat er behoefte is aan verandering of aan iets nieuws. Iemand die een behoefte heeft, staat voor het probleem om te bekijken óf die behoefte vervuld kan worden en zo ja, hoe dan? We hebben dan al een, voorlopige, probleemformulering. Om situaties te onderkennen die verandering behoeven moet je kunnen signaleren. 2 . Si t u at i e a n a ly s e
Nadat de behoefte is erkend, wordt het probleem precies benoemd. Bekijk welke aspecten er aan het probleem te ontdekken zijn. Welke informatie moet er worden ingewonnen? Is er eigenlijk wel sprake van een probleem? Zo ja, zijn er al ideeën over het ontstaan van het probleem? Is er materiaal te vinden dat die ideeën ondersteunt? Voor de situatieanalyse is het nodig dat je in staat bent om goed te analyseren. 3 . P r obl e e m fo r m ul e r in g
Is er eenmaal een goed inzicht in het probleem, dan dient het probleem verder uitgewerkt en toegespitst te worden. Je gaat dan volledig beschrijven wat je wilt bereiken ten opzichte van de huidige situatie. Je moet gaan kijken aan welke criteria de oplossing voor het probleem zal moeten voldoen. Om deze stap te doorlopen is het van belang dat er goed geformuleerd wordt. 4 . B e d e n k e n va n oplo s s in g e n
Het probleem is nu helder in kaart gebracht en de criteria waaraan de oplossing moet voldoen zijn omschreven. Pas nu ga je kijken naar eventuele concrete oplossingen; deze som je allemaal op, ongeacht of ze haalbaar of wenselijk zijn. Om oplossingen te bedenken heb je creativiteit nodig. 5 . Eva lu e r e n va n d e oplo s s in g e n
Nadat alle oplossingen zijn geïnventariseerd ga je ze bekijken op inhoud. Wat zijn de voor- en nadelen? Hoe effectief zijn ze in het bereiken van het gestelde doel? Wat zijn de kosten en baten? Deze ‘voors en tegens’ dien je te beargumenteren op grond van de criteria die bij stap 3 zijn gedefinieerd. 6 . N e m e n va n e e n b e s lui t
In deze laatste stap ga je kiezen voor de juiste oplossing. Je kent het probleem en de wenselijke situatie; ook heb je gekeken naar de verschillende oplossingsmogelijkheden. Als het goed is, heb je bij de vorige stap al een selectie gemaakt van de oplossingen die bruikbaar zijn om het probleem te verhelpen. Natuurlijk kun je nog aarzelen, maar als alles zorgvuldig is afgewogen moet op een gegeven moment de knoop worden doorgehakt. Dit kan bijvoorbeeld door te stemmen.
1
Ontleend aan ‘Vergaderen en onderhandelen’, door Klaas Schermer en Marcel Wijn, 1995.
66
D e s t a p - v o o r- s t a p m e t h o d e i n s c h e m a T e n e m e n s ta pp e n
B e nodi g d e va a r di g h e d e n
1 Behoefte-erkenning
Signaleren
➞
2 Situatieanalyse
Analyseren
➞
➞
3 Probleemformulering Formuleren 4 Bedenken van oplossingen
5 Evalueren van de oplossingen
Argumenteren
➞
Creatief denken
➞
6 Nemen van het besluit
Kiezen
Rol va n d e voo r z i t t e r
Voorzitten is een belangrijke taak. De voorzitter regelt in samenwerking met de secretaris de vergaderruimte en ook de agenda. Daarnaast is de voorzitter ervoor verantwoordelijk dat de deelnemers alle stukken voor het overleg bijtijds ontvangen. In een overlegsituatie waarin niet vaststaat wie er aanwezig zullen zijn, beslist de voorzitter wie er worden uitgenodigd. Een voorzitter is verantwoordelijk voor de procesbegeleiding van de vergadering. De voorzitter neemt tijdens de vergadering het initiatief. De voorzitter opent de vergadering, bespreekt de agendapunten en leidt ze in. Een voorzitter moet dus in elk geval een persoon zijn die graag regelt en organiseert. Niet iedereen is geschikt om een vergadering voor te zitten. Wees reëel en bedenk of u de volgende kwaliteiten daadwerkelijk bezit: ✔ Niet bang zijn om de leiding te nemen. ✔ Bij moeilijke discussies knopen kunnen doorhakken. ✔ Gevoel voor mensen hebben; ervoor zorgen dat iedereen aan bod komt. Elke vergadering heeft mensen die veel praten en mensen die het moeilijk vinden om in groepen hun mening te uiten. Natuurlijk is het van belang dat ook de ‘stille’ mensen hun zegje kunnen doen. Daarbij moet iedereen de gelegenheid hebben om te kunnen uitpraten. ✔ Gevoel hebben voor hoofd- en bijzaken. Wanneer geef je de ruimte om ergens over door te praten en wanneer is dit niet belangrijk? ✔ Kunnen en durven bemiddelen bij conflicten. ✔ Goed kunnen samenvatten.
7.2 Notuleren
Goede notulen zijn ook belangrijk. Zo kun je tijdens elk overleg zien wat er in het verleden is besproken en welke afspraken er zijn gemaakt. Hoe de notulen eruit moeten zien, kan worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement. Het is niet noodzakelijk om alles letterlijk te notuleren; geef aan wat in grote lijnen besproken is en welke besluiten er zijn genomen. Maak voor concrete afspraken een actielijst, zodat alle afspraken vastgelegd zijn. Achter elk punt komt wie wat doet en wanneer.
67
Voorbeeld actielijst Datum
Activiteit
Wie
Wanneer
Bespreek de actielijst tijdens elke vergadering. Zaken die afgehandeld zijn, kunnen dan van de lijst worden verwijderd. Voor besluiten kan een apart lijstje worden bijgehouden, de ‘besluitenlijst’. Noteer besluiten zo helder en concreet mogelijk zodat er in de toekomst geen verwarring over kan ontstaan en er altijd naar de lijst verwezen kan worden als men eenmaal genomen besluiten opnieuw ter discussie wil stellen. Dit creëert duidelijkheid en op deze manier wordt voorkomen dat in elke vergadering dezelfde punten opnieuw ter discussie worden gesteld. Voorbeeld besluitenlijst Nr.
Datum
Inhoud besluit
Nieuwe besluiten worden vastgesteld in de volgende vergadering. De notulist en de voorzitter moeten optimaal kunnen samenwerken; tijdens het overleg kunnen ze dan ook het best naast elkaar zitten. In het heetst van de discussie is het soms erg lastig om bij te blijven. De notulist kan dan gewoon even tijd vragen om ‘bij te schrijven’. Herhaal de gemaakte afspraken wanneer ze zijn opgeschreven; dit voorkomt onduidelijkheden in het verslag. De secretaris is verantwoordelijk voor het uiteindelijke verslag, maar dat betekent niet dat deze ook elke vergadering de notulen maakt. Wel doet hij er verstandig aan om mee te schrijven bij de belangrijkste punten zodat later gecontroleerd kan worden of alles op de juiste wijze in het verslag staat. Het is aan te raden om de notuleerbeurt te laten rouleren. Niet alleen omdat notuleren een hele klus is, maar ook omdat alle leden op die manier in staat zijn om actief aan de vergadering deel te nemen. Het is namelijk erg lastig om te notuleren en tegelijkertijd mee te discussiëren. Idealiter wordt een onafhankelijke notulist ingehuurd, maar hier is helaas niet altijd budget voor. A a nd a c h t s pun t e n
Schrijf de zaken feitelijk op en laat u niet verleiden tot waardeoordelen. Laat uw eigen mening buiten de notulen; neem deze alleen op als u die tijdens de vergadering daadwerkelijk heeft geventileerd. ✔ Voeg geen nieuwe feiten toe. Het komt soms voor dat bij het napraten extra informatie boven tafel komt. Houd het bij de zaken die tijdens de vergadering zijn besproken. ✔
✔
De notulen worden tijdens de volgende vergadering vastgesteld.
7.3 Het beleidsplan
Een beleidsplan is noodzakelijk om te kunnen plannen wat er in de komende periode gedaan wordt. Een goed beleidsplan geeft inzicht in de activiteiten, vergaderingen en acties van de organisatie. Het is een weergave van alle ideeën en voorgenomen acties en het geeft aan wat de prioriteiten voor de
68
komende tijd zijn. Een beleidsplan wordt meestal voor de periode van een jaar vooruit gemaakt, maar het is ook mogelijk om dat voor een langere periode te doen. Daarnaast dient het als inhoudelijke verantwoording aan de leden over het werk van het bestuur in de komende periode.
7.4 Het werkplan
Voor elke activiteit wordt een werkplan gemaakt, dat vergezeld gaat van een begroting (wat kosten de zaken die de vereniging wil uitvoeren en hoeveel geld komt daarvoor beschikbaar). In een werkplan omschrijft u wat de organisatie gaat doen, waarom, door wie, waar en wanneer. Deze 5 W’s kunt u gebruiken als ezelsbruggetje bij het opstellen van het plan. Dit is een eenvoudig middel om te controleren of alles ondervangen is. Handleiding voor het opstellen van een werkplan: A a nl e idin g a a nn a m e
Wat is de reden voor deze activiteit? Voorbeeld: ‘De leden hebben gesignaleerd dat bewoners nergens in de buurt terecht kunnen met hun vragen over huurrecht.’ D o e l s t e llin g
Een goed begin is het halve werk, dus is het belangrijk om de doelstelling goed te formuleren; een valkuil hierbij is dat het middel de doelstelling is. Een doelstelling moet altijd uit te leggen zijn in resultaat. Met andere woorden: een doelstelling moet meetbaar zijn. Een handigheidje bij het formuleren van doelstellingen biedt de S.M.A.R.T.-formule. Wees Specifiek. Vage doelen leiden tot verwarring, dus wees concreet. Zorg dat het effect Meetbaar is. Zorg ervoor dat het Acceptabel is. Past het doel bij de doelstelling van de organisatie? Zorg ervoor dat de doelen Realistisch zijn (denk aan budget, planning en mankracht) en Tijdsgebonden (omschrijf zo duidelijk mogelijk de tijdsspanne van het project). Stel de doelstelling nooit te hoog; dit voorkomt teleurstelling bij de leden. Wie wat bereikt, blijft enthousiast. Voorbeeld: ‘Huurders moeten voor het eind van dit jaar ergens in de buurt worden geholpen bij vragen over huurrecht.’ Doelgroep
Voor wie voer je de activiteit uit? Voorbeeld: ‘Voor de bewoners in onze wijk.’ A c t ivi t e i t e n
Beschrijf hier nauwkeurig wat u gaat ondernemen om de doelstelling te bereiken. Voorbeeld: ‘Om ervoor te zorgen dat de bewoners met hun vragen in deze wijk terecht kunnen, organiseren wij een woonspreekuur in het wijkcentrum.’ Natuurlijk beschrijft u onder deze kop ook hoe vaak en wanneer dat gebeurt en ook wie dat gaat doen. Geef aan hoe u onder de bewoners bekend gaat maken dat er een woonspreekuur bestaat. Beschrijf daarnaast hoe u de activiteit denkt te financieren.
69
Mo t ivat i e
In de motivatie geeft u precies aan waarom het behalen van de doelstelling belangrijk is voor uw organisatie. Voorbeeld: ‘Als vereniging die zich inzet voor de belangen van de buurtbewoners vinden wij het essentieel dat zij in eigen omgeving terecht kunnen met vragen op het gebied van wonen.’ B e oo g d r e s ulta at
Hier omschrijft u wanneer de doelstelling is behaald. Voorbeeld: ‘De doelstelling is behaald als er op een bepaalde datum wekelijks een spreekuur is gehouden waar drie buurtbewoners advies komen vragen.’ B e g r oo t a a n ta l u r e n
Maak een schatting van de hoeveelheid tijd die de werkzaamheden in beslag nemen. Voorbeeld: ‘Het voorwerk voor het spreekuur zal zestig uur kosten; met het genereren van naamsbekendheid is dertig uur gemoeid; het bemensen van het spreekuur zal tien uur per week vragen.’ F in a n c i ë l e m idd e l e n
Hier geeft u exact aan welke kosten de activiteit per onderdeel met zich mee zal brengen. Voorbeeld: ‘Een onkostenvergoeding voor de medewerkers. De huur voor de ruimte en het gebruik van telefoon, computers e.d. Daarnaast worden er posters gedrukt en wordt er een website ontworpen om het spreekuur bij de bewoners bekend te maken.’ pl a nnin g
Als bijlage van het werkplan maakt u een wekelijkse planning waaruit blijkt wie wat af moet hebben én wanneer. Zo kan gecontroleerd worden of het plan op schema loopt. Als er zaken dreigen vast te lopen signaleert u dit ook snel, zodat het plan eventueel kan worden herzien. Voorbeeld planning Af op
Wie
Wat
Week .. d.d. ..
7.5 De taakverdeling h e t b e s t uu r
Binnen een organisatie wordt onderscheid gemaakt tussen een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur houdt zich bezig met: ✔ vaststelling en uitvoering van het beleids- en activiteitenplan, de begroting en het jaarverslag (financieel en inhoudelijk); ✔ vormgeven en uitdragen van standpunten van de organisatie naar het stadsdeel, de plaatselijke politiek en andere instellingen; ✔ initiëren van beleid en projecten om de belangen van de doelgroep te waarborgen; ✔ voeren van overleg met organisaties; ✔ werven en aansturen van vrijwilligers en (toekomstig) kader; ✔ bijdragen aan een optimale samenwerking tussen bestuur, leden en actieve vrijwilligers; ✔ houden en bijwonen van algemene bestuursvergaderingen; ✔ opstellen van de begroting.
70
Het dagelijks bestuur (DB) is onderdeel van het algemeen bestuur en belast met de dagelijkse leiding. In de praktijk bestaat het DB uit een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Hier volgt een globale opsomming van de taken van het DB. Het is altijd mogelijk voor een andere taakverdeling te kiezen, zolang deze maar voor iedereen helder is. De taken van het DB kunnen het best vastgelegd worden in het huishoudelijk reglement. D e voo r z i t t e r
De voorzitter stelt, samen met de secretaris, de agenda op en zit de vergaderingen voor. De voorzitter spreekt namens de organisatie in het openbaar. D e s e c r e ta r i s
De secretaris stelt, samen met de voorzitter, de agenda op en zorgt dat deze bijtijds in het bezit van alle leden is. De secretaris notuleert de vergaderingen en verzorgt de ledenadministratie. D e p e nnin g m e e s t e r
De penningmeester beheert de financiën en zorgt voor het financiële jaarverslag. De penningmeester stelt tussentijdse rapportages op om tekorten te voorkomen. De penningmeester onderzoekt ook de mogelijkheden voor het aanboren van nieuwe financiële middelen. De leden
De leden stemmen over de plannen en de door het bestuur bepaalde koers. Een begroting of een beleidsplan is pas officieel als zij hun fiat hebben gegeven. Om de leden bij de organisatie te betrekken kunt u ze een vaste taak geven, bijvoorbeeld het bijhouden van de website of het volgen van de stadsdeelpolitiek. Niet iedereen heeft de tijd en de mogelijkheid om een bestuursfunctie te vervullen, maar de meeste mensen dragen graag op deze manier hun steentje bij. Een goede taakverdeling zorgt er bovendien voor dat taken niet worden vergeten in de hectiek van alledag. Va s t e w e r k g r o e p e n
Een andere methode om leden actief bij de organisatie te betrekken is het instellen van vaste werkgroepen. Denk hierbij aan taken die zo veelomvattend zijn dat ze door meerdere personen moeten worden uitgevoerd, zoals: Ledenblad Natuurlijk wil een bloeiende club haar leden op de hoogte houden van hetgeen er in het stadsdeel gebeurt en van alle andere belanghebbende zaken. De eenvoudigste manier hiervoor is het maken van een ledenblad. Deze taak is onmogelijk door één persoon uit te voeren; er moeten stukjes bedacht en geschreven worden en natuurlijk moet het blad worden verspreid. Ledenwerving Een vereniging is pas een vereniging als er voldoende leden zijn. Het is aan te bevelen om in het beleidsplan een target op te nemen. Bijvoorbeeld een jaarlijkse groei van 5 procent of nog concreter: jaarlijks vijftig nieuwe leden, afhankelijk van de grootte van de organisatie. Afspiegeling van de wijk Elke vereniging is gebaat bij een zo groot mogelijke achterban die een afspiegeling van de wijk vormt. Dit is helaas makkelijker gezegd dan gedaan. Stel een vaste werkgroep in die ervoor zorgt dat dit een blijvend aandachtspunt is voor uw organisatie. Nieuw talent Mensen zijn op verschillende manieren betrokken bij hun vereniging. Zo heb je ‘papieren’ en actieve leden. Als vereniging ben je altijd op zoek naar nieuwe talenten om het bestuur aan te vullen. Er zijn verschillende mogelijkheden om toekomstige leden te benaderen. Voorop staat dat de organisatie zichtbaar moet zijn in de wijk. Mensen moeten van je gehoord hebben en zich bij je willen aansluiten. De lokale pers is hierbij heel belangrijk. Probeer zo veel mogelijk de media te halen.
71
Dat kan door het uitbrengen van persberichten (zie 7.9) over actuele onderwerpen die leven in de wijk. Regelmatig flyeren of posters met een passende boodschap plakken, helpt ook. Een andere mogelijkheid is het maken van een jaarlijks een huis-aan-huisblad dat laat zien wat de organisatie kan betekenen voor de bewoners. Bewonersvergadering Om mensen te bereiken en te zien wat er onder hen leeft, kan regelmatig een bewonersvergadering georganiseerd worden, rond een specifiek thema zoals bijvoorbeeld het huurbeleid. Nodig voor de vergadering verschillende deskundigen uit die het onderwerp kunnen toelichten. Een goede, actuele website helpt ook om de achterban te bereiken. Deskundigheidsbevordering Het is belangrijk, en erg boeiend, om uw kennis op peil te houden. Als gesprekspartner in bijvoorbeeld het stadsdeel moet u niet alleen goed op de hoogte zijn van alles wat er speelt, maar ook van nieuwe wet- en regelgeving. Aan deskundigheidsbevordering wordt lang niet altijd gedacht, daarom is het handig hiervoor een vaste werkgroep in het leven te roepen. Organiseer zelf scholingen (als dat kan), maar informeer uw leden ook over de mogelijkheden bij andere organisaties. Zo organiseert de HA zes keer per jaar kennisdeelbijeenkomsten en andere scholingen, die voor haar leden gratis zijn. U kunt de HA ook vragen om scholing over een specifieke kwestie waar uw organisatie tegenaan loopt. NB Denk mee met vaste werkgroepen en geef ze, tijdens de vergaderingen, de ruimte om verslag te doen van hun vorderingen. Als er zaken zijn die direct aandacht vragen, kunt u ook een werkgroep oprichten voor een korte periode (bijvoorbeeld rond de stadsdeelraadverkiezingen).
7.6 De jaarrapportage
Het opstellen van een jaarrapportage (de verantwoording achteraf) is verplicht voor uw organisatie. Het geeft een overzicht van uitgevoerde activiteiten, van activiteiten die niet konden worden uitgevoerd, en van niet geplande zaken. De jaarrapportage bestaat uit het inhoudelijke en het financiële verslag. In het financiële verslag, dat ook wel ‘resultatenrekening’ wordt genoemd, worden de lasten en baten van de betreffende periode naast elkaar gezet. In het inhoudelijk verslag worden de uitgaven en inkomsten verantwoord.
7.7 De evaluatie
Rond elk project af met een evaluatie. Een goede evaluatie laat zien waar je kracht zit en waar je volgende keer beter rekening mee moet houden. Ook zorgt de evaluatie ervoor dat je voortaan bij een soortgelijke activiteit niet in dezelfde valkuil stapt. Evalueer elke activiteit aan de hand van het werkplan. Daarbij is het van belang om niet alleen de knelpunten te benoemen, maar vooral ook de zaken die goed zijn gegaan. Vraag alle deelnemers naar hun ervaringen; zorg ervoor dat iedereen aangeeft wat naar verwachting verliep en wat niet. Evalueer de jaarplanning, met de jaarrapportage als uitgangspunt, op dezelfde manier en met dezelfde doelstelling als de activiteiten.
72
7.8 Brieven schrijven
Brieven zijn er in vele soorten: privé, zakelijk, wervend. In deze Toolbox behandelen we de zakelijke brief. Dit is een brief die men schrijft aan of namens een bedrijf, instantie of organisatie. Het kan daarbij gaan om klachtenbrieven, betalingsherinneringen, bevestigingsbrieven, bedankbrieven etc. Tegenwoordig zijn er allerlei middelen om een boodschap over te brengen. Toch is een brief soms een betere keuze dan een e-mail, faxbericht of telefoontje. Een brief heeft status. Een brief die correct is opgesteld krijgt aandacht. ✔ In de meeste organisaties worden brieven geadministreerd en beantwoord. ✔ In een brief kunt u gegevens en afspraken helder vastleggen. ✔ Een brief heeft juridische waarde. ✔ In een brief kunt u een moeilijke boodschap weloverwogen presenteren. ✔ ✔
Hoe schrijft u een zakelijke brief?
Vandaag de dag komt er een grote hoeveelheid informatie op ons af. Wie wil dat de ontvanger juist zíjn brief tot zich neemt, dient zijn boodschap helder en concreet op te stellen. Een goede voorbereiding helpt daarbij. Ga stapsgewijs te werk bij het schrijven; dat verhoogt de effectiviteit van uw boodschap. Stap 1. De voorbereiding In deze fase stelt u vast wat uw doel is; daarna inventariseert u de doelgroep: hoe is deze samengesteld; is de lezer beslisser of niet; wat zijn de behoeften van de doelgroep? Door deze vragen te beantwoorden krijgt u een duidelijk beeld van de lezer. Op deze manier kunt u de brief goed afstemmen op zijn wensen en belangen. Dat komt het resultaat ten goede. Maar er is meer… Zo dient u te weten wat er aan de brief vooraf is gegaan. Is er eerder contact geweest met de lezer? Raadpleeg dan de voorgaande brieven en (e-mail)contacten. Presenteer eventuele herhalingen van informatie expliciet als ‘opfrisser’. Zorg er vervolgens voor dat u de lezer op een consequente manier benadert. Een aanhef als ‘Beste Kees’ is vreemd als u voorgaande brieven begon met ‘Geachte heer De Bruin’. Bepaal nu de inhoud van de brief door het bedenken van trefwoorden die aangeven welke punten aan de orde moeten komen. Vervolgens bepaalt u de ‘lijn’ van het geschrevene. De brief moet logisch en tactisch zijn. ‘Logisch’ wil zeggen dat u bijvoorbeeld eerst de oorzaken noemt en pas dan de gevolgen of dat u het chronologisch tijdsverloop volgt. Met ‘tactisch’ wordt bedoeld dat u de ordening kiest, waarmee u het best uw doel bereikt. Het bovenstaande leidt tot een tekstschema in de vorm van geordende trefwoorden. Nu heeft u een duidelijk beeld van de inhoud en de grote lijn van de brief en kunt u de onderdelen één voor één uitwerken in lopende tekst. Stap 2. De conceptbrief Schrijf vanuit het tekstschema een concept van de brief. Het is raadzaam in één beweging de eerste versie te schrijven. U neemt daarbij beslissingen over woordkeus, zinsbouw, spelling en grammatica. Blijf niet hangen in detailproblemen; die kunnen in de controlefase opgelost worden.
73
Een efficiënte brief is onderverdeeld in een inleiding, een middenstuk en een slot. Formuleer duidelijk (zo exact mogelijk), begrijpelijk (vermijd onnodig complexe zinnen, dubbele ontkenningen en een overmatig gebruik van de lijdende vorm) en correct (volgens de laatste spelling, uit 2004. Ook belangrijk: zorg ervoor dat u de juiste toon treft; gebruik positieve woorden en probeer uw brief persoonlijk te maken (zonder uit het oog te verliezen dat het om een zakelijke aangelegenheid gaat). Stap 3. De definitieve versie Bij het schrijven van de definitieve versie controleert u de brief op inhoud, structuur en formulering: ook besteedt u aandacht aan de afwerking en de indeling. Indeling We delen de brief in volgens het Amerikaanse blokmodel dat de volgende eigenschappen heeft: Alle vaste onderdelen van de brief beginnen aan de linkerkant op dezelfde kantlijn. De alinea’s worden niet door inspringen, maar door een witregel gescheiden. ✔ De volgorde van de vaste onderdelen is: briefhoofd, geadresseerde, briefgegevens (plaats, datum, onderwerp, kenmerk), aanhef, brieftekst, slotformule, ondertekening en, indien van toepassing, afsluitend de bijlage(n) en kopie(ën). ✔ ✔
Bijlagen Wanneer u documenten wilt meesturen, moet u die in de brief vermelden. Elke bijlage die u toevoegt, wordt daarbij van een titel voorzien. Stuurt u dus een rapport mee, noem dan onder het kopje ‘Bijlage’ de titel van het rapport. Noem onder aan de brief het aantal bijlagen, bij voorkeur met titel of omschrijving. Bijlage: begroting (2 blz.) ✔ Bijlagen: 1 factuur 2 rapport ‘Meepraten mag, tegenspreken ook?’ ✔
Kopi e ë n
Stuurt u een afschrift van de brief naar anderen, geef dan onder aan de brief aan om wie het gaat. ‘C.c.’ betekent ‘copie conform’. Dat wil zeggen dat er een identieke kopie is bijgevoegd (bijvoorbeeld voor ondertekening) of dat iemand anders dezelfde brief heeft ontvangen. ✔ Kopie aan: mevrouw H. van den Tillaar ✔ C.c. mw. drs. Van den Tillaar Zie bijlage voor voorbeeldbrieven. Meer informatie over het schrijven van zakelijke brieven is te vinden op de websites www.carrieretijger.nl, www.fontys.nl, www.leren.nl en in onderstaande literatuur Van Dale: Zakenbrieven, Van Dale Lexicografie, 2003. D. Janssen, (red.): Zakelijke communicatie, Wolters-Noordhoff, 1996. J. de Jong, (red.): Handboek bedrijfscorrespondentie, Wolters-Noordhoff, 1993. K. Edens en K. Geerts: Geachte lezer, Bohn Stafleu Van Loghum, 1995. Y. Halink: Het brievenboekje, Uitgeverij Kluwer, 2001. J. Renkema: Schrijfwijzer, Sdu Uitgevers, 2004. L.S. Wierda et al: Correspondentie Support, Uitgeverij Samsom, 2001.
74
7.9 Persberichten opstellen
Een vereniging kan een nieuwsfeit in de publiciteit brengen door het versturen van een persbericht. Sta, voor u hiertoe overgaat, even stil bij de volgende punten. Het zou tenslotte jammer zijn wanneer uw boodschap ongelezen in de prullenbak verdwijnt. W a a r m o e t u op l e t t e n ?
Is er wel een nieuwsfeit? Oud nieuws wordt door niemand gepubliceerd. Nieuwsfeiten kunnen zijn: een oprichting, een actie, een bijeenkomst of een mening naar aanleiding van een ander actueel nieuwsfeit. Pas op met het verkondigen van meningen. Gekleurde informatie kan mensen afschrikken en de organisatie kan zichzelf ermee in een bepaalde hoek zetten. Al te vaak dezelfde mening verkondigen werkt ook niet goed. Kom met objectieve informatie en breng meningen in de vorm van een citaat. Gebruik geen ophitsende termen.
✔
Maak een goed en actueel adressenbestand. Probeer contact te houden met journalisten die veel over uw onderwerp schrijven. Het is goed om u vóór het sturen van een persbericht af te vragen wat de deadlines van bepaalde kranten zijn en hoe zij de persberichten willen ontvangen (tegenwoordig vaak per e-mail). Telefonisch contact met de redactie kan goed uitpakken; als u afspreekt dat u het persbericht pas later aan anderen stuurt, kunt u een bepaalde krant een primeur geven.
✔
Voor wie is het nieuws bedoeld? Vóór u het persbericht verstuurt, selecteert u de ontvangers. Wilt u vooral lezers van kranten in uw buurt bereiken, stuur het bericht dan naar het lokale stadsblad. Is het van Amsterdams belang, dan kiest u voor de Amsterdamse pers. Is het bericht interessant voor een bepaalde beroepsgroep, benader dan journalisten van vakbladen, enzovoorts. Let ook op de timing van uw persbericht.
✔
Houd er rekening mee dat uw persbericht vragen kan oproepen. Journalisten nemen uw boodschap niet altijd klakkeloos over; vaak willen ze een nadere toelichting. Zorg er dus voor dat u van tevoren iemand heeft aangewezen als woordvoerder. Deze persoon moet goed bereikbaar zijn, weten wat er speelt en daarnaast bedreven zijn in het beantwoorden van vragen van de pers. Verder kan het handig zijn, als het relevant is, om fotomateriaal met onderschriften beschikbaar te hebben.
✔
Zorg ervoor dat het bericht goed in elkaar zit en foutloos geschreven is. Een persbericht schrijft u volgens de ‘5 w’s’: wie, wat, waar, wanneer, waarom. Het nieuwsfeit (wat) staat groot en kernachtig boven aan in een kop, eventueel met subkop. In de lead, de vetgedrukte eerste alinea omschrijft u kort het nieuws (wie, wat, waar en wanneer). Vervolgens omschrijft u in de tekstbody het Waarom. Gebruik bij een langere tekst tussenkoppen om het onderwerp per alinea aan te duiden. Sluit af met een leuke uitsmijter, een citaat of een mening. Het belangrijkste nieuws moet dus bovenaan staan, de aanvullende informatie onderaan. Het is belangrijk dat u slechts één nieuwsfeit per persbericht brengt, anders wordt het onoverzichtelijk. Zorg ervoor dat het geheel op één A4’tje past.
✔
Een persbericht bevat de volgende elementen (zie bijlage): 1 2 3 4 5 6
et woord PERSBERICHT (duidelijk zichtbaar bovenaan). H Een aanduiding van de afzender (bovenaan). De datum (duidelijk zichtbaar bovenaan). Een afsluiting die aangeeft dat de tekst ophoudt: ‘////EINDE PERSBERICHT////’. Na de afsluiting: de afzender plus adresgegevens, de naam van de contactpersoon plus telefoonnummer. Eventueel de website. Bijlagen moeten apart genummerd en vermeld worden.
75
7.10 Ondersteuning
Als vrijwilligersclub is het fijn als je op zijn tijd professionele ondersteuning kunt krijgen. Huurders verenigingen/-organisaties kunnen hiervoor terecht bij de HA; de koepels kunnen zich richten tot het ASW. W i j k S t e unpun t W on e n ( W S W on e n )
Het WijkSteunpunt Wonen is hét loket op woongebied. Elk stadsdeel heeft een eigen WSWonen, waar huurders terecht kunnen met al hun vragen over wonen, huurprijzen, etc. De HA vindt het erg belangrijk dat er binnen elk WSWonen een professional is die de bestaande verenigingen ondersteunt en daar waar nog niets is, helpt bij het oprichten van een vereniging. Wa t d o e t d e H A v o o r h a a r l e d e n ? S c holin g
De HA organiseert jaarlijks de basisscholing volkshuisvesting, waarbij nieuwe leden in vijf avonden worden ingevoerd in deze materie. Opbouw basisscholing Bijeenkomst 1 Partijen in de volkshuisvesting Bijeenkomst 2 Bestuursvaardigheden Bijeenkomst 3 Huurprijsbeleid Bijeenkomst 4 Huurrecht Bijeenkomst 5 Belangenbehartiging Daarnaast organiseert de HA minimaal twee gevorderdenscholingen. De onderwerpen hiervan worden jaarlijks vastgesteld. De HA staat te allen tijde open voor suggesties over het scholingsaanbod. K e nni s d e e lbi j e e n k o m s t e n
De Kennisbijeenkomsten voor Amsterdamse huurders zijn bedoeld om informeel informatie uit te wisselen en te discussiëren. Tal van actuele onderwerpen in de volkshuisvesting komen hier aan de orde: wat is er aan de hand, wat vinden we en wat kunnen we doen? Daarnaast worden andere vraagstukken besproken. De bijeenkomsten hebben telkens één thema, dat wordt aangekondigd op de website van de HA. De HA nodigt per thema twee sprekers uit; verder is er tijd om de actualiteit te bespreken. De bijeenkomst eindigt elke keer met een gezellige borrel. Sp r e e k uu r
Bestuurders van lidorganisaties en bewonerscommissies die inhoudelijke en praktische vragen hebben over de volkshuisvesting in Amsterdam kunnen elke dinsdag van 12.00 tot 14.00 uur terecht bij de HA. U kunt de HA natuurlijk ook mailen of het op een ander tijdstip proberen. K a d e r bull e t in
De HA geeft vier keer per jaar het Kaderbulletin uit. Dit periodiek informeert HA-kaderleden over actuele volkshuisvestingskwesties in Amsterdam en over het beleid en de standpunten van de HA. De website
De lidorganisaties hebben een gezamenlijke ledenpagina op de website van Huurdersvereniging Amsterdam (www.huurdersvereniging-amsterdam.nl). Hier is ruimte voor een vermelding met een link naar de eigen pagina. Medewerkers van lidorganisaties kunnen nieuws en oproepen plaatsen op het prikbord.
76
H uu r d e r s k r a n t
De Huurderskrant, het kwartaalblad voor huurders in Amsterdam, bevat nieuws, informatie, achtergronden en discussies op huurgebied. De krant wordt verspreid via gratis abonnementen en is verder te vinden bij het ASW, de stadsdeelkantoren, bibliotheken, wijkcentra en woningcorporaties. Speciale edities worden huis aan huis verspreid. B e s t uu r d e r s b a n k
Huurdersvereniging Amsterdam is in december 2007 gestart met de Bestuurdersbank. Dit project richt zich op het werven van actieve huurders die zich als bestuurder in willen zetten bij Amsterdamse huurdersorganisaties. De HA zet hiervoor de eigen website in, maar plaatst ook advertenties in de Huurderskrant en andere lokale media. Overleggen
En natuurlijk organiseert de HA ook het overleg tussen de huurdersverenigingen op stadsdeel niveau en het Koepeloverleg
77
8 . C O MM U N I CAT I E MET D E AC H TER B A N
Om de belangen van de leden goed te kunnen behartigen moet de huurdersorganisatie op de hoogte zijn van wat er onder hen leeft; u spreekt immers namens uw achterban. De bewoners willen op hún beurt graag weten waar u als organisatie staat en wat u doet. U moet dus met de doelgroep communiceren. Maar eerst moet helder worden wat het doel van de organisatie is en wie u exact tot uw doelgroep rekent. Pas dan kunt u bepalen wat voor u de meeste efficiënte manier is om naar buiten te treden. 8.1 De enquête
Door het houden van een enquête krijgt u een goed beeld van wat uw doelgroep bezighoudt. Zo’n onderzoek kunt u zelf uitvoeren of u kunt dat laten doen. Als u voor het laatste kiest, bedenk dan wel dat u hier geld voor moet vrijmaken. Belangrijk bij het opstellen van een enquête is een duidelijk geformuleerde onderzoeksvraag; bedenk ook goed wat het precieze doel is. Een goed hulpmiddel hierbij is het boek Enquêteren, uitgegeven door Wolters-Noordhoff (ISBN 90 01 051049), dat ook geraadpleegd kan worden via de HA-bibliotheek. U kunt de enquête huis aan huis verspreiden met het verzoek deze in te vullen en terug te sturen. Maar u kunt ook telefonisch enquêteren, bij de lokale supermarkt of via de website van uw organisatie. TIP Houd een enquête die deels op papier is en deels digitaal. Dat vergroot de kans op respons.
Formuleer de vragen zorgvuldig en concreet en zorg ervoor dat u niet te veel open vragen stelt. Anders krijgt u misschien wel honderd verschillende antwoorden en daar wordt u niet wijzer van. Een alternatief voor een enquête is de steekproef. Van een steekproef is sprake als u maar een deel van de achterban bereiken kunt. Bij een dergelijk onderzoek kunt u de mensen direct vragen stellen en meteen zelf de antwoorden opschrijven. Een steekproef kost vaak minder tijd dan een enquête en kan evengoed een helder beeld opleveren. Voor een steekproef die echt iets betekent, is 5 procent van de doelgroep een mooi uitgangspunt. Als er tienduizend huurders in een stadsdeel zijn, is het dus fantastisch als u vijfhonderd respondenten kunt vinden. Dit lijkt veel, maar als uw organisatie vijf personen kan inzetten dan bent u in ongeveer twee dagdelen klaar. TIP Werk met voorgedrukte retourenveloppen (met antwoordnummer) om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen de enquête terugsturen; regel daar naast dat de enquête ook digitaal (via uw website) in te vullen is. Om mensen extra te stimuleren mee te doen, kunt u een actie aan de enquête verbinden. Verloot bijvoorbeeld vijf boekenbonnen onder de inzenders.
Als voorbeeld nemen we de onderzoeksvraag: Zijn de huurders in dit stadsdeel tevreden over hun huidige woonsituatie? 1 Va n wi e huu r t u :
orporatie, nl. ________________________________ C Particuliere verhuurder, nl. ______________________ Ik zit in onderhuur Ik woon nog bij mijn ouders N.v.t. eigenaar-bewoner Anders, nl. ____________________________________
78
2 H o e s c oo r t uw v e r huu r d e r op d e vol g e nd e pun t e n : 1 i s l a a g , 5 i s hoo g :
Onderhoud Bereikbaarheid bij klachten
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
3 B e n t u t e v r e d e n ov e r :
De grootte van de woning De ligging van de woning De voorzieningen in de woning De huurprijs De onderhoudstoestand van de woning
□ ja □ ja □ ja □ ja □ ja
□ nee □ nee □ nee □ nee □ nee
4 B e n t u in d e n a bi j e t o e k o m s t va n pl a n o m t e g a a n v e r hui z e n ?
ee N Nee, ik ben niet actief op zoek maar als ik iets tegenkom, is dat wel een overweging Ja, ik ben hard op zoek via WoningNet Ja, ik ben van plan om een woning te kopen 5 Mo c h t u ov e r w e g e n t e v e r hui z e n , wilt u d a n w e l in d e z e buu r t bli j v e n ?
Ja
Nee, omdat: ___________________________________________
Wilt u verder nog iets toevoegen: ___________________________________ TIP Bent u toch aan het enquêteren, vraag dan meteen of mensen actief willen worden bij uw vereniging.
8.2 Doel van de organisatie
Stel vast waarmee u zich wilt bezighouden en wat u wilt bereiken. Veel van de andere afspraken die gemaakt worden vloeien hieruit voort. Enkele voorbeelden: ✔ het behartigen van belangen van huurders in alle voorkomende situaties ✔ het verbeteren van de verkeersveiligheid in de buurt ✔ het verbeteren van de sociale samenhang in de buurt Soms is het doel van de organisatie heel specifiek, zoals het verbeteren van de verkeersveiligheid of het eenmalig organiseren van een feest. Andere keren gaat het de organisatie om de algemene leefbaarheid waar bijvoorbeeld de verkeersveiligheid een onderdeel van is. Het doel van een organisatie zegt iets over de manier waarop de besluiten genomen worden; het zegt daarnaast iets over de doelgroep of achterban én de middelen die worden ingezet om het doel te bereiken. TIP Gebruik bij het opstellen van het doel de S.M.A .R.T.-formule (zie 7.4 ‘Het werk plan’). Als de doelstelling is geformuleerd check dan of een buitenstaander hem begrijpt en uitlegt op de manier waarop hij bedoeld is.
8.3 Werkgebied en doelgroep/achterban
Het is nodig om afspraken te maken over het werkgebied van de organisatie en/of de groep bewoners waarvoor u zich wilt inspannen. Het kan gaan om een categorie bewoners, maar als het een voorziening voor een specifiek gebied betreft, is het handig om de naam van dat gebied ook te noemen.
79
Enkele voorbeelden: ✔ de huurders of juist de eigenaar-bewoners van de Bloembuurt ✔ de gebruikers van de groen- en speelvoorziening aan het Bloemplein ✔ de huurders van woningcorporatie Goed Wonen De bewoners dienen uiteraard op de hoogte te zijn van uw bestaan. U moet dus afspraken maken over de manier en frequentie waarop u hen informeert. Spreek ook af hoe de doelgroep of achterban kan deelnemen aan de plannen en/of acties van de organisatie.
8.4 Herkenbaarheid
Om uzelf als organisatie te presenteren aan de achterban, het wijkbureau, de corporaties of andere bewonersorganisaties, is het belangrijk om een naam te hebben. Die naam moet duidelijk maken wie u bent. Uit de naam moet dus blijken: (a) waar uw werkgebied is (b) dat het om een organisatie van of voor bewoners gaat en (c) wat uw doel is. Voorbeeld: ✔ huurdersbelangenorganisatie Domplantsoen Een logo kan de herkenbaarheid van uw organisatie vergroten. Belangrijker is echter dat de achterban en de buitenwacht u weten te vinden. Hiervoor moet uw organisatie over op zijn minst één adres beschikken.
8.5 Middelen om het doel te bereiken
Niet iedereen heeft dezelfde opvattingen over de manier waarop het doel bereikt kan worden. Het is daarom belangrijk met elkaar te bespreken welke middelen de organisatie gebruikt. Deze zullen een relatie hebben met het te bereiken doel. Wanneer u wilt opkomen voor de belangen van een bepaalde groep huurders, dan moet u ook weten wat die huurders precies willen. U zoekt middelen uit waardoor u deze informatie kunt achterhalen, bijvoorbeeld enquêtes of vergaderingen voor alle huurders. Als u het gezamenlijke belang van buurtbewoners vooropstelt, dan is het logisch dat zij een grote invloed krijgen op de besluiten. Als u de veiligheid in de wijk wilt bevorderen, dan ligt het voor de hand dat u als middel van de organisatie bijvoorbeeld ‘contact met de politie’ opneemt. Enkele voorbeelden: ✔ overleg met de huurders om hun mening te horen ✔ overleg met de verhuurder/gemeente/andere instellingen/andere bewonersgroepen ✔ overleg met de vereniging van eigenaren van complex Y ✔ de stedelijke politiek benaderen ✔ deelnemen aan de wijkraad ✔ een spreekuur (laten) houden ✔ een eigen locatie hebben als ontmoetings- en vergaderpunt ✔ gezelligheidsbijeenkomsten organiseren ✔ een eigen blad uitgeven of zorgen voor artikelen in kranten e.d. ✔ acties organiseren die gericht zijn op het veranderen van standpunten en het beïnvloeden van de besluitvorming van overlegpartners ✔ juridische procedures voeren
80
8.6 Inkomsten
Een bewonersorganisatie komt al snel voor kosten te staan. Het ligt daarom voor de hand afspraken te maken over de wijze waarop de organisatie aan financiële middelen komt. Enkele voorbeelden: ✔ donateurs ✔ entreegeld bij activiteiten ✔ een bijdrage van de verhuurder of een koepelorganisatie ✔ een bijdrage van de gemeente ✔ bijdragen van sponsors ✔ contributie van leden (in geval van een vereniging)
8.7 Interne werkwijze
Net als de manier waarop besluiten worden genomen hangt de vergaderfrequentie af van de afspraken die u hierover maakt. U kunt afspreken dat u vergadert wanneer er iets besproken moet worden; u kunt ook afspreken dat er minstens drie keer per jaar een vergadering is. De bewonersorganisatie kan werken met een vrije discussie, maar u kunt ook overeenkomen dat er vooraf een agenda wordt opgesteld, rondgestuurd/-gebracht en dat er een gespreksleider (voorzitter) is en iemand die de afspraken opschrijft (notulist of secretaris). Wanneer een organisatie geld ontvangt, moet zij zich willen verantwoorden. Zowel naar de achterban/doelgroep als naar de instellingen/personen die dit geld hebben geleverd. Om het geld te kunnen beheren wijst de bewonersorganisatie een penningmeester aan. Daarnaast verwachten de geldgevers vaak dat er drie personen binnen de organisatie zijn die de bestuurlijke functies op zich nemen van voorzitter, penningmeester en secretaris. De bewonersorganisatie legt de voorgenomen activiteiten vast in het activiteitenplan; de bijbehorende kosten worden in de begroting opgenomen. Achteraf wordt gemeld welke activiteiten zijn uitgevoerd en hoeveel geld daaraan besteed is. (Deze verplichtingen kunnen er overigens toe leiden dat een bewonersorganisatie er juist voor kiest om geen geld bij de gemeente of de corporatie aan te vragen.) Ook kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat de bijeenkomsten niet alleen toegankelijk zijn voor leden van uw organisatie, maar dat iedereen die geïnteresseerd is ook daadwerkelijk welkom is.
81
82
V e e l g e b r ui k t e a f k o r t in g e n
Aedes Vereniging van woningcorporaties in Nederland AFCW Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties ALV Algemene ledenvergadering ASW Amsterdams Steunpunt Wonen AVO Amsterdams Volkshuisvestings Overleg AVO-p Amsterdams Volkshuisvestings Overleg Particulier B&W College van burgemeester en wethouders BAP Buurtactie Programma BBSH Besluit Beheer Sociale Huursector BWS Besluit Woninggebonden Subsidies CFV Centraal Fonds Volkshuisvesting DB Dagelijks bestuur DG WWI Directoraat-generaal Wonen, Wijken en Integratie DRO Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling DW(A) Dienst Wonen (Amsterdam) G4 Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht G30 De dertig grootste gemeenten van het land HA Huurdersvereniging Amsterdam HUCO Huurcommissie HV Huurdersvereniging IBVN De vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland ISV Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing IPSV InnovatieProgramma Stedelijke Vernieuwing KLAVO Klein Amsterdams Volkshuisvestings Overleg KvK Kamer van Koophandel LOHV Landelijk Overleg Huurders Verhuurders MOP Meerjaren OntwikkelingsProgramma NCIV Koepel voor woningcorporaties NWR Nationale Woningraad OBASA Overleg en Bundeling Acties Stadsvernieuwing Amsterdam OGA Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam ROA Regionaal Orgaan Amsterdam VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu WGR Wet gemeenschappelijke regelingen Wob Wet openbaarheid van bestuur Wro Wet ruimtelijke ordening WSW WijkSteunpuntWonen
83
Bijlage
B e d r a g e n op e e n r i j
Soort grensbedrag H ui s v e s t in g s v e r g unnin g ( 1 j uli 2 0 0 9 )
Inkomenstoets particulier bezit voor rekenhuur tot € 414,00 Maximum jaarinkomen inkomenstoets (geheel 2009) € 37.020,00 Grens vergunningplichtige voorraad € 548,18 Af t oppin g s g r e n z e n huu r t o e s l a g ( 1 j uli 2 0 0 9 )
Personen jonger dan 23 jaar 1- en 2-persoonshuishoudens 3- en meerpersoonshuishoudens Huurtoeslaggrens / liberalisatiegrens
€ 357,37 € 511,50 € 548,18 € 647,53
I n k o m e n s g r e n z e n p r i m a i r e do e l g r o e p ( huu r t o e s l a g ) g e h e e l 2 0 0 9 *
€ 20.975,00 € 28.475,00 € 19.800,00 € 27.075,00
Alleenstaand 65 - Meerpersoons 65 - Alleenstaand 65+ Meerpersoons 65+ V e r m o g e n ( 1 j uli 2 0 0 9 )
Er is geen recht op huurtoeslag als het vermogen voor de inkomstenbelasting is belast. Er is dan voordeel uit sparen en beleggen (box 3).
D e fin t i e g r e n z e n do e l g r o e p e n ( 2 0 0 7 )
Primair doelgroep Aleenstaanden t/m € 1.154 Meerp. Huishoudens t/m € 1.633 Secundaire doelgroep (tot voormalige Ziekenfondsgrens/zfg.) Alleenstaanden € 1.154 - € 1.988 Meerp Huishoudens € 1.633 - € 1.988 Zfg. Tot hogere inkomens € 1.988 - € 2.575 Hogere inkomens € 2.575 - € 3.116 2 x modaal > € 3.116
84
Bijlage
B e l e id s ov e r e e n k o m s t W on e n A m s t e r d a m 2 0 0 7 t / m 2 0 1 0
Deze overeenkomst bevat afspraken tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse stadsdelen, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam. Voor de volledige tekst van de overeenkomst verwijzen wij naar: www.huurdersvereniging-amsterdam.nl/toolbox
85
Bijlage
B ES L U I T B E H EER S O C I A L E H U U RSECT O R ( 1 9 9 2 )
Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH regelt de uitvoering van de woningwet ten aanzien van de toelating van woningcorporaties, de taken en het toezicht op deze instellingen Voor de volledige tekst van het BBSH verwijzen wij naar www.huurdersvereniging-amsterdam.nl/toolbox
86
Bijlage
BRIEVEN
Informeel en zakelijk H uu r d e r s v e r e ni g in g S V E
Steun Voor Elkaar Wilhelminalaan 16 1029 NK Amsterdam Z/O Postbus 14202 Telefoon: 020-123 45 67 Fax: 020-123 45 68 Drs. K. Klaassen Vriendenplein 5 1022 KB Amsterdam Tel. 020-123 50 00
Amsterdam, 5 maart 2008 Uw kenmerk: brief van 3 maart jl. Ons kenmerk: HV/BJ/brf97 Onderwerp: ledenvergadering 8 april 2008 Beste Klaas, Graag nodigen we je uit voor de ledenvergadering van de Huurdersvereniging SVE. We verwachten je op 8 april om 20.00 uur. Het volledige programma vind je in de bijlage. Mocht je nog vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op. Met vriendelijke groet, mede namens de staf, (handtekening) Janus Klaver Secretaris SVE Bijlage: programma huurdersdag
87
Formeel en zakelijk
Huurdersvereniging SVE Steun Voor Elkaar Wilhelminalaan 16 1029 NK Amsterdam Z/O Postbus 14202 Telefoon: 020-123 45 67 Fax: 020-123 45 68 Drs. K. Klaassen Vriendenplein 5 1022 KB Amsterdam Tel.: 020-123 50 00
Amsterdam, 5 maart 2008 Uw kenmerk: brief van 4 maart jl. Ons kenmerk: HV/BJ/brf97 Onderwerp: ledenvergadering 8 april 2008 Geachte heer Klaassen, Gisteren verzocht u mij per omgaande de verslagen van de projectgroep Participatie op te sturen. Helaas kan ik u vandaag pas het gevraagde toezenden, omdat de stukken waren zoekgeraakt. Ik hoop dat deze vertraging u geen moeilijkheden bezorgt. Hoogachtend, (handtekening) Corine Janssen Beleidsmedewerker SVE Bijlage: verslagen projectgroep Participatie
88
Bijlage
D E O V ER L EG W ET ( 1 9 9 8 )
De Overlegwet, formeel “ Wet op het overleg huurders verhuurders” geheten, is ondanks haar compromiskarakter een belangrijke wet, die huurdersorganisaties een aantal formele basisrechten geeft op informatie van, overleg met en advies aan de verhuurder. Voor de volledige tekst van de Overlegwet verwijzen wij naar www.huurdersvereniging-amsterdam.nl/toolbox
89
Bijlage
D RAA I B O EK W O O N R U I MTE B EM I D D E L I N G
gebaseerd op de Partiële Regionale Huisvestingsverordening voor het
grondgebied van de gemeente Amsterdam het Convenant Woonruimtebemiddeling en de Uitvoeringsinstructies Woonruimteverdeling Status van het Draaiboek Woonruimtebemiddeling.
Het draaiboek bevat uitvoeringsafspraken tussen de Gemeente Amsterdam, de afzonderlijke Amsterdamse woningcorporaties, beheerders van complexen met aanvullende voorzieningen en WoningNet als uitvoerings-organisatie. De partijen hebben afgesproken zich aan de hier vastgelegde afspraken over de uitvoering te houden. Wijzigingen in het draaiboek worden vastgesteld in het Uitvoeringsoverleg Wonen. Vo o r w i e i s h e t D r a a i b o e k b e s t e m d .
Dit Draaiboek is in eerste instantie bestemd voor medewerkers van organisaties die het Convenant Woonruimteverdeling hebben ondertekend of in het verlengde hiervan taken uitvoeren. Aangezien het document uitvoeringsafspraken bevat op grond van het Convenant Woonruimtebemiddeling, wordt het ook beschikbaar gesteld aan derden. Stelsel van Woonruimtbemiddeling.
Het raamwerk wordt gevormd door de Huisvestingswet, de Partiële Regionale Huisvestingsverordening voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, het Regionale Convenant Woonruimteverdeling, het Amsterdamse Convenant Woonruimtebemiddeling, de overeenkomst “Bouwen aan de stad”, de Beleidsovereenkomst en de Kaderafspraken voor sociale plannen bij sloop en verbetering. Uitvoeringsafspraken die hier uit voortvloeien zijn neergelegd in dit Draaiboek. Wa t i s e r i n h e t D r a a i b o e k t e v i n d e n .
In het Draaiboek worden de bepalingen uit de Partiële Regionale Huisvestingsverordening voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam en de afspraken uit convenanten en overeenkomsten, op overzichtelijke manier weergegeven en uitgewerkt, zoveel mogelijk gebundeld per onderwerp. Dit kan betekenen dat gelijke omschrijvingen in meer dan één hoofdstuk voorkomen. Het is met name een naslagwerk voor medewerkers op de werkvloer: geen juridisch taalgebruik maar een zo duidelijk mogelijke beschrijving. Voor de praktische zaken wordt zoveel mogelijk aangesloten op administratieve processen en werkafspraken tussen de Dienst Wonen, Woning-Net, de afzonderlijke corporaties en beheerders van complexen met aanvullende voorzieningen. Voor de volledige tekst van het Draaiboek verwijzen wij naar www.huurdersvereniging –amsterdam.nl/toolbox
90
Bijlage
K a d e r a f s p r a k e n voo r s o c i a l e pl a nn e n bi j s loop e n v e r b e t e r in g 2009 t/m 2010
Overeengekomen tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse stadsdelen, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam Behorende bij de Beleidsovereenkomst Wonen Amsterdam 2007 t/m 2010 Voor de volledige tekst van de Kaderafspraken verwijzen wij naar: www.huurdersvereniging-amsterdam.nl/toolbox
91
Bijlage
VOORBEELDBEGROTING ORGANISATIE PARTICULIERE SECTOR
BIJLAGE 2
Dit is een voorbeeldbegroting van een huurdersorganisatie in de particuliere sector. • De huurdersvereniging is opgericht op 1-2-1999. • De vereniging vertegenwoordigt een complex van 80 woningen. • Veel bewoners zijn ontevreden over het onderhoud van de woningen. Er wordt vooral veel geklaagd over problemen met vochtige muren, een slecht functionerende verwarming en een gebrekkige isolatie. • De huurdersvereniging heeft een bestuur met vijf actieve leden. Bestuursvergaderingen vinden eens per twee maanden plaats. Er is geen eigen kantoor, het bestuur vergadert bij toerbuurt bij één van de bestuursleden thuis. Ze huren twee maal per jaar een zaal voor ledenvergaderingen. • Er is het bestuur veel aan gelegen om in 2002 met de beheerder tot afspraken te komen over een goed onderhoudsplan. Het bestuur is van plan een enquête te houden om de problemen te inventariseren. Ook wil ze een extern adviseur inschakelen om een onderzoek uit te voeren en de vereniging van advies te dienen. Op deze manier hoopt men goed beslagen ten ijs te komen in het overleg met de beheerder. Uiteraard zijn hier kosten aan verbonden. Deze heeft de huurdersvereniging opgevoerd in de begroting 2002. BEGROTING 2002: KOSTEN De bedragen zijn in guldens en gebaseerd op de tarieven in 2001. Desgewenst kunt u de bedragen omrekenen in Euro’s (1 1,- = ƒ 2,20371). Kosten contact met de achterban 1
2
3
Jaarvergadering 1x • zaalhuur: • consumpties: • kopieerkosten: • huur flipover: • andere materialen: • vergoeding spreker:
Activiteiten a] ledenvergadering over onderhoudsklachten (1x) • zaalhuur en consumpties: • kopieerkosten: • huur flipover: b] enquête over onderhoudsklachten • papier en kopieerkosten (opstellen vragenlijst, bezorging en verwerking door bestuursleden):
Publiciteit • nieuwsbrief (3 x per jaar) 100 (stuks) x 4 (zijden kopiëren) x 3 x ƒ 0,10 (bezorging door leden zelf): • vergoeding voor gebruik van computer (per keer ƒ 20,-):
92
ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ
100,200,50,30,50,25,-
ƒ
455,-
ƒ ƒ ƒ
300,50,30,-
ƒ
100,-
ƒ
480,-
ƒ
120,-
ƒ
60,-
ƒ
180,-
+
+
+
93
94
95
96
97
98
Bijlage
V oo r b e e ld va n e e n ( fi c t i e f ) p e r s b e r i c h t
Amsterdam, 22 oktober 2007 (de datum kan ook onderaan staan) P ERS B ER I C H T (fictief) Onderzoek wijst uit: schrijfhulp bij sollicitatiebrieven helpt mensen aan een baan
Uit onderzoek is gebleken dat hulp bij het schrijven van een sollicitatiebrief mensen daadwerkelijk aan een baan helpt. Carrièretijger (www.carrieretijger.nl), een veelbezochte website voor mensen die op zoek zijn naar een baan of hun carrière een duwtje willen geven, biedt die schrijfhulp. En niet kant-en-klare voorbeeldbrieven te publiceren, maar door mensen zelf aan het werk te zetten. In een onderzoek onder bezoekers van vacature- en carrièresites kwam aan het licht dat mensen succesvol zijn in het vinden van een baan als ze beter worden in het schrijven van een sollicitatiebrief en als ze goed hebben nagedacht over hun loopbaan. Kunnen ze eenmaal helder en vooral eerlijk verwoorden wat ze willen en waar ze goed in zijn, dan blijkt een nieuwe baan of een promotie ineens bijna vanzelf te komen. A. Leeuw, directeur van het werving- en selectiebureau De Doorstart, is enthousiast over de website. “Ik verwijs sollicitanten naar de site en merk dat ze met betere brieven komen. Minder wollige taal, en vooral eerlijker en persoonlijker. Geen loze kreten als ‘ik ben toe aan een nieuwe uitdaging’ en ‘ik ben ambitieus’, maar korte zinnen met daarin helder wat mensen écht beweegt. Dat scoort.” Met Carrrièretijger kunnen bezoekers zélf aan de slag met raadgevingen en tips voor het schrijven van hun sollicitatiebrief. Een klein team van loopbaanadviseurs en redacteuren staat klaar om mensen persoonlijk op weg te helpen. En misschien nog belangrijker: in het goed bezochte forum helpen bezoekers ook elkaar. E I N D E B ER I C H T Noot voor de redactie (niet bestemd voor publicatie)
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met C. Tijger, hoofdredacteur van Carrièretijger. Tel. 012-2345678, e-mail: c.tijger @ carrieretijger.nl. Beeldmateriaal is te downloaden via www.carrieretijger.nl/colofon.
99
Colofon
De Toolbox voor huurders en huurdersorganisaties in Amsterdam is een uitgave van Huurders vereniging Amsterdam. De auteurs danken de volgende personen voor hun bijdrage: Bert Dörsch, HA Arnold Paalvast, Bewonersplatform Geuzenveld-Slotermeer Agnes van Paridon, Huurdersplatform Palladion Dagmar Letanche, (ex-)HA Toos Kloppenburg, Huurdersplatform Palladion Jan van de Roest, SBO Laïla Abid, HA Fred van de Vlist, HA Eerste druk: september 2009 Auteurs: Shirley van Acker, Margriet Koomen, Huub de Boer Redactie: Stephen Deul, Bastiaan van Perlo Eindredactie: Janice Deul Vormgeving: Evelyne Dielen Druk: Drukkerij Raddraaiers Mits met bronvermelding mag uit deze uitgave worden geciteerd.
100