HYBRIDe stad
HYBRID City Arie Altena Liesbeth Huybrechts Sanne Jansen Alok b. Nandi
Kristof Reulens Katrien Schaerlaekens Jessica Schoffelen Femke Snelting
Rebecca Thys Rosanne Van Klaveren Rob Van Kranenburg
Hybrid City Hybride Stad
Hybrid City Hybride Stad Arie Altena Liesbeth Huybrechts Sanne Jansen Alok b. Nandi Kristof Reulens Katrien Schaerlaekens Jessica Schoffelen Femke Snelting Rebecca Thys Rosanne Van Klaveren Rob Van Kranenburg
Contents Inhoud 1/3
2/3
Voorwoord
Preface
Hybride stad
Hybrid City
Plaats in de knoop. Art, technology and the little things in life we tend to take for granted Liesbeth Huybrechts
5
Place in the knot. Art, technology and the little things in life we tend to take for granted Liesbeth Huybrechts
Lichte gemeenschappen, lichte steden Rob Van Kranenburg
5
Light communities, light cities Rob Van Kranenburg
MIJN festijn
MIJN festijn: geen voorgeschreven recept Jessica Schoffelen
5
MIJN festijn: no prescribed recipe Jessica Schoffelen
Het smaakt een beetje vreemd Sanne Jansen
5
It tastes a little strange Sanne Jansen
Design as cuisine : cuisine as design Alok Nandi Decoderen en encoderen: over recepten en software Femke Snelting Studentenprojecten
8 HYBRIDE STAD |
5 5 5
Design as cuisine : cuisine as design Alok Nandi Encoding and decoding: on recipes and software Femke Snelting Student projects
3/3
MIJN ervaring
MIJN ervaring Moritz Ebinger
5
MIJN ervaring Moritz Ebinger
Mijn-Erfgoed: beleefde geschiedenis vandaag. Maar wat met morgen? Kristof Reulens & Katrien Schaerlaekens
5
Mining-heritage: history experienced today. But what about tomorrow? Kristof Reulens & Katrien Schaerlaekens
Is geluk afdwingbaar? Rosanne Van Klaveren Het project “MIJN ervaring”. Het onsluiten van het mijnverleden in het heden Rebecca Thijs
5
Can happiness be forced? Rosanne Van Klaveren
5
MIJN ervaring. Retrieving the mine’s past in the present Rebecca Thijs
Maar wanneer is het een verhaal? Arie Altena
5
But when is it a story? Arie Altena
Studentenprojecten
5
Student projects
HYBRID CITY
9
Voorwoord De stad is een boeiend knooppunt van mensen, culturen, maatschappelijke sectoren, heden en verleden. Als ruimte is de stad altijd hybride en meerlagig. Op onze onmiddellijke, fysieke ruimte liggen onder meer historische (zie archiveringsmogelijkheden via technologie), culturele (overschrijden van grenzen, globale samenleving) en mentale (ieders beeld van de stad) lagen. Hoe kan je vanuit de stad als lokaal knooppunt creatieve kruisbestuivingen bevorderen tussen uiteenlopende domeinen, disciplines en geografische locaties? Welke rol spelen nieuwe technologieën in het overstijgen van fysieke of mentale grenzen? Genk vormt met ‘Hybride stad’ voor de onderzoekscel Experiency van de Media en Design Academie de uitvalsbasis voor allerlei ruimtelijke experimenten. De stad en de hogeschool zijn immers beide schakels in de creatieve kruisbestuiving tussen onderzoek en praktijk, kunst, design, wetenschap en uiteenlopende maatschappelijke domeinen. Met ‘Plaats in de knoop. Art, technology and the little things in life we tend to take for granted’ schetst Liesbeth Huybrechts het belang van het zichtbaar stellen van (onderhuidse) lagen in de ruimten, en hoe kunstenaars en ontwerpers hier een rol in kunnen spelen. ‘Lichte gemeenschappen, lichte steden’ van Rob van Kranenburg geeft zijn visie op de nieuwe mogelijkheden die RFID schept in de huidige hybride stad. Media kunnen ruimtes toegankelijk/zichtbaar maken. De studenten van de Media & Design Academie gingen aan de slag met lagen van Genk die zich boven en onder de tastbare, ruimtelijke laag situeren. Ze doken in het mijnverleden, de volkstuintjes, de multiculturele eetcultuur, de stadsverhalen, de jongerencultuur en de stedelijke ruimte, en gingen na hoe je die rijkdom aan lagen via onderzoek en experiment in ontwerpen kan vertalen. Deze publicatie toont de resultaten en het proces van de designonderzoeksprojecten MIJN
10 HYBRIDE STAD |
ervaring en MIJN festijn. Waarbij MIJN ervaring media gebruikt om het mijnverleden van Genk naar vandaag te vertalen en MIJN festijn onderzoekt hoe ontwerpers op de multiculturele eetcultuur van de stad kunnen inspelen met ervaringsrijke ontwerpen. Jessica Schoffelen maakt in ‘MIJN festijn: geen voorgeschreven recept’ het proces van MIJN festijn transparant. Ze omschrijft hoe de studenten de betekenis van eetcultuur voor henzelf, en de Genkse inwoners onderzochten. De studenten werden hierin bijgestaan en uitgedaagd door ontwerpers en kunstenaars. Sanne Jansen duidt in ‘Het smaakt een beetje vreemd’ onder andere het belang van deze multidisciplinaire samenwerking, om het gewone als ongewoon te benaderen. Alok b. Nandi. onthult in ‘Cuisine as design :: design as cuisine’ de designattitudes van de eetcultuur. Femke Snelting demonstreert in ‘Decoderen en encoderen: over recepten en software’ hoe ze volgens de open source filosofie de heersende codes binnen de keuken terug wil opengooien. Moritz Ebinger geeft als eigenzinnige kunstenaar zijn visie op MIJN ervaring en zijn beeld van het Genkse mijnverleden. Kristof Reulens en Katrien Schaerlaekens verwoorden in ‘Mijn-Erfgoed: beleefde geschiedenis vandaag. Maar wat met morgen?’ het belang van ‘levend’ mijn-erfgoed. Rosanne Van Klaveren verhaalt in ‘Is geluk afdwingbaar?’ hoe zij een vruchtbare onderzoeken ontwerpomgeving wilde scheppen voor MIJN ervaring. Rebecca Thys beschrijft in ‘MIJN ervaring. Het onsluiten van het mijnverleden in het heden’ hoe de studenten de ervaringen omtrent het mijnverleden onderzochten. In ‘Maar wanneer is het een verhaal?’ heeft Arie Altena het over verhalennetwerken en plekken, net zoals het mijnverleden één van de verhalen is die van Genk een betekenisvolle plek maken.
Preface The city is an exciting connection between people, cultures, social sectors, the present and the past. As a space the city is always hybrid and multi-layered. In our immediate, physical space lie historical (see archiving possibilities through technology), cultural (crossing borders, global society) and mental (everybody’s image of the city) layers. How can you encourage creative cross-pollination between divergent domains, disciplines and geographical locations from the city as a local node? Which role do new technologies play in crossing physical or psychological limits? With ‘Hybrid city’ Genk is the Media and Design Academie’s Experiency research unit base for their experiments. The city and the college are both links in the creative cross-pollination between research and practice, art, design, science and divergent social sectors. With ‘Plaats in de knoop. Art, technology and the little things in life we tend to take for granted’, Liesbeth Huybrechts sketches the importance of the recognition of (hidden) layers in spaces and how the artists and designers can play a part in this. ‘Lichte gemeenschappen, lichte steden’ by Rob van Kranenburg gives his vision on the new possibilities that RFID creates in the present hybrid city. Media can make spaces accessible/visible. The students of the Media & Design Academie started working on the layers of Genk that are situated above and below the tangible, special layer. They delved into the mining past, people’s gardens, the multicultural food culture, the city stories, the youth culture and the city space, and they discovered how you can translate that richness of layers into design through research and experiment. This publication shows the results and the process of the design research projects MIJN ervaring and MIJN festijn. MIJN ervaring uses media to translate Genk’s mining past for the present and MIJN festijn researches how designers can play on the multicultural food culture with designs rich in experience.
In ‘MIJN festijn: geen voorgeschreven recept’ Jessica Schoffelen made the process of MIJN festijn transparent. She describes how the students researched the meaning of the food culture for themselves and the residents of Genk. The students were supported and challenged in doing so by designers and artists. In ‘Het smaakt een beetje vreemd’, Sanne Jansen points out the importance of this multidisciplinary collaboration in order to approach the known as the unusual, among other things. Alok b. Nandi reveals the design attitudes of the food culture in ‘Cuisine as design: design as cuisine’. Femke Snelting demonstrates how she wants to open up the reigning codes of the kitchen with open source philosophy in ‘Decoderen en encoderen: over recepten en software’. Moritz Ebinger is a self-willed artist who imposed his vision on MIJN ervaring and his image of the Genk mining past. Kristof Reulens and Katrien Schaerlaekens put the importance of ‘living’ mine heritage into words in ‘Mijn-Erfgoed: beleefde geschiedenis vandaag. Maar wat met morgen?’. In ‘Is geluk afdwingbaar?’ Rosanne Van Klaveren tells how she wanted to create a fruitful research and design environment for MIJN ervaring. In ‘MIJN ervaring. Het onsluiten van het mijnverleden in het heden’ Rebecca Thys describes how the students researched the experiences surrounding the mining past. In ‘Maar wanneer is het een verhaal?’, Arie Altena talks about story networks and places, just as the mining past is one of the stories that make Genk a meaningful place.
HYBRID CITY
11
12 HYBRIDE STAD |
1/3
Hybrid City Hybride Stad
HYBRID CITY
13
Liesbeth Huybrechts
Plaats in de knoop Art, technology and the little things in life we tend to take for granted De studenten in de Media & Design academie verkenden de Stad Genk vanuit verschillende knooppunten: het verleden van een plek, de volks- en eetcultuur. De wisselende samenhang tussen stad, voedsel en geheugen, verschijnt zo aan de oppervlakte.
14 HYBRIDE STAD |
Place in the knot Art, technology and the little things in life we tend to take for granted The students at the Media & Design Academie explored the City of Genk from different junctions: the history of a place, the popular and dining culture. The changing cohesion between city, food and memory, appears on the surface in that way.
HYBRID CITY
15
Het begrippenpaar plaats en ruimte werd naar voor geschoven door Michel de Certeau. Zoals we leren van De Certeau is een ‘ruimte’ een ‘plaats’ van zodra iemand er in kan ingrijpen en er haar of zijn eigen patronen in kan tekenen (De Certeau, 1988). Met andere woorden: ruimtes worden plaatsen van zodra we ze in zekere zin kunnen ‘vatten’ en herschrijven. Het vatten van die ruimtes heeft met het fenomeen van de ubiquitous computing (technologie is alomtegenwoordig en aanwezig in de dingen waarmee we ons omringen) een andere dimensie gekregen (Weiser, 2000), omdat ze in zekere zin complexer en gelaagder zijn geworden. Niet alleen media en technologie, maar ook de “dingen” in onze omringende fysieke ruimte zijn vandaag technologisch (Galloway, 2004). Dit voegt een nieuwe dimensie toe aan het begrip netwerkruimte. Dagelijkse dingen zoals kleding, consumentenelektronica of voedsel maken knooppunten uit van genetwerkte ruimtes. Dat waren ze altijd in zekere zin, maar nu worden ze heel letterlijk knooppunten in een technologisch netwerk. Nu wordt veelal door allerlei soorten autoriteiten bepaald wat met wat of wie technologisch in netwerk staat, zoals het pakje boter met het alarmsysteem in de winkel. Netwerken kunnen echter op een alternatieve manier gehanteerd en ontwikkeld worden, samen met de burger. Door in te grijpen op de dingen rondom ons, kunnen we onze eigen plaatsen tot stand brengen in ruimtes (Ramocki, 2007). De wens om in te grijpen in knooppunten en mee de ruimte te produceren, kan ‘getriggered’ worden door de subjectieve mappings, topologieën en visualisuaties van kunstenaars. We benadrukken dus de rol van kunstenaars in het analyseren van het object (in deze case voedsel) in wisselwerking met het subject (in deze case voornamelijk de kunstenaar en de eindgebruiker) met als doel ‘agency’ - het gevoel te kunnen handelen in een ruimte - te stimuleren. De wisselende samenhang tussen mens, voedsel, supermarkt en de ruimere ecologische omgeving, verschijnt zo aan de oppervlakte.
Inleiding Waarom is voeding een interessante casestudie? Voeding is altijd in het netwerk van het dagelijkse leven ontwikkeld en geconsumeerd en is daarmee een vanzelfsprekend voorbeeld van communicatie, uitwisseling en dagelijkse creativiteit (‘Do It Yourself (DIY)’). Vandaag wordt eten echter ook almaar meer in ketens, globaal en technologisch geproduceerd en veelal via supermarkten gedistribueerd. Het is een heel stuk moeilijker
16 HYBRIDE STAD |
geworden om de ‘werking’ van eten te doorgronden. De productieprocessen zijn meer, ook letterlijk, afstandelijk. We hebben nog zelden zelf een moestuin en het aantal landbouwexploitaties in onze onmiddellijke omgeving daalt jaar na jaar. Nu zijn er twee mogelijke reacties: of we keren terug naar het verleden, of we proberen te doorgronden hoe de dingen nu werken. De laatste mogelijkheid lijkt interessanter, onder meer omdat de industrie niet zomaar een stap terug zet. De theoretische stelling dat we door het analyseren en het verbeelden van knooppunten eigenschappen van en handelingsmomenten in ruimtes kunnen onthullen, onderzoeken we via een literatuurstudie en participatieve etnografische veldstudies. Via observatie, interviews en het actief deelnemen in het creatieproces van een tentoonstellingsproject dat de plaats van de mens in technologische ruimtes als onderwerp neemt (Place@Space, Z33), verzamelden we data. De hoofdvraag die in de interviews aan bod kwam is ‘hoe artistiek onderzoek bijdraagt tot het definiëren van de plaats van de mens in de hybride ruimte’. In wat volgt, lichten we toe op welke manier we ruimtes als netwerken en als hybride kunnen definiëren, hoe creatieve ingrepen in de knooppunten van ruimtes onze plaats in hybride ruimtes inzichtelijk maken en welke topologieën kunstenaars in deze ruimtes ontwikkelen. In dit geval hebben we het over een ruimte (de supermarkt) die op zich weinig geschiedenis met zich meedraagt, maar die wel voortdurend geherformuleerd wordt in de interactie tussen de aanwezige subjecten en objecten met een eigen geschiedenis. Ze produceren in interactie met elkaar steeds nieuwe ruimtes. Het is daar waar zich het potentieel van een andere mogelijke ruimte en dus een andere mogelijke supermarkt situeert. We kunnen vaststellen dat hybride ruimtes gedefinieerd worden in de interactie tussen hybride objecten en hybride lichamen. Deze voortzetting van het hybride vergt hybride standpunten, zo geven we aan in punt 5. Dit in een samenspel tussen sociale, culturele en designwetenschappen en theorieën van het dagelijkse leven. Kunstenaars onthullen een plaats in de ruimte aan de hand van de knooppunten van ruimtes en hun onderlinge interacties. Ze verkennen het netwerk door visualisaties, lichamelijke interventies en embodiment (belichaming) van de relaties tussen knooppunten. In een afsluitend punt stellen we de vraag naar hoe de samenleving van deze kunstenaarsinterventies kan leren.
The concepts of place and space were put forward by Michel de Certeau. As we learn from De Certeau a ‘space’ is a ‘place’ as soon as a person can act in it and draw in his or her own patterns (De Certeau, 1988). In other words: spaces become places once we can ‘grasp’ and rewrite them to a certain extent. Grasping those spaces has been given a different dimension with the phenomenon of ubiquitous computing (technology is omnipresent and present in the things that we surround ourselves with) (Weiser, 2000), because they have to some extent become more complex and more layered. Not just media and technology but also the “things” in our surrounding physical space are technological today (Galloway, 2004). This adds a new dimension to the concept of network space. Every day things like clothing, consumer electronics or food are connections from networked spaces. They were always such to some extent but now they very literally become connections in a technological network. No often all kinds of authorities decide what is in a technological network with what or whom, such as a packet of butter with the shop’s alarm system. However networks can be handled and developed in an alternative way, together with the citizen. By intervening in the things around us, we can create our own places in spaces (Ramocki, 2007). The desire to intervene in junctions and to contribute to producing the space, can be ‘triggered’ by the subjective mappings, topologies and visualisations of artists. Consequently we emphasise the role of artists in analysing the object (in this case food) in an interaction with the subject (in this case primarily the artist and the end user) with the objective of stimulating ‘agency’ – the feeling of being able to act in a space. The changing relationship between man, food, supermarket and the more extensive ecological environment, thereby appears on the surface.
Introduction Why is food an interesting case study? Food is always developed and consumed in the network of daily life and is thereby naturally an example of communication, exchange and daily creativity (‘Do It Yourself (DIY)’). However today food is also increasingly produced in chains, both globally and technologically and generally distributed via supermarkets. It is a lot harder to fathom the ‘working’ of food. The production processes are, literally, more remote. We rarely still have a vegetable garden and the number of agricultural operations in our immediately envi-
ronment is falling year by year. There are now two possible reactions: either we turn back to the past or we try to fathom how things work today. The latter possibility appears more interesting, amongst other because industry won’t take a step back easily. We investigate the theoretical hypothesis that characteristics of and activity moments in space may be unveiled by analysing and imagining intersections, via a bibliographical study and participatory ethnographic field studies. We collected the data via observation, interviews and actively participating in the creation process of an exhibition project with the subject of man’s place in technological spaces (Place@ Space, Z33). The main question considered during the interviews was ‘how artistic research contributes to defining man’s place in a hybrid space’. We will explain below how we can define spaces as networks and as hybrid, how creative interventions in the intersections of spaces make our place in hybrid spaces clear and what topologies artists develop in these spaces. In this case we are talking about a space (the supermarket) that does not in itself have much history but that is constantly reformulated in the interaction between the subjects and objects present with their own history. They constantly produce new spaces in interaction with each other. That is where the potential of another possible space and consequently another possible supermarket is situated. We may conclude that hybrid spaces are defined in the interaction between hybrid objects and hybrid bodies. This continuation of the hybrid requires hybrid standpoints, as indicated in point 5. This is a combination between social, cultural and design sciences and theories of daily life. Artists reveal a place in the space using the connection points of spaces and their interactions. They explore the network through visualisations, physical interventions and embodiment of the relations between connection points. In a concluding point we ask the question of how society can learn from these artist’s interventions.
Spaces in networks It is interesting from the point of view of the literature in the social sciences to look at space as something that is constantly redefined by people and things. Seen from the perspective of Actor Network Theory (ANT) spaces are formed by and between human and non-human actors (Akrich, Callon & Latour, 2006). ANT is one of the few social theories that place so much emphasis on ‘space’ and the special HYBRID CITY
17
Ruimtes in netwerken
Op zoek naar plaats
Vanuit het standpunt van de literatuur in de humane wetenschappen is het interessant om ruimte te bekijken als iets dat tussen mensen en dingen telkens opnieuw wordt gedefinieerd. Bekeken vanuit de Actor Network Theory (ANT) worden ruimtes gevormd door en tussen menselijke en niet-menselijke actoren (Akrich, Callon & Latour, 2006). ANT is een van de weinige sociale theorieën die zo sterk de nadruk legt op ‘ruimte’ en de ruimtelijke aspecten van sociale processen. Media strekken zich, zoals alle sociale processen, uit in ruimtelijke zin en zorgen ook in belangrijke mate voor ‘dis-place-ment’ (Couldry, 2004, p. 6). Eenvoudig gezegd, nemen media ons op mentaal niveau mee naar andere plaatsen terwijl we fysiek aan een plaats verbonden blijven. Dit fenomeen van ‘displacement’ maakt dat we ruimtes ‘hybride’ noemen. Hybride ruimte omschrijven we in samenhang met het in elkaar vervlechten van technologische netwerken in de fysieke ruimte. Die netwerken kunnen het lichaam niet verplaatsen, maar wel de geest toegang geven tot plaatsen op afstand. Dat kon al met de ouderwetse telefoon, met dat verschil dat we vandaag met mobiele media op ongeveer elk moment of plaats toegang kunnen krijgen tot verre plaatsen. Dit stelt natuurlijk nieuwe eisen aan onze perceptie en aan onze ideeën over ruimte. Media, zo zegt mediatheoreticus Viktor Kittlausz, brengen een mix aan symbolische systemen (bijvoorbeeld uit verschillende culturen) bij elkaar en vormen zo hybride ruimtes (Kittlausz in Healy & Bruyns, 2006). Die hybride ruimtes gevormd tussen mensen, media en objecten blijven vaak een black-box. Wanneer een genetwerkte ruimte als natuurlijk gaat aanvoelen, wordt ze black-boxed. Ook media en technologieën worden black boxes omdat ze zo ‘natuurlijk’ en vanzelfsprekend deel zijn gaan uitmaken voor een groot deel van onze samenleving (Couldry, 2004, p. 1). Als we er van uit gaan dat onze gehele fysieke ruimte vandaag technologisch is, is het interessant om ze ook als zwarte dozen te analyseren. Het openen van die black box kan verlopen via de verbeeldende strategieën van kunstenaars en ontwerpers. Hun ‘beelden’ kunnen inzicht verschaffen in hoe deze ruimtes functioneren. Ze kunnen bepaalde aspecten uitlichten en in die ruimtes ingrijpen met als doel de omgeving in vraag te stellen en misschien zelfs te veranderen.
Die hybriditeit zorgt ervoor dat we een groeiende nood voelen om onze plaats in de ruimte opnieuw te zoeken. Bijkomend zijn heel wat ruimtes waar we ons dagelijks in begeven bijna non-plaatsen. Augé stelt hypothetisch dat supermoderniteit non-places produceert, supermarkten, luchthavens of hotelketens. Als een plaats gedefinieerd wordt als ‘relationeel, historisch en betrokken op identiteit’, dan kunnen we een plaats die niet op die manier omschreven kan worden, een ‘non-place’ noemen (Augé, 1995, pp. 77-78). Het zijn geordende plaatsen met duidelijke doelen, rituelen en gebaren. Volgens Augé staat een non-place niet zomaar tegenover het begrip plaats. ‘Place and non-place are rather like opposed polarities: the first is never completely erased, the second never totally completed; they are like palimpsests on which the scrambled game of identity and relations is ceaselessly rewritten (Augé, 1995, p. 79)’. Non-plaatsen dragen bovendien altijd het potentieel van een plaats in zich. Dat wijst ons op het feit dat we zelfs in de minst relationele ruimtes, een eigen plaats kunnen maken. Deze opdeling tussen place en non-place is een afgeleide – maar zeker geen kopie - van het onderscheid tussen plaats en ruimte, zoals naar voor geschoven door Michel de Certeau (1988). Om de problematiek rond plaatsen en ruimtes scherp te stellen, is het interessant voor kunstenaars en onderzoekers om in non-plaatsen toch de plaats te ontdekken. De non-plaats is in die zin een grotere uitdaging. Voor we een ruimte tot plaats kunnen maken, moeten we ons gaan verhouden tot de context en de geschiedenis ervan. In een non-plaats is er op zich geen of slechts een beperkte context en geschiedenis aanwezig, wat het nog noodzakelijker maakt om de aandacht te vestigen op de knoop- en eindpunten (met eventueel wel een duidelijke context of geschiedenis) die in die plaats gelegen zijn om een eigen verhouding tot de ruimte te gaan ontwikkelen. De supermarkt (als voorbeeld van een non-plaats én een hybride ruimte) houdt een geperfectioneerde ‘consumenten’-wereld in stand die kan betreden worden met bepaalde, zoals het nemen van een winkelkar aan de inkom en door het gebruik van een persoonlijke klantenkaart waarmee we tegenwoordig zelf onze aankopen kunnen inscannen. Hiermee kunnen we dan punten verzamelen op basis van het aantal en het bedrag van onze aankopen. Zo wordt er in supermarkten ook gecommuniceerd met creditcards. Consumeren wordt met andere woorden ‘super’ geautomatiseerd en gemakkelijk. Ook probeert de
18 HYBRIDE STAD |
aspects of social processes. Media stretch themselves in a spatial sense, like all social processes and also cause an important amount of ‘dis-place-ment’ (Couldry, 2004, p. 6). Put simply, media take us to other places mentally whilst we remain connected to one place physically. This phenomenon of ‘displacement’ makes us call spaces ‘hybrid’. Hybrid spaces are described by combining technological networks in the physical space. These networks cannot move the body, but can give the mind access to distant places. This was even possible with the old telephone, with the difference that we can now access distant places from almost anywhere at any time using mobile media. Of course this places new demands on our perception and on our ideas of space. Media, as media theoretician Viktor Kittlausz says, combine a mixture of symbolic systems (from different cultures for example) and so create a hybrid space (Kittlausz in Healy & Bruyns, 2006). These hybrid spaces formed between people, media and objects often remain a black-box. When a networked space starts to feel natural it is black-boxed. Media and technologies also become black boxes because they are so ‘natural’ and have become a large self-evident part of our society (Couldry, 2004, p. 1). If we use the fact that our entire physical space is technological today, it is interesting to analyse them as black boxes as well. Opening that black box can occur through imaginative structures by artists and designers. Their ‘images’ can give insight into how these spaces function. They can clarify certain aspects and act in those spaces with the purpose of questioning the environment and possibly even changing it.
In search of space This hybridity makes us feel a growing need to search for our place in the space anew. In addition to this there are many spaces we find ourselves in during our daily life that are non-places. Augé hypothesises that hypermodernity produces non-places, supermarkets, airports or hotel chains. If a space is identified as ‘relational, historical and attached to an identity’, then we can call a space that cannot be described in this way a non-place (Augé, 1995, pp. 7778). They are ordered places with clear goals, rituals and gestures. According to Augé a non-place is not simply in comparison to the concept of space. ‘Place and non-place are rather like opposed polarities: the first is never completely erased, the second never
totally completed; they are like palimpsests on which the scrambled game of identity and relations are ceaselessly rewritten (Augé, 1995, p. 79)’. Non-places always carry the potential of a place within themselves. This points to the fact that we can even make our own space in the least relational areas. This division between place and non-place is a derivative – though certainly not a copy – of the difference between place and space, as indicated by Michel de Certeau (1988). In order to make the questions concerning places and spaces clear it is interesting for artists and researchers to discover the place within non-places after all. In this sense the non-place is a greater challenge. Before we can make a space into a place, we need to relate to its context and history. In a non-place there is no or very little context and history present, which makes it more pressing to focus the attention on the nodal and end points (possibly with a clear context or history) that are in those places in order to get a personal relation to the space. The supermarket (as an example of a non-place and hybrid space) maintains a perfected ‘consumer’-world that can be entered into with certainties, like taking a trolley at the entrance and the use of a personal customer card that allows us to scan our own shopping these days. This then allows us to collect points based on the number and the amount of our purchases. This means that we also communicate with credit cards in supermarkets. In other words consuming becomes ‘super’ automated and easy. The supermarket also tries to be a representative sample of all tastes and preferences of people and that spectrum of choices and representation is becoming ever wider. Yet identity does play an important part in this. It is more about a kind of general identity, the person is a customer with certain statistically interesting characteristics, being buying habits, the person as a ‘commodity’. So a varied multicultural range in the supermarket is no guarantee for a successful multicultural society (as Jessica Schoffelen indicates later in this publication). It is more in relation to a market and a market defined consumer.
Tactics at the networking level The supermarkets may not be very relational, historical or involved with the individual. Artists often approach spaces in a tactical way in order to discover the place in them. Drawing personal patterns in spaces is called tactics from the moment that we use spaces (figuratively) in accordance with HYBRID CITY
19
supermarkt een soort representatieve staal te zijn van alle smaken en voorkeuren van mensen en dat spectrum aan keuze en representatie wordt steeds breder. Toch speelt identiteit daar slechts een beperkte rol in. Het gaat eerder om een soort veralgemeende identiteit, de mens is een klant met bepaalde voor de statistieken interessante eigenschappen, zijnde koopgewoonten, de mens als ‘commodity’. Zo is een gevarieerd multicultureel aanbod in de supermarkt geen garantie voor een geslaagd multicultureel samenleven (zo geeft Jessica Schoffelen later in deze publicatie aan). Het staat eerder in functie van een markt en een door de markt gedefinieerde consument.
Tactics op niveau van het netwerk De supermarkten zijn misschien weinig relationeel, historisch of betrokken op het individu. Kunstenaars benaderen ruimtes veelal op een tactische manier om er de plaats in te ontdekken. Het tekenen van eigen patronen in ruimtes noemen we tactics vanaf het ogenblik dat we ruimtes (oneigenlijk) gebruiken volgens een zelfontworpen logica. Dit oneigenlijke gebruik vestigt de aandacht immers op bepaalde eigenschappen van de ruimte. De Certeau plaatst de tactiek ten opzichte van de strategie. Een strategie wordt geformuleerd door een autoriteit en is ruimtelijk meestal duidelijk te lokaliseren. De strategie is overigens redelijk stabiel, iets wat niet van een tactiek kan gezegd worden. Indien een individu zich gedraagt volgens de regels die de autoriteit in een ruimte beoogt, is haar/zijn gedrag strategisch. Deze tactische manier van omgaan met ruimtes kan onze aandacht vestigen op knooppunten en netwerken waar wel een plaats in te vinden valt. De ruimte is volgens ANT immers niet enkel door muren begrensd, maar situeert zich in netwerken die voortdurend kunnen worden geherformuleerd. De appelsien in de supermarkt heeft bijvoorbeeld wel een verleden, al wordt dat (bewust) weinig geëxpliciteerd. Kunstenaars die de appelsien binnen een breder netwerk aan het licht brengen, en daarmee de mens bewuster maken van de eigenschappen van de ruimte (de supermarkt verkoopt appelsienen uit verre landen, met zeer energie-opslorpend transport als gevolg) en misschien zelfs stimuleren tot meer ecologisch consumeren, maken de non-plaats dus een beetje meer plaats. Plaats situeert zich dus in de relationele ruimte die tussen de knooppunten – de appelsien, de kunstenaar en de consument - wordt
20 HYBRIDE STAD |
geproduceerd en niet zozeer in de bakstenen constructie van de supermarkt. Door tactische handelingen kunnen we de alternatieve netwerken ontdekken die vertrekken vanuit de knooppunten (bv. de appelsien) van de ruimte van de supermarkt. Bijkomend is het voor de ‘klant’ interessant om de strategisch geplaatste communicatienetwerken in het supermarktsysteem te kunnen ‘plaatsen’. In de lijn van het verhaal rond ubiquitous computing (Weiser, 2000), verdwijnt ook in de supermarkt het virtuele almaar meer in het fysieke. De term ‘virtueel’ is moeilijk te definiëren, maar wordt nu even omschreven als de technologische simulatie van de vele aspecten van onze alledaagse ervaringen (zoals face-to-face praten versus chatten, mailen enzovoort) (Lister et al, 2003, p. 34). Pierre Lévy (1998) van zijn kant omschrijft het virtuele als de kracht van mens en object om iets of iemand te worden. Dat potentieel is vandaag toegenomen, dankzij nieuwe technologieën. Het vaak gemaakte onderscheid tussen de databases, computers van de winkelketens en de fysieke ruimte, de sinaasappel die we kunnen vastnemen en opeten en ons eigen lichaam is met andere woorden vandaag niet meer zo eenvoudig te maken. Fysieke ervaringen en technologisch gesimuleerde ervaringen zijn vandaag op alle vlakken nauw in elkaar geweven. Is dat een probleem? Een voordeel? De consument merkt het amper, behalve wanneer er in de media gerapporteerd wordt over gemanipuleerde gewassen of over het feit dat haar/zijn gedrag in de supermarkten nauwer geregistreerd wordt in databases dan verwacht. Belangrijk is dat we van de dichotomie fysiek/virtueel af moeten, om ten gronde de netwerkruimtes te begrijpen waarbinnen we ons dagelijks bewegen. Van zodra we ruimtes ook meer op het vlak van de netwerken kunnen vatten of definiëren, kunnen we ze ons immers ook eigen maken.
Agency in het netwerk Dat ‘eigen maken’ van ruimtes geeft mensen een goed gevoel en een gevoel van ‘plaats’. Eigen gebruiken van ruimtes kunnen leiden tot een gevoel van agency. Agency is een belangrijk begrip binnen ANT. Door mensen en objecten in een netwerkruimte te identificeren, geef je ook aan waar ze ingrijpen, hoe ze de ruimte mee ‘schrijven’ (Akrich, Callon & Latour, 2006) (Kluitenberg, 2006). Agency heeft volgens Janet Murray in Hamlet on the Holodeck (1998) ook te maken met de ervaring en het esthetische plezier dat we ervaren als we iets ondernemen in
self-designed logic. This figurative use places the attention on certain properties of the space. De Certeau places the tactic in relation to the strategy. A strategy is formulated by an authority and is usually localised easily spatially. The strategy is also quite stable, something which cannot be said of a tactic. If an individual behaves according to the rules that the authority intends for a space, then his/her behaviour is strategic. This tactical way of approaching spaces can focus our attention on intersections and networks where a place can be found. According to ANT a space is not always limited by walls, but is situated in networks that can always be reformulated. For example, the orange in the supermarket does have a history, although this is (consciously) not made explicit. Artists who bring attention to the orange in a wider context, and thereby make people more aware of the space’s properties (the supermarket sells oranges from distant lands, with very high energy use required for the transport as a consequence) and possibly even stimulate more ecological consumption, thereby make the non-place a little more of a place. Place is therefore situated in the relational space that is produced between the intersections – the orange, the artist and the consumer – and not as much in the brick construction of the supermarket. Using tactical behaviour we can discover alternative networks that leave from intersections (e.g. the orange) of the supermarket’s space. In addition to this it is interesting for the ‘customer’ to be able to ‘place’ strategically placed communications networks into the supermarket system. Along the lines of the story about ubiquitous computing (Weiser, 2000), the virtual will disappear into the physical in the supermarket as well. The term ‘virtual’ is hard to define, but is now described as the technological simulation of the many aspects of our daily experiences (like face-to-face talking versus chatting, mailing etc.) (Lister et al, 2003, p. 34). Pierre Lévy (1998) describes the virtual as the power of man and object to become something or someone. That potential has increased today, thanks to new technologies. In other words the often made distinction between the databases, shopping chain computers and physical space, the orange that we can hold and eat and our own body cannot be made as easily these days. Today, physical experience and technologically stimulated experiences are closely interwoven. Is this a problem? An advantage? The consumer hardly notices it, except when the media reports on manipulated crops or on the fact that his/her behaviour in the supermarket is more narrowly registered
in databases than expected. It is important that we move away from this physical/virtual dichotomy, in order to understand the foundations of the network spaces that our daily lives consist of. As soon as we can understand or define spaces from the perspective of networks, we can also make them our own.
Agency in the network This ‘acquisition’ of spaces gives people a good feeling and a feeling of ‘place’. Personal use of spaces can lead to a feeling of agency. Agency is an important concept within ANT. By identifying people and objects within a network space you also indicate where they are effective, how they are involved in ‘writing’ the space (Akrich, Callon & Latour, 2006) (Kluitenberg, 2006). According to Janet Murray in Hamlet on the Holodeck (1998) Agency also has to do with the experience and the aesthetic pleasure that we experience when we undertake something in a (digital) environment. Computer games, for example, give a great feeling of agency. Many artists attach a lot of importance to that feeling and try to stimulate it by means of their art. Making the invisible visible and bringing it into daily life Heath Bunting says, ‘(...) is a way to empower people’. Bringing the not always visible technological processes within the supermarket to the surface can reinforce that feeling with the consumer (Conversation with Heath Bunting, 2008). Now it is not usually ‘the industry’s’ or ‘the government’s’ intention really to hide these networks. So we are certainly not confronted with a large scale conspiracy. Networks are neatly integrated into our spaces, because people do not usually have a need to be confronted with such complexities. Designers and developers are therefore stimulated to design things as comfortably as possible. It is then up to the consumer to question the comfort, by pushing against the spaces a little, for example. People want comfort, but they also do not want to be closed out of the shared formulation of their spaces, which can certainly be a side effect of the invisibility of technology. There is nothing against comfort, unless it is coupled to a dropping awareness of the possibilities and limits of the space. The ‘other’ look of the artist can then draw our attention to our possibility to act in spaces. Spaces become places, as Arie Altena says (2008), if they are socially lived, filled with interactions, created between people and things (agency). Those interactions can be awakened through ‘locative’ art projects. Esther Polak’s projects, which are discussed further below, are an example of this. HYBRID CITY
21
een (digitale) omgeving. Zo geven computergames bijvoorbeeld een groot gevoel van agency. Veel kunstenaars hechten belang aan dat gevoel en trachten het door middel van hun kunstwerken te stimuleren. Het onzichtbare, zichtbaar maken en in het dagelijkse leven brengen, zo zegt Heath Bunting, ‘(...) is a way to empower people’. De niet altijd zichtbare technologische processen binnen een supermarkt aan de oppervlakte brengen, kan dat gevoel bij de consument versterken (Gesprek met Heath Bunting, 2008). Nu is het gewoonlijk niet de bedoeling van ‘de industrie’ of ‘de overheid’ om deze netwerken echt te verstoppen. We worden dus zeker niet geconfronteerd met een grootschalige samenzwering. Netwerken worden netjes in onze ruimtes geïntegreerd, omdat de mens veelal niet de behoefte heeft om aan een dusdanig grote complexiteit blootgesteld te worden. Ontwerpers en ontwikkelaars worden daarom gestimuleerd om dingen zo comfortabel mogelijk te ontwerpen. Het is dan aan de kunstenaar om het comfortabele in vraag te stellen, door ruimtes bijvoorbeeld een beetje te laten tegenwringen. Mensen willen comfort, maar willen ook niet buitengesloten worden in het mee formuleren van hun ruimtes, wat inderdaad een mogelijk neveneffect kan zijn van het onzichtbaar maken van technologie. Er is niets tegen comfort, tenzij het gepaard gaat met een dalend bewustzijn van de mogelijkheden en beperkingen van de ruimte. Dit zou aanleiding kunnen geven tot een afnemende handelingsmogelijkheid van de burger in de ruimte. De ‘andere’ blik van de kunstenaar kan dan opnieuw onze aandacht vestigen op onze mogelijkheid tot handelen in ruimtes. Ruimtes worden plaatsen, zo zegt ook Arie Altena (2008), als ze sociaal doorleefd zijn, gevuld met interacties, gecreëerd tussen mensen en dingen (agency). Die interacties kunnen opgewekt worden door ‘locative’ kunstprojecten. Daar zijn de projecten van Esther Polak, waarover verder meer, een voorbeeld van. Deze projecten maken gebruik van locatieve technologie, zoals gps, en leggen bijzonder veel aandacht aan de dag voor de betekenis van objecten. Een tendens, zo zegt Altena, die veel te maken heeft met het gebruik van nieuwe technologieën - zoals het internet - waaruit duidelijk blijkt dat zowel objecten (zoals computerprogramma’s) als mensen mee de plaats in de ruimte kunnen genereren. Dat verklaart waarom iemand die in de context van de supermarkt over ruimtes denkt, over sinaasappelen spreekt. De sinaasappel is een klein ‘knooppunt’ in een globale netwerk van de supermarkt en in een groter verhaal. Het kunnen uit elkaar rafelen, begrijpen, hanteren van dit stuk fruit, maakt het mo-
22 HYBRIDE STAD |
gelijk een hele ruimte te herconfigureren, onze eigen plaats te maken. Nu blijft dat nogal abstract, vandaar dit fictieve voorbeeld: in de supermarkt plakt iemand (in een soort guerrilla actie) stickertjes op sinaasappelen die het energieverbruik aanduiden dat gepaard gaat met vervoer, de groei in serres, enzovoort. Deze actie onthult de grotere ruimte van de sinaasappel binnen, maar ook buiten de muren van de supermarkt. Uiteraard zouden die stickers snel verwijderd worden door het supermarktpersoneel, maar de actie heeft misschien een kortstondige afdruk achtergelaten in de ruimte en misschien de blik van enkele consumenten verschoven naar een milieuproblematiek. Of misschien wordt er tenminste even over gepraat. Bijkomend zou de consument kunnen beslissen om voor een meer ecologische sinaasappel te kiezen. De informatie die de consument verkrijgt via het kunstwerk, stelt haar of hem in staat een eigen beslissing te nemen gebaseerd op basis van kennis van het systeem. Dit wekt een gevoel van agency op en geeft haar/hem de kans om mee producent te worden van een meer ecologische ruimte. Ruimte zit dus in de kleine dingen en in de interactie tussen de mens, de medemens, en de sinaasappel als object. En los van elkaar zijn we allemaal ook genetwerkt in heel wat andere netwerkruimtes. Het lijkt haast een grote knoop. Maar het focussen van de aandacht op de kleine dingen kan een knoop - niet noodzakelijk ontwarren - maar manipuleerbaar maken. Creatievelingen (kunstenaars, designers, architecten,...) die actief de rol van media, technologie en wetenschap exploreren in hun artistieke werken, spelen een vitale rol in het openen van de black boxes die netwerkruimtes zijn. Ze nemen dingen vast, analyseren ze, kijken wat ze aan de oppervlakte willen brengen, waar ze kunnen ingrijpen en geven er een eigen, onverwachte draai aan. En dat is precies wat bij anderen een shift in handelingen kan teweegbrengen.
Topologieën en visualisaties van het netwerk Artistieke topologieën Hoe gaan kunstenaars dan te werk in het bestuderen van, het ontwikkelen van tactics in netwerkruimtes en het onthullen van onze plaats
These projects use locative technology, like GPS, and pay a lot of attention to the meaning of objects. A tendency Altena says, that has a lot to do with the use of new technologies – like the internet – which makes it very clear that objects (like computer programmes) as well as people can generate place in spaces. This explains why someone who thinks about spaces in the context of a supermarket might talk about oranges. The orange is a small ‘intersection’ in a global network of supermarkets and within a larger story. Being able to unravel, understand, handle this piece of fruit, makes it possible to reconfigure a whole space, to make our own place. This may appear to be very abstract, so here is a fictitious example: in the supermarket someone (in some kind of guerrilla action) sticks stickers on the oranges saying the energy use needed for transportation, growth in greenhouses, etc. This action reveals the broader space of the orange within as well as outside, the supermarket walls. Of course these stickers would be quickly removed by the supermarket staff, but the action may have left a brief impression in the space and may have shifted some consumers’ view to the environmental problem. Or maybe there will at least be a brief conversation about it. The consumer would also be able to decide on a more ecological orange. The information that the consumer receives through the artwork, makes him or her capable of making their own decision based on knowledge of the system. This awakens a feeling of agency and gives him/her the change to become a producer of a more ecological space. So space is in the small things and in the interaction between man, fellow man, and the orange as an object. And separate from each other we are all networked in very different network spaces. It almost seems like a big knot. But focussing the attention on the small things can make the knot – not necessarily unravel – but malleable. Creative people (artists, designers, architects,…) who actively explore the role of media, technology and science in their artistic work, play a vital part in opening the black boxes that are network spaces. They capture things, analyse them, look at what they want to bring to the surface, where they can act and give a personal, unexpected twist. And this is exactly what can bring about a shift in other people’s behaviour.
Topologies and visualisations of the network Artistic topologies How do artists start their work when studying, developing tactics in network spaces and revealing our place within it? In a field study encouraged by the research framing this paper, we asked our artists about their role in researching and revealing the complexities of spaces. In the case study and exhibition project ‘Place@Space’ (in arts centre Z33) we brought artists together who used a specific approach to making spaces into places. A space becomes a place – many artists believed – as soon as people start to define it more narrowly and develop a personal relationship to it. In a series of video interviews we asked various artists what their tactic was for revealing the properties of spaces. Often the answer was that they reveal spaces that certain less visible properties are made visible (by visualising them or letting them twist a little), or that certain visible properties were seen with a personal or exotic view. A good term for ‘revealing’ was not really found. Mapping, Steven Devleminck, artist and head of the master-after-master Transmedia-department in Brussels said, ‘is an aggressive term, it is a more theoretical term, but at the moment that our research started I couldn’t think of any better way to describe what want to do’ (introducing his research project An anthropology of World Mapping) (conversation Steven Devleminck, 2008). The concept of topology, as described by Villem Flusser, seems to approach what Devleminck wants to say (Flusser, 1988, p. 177). Topologies are about relations between people and things and are less top-down in talking about spaces. Topologies allow us to make the networks between different contexts visible whilst simultaneously researching the bodily experience of these contexts according to Flusser. More than cartographies, they make it possible to think of spaces in terms of inter-human and concrete relations (Flusser, 1988, p. 177). The topographer’s activities can therefore be compared to how a number of artists explore the relation man/technology/space. The topological activity gives the more abstract network, for example, in the concept of topology, is that it is not really a verb (conversation with Femke Snelting, 25.04.08). But for now it seems the ‘most correct’ term to us. HYBRID CITY
23
daarbinnen? In een veldstudie naar aanleiding van het onderzoek waarbinnen deze paper kadert, vroegen we aan kunstenaars naar hun rol in het onderzoeken en onthullen van complexiteiten van ruimtes. In de casestudie en tentoonstellingsproject ‘Place@Space’ (in kunstencentrum Z33) brachten we kunstenaars samen die een specifieke benadering hanteerden om van ruimtes een plaats te maken. Een ruimte wordt een plaats – zo meenden veel kunstenaars - van zodra mensen ze nauwer gaan definiëren en er een eigen persoonlijke omgang mee ontwikkelen. We vroegen aan verschillende kunstenaars in een reeks video-interviews wat hun tactiek is in het onthullen van eigenschappen van ruimtes. Vaak luidde het antwoord dat ze ruimtes in kaart brengen, dat er bepaalde niet onmiddellijk zichtbare eigenschappen zichtbaar gemaakt werden (door ze te visualiseren of ze een beetje te laten tegenwringen), of bepaalde zichtbare eigenschappen met een eigen en particuliere of exotische blik bekeken werden. Een goede term voor ‘in kaart brengen’, werd niet meteen gevonden. Mappen, zei kunstenaar en hoofd van de master-na-master Transmedia-afdeling in Brussel, Steven Devleminck, ‘is een agressieve term, het is een eerder theoretische term, maar ik vond op het ogenblik dat ons onderzoek startte geen betere om te omschrijven wat wij willen doen’ (naar aanleiding van zijn onderzoeksproject An anthropology of World Mapping) (Gesprek Steven Devleminck, 2008). Het concept van de topologie, zoals beschreven door Villem Flusser, lijkt te benaderen wat Devleminck wil vertellen (Flusser, 1988, p. 177). Topologieën gaan over relaties tussen mensen en dingen en zijn minder top-down in het vertellen over ruimtes. Topologieën laten volgens Flusser toe om de netwerken tussen verschillende contexten zichtbaar te maken en tegelijk de lichamelijke beleving van deze contexten te onderzoeken. Ze maken het, meer dan cartografieën, mogelijk om ruimte te denken in termen van intermenselijke en concrete relaties (Flusser, 1988, p. 177). De activiteit van de topograaf valt daarom te vergelijken met hoe een aantal kunstenaars de relatie mens/technologie/ruimte exploreren. De topologische activiteit geeft het eerder abstracte netwerk, bijvoorbeeld in de context van de supermarkt, letterlijk meer ‘body’. Het problematische aspect van het begrip topologie, is dat het niet meteen een werkwoord is (gesprek met Femke Snelting, 25.04.08). Voorlopig lijkt het ons echter de ‘meest juiste’ term.
Visualisatie Kunstenaars maken niet alleen topologieën
24 HYBRIDE STAD |
van ruimtes, maar trachten die op diverse manieren te visualiseren. Er is een verschil tussen de begrippen topologie, mappen en visualiseren. Het verschil tussen topologieën en mappings deden we al uit de doeken. Het verschil tussen mappings en visualisaties werd recent goed uitgewerkt door Lev Manovich. De activiteit van het visualiseren wordt vaak beschreven als het maken van ‘mappings’, toch is dit niet helemaal correct. We kunnen spreken over visualisatie in het geval dat we data in kaart brengen die niet visueel is. Lev Manovich zegt dat ‘the concept of mapping is closely related to visualisation, but it makes sense to keep it seperate. By representing all data using the same numerical code, computers make it easy to map one representation onto another: grayschale images onto a 3D surface, a sound wave onto an image (think of visualizers in music players such as iTunes), and so on. Visualization then can be thought of as a particular subset of mapping in which a data set is turned into an image (Manovich in Hawk et al., 2008, p. 4)’. Nu zijn heel veel kunstenaars - zoals gezegd - betrokken in het onzichtbare zichtbaar te maken. Het louter zichtbaar maken van bepaalde onzichtbare gegevens, is een taak die designers, sociologen, enzovoort al vrij goed vervullen. Kunst, zo zegt Lev Manovich, heeft de kracht om de menselijke subjectiviteit in relatie tot de omgeving zichtbaar te maken. Interessante visualisaties geven de persoonlijke subjectieve ervaring van een mens die leeft in een dataruimte en maatschappij weer en stimuleert daarmee mogelijk haar/zijn gevoel van handelen in die ruimtes. Dat valt in zekere zin te vergelijken met wat Flusser over topologieën zegt, namelijk het meenemen van de subjectiviteit en onderlinge netwerken in de kaart. De kunstenaar doet dat echter met een particuliere blik die de ambiguïteit, het ‘andere’ en de multidimensionaliteit van de ervaring weergeeft (Manovich, 2008, p.9)’. Een voorbeeld uit de tentoonstelling Place@ Space de kunstenaar Egle Rakauskaite toont via een video-installatie hoe mensen de eerder onpersoonlijke ruimte van de supermarkt tot hun eigen plaats maken door allerlei creatieve tactieken van toe-eigening. Zo kunnen we ons bijvoorbeeld verbergen voor de camera’s in de supermarkt door massaal onze paraplu’s open te klappen. Of we kunnen ons favoriete merk chips verbergen achter de zeepdozen, zodat bij het volgende bezoek aan de supermarkt ons eigen merk nog ter beschikking is. Free Soil is een collectief van - wat ze zelf een
Visualisation Artists not only make topologies from spaces, but try to visualise them in various ways. There is a difference between the concepts of topologies, mapping and visualising. The difference between topologies and mappings has already been revealed. The difference between mappings and visualisations was recently formulated well by Lev Manovich. The activity of visualising is often described as the making of ‘mappings’, but this is not entirely correct. We can talk about visualisation in the case where we reveal data that is not visual. Lev Manovich says that ‘the concept of mapping is closely related to visualisation, but it makes sense to keep it separate. By representing all data using the same numerical code, computers make it easy to map one representation onto another: greyscale images onto a 3D surface, a sound wave onto an image (think of visualizers in music players such as iTunes), and so on. Visualization can then be thought of as a particular subset of mapping in which a data set is turned into an image (Manovich in Hawk et al., 2008, p. 4)’. Now many artists – as we said – are involved in making the invisible visible. Just the visibility of invisible information is a task that designers, sociologists, etc. already carry out quite well. Art, Lev Manovich says, has the power to reveal human subjectivity in relation to the environment. Interesting visualisations give the personal subjective experience of a person that lives in a data space and society and thereby possibly stimulate her/his feeling of acting in those spaces. In a certain sense this can be compared to what Flusser says about topologies, namely taking the subjectivity and mutual networks in the map. But the artist does this with a particular view that reveals the ambiguity, the ‘other’ and the multidimensionality of the experience (Manovich, 2008, p.9)’. An example from the exhibition Place@Space: the artist Egle Rakauskaite uses a video installation to show how people make the rather impersonal space of the supermarket into their own place by using all kinds of creative tactics for personalisation. Like this we can for example hide from the cameras in the supermarket by opening our umbrellas all together. Or we can hide our favourite brand of crisps behind the soapboxes, so that our own brand is available when we next come to the supermarket. Free Soil is a collective of – what they themselves call a hybrid international collaboration – artists, activists, researchers and gardeners. Belgian partici-
Free Soil project: installation view in Place@Space exhibition. © Marthe Van Dessel
pants in Free Soil include Stijn Schiffeleers and Marthe Van Dessel. They develop projects and support art practices that deal critically with the urban and natural environment and that also potentially change these spaces, possibly in the long term. They believe in the fact that art can inspire social awareness and changes to our society. This relatively ambitious spatial mission, manifests itself in a dense artistic approach. This means not setting up any large scale spatial projects, but working with small and manageable everyday things. Among other things this approach translates into the FRUIT (http:// www.free-soil.org/fruit/protest.php) project with the mission ‘exploring your city and its connection to the world via fruit’! They designed wraps for packaging oranges with information on production and distribution methods of the fruit type, there is an online community where interested people can demonstrate for the right to knowledge about how fruit arrives in our fruit bowl (‘we have the right to know!’), they made a graphic map that makes it possible to follow the orange and on their website we can also get to know something about urban gardening. Apart from the Z33-project Place@Space, the artist Esther Polak maps milk routes, which resulted in a visualisation that gave much more information HYBRID CITY
25
hybride internationale samenwerking noemen kunstenaars, activisten, onderzoekers en gardeners. Belgische deelnemers in Free Soil zijn onder meer Stijn Schiffeleers en Marthe Van Dessel. Ze ontwikkelen projecten en steunen kunstpraktijken die kritisch omspringen met de stedelijke en de natuurlijke omgeving en die deze ruimtes ook potentieel veranderen, mogelijk zelfs duurzaam. Zij geloven in het feit dat kunst ons sociale bewustzijn en veranderingen in onze samenleving kunnen inspireren. Deze toch ambitieuze ruimtelijke missie, manifesteert zich in een artistieke aanpak in de knoop. Dat wil zeggen dat ze geen grootschalige ruimtelijke projecten opzetten, maar juist werken op de kleine en hanteerbare dagelijkse dingen. Deze aanpak vertaalt zich onder meer in het project FRUIT (http://www.free-soil.org/fruit/protest. php) met de missie ‘exploring your city and its connection to the world via fruit!’. Ze ontwierpen wraps om sinaasappelen in te pakken met informatie over productie- en distributiemethoden van de fruitsoort, er is een online community waar geïnteresseerden kunnen demonstreren voor het recht op kennis over hoe fruit in onze fruitmand terecht komt (‘we have the right to know!’), ze maakten een grafische map die het mogelijk maakt de sinaasappel te volgen en op hun website kunnen we ook iets te weten komen over urban gardening. Los van het Z33-project Place@Space, brengt kunstenaar Esther Polak trajecten van melk in kaart, wat resulteerde in een visualisatie die veel meer vertelde dan over het product melk alleen: een globaal netwerk van productie, distributie en consumptie. Zij vertaalt het concept van ruimte heel letterlijk naar een netwerk van mensen en dingen: ‘De Kaart Europa als Europa. Geen grenzen: wel landschap, mensen, dieren, producten. En hoe dat alles zich verplaatst (http://www.milkproject.net/nl/index.html)’. Milk – zo heet het project - presenteert wat Polak een melklijn noemt. Die lijn wordt getrokken door het landschap door middel van GPS-technologie. Eén van die vele bewegingen door het landschap is de export van zuivel. Van melk die wordt geproduceerd door Letse boeren, wordt kaas gemaakt in een plaatselijke melkfabriek met onverwachte buitenlandse hulp, de kaas wordt vervoerd naar Nederland, bewaard in een charmante Nederlandse kaasgroothandel om te rijpen, verkocht op de Utrechtse markt en uiteindelijk opgegeten door Nederlandse burgers. Burgers die niet aarzelen een goede ‘imitatie’ Parmezaanse kaas te kopen, een kaas die dan,
26 HYBRIDE STAD |
tot hun grote verrassing, van Letse bodem blijkt te komen. Het Vlaamse kunstcollectief FoAM visualiseert problematieken rond voedsel door bijvoorbeeld artificieel voedsel te produceren. Zo wordt er vaak van groenten kunstvlees gemaakt. Zij draaien de rollen om en maken van vlees groenten. Ze analyseren op een bijna wetenschappelijke manier het voedsel, maar bespreken en creëren ook voedsel in workshopvorm. Ze zijn kritisch voor globale stromen en de ethische aspecten van wetenschappelijke ontwikkelingen in relatie tot onze ecologische omgeving. Tegelijk reageren ze daar niet op door een stap terug te zetten, maar door die stromen en mechanismen te analyseren om vervolgens te kijken waar ze een element kunnen vastgrijpen en daarop kunnen ingrijpen. Zij begrijpen als geen ander dat wij als mens (en onze interactie met de ons omringende objecten) mee verantwoordelijk zijn voor het welzijn van een samenleving. Wat zij doen vergt een zeer brede kennis van wetenschap, technologie en kunst. Femke Snelting, geassocieerd met de collectieven Constant en De Geuzen, benadert voedsel op een - op het eerste zicht - zeer technologische wijze. Ze analyseert recepten en ingrediënten in relatie tot (computer)code (‘vormen van ‘notatie, gebruiksaanwijzing en script tegelijkertijd’) en hoe digitaal en fysiek, mens en machine zich in het eten en in de keuken vermengen. Ze wil eigenlijk, in de lijn van de open source filosofie, de heersende codes binnen de keuken en de voeding terug opengooien. Als codes open zijn, kunnen anderen er op verder bouwen en zo het leven stap voor stap kwalitatiever maken. Ook schrijver Alok Nandi – betrokken in een aantal artistieke food evenementen - hanteert concepten uit de computerwereld om voedsel bespreekbaar te maken. Hij spreekt over Food2.0 en hoe de informatiesamenleving zich manifesteert in de eetcultuur. Hij betrekt ook een zeer ruimtelijke logica in zijn discours en benoemt koken als een ruimtelijke activiteit. Wij, onze medemens en onze ingrediënten maken telkens nieuwe constellaties in de ruimte.
Hybride identiteiten Deze laatste voorbeelden illustreren hoe dicht de kunstenaars bij een soort hybride identiteit kunnen komen. Ze onderzoeken onze ruimtes en de dingen en de mensen erin, maar het zijn kunstenaars met een stukje socioloog, urbanist,
than just the product milk: a global network of production, distribution and consumption. She translates the concept of space very literally into a network of people and things: ‘The map of Europe as Europe. No borders: there is landscape, people, animals, products. And how it all moves (http://www.milkproject.net/nl/index.html)’. Milk – as the project is called – presents what Polak calls a milk line. This line is drawn through a landscape using GPS-technology. One of the many movements through the landscape is the export of dairy. Milk that is produced by Latvian farmers is made into cheese in a local milk factory with unexpected foreign help, the cheese is transported to the Netherlands, housed at a charming Dutch wholesaler to ripen, sold on the Utrecht market and finally eaten by the Dutch citizens. Citizens that do not hesitate to buy a good ‘imitation’ Parmesan cheese, a cheese that then, to their great surprise, turns out to come from Latvia. The Flemish art collective FoAM visualises questions about food by producing artificial food, for example. In this way artificial meat is often made from vegetables. They turn the tables and make the meat into vegetables. They analyse the food in an almost scientific way, but also discuss and create food in workshop form. They are critical of global currents and the ethical aspects of scientific advances in relation to our ecological environment. Simultaneously they do not react to this by taking a step back but by analysing those currents and mechanisms in order to see where they can grasp an element and act on this. Like no one else they understand that we as humans (and our interaction with surrounding objects) are in part responsible for the wellbeing of a society. What they do requires a very broad knowledge of science, technology and art. Femke Snelting, associated with the collectives Constant and De Geuzen, approaches food in what is – at first sight – a very technological way. She analyses recipes and ingredients in relation to (computer) code (‘forms of ‘notation, instruction and script simultaneously’) and how digital and physical, human and machine mix in the food and in the kitchen. Actually she wants to open up the reigning codes within the kitchen and food along the lines of the open source philosophy. When the codes are open others can build on them and thereby make life qualitatively better one step at a time. The writer Alok Nandi – involved in a number of artistic food events – also uses concepts from the computing world to make food open to discussion. He talks about Food2.0 and how the information age manifests itself
in the food culture. He also involves very spatial logic in his discourse and calls cooking a spatial activity. We, our fellow man and our ingredients always make new constellations in space.
Hybrid identities These final examples illustrate how close the artists can come to a kind of hybrid identity. They research our spaces and the things and people in them, but they are artists with a touch of the sociologist, urbanist, (information) architects and computer experts. Like artist Heath Bunting indicated in an interview (also in relation to the Place@Space exhibition), artists’ activities can be defined as defendants of ‘humanity’. In the various collaborations that artists are involved in, they gather pieces of other people’s talents and always leave bits behind. And so not only they but also we become increasingly hybrid talents – just like our spaces. This is also necessary in an environment where people and things are becoming increasingly hybrid. As Rob Van Kranenburg says, our bodies are in part data bodies that are also registered as such through instances (Van Kranenburg, 2008). We eat technologically manipulated food, but we also implant RFID chips into our dogs and our children, so that we can more easily track them when they are lost. Hybrid people who interact with other hybrid people and things and the reverse, make spaces complex. As we are constantly a part of this it is difficult to cancel or change something. Duchamp’s strategy was to approach the world as a readymade and occasionally to turn it on its head. The theoretician and critic Joselit argues for a similar approach to our increasingly technological and mediatised space: ‘seize the world as a readymade and break open its circuits (Joselit, 2007, p. 171)’. This sentence implies two things. On the one hand Joselit assumes that we can and must grasp the world and take it apart, so we submit ourselves as a conscious part of a space and a network. On the other hand this sentence leaves the ‘I’ in the world out of view. Now it would be unfair to say that Joselit does not take account of the ‘I’ in his book Feedback (2007). He even describes very clearly how the things surrounding us become ever more mixed with the traces left by people (distributed objects), and the reverse, that we carry traces of the technological networks that are interwoven with us (the concept of the cyborg, the distributed subject) (Joselit, 2007). The strategy of an artist who throws himself into the fray as a physical intersection can learn a lot HYBRID CITY
27
(informatie-)architect en computerexpert in zich. Zoals kunstenaar Heath Bunting in een interview aangaf (ook in het kader van de tentoonstelling Place@Space), kan de activiteit van kunstenaars breed gedefinieerd worden als verdedigers van ‘humanity’. In de verschillende samenwerkingen die kunstenaars aangaan, nemen ze stukjes talenten van de anderen mee en ze laten ook telkens een stukje achter. En zo worden niet alleen zij, maar ook wij - net als onze ruimtes - meer en meer hybride talenten. Dat is ook nodig in een omgeving waarbinnen mensen en dingen meer en meer hybride worden.
FoAM’s continuous experiments with ‘foamfood’: strawberry & coriander smoothie with tonka-bean capuccino foam. © FoAM
Zoals Rob Van Kranenburg zegt, zijn onze lichamen deels datalichamen die ook als dusdanig door instanties geregistreerd worden (Van Kranenburg, 2008). We eten technologisch gemanipuleerd voedsel, maar we verwerken ook al RFID chips in onze honden en in onze kinderen, zodat we ze gemakkelijker kunnen opsporen wanneer we ze kwijt zijn. Hybride mensen die interageren met andere hybride mensen en dingen en omgekeerd, maken ruimtes complex. Doordat we er voortdurend deel van zijn, is het moeilijk er iets over te zeggen of er iets in te wijzigen. De strategie van Duchamp was de wereld te hanteren als een readymade en ze af en toe op zijn kop te zetten. De theoreticus en criticus Joselit pleit voor een gelijkaardige benadering van onze meer en meer technologische en gemediatiseerde ruimte: ‘seize the world as a readymade and break open its circuits (Joselit, 2007,
28 HYBRIDE STAD |
Deze zin impliceert twee dingen. Enerzijds gaat Joselit er van uit dat wij de wereld kunnen en moeten vastpakken en uit elkaar halen, we werpen ons dus op als bewust deel van een ruimte en een netwerk. Anderzijds blijft in deze uitspraak het ‘ik’ in de wereld buiten beeld. Nu zou het oneerlijk zijn te zeggen dat Joselit in zijn boek Feedback (2007) geen rekening houdt met het ‘ik’. Hij beschrijft zelfs zeer helder hoe de ons omringende dingen steeds meer vermengd geraken met de sporen die mensen achterlaten (gedistribueerde objecten), en omgekeerd, dat wij sporen dragen van de technologische netwerken die met ons verweven zijn (het concept van de cyborg, het gedistribueerde subject) (Joselit, 2007). De strategie van de kunstenaar die zichzelf als fysiek knooppunt in de strijd gooit, kan veel leren over het hybride ‘ik’ als deel van een hybride ruimte. De wetenschapper Kevin Warwick experimenteert al even met zijn gedistribueerde lichaam. Hij connecteert zichzelf via een chip met een arm op afstand via het internet, of met de arm van zijn vrouw. Zo kan zijn vrouw bijvoorbeeld aan de hand van een juweel op afstand veranderingen in de staat van zijn emoties waarnemen (Warwick, 2008), Technologie kruipt onder de huid van de dingen, maar ook onder die van ons. Ruimtes worden dus steeds fysieker en voelbaarder (letterlijk!), maar niet noodzakelijk inzichtelijker. Media, commerciële bedrijven en overheden geven wel een aantal boodschappen mee over wat we van die veranderende ruimtes moeten verwachten. Maar die boodschappen zijn veelal tegenstrijdig. Moeten we angstig of gelukkig zijn omwille van het feit dat het licht automatisch op ons reageert, dat de kassa ons via een klantenkaart herkent als we langskomen of dat onze wederhelften ons letterlijk kunnen voelen op afstand? Het zijn precies die scenario’s van wat we al dan niet kunnen verwachten, die kunstenaars en ontwerpers voor ons verbeelden (gesprek met Pieter Van Boogaert, 2008). Hybride ruimtes vergen hybride standpunten. p. 171)’.
Hybride standpunten Aan de hand van de wisselwerking tussen mens, voedsel en supermarkt hebben we ons begrip van ruimte trachten toe te lichten. Het blijkt nu duidelijk dat in een ruimte waar technologische netwerken zich vervlechten met de meest fysieke aspecten van het dagelijkse leven, onze omge-
about the hybrid ‘I’ as a part of the hybrid space. The scientist Kevin Warwick has experimented with his distributed body for a while now. Over the internet he connects himself to an arm at a distance using a chip, or with his wife’s arm. This allows his wife to see his emotions from a distance as they are displayed in a jewel, for example (Warwick, 2008), Technology climbs under the skin of things, but also of us. Spaces become ever more physical and tangible (literally!), but not necessarily more insightful. Media, commercial companies and governments do give a number of messages about what we can expect from these altered spaces. But those messages are often contradictory. Should we be fearful or happy due to the fact that the light reacts to us automatically, that the checkout recognises us by our customer card when we pass or that our other halves can literally feel us at a distance? These are exactly those scenarios of what we may expect, that artists and designers imagine for us (conversation with Pieter Van Boogaert, 2008). Hybrid spaces create hybrid perspectives.
Hybrid perspectives Using the interaction between people, food and the supermarket we have tried to explain our concept of space. It is now clear that in a space where technological networks interweave with the most physical aspects of daily life, the space surrounding us and even our own body, forces new frames of thinking on us. That is why we elaborate on the methods that can be used to approach space in this point. The ethnographic approach that is used within social and cultural sciences is very rich in the approach to spaces. But using concepts within the theories about daily life and within design research can be a rich addition, considering that they use a very material and hands-on approach to the subject. There are also people who explore the world in a very material and physical way in the exact sciences. We already gave the example of Warwick. Much longer ago Johann Wilhelm Ritter’s (1776) discoveries relating to electric and chemical processes occurred through his experimental practice. He literally tested electrical sensations on his body. The world that he studied and his (physical) identity as a researcher combined in an extreme way. His science was art (Zielinski, 2006). Of course it need not go so far, but in this extreme example we see the borders between interior and exterior become very vague. Theories of daily life, Anne Galloway considers,
succeed better at seeing our body as a part of the network and of the space. They also involve other sensory experiences than the visual in their research; something that is important in light of the ‘ubiquitous computing’ phenomenon that causes a shift in the discussions about technology from the virtual to the physical and tactile life. Referring to theories of daily life, she says... Their visions also conjure Lynch’s (1960) city as our experiences with districts, edges, paths, nodes and landmarks, and their relational properties (Lynch 1984). All of these projects raise issues of spatialization, temporalization and the social; issues which allow us the opportunity to reexamine our assumptions about the city and everyday life (cf. Borden et al . 2001). If virtual reality technologies may be understood as visual, and spatial, technologies (Hillis 1999), these wireless and ubiquitous technologies firmly add the dimensions of sound, and time, to our everyday experiences. (...) Theories of everyday life are dedicated to that very task, and provide a means by which to explore augmented and amplified reality applications, and understand the ways in which they spatialize, temporalize and embody everyday life. Conversely, ubiquitous technologies will become more active in the performance of everyday life, and social and cultural studies will benefit from an awareness of their design principles and particular applications (Galloway, 2006).
Fairy food for a research gathering on games and autonomous characters: Mock-long bean with pink peppercorns © FoAM HYBRID CITY
29
vende ruimte en zelfs ons eigen lichaam, nieuwe denkkaders zich opdringen. In dit punt gaan we daarom verder in op de methoden waarmee ruimtes kunnen benaderd worden. De etnografische benaderingen die binnen sociale en culturele wetenschappen gehanteerd worden, zijn zeer rijk in het benaderen van ruimtes. Concepten gehanteerd binnen de theorieën rond het dagelijkse leven en binnen het designonderzoek kunnen echter een rijke aanvulling zijn, gezien ze een zeer materiële en hands-on benaderingen van het onderwerp hanteren. Ook binnen de exacte wetenschappen zijn er mensen die op zeer materiële en fysieke manier de wereld verkennen. We gaven reeds het voorbeeld van Warwick. Veel langer geleden gebeurden de ontdekkingen van Johann Wilhelm Ritter (1776) over elektriciteit en chemische processen doorheen zijn experimentele praxis. Hij testte electronische sensaties letterlijk op zijn lichaam. De wereld die hij onderzocht en zijn (lichamelijke) identiteit als onderzoeker weefden zich op een extreme manier in elkaar. Zijn wetenschap was kunst (Zielinski, 2006). Het hoeft natuurlijk niet zo ver te gaan, maar in dit extreme voorbeeld zien we dat de grenzen tussen interieur en exterieur sterk vervagen. Theorieën van het alledaagse leven, zo meent Anne Galloway, slagen er beter in om het lichaam als deel van het netwerk en van de ruimte te beschouwen. Ze betrekken ook andere sensorische gewaarwordingen dan het visuele in hun onderzoeken; iets wat van belang is in het licht van het fenomeen ‘ubiquitous computing’ dat een verschuiving teweeg brengt in de discussies over technologie van het virtuele naar het fysieke en tactiele leven. Refererend aan theorieën van het dagelijks leven, zegt ze... Their visions also conjure Lynch’s (1960) city as our experiences with districts, edges, paths, nodes and landmarks, and their relational properties (Lynch 1984). All of these projects raise issues of spatialization, temporalization and the social; issues which allow us the opportunity to reexamine our assumptions about the city and everyday life (cf. Borden et al. 2001). If virtual reality technologies may be understood as visual, and spatial, technologies (Hillis 1999), these wireless and ubiquitous technologies firmly add the dimensions of sound, and time, to our everyday experiences. (...) Theories of everyday life are dedicated to that very task, and provide a means by which to explore augmented and amplified reality applications, and understand the ways in which they spatialize,
30 HYBRIDE STAD |
temporalize and embody everyday life. Conversely, ubiquitous technologies will become more active in the performance of everyday life, and social and cultural studies will benefit from an awareness of their design principles and particular applications (Galloway, 2006). Binnen het designonderzoek speelt ook de richting van de ‘performance etnografie’ met de grensvervaging tussen ‘binnen’ en ‘buiten’. Ontwerpers gaan dan verder dan het louter observeren van hoe mensen zich gedragen in het alledaagse leven. Ze spelen situaties na om zo de ervaring van wat onderzocht wordt beter te kunnen vatten. Ze improviseren er bovendien verder op om zo tot mogelijke andere scenario’s van het dagelijkse leven te komen. Ook binnen de kunsten leeft deze performatieve benadering van ruimte. Kunstenaars werpen zichzelf ook geregeld op als fysiek knooppunt in de ruimte, en gaan lichamelijk de ruimte mee definiëren. Naar eten vertaald, vormen de food events van FoAM een voorbeeld van hoe een kunstenaar kan optreden als fysiek knooppunt. Samen eten maken en samen praten over eten - en natuurlijk - samen eten, is een zeer lichamelijk gegeven. Het verbeeldt ook het netwerk dat eten genereert en leent zich dus tot het beter vatten van het netwerk als plaats. Door de wetenschappelijke en technologische kant van eten in de discussie te vermengen, breng je, zoals Bunting zegt, het niet onmiddellijk zichtbare in het alledaagse leven. Zoals Anne Galloway aangeeft, is het concept van Bruno Latour (1999) ‘proliferation of hybrids’ het best te matchen met wat ubiquitous computing voor onze samenleving in petto heeft. Menselijke en niet-menselijke actoren zetten zich voortdurend voort in een eindeloze en steeds veranderende ketting waarbinnen zowel mens als niet-mens dagelijks andere relaties aangaan. Potentieel is iedereen en alles een schakel in het maken van de samenleving. En dat is juist waarom de onzichtbaarheid van een aantal ruimtelijke stromen problematisch wordt. Een gehele netwerkruimte vertrekkende van een subject (de kassierster) of object (de sinaasappel) aan de oppervlakte brengen is een hele opdracht, maar zeer verrijkend, kijk maar naar de projecten van Polak of Free Soil. Beide vertrekken vanuit een kleine schakel om een grotere problematiek aan te kaarten: de sinaasappel of de doos melk. We kunnen die deeltjes of knooppunten openbreken, er de onderliggende ‘code’ van traceren om ze eventueel te modificeren.
Within design research the branch of the ‘performance ethnography’ also plays a part in the blurring of the boundary between ‘inside’ and ‘outside’. Designers then go further than simple observation of how people behave in daily life. They imitate situations in order better to capture the experience of what is being researched. They improvise further in order to arrive at other possible scenarios of daily life. Within the arts this performance approach to space also lives. Artists regularly recognise themselves as physical intersections in space, and physically help to define the space. Translated to food, FoAM’s food events are an example of how an artist can act as a physical intersection. Making and discussing food together – and of course – eating together, is a very bodily fact. It also imagines the network that generates food and thereby lends itself to the better understanding of the network as a place. By mixing the scientific and technological side of food into the discussion, you bring, as Bunting says, the not immediately visible into daily life. As Anne Galloway indicates, Bruno Latour’s (1999) concept of ‘proliferation of hybrids’ can easily be matched with what ubiquitous computing intends for our society. Human and non-human actors constantly continue in an endless and ever changing chain within which both human and non-human enter into different relationships each day. Potentially everything and everyone is a link in making our society. And that is exactly why the invisibility of a number of spatial currents becomes problematic. Bringing an entire network space to the surface starting from a subject (the checkout assistant) or object (the orange) is quite a job, but very enriching, just look at Polak or Free Soil’s projects. Both start from a small scale in order to display a larger problem: the orange or the milk carton. We can break open those parts or intersections, trace the underlying ‘code’ in them in order eventually to modify them.
Learning from the artistic approach in the knot As a final point we would like to look at how a society can learn from how artists as hybrid identities help to define our place as a hybrid space. This question translates into a somewhat prag-
matic thought exercise. Artists bring attention to the relational properties of hybrid objects, like food. As a starting point they use an artwork. This artwork begins, in the terminology of Anne Nigten (Nigten in Brickwood et al, 2006, p. p. 126-129), to function as a ‘boundary object’. She mainly uses this in the sense that the artwork stimulates the collaboration across sectors and disciplines. But outside the context of the lab or museum, and in our every day space, it can also guide communication with ‘the citizen’. Combining this approach and boundary objects in a common platform can be a way for governments, art organisations, researchers and fellow artists to gather knowledge about how we include the citizen in a society and especially how we can stimulate the feeling of place, agency in a complex, hybrid space for the citizen. The field and literature research described above about our place within hybrid spaces therefore takes place in interaction with artist Thomas Laureyssens. He looks for ways of opening the character and methods in the field of art, technology and media to a larger audience and to involve this audience in production in this field as much as possible. Visualising spaces can make us conscious of the fact that spaces can move due to acting on an intersection. Besides – if we follow Manovich – these visualisations can express the multidimensionality of the subjective experience of the various actors who are active within it. A good dialogue between art, design, science and technology helps us to look at the selfevident things in our daily life, like food, in a slightly different way and to define our place in a hybrid space. Bio Liesbeth Huybrechts (1979) is a master in Communication sciences and master in Cultural Studies at the Catholic University of Leuven. Today she is doing a Phd research in Cultural Studies (Catholic University Leuven) around the question: “how do artists, through the use of technology, make us aware of our place in space”? At the moment she is researcher/docent in higher art education in the Media & Design Academie in Genk. She teaches courses around art, culture and technology and around methodologies for designresearch. At the moment she is active as editor of the e-culture blog of the Flemish Government, she is involved in the media art exhibition Place@Space in the art centre Z33 (www.z33.be) and she is doing a mapping on the arts, media and technology field in Belgium. HYBRID CITY
31
FoAM’s banquet following a lecture on photovoltaics for creative pracices, including food & drinks to remind us of the sun, plants’ batteries, dye-sensitised solar cells, light and lightness... © FoAM
Leren van de artistieke aanpak in de knoop Als laatste punt zouden we graag willen bekijken hoe een samenleving kan leren van hoe kunstenaars als hybride identiteiten onze plaats in een hybride ruimte mee kunnen helpen definiëren. Dit vraagstuk vertaalt zich in een enigszins pragmatische denkoefening. Kunstenaars brengen de relationele eigenschappen van hybride objecten, zoals voedsel, onder de aandacht. Ze gebruiken ze als uitgangspunt van een kunstwerk. Dit kunstwerk gaat, in de terminologie van Anne Nigten (Nigten in Brickwood et al, 2006, p. p. 126-129), functioneren als een ‘boundary object’. Zij hanteert het vooral in de zin dat het kunstwerk het samenwer-
32 HYBRIDE STAD |
ken over sectoren en disciplines heen stimuleert. Maar buiten de lab- of museumcontext, en in onze alledaagse ruimte, kan het ook de communicatie met ‘de burger’ aansturen. Het samenbrengen van deze werkwijzen en boundary objecten in een gemeenschappelijk platform kan voor overheden, kunstenorganisaties, onderzoekers en collega-kunstenaars een manier zijn om aan kennisopbouw te doen rond hoe we de burger maximaal betrekken in een samenleving en vooral hoe we bij de burger het gevoel van plaats, agency in een complexe, hybride ruimte kunnen stimuleren. Het hierboven beschreven veld- en literatuuronderzoek naar onze plaats binnen hybride ruimtes, gebeurt daarom in interactie met kunstenaar Thomas Laureyssens. Hij zoekt naar mogelijkheden om via experimenten met visualisatie en interfaces de eigenheden en werkwijzen van het veld van kunst, technologie en media naar een groter publiek te ontsluiten en dit zelfde publiek ook maximaal te betrekken in het mee produceren van het veld. Het visualiseren van ruimtes kan ons bewust maken van het feit dat via het ingrijpen in een knooppunt, ruimtes kunnen verschuiven. Bovendien kunnen – als we Manovich volgen deze visualisaties de multidimensionaliteit van de subjectieve ervaring van de verschillende actoren die er binnen actief zijn, tot uitdrukking brengen. Een goede dialoog tussen kunst, design, wetenschap en technologie helpt om de kleine dingen in het leven die we al te vaak vanzelfsprekend vinden, zoals voedsel, net dat beetje anders te bekijken én onze plaats te definiëren in een hybride ruimte. Bio Liesbeth Huybrechts (1979) heeft een achtergrond in Communicatiewetenschappen en Culturele Studies en maakt haar doctoraat in de “Culturele Studies” (KULeuven) over de wisselwerkingen tussen kunst, technologie en samenleving. Ze is momenteel docent-assistent op de Media & Design Academie in Genk. Zij doceert daar rond kunst en technologie en alternatieve methodologieën voor onderzoek in de kunsten. Ze neemt deel aan een interdisciplinair onderzoeksproject naar de mogelijkheden van (sensorische) interfaces voor collaboratie tussen mensen, domeinen en disciplines en voor de narrativiteit van ruimtes. Verder is zij onderzoeker in het kader van tentoonstellingsprojecten, publicaties en lezingen bij onder meer Platform Limburg Beeldende Kunsten, kunstencentrum Z33 en het Instituut voor Beeldende, Audiovisuele en Mediakunst BAM
Referenties / Bibliography Akrich, M., Callon, M. & Latour, B. (2006). Sociologie de la traduction : Textes fondateurs. Paris: Presses de l’Ecole des Mines de Paris Augé, M. (1995). Non-places. Introduction to an anthropology of supermodernity. London: Verso. Brickwood, C., Ferran, B., Garcia & D. Putnam, T. (2006). Uncommon Ground. Creative encounters between sectors and disciplines. Amsterdam: Bis Publishers.
Rondetafel met Liesbeth Huybrechts, Nicolas Malevé, Peter Westenberg, Vrouwen en Vrije Software. Brussel: Recyclart. Joselit,D. (2007). Feedback: Television against Democracy. The MIT Press, Cambridge. Kluitenberg, E. (2006). Netwerk van golven. Leven en handelen in een hybride ruimte. Open nr. 12 Hybride ruimte, uitg. Nai Uitgevers en SKOR. Lefebvre, H. (1992). The Production of Space. Oxford: Basil Blackwell. Originally published 1974.
Castells, M. (1996). The Rise of the Network Society. Massachusetts: Blackwell Publishers.
Lévy, P. (1998) Qu’est-ce que le virtuel? Paris, La Découverte Poche 49. Essais ISBN 2-7071-2835-X 160 pages 45FFr.
Couldry, N. (2004). Actor Network Theory and Media. Do they Connect and on what Terms? London School of Economics and Political Science. In: A. Hepp et al. (eds) Cultures of Connectivity (2004).
Lister, M. Dovey, J. Giddings, S. Grant, I. & Kelly, K. (2003). New Media: a Critical Introduction. London: Routledge.
De Certeau, M. (1988). The Practice of Everyday Life. California: University of California Press. Eames, C. & R. (2006). Powers of ten. Lucia Eames dba Eames Office. Available at: http://www.powersof10. com/ Flusser, V. (2000). Towards a Philosophy of Photography. London: Reaktion Books.
Manovich, L. (2008). Data Visualization as New Abstraction and As Anti-Sublime. In: Hawk, B., Rieder, D. M., Oviedo, O. (2008). Small Tech. The Culture of Digital Tools. Minneapolis: University of Minnesota Press. pp. 3-9. Merriam Webster (19 april 2008, 14u06). Topology. Available at: http://www.merriam-webster.com/dictionary/topology.
Flusser, V. (editor: Ströhl, A) (2002). Writings. Minneapolis: University of Minesota Press.
Murray, J. (1998). Hamlet on the Holodeck: The Future of Narrative in Cyberspace. USA Cambridge: The MIT Press.
Foucault, M. (1967). Of Other Spaces, Heterotopias. Available at: http://foucault.info/documents/heteroTopia/ foucault.heteroTopia.en.html.
Ramocki, M. (2007). DIY: The Militant Embrace of Technology. Available at: http://ramocki.net/ramocki-diy.pdf.
Galloway, A, 2004. Intimations of Everyday Life: Ubiquitous Computing and the City. Cultural Studies, Vol. 18, No. 2-3, pp. 384-408. Healy, P. & Bruyns, G. (2006). De-/signing the Urban. Technogenesis and the Urban Image. Rotterdam: 010 Publishers. Huybrechts, L. (11 maart 2008, 9u). Gesprek met Heath Bunting. Hasselt: Provinciehuis (video-interview).
Warwick, K. (2008). Lezing Microsoft Research Chair. Four Weddings And A Funeral. Leuven: KULeuven. Weiser, M. (1991). Computing for the 21 Century. Available at: http://www.ubiq.com/hypertext/weiser/SciAmDraft3.html. Zielinski, S., 2006. Deep Time of the Media. Toward an Archaeology of Hearing and Seeing by Technical Means. The MIT Press, Cambridge.
Huybrechts, L. (14 maart 2008, 14u30). Gesprek met Steven Devleminck. Hasselt: Provinciehuis (videointerview). Huybrechts, L. (25 maart 2008, 14u). Gesprek met Pieter Van Boogaert. Brussel: De Walvis (gesprek in kader van workshop SpaceCowboys). Huybrechts, L. (25 april 2008, 18u). Gesprek met Femke Snelting. Kader: Verbindingen/Jonctions. HYBRID CITY
33
Rob Van Kranenburg (Liesbeth Huybrechts, red.)
Lichte gemeenschappen, lichte steden
34 HYBRIDE STAD |
Light communities, light cities In Dreams of a Final Theory, Steven Weinberg speaks of the “spooky ability of mathematicians to anticipate structures that are relevant to the real world”. Designers have the spooky ability to do just that, to anticipate structures that are relevant to the real world, however spooky the real world might become. Duyvendak, J., Hurenkamp, M. (red.), Ed. (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid [Choosing the herd. Light communities and the new majority]. Amsterdam, Van Gennep.
HYBRID CITY
35
© Rob Van Kranenburg
De hybride stad is een feit. Fysieke en virtuele netwerken vermengen zich steeds intenser en dat heeft onder meer te maken met het toenemende gebruik van RFID (Radio Frequency Identification) in de objecten, huisdieren en ruimtes die ons omringen. Voor veel mensen is deze ontwikkeling nog onbekend terrein. Daarom zag Waag Society de noodzaak in om een nieuw programma op te starten onder de naam ‘Smart Environments’. Dit programma stoelt op een vijftal pijlers: de uitbouw van het netwerk DIFR, het ontwikkelen van een open source toolkit, educatie (sensorwijsheid), experimenten met kunstenaars en pilots met een maatschappelijke impact. ‘Smart Environments’ wil het expertisecentrum worden inzake de maatschappelijke en culturele invloed van RFID op de verhouding tussen de 3 P’s, namelijk Publiek (overheid), Privaat (bedrijfsleven) en Privé (burgers). Waag Society, het Instituut voor Netwerkcultuur en De Balie riepen het netwerk DIFR in het leven waarbinnen ze alle mogelijke spelers in het RFID debat verzamelen. De missie is te laten zien hoe RFID verschillende betekenissen kan krijgen voor
36 HYBRIDE STAD |
individu en samenleving. DIFR of RFID in context beoogt een breed veld van zeer uiteenlopende standpunten samen te brengen – van hard core activisme tot hard core push technology – richting duurzame infrastructuur, zinvolle applicaties en diensten met innovatieve businessmodellen. Dit middels creatieve vormen van onderzoek, presentaties, workshops, prototypen van devices en infrastructuur. Dit drie jaar durende programma moet leiden tot meer inzichten in de vraagstelling rond de kwaliteit van de interactie van burgers met RFID. De prototypes – zoals de open source toolkit – zijn graadmeters van de te realiseren transparantie in de infrastructuur. De experimenten bieden ruimte aan kunstenaars, locatieve start ups en gevestigde bedrijven om met nieuwe technologie te ‘spelen’ en daarmee tot inspirerende en onverwachte resultaten te komen. De resultaten uit educatie, experimenten en pilots worden geïncorporeerd in de DIFR website. Een conferentie zorg voor de bredere verspreiding van de samenwerkingsverbanden in het DIFR netwerk.
© Rob Van Kranenburg
The hybrid city is a fact. Physical and virtual networks are being mingled increasingly more intensely and amongst others that relates to the increasing use of RFID (Radio Frequency Identification) in objects, domestic pets and the spaces around us. This development is still an unknown area for many people. For that reason Waag Society saw a need to start up a new program called ‘Smart Environments’. This program is based on five pillars: the development of the DIFR network, the development of an open source toolkit, education (sensor wisdom), experiments with artists and pilots with a social impact. ‘Smart Environments’ wants to become the expertise centre regarding the social and cultural influence of RFID on the relationship between the 3 P’s, namely Public (government), Private (business life) and Privacy (citizens). Waag Society, the Instituut voor Netwerkcultuur and De Balie created the DIFR network within which they brought together all possible players in the RFID debate. The mission is to show how RFID can be given different meanings for the individual and society. DIFR or RFID in context intends to bring
together a broad range of very divergent standpoints – from hard core activism to hard core push technology – direction of sustainable infrastructure, useful applications and services with innovative business models. This by means of creative forms of research, presentations, workshops, prototypes of devices and infrastructure. This three year program should result in more insights into the question of the quality of the interactions of citizens with RFID. The prototypes – such as the open source toolkit – are indicators of the transparency in the infrastructure to be realized. The experiments offer space to artists, locative start ups and established companies to ‘play’ with new technology and thereby to come to inspiring and unexpected results. The results from education, experiments and pilots are incorporated in the DIFR website. A conference that provides the broader dissemination of the cooperation in the DIFR network.
HYBRID CITY
37
Context De samenleving is de afgelopen decennia ingrijpend veranderd onder invloed van de digitalisering. Waag Society, Balie en INC werkten in de beginjaren van het internet aan een gedeelde – niet commerciële – publieke ruimte, gebruik makend van de metafoor van de digitale stad. Na veertien jaar www (de browser Mosaic stamt uit 1993) zijn computers goedkoper, sneller en handzamer geworden en de bekabeling en draadloze infrastructuur is uitgerold. We staan aan de vooravond van een nieuwe stap in IT, namelijk het verdwijnen van computers, sensoren en chips in alledaagse objecten en onze dagelijkse omgeving. Waag Society wil een voortrekkersrol spelen in het creëren van een consensus onder zoveel mogelijk stakeholders (bedrijven, overheid, burgers, Europese wetgeving en professionals) om waarden als solidariteit, delen, leren leren, creativiteit, schoonheid en zin voor verandering en innovatie – zo diep mogelijk in de code en infrastructuur van deze slimme omgevingen (ambient intelligence) te verankeren. We zien immers op dit moment in de Nederlandse samenleving een toenemende spanning tussen een burger die – met internet en mobiel – een steeds grotere agency (reik- en handelswijdte) heeft en een overheid die steeds meer betuttelend te werk gaat via een overdaad aan regels en regelgeving. Tegelijkertijd staat volgens de Raad voor Cultuur het publieke belang onder druk en verkeert het publieke domein in crisis: de vraag is welke waarden in het geding zijn, welke keuzes gemaakt moeten worden en wat de rol van de overheid is/kan zijn. Het ‘Smart Environments’-programma onderzoekt en ontwikkelt creatieve technologie voor innovatie in de informele ruimte die ontstaat tussen het fragmentarische alledaagse leven en de formele beleidsstructuren. Het doel is tools te ontwikkelen voor zowel burgers, bedrijven als beleid om gezamenlijk nieuwe vormen van integere en open organisatiemodellen te maken. De twee cruciale termen daarbij zijn onderhandelbaarheid; de idee dat er geen elementen zijn waarover niet gesproken en onderhandeld kan worden tussen partijen, en ontwerpen om conflicten gestructureerd te laten ontstaan. In Designing for social friction: Exploring ubiquitous computing as means of cultural interventions in urban space (Rune Huvendick Jensen, www.itu.dk) stellen de auteurs ‘how the notion of social friction can be helpful in the
38 HYBRIDE STAD |
development and analysis of ubiquitous computing in relation to art and design. Social friction is articulated as a critical position, which could be applied as a strategy for design.’ Zij onderzoeken hoe ‘by designing for the social friction, which is an intrinsic characteristic of everyday life, new forms of social and cultural potentials can be released.’ We willen in dezelfde lijn onderzoeken hoe we in de plaats van het huidige ontwerpkader - dat voornamelijk gericht is op vertrouwen - het ontwerpen van gestructureerde conflicten naar voor kunnen schuiven. Het mappen – in kaart brengen van situaties, scenario’s en feitelijke gebeurtenissen - is niet voor niets de dominante metafoor van nu. Ruimtes die eerst meer gescheiden waren, zijn nu versmolten: de privé omgeving, de lokale straat, de multiculturele samenleving en de virtuele wereld waarin je soms meer contacten hebt met mensen aan de andere kant van de wereld dan met je ‘echte’ vrienden en buren. De huidige denkmodellen rond ruimtes volstaan dus niet altijd meer. We zoeken daarom naar een nieuwe balans en een ander aangrijpingspunt. Na onderzoek bleek de expertise en de attitude van de BRIClanden - waaronder Brazilië, China en Indonesië - van groot belang voor het leren omgaan te gaan met onzekerheden. In een wereld vol snelle veranderingen en technologie die globaal is, is de westerse academische scheiding tussen theorie en praktijk niet relevant meer. Als je dicht op de praktijk wil werken heeft een design filosofie en attitude meer impact.
Slimme omgevingen We staan op het punt van een wereldwijde uitrol van RFID. Nederland loopt – gezien zijn logistieke traditie – vóór. RFID is de onzichtbare ‘lijm’ van de slimme samenleving vol producten met tags, gebouwen met sensoren, auto’s met communicatiemogelijkheden naar andere auto’s toe. Deze technologie is echter niet onomstreden, en is mogelijk zelfs disruptief. Het klinkt allemaal mooi: een overweldigende connectiviteit, een web der dingen, waarin alles met alles ‘praat’. Maar hoe is het om te leven in een Harry Potter wereld waarin de plant praat met de gieter en iets onbeduidends als een pak melk onthoudt waar het allemaal is geweest? We kunnen ons een dergelijke wereld al moeilijk voorstellen.
Context Society has radically changed over recent decades under the influence of digitalization. Waag Society, Balie and INC worked on a shares – noncommercial – public space in the early years of the Internet using the metaphor of the digital city. After fourteen years www (the Mosaic browser started in 1993) computers have become cheaper, faster and easier to use and the cabling and wireless infrastructure has been rolled out. We are on the eve of a new step in IT, namely the disappearance of computers, sensors and chips in everyday objects and our daily environment. Waag Society wants to play a prominent role in the creation of a consensus amongst as many stakeholders (companies, government, citizens, European legislation and professionals) to anchor values such as solidarity, sharing, learning to learn, creativity, beauty and a sense of change and innovation – as deeply as possible in the code and infrastructure in these smart environments (ambient intelligence). Currently we have seen an increasing tension in Dutch society between a citizen who – with Internet and mobile – has an increasingly greater agency (reach and commercial width) and a government that is increasingly patronizing through an excess of rules and regulations. At the same time the public interest is under pressure and the public domain in crisis according to the Council for Culture: the question is what values are at issue, what choices must be made and what the government’s role is/can be. The ‘Smart Environments’-program researches and develops creative technology for innovation in the informal space that is created between fragmented everyday life and formal policy structures. The aim is to develop tools for citizens, companies and policy to create new forms of sound and open organization models. The two crucial terms in this are negotiability; the idea that there are no elements which cannot be discussed and negotiated between parties and designs to allow conflicts to develop in a structured way. In Designing for social friction: Exploring ubiquitous computing as means of cultural interventions in urban space (Rune Huvendick Jensen, www.itu.dk) the authors state ‘how the notion of social friction can be helpful in the development and analysis of ubiquitous computing in relation to art and design. Social friction is articulated as a critical position, which could be applied as a strategy for design.’ They investigate how ‘by designing for the social friction, which is an intrinsic characteristic of everyday life, new forms of social and cultural
potentials can be released.’ We would like to research in the same line how we can put forward the design of structured conflicts in the place of the current design framework – that is primarily aimed at trust. Mapping – charting situations, scenarios and de facto events – is not a matter for dominant metaphor of today. Spaces that used to be more separated are not blended together: the private environment, the local street, the multicultural society and the virtual world in which you sometimes have more contacts with people on the other side of the world than with your ‘real’ friends and neighbors. The current thinking on spaces consequently does not always suffice any more. Therefore we are seeking a new balance and point of application. After research the expertise and attitude of the BRICcountries – including Brazil, China and Indonesia – were extremely important for learning to tackle uncertainties. In a world full of rapid changes and global technology, the western academic division between theory and practice is no longer relevant. If you want to work closely on practice, a design philosophy and attitude has greater impact.
Smart environments We are at the point of a worldwide roll out of RFID. Netherlands is – considering its logistic tradition – a frontrunner. RFID is the invisible ‘glue’ of a smart society full of products with tags, buildings with sensors, cars with communication facilities to other cars. However this technology is not unchallenged and is possibly even disruptive. It all sounds wonderful: an overwhelming connectivity, a web of things, in which everything ‘talks’ to everything. But what would it be like to live in the world of Harry Potter in which a plant talks to the watering can and something as unremarkable as a pack of milk remembers where it has been? It is hard for us to imagine such a world. However in addition there is the fact that we will have to adjust to the fact that we not only have a physical body but also a ‘data body’. What information do you leave consciously or subconsciously when you have been somewhere? The definition of our ‘self’ may expand to the most distributed form of ‘being’. That implies that you no longer have to protect your privacy, but multiple privacies. In other worlds it is not surprising that the arrival of RFID causes uncertainty and even fear. That also explains the attention Katherine Albrecht HYBRID CITY
39
Daar komt echter nog bij dat we zullen moeten wennen aan het feit dat we niet alleen over een fysiek lichaam, maar ook over zoiets als een ‘datalichaam’ beschikken. Welke gegevens laat je bewust of onbewust achter als je ergens bent geweest? De definitie van ons ‘zelf’ breidt zich mogelijk uit tot de meest gedistribueerde vorm van ‘zijn’. Dat impliceert dat je niet langer je privacy moet beschermen, maar meerdere privacies. Het is met andere woorden niet verwonderlijk dat de opkomst van RFID onzekerheid en zelfs angst oproept. Dat verklaart ook de aandacht die Katherine Albrecht van de media krijgt voor haar belangenorganisatie ‘Consumers Against Supermarket Privacy Invasion and Numbering (CASPIAN)’. Zij belichaamt letterlijk het protest tegen de sluipende invoering van RFID of ‘Spy chips’ zoals zij de technologie benoemt. Als fabrikanten en retailers inderdaad van maandag op dinsdag overgaan op RFID - wat heel goed kan - dan breekt er zonder twijfel een storm van protest los. Niet van hackers, krakers, antiglobalisten en andere ‘marginalen’, maar van doodgewone consumenten die het niet pikken om buitengesloten te worden van deze nieuwe technologische wereld. Het aanvaardbaar maken van RFID voor ‘de burger’ vergt dat bedrijven een andere taal hanteren. RFID benoemen als ‘de slimme barcode’ (turning your supply chain into a value center) brengt een tegenreactie teweeg. Want waar bevindt de consument zich in deze bewoording? Bedrijven zullen in hun taalgebruik de dialoog moeten aangaan met alle stakeholders en in het bijzonder met de ‘consument’ om een gevoel van onderhandelbaarheid aan te wakkeren. Omgekeerd moeten consumenten leren omgaan met een gedistribueerde vorm van het eigen zijn.
De stap van privacy compliant applicaties naar privacy compliant technologie staat hier centraal. Dat wil zeggen: we moeten de overstap maken van het louter consumeren van privacy ondersteunende toepassingen naar het zelf mee creëren van privacy ondersteunende technologie. Hoe kunnen we de concepten over privacy, het omgaan met elkaar in het openbaar, de transparantie van de technologie (hoe ze functioneert), zo diep mogelijk in de code – in de infrastructuur – operationeel maken? De ambient (slimme) samenleving kan maar innovatief, inclusief, duurzaam én internationaal concurrerend zijn wanneer ze hand in hand gaat met de ontwikkeling van sociaal-culturele en creatieve ijkpunten. RFID is een noodzakelijke en
40 HYBRIDE STAD |
onvermijdelijke bedrijfsinnovatie die samenhangt met een culturele en sociale vraag naar meer controle (zekerheid, veiligheid) en een technologische stap naar pervasive computing, of ambient intelligence. Op elk van deze terreinen zijn er alternatieven voor RFID, maar geen van hen is zo performant. Dat maakt deze technisch relatief simpele toepassing van radiogolven tot een kernpunt van verschillende debatten met een steeds grotere maatschappelijke betekenis. Mede door het klonen van de OV kaart, het hacken van de beveiliging van de Mifare standaard die in veel toegangspassen wordt gebruikt, het RFID virus van Melanie Rieback, duikt RFID vandaag ook in de massamedia en de Kamer op. De vraag naar de veiligheid van deze chips vormt meestal de kern van het debat in deze fora. Stilaan ontstaat er zo een negatieve beeldvorming rond een technologie die nochtans één van de ankerpunten is van onze slimme samenleving. Het maakt het mogelijk een wereld uit te bouwen waarin technologie ons zodanig omringt dat we kunnen spreken van een hybride wereld van analoge en digitale connectiviteit. De uitbouw van die slimme wereld wordt bovendien op nationaal en Europees niveau gezien als fundamenteel voor de ontwikkeling van Europa als kenniseconomie én als testbed voor ambient producten en diensten. De wens om op basis van deze technologie een Europese kenniseconomie uit te bouwen en de angst voor de technologie zijn dus in tegenspraak en schijnen elkaar tegen te werken. Een alternatief concept en ontwerp met RFID kan een mogelijk antwoord zijn op dit spanningsveld. De visie van De Waag is dat die ambient producten en diensten (gebaseerd op RFID) zo inclusief mogelijk moeten zijn, met een zo breed mogelijk draagvlak onder de bevolking, een zo groot mogelijke transparantie in doelstellingen en een zo goed mogelijke betrokkenheid van burgers als mede-ontwikkelaars van het Europese ‘ambient testbed’. De verschillende onderdelen van het ‘Smart Environments’ programma zijn daarom gericht op een brede voorlichting, workshops met experts, de ontwikkeling van een open source RFID toolkit, de ontwikkeling van prototypes die de discussie scherp kunnen stellen en voorstellen voor een transparante infrastructuur waarin burgers, bedrijven en overheden meerwaarde voor elkaar en zichzelf creëren. De snelle opmars van RFID is ingebed in een visie op computers die werd ingezet door Mark
receives from the media for her interest group ‘Consumers Against Supermarket Privacy Invasion and Numbering (CASPIAN)’. She literally embodies the protection against the stealthy introduction of RFID or ‘Spy chips’ as she called the technology. If manufacturers and retailers will indeed switch from Monday to Tuesday from RFID – which is entirely possible – then undoubtedly a storm of protest will break out. Not from hackers, crackers, antiglobalists and other ‘fringe groups’, but from ordinary consumers who will not put up with being excluded from this new technological world. Making RFID acceptable to ‘the citizen’ requires that companies use a different language. Calling RFID ‘the intelligent barcode’ (turning your supply chain into a value center) causes a counter-reaction. Because where is the consumer in this term? Businesses will have to enter into a dialogue with all stakeholders in their use of language in and in particular with the ‘consumer’ to develop a sense of negotiability. Inversely consumers must learn to deal with a distributed form of being oneself.
The step from privacy compliant applications to privacy compliant technology is central here. This means: we must make the step from purely consuming privacy supporting applications to participating in the creation of privacy supporting technology. How can we make the concepts concerning privacy, dealing with each other in public, the transparency of technology (how it functions), operational, as deeply as possible in the code – in the infrastructure? The ambient (smart) society may only be innovative, inclusive, sustainable and internationally competitive when it goes hand in hand with the development of socio-cultural and creative calibration points. RFID is an essential and irrevocable business innovation that is connected to a cultural and social demand for more control (security, safety) and a technological step towards pervasive computing, or ambient intelligence. In each of these fields there are alternatives to RFID, but none perform so well. That makes this relatively simple technical application of radio waves to a core of various debates with increasingly greater social meaning. Partly by cloning the OV map, hacking the security of the Mifare standard that is used in a lot of access passes, the RFID virus of Melanie Rieback, RFID also appears in the mass media and the Chamber. The demand for the safety of these chips is usually the core of the debate in these forums. Gradually such a negative image is created around a technology, which is nevertheless one of the anchors of our smart society. It makes it possible to develop a world in which
technology surrounds us to such an extent that we can talk of a hybrid world of analogue and digital connectivity. The development of this smart world is moreover considered fundamental at a national and European level for the development of Europe as a knowledge economy and as a testing bed for ambient products and services. The wish to develop a European knowledge economy based on this technology and the fear for the technology are consequently contradictory and appear to work against each other. An alternative concept and design with RFID may be a possible answer to this area of tension. The vision of De Waag is that those ambient products and services (based on RFID) should be as inclusive as possible, with the broadest possible support from the population, the greatest possible transparency in the objectives and the best possible involvement of citizens as co-developers of the European ‘ambient testing bed’. The various components of the ‘Smart Environments’ program are consequently aimed at a broad education, workshops with experts, the development of an open source RFID toolkit, the development of prototypes that can focus the discussion and proposals for a transparent infrastructure in which citizens, businesses and administrations can create added value for each other and themselves. The rapid advance of RFID is embedded in a vision of computers expressed by Mark Weiser in his text from 1991 Computing for the 21 Century.1 He wonders why in 1991 he still has to interact with a mouse (patent from 1964) and a keyboard. For that reason he proposes removing all intelligent components and interaction modules out of the computer and concealing them in the environment: fabrics will then become smart textiles2, houses become smart homes3 and cities become smart4. In Japan Kobe is experimenting for example with a district that is completely equipped with RFID tags. Song Do is being built in Korea, a city where there is more soft architecture (i.e. what you see differs from user to user) than hard architecture (walls, windows, doors, etc.). Mark Weiser’s vision is currently the dominant vision regarding the computer/man relationship. Philips calls it Ambient Intelligence and in addition there are terms like pervasive computing, ubiquitous computing and calm technology. These are all terms 1 2 3 4
www.ubiq.com/hypertext/weiser/SciAmDraft3.html http://smartextiles.co.uk/ http://www.smart-homes.nl/ http://en.wikipedia.org/wiki/Ubiquitous_city HYBRID CITY
41
Weiser met zijn tekst uit 1991 Computing for the 21 Century.1 Hij vraagt zich af waarom hij in 1991 nog steeds moet interageren met een muis (patent uit 1964) en een keyboard. Daarom stelt hij voor alle intelligente componenten en interactiemodules uit de computer zelf te halen en in de omgeving te verbergen: stoffen worden zo smart textiles2, huizen worden smart homes3 en steden worden slim4. In Japan experimenteert Kobe bijvoorbeeld met een wijk die volledig voorzien is van RFID tags. In Korea wordt Song Do gebouwd, een stad waar meer zachte architectuur (d.w.z. wat je ziet, verschilt van gebruiker tot gebruiker) is dan harde architectuur (muren, ramen, deuren...). De visie van Mark Weiser is op dit moment de dominante visie inzake de computer/mens relatie. Philips noemt het Ambient Intelligence en daarnaast zijn er termen als pervasive computing, ubiquitous computing en calm technology. Het zijn allemaal termen voor hetzelfde idee, namelijk dat de wereld gevuld is met sensoren die ons en onze omgeving voortdurend meten. Naast feedback, geven deze sensoren ook hints over wat we de komende uren het beste kunnen doen of laten. De door Katherine Moriwaki ontworpen handtas, illustreert dat concept. (Beeld 1) In de tas zit een digitaal netwerk. En een sensor die luchtvervuiling meet. (Beeld 2) Op de handtas is conductive fiber geweven. (Beeld 3)
vervuilde plekken zichtbaar te maken. Wat betekenen dit soort ontwerpen voor de relatie tussen overheden en burgers? Overheden hadden tot voor kort het monopolie over het verzamelen, aggregeren en ontsluiten van dit soort data. De handtas legt het meten in handen van ‘de burger’. Burgers professionaliseren dus met digitale middelen terwijl de staat zich terugtrekt en vroegere kerntaken uitbesteedt aan private initiatieven. Hierdoor ontstaat een informele ruimte waar burgers professionele amateurs worden. Burgers vinden elkaar via internetfora, sociale netwerken en virtuele werelden (second life, games). In het Schiphol-initiatief bijvoorbeeld, verzamelen, interpreteren en archiveren omwonenden hun eigen gegevens over geluid en geluidsoverlast. Met het zogenaamde Geluidsnet werd in 2003 de eerste stap gezet naar een betrouwbaar door burgers opgezet meetnetwerk naar geluidsoverlast van vliegtuigen rond Schiphol. In 2007 werd het een onderdeel van Sensornet dat als doel heeft de leefomgeving in Nederland real time te meten. Onlangs is men gestart met het ontwikkelen van een CO2 meter. De Waag op de Nieuwmarkt heeft de primeur: het eerste CO2 meetpunt5 van Nederland.
Als je met deze tas door een vervuilde straat loopt, verandert de tas van kleur. We zien met andere woorden niet precies wat er aan de hand is, maar we staan er wel even bij stil. Deze tas transformeerde - door de toevoeging van een zender en een ontvanger - in een medium, net zoals de televisie, de radio of de telefoon media zijn. De tas kan bovendien draadloos aan andere tassen gekoppeld worden om zo een netwerk van
Ubiquitous city
1 2 3 4
www.ubiq.com/hypertext/weiser/SciAmDraft3.html http://smartextiles.co.uk/ http://www.smart-homes.nl/ http://en.wikipedia.org/wiki/Ubiquitous_city
42 HYBRIDE STAD |
Vijftien jaar geleden stelden we de vraag hoe we vanuit de kunst én vanuit de technische expertise een breed bewustzijn rond de meerwaarden van open ontmoetingsplaatsen op het internet konden creëren. Deze vraag is vandaag weer zeer actueel. Alleen verschuift de aandacht van het internet naar de échte parken, pleinen en straten van de stad. De technische mogelijkheden zijn steeds ruimer, de apparatuur wordt steeds goedkoper 5 http://www.geluidsnet.nl/producten/co2/
for the same idea, namely that the world is filled with sensors that continuously measure us and our environment. In addition to feedback, these sensors also give hints about what we should do or not do in the coming hours. The handbag designed by Katherine Moriwaki illustrates that concept. (Image 1) A digital network is integrated in the bag and a sensor that measures air pollution. (Image 2) Conductive fiber is woven onto the handbag. (Image 3) If you walk through a polluted street with this bag, the bag changes color. In other words we cannot see exactly what is the matter but we do think about it a moment. This bag was transformed – through the addition of a sensor and a receiver – into a medium, just as television, the radio or telephone are media. Moreover the bag can be connected to other bags wireless to make a network of polluted places visible in that way. What does this type of design mean for the relationship between governments and citizens? Until recently governments had a monopoly on collecting, compiling and disclosing this type of data. The handbag puts the measurement into the hands of ‘the citizen’. Consequently citizens are becoming more professional with digital equipment while the state withdraws and outsources previous core tasks to private initiatives. As a result an informal space develops where citizens become professional amateurs. Citizens find each other via Internet forums, social networks and virtual worlds (second life, games). For instance in the Schiphol-initiative, people in the neighborhood collect, interpret and archive their own data concerning noise and noise pollution. In 2003, the first step was taken to a reliable measurement network of noise pollution from airplanes around Schiphol, set-up by citizens through the so-called Geluidsnet (Noise network). In 2007 it became a part of Sensornet intended to measure the living environment in the Netherlands in real time. Recently development started on a CO2 meter. The Waag on the Nieuwmarkt is the premiere: the first CO2 measuring point5 in the Netherlands.
Image 1. Katherine Moriwaki: Handbag
Inside/Ouside Handbag Conductive embroidery and Thermochromic Inks
Handbag Application
Ad hoc Routing
Broadcast Data-Link Physical
MAC 802.11
UHF
IrDA
Handbag Sensors
Image 2. Handbag digital network © Katherine Moriwaki
Ubiquitous city Fifteen years ago we asked the question of how we could create a broad awareness of the added value of open meeting places on the Internet from art and technical expertise. This question is again 5 http://www.geluidsnet.nl/producten/co2/
Image 3. Handbag with conductive fiber © Katherine Moriwaki HYBRID CITY
43
en het maatschappelijk draagvlak voor de inzet van technologie (camera’s, luistermicrofoons) is – alhoewel vooral vanuit het oogpunt van de veiligheid - steeds groter. Het is ook erg uitdagend, want met GPS (satelliet), Bluetooth, en RFID/Nearfield communicatie wordt het mogelijk om zélf mediascapes te maken. We kunnen dus zelf een digitale datalagen over of op een een plaats leggen. De vraag wordt dan: hoe organiseren we die gelaagde ruimten? Wat voor verschuivingen brengen veranderende hybride ruimtes met zich mee in de relatie tussen informatie, burgers, onderwijs, beleid, zorg, kunst en cultuur? De stad wordt een Ubiquitous City: een ruimte waarin breedband, wireless, locatieve media en RFID verweven zitten en die zo een nieuw netwerk van interactie en relaties in steden stimuleert. Hoe transparant is de digitale, ubiquitous ruimte? Welke rol hebben de burgers daarin? Welke echt - nieuwe vormen van interactie, beleving en betekenis kunnen daar ontstaan?
Ontwerpen van interacties De paradox in het willen creëren van een slimme omgeving is het grote vertrouwen dat je vraagt van burgers in de openbare ruimte, en dit net op een moment in de geschiedenis dat media, beleid en overheid steeds de onveiligheid van diezelfde ruimte benadrukken. Deze paradox brengt met zich mee dat een generatie diensten en locatieve toepassingen niet van de grond komt. Welke burger vertrouwt immers zichzelf - als dynamische verzameling data - toe aan een omgeving die zij of hij niet vertrouwt? En welke overheid of welk bedrijf is dat vertrouwen waard? Eén van de centrale ontwerpproblemen is met andere woorden een interactieprobleem. Hoe kan ik burgers zo intuïtief mogelijk laten omgaan met objecten, met dingen? Hoe kan ik ze zoveel mogelijk leren over hoe die dingen functioneren? Hoe kan ik zoveel mogelijk de interacties zichtbaar maken in een omgeving waar alles met alles in verbinding zal staan? De designkeuze zien we vaak eerder richting controle en toezicht gaan, of naar het meer verstoppen van de apparaten zelf in de omgeving. Waag Society meent dat beide keuzes niet zullen zorgen voor meer, maar voor minder innovatie, voor meer gevoelens van onzekerheid en onveiligheid, en voor minder
44 HYBRIDE STAD |
agency (een gevoel van ‘hey ik kan iets doen’). Waag Society is er tegelijk van overtuigd dat grote commerciële partijen commerciële toepassingen zullen ontwikkelen en aanbieden met nieuwe technologieën zoals RFID. Middels het DIFR netwerk zijn we in staat met dergelijke partijen en met de burger op gelijke voet mee te ontwikkelen en tot andere, alternatieve designkeuzes te komen.
Bio Rob van Kranenburg is Hoofd Publiek Domein bij Waag Society. Hij werkte daarvoor bij de Balie, Virtueel Platform en Doors ofPerception. De laatste jaren gaf hij les bij de Masters in InteractionDesign op de HKU, Designacademie en Post St Joost. Hij schreef Mapping Territory en is medeoprichter van bricolabs. www.waag.org/person/rob, www.bricolabs.net/ www.noemalab.org/sections/ideas/ideas_articles/ kranenburg_mapping.html
topical today. Only the attention is shifting from the Internet to real parks, squares and streets in the city. The technical possibilities are increasingly broader, the equipment is constantly becoming cheaper and the social support for the use of technology (cameras, listening microphone) is – although primarily from the standpoint of safety – increasingly greater. It is also extremely challenging because the use of GPS (satellite), Bluetooth, and RFID/ Nearfield communication makes it possible to make mediascapes oneself. Consequently we can ourselves lay digital data layers over or onto a place. The question then is: how should we organize the layered spaces? What kind of shifts do changed hybrid spaces make in the relationship between information, citizens, policy, care, art and culture? The city is becoming a Ubiquitous City: a space in which broadband, wireless, locative media and RFID are interwoven and that thereby stimulates a new network of interaction and relationships in cities. How transparent is the digital, ubiquitous space? What role do citizens play in it? What – real – new forms of interaction, experience and meaning can be created as a result?
the same time Waag Society is convinced that large commercial parties will develop and offer commercial applications with new technologies like RFID. We are able by means of the DIFR network to develop on an equal footing with such parties and the citizen and to reach other, alternative design choices. Bio Rob van Kranenburg is the Head of the Public Domain at Waag Society. Before that he worked at de Balie, Virtual Platform and Doors of Perception. In recent years he has taught the Masters in InteractionDesign at the HKU, Designacademie and Post St Joost. He wrote Mapping Territory and is the co-founder of bricolabs. www.waag.org/person/rob www.bricolabs.net/ www.noemalab.org/sections/ideas/ideas_articles/ kranenburg_mapping.html
Referenties / Bibliography Huvendick Jensen, R. et al. (2004). Designing for social friction: Exploring ubiquitous computing as means of cultural interventions in urban space. Copenhagen: IT University of Copenhagen. Available at: www.itu.dk.
Designing interactions The paradox in wanting to create a smart environment is the great trust you ask of citizens in the public area and just at a time in history where media, policy and government increasingly emphasize the insecurity of these same areas. This paradox entails that a generation of services and locative applications will not get off the ground. After all, what citizen will entrust himself – as a dynamic collection of data – to an environment that he or she does not trust? And what government or company is worth that trust? In other words one of the central development problems is an interaction problem. How can I ensure citizens deal with objects, with things as intuitively as possible? How can I teach them as much as possible about how those things work? How can I make the interactions visible insofar as possible in an environment where everything will be connected to everything? The design choice is more often seen to go in the direction of control and supervision, or to greater concealment of the devices themselves in the environment. Waag Society believes that both these choices will not ensure more, but less innovation, a greater feeling of insecurity and danger and for less agency (a sense of ‘hey I can do something’). At HYBRID CITY
45
46 HYBRIDE STAD |
2/3
MIJN festijn ‘MIJN’ (mine) refers to Genk’s mining past, but also (my) to the personal contribution from the students. ‘festijn’ (feast) draws attention the social dimension of food.
HYBRID CITY
47
Jessica Schoffelen
MIJN festijn: geen voorgeschreven recept Deze bijdrage stelt het designonderzoeksproject MIJN festijn dat de bachelorstudenten van de Media & Design Academie uitvoerden specifiek in de aandacht. Het project focust op de relatie multiculturele samenleving en eetcultuur, met Genk als casus. In deze communicatie sluiten wij ons aan bij de visie op een open designonderzoekscultuur (Margolin, 2000). De noties pluralisme, transparantie en communicatie vormen de rode draad. Het zijn noties die in wetenschappelijk onderzoek een belangrijke plaats kennen. We verduidelijken de denkpiste omtrent hun potentiële waarde voor designonderzoek. MIJN festijn wordt ten slotte zelf transparant gemaakt: we omschrijven het uitgangspunt en de relevantie ervan, en de methoden die gebruikt werden om de centrale vraagstelling te onderzoeken.
48 HYBRIDE STAD |
MIJN festijn: no prescribed recipe This contribution puts the design research project MIJN festijn that the bachelor students of the Media & Design Academie carried out in the limelight. The project focuses on the relation between multicultural society and food culture, with Genk as the case study. In this communication we ascribe to the vision of an open design research culture (Margolin, 2000). The concepts of pluralism, transparency and communication form the leitmotiv in this. They are concepts that have an important place in scientific research. We clarify the field of thought around their potential value for design research. MIJN festijn is after all made transparent itself: we describe the point of departure and relevance of it, and the methods that were used to research the central question.
HYBRID CITY
49
Standing on the shoulders of giants. Over plura-
lisme, communicatie en de groei van kennis
Designonderzoek is niet methodisch monogaam. Hoewel intussen al heel wat kennis omtrent de geschiktheid van bepaalde methoden in specifieke contexten is opgebouwd, zal elke case ruimte moeten laten om de meest geschikte methode(n) te kiezen. Dit zal steeds gebeuren in functie van het beantwoorden van de onderzoeksen designproblematiek, d.i. het uitgangspunt dat het hele proces stuurt. Gezien het terrein van een ontwerper - de ontwerpen, de doelgroepen en de media – veelzijdig is, omvatten designpraktijken vaak een geïntegreerd gebruik van verschillende onderzoeksmethoden en/of de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksmethoden (zie hiervoor bijvoorbeeld Lunenfeld, 2003; Margolin, 2000). Het is immers onmogelijk één methode te vinden die a-priori voor dit diverse terrein van de ontwerper kan volstaan. Net dit pluralistisch uitgangspunt en het ‘uitvinden’ van een geschikte methode - het inventieve - is eigen aan ‘goed’ design (Lunenfeld, 2003). Wetenschapsfilosoof en pluralist Paul Feyerabend kent dezelfde voorwaarde aan wetenschappelijk onderzoek toe. Net de mogelijkheid om telkens opnieuw te kiezen voor een methode die het best de onderzoeksproblematiek benadert, is een vereiste om aan goed en verstandig wetenschappelijk onderzoek te doen, zo stelt hij (Klukhuhn, 2005). De complexiteit en veelzijdigheid van elke werkelijkheid, noodzaakt een pluralistische en vaak integratieve benadering. Victor Margolin (2000) koppelt de vereiste van een pluralistische benadering binnen designonderzoek aan een verandering van het object van design, wat er ontworpen wordt. Hij bepleit de shift naar meer sociaal design dat onder andere kan bijdragen aan het welzijn van de mens. Ook de Media & Design Academie erkent de mogelijkheden en het belang van sociaal- en mensgericht design. Ze ambieert geen eng-esthetisch design, maar wel een holistisch design dat de context en omgeving, de werkelijkheid in zijn sociale, politieke, economische,... kader en betekenis betrekt. Zo zal dergelijk design context en omgeving moeten onderzoeken: hoe die contexten fungeren, hoe een object of medium hierin fungeert, hoe mensen in hun dagelijkse omgeving met objecten en technologie omgaan, hoe mensen objecten en
50 HYBRIDE STAD |
omgevingen en hun onderlinge interactie ervaren, hoe we deze belevingen en realiteiten kunnen veranderen. Design beslaat dan een ruimer en complexer domein, waarbij telkens opnieuw op zoek gegaan moet worden naar gepaste methode(n) om de dynamieken in dat domein en de beleving ervan te onderzoeken. Deze holistische benadering van design impliceert met andere woorden een pluralistisch paradigma. Het pluralistisch paradigma roept onmiddellijk de noties transparantie, communicatie en evaluatie op. Het zijn kernelementen voor goed (wetenschappelijk) onderzoek. Transparantie kent een belangrijke plaats, omdat het betrouwbaarheid toelaat, van het onderzoek en de resultaten, en een kwaliteitsevaluatie mogelijk maakt. Transparantie maakt bijgevolg waardevolle communicatie over het onderzoek mogelijk: het zorgt voor een verspreiding van kennis die ontwikkeling en groei van kennis stimuleert; kennis over de werkelijkheid, het object dat onderzocht wordt, maar ook kennis over de wijze waarop onderzoek gedaan wordt, of de onderzoeksmethode(n). Op deze manier wordt ook evaluatie mogelijk. Het wordt duidelijk dat deze drie noties ook zeer veel waarde voor designonderzoek kunnen hebben. Ze worden bijgevolg als kernelementen naar voor geschoven voor onderzoek in artistieke en creatieve disciplines (Borgdorff, 2005). Transparantie kan dan slaan op het zichtbaar maken van het onderzoeks- en ontwerpproces, zijnde het parcours dat zich tussen uitgangspunt van het project – of de onderzoeksvraag - en ontwerp als eindresultaat van het project situeert en dat bijgevolg de realisatie van het ontwerp expliciteert. Evaluatie slaat op een kritische nabespreking van het project. Een evaluatie kan ertoe leiden om het onderzoeksproces en/of ontwerpproces, en bijgevolg de gebruikte onderzoeksmethode te herdenken indien ze niet ten volle aan de onderzoeksdoeleinden tegemoet komt. Het nut van een dergelijke evaluatie reikt verder dan het eigen onderzoek en kan kennis opleveren voor later onderzoek dat een gelijkaardige onderzoeksproblematiek benadert. Design kan dus kennis genereren die collectief belang heeft. Een verspreide en open communicatie over het onderzoek en ontwerp is dan wel een noodzaak. Kortom, pluralisme noodzaakt evaluatie, transparantie en communicatie. Het zijn eigenschappen van de open designonderzoekscultuur die Margolin (2000) bepleit. Niet voor niets schuift hij trouwens openheid en communicatie naar voor als noodzakelijke voorwaarden om een volwassen onderzoekscul-
Standing on the shoulders of giants. On pluralism,
communication and the growth of knowledge
Design research is not methodologically monogamous. Although there is quite a lot of knowledge about the suitability of certain methods in specific contexts, every case will have to leave room for deciding on the most suitable method(s). This will always be done in relation to answering the research and design problem, i.e. the basic premise that directs the entire process. Considering that a designer’s terrain – the designs, target groups and the media – is multifaceted, design practices often entail an integrated use of various research methods and/ or the development of new research methods (for example, see Lunenfeld, 2003; Margolin, 2000). It is after all impossible to find one method that will suffice a-priori for this diverse field of the designer. Precisely this pluralistic basic premise and the ‘invention’ of a suitable method – the inventive – is its own ‘good’ design (Lunenfeld, 2003). Science philosopher and pluralist Paul Feyerabend assigns the same condition to scientific research. He claims that this possibility of always choosing for a method again that best approaches the researcher’s problem, is precisely a requirement for doing good and sensible scientific research (Klukhuhn, 2005). The complexity and multifaceted nature of every reality, requires a pluralistic and often integrated approach. Victor Margolin (2000) connects the demands of a pluralistic approach within design research to a change of the object of design, what is designed. He determines the shift to a more social design that can contribute to the wellbeing of mankind. The Media & Design Academie also recognises the possibilities and the importance of social and human oriented design. It does not give the feeling of being narrowly aesthetic design, but a holistic design that involves the context and environment, reality in its social, political, economic,… framework and meaning. Such a design context and environment will have to do research: how the contexts function, how people deal with objects and technology in their day to day life, how people experience objects and environment and their interaction, how we can change these experiences and realities. Design then occupies a broader and more complex domain, where suitable method(s) for researching the dynamics in that domain and the experience of it must constantly
be sought again. In other words this holistic approach to design implies a pluralistic paradigm. The pluralistic paradigm immediately calls up notions of transparency, communication and evaluation. These are core elements for good (scientific) research. Transparency has an important place, because it allows reliability of the research and the results, as well as an evaluation of quality. Transparency also makes valuable communication about the research possible: it ensures knowledge is spread that stimulates the development and growth of knowledge; knowledge about reality, the object that is being researched, but also knowledge about the way in which research is carried out, or the research method(s). In this way evaluation is also possible. It becomes clear that these three notions can also have a lot of value for design research. They are consequently moved to the fore as core elements of research in artistic and creative disciplines (Borgdorff, 2005). Transparency can then mean that the research and design process is made visible, being the course that runs between the basic premise of the project – or the research question – and design as the final result of the project and that as a consequence the realisation of the design is made explicit. Evaluation refers to a critical discussion of the project after its conclusion. An evaluation can lead to the research process and/or design process, and consequently the research methods used, being rethought should they not fully meet the research objectives. The use of such an evaluation goes beyond personal research and can deliver knowledge for later research that approaches a similar research problem. Design can therefore generate knowledge of collective importance. A spread and open communication about the research and design is therefore a necessity. In short, pluralism necessitates evaluation, transparency and communication. They are properties of the open culture of design research for which Margolin (2000) argues. There is a reason why he places openness and communication at the forefront as essential conditions for ensuring a mature design culture: especially when design research wishes to have a place beside existing research disciplines, with its own research methods – which are required due to design’s distinct nature – communication and the possibility for debate are an essential condition. It allows us to build on successful practices, or even failures, and to increase knowledge of design, of its possibilities, of design research and of existing realities by means of evaluation. This text must be seen in the light of the above. The text wishes to make the MIJN festijn project HYBRID CITY
51
tuur te bewerkstelligen: zeker wanneer designonderzoek een volwaardige plaats naast bestaande onderzoeksdisciplines wil verwerven, met eigen onderzoeksmethoden ook - die het omwille van de eigenheid van design vereist - is communicatie en de mogelijkheid tot debat een essentiële voorwaarde. Het laat toe om voort te bouwen op geslaagde praktijken, of zelfs mislukkingen, en door middel van evaluatie kennis over design, over de mogelijkheden ervan, over designonderzoek en over de bestaande werkelijkheden te vergroten. In het licht van bovenstaande moet deze tekst bekeken worden. De tekst wil het project MIJN festijn transparant maken en naar buiten brengen. Het beoogt zo helder mogelijk het doorlopen proces te omschrijven: vanwaar de aandacht voor haar focus kwam, waarom het relevant is om er aandacht aan te besteden en op welke wijze - via welke methoden - ze onderzocht werd.
Multiculturele samenleving en eetcultuur. Het uitgangspunt van het MIJN festijn project
In MIJN festijn focust de Media & Design Academie op de multiculturele samenleving. Ze doet dit via de eetcultuur. Met dit project wil de Media & Design Academie zich wederom plaatsen in het veld van innovatief, holistisch, sociaal en experience design1. De multiculturele samenleving is een realiteit. Dit wordt steeds meer duidelijk gesteld in politiek, media, onderzoek en cultuur. Maar het is een duaal gegeven. In politieke en sociale debatten wordt het vaak geproblematiseerd. Steeds meer wordt het ook als streefdoel naar voren geschoven in bijvoorbeeld verscheidene events en optochten die tot verdraagzaamheid en ‘samen leven’ oproepen. De multiculturele samenstelling van onze samenleving is met andere woorden een realiteit die een grote weerslag op de maatschappij heeft, maar tegelijkertijd – en jammer genoeg – nog steeds niet algemene aanvaard is. In de eetcultuur daarentegen lijkt een multicultureel samenspel minder moeiteloos door te sijpelen. Dit bewijst alleen al 1 Vorig jaar deed de Media & Design Academie dit via het project Zorgeloos wonen. De publicatie van dit project is terug te vinden op de website van de onderzoekscel van de Media & Design Academie, www.experiency.be .
52 HYBRIDE STAD |
het straatbeeld, waarin steeds meer mediterraanse delicatessenwinkeltjes, Turkse eethuisjes en aziatische supermarktjes opduiken, winkelrekken met exotische lekkernijen, en de wok in onze keuken die steeds kleurrijker gevuld wordt en die steeds meer als een way of life wordt beschouwd. Maar de perceptie van de multiculturele samenleving mag niet beperkt blijven tot de multiculturele keuken. Alsof een multicultureel ‘dieet’ een teken blijkt van een multicultureel samenleven in de meest waardevolle zin van het woord. Het project MIJN festijn wil inspelen op de relatie tussen de multiculturele samenleving en de eetcultuur. Het daagt de studenten uit om dit gegeven vanuit een ruimer perspectief te benaderen en de multiculturele keuken als weerspiegeling van de multiculturele samenleving niet aan de zijlijn te plaatsen, maar evenmin te romantiseren. Iemands eetcultuur blijft immers een krachtig gegeven. Eten is meer dan het opnemen van voeding. Het is ook een kernelement van onze cultuur, ons identiteitsgevoel. Identiteiten zijn zelf geen vaste sociale constructen. Ze worden – net zoals de samenleving trouwens - gevormd en hervormd doorheen bepaalde sociale gegevens en gebeurtenissen, en ze weerspiegelen dan ook de bestaande en ingebeelde structurele beperkingen en ervaringen van personen (Koc & Welsh, 2002). Iemands eetcultuur kan met andere woorden een mooie manier zijn om het ruimere en complexe netwerk van de ervaring van de multiculturele samenleving te verkennen. De projectopdracht die de studenten in MIJN festijn kregen, bestond er in de eerste plaats in om te onderzoeken hoe de multiculturele samenleving zich in de eetcultuur weerspiegelt en in de tweede plaats om hierop aan de hand van een mediaal ontwerp in te spelen. De stad Genk vormde de casus van het project. Het is een stad met diverse bevolkingsgroepen en een rijk culinair aanbod. Het was de ervaring van de Genkse inwoners in relatie tot hun omgeving die centraal stond in dit project. Dit opzet om ervaringen te visualiseren, kadert binnen de experience design visie (www.experiency.be). Design kan een manier zijn om die geleefde ervaring vorm te geven, te herinterpreteren en in een innovatief daglicht stellen. Het kan een innovatieve manier zijn om naar gekende voedingsgewoonten te kijken. Door middel van media kunnen designers en kunstenaars bovendien niet onmiddellijk zichtbare problemen aan de oppervlakte brengen. Het stadsbestuur van Genk waardeert deze designvisie en het is dan ook hier dat de stad Genk en de Media & Design
transparent and show it. It tries to describe the process as clearly as possible: where the attention for its focus came from, why it is relevant to pay attention to it and how – through which methods – it was researched.
Multicultural society and food culture. The basic premise for the MIJN festijn project
In MIJN festijn the Media & Design Academie focussed on multicultural society. It does this through the food culture. Through this project the Media & Design Academie once again found1 places in the field of innovative, holistic, social and experience design1. Multicultural society is a reality. This is becoming ever clearer in politics, media, research and culture. But it is a dual fact. In political and social debate this is often made into an issue. Increasingly it is pushed to the fore as a goal in various events and parades that call for acceptance and ‘living together’. The multicultural composition of our society is a reality that has a great effect on society, but also – unfortunately – is still not generally accepted. In the food culture it does however seem that a multicultural mixture occurs with less difficulty. A look down any street is enough to prove this as more and more Mediterranean delis, Turkish eateries and Asian supermarkets pop up, shops’ shelves filled with exotic delicacies and the wok in our kitchen more and more colourfully filled and increasingly seen as a way of life. But the perception of the multicultural society should not be limited to the multicultural cuisine. As though a multicultural ‘diet’ appears as a sign of multicultural society in the most valuable sense of the word. The MIJN festijn project wants to respond to the relation between multicultural society and the food culture. It challenges the students to approach this case from a broader perspective and to see the multicultural cuisine as a reflection of multicultural society that needs not sit on the sidelines, but should also not be romanticised. A person’s food culture remains a powerful thing. Food is more than nutrition. It is also a core element of our culture, our sense 1 Last year the Media & Design Academie did this through the Zorgeloos wonen (Care-free living) project. The publication of this project can be found on the website of the research unit of the Media & Design Academie, www. experiency.be .
of identity. Identities themselves are not set social constructs. They are formed and reformed – just as society – through certain social settings and occurrences and they also reflect people’s existing and imagined structural limitations and experiences (Koc & Welsh, 2002). A person’s food culture can, in other words, be a nice way of exploring the broader and complex network of experiences of the multicultural society. The project assignment that was given to the students of MIJN festijn consisted primarily in the research of how multicultural society is reflected in the food culture and secondly how this can be responded to through a medial design. The city of Genk formed the case study for the project. It is a city with diverse population groups and a rich culinary range. The experience of the residents of Genk in relation to their surroundings was central to this project. This aim of visualising experiences, is a part of the experience design vision (www.experiency.be). Design can be a way of giving shape to the lived experience, of reinterpreting it and placing it in an innovative setting. It can be an innovative way of looking at eating habits. By using media, designers and artists can bring less visible problems to the surface. The Genk city council values this design vision and it is here that the city of Genk and the Media & Design Academie meet2 . Below we will consider how the relationship between multicultural society and food culture was researched, or how the food culture can give access and insight into the broader network and can be a tool for focussing attention and/or making that broader network an issue (also see the introductory text for this publication by L. Huybrechts). How the students researched the experience of the Genk inhabitants themselves will also be considered. The entire project included multidisciplinary collaboration: it was a cooperation between students from different departments in the Media & Design Academie, but was also a cooperation between designers, artists and researchers (also see the appendix of S. Jansen in this publication). Research showed that an analysis of the problem formulation is a central element that inexperienced designers or students give little or no attention to in comparison to experienced designers (Kokotovich, 2008). Students look for definitive designs as quickly as possible. They rarely distinguish the idea from the embodiment of that idea, with the consequence that they justify their designs ‘after the fact’. In addition, this method of working tends to lead to less creative and more mundane solutions to the design problem. Aids for heuristics that can be used to gain more 2 The Media & Design Academie places experience design as central to its mission. Further information on this can be found at www.experiency.be. HYBRID CITY
53
Academie elkaar ontmoeten2. In wat volgt, wordt uiteengezet hoe de relatie multiculturele samenleving en eetcultuur onderzocht werd, of hoe de eetcultuur als deelknoop toegang en inzicht kan verschaffen in een ruimer netwerk en een tool kan zijn om dat ruimer netwerk in de aandacht te stellen en/of te problematiseren (zie ook de inleidende tekst van deze publicatie door L. Huybrechts). Verder wordt omschreven hoe de studenten de ervaring van de Genkse bevolking zelf onderzocht hebben. Het volledige project omvatte een multidisciplinaire samenwerking: het was een samenwerking tussen studenten van de verschillende afdelingen van de Media & Design Academie, maar het was ook een samenwerking tussen ontwerpers, kunstenaars en onderzoekers (zie ook de bijdrage van S. Jansen in deze publicatie). Onderzoek toonde aan dat een analyse van de probleemformulering een centraal element is waaraan onervaren designers of studenten in tegenstelling tot ervaren designers weinig tot geen aandacht besteden (Kokotovich, 2008). Studenten zoeken zo snel mogelijk naar definitieve ontwerpen. Ze blijken zelden het idee te onderscheiden van de belichaming van dat idee, met het gevolg dat ze ‘achteraf’ hun ontwerp verantwoorden. Bovendien neigt deze werkwijze meestal naar minder creatieve en meer basale oplossingen voor de designproblematiek. Hulpmiddelen in de heuristiek die kunnen aanzetten tot meer kennisvergaring van de probleemstelling en een diepgaandere analyse, iets dat voor ervaren designers al veeleer een vanzelfsprekendheid is, is in een project met studenten dus zeker aangewezen. Er gaat dan ook al ruime aandacht naar mogelijke hulptools in designopleidingen. Zo bijvoorbeeld het gebruik van metaforen (Casakin, 2007). In MIJN festijn fungeerde een mediumonderzoek en een mindmapping als tool om de probleemstelling, als uitgangspunt van het project te verkennen. In deze probleemverkenning wilden we een alternatieve, vernieuwende blik bij de studenten oproepen. Een mapping, - het visueel in kaart brengen - van een herinterpretatie van een bepaald aspect dat de studenten tijdens de probleemverkenning vonden, bleek hiervoor uitermate geschikt. Het proces wordt hieronder verder toegelicht.
2 De Media & Design Academie stelt experience design centraal in haar missie. Een uitgebreide toelichting hierover is te vinden op www.experiency.be.
54 HYBRIDE STAD |
Over mediumonderzoek, mindmapping en foodmappings De (eigen) eetcultuur vormde het voorwerp van een mediumonderzoek. De studenten onderzochten hoe hun eetcultuur eruit ziet en welke betekenis ze heeft. Ze registreerden gedurende een week hun maaltijden, maar ook de context ervan (chronologisch ritueel, gezelschap, locatie, tijdstip, gevoelstoestand,...). Andere associaties die dit bij de student opriep en die niet tot de eigen, maar eerder het ruim gegeven van de eetcultuur thuishoren, werden ook opgenomen. Het mediumonderzoek werd vormgegeven in een mindmapping. Een mindmapping is een waardevolle tool om grote en complexe hoeveelheden informatie te structureren, iets dat veelal voorkomt in een analyse van de probleemstelling. Het visualiseren van informatie geeft een blik op het geheel waardoor de mindmap gemakkelijk kan leiden tot nieuwe associaties en nieuwe inzichten en relaties kan opleveren. In MIJN festijn zette het de student aan om de visualisatie van de eigen eetcultuur te onderzoeken en open te trekken naar het ruimer gegeven van eetcultuur, en dit ruimer netwerk te verkennen en te onderzoeken. Dit verkennen van het onderzoeksterrein is een fase die zeker in een holistische designbenadering thuis hoort; het laat toe de complexiteit van bepaalde fenomenen te onderzoeken. Hoewel eten en de multiculturele samenleving heel vertrouwd lijken – ze zijn alledaagse gegevens - zijn ze veel complexer dan gedacht. De eetcultuur alleen kent verschillende interpretaties, een sociale, politieke, economische, enzovoort. Design dat inspeelt op een dergelijk complex fenomeen, heeft er baat bij om in een eerste fase van het onderzoeksproces dat fenomeen verder te verkennen, de verschillende dimensies en perspectieven van een probleem te achterhalen en een specifieke invalshoek (of deelknoop in relatie tot een ruimer netwerk) uit te klaren (Kokotovich, 2008). Wil men vorm geven aan ervaringen van bepaalde omgevingen en situaties, dan is het ook nodig om een zeker inzicht in die omgevingen en situaties an sich te kennen. Of met andere woorden, wil men vorm geven ‘wat kan zijn’ dan moet men eerst weten ‘wat is’ (Chow & Jonas, 2008). De student werd aangemoedigd om stil te staan bij het alledaagse waar hij steeds mee bezig is, maar vaak onbewust. Het in kaart brengen van het direct voor de hand
knowledge of the problem and a thorough analysis, something that is more obvious for experienced designers, is therefore certainly to be recommended in a project with students. There is also broad attention for possible help tools in design training. The use of metaphors for example (Casakin, 2007). In MIJN festijn a medium research and mind mapping functioned as a tool to explore the problem, as the basic premise for the project. In this exploration of the problem we wanted to call up an alternative, innovative perspective with the students. A mapping – visually charting something – of the reinterpretation of a particular aspect discovered by the students during the exploration of the problem, turned out to be perfect for this. The process is explained in more detail below.
On medium research, mind-mapping and foodmappings (Personal) food culture formed the subject of a medium research. The students researched how their food culture looks and what it means. For one week they recorded their meals and their context (chronological ritual, company, location, time, mood,...). Other associations that this called up in the student and that were not a part of their food culture but rather the broader context of the food culture, were also noted. The medium research was given shape in a mind-mapping. A mind-mapping is a valuable tool for structuring large and complex quantities of information, something that happens especially in the analysis of the problem. The visualisation of the information gives new insight into the whole which means that the mind map can quickly lead to new associations and new insights and relations. In MIJN feastijn it encouraged the student to investigate the visualisation of their own food culture and to open it up to the broader context of food culture, and to explore and research this broader perspective. This exploration of the research area is a phase that certainly belongs in a holistic design approach; it allows for the complexity of certain phenomena to be researched. Although food and multicultural society appear very familiar – they are everyday facts – they are far more complex than expected. Food culture on its own has various interpretations, a social, political, economic, etc. Design that responds to such a complex phenomenon has an interest in exploring that phenomenon further in a first phase of the research process, to
discover the various dimensions and perspectives of a problem and to clarify a specific angle of approach (or partial junction in relation to a broader network) (Kokotovich, 2008). If one wants to give shape to experiences of certain surroundings and situations then it is also necessary to get a certain insight into those surroundings and situations in itself. Or in other words, if one seeks to give shape to ‘what could be’ one must first know ‘what is’ (Chow & Jonas, 2008). The student was encouraged to consider everyday life in which he is always engaged, even though often unconsciously. Charting the obvious can awaken the consciousness and lead to the everyday being approached with renewed insight. Mind-mapping was also used because it can help the student to recognise patterns and trends in food culture that might not be immediately visible and to reinterpret this information. The mind-mapping also formed the basis for mapping, or a so-called foodmapping in this case. The medium research and the mind-mapping provided the student with an overview and a certain insight into the relationship between food culture and multicultural society. This allowed the student to question the outdated knowledge of this relation, to rethink or reinterpret it. In the foodmapping this reinterpretation was shown visually, given shape. In other words the medium research, mind-mapping and food-mapping functioned in this project as methods for stimulating an alternative view and approach to the food culture by students and of encouraging innovative design. This value of the food-mapping as a method was taken further. In a second phase the students presented their food-mappings in their design team. The strength of mapping is precisely contained in this presentation. Mappings are more than just charting certain facts or insights; they require an interpretation (Abrams & Hall, 2006). And it is the exchange of interpretations that confronts and challenges the maker(s) and spectator(s) in their own thinking. Whilst mapping always shows a personal view the communication of it can precisely lead to greater wholes, alternative perspectives. By combining and recombining the subjective approach a result can be achieved that is more than the sum of its parts (Abrams & Hall, 2006). The students were encouraged to consider (their own) food culture through the design of the food-mapping. We have already mentioned how this ‘consideration’ could in itself lead to new and surprising insights. Through the presentation of each other’s food-mapping the meaning of the food culture could be opened up and explored further, but also translated. This translation, or change of perspective, can HYBRID CITY
55
liggende kan net het bewustzijn aanwakkeren, en ertoe leiden dat het alledaagse met een vernieuwde blik benaderd wordt. De mindmapping werd dus ook aangewend omdat het de student kan helpen om misschien niet meteen zichtbare patronen en trends te herkennen in de eetcultuur, en dit gegeven te herinterpreteren. De mindmapping vormde immers de basis voor een mapping, of een zogenaamde foodmapping in dit geval. Het mediumonderzoek en de mindmapping verschaften de student een overzicht en een zeker inzicht in de relatie eetcultuur en multiculturele samenleving. Dit stelde de student in staat om de achterhaalde feitelijkheden van deze relatie in vraag te stellen, te herdenken of te herinterpreteren. In de foodmapping werd deze herinterpretatie visueel in kaart gebracht, vorm gegeven. Het mediumonderzoek, de mindmapping en de foodmapping fungeerden in dit project met andere woorden als methoden om een alternatieve zienswijze en benadering van de eetcultuur door de studenten te stimuleren en innovatief design in de hand te werken. Deze waarde van de foodmapping als methode werd verder doorgetrokken. In een tweede fase presenteerden de studenten elkaars foodmappings in hun ontwerpteam. Net in dit presenteren zit de kracht van een mapping vervat. Mappings zijn meer dan het enkel in kaart brengen van bepaalde feitelijkheden of inzichten; ze vragen om een interpretatie (Abrams & Hall, 2006). En het is de uitwisseling van interpretaties die maker(s) en toeschouwer(s) confronteert en uitdaagt in de denkwijze die hem of haar eigen is. Terwijl een mapping steeds een eigen visie weergeeft, kan net de communicatie ervan tot grotere gehelen, alternatieve zienswijzen leiden. Door de subjectieve invalshoek te combineren en te hercombineren kan een resultaat bekomen worden dat meer is dan de loutere som van de onderdelen (Abrams & Hall, 2006). Via het ontwerp van de foodmapping werden de studenten aangezet om stil te staan bij de (eigen) eetcultuur. We haalden al aan hoe dit ‘stilstaan’ op zich al nieuwe en verrassende inzichten erover kunnen opwekken. Door de presentatie van elkaars foodmapping kon die betekenis van de eetcultuur opengetrokken worden en verder verkend worden, maar ook vertaald worden. Deze vertaling, of verandering van gezichtspunt, kan dan weer nieuwe of diepgaandere inzichten opleveren. Mapping - het visueel in kaart brengen - kan dus aansporen om relaties uit te drukken, te achterhalen, te herinterpreteren en te vertalen. Het visuele
56 HYBRIDE STAD |
ervan zet aan tot out of the box denken; iets dat voor designers een zeer interessant gegeven is. Men kan stellen dat mapping de kern van de activiteit van designers is: ontwerpen is strategieën uitvinden om informatie te visualiseren die nieuwe interpretaties mogelijk maken (Abrams & Hall, 2006). Mappings stimuleren dit creëren van nieuwe informatie; door het in kaart brengen (het subjectieve) en het delen ervan (het collectieve). Men kan dan ook zeggen dat een mapping nooit af is, maar steeds verder kan evolueren. Het betreft een vorm van onderzoek door design; de symbiose van design en onderzoek die werkt volgens de logica van productie, creatie. Peirce benoemt productie als de enige logische werkwijze die nieuwe ideeën kan introduceren. Hij plaatst deze werkwijze lijnrecht tegenover de logica van de wetenschap – deductie en inductie – die niet kunnen creëren, maar die voorspellen (deductie) en evalueren (inductie). (geciteerd in Chow & Jonas, 2008)
Ervaringen van de Genkse inwoners.
Interviewing en participerende observatie als onderzoeksmethoden De experience design benadering heeft onmiddellijke gevolgen op het onderzoeks- en ontwerpproces van het project. Immers, om betekenisvolle ervaringen te creëren, bepaalde ervaringen in het licht te stellen of te veranderen, moet er ook vanuit ervaringen vertrokken worden. Gezien het project wilt inspelen op de reflectie van de multiculturele samenleving in de eetcultuur, en als casus Genk vooropstelt, vormen de ervaringen van de Genkse inwoners zelf het uitgangspunt van het onderzoek. Het zijn met andere woorden die ervaringen die de basis van het project vormen, en bijgevolg onderzocht moeten worden. De experience design benadering vraagt met andere woorden om empathisch en mensgecentreerd design. Eén van de uitgangspunten in mensgecentreerd design is dat mensen ons tonen wie ze zijn door hun gedrag, nog meer dan met wat ze vertellen. Veel designonderzoek is beïnvloed door etnografische veldmethoden, waarbij ontwerpers de mensen voor wie ze ontwerpen, bestuderen alsof ze ‘vreemd’ zijn, met andere gebruiken en een ander wereldbeeld. We bespraken al hoe eten in een ruimer politiek, economisch, cultureel, so-
then again deliver new or deeper insights. Mapping – visually charting something – can consequently encourage the expression of relationships, the discovery, reinterpretation and translation of them. The visual side of it encourages thinking out of the box; something that is very interesting for designers. Mapping could be called the core activity of designers: design is the invention of strategies for visualising information that makes new interpretations possible (Abrams & Hall, 2006). Mappings stimulate this creation of new information; by charting (the subjective) and sharing (the collective). A mapping is therefore never complete but can always evolve further. It is a form of research through design; the symbiosis of design and research that works through the logic of production, creation. Peirce calls production the only logical method for introducing new ideas. He directly opposes this method to scientific logic – deduction and induction – which cannot create, but which predict (deduction) and evaluate (induction). (cited in Chow & Jonas, 2008)
Experiences of the Genk inhabitants. Interviewing and
participating observation as research methods
The experience design approach has immediate consequences for the research and design process of the project. Besides, in order to create meaningful experiences, show certain experiences or change them, one must also start from experience. Considering that the project wishes to play into the reflection of multicultural society in the food culture, and places Genk as the case study for this, the experiences of the Genk inhabitants are themselves the departure point for the research. In other words the experiences form the basis of the project, and must therefore be studied. The approach of experience design requires an empathic and people centric design. One of the points of departure for people directed design is that people show us who they are by their behaviour, far more than by what they say. A lot of design research is guided by ethnographic field methods, where the designers study the people for whom they must design as if they were ‘foreign’ with different practices and different worldviews. We already discussed how food stands in a broader political, economic, cultural, social network, but how this becomes invisible and self-evident in everyday
life. In a submersion in a different food culture, or a foreign food culture, these networks can become visible as out of the ordinary. In the confrontation with the unusual the self-evidence is questioned and put in a different light. Here creativity hides and innovative design originates (Papanek, 1985). MIJN festijn saw a good method for researching the reflection of the multicultural society in the food culture in this confrontation, from the experience of the Genk residents. The design teams each went to eat in a Genk restaurant and were assigned a Genk host family where they actively experienced their food culture. The students interviewed the chefs in the restaurants on the meaning that they ascribed to their food culture. They also went into the kitchen to observe the chef’s natural environment. This is another place where a lot of information can be gathered about the meaning of a person’s food culture, or the broader cultural, political, social or economic network. The research with host families also took place in their natural and meaningful environment, their home. The host families had various cultural backgrounds: Moroccan, Italian, Iranian, Polish, Belgian, Greek, Turkish and Romanian. The students experienced their food culture, their habits, rituals and cultural characteristics with them. The students went shopping with them in the local supermarkets, cooked and ate together. Considering that the visual can be an important aspect of a culture and can be a meaningful inspiration for designers, the students took still and video cameras with them. They used these to record the actions, rituals, cooking and eating attributes that they observed in their host families. In this participatory observation the students experienced a social and economic context of eating in other cultures, were confronted with the origin of the sun-dried tomato and discovered pastry is not only part of the Belgian kitchen, but also has its place in the Polish, the Moroccan etc. It is this confrontation with the different in an everyday manner that made the students capable of forming designs. Professor, media designer and anthropologist Takemura sees this emphasis on the everyday as playing an important role in design: “To archive people’s memories and local knowledge, or how you’re connected to the global environment – where your food and water comes from and these kinds of things.” (cited in Iconeye, 2008)
HYBRID CITY
57
ciaal netwerk staat, maar hoe dit in de alledaagse omgang onzichtbaar en vanzelfsprekend wordt. In een onderdompeling in een andere eetcultuur, of een vreemde eetcultuur, kunnen deze netwerken als ongewoonheden zichtbaar worden. In de confrontatie met het ongewone wordt de vanzelfsprekendheid in vraag gesteld en in een ander daglicht geplaatst. Het is hierin dat creativiteit schuilt en innovatief design ontspringt (Papanek, 1985). MIJN festijn zag in deze confrontatie een geschikte methode om de weerspiegeling van de multiculturele samenleving in de eetcultuur, vanuit de ervaring van de Genkse inwoners, te onderzoeken. De ontwerpteams gingen elk in een Genks restaurant eten en kregen een Genks gastgezin toegewezen waarbij ze actief hun eetcultuur mee beleefden. De studenten interviewden de koks van de restaurants over de betekenis die zij aan hun eetcultuur toekennen. Ze gingen ook de keuken in, om de natuurlijke omgeving van de kok te observeren. Immers ook daar kan veel informatie gewonnen worden over de betekenis van iemands eetcultuur, of het ruimer cultureel, politiek, sociaal of economisch netwerk waarin het zich beweegt. Ook het onderzoek bij de gastgezinnen vond plaats in hun natuurlijke en betekenisvolle omgeving, hun thuis. De gastgezinnen hadden verschillende culturele achtergronden: Marokkaans, Italiaans, Iraans, Pools, Belgisch, Grieks, Turks en Roemeens. De studenten beleefden samen met hen hun eetcultuur, in haar gewoontes, rituelen en culturele kenmerken. Samen met hen deden de studenten boodschappen in de lokale supermarkten, kookten en aten samen. Aangezien het visuele ook een belangrijk onderdeel van een cultuur vormt en een zinvolle inspiratie kan zijn voor ontwerpers, kregen de studenten foto- en videocamera’s mee. Hiermee legden ze de handelingen, rituelen, kook- en eetattributen vast die ze bij hun gastgezinnen observeerden. In deze participerende observatie beleefden de studenten de sociale en economische context van eten in andere culturen, werden ze geconfronteerd met de oorsprong van de zongedroogde tomaat en ontdekten ze dat deeg niet enkel tot de Belgische keuken hoort, maar ook zijn plaats kent in de Poolse, de Marokkaanse enzovoort. Het is deze confrontatie met het andere op een alledaagse manier die de studenten in staat stelden om ontwerpen vorm te geven. Professor, mediadesigner en antropoloog Takemura ziet in dit benadrukken van het alledaagse een belangrijke rol voor design: “To archive people’s memories and local knowledge,
58 HYBRIDE STAD |
or how you’re connected to the global environment – where your food and water comes from and these kinds of things.” (geciteerd in Iconeye, 2008)
Besluit Designonderzoek staat voor de uitdaging haar eigen vraagstellingen, visies op onderzoek en onderzoeksmethoden naar voren te schuiven en te bespreken. Enkel een open onderzoekscultuur kan tot groei van kennis hierover en een volwassen onderzoekscultuur leiden (Margolin, 2000). Deze bijdrage die het proces van MIJN festijn uit de doeken doet, moet dan ook in dit licht bekeken worden. Ze geeft aan hoe getracht werd idee en belichaming van die idee voor student-ontwerpers te onderscheiden en hen te behoeden om onmiddellijk een gerealiseerd ontwerp uit te werken. Mediumonderzoek, mindmapping en mappings bleken voor dit project vruchtbare tools om de studenten aan te sporen om het uitgangspunt van een project te verkennen en te herinterpreteren. De resultaten die de studenten in dit project hebben uitgewerkt, bewijzen de veelzijdigheid die in de relatie tussen de multiculturele samenleving en de eetcultuur gevonden werden. Ze tonen zo de mogelijkheden van mappings aan om eenzijdige perspectieven op alledaagse werkelijkheden open te trekken en te veranderen. Deze tekst omschrijft ten slotte ook hoe etnografische onderzoeksmethoden waardevol zijn voor experience design. Deze tekst pretendeert zeker geen best practices aan te leveren, maar eerder te informeren over de eigen werkwijze, om evaluatie mogelijk te maken, informatie uit te wisselen, en kennis te vergroten. Bio Jessica Schoffelen studeerde Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven. Ze werkte daar aan de afdeling criminologie, strafrecht en strafvordering als onderwijsassistente voor het vak onderzoeksmethoden en als onderzoekster voor verschillende projecten (K.U.Leuven en Fod Justitie). Sinds november 2007 is ze docent aan de Media & Design Academie. Ze doceert over onderzoek in media(design), en ‘digital divide’, een kritische studie omtrent de informatiesamenleving.
Conclusion Design research stands for the challenge of bringing its own issues, visions on research and research methods to the fore and discussing them. Only an open culture of research can result in a growth of knowledge of this and a mature research culture (Margolin, 2000). This contribution uncovered by the MIJN festijn process, must also be seen from this perspective. It shows how an idea and its embodiment can be distinguished for student designers and protect them for immediately working out a realised design. Medium research, mind-mapping and mappings proved to be valuable tools for this project for encouraging students to explore the basic premises of a project and to reinterpret it. The results that the students worked out in this project prove the multifaceted nature that can be found in the relationship between the multicultural society and the food culture. They thereby show the possibilities of mappings in order to discover and change the one-sided perspectives on everyday realities. This text finally also describes how ethnographic research methods are valuable for experience design. This text certainly does not claim to give a set of best practices, but is rather intended as information about our own methods, in order to make evaluation possible, to exchange information, and to expand knowledge.
Referenties / Bibliography Abrams J. en Hall P. (eds.) (2006). Else/where: mapping. New cartographies of networks and territories. Minnesota: University of Minnesota Press. Borgdorff H. (2005). Het debat over onderzoek in de kunsten. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Weerslag van lezingen en presentaties in het najaar van 2005 over ‘Onderzoek in de kunsten’ te Gent, Amsterdam, Berlijn en Göthenburg. http:// www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=101594, geraadpleegd op 18 mei 2008. Casakin H. P. (2007). Factors of metaphors in design problem-solving: Implications for design creativity. International Journal of Design, 1(2), 21-33. Chow R. & Jonas W. (2008). Beyond Dualisms in Methodology- An Integrative Design Research Medium (“t.bag1”) and some Reflections, Design research Society. URL, geraadplaagd op 18 mei 2008. Klukhuhn A. (2005). De geschiedenis van het denken. Prometheus. Koc M. & Welsh J. (2002). Food, Foodways and Immigrant Experience. Paper written for the Multiculturalism Program, Department of Canadian Heritage at the Canadian Ethnic Studies Association Conference, November 2001, Halifax.
www.canada.metropolis.net/events/ethnocultural/ publications/aliments_e.pdf, geraadpleegd op 18 mei
2008.
Bio Jessica Schoffelen studied Criminological Sciences at the K.U.Leuven. She worked in the criminology, criminal law and punishment department as a teaching assistant for the subject research methods and as a researcher for various projects (K.U.Leuven and Fod Justitie). Since November 2007 she has been an assistant lecturer at the Media & Design Academie. She also lectures on research in media(design), and ‘digital divide’, a critical study concerning the information society.
Kokotovich V. (2008). Problem analysis and thinking tools: an empirical study of non-hierarchical mind mapping, Design Studies 29, 49-69. Lunenfeld P. (2003). The design cluster. In Laurel B. (ed.). Design Research. Methods and perspectives. USA Cambridge: The MIT Press. Margolin, V. (2000). Building a design research community, Design Plus Research: Proceedings of the Politecnico di Milano Conference. Papanek, V. (1985). Design for the Real World: Human Ecology and Social Change. London: Thames & Hudson. Takemura S. (2008), geciteerd in Iconeye, http://
www.iconeye.com/index.php?option=com_ content&view=article&id=2856, geraadpleegd op 18
mei 2008.
www.experiency.be
HYBRID CITY
59
Sanne Jansen
Het smaakt een beetje vreemd MIJN festijn is een designonderzoeksproject over eten en multiculturaliteit. De stad Genk met haar diverse bevolkingsgroepen en rijk culinair aanbod vormt het onderwerp van het onderzoek. Deze tekst zet een aantal uitgangspunten van MIJN festijn op een rij. Het organiseren van een designonderzoeksproject zoals MIJN festijn is zoals het organiseren van een feestje: je kan veel zorg steken in de hapjes, in een mooie uitdagende omgeving, de muziek, maar of een feestje uiteindelijk zal ‘rocken’, is onmogelijk te voorspellen. Het is een uitdaging om goede omstandigheden te creëren waarbinnen mensen aan de ene kant hun ding kunnen doen en aan de andere kant uitgedaagd worden (Nevejan, 2007). In MIJN festijn trachtten we dit te realiseren door het samenbrengen van ontwerpers uit verschillende disciplines, deze te confronteren met andere culturen (de Genkse gastgezinnen) en experts (de verschillende begeleiders, maar ook de Genkse horeca) en ze buiten hun vertrouwde medium en eigen discipline te laten werken. Door ontwerpers een onderzoekende houding aan te meten, kan dit aanzetten tot kritische reflectie. Wanneer ontwerpers het gewone als benaderen (Papanek, 1985), kunnen ze zo nieuwe mogelijkheden voor design aanboren.
60 HYBRIDE STAD |
It tastes a little strange MIJN festijn is a design research project about food and multiculturalism. The city of Genk, with its diverse population groups and rich culinary range is the subject of this research. This text sorts out a number of departure points for MIJN festijn. The organisation of a design research project like MIJN festijn is like organising a party: you can put a lot of work into the snacks, in a beautiful challenging environment, the music, but whether a party will ‘rock’ is unpredictable. It is a challenge to create the right circumstances within which people can do their own thing on the one hand and they are challenged on the other (Nevejan, 2007). In MIJN festijn we try to achieve this by bringing designers from various disciplines together, confronting them with other cultures (the Genk host families) and experts (the various guides, as well as the catering industry in Genk) and to let them work outside their trusted medium and own discipline. By giving designers a researching approach they may be stimulated to more critical reflection. When designers approach the usual as unknown (Papanek, 1985), they can stimulate new possibilities for design.
HYBRID CITY
61
MIJN festijn MiJn festijn was een samenwerking van de Media en Design Academie met de Genkse horeca en een aantal Genkse gezinnen. ‘MIJN’ verwijst uiteraard naar het recente mijnverleden van de stad. De hier mee verbonden migratie zorgde voor een boeiende mengeling van culturen, talen en (eet)gewoonten. Maar daarnaast slaat ‘MIJN’ op het feit dat in dit project expliciet het spanningsveld opgezocht werd tussen empirische input van de Genkse gezinnen en horeca en de eigen inbreng van de studenten: (mijn) ideeën, (mijn) interesses en (mijn) gevoeligheden. Designonderzoek is dan ook tegelijk verbeeldingsrijk en empirisch (McDaniel Johnson, 2003). Via interviews en participerende observatie onderzochten de studenten de betekenis en beleving van eten in Genk. Ze aten in een lokaal restaurant en interviewden de kok en de uitbater. Daarnaast waren ze te gast in Genkse gezinnen met verschillende culturele achtergronden. Ze beleefden samen hun eetcultuur: ze winkelden in de lokale supermarktjes, kookten en aten samen. ‘Festijn’ verwijst dan naar de sociale dimensie van eten. Onze eetcultuur is een fascinerende representatie van culturen, van maatschappelijke ontwikkelingen, kennis en ervaringen (Mestdag, 2002). Maar ‘Festijn’ benadrukt bovendien dat design voor plezier een heel andere benadering vergt dan functioneel design. Zo stellen Gaver e.a.: ‘To give pleasure to someone - to tell a funny joke, recount a moving story, dance a beautiful dance - it is best (or at least easiest) if you share with them some sense of humor, passion, and empathy’ (2004). De onderdompeling van de studenten bij de Genkse restaurants en de gezinnen moest dan ook geen verzameling data genereren, maar was een aanmoediging om verhalen te creëren. De interpretaties hiervan werden voortdurend in vraag gesteld: door de interpretaties van de studenten uit verschillende afdelingen, door de docenten en experts die de workshop mee begeleidden. In MIJN festijn onderzochten de studenten hoe de realiteit van ons multicultureel samenleven zich in onze eetcultuur reflecteert en hoe designers hier kritisch en ervaringsrijk op kunnen inspelen. De huidige nadruk op onderzoek in het hoger kunstonderwijs is ingegeven door de Europese onderwijshervorming die onderzoek aan elke masteropleiding koppelt. Voor de universiteiten vormt dat geen probleem, zij kennen reeds een (wetenschappelijke) onderzoekstraditie. Aan de kunsthogescholen is dat minder het geval. Onderzoek werd lang ten onrechte gelijkgesteld aan wetenschappelijk onderzoek. Zelfs in onze eetcultuur vertrouwen we op wetenschappelijke expertise om te weten wat
62 HYBRIDE STAD |
gezond is, welke voedingswaarden we nodig hebben, enzovoort. Wetenschap is in ons dagelijks leven dan ook onmogelijk weg te denken. In de dominante visie leek wetenschappelijk onderzoek dé manier om kennis te verwerven. Veel energie werd dan ook gestoken in het afgrenzen van disciplines (o.a. Cross, 2006). De nieuwe nadruk op onderzoek in het designonderwijs lijkt dan ook onderzoek als iets ‘vreemds’ in te voeren in de designdisciplines. Deze verplichting om aan onderzoek te gaan doen, kan - los van de huidige debatten over geschikte onderzoeksmethoden, onderzoeksprotocollen en criteria voor de geldigheid van onderzoek - op zich waardevol zijn. Door deze nieuwe klemtoon op onderzoek in het designveld, kan een nieuwe manier van kijken naar vertrouwde (design) praktijken ontstaan. Designonderzoek kan en wil niet zomaar hetzelfde zijn als wetenschappelijk onderzoek. Dit betekent niet dat wetenschappelijk onderzoek geen waarde heeft voor designonderzoek. De wetenschappelijke onderzoekstraditie kan een belangrijke inspiratiebron zijn voor het (telkens opnieuw) ontwerpen van designonderzoek. Zo worden in alle vormen van onderzoek de geschikte onderzoeksmethoden vaak pas gaandeweg gevonden en worden de criteria voor de betrouwbaarheid van resultaten niet ontleend aan een externe, onafhankelijke maatstaf, maar binnen het onderzoeksdomein zelf gedefinieerd (Borgdorff, 2005). Designonderzoek is dus (net als wetenschappelijk onderzoek) meer dan een set van strategieën en procedures. Het representeert een bepaalde houding tegenover design, een openheid om ideeën en inzichten van de buitenwereld in het designproces te brengen (Zimmerman, 2003). Design en designonderzoek vormen zo een manier om de wereld te transformeren (Overbeeke, 2003). De ‘experience design’ benadering van de Media en Design Academie benadrukt het ontwerpen van ervaringen en stelt zo expliciet het menselijke aspect voorop. Designpraktijken zijn altijd doordrenkt van ervaringen. Designonderzoek blijft dus naïef wanneer van deze inbedding in het dagelijks leven geen rekenschap wordt afgelegd. Designers moeten zich bewust zijn van de sociale, politieke, economische, ecologische en culturele realiteit en hun ontwerpen tegen die achtergrond ontwikkelen. Het is daarbij niet de bedoeling om strakke richtlijnen voor onderzoek en/of design in te voeren, wel om een zekere vertrouwdheid met onderzoek te creëren, en zo een bepaalde houding teweeg te brengen. Hierdoor worden bepaalde (ontwerp)praktijken geëxpliciteerd en andere in vraag gesteld. Designonderzoek kan stimuleren tot onverwachte zienswijzen en zo het kritisch potentieel van het designveld benadrukken.
MIJN festijn MIJN festijn was a collaboration between the Media and Design Academie and Genk catering in a number of Genk families. ‘MIJN’ (mine) refers to the city’s recent mining past. The immigration related to this created an exciting mixture of cultures, languages and (eating) habits. But besides this ‘MIJN’ refers to the fact that a tension has been sought in this project between the empirical input of the Genk families and catering and the personal contribution from the students: (my) ideas, (my) interests and (my) sensitivities. Design research is simultaneously imaginative and empirical (McDaniel Johnson, 2003). Through interviews and participating observational research, the students studied the meaning and experience of food in Genk. They ate in a local restaurant and interviewed the chef and owner. Besides this they were guests in Genk families with diverse cultural backgrounds. They experienced their food culture together: they shopped at the local supermarkets, cooked and ate together. ‘Festijn’ (feast) indicates the social dimension of food. Our food culture is a fascinating representation of cultures, of social developments, knowledge and experience (Mestdag, 2002). But ‘festijn’ also emphasizes that the design requires a very different approach than functional design. For this reason Gaver et al. say: ‘To give pleasure to someone - to tell a funny joke, recount a moving story, dance a beautiful dance - it is best (or at least easiest) if you share with them some sense of humour, passion, and empathy’ (2004). The immersion of the students in the Genk restaurants and families was not solely to collect a range of data, but was an encouragement for them to create their stories. The interpretations of this were constantly questioned: by the interpretations of the students from various departments, by the lecturers and experts who helped supervise the workshop. In MIJN festijn the students researched how the reality of our multicultural society is reflected in our food culture and how designers can play into this critical and with a wealth of experience. The present emphasis on research in higher art education is entered by the European educational restructuring that ties research to every Masters education. This is not a problem for the universities; they have a tradition of (scientific) research. At art colleges this is less the case. Research was equated with scientific research for a long time. Even in our food culture we trust scientific expertise to know what is healthy, what nutritional values we require, etc. It is impossible to imagine our daily lives without science. In the
dominant view scientific research was the way to gain knowledge. Much energy went into the delineation of the disciplines (Cross, 2006, among others). The new emphasis on research in design education seems to introduce research as something ‘foreign’ to the design disciplines. This obligation to do research can – separated from the present debates about suitable research methods, protocols and criteria for valid research – be valuable in itself. By placing this new emphasis on research in the design field a new way of looking at the known (design) practices can come about. Design research can and will not simply be the same as scientific research. This does not mean that scientific research does not have a value for design research. The scientific research tradition can be an important source of inspiration for the (constantly new) designs in design research. This means that proper research methods are often only found along the way in all forms of research and the criteria for reliability of results is not set to an external, independent measure, but defined within the research domain itself (Borgdorff, 2005). Design research is therefore (just like scientific research) more than a set of strategies and procedures. It represents a specific approach to design, openness to bringing the ideas and insights of the outside world into the design process (Zimmerman, 2003). Design and design research thereby create a way to transform the world (Overbeeke, 2003). The ‘experience design’ approach of the Media & Design Academie emphasises the design of experiences and thereby places the human aspect at the forefront. Design practices are always filled with experiences. Design research remains naïve when it is separated from this grounded nature through daily life. Designers must be aware of the social, political, economic, ecological and cultural reality and develop their designs against this background. It is not the intention here to develop strict guidelines for research and/or design, but it is the intention that a certain familiarity with research can be developed, so that a particular approach can be brought about. Throughout some (design) practices will be made explicit and others will be questioned. Design research can stimulate people to see things in unexpected ways and thereby emphasise the potential of the design field.
You can do it in the mix In a world where people and things are increasingly becoming hybrid (see L. Huybrechts text in this publication), it is constantly becoming more important to relate experiences from various fields. Knowledge HYBRID CITY
63
You can do it in the mix In een wereld waar mensen en dingen meer en meer hybride worden (zie tekst L. Huybrechts in deze publicatie), wordt het steeds belangrijker om ideeën en ervaringen uit verschillende velden te relateren. Kennis en expertise gaan inherent grenzen overschrijden (Svensson, 2003). Zo vond in de wetenschap een opmerkelijke verschuiving van de eenzame onderzoeker naar het onderzoeksteam plaats (Price, 1963). Ook in het designveld is er een duidelijke verschuiving van individuele sterontwerpers naar ontwerpteams met designers uit heel verschillende disciplines, ingenieurs, sociale wetenschappers, antropologen, enzovoort. Deze radicale nadruk op samenwerking staat lijnrecht tegenover de vroegere visie op de designer als een allesweter (o.a. Hamm & Walters, 2008). In MIJN festijn gingen de bachelorstudenten animatie, video, fotografie, grafisch ontwerp, communicatie & multimediadesign en productdesign ontwerpen voor de Genkse multiculturele eetcultuur. De studenten gingen in kleine groepen samengesteld uit deze verschillende disciplines samen werken. Deze hedendaagse samenwerkingen reiken niet enkel naar verschillende disciplines, maar naar hele sectoren in de samenleving en zorgen zo voor nieuwe manieren van produceren, consumeren en relateren met elkaar en onze wereld (Garcia, 2007). In MIJN festijn doorloopt een multidisciplinair team van multiculturele Genkenaren, de Genkse horeca, designers, studenten en docenten samen het onderzoeksproces. Het is niet de bedoeling om de disciplines enkel met elkaar te confronteren, MIJN festijn gaat net over het zoeken naar gezamenlijke oplossingen en het stellen van nieuwe vragen. Zo is de designer een onderzoeker van een gemeenschappelijk proces. Net zoals koken meer is dan een hoop ingrediënten bij elkaar gooien, bestaat er geen succesformule om multidisciplinaire teams samen te stellen. Volgens een recent Europees onderzoek van de Britse Design Council zorgt de verschuiving naar multidisciplinaire designteams wel voor een nood aan nieuwe competenties voor ontwerpers (Design Council, 2007). Communicatievaardigheden zijn een belangrijke vereiste geworden. In multidisciplinaire samenwerkingen spreken mensen elkaars taal vaak niet. Dezelfde woorden kunnen een heel andere betekenis hebben binnen verschillende culturen en disciplines. Omdat de structuur van een taal ons manieren geeft om de werkelijkheid te ervaren, is een andere taal gebruiken bovendien al een andere manier om naar het gekende te kijken (Papanek, 1985). Een gedeeld vocabularium en een begrip van het werkproces is nodig om elkaar
64 HYBRIDE STAD |
op een bepaald punt te verstaan, elkaars praktijken en bijdragen te begrijpen (Nevejan, 2007). De taal van een andere discipline begrijpen, vraagt een zekere inspanning. Daarom kan het belangrijk zijn om projecten als MIJN festijn in een ontwerpopleiding te organiseren, zodat jonge ontwerpers hier vertrouwd mee worden. Ontwerpers moeten daarnaast in multidisciplinaire contexten leren omgaan met ambiguïteit. Wat in dergelijke samenwerkingen vermeden moet worden, is ‘group speak’, dit wil zeggen: een hoop designers die samen zitten en het met elkaar eens zijn. Hier is het belangrijk om elkaar uit te dagen (Design Council). De begeleiders in MIJN festijn Alok b. Nandi, Femke Snelting en fooddesigners Katja Gruijters en Annelies Hermsen daagden de studenten uit in hun concept en het ontwerpen. Zo benadert Snelting eten als code waar mee gewerkt kan worden, terwijl Nandi de ruimtelijke dimensie van de eetcultuur verkent en tegelijk de horizon verbreedt naar andere culturen (zie elders in deze publicatie). Een openheid tegenover de ideeën en taal van mensen met een verschillende achtergrond en verschillende wereldbeelden is belangrijk. Daarom moeten designers appreciatie ontwikkelen voor andere disciplines en tegelijk bereid zijn om buiten hun vertrouwde omgeving te werken (Svensson, 2003).
Verandering van spijs doet eten Mensen uit verschillende disciplines gaan een situatie anders analyseren. Elke leek kan met gezond verstand inzichten over de expertise van een ander formuleren. Maar soms is het net belangrijk om deze verschillen te dramatiseren, om te verhinderen dat gezond verstand de belangrijkste dynamiek wordt in een samenwerking en zo tot standaardoplossingen leidt (Nevejan, 2007). Bij de ontwerpopdracht van MIJN festijn kozen we bewust voor voedsel als gedeeld medium. Er moet altijd een bepaalde gemeenschappelijkheid zijn om mensen constructief te laten samenwerken, een zelfde doel of gedeelde visie. Designers zijn ook altijd ‘eters’ en dus allemaal experts in hun eigen eetcultuur (zie tekst J. Schoffelen in deze publicatie). Maar eten is tegelijk vreemd, een heel ander medium dan het vertrouwde medium van onze ontwerpers (fotografie, video en animatie, grafisch ontwerp, productdesign, multimediadesign) om mee te werken. Eten fungeert dus bewust als vertrekpunt om deze disciplines uit hun vertrouwde omgeving te halen. Veel innovatieve samenwerkingen zijn im-
and expertise inherently cross borders (Svensson, 2003). In this way an incredible move took place in science from the lonely researcher to the research team (Price, 1963). In the field of design there is also a clear shift from individual star designers to design teams with designers from very different disciplines, engineers, social scientists, anthropologists, etc. This radical emphasis on collaboration stands in direct opposition to the earlier vision of the designer as a know-it-all (among others Hamm & Walters, 2008). In MIJN festijn the bachelor students, animation, video, photography, graphic design, communication & multimedia design and product design, went to design projects for the Genk multicultural food culture. The students went to work in small groups composed of various disciplines. These contemporary collaborations not only reach out to various disciplines, but to whole sectors of society and ensure new ways of producing, consuming and relating to each other and our world (Garcia, 2007). In MIJN festijn a multidisciplinary team of multicultural citizens of Genk, the Genk caterers, designers, students and lecturers underwent a research process together. The point is not that just a few disciplines should be confronted with each other; MIJN festijn is about seeking out communal solutions and asking new questions. This makes the designer a researcher of a communal process. Just as cooking is more than a bunch of ingredients thrown together, there is no formula for success when building multidisciplinary teams. According to recent European research by the British Design Council the shift to multidisciplinary design teams creates a need of new competences among designers (Design Council, 2007). Communication skills have become an important requirement. In multidisciplinary collaboration people often don’t speak each other’s language. The same words can have a very different meaning within different cultures and disciplines. Because the structure of a language gives us ways of experiencing reality, the use of another language is also another way of seeing what is looked at (Papanek, 1985). A partial vocabulary and a concept of the working process are required to understand each other at a certain point, to understand each other’s practices and contributions (Nevejan, 2007). Understanding the language of another discipline takes some effort. That is why it can be important to organise projects like MIJN festijn in design education, so that young designers can become acquainted with this. Besides this designers must learn to manage ambiguity in multidisciplinary contexts. What must be avoided in such collaborations is ‘group speak’, this
means: a bunch of designers who sit together and agree. It is important to challenge each other (Design Council). The coaches of MIJN festijn Alok b. Nandi, Femke Snelting and food designers Katja Gruijters and Annelies Hermsen challenged the students in their concept and design. In this way Snelting approaches eating as a code to be worked with, whilst Nandi explores the spatial dimensions of the food culture and simultaneously expands the horizon to other cultures (see texts in this publication). Openness to the ideas and language of people with different backgrounds and worldviews is important. That is why designers must develop an appreciation for other disciplines and be ready to work outside their familiar environment (Svensson, 2003).
Variety is the spice of life People from various disciplines analyse the same situation differently. Every lay person with a little common sense can formulate insights about the expertise of someone else. But sometimes the important thing is precisely the dramatisation of these differences, to stop common sense from becoming the most important dynamic in a collaboration and thereby making it the standard solution (Nevejan, 2007). In the design assignment of MIJN festijn we purposefully chose food as a shared medium. There must always be a level of sociability for people to work together constructively, with the same goal or shared vision. Designers are also always ‘diners’ and so all experts in their own food culture (see J. Schoffelen in this publication). But food is also strange, a very different medium than the usual for our designers (photography, video and animation, graphic design, product design, multimedia design) to work with. Food is therefore the conscious point of departure for bringing these disciplines out of their trusted environment. Many innovative collaborations are based on the desire to occupy ‘uncommon ground’. The alienation from the standard approach that this ‘uncommon ground’ brings with it can help us to be innovative (Garcia, 2007). With the statement ‘a food designer is someone who works with food, without having any idea of cooking’ (Knölke, 1999) in the back of their mind, our students went to work. Food is such an everyday and familiar thing that it is necessary to break through the obvious in order to come to interesting designs. Papanek (1985) found it important to teach designers to approach the normal as unusual and in reverse the unusual as normal. Such strange observations of the familiar invite one to look again at public and private spaces, our social HYBRID CITY
65
mers gebaseerd op het verlangen om een bepaalde ‘uncommon ground’ te bezetten. De vervreemding van de gebruikelijke werkwijze die deze ‘uncommon ground’ met zich meebrengt, kan helpen om tot innovatie te komen (Garcia, 2007). Met het statement ‘een fooddesigner is iemand die met eten werkt, zonder enige notie van koken’ (Knölke, 1999) in het achterhoofd, gingen onze studenten aan de slag. Eten is zo alledaags en vertrouwd, dat het nodig is om het evidente te doorbreken om tot interessante ontwerpen te komen. Papanek (1985) vond het belangrijk om designers te leren het gewone als ongewoon te benaderen en omgekeerd het ongewone als gewoon. Dergelijke vreemde observaties van het gekende nodigen uit om opnieuw te kijken naar publieke en private ruimtes, onze sociale praktijken, onszelf en misschien voor de eerste keer op te merken hoe vreemd dit alles moet zijn voor buitenstaanders (Bell e.a., 2005). Het opzoeken van de grenzen van het gekende denkkader kent een lange traditie in onderzoek. Zo kan het bestuderen van andere culturen een vertrekpunt zijn om alledaagse praktijken in vraag te stellen, aangezien zelfs de meest alledaagse apparaten in andere culturele contexten onverwachte invullingen krijgen (Bell e.a., 2005). ‘Sente’ stelt bijvoorbeeld het idee dat telefoons dienen om mee te bellen en te sms’en in vraag. Het is een informeel banksysteem in Uganda om geld via gsm-netwerken te verzenden. Mensen sturen geld naar familie in afgelegen gebieden door een pre-paid kaart te kopen. Het bedrag van de kaart komt op de telefoon van een lokale kioskhouder terecht, die een deel van het bedrag uitbetaalt aan de familie en de beltijd doorverkoopt. In een land met nauwelijks bankinfrastructuur worden ‘echte’ banken zo buiten spel gezet (Chipchase & Tulusan, 2006). Andere culturen hebben ook andere verlangens, andere dromen van technologie. Zo had wasmachinefabrikant Haier in een bepaalde regio van China opvallend veel technische problemen met een product. Na onderzoek bleek dat de lokale bevolking de wasmachine ook gebruikte om zoete aardappelen te wassen. Haier ontwikkelde vervolgens een nieuwe wasmachine die ook geschikt is voor het wassen van aardappelen (M&C, 2006). In antropologisch onderzoek is het een gangbare praktijk om onderliggende ideeën en structuren te onderzoeken door het gekende als vreemd te benaderen. Zo onderzocht de antropoloog Mary Douglas het maaltijdpatroon van de Engelse arbeidersklasse. Douglas spreekt hierbij niet over maaltijden als ontbijt, middagmaal, avondmaal, maar over maaltijden A, B en C, die verschillen volgens tijdstip van opdienen en belangrijkheid. Ook de gerechten waaruit de maaltijden opgebouwd zijn,
66 HYBRIDE STAD |
worden niet benoemd als voorgerecht, hoofdgerecht en nagerecht, maar genummerd naargelang de volgorde van serveren. Deze ongewone beschrijving van iets alledaags als de eetpatronen maakt het mogelijk de sociale praktijken kritisch te benaderen (Mestdag, 2002). Zo kunnen zelfs erg eenvoudige observaties als vertrekpunt dienen om goede vragen te stellen. In MIJN festijn was bijvoorbeeld iets alledaags als bestek, vork, mes en lepel niet overal hetzelfde bij de Genkse gastgezinnen waar de studenten aan tafel zaten, wat dan weer nieuwe vragen opriep. Een meester in het stellen van de juiste vragen is Don Norman. Waar dient glas voor? Wat zijn de affordances van glas? Glas is om door te kijken en om te breken. Op die manier maakt Norman zelfs iets alledaags als glas vreemd (Bell e.a., 2005). Maar naast de traditie in onderzoek om bestaande paradigma’s in vraag stellen, speelt ‘defamiliarization’ een belangrijke rol in de context van kunst en literatuur. Victor Shklovsky introduceerde de term in zijn essay ‘Art as technique’: ‘Defamiliarization is a literary device that compels the reader to examine their automated perceptions of that which is so familiar that it seems natural and so unquestionable’ (1917). Shklovsky citeert Tolstoj die in zijn werk alledaagse objecten en gebeurtenissen beschrijft alsof hij ze voor de eerste keer ziet. Zo schrijft hij in ‘Shame’ over het afranselen van misdadigers: ‘to strip people who have broken the law, to hurl them to the floor, and to rap on their bottoms with switches.’ Tolstoj maakt het afranselen nog vreemder door extreme alternatieven op te werpen: ‘Just why precisely this stupid, savage means of causing pain and not any other - why not prick the shoulders or any part of the body with needles, squeeze the hands or the feet in a vise, or anything like that?’ (Bell e.a., 2005). Deze extreme alternatieven stellen de vertrouwde praktijken expliciet in vraag, iets waar ook ontwerpers Dunne en Raby erg bedreven in zijn. Hun ontwerpen voor vleesetende huishoudapparaten, zoals een radio die werkt op bloed en een televisie die met hamsters gevoed wordt, zetten aan tot reflecteren over toekomstige energiebronnen (Dunne & Raby, 2001). Designers kunnen deze houding ook leren door naar de kunsten te kijken. ‘Verwijder de tong welgevoeglijk en met piëteit. Koel deze en bereid ze als was het lamstong. Draai het lichaam zodat het gezicht neerwaarts kijkt. Kerf op regelmatige afstand de meest rijkelijk voorziene delen van het achterwerk in en plaats hele teentjes knoflook afzonderlijk onder de huid’ (Feigl, 1996)1. Kunstenaar Franz Feigl werkte een getailleerd recept uit voor de bereiding van een 1 Feigl wou zijn plannen in realiteit uitvoeren, maar overleed in 2001 aan kanker, waardoor zijn lichaam niet meer in een conditie was om opgegeten te kunnen worden.
practices, ourselves and possibly for the first time to note how strange all this must be to outsiders (Bell et al., 2005). Searching for the limits of the familiar frame of thought has a long tradition in research. The study of other cultures can be a starting point for questioning everyday practices, considering that even the most every day devices quickly get unexpected interpretations in other cultural contexts (Bell et al., 2005). ‘Sente’ questions the idea that telephones are there for calling and texting. In Uganda it is an informal banking system for sending money via the mobile networks. People send money to family in outlying areas by buying a prepaid card. The amount on the card is put onto the local kiosk owner’s telephone, who pays a portion of the sum to the family and sells on the call time. In a country with hardly any banking infrastructure ‘real’ banks are thereby cut out of the loop (Chipchase & Tulusan, 2006). Other cultures also have other desires, other dreams of technology. As such the washing machine producer Haier noticeably had many technical problems with a product in a certain region of China. After an investigation it turned out that the local population was also using the washing machine to wash sweet potatoes. Haier then developed a new washing machine which was also suitable for washing potatoes (M&C, 2006). In anthropological research it is common practice to research underlying ideas and structures by approaching them as strange. This is how anthropologist Mary Douglas researched the eating pattern of the English working class. Douglas does not speak of meals like breakfast, lunch, dinner, but meals A, B and C, the different times of serving and importance. The courses that make up the meal are also not identified as starter, main course and dessert, but numbered depending on the order of serving. This unusual description of such an everyday occurrence as eating patterns made it possible to approach society critically (Mestdag, 2002). In this way even very simple observations can be the point of departure for asking good questions. In MIJN festijn something as everyday as cutlery, fork, knife and spoon was not the same with all the Genk host families where the students went to dinner, which raised new questions. Don Norman is a master of asking the right questions. What is glass for? What are a glass’s affordances? Glass is for looking through and breaking. In this way Norman even makes something as everyday as glass strange (Bell et al., 2005). But besides the tradition in research of questioning existing paradigms, ‘defamiliarization’ plays an important part in the context of art and literature.
Victor Shklovsky introduced the term in his essay ‘Art as technique’: ‘Defamiliarization is a literary device that compels the reader to examine their automated perceptions of that which is so familiar that it seems natural and so unquestionable’ (1917). Shklovsky cites Tolstoy who described everyday objects and occurrences in his work as though he was seeing them for the first time. In ‘Shame’ he writes about the beating of criminals like this: ‘to strip people who have broken the law, to hurl them to the floor, and to rap on their bottoms with switches.’ Tolstoy made the beating even stranger by throwing up extreme alternatives: ‘Just why precisely this stupid, savage means of causing pain and not any other - why not prick the shoulders or any part of the body with needles, squeeze the hands or the feet in a vice, or anything like that?’ (Bell et al, 2005). These extreme alternatives explicitly question the familiar practices, something that also drives the designers Dunne and Raby. Their designs for meat eating household appliances, like a radio that works on blood and a television that is fed with hamsters, encourage thought about future sources of energy (Dunne & Raby, 2001). Designers can also learn this approach by looking at the arts. ‘Remove the tongue properly and with piety. Cool it and prepare it as if it were lamb’s tongue. Turn the body so that the face looks down. Carve the most richly supplied portions of the hindquarters at regular distances and place whole cloves of garlic under the skin separately’ (Feigl, 1996) . Artist Franz Feigl worked out a detailed recipe for the preparation of a human carcass. His ‘Agreement amongst friends’ consisted in the idea that when one of them died the survivors would come one last time to savour each other’s complete presence. By looking at the everyday from another point in time, the familiar can also be strange. In That Hideous Strength by Lewis the mediaeval magician Merlin is awaked as a guest of a 20th century academic. Merlin comments on his hosts lifestyle: ‘You give me a bath such as the Emperor himself might envy, but no one attends me to it; a bed softer than sleep itself, but when I rise from it I find I must put on my own clothes with my own hands as if I were a peasant’ (Bell et al., 2005). Designer Bill Buxton asks himself the question what residents of the distant future, where all information of our civilisation has been lost would imagine humans to have looked like on excavating an ‘IT shop’: ‘My best guess is that we would be pictured as having a well-developed eye, a long right arm, uniform-length fingers and a ‘lowfi’ ear. But the dominating characteristic would be the prevalence of our visual system over our poorly HYBRID CITY
67
menselijk lijk. Zijn ‘Afspraak onder vrienden’ bestond erin dat wanneer één van hen zou overlijden, de overlevenden zouden aanschuiven om voor de laatste keer van elkaars volledige aanwezigheid te proeven. Door het alledaagse vanuit een ander tijdstip te bestuderen, kan het gewone ook vreemd worden. In That Hideous Strength van Lewis wordt de middeleeuwse tovenaar Merlijn tot leven gewekt als gast van een 20ste eeuwse academicus. Merlijn becommentarieert de levenswijze van zijn gastheer: ‘You give me a bath such as the Emperor himself might envy, but no one attends me to it; a bed softer than sleep itself, but when I rise from it I find I must put on my own clothes with my own hands as if I were a peasant’ (Bell e.a., 2005). Ontwerper Bill Buxton stelt zich de vraag hoe bewoners van een verre toekomst, waarin alle informatie over onze beschaving verloren is gegaan, bij opgravingen van een ‘computerwinkel’, zouden denken dat mensen er uit zagen: ‘My best guess is that we would be pictured as having a well-developed eye, a long right arm, uniform-length fingers and a ‘low-fi’ ear. But the dominating characteristic would be the prevalence of our visual system over our poorly developed manual dexterity’ (1986). De workshop Creating People for Products ging verder op dit idee door de deelnemers geschikte mensen voor gsm’s en mp3-spelers te laten ontwerpen (Stappers & Keller, 2005). Daarnaast kunnen ook de grenzen van het mogelijke om deze reden afgetast worden. Zo stelt Zielinski (2006) dat ontwerpers moeten leren denken over imaginaire media, media die onze diepste verlangens en onmogelijkste wensen vervullen. In hun pure vorm zijn imaginaire media onmogelijke concepten, zoals een machine om het goddelijke te detecteren. Ze kunnen echter ook objecten zijn waaraan allerlei denkbeeldige eigenschappen worden toegekend, zoals een radio om met de doden te communiceren. Deze mediaverbeeldingen kunnen leiden tot werkelijke media, zelfs als hun uiteindelijke realisatie niet aan de oorspronkelijke verwachtingen voldoet (Kluitenberg, 2006). Fictieve personages, het verleden, de toekomst en het imaginaire bieden dus een alternatief gezichtspunt, waarmee we over ons eigen leven kunnen reflecteren.
Van allesweter naar alleseter Deze houding om het gewone als ongewoon te benaderen geeft ons - zelfs wanneer niet alle details juist zitten - een lens om eigen (design)praktijken vanuit een nieuw oogpunt te bekijken. Mainstream design
68 HYBRIDE STAD |
richt zich op het verbeteren van onze ervaring van de omgeving. Nog een stap verder laat ‘critical design’ ons reflecteren over de ervaringen van onze omgeving. Mainstream design biedt met andere woorden antwoorden, terwijl Dunne en Raby suggereren dat design net vragen moet stellen (Bowen, 2007). Kritisch design geeft door middel van de ontwerpen kritiek op onze maatschappij en belichaamt zo alternatieve sociale, culturele, technische en economische waarden (Dunne & Raby, 2001). Door het gewone als ongewoon te benaderen worden we aangemoedigd om onze wereld als historisch, geografisch en cultureel contingent te beschouwen. Historisch gezien heeft onderzoek een belangrijke rol gespeeld om tot een dergelijk besef te komen, en dit is misschien de belangrijkste les die we uit wetenschap kunnen halen. Wanneer alles vreemd wordt, biedt het een enorm kritisch potentieel. Door het belang van experiment te erkennen, kan designonderzoek designers bevrijden van de marktgeoriënteerde nutsvraag. Het is een belangrijke taak van ontwerpopleidingen om los van onze nutsgeoriënteerde maatschappij als experimenteerplekken te opereren (Papanek, 1985). Zelfs in commerciële contexten wordt het belang van experiment meer en meer erkend. Zoals bijvoorbeeld in het bedrijf Google dat zijn werknemers 20 procent van hun tijd vrij laat spenderen aan hun eigen interesses. Het invoeren van onderzoek als belangrijke factor in het ontwerpproces, kan de nadruk op experiment versterken. Het is een misverstand om te denken dat onderzoek ontwerpen gemakkelijker maakt. Maar het invoeren van onderzoek en het aanmeten van een onderzoekende houding kan het ontwerpen wel interessanter maken. De Media en Design Academie wil designers als alleseters opleiden. Designers die enthousiast zijn over het exploreren van nieuwe gebieden. Door de nieuwste technologieën te beheersen, kunnen designers telkens nieuwe ervaringen aanboren. Zelfs onze eetcultuur wordt gekenmerkt door een aanzienlijke graad van conservatisme. Hond staat niet op ons menu, terwijl hier vanuit functioneel oogpunt geen redelijk argument tegen te formuleren valt. Deze conservatieve houding bestaat echter niet alleen tegenover voeding, maar ook tegenover kleding, religie, taal en andere vormen van cultuurconsumptie (Mestdag, 2002). Ontwerpers moeten het voortouw nemen in de strijd tegen deze angst voor het nieuwe. Designers als alleseters die niet toegeven aan standaardoplossingen. Standaardisering maakt design voorspelbaar en verliest daarmee aan ervaringswaarde. In de jaren twintig zei Henry Ford in een poging de kostprijs van zijn auto’s te reduceren: ‘They (the consumers) can have anything they want, as long as it is black’ (Papa-
developed manual dexterity’ (1986). The workshop Creating People for Products went further with this idea by allowing the participants to design suitable people for mobile phones and mp3-players (Stappers & Keller, 2005). Besides this the limits of the possible can also be explored for this reason. So Zielinski (2006) states that designers must learn to think about imaginary media, media that fulfils our deepest desires and most impossible wishes. In their pure form imaginary media are impossible concepts, like a machine for detecting the divine. But they can also be objects to which all kinds of imaginary properties are applied, like a radio for communicating with the dead. This media imagination can lead to actual media, even if their final realisation does not meet the original expectations (Kluitenberg, 2006). Fictional personages, the past, the future and the imaginary all offer alternative viewpoints for reflecting on our own life.
From omniscient to omnivorous This approach to seeing the familiar as unusual gives us – even if all the details aren’t quite right – a way of looking at our own (design) practices from a new perspective. Mainstream design is aimed at the improvement of our experience of the environment. A step further into ‘critical design’ lets us reflect on the experiences of our surroundings. Mainstream design offers answers in other words, whilst Dunne and Raby suggest that design should ask questions (Bowen, 2007). Critical design critiques our society through its designs and thereby embodies alternative social, cultural, technical and economic values (Dunne & Raby, 2001). By approaching the familiar as unusual we are encouraged to see this world as historically, geographically and culturally contingent. Historically seen research has an important part to play in coming to such a realisation, and this may be the most important lesson that we can take from science. When everything becomes strange, it offers enormous critical potential. By recognising the importance of the experiment design research can free designers from the market oriented use question. It is an important task of design training to operate in experimental areas free of our use oriented society (Papanek, 1985). Even in commercial contexts the importance of experimenting is being recognised more and more. Like for example the company Google that lets its employees spend 20% of their time as they want on their own interests. The introduction of research as an
important factor in the design process can reinforce the emphasis on experiment. It is a misunderstanding to think that research makes design easier. But the introduction of research and the use of a researching approach can make the design more interesting. The Media & Design Academie wants to train designers as ominvores. Designers who are enthusiastic about exploring new fields. Through controlling the newest technologies designers can always introduce new experiences. Even our eating culture is characterised by a considerable amount of conservatism. Dog is not on our menu, whilst there is no reasonable argument against this from a functional standpoint. This conservative approach not only exists towards food but also towards clothes, religion, language and other forms of cultural consumption (Mestdag, 2002). Designers must be at the forefront in the battle against this fear of the new. Designers as omnivores that do not give in to standard solutions. Standardisation makes design predictable and it then loses its value as experience. In the twenties, in an attempt to reduce the purchase price of his cars, Henry Ford said: ‘They (the consumers) can have anything they want, as long as it is black’ (Papanek, 1985). Many designs are based on the idea of an ideal standard user. But nobody gets up in the morning as a ‘user’ (Kirah, 2006). People rarely behave in accordance with mathematical logic, which makes behaviour seem illogical and irrational for those who make things for people. But from the perspective of people themselves that behaviour is very meaningful, determined by the activity itself, the context, and their own goals (Norman, 2006). Yet in western cultures design all too often takes place for increasing efficiency. This means that many kitchen appliances do not improve the cooking experience, but the efficiency of cooking (Bell et al. 2005). By making such design practices (efficiency and standardisation) explicit and by questioning them, new designs can be created. Research then shows the contingency of all practices (including those of scientific and design research). Omnivores are not generalists, but designers that are socially involved and open to different tastes, preparation styles, (food) culture by entering into discourse with society through a researching approach designers must find experience rich, innovative and extraordinary designs. Designers make things that become a part of our culture. They explore the relationship between people and technology, bring their creations to society and thereby change society. A socio-cultural consciousness is a part of designing, of design research and design teaching (Overbeeke, 2007). Omnivores explore the possibilities of media HYBRID CITY
69
nek, 1985). Veel ontwerpen zijn gebaseerd op de idee van een ideale standaard gebruiker. Maar niemand staat ’s ochtends op als ‘gebruiker’ (Kirah, 2006). Menselijk gedrag volgt zelden mathematische logica, waardoor het gedrag onlogisch en irrationeel lijkt voor wie dingen maakt voor mensen. Vanuit het standpunt van de mensen zelf is dat gedrag echter betekenisvol, bepaald door de activiteit zelf, de context, en eigen doelstellingen (Norman, 2006). Toch wordt in westerse culturen al te vaak ontworpen om efficiëntie te verhogen. Zo verbetert veel keukenapparatuur niet de kookervaring, maar de efficiëntie van het koken (Bell e.a. 2005). Door dergelijke designpraktijken (efficiëntie en standaardisering) te expliciteren en in vraag te stellen, kunnen nieuwe ontwerpen ontstaan. Onderzoek brengt dan het contingente van alle praktijken (ook van wetenschappelijk en designonderzoek) aan het licht brengen. Alleseters zijn geen generalisten, maar ontwerpers die maatschappelijk betrokken zijn en openstaan voor verschillende smaken, bereidingswijzen, (eet)culturen,... Door met een onderzoekende houding in debat te treden met de samenleving, moeten ontwerpers komen tot ervaringsrijke, innovatieve en buitengewone ontwerpen. Designers maken dingen die deel gaan
uitmaken van onze cultuur. Ze exploreren de relatie van mensen met technologie, brengen hun creaties in de samenleving en veranderen zo de samenleving. Een socio-cultureel bewustzijn is een deel van ontwerpen, van designonderzoek en designonderwijs (Overbeeke, 2007). Alleseters gaan als ontwerpers en onderzoekers de mogelijkheden van media exploreren waarbij ze zich niet houden aan de grenzen van disciplines, domeinen of zelfs van wat mogelijk is. Zo worden ontwerpers alleseters die geleerd hebben alles in vraag te stellen om er vervolgens hun eigen ding mee te gaan doen.
Referenties / Bibliography
Exploratory Field Research from Uganda and Beyond. Onderzoek in Uganda, Indonesië, Indië, China, Mongolië en Nepal. http://www.janchipchase.com/sharedphoneuse
Bell G., Blythe M. & Sengers P. (2005). Making by Making Strange: Defamiliarization and the Design of Domestic Technologies. In ACM Transactions on Computer-Human Interaction, Vol. 12, 2, juni 2005. Borgdorff, H. (2005). Het debat over onderzoek in de kunsten, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Weerslag van lezingen en presentaties in het najaar van 2005 over ‘Onderzoek in de kunsten’ te Gent, Amsterdam, Berlijn en Göthenburg. Bowen S. J. (2007). Crazy Ideas or Creative Probes?: Presenting Critical Artefacts to Stakeholders to Develop Innovative Product Ideas. In: Proceedings of EAD07: Dancing with Disorder: Design, Discourse & Disaster, Izmir, Turkey. Buxton, W. (1986) There’s More to Interaction than Meets the Eye: Some Issues in Manual Input. In Norman, D. A. & Draper, S. W. (Eds.), (1986), User Centered System Design: New Perspectives on Human-Computer Interaction. Lawrence Erlbaum Associates, Hillsdale, New Jersey, 319-337. Chipchase J. & Tulusan I. (2004-2006). Phone Practices:
70 HYBRIDE STAD |
Bio Sanne Jansen studeerde Communicatiewetenschappen en Culturele Studies aan de KULeuven. Ze was van 2005 tot 2007 coördinator van Design Platform Limburg, een netwerkorganisatie die actoren samenbrengt die zich vanuit culturele, economische, creatieve, onderzoeksgerichte en educatieve invalshoeken met design bezighouden. Ze is sinds 2005 docent in de Media & Design Academie in Genk. Ze doceert daar over de rol van technologie en design in ons dagelijks leven en onderzoek in media(design).
Cross, N. (2006). Designerly ways of knowing. SpringerVerlag: London. Design Council (2007). Lessons from Europe Report on the Design Council/HEFCE fact-finding visit to The Netherlands, Denmark and Finland. Dunne A. & Raby F. (2001). Design Noir: The Secret Life of Electronic Objects. August/Birkhäuser. Gaver, W., Boucher, A., Pennington, S. & Walker, B. (2004). Cultural Probes and the value of uncertainty. Interactions, Volume XI.5, pp. 53-56. Garcia D. (2007). Introduction in (Un)common Ground. Creative encounters across sectors and disciplines. BIS Publishers. Amsterdam. Hamm S. & Walters H. (16.01.2008). Business week;. Masters of Collaboration. http://www.businessweek.com/ innovate/content/jan2008/id20080116_412812.htm
as researchers and designers without keeping them to the limits of the disciplines, domains or even of what is possible. This allows designers to become omnivores who have learned to question everything in order then to do their own thing with it. Bio Sanne Jansen studied communication sciences and cultural studies at the KULeuven. From 2005 to 2007 she was the coordinator of Design Platform Limburg, a network organisation that brings players together from cultural, economic, creative, research directed and educational sides of design. Since 2005 she has been a lecturer at the Media & Design Academie in Genk. She lectures there on the role of technology and design in our daily life and research in media(design).
Kluitenberg E. (2006). Tweede inleiding op een archeologie van imaginaire media. In Boek van de imaginaire media. NAI Publishers. Amsterdam Mestdag I. (2002). Italiaans op mijn bord? Een onderzoek naar de receptie van de Italiaanse keuken in België aan de hand van het maaltijdpatroon. Tijdschrift voor sociologie 2002 – Vol. 23 – 2. Nowotny H. The Potential of Transdisciplinarity. http:// www.interdisciplines.org/interdisciplinarity/papers/5/version/original Inga Knölke (1999). http://www.food-designing.com/ http://www.dood.nl/showit.php3?cid=54 (05-10-2001). Kunstenaar wordt toch niet opgegeten. Shklovsky, V. (1917). Art as technique. In Contemporary Literary Criticism. Modernism Through Poststructuralism, R. Con Davis, Ed. Longman Press, New York and London, UK.
B. (2003). Design Research. Methods and perpectives. USA Cambridge: MITPress. M&C, Kennis van andere culturen van levensbelang voor Nederlandse productontwikkeling, 07.12.2006. Nevejan C. (2007). Orchestrating uncommon ground in (Un)common Ground. Creative rencontres across sectors and disciplines. BIS Publishers. Amsterdam. Norman D. (2006). Logic Versus Usage: The Case for Activity-Centered Design. Column written for Interactions. Kirah A. (2006). opening address at Microsoft’s Tech.Ed 06 conference. http://www.builderau.com.au/strategy/ developmentprocess/soa/Video_Anne_Kirah_keynote_address_at_Tech_Ed_06/0,339028278,339270703,00.htm Overbeeke, C.J. & Wensveen, S. (2003). From perception to experience, from affordances to irresistibles. Proceedings of the 2003 international conference on Designing pleasurable products and interfaces.
Stappers, P.J., & Keller, A.I. (2005) Creating people for products. Proceedings of DPPI 2005, Eindhoven.
Overbeeke K. (2007). The aesthetics of the impossible. Inaugural lecture Presented on 26.10.2007 in Technische Universiteit Eindhoven
Svensson (2003) Interdisciplinary design research in Laurel
Tegenlicht reportage. VPRO. Google. Achter de schermen. HYBRID CITY
71
Alok b. Nandi
Cuisine as design design as cuisine Cuisine, het Franse woord voor ‘keuken’, had aanvankelijk die betekenis of stond voor ‘een culinair etablissement’. Cuisine, culinaire kunst of de gewone manier waarop voedsel wordt bereid of ook het voedsel dat op die manier bereid is. Cuisine, de keuken met haar verschillende uitrustingsniveaus.
Voedsel, materiaal dat belangrijke bouwstoffen voor het lichaam bevat of dat daaruit bestaat en door een organisme wordt verteerd en omgezet voor het produceren van energie.
Design, lees daarvoor de onderstaande tekst zodat wij daarover verder kunnen praten.
72 HYBRIDE STAD |
Cuisine as design design as cuisine Cuisine, is French for ‘kitchen’ and first meant that or ‘a culinary establishment’; Cuisine, culinary art or the practice or manner of preparing food or the food so prepared; Cuisine, kitchen available with varying levels of equipment
Food, material that contains or consists of essential body nutrients, and is ingested and assimilated by an organism to produce energy.
Design, read the text here after and let us have a conversation.
HYBRID CITY
73
Honderden jaren geleden was reeds in de Upanishads, de oude Hindu-geschriften, te lezen: ‘Je bent wat je eet’. Veel dichterbij, in Europa, schreef Anthelme Brillat-Savarin in 1826 in zijn Physiologie du Goût, ou Méditations de Gastronomie Transcendante: ‘Dis-moi ce que tu manges, je te dirai ce que tu es’, of met andere woorden: Zeg mij wat je eet en ik zal zeggen wat je bent. Is dat geen gebruikersgericht design, waarmee product-service-systemen worden ontworpen? Indien het mogelijk is om met design ‘een bestaande toestand om te vormen in een toestand die men prefereert’ (Herbert Simon), is ‘cuisine’, m.a.w. de keuken en het koken zelf, een interessant gegeven om naast design te plaatsen, in de onmiddellijke nabijheid ervan, als deel van design of ook omgekeerd. Met name als een proces maar ook als een ruimte (en een nietruimte) kan aldus denken en praten over ‘design as cuisine’ of omgekeerd ertoe leiden dat op een nieuwe manier vorm wordt gegeven aan bereiding en consumptie van voedsel. Waarom zou de keuken zoals die hier verder wordt beschreven, de mogelijkheid bieden om een beter inzicht te krijgen in wat behoort tot design, het denken over design, de houding tegenover design? Dit artikel neemt u mee op reis ten einde de verrijkende botsingen en wrijvingen tussen design en de keuken beter te begrijpen en verder te onderzoeken, door het denken over design toe te passen op moderne uitdagingen op het vlak van voedsel, water en afval. Eten en drinken spelen een belangrijke rol in het tot stand brengen van sociale relaties in verschillende sociale en culturele contexten. Bereiding en consumptie van eten en drinken zijn zeer belangrijke drijvende krachten in een wereld die zogenaamd “platter” wordt maar die wanhopig op zoek is naar originaliteit, naar lokaliteit, terroir, wortels, tradities, essentie. Dit artikel stelt voor om de ‘alledaagse translokaliteiten’ te doorgronden via een onderzoek naar design.
Keuken als discours Academische discours en discours over design zijn niet monolithisch of monologisch. Ze zijn anders al naargelang van de discipline. De sociolinguïstiek en de discoursanalyse hebben dat gedurende de voorbije dertig tot veertig jaar aangetoond. Een metadiscours is in werkelijkheid een gemeenschappelijk kenmerk van alle design,
74 HYBRIDE STAD |
alle academische activiteiten en/of alle discours. De corpuslinguïstiek heeft kwantificeerbare bewijzen daarvan geleverd. Academisch onderzoek gaat uit van een linguïstische vorm voor kennis, en geeft daarbij prioriteit aan propositionele kennis boven andere vormen van kennis, bijv. stilzwijgende kennis, ervaring enz. Uitgaande van de keuken en voedsel als leidraad in dit geval, is het onze bedoeling ervoor te zorgen dat met die verschillende vormen van kennis rekening wordt gehouden. Uiteraard kan dat beïnvloed worden door ons (onze) concept(en) van kennis en van wat het betekent om aan onderzoek en aan onderzoek naar design te doen. Op verschillende niveaus, gaande van de ‘ingrediënten op de markt’ tot het ‘eten op tafel’, kan men met metaforen over de keuken en eten een aantal uitdagingen inzake design en maatschappelijke thema’s identificeren en tot uitdrukking brengen die men kan aanpakken met designresearch. Zo komt men tot oplossingen die zouden kunnen worden toegepast, worden mogelijke designinitiatieven in kaart gebracht. Men kan weliswaar kritisch zijn en dergelijke oplossingen als ‘fuzzy food’-concepten omschrijven. Alleen worden die concepten vastgelegd om interessante wrijvingspunten te genereren en verder te gaan dan een collage van ideeën afkomstig uit verschillende terreinen van de praktijk en de theorie. Dit artikel behandelt niet de ethische kwestie van discoursontwikkeling maar eerder de uitbreiding van kennis, stilzwijgende en impliciete. Uitgaande van George Polya’s werken over de aanpak van problemen kunnen de mogelijke attitudes met betrekking tot kennis als volgt worden gekarakteriseerd: - Wat men weet (bijv. alledaagse werkelijkheid) - Wat men niet weet (bijv. kennis die anderen hebben) - Wat men weet dat men weet (bijv. wetenschap, goede informatie, reflexie) - Wat men niet weet dat men weet (bijv. intuïtie, stilzwijgende kennis) - Wat men weet dat men niet weet (bijv. problemen die zich voordoen, scenario’s, kennis door het stellen van vragen) - Wat men niet weet dat men niet weet (wat buiten iemands denkparadigma’s en denkwijzen ligt) - Wat men wil weten maar men niet kan weten op basis van enige wetenschap of methode (bijv. omstandigheden in de toekomst die *kunnen zijn*, het basisaanbod van design).
Hundreds of years ago, the Hindu scriptures Upanishads were already mentioning ‘You are what you eat’, and more closely in Europe, in 1826, Anthelme Brillat-Savarin wrote, in Physiologie du Goût, ou Méditations de Gastronomie Transcendante: ‘Dis-moi ce que tu manges, je te dirai ce que tu es.’ Tell me what you eat and I will tell you what you are. Isn’t this user-centered design in order to design product-service systems? If design allows ‘transformation of existing conditions into preferred ones’ (Herbert Simon), ‘cuisine’ is interesting to put next to it, close to it, into it, or vice-versa. Especially as a process but also as a space (and a non-space), it might ensure that thinking and talking about ‘design as cuisine’ or viceversa results into reframing making and consuming. Why would Cuisine as described later allow to enhance the design envelope, the design thinking, the design attitude? This paper aims to provide a journey in order to grasp and investigate the enriching collisions and frictions between Design and Cuisine, by applying design thinking to modern challenges in food, water, and waste. Eating and drinking represent a lot in the formation of social relationships in diverse social and cultural contexts. Making and consuming are essential drivers in a world getting soi-disant flattened but desperately looking for originality, for locality, for terroir, for roots, for traditions, for essence. This paper proposes to explore ‘everyday translocalities’ through design research.
Cuisine as discourse Academic and design discourses are not monolothic nor monologic. It is differentiated by discipline; sociolinguistics and discourse analysis have taught this for the last thirty to forty years. A metadiscourse is a universal feature of all design, academic activity and/or any discourse, in fact. Corpus linguistics has provided quantifiable evidence of this. Academic research assumes a linguistic form to knowledge, thereby prioritising propositional knowledge over other forms of knowledge, e.g. tacit knowledge, experience, etc. With having cuisine and food as transversal guidelines here, we are aiming to make sure that these different types of knowledge are taken into account. Of course, this may be affected by our concept(s) of knowledge and what it means to undertake research and design research. At different levels, from ‘ingredients in the
market’ to ‘food on the table’, the cuisine and food metaphors will allow to identify and express design challenges and societal issues which may be tackled with a design research approach, bringing solutions which could be implemented, scoping the territory of design actions. However, one may be critical and label these as ‘fuzzy food’ concepts, but these concepts are set in order to generate interesting friction and go beyond the collage of ideas, which are coming from different fields of praxis and theories. This paper is not about the ethical question of discourse development but more about knowledge expansion, tacit and implicit. Based on George Polya’s problem solving works, the attitudes possible in reference to knowledge can be listed as per: - What you know (e.g. day to day reality) - What you don’t know (e.g. knowledge held by others) - What you know you know (e.g. Science, good information, reflection) - What you don’t know you know (e.g. intuition, tacit knowledge) - What you know you don’t know (e.g. emerging issues, scenarios, knowledge from asking questions) - What you don’t know you don’t know (outside your paradigms and ways of thinking) - What you want to know but one can not know by any science or method (e.g.: Conditions of the Future, which *may be* is the core offering of design) It is interesting to correlate this series with cuisine action and knowledge discourse.
Experience the cuisine Design thinking and design research allow the exploration of paradigms of ‘experience design’ where food may become a fascinating transversal vehicle, both conceptual, physical and, in fact, experiential, depending on the nature of ideas, concepts and paradigms. Experience Design is the practice of designing products, processes, services, events, and environments — each of which is a human experience — based on the consideration of an individual’s or group’s needs, desires, beliefs, knowledge, skills, experiences, and perceptions. An emerging discipline, experience design attempts to draw from many sources including cognitive psychology and perceptual psychology, cognitive science, architecture and environmental design, product design, information design, information HYBRID CITY
75
Het is interessant om die elementen in verband te brengen met de keuken en het kennisdiscours.
De keuken ervaren Door na te denken over design en design te onderzoeken, kan men op zoek gaan naar de paradigma’s van ‘experience design’ of ‘ervaringsdesign’, waarin voedsel een fascinerend transversaal medium kan worden, zowel conceptueel als fysisch, maar eigenlijk ook ervaringsgebonden, al naargelang van de soort ideeën, concepten en paradigma’s. Ervaringsdesign is de praktijk van het ontwerpen van producten, processen, diensten, evenementen en omgevingen – die allemaal staan voor menselijke ervaring -, gebaseerd op de behoeften, verlangens, overtuigingen, kennis, vaardigheden, ervaringen en percepties van een individu of een groep. Ervaringsdesign is een nieuwe discipline, die probeert te putten uit verschillende bronnen, o.a. de cognitieve en perceptuele psychologie, de cognitieve wetenschap, architectuur en omgevingsdesign, productdesign, informatiedesign, informatiearchitectuur, etnografie, merkenmanagement, interactiedesign, servicedesign, het vertellen van verhalen, heuristiek en nadenken over design. Bij het systemisch denken zijn diensten (“services”) in de westerse economieën steeds belangrijker geworden. Dat zou kunnen betekenen dat de economie aan het dematerialiseren is: er wordt meer geld verdiend met minder materiële producten. Op het eerste gezicht ziet dat er milieuvriendelijk uit. Maar wanneer wij kijken naar voedsel, dan moeten wij de producten in het verhaal, in het systeem houden. Servicedesign kan zowel tastbaar als niet-tastbaar zijn. Het kan betrekking hebben op artefacten en op andere dingen, met inbegrip van communicatie, omgeving en gedragingen. In abstracte zin vormen diensten ‘networked intelligence’, intelligentie gekoppeld binnen in een netwerk. Producten van vandaag zijn niet langer geïsoleerde elementen maar vormen een netwerk van verschillende ervaringen en combinaties: de ervaring van Nespresso-koffie en die van de concurrent Senseo, de onlinemuziekwinkel van iPod en iTunes en de myriade van namaakproducten. Ervaringsdesign is één omschrijving van wat
76 HYBRIDE STAD |
sommigen ‘product-service-systemen’ zullen noemen. Dat kan eventueel goed blijken te zijn voor de omgeving, gecombineerd met het creëren van een nieuwe waardeketen, nieuwe business, nieuwe gedragingen, nieuwe attitudes, en gaat op zoek naar het design van ecosystemen. Belangrijke factoren bij het ontwerpen van systemen lijken vaak te zijn: - Creëren van waarde voor klanten, door kwaliteit, maatwerk en comfort toe te voegen. - Creëren van nieuwe functies of aanmaak van intelligente of unieke combinaties van functies. - Verlagen van de drempel voor investeringen door dingen te delen, te leasen of te huren. - Reduceren van de negatieve milieueffecten. Vaak zorgt dat voor bijkomende en waarneembare ecologische voordelen. De stap van ‘ervaringsdesign’ naar de keuken is klein. De keuken of “cuisine” (afkomstig van het Franse cuisine, ‘koken; culinaire kunst; de keuken zelf; oorspronkelijk afkomstig van het Latijn coquere, ‘koken’) is een specifieke set kooktradities en kookpraktijken, vaak geassocieerd met een specifieke cultuur. Een bepaalde keuken wordt in de eerste plaats beïnvloed door de ingrediënten die ter plaatse of via de handel beschikbaar zijn. Religieuze wetten m.b.t. eten kunnen eveneens een sterke invloed hebben op de keuken. In de voorbije eeuw zijn er enorme verbeteringen geweest op het vlak van het produceren, bewaren, opslaan en transporteren van voedsel. Vandaag de dag heeft men bijna overal ter wereld niet enkel toegang tot zijn eigen traditionele keuken maar ook tot heel wat andere wereldkeukens. Nieuwe keukens evolueren constant, omdat bepaalde esthetische gewoonten aan populariteit winnen en weer aan populariteit verliezen bij professionele chef-koks en de mensen zelf. Net zoals de Indische keuken bekendheid heeft verworven tot in Zuid-Azië en het Verre Oosten, hebben ook de Franse kooktechnieken een zeer grote invloed gehad op bijna alle westerse keukens. Dat kunnen wij ‘translokaliteiten’ noemen, waar de eetgewoonten veranderd zijn als gevolg van lokale beprekingen, ingrediënten enz.
Eten en stemmingen Vaak wordt er ook van uitgegaan dat een keuken niet enkel eten omvat maar ook drank, o.m. wijn, likeur, thee, koffie en andere dranken. Het
architecture, ethnography, brand management, interaction design, service design, storytelling, heuristics, and design thinking. In systemic thinking, services have become increasingly important in western economies. This could mean that the economy is de-materializing: more money is made with less material products. At first glance, this looks environmentally friendly. However, looking at food, we need to keep the products in the story, in the system. Service design can be both tangible and intangible. It can involve artefacts and other things including communication, environment and behaviours. In an abstract sense, services are networked intelligence. Current products are no longer isolated elements, but a network of different experiences and combinations: the Nespresso coffee experience, emulated by the Senseo offering, the iPod and iTunes online music store, and the myriad of me too offerings. Experience design is one label of what some may call ‘Product Service Systems’ which can prove beneficial to the environment in combination with creating new value chain, new business, new behaviours, new attitudes, which looks into the design of eco-systems. In the design of systems, key factors of success in many cases seem to be: - Creating value for clients, by adding quality, customisation and comfort. - Creating new functions, or making smart or unique combinations of functions. - Decreasing the threshold of an investment by sharing, leasing, or hiring. - Decreasing environmental load. Often this will bring additional and perceived eco-benefits. From ‘Experience Design’ to Cuisine, the leap is short. Cuisine (from French cuisine, ‘cooking; culinary art; kitchen’; ultimately from Latin coquere, ‘to cook’) is a specific set of cooking traditions and practices, often associated with a specific culture. A cuisine is primarily influenced by the ingredients that are available locally or through trade. Religious food laws can also exercise a strong influence on cuisine. The last century has produced enormous improvements in food production, preservation, storage and shipping. Today almost every locale in the world has access to not only its traditional cuisine, but also to many other world cuisines as well. New cuisines are constantly evolving, as certain aesthetics rise and fall in popularity among professional chefs and the people who eat. Just like Indian cuisine has spread its influence to South Asia and Far East, French cooking techniques
have been a major influence on virtually all Western cuisines. We can call this ‘translocalities’, where the food has changed because of local constraints, ingredients,…
Food moods In addition to food, a cuisine is also often held to include beverages, including wine, liquor, tea, coffee and other drinks. As a consequence, Cuisine, including Food, offers a transversal theme to explore Design theories and practices, design thinking, in a holistic way. Cuisine implies the relation of the user to the maker. One could go beyond this systemic view and decide to develop the position on food and in the cuisine from the user point of view, à la Food 2.0, to use contemporary 2008 jargon. As Ellen Lupton mentions in the Birth of the User, in 2004: The dominant subject of our age has become neither reader nor writer but user, a figure conceived as a bundle of needs and impairments—cognitive, physical, emotional. Like a patient or child, the user is a figure to be protected and cared for but also scrutinized and controlled, submitted to research and testing ... So the user is the consumer, the one who eats, but we are also interested about the maker and the making, the cooking, the designing. Because Cuisine allows us to investigate: - The mixing of physical and digital realities and virtualities - the exploration of adaptive products, services, systems and interfaces - the immersion in reactive and interactive environments - the usage of sensorial and experiential activities and strategies - the understanding of multiple modalities and interaction patterns Cuisine as design topic is a reminder to consider all the stakeholders involved in various aspects of design implementations. Storytelling about food and its role in the making and consuming can be a catalyst in revealing processes, habits, behaviours. Everyone agrees that stories are powerful and add impact. The audience remembers stories and passes them on. How one tells a story makes a big difference too, and the more personal and poignant - the more the audience can identify, thereby making the message more effective. Storytelling is HYBRID CITY
77
gevolg daarvan is dat de keuken met inbegrip van eten een transversaal thema biedt om theorieën en praktijken rond design te exploreren, nadenken over design op een holistische manier. De keuken impliceert de relatie tussen de gebruiker en de maker. Men zou verder kunnen gaan dan deze systemische visie en beslissen om eten en koken te bekijken vanuit het standpunt van de gebruiker, in de zin van Food 2.0, om het hedendaagse jargon van 2008 te gebruiken. Of zoals Ellen Lupton zegt in Birth of the User, in 2004: “Het belangrijkst in deze tijd is niet meer de lezer of de schrijver maar de gebruiker, een figuur die wordt opgevat als een geheel van behoeften en tekortkomingen – cognitief, fysisch, emotioneel. Zoals een patiënt of een kind is de gebruiker iemand die moet worden beschermd en waarvoor men zorg moet dragen, maar ook iemand die moet worden onderzocht en geanalyseerd, onderworpen aan onderzoek en tests …” De gebruiker is bijgevolg de consument, diegene die eet, maar ons interesseert eveneens de bereider en het bereidingsproces, het koken, het ontwerpen. Omdat de keuken ons heel wat onderzoeksmogelijkheden biedt: - het vermengen van de fysische en digitale werkelijke en virtuele wereld, - het exploreren van aangepaste producten, diensten, systemen en interfaces, - het onderdompelen in reactieve en interactieve omgevingen, - het gebruik van zintuiglijke en empirische activiteiten en strategieën, - het begrijpen van diverse modaliteiten en interactiepatronen. Denken aan de keuken als een vorm van design betekent ook rekening houden met al wie bij verschillende aspecten van designtoepassingen betrokken is. Het vertellen van verhalen over eten en de rol ervan bij het bereiden en het consumeren kan een katalyserende rol spelen bij het ontdekken van processen, gewoonten en gedragingen. Iedereen is het erover eens dat verhalen kracht en impact hebben. Toehoorders herinneren zich verhalen en vertellen ze verder. Ook de manier waarop iemand een verhaal vertelt, maakt een groot verschil uit. Hoe persoonlijker en aangrijpender het verhaal, hoe meer de toehoorder zich daarmee kan identificeren, waardoor de boodschap nog meer effect krijgt. Vertellen van verhalen is een krachtige manier om een
78 HYBRIDE STAD |
concept tot leven te brengen en is een interessant instrument binnen design. Praten over eten is eveneens een ervaring die een krachtige impact heeft. Samen eten met anderen draagt zelfs nog meer bij tot die ervaring. Zich eten herinneren speelt in op de emotionele aspecten van eten. Verhaaltechnieken werken vaak via personages en scenario’s. Andere fasen in een ontwerpproces zijn belangrijk, maar een verhaal erbij vertellen kan aan elke methode een ruimere dimensie geven. Wanneer wij onderzoek doen naar gebruikers, krijgen wij contact met onze onderzoekssubjecten door te luisteren naar hun verhalen. Vertellen van verhalen helpt teams om samen te werken. Wanneer wij concepten uiteenzetten, kunnen wij geloofwaardigheid creëren door er een verhaal bij te vertellen. Dat is met name fascinerend als aanvulling bij grafieken en cijfers – een goed verhaal kan het makkelijker maken om oplossingen aan te nemen en goed te keuren. Of het nu gaat om het omschrijven van een probleem of om onderzoek, om teambuilding of om communicatie, verhalen zijn een instrument waarmee men een consensus kan bereiken, samenwerkingsverbanden kan verstevigen en gebruikerservaringen kan creëren die blijven hangen. Bijgevolg vormt eten op zich een universum, met intrinsieke en impliciete complexe eigenschappen, een landschap van voedsel, een foodscape. - De keuken als een reis - De keuken als het vertellen van een verhaal - De keuken als het luisteren naar verhalen - De keuken als een voedsellandschap
De keuken als een voedsellandschap Het begrip keuken staat hier zowel voor de metafoor als voor een ruimte, een landschap. Het woord keuken is een geladen woord, dat tradities en praktijken omsluit en bijgevolg drager is van herinneringen en emoties. De wereldwijde culturele economie en ook specifieke lokaliteiten worden – volgens Arjun Appadurai, een antropoloog – gekenmerkt als ‘dis-junctures’ van vijf verschillende sferen: onregelmatige, perspectivische constructies die Appadurai ‘scapes’ noemt – de ethnoscape, de mediascape, de technoscape, de financescape en
a powerful way to bring a concept to life, and is an interesting design tool. Talking about food comes in the same range of impactful experience. Sharing food adds even more to the experience. Remembering the food caters the emotional aspects of the food. Storytelling techniques are worked often through personas and scenarios. Other phases of a design process are important but storytelling can augment any method. During user research sharing stories connect us with our subjects. Storytelling helps teams collaborate. When we articulate concepts we can establish credibility by telling a story. It’s especially compelling as an adjunct to diagrams and numbers -- a good story can facilitate buy-in and approval of solutions. From problem definition to research, team building to communication, stories are a winning tool to gain consensus, improve collaborative relationships and create user experiences that resonate. Hence, food by itself sets a universe, with intrinsic and implicit complexities, a foodscape. - Cuisine as voyage - Cuisine as storytelling - Cuisine as storysharing - Cuisine as foodscape
of actors: nation-states, multinationals, diasporic communities, as well as sub-national grouping and movements (whether religious, political or economic), and even intimate face-to-face groups, such as villages, neighbourhoods and families’. Scapes are, thus, like real land which is built up and altered by roads, buildings, natural elements like rain or wind and ‘unnatural’ elements such as economic development or wars. In this case, these ‘(un)natural elements’ are similar to what Appadurai sees in history, language, actors and their constructions and movements. While this last explanation was physical or tangible, Appadurai also speaks of scapes as ‘imagined worlds’ (following Anderson and his idea of ‘imagined communities’) Appadurai says: ‘The suffix scape also allows us to point to the fluid, irregular shapes of these landscapes, shapes which characterize international capital as deeply as they do international clothing styles.’ Foodscape allows to explore this terrain, in a holistic way, in a design research attitude, done in the context of design, that can include research on materials, processes, users; that can include making and consuming.
Cuisine as foodscape
Architectures for tastes
Cuisine is proposed here both as a metaphor and as a space, as a scape. Cuisine is a loaded word, encompassing traditions and practices, hence carrying memories and affects. The global cultural economy as well as specific localities are - according to Arjun Appadurai, anthropologist - characterised as ‘dis-junctures’ of five different spheres: irregular, perspectival constructs which Appadurai calls ‘scapes’ - ethnoscape, mediascape, technoscape, financescape, and ideoscape. Now in the specificity of MIJN festijn, cuisine gets multicultural, gets multicuisine, with the meeting of a palette of foods and a continuum of moods. This conceptual zone is what I would name a ‘foodscape’. I use the –scape suffix in reference to Arjun Appadurai’s works on globalisation. In Appadurai’s words: ‘I use terms with the common suffix scape to indicate first of all that these are not objectively given relations which look the same from every angle of vision, but rather that they are deeply perspectival constructs, inflected very much by the historical, linguistic and political situatedness of different sorts
Ferran Adrià, the head chef of El Bulli restaurant in Barcelona, mentioned once that: ‘Cooking, like architecture, manifests itself in building. The cook, like the architect, draws on an infinite array of creative resources that make it possible to create wonders from basic construction materials. But even using the finest marble or the best caviar, success is not guaranteed. Architecture, like cooking, evolves and lasts in the form of memories, tastes, and temperatures.’ El Bulli is said to be one of the best restaurants in the world, opened only half the year and known for its experimental cuisine. His focus is working on the tastes and the temperatures to evoke memories. Taste is one of the five human senses and allows to detect the flavour of food. Sweet, salty, sour and bitter are the four traditional tastes known in the Western world. These last years, research allowed to add a fifth one, Umami (Japanese term): savoriness or deliciousness, it relates to extra savory provided by glumatate based ingredient such as soy sauce, fish sauce, parmesan cheese, … Briallat-Savarin talked about Osmazome. HYBRID CITY
79
de ideoscape. Binnen het specifieke karakter van MIJN festijn wordt de keuken multicultureel, wordt het een multikeuken, waar een palet van gerechten in contact komt met een continuüm van stemmingen. Die conceptuele zone is wat ik zou willen noemen een ‘foodscape’, een voedsellandschap. Ik gebruik het suffix –scape met verwijzing naar het werk van Arjun Appadurai over globalisering. Of om het te zeggen met de woorden van Appadurai: ‘Ik gebruik termen met het gemeenschappelijke suffix scape om allereerst erop te wijzen dat dit geen objectief gegeven relaties zijn die er hetzelfde uitzien vanuit elke gezichtshoek, maar eerder om aan te geven dat het sterk perspectivisch bepaalde constructen zijn, sterk omgebogen door de historische, linguïstische en politieke situatie van verschillende soorten actoren: natie-staten, multinationals, in een diaspora levende gemeenschappen en subnationale groeperingen en bewegingen (religieuze, politieke of economische), en zelfs intieme face-to-face-groepen zoals dorpen, buurten en families’. Scapes zijn dus zoals een echt stuk land dat wordt opgebouwd en van uitzicht wordt veranderd door wegen, gebouwen, natuurlijke elementen zoals regen of wind en ‘onnatuurlijke’ elementen zoals economische ontwikkeling of oorlogen. In dit geval zijn die ‘(on)natuurlijke elementen’ vergelijkbaar met wat Appadurai ziet in geschiedenis, taal, actoren en hun bouwwerken en bewegingen. Appadurai spreekt ook over scapes als ‘ingebeelde werelden’ (naar het voorbeeld van Anderson en zijn idee van ‘ingebeelde gemeenschappen’) Appadurai zegt: ‘Het suffix scape biedt ons ook de mogelijkheid om ons te richten op de vloeiende, onregelmatige vormen van die landschappen, vormen die international kapitaal even sterk karakteriseren als internationale kledingstijlen dat doen.’ Uitgaande van het begrip foodscape kunnen wij dat terrein exploreren, op een holistische manier, gebruik makend van designresearch, binnen de context van design. Dat kan research naar materialen, processen, gebruikers omvatten; dat kan ook het maken en het consumeren omvatten.
Architecturen voor smaken Ferran Adrià, topkok en chef van het restaurant El Bulli in Barcelona, heeft ooit gezegd: ‘Net zoals
80 HYBRIDE STAD |
architectuur openbaart ook kookkunst zichzelf in een bouwproces. De kok werkt net zoals de architect met een oneindige reeks creatieve hulpmiddelen, waarmee het mogelijk is om wonderbaarlijke constructies te maken uitgaande van basismaterialen. Maar zelfs wanneer gebruik wordt gemaakt van het fijnste marmer of de beste kaviaar, dan nog is het succes niet gegarandeerd. Architectuur is net zoals kookkunst iets wat geleidelijk ontstaat en blijft hangen in de vorm van herinneringen, smaken en temperaturen.’ El Bulli geldt als een van de beste restaurants ter wereld, dat slechts de helft van het jaar open is en bekend is voor zijn experimentele keuken. Er wordt vooral gewerkt op smaken en temperaturen om herinneringen op te roepen. Smaak is een van de vijf zintuigen van de mens en biedt de mogelijkheid om de aroma’s van voedsel te ontdekken. Zoet, zout, zuur en bitter zijn de vier traditionele smaken die men kent in de westerse wereld. De voorbije jaren kon men er via research een vijfde aan toevoegen, Umami (een Japanse term). Dat staat voor lekker of heerlijk en verwijst naar extra smaak die wordt gegarandeerd door ingrediënten op basis van glutamaat zoals sojasaus, vissaus, parmezaankaas , …. BriallatSavarin noemde dat Osmazome. Umami heeft te maken met proteïnen, gerookt vlees, kippensoep, visbouillon, gerijpte kaas, sojasaus, zeewier, gekookte tomaten en moedermelk! Uitgaande van die vijf smaken kunnen wij gaan naar de zone waar smaak en tastbaarheid elkaar beroeren. De Engelse termen voor smaak en tastbaarheid, “taste” en “tactility”, twee zintuiglijke waarnemingen, zijn oorspronkelijk etymologisch verwant. Vroeger werden zij vaak beschouwd als belangrijke generatoren van kennis en wijsheid. Francesco Milizia, een architectuurtheoreticus uit de 18de eeuw, geeft een beschrijving van smaak die ‘voedsel tot nadenken’ geeft: ‘Smaak … deze naam wordt gegeven aan het begrip dat natuurlijke en artificiële werken aanvoelt en beoordeelt. In het begin was smaak er om de kwaliteit van voedsel te beoordelen, daarna voor het beoordelen van de kwaliteit van boeken, monumenten, gebouwen, meubels, kleren, voertuigen en eveneens alle onnodige dingen, de bizarre grillen geconcipieerd door luxe en mode en zeer vaak door een ontaarde smaak’. Samenhangend met deze holistische visie van smaak door iemand die belangstelling heeft voor architectuur kan het interessant zijn om te
Umami is about proteiny, cured meat, chicken soup, fish stock, aged cheese, soy sauce, seaweed, cooked tomato, and mother’s milk! From the basis of these five tastes, we can move into the interzone of taste and tactility. The two sensitivities, taste and tactility, are etymologically related and prior to our own time were given wide credibility as important generators of knowledge and wisdom. The 18th century architectural theoretician Francesco Milizia gives an account of taste that opens up ‘food for thought’: ‘Taste … this name is given to that understanding which feels and judges of natural and artificial works. In the beginning, taste was for judging the goodness of food, then for judging the goodness of books, statues, paintings, buildings, furniture, garments, carriages, and also all the unnecessary things, the bizarre caprices devised by luxury and fashion and quite often by the corrupted taste’. In connection to this holistic vision of taste by someone interested in architecture, it may be interesting to invoke a South Asian framework, coming from Vedic praxis, which allow us to read food culture in a broader way. According to Ayurveda1, there are six types of tastes or rasa and each taste has a different effect on digestion. Taste also has a long-term or post digestive effect on the body and its metabolism (vipaaka). A rasa can be light or heavy, moist or dry. Light tastes are easier to digest and assimilate; those that are heavy require most energy to digest. It is interesting to have a detailed account of this rasa classification. Rasa encompasses a wide theoretical aesthetic series of principles for many centuries and is a body of thought which was also used in the performing arts, in Indian classical dance, to classify the expression of emotions and moods. Specifically, looking at food from a rasa point of view, one has not only a systemic view of consumption related to the body but also a synthesis of beliefs built through centuries, leading a.o. to Ayurvedic medicine. 1. Takta rasa is bitter taste. In many regions of the country, bitter preparation is served at the beginning of a meal because it activates and speeds up digestion. When the body becomes toxic, hot or itchy. Takta rasa is the best corrective measure. However, care should be taken that excessive bitter taste is not included in the diet as it can lead to 1 traditional Hindu system of medicine, based on the idea of balance in bodily systems that uses diet, herbal treatment, and yogic breathing.
problems like loss of appetite, weight loss, dry skin or headaches. 2. Amla rasa or sour taste stimulates appetite and adds taste to food. It helps to expel gas and combat anorexia. Sour taste can act as an anti-coagulant also. Excess of sour taste can, however, aggravate thirst and cause burning sensation in the throat and chest. Sharp qualities of mind such as witticism and intellect are increased by sour foods but excess can lead to anemia, hemorrhage, vertigo and vision problems. 3. Madhura rasa or sweet taste is popular amongst most people. Any food that is nourishing and satisfying has a sweet taste. Eating foods with madhura rasa is known to elevate heaviness, coldness and physical energy. Sweet foods are useful in easing bowel movement and also have a diuretic effect apart from calming the brain. However, an excess can lead to lethargy, emotional dependency, obesity, loss of appetite, diabetes, swelling of lymph, nodes etc. 4. Lavana rasa or salty taste ads relish to food and activates the flow of saliva and gastric juices. Excessive salt intake can create weight gain, heaviness, gray hair, premature wrinkling, hair fall, skin diseases and gastric disorders. In Ayurveda it is also believed to lead to cravings and uncontrollable desires. 5. Katu rasa or pungent taste relates to hot and spicy food. It causes a burning sensation and heating and drying effect, which results in thirst. Pungent taste stimulates the body and makes body fluids like sweat, tears, saliva, mucus and blood flow freely. So digestion increases and congested tissues are cleaned out. However, excess pungency can result in swollen lips, burning skin, thirst and dizziness. 6. Kashaaya rasa or astringent taste is not an easy one to define. It is light and sedative and causes granulation, absorption and stiffness. Kashaaya rasa is cooling and constrictive. It stops the flow of secretions such as sweat and tears. It controls anxiety and excitement. An excessive inclusion of astringent tasting foods in the diet may lead to constipation and dryness of the mouth along with abdominal bloating. Ayurveda principles advise to include foods that contain all the six rasas in the meal as they control HYBRID CITY
81
verwijzen naar een Zuidaziatisch kader, afkomstig uit de Veda, op basis waarvan wij eetcultuur in een wat bredere context kunnen plaatsen. Volgens de Ayurveda1 zijn er zes soorten smaken of rasa en elke smaak heeft een verschillende invloed op de spijsvertering. Smaak heeft ook een langetermijneffect of een post-digestief effect op het lichaam en het metabolisme (vipaaka). Een rasa kan licht of zwaar, vochtig of droog zijn. Lichte smaken zijn makkelijker te verteren en te verwerken; zware smaken vragen het meest energie om te verteren. Het is interessant om wat dieper in te gaan op een gedetailleerde beschrijving van die classificatie van rasa. Rasa staat voor een ruime reeks theoretische esthetische principes die gedurende vele eeuwen werd gebruikt en is een manier van denken waarvan ook gebruik werd gemaakt in de dramatische kunsten, in de Indische klassieke dans, om de uitdrukking van emoties en stemmingen te classificeren. Kijkt men nu meer specifiek naar voedsel uitgaande van een rasa-standpunt, dan heeft men niet alleen een systemisch zicht op eten in combinatie met het lichaam maar krijgt men ook een synthese van overtuigingen opgebouwd in de loop der eeuwen, die o.a. tot de Ayurvedische geneeskunde leidde. 1. Takta rasa is een bittere smaak. In heel wat streken wordt een bittere bereiding geserveerd bij het begin van een maaltijd omdat zij de spijsvertering activeert en versnelt. Wanneer het lichaam toxisch, opgewonden of rusteloos wordt, is Takta rasa de beste manier om dat te corrigeren. Men moet er wel op letten dat er geen al te bittere smaken in het eten worden opgenomen, want dat kan leiden tot problemen zoals minder eetlust, gewichtsverlies, een droge huid of hoofdpijn. 2. Amla rasa of een zure smaak stimuleert de eetlust en voegt smaak toe aan het voedsel. Het helpt om gassen af te voeren en anorexia te bestrijden. Een zure smaak kan eveneens als anticoagulans werken. Wanneer men overdrijft met zure smaken, kan dat echter meer dorst opwekken en zorgen voor een brandend gevoel in de keel en de borst. Zuur voedsel verhoogt scherpheid van geest, gevatheid en intellectueel vermogen, maar overdrijvingen kunnen leiden tot bloedarmoede, 1 Een traditioneel Hindu-systeem van geneeskunde, gebaseerd op de idee van evenwicht in lichaamssystemen, gebruik makend van voedsel, behandelingen met kruiden en yoga.
82 HYBRIDE STAD |
bloedingen, duizeligheid en problemen met het gezichtsvermogen. 3. Madhura rasa of een zoete smaak is iets waar de meeste mensen van houden. Alle eten dat een voedende waarde heeft en voldoening schenkt, heeft een zoete smaak. Het is bekend dat het eten van voedsel met een madhura rasa een zwaar gevoel, kou en fysische energie bevordert. Zoet eten is goed voor het verbeteren van de darmwerking en heeft eveneens een diuretisch effect. Daarnaast brengt het ook de hersenen tot rust. Overdrijven kan evenwel leiden tot lethargie, emotionele afhankelijkheid, zwaarlijvigheid, verlies van eetlust, diabetes, opgezwollen lymfeklieren, gezwellen enz. 4. Lavana rasa of een zoute smaak zorgt voor iets pikants in het voedsel en activeert het speeksel en de maagsappen. Te veel gebruik van zout kan zorgen voor gewichtstoename, een zwaar gevoel, grijs haar, vroegtijdige rimpelvorming, haaruitval, huidziekten en maagproblemen. In de Ayurveda gaat men ook ervan uit dat het leidt tot begeerten en oncontroleerbare verlangens. 5. Katu rasa of een scherpe smaak hangt samen met kruidig en pikant voedsel. Het zorgt voor een brandend gevoel en een opwarmend en uitdrogend effect, dat aanleiding geeft tot dorst. Een scherpe smaak stimuleert het lichaam en zorgt ervoor dat lichaamsvochten zoals zweet, tranen, speeksel, slijmen en bloed ongehinderd kunnen stromen. Zo verbetert de spijsvertering en worden verteerde weefsels opgeruimd. Overdrijving kan evenwel leiden tot gezwollen lippen, een brandende huid, dorst en duizeligheid. 6. Kashaaya rasa of een astringente smaak is niet zo makkelijk te definiëren. Het is licht en kalmerend en zorgt voor granulatie, absorptie en stijfheid. Kashaaya rasa is afkoelend en samentrekkend. Het stopt de secretie van afscheidingsproducten zoals zweet en tranen. Het controleert angst en opwinding. Een overdreven opname van astringent smakend voedsel in het eten kan leiden tot constipatie, een droog gevoel in de mond en een opgezwollen buik. Volgens de Ayurveda doet men er goed aan om alle zes rasas in het eten te verwerken, omdat zij zorgen voor een gevoel van welbehagen en een evenwicht in het eten. Overdreven gebruik van een
well-being and create dietary balance. Excessive consumption of any of these could result in adverse effects. We will note here the two extra tastes identified in South Asia which are not part of the four classical Western tastes and the fifth ‘umami’ taste recently identified: hot/spicy and astringent. So, we have in total seven tastes. Seven tastes to be architectured for the palate. This provides a basis of an ‘architecture for tastes’ where the body is the system, and including the chemical processes allowing to ‘enjoy’ food. An analytical approach as the one provided by the rasa system could be a tool in Design Research to understand needs and desires and help in setting this architecture for tastes, in designing new food, in proposing new combinations, leading may be to the proposition of Hervé This with the ‘culinary constructivism’, without forgetting protocols of the past and looking for methods of organising food masses. This is not the place to develop this ‘culinary engineering’ so let us go back to design. Design as an agile activity, in an agile environment.
Cuisine as agile environment The world is complex, with massive media and migration leading to more complexities. One needs to be agile to navigate in these complexities. Cuisine offers all the constraints of making it happen in specific time in order to have someone consume it. For the sake of comparison, we might correlate to software examples where the maker has to take into account the user, the one who consumes. Nowadays that Open Source is taken as obvious, in terms of communities of practice, we might be interested in Agile Development, in Extreme Programming. These labels are self-speaking and might be used in a foodscape to describe processes related to making/consuming. Travelling in these foodscapes allows to reveal design attitudes, and the emergence of patterns where the shapes of things are multiple: they are the combination of shapes of objects and of shapes of flows. The forms inform and transform. Talking about these results in thinking and vice-versa. We are in the paradigm of the studio, exploring novel routes of creativity and innovation. The conversation triggers the making and the sharing. I would argue that this
requires a holistic and agnostic approach, in order to transcend, working on the gestalt. Metaphors related to food may allow to understand new behaviours related to questions such as: - How can this community coming from a region 10.000 km away manage to get a specific type of fresh vegetable? - How does this group result in maintaining the ritual of having vegetarian food once a week? - Why do these families have a hot meal in the morning at 7 am? When do they cook? - Why some people have everyday home made foods? Many activities are part of the informal, of the implicit. However, these intangible factors have a tangible impact in multicultural societies. Working on these is working in the areas of Experience Design, as defined earlier. I would claim that Experience Design should in fact be named Context Design, as Experience is the ‘ideal result’ of users enjoying things that are provided in well-timed ways, thanks to the work done by designers and other stakeholders. In order to have this in the right timing and the right note, the designers have to work on the context, on the process, on the service, on the product, and as a consequence the user will enjoy the ‘optimal experience’.
Multicultural flows and translocalities This article began in fact by looking at cuisinerelated behaviours. Several cases could be developed in these areas of Context Design, with an approach in fact also known as Service-Product Systems Design. An obvious case is the Nespresso café, where a an eco-system has been set in place, ending in the pleasure of enjoying good espresso. Bread would need a similar case, as well as beer (work-in-progress by some major brands), or pizza,… Mustard and ketchup went through some major shifts in acceptance in the US. Sushi is accepted beyond metropolitan areas in Western Europe. One could refer to ‘behaviour’, as in Interaction Design where Jon Kolko has identified four components that are valid for cuisine and foodrelated activities: HYBRID CITY
83
van die smaken kan nadelige effecten hebben. Wij willen hier met name de aandacht vestigen op de twee bijkomende smaken - kruidig/pikant en astringent - die worden erkend in Zuid-Azië en die geen deel uitmaken van de vier klassieke westerse smaken, samen met een vijfde smaak, ‘umami’, die recent werd geïdentificeerd. Op die manier krijgen wij in totaal zeven smaken. Zeven smaken die tot een architectonisch geheel moeten worden samengebracht voor de tong. Dat vormt een basis voor een ‘architectuur van smaken’, waarin het lichaam het systeem vormt, naast de chemische processen die het mogelijk maken om van het voedsel te ‘genieten’. Een analytische benadering zoals het rasasysteem zou een instrument kunnen zijn binnen de designresearch. Men kan er behoeften en verlangens mee begrijpen, het kan hulp bieden bij het opzetten van een dergelijke architectuur van smaken, bij het ontwerpen van nieuw voedsel en bij het voorstellen van nieuwe combinaties, eventueel leidend tot ‘culinair constructivisme’ in de zin van Hervé This, zonder de verworvenheden van het verleden te verloochenen en met oog voor methodes voor het klaarmaken van grote hoeveelheden voedsel. Alleen is dit niet de plaats om een dergelijk ‘culinary engineering’ verder te ontwikkelen. Laten wij dan ook terugkeren naar design. Design als een wendbare activiteit in een wendbare omgeving.
De keuken als een wendbare omgeving De wereld is complex, met krachtige media en een migratie die leidt tot meer complexiteit. Men moet wendbaar zijn om doorheen die complexiteit te navigeren. De keuken heeft alle eigenschappen om daarop in te spelen, zodat iemand te allen tijde kan consumeren. Bij wijze van vergelijking zou men dat op één lijn kunnen brengen met software, waar de maker rekening moet houden met de gebruiker, diegene die consumeert. Vandaag de dag is “open source” iets vanzelfsprekends geworden, met zogenaamde “praktijkgemeenschappen”. Een interessant gegeven daarbij is het gebruik van “wendbare” ontwikkelingen, extreem programmeren. Die labels behoeven geen verdere verduidelijking en zouden kunnen worden gebruikt in een foodscape, om processen te beschrijven die verband houden met
84 HYBRIDE STAD |
het bereiden en consumeren van voedsel. Wanneer men rondreist in die foodscapes, kan men bepaalde ontwerpattitudes herkennen, met heel wat patronen met verschillende vormen: een combinatie van vormen van objecten en vormen van stromingen. De vormen informeren en transformeren. Wanneer men daarover praat, resulteert dat in denken en vice versa. Wij bevinden ons in het paradigma van de studio, waar nieuwe routes voor creativiteit en innovatie worden geëxploreerd. Door erover te praten komt het proces van maken en deelgenoot maken op gang. Ik ga ervan uit dat dit een holistische en agnostische benadering vraagt, ten einde te transcenderen, te werken aan de “Gestalt”. Met behulp van metaforen die betrekking hebben op eten, kan men nieuwe gedragingen begrijpen die verband houden met vragen als: - Hoe kan deze gemeenschap afkomstig van een regio 10.000 km hiervandaan erin slagen om een specifiek type verse groenten te krijgen? - Hoe slaagt die groep erin om het ritueel te behouden om eens per week vegetarisch te eten? - Waarom nemen die gezinnen ‘s morgens om 7 uur een warme maaltijd? Wanneer koken zij? - Waarom hebben sommige mensen elke dag zelf klaargemaakt eten? Heel wat activiteiten maken deel uit van het informele, van het impliciete. Toch hebben die niet-tastbare factoren een tastbare impact op multiculturele gemeenschappen. Daaraan werken is werken op het vlak van ervaringsdesign, zoals dat hoger werd beschreven. Ik ga ervan uit dat ervaringsdesign in feite contextdesign zou moeten heten, aangezien ervaring het ‘ideale resultaat’ is van gebruikers die genieten van dingen die op een precies getimede manier worden aangeboden, dank zij het werk dat gebeurt door ontwerpers (designers) en andere betrokkenen. Om dat klaar te hebben op het juiste tijdstip en met de juiste nuances, moeten de designers ook werken aan de context, het proces, de dienst, het product, en bijgevolg zal de gebruiker genieten van de ‘optimale ervaring’.
Multiculturele stromingen en translokaliteiten Bij het begin van dit artikel werd gekeken naar
- the complexity of information architecture - the anthropologic desire to understand humanity - the altruistic nature of usability engineering - the creation of dialogue From interaction design to ‘design by constraints’ to experience design, one could point several methodological similarities. However, the important contextual constraint here is the ‘Translocal’ aspect of the cuisine and its related foodscape, vital space for transversal design research! This agile environment is set for multicultural flows and translocal tastes. Designers, your turn to take over with the cuisine!
Bio Alok b. Nandi is active in the field of cross-media experience design, scenario, information architecture and interaction design. He places space and technology at the centre and mixes the Internet with other communication channels such as publications, exhibitions and festivals. He focuses on interactive mise en scene and narrative architecture. Nand is a consultant for projects, companies and institutes that strive for innovation and change. He is a professor and speaker (Doors of Perception, MIT, transmediale,...). He has a background in engineering, management and cinema studies. http://www.aloknandi.net
French fries are everywhere, also in Orient in dialogue with mughal cuisine. © Alok Nandi HYBRID CITY
85
gedragingen die verband houden met de keuken. Er konden verschillende voorbeelden worden aangehaald op het vlak van contextdesign, met een benadering die in werkelijkheid eveneens bekend is als design van product-service-systemen. Een duidelijk geval is de Nespresso-koffie, waar een ecosysteem werd opgezet dat uitmondt in het plezier te kunnen genieten van een goede espresso. Voor brood zou iets gelijkaardigs nodig zijn net zoals voor bier (iets waaraan enkele grote merken werken) of voor pizza. … Mosterd en ketchup hebben heel wat veranderingen ondergaan om te worden geaccepteerd in de VS. Sushi wordt ook buiten grote metropolen in West-Europa aanvaard. Men zou kunnen refereren aan ‘gedrag’ zoals in interactiedesign, waar Jon Kolko vier componenten onderscheidt die gelden voor de keuken en voor activiteiten die verband houden met eten: - de complexiteit van informatiearchitectuur - het antropologische verlangen om de mensheid te begrijpen - het altruïstische karakter van usability engineering - het creëren van dialogen. Gaande van interactiedesign over ‘design by constraints’ naar ervaringsdesign zou men verschillende methodologische gelijkenissen kunnen aanwijzen. Maar de belangrijke contextuele beperking hier is het ‘translokale’ aspect van de keuken en van het foodscape dat ermee samenhangt, een essentiële ruimte voor transversale designresearch! Deze wendbare omgeving is ingesteld op multiculturele stromingen en translokale smaken. Designers, aan u om aan de slag te gaan met de keuken! Bio Alok b. Nandi is actief op het terrein van cross-media experience design, scenario, information architecture en interactie design. Hij stelt ruimte en technologie centraal en mixt internet met andere communicatiekanalen zoals publicaties, tentoonstellingen en festivals. Hij focust op interactieve mise-en-scene en narratieve architectuur. Nand is adviseur voor projecten, bedrijven en instituten die innovatie en verandering nastreven. Hij is professor en spreker (Doors of Perception, MIT, transmediale,...). Hij heeft een achtergrond in engineering, management en cinema studies. http://www.aloknandi.net
86 HYBRIDE STAD |
Durian is known to be the “King of Fruits” in South East Asia. From food, it got now sacralised in an architectural presence. © Alok Nandi
Though known as the King of Fruits, the odour of Durian is a “killer” and it is forbidden to consume it in subways, hotel rooms, ... A sign of desacralisation ? © Alok Nandi HYBRID CITY
87
Femke Snelting
Encoderen en decoderen over recepten en software In een recept worden ruwe ingredienten en een beperkt aantal handelingen aan elkaar geregen tot een scenario dat zou moeten leiden tot een eetbaar resultaat. Recepten zijn notatie, gebruiksaanwijzing en script tegelijkertijd; elk heel precies in het selecteren van hun beoogd publiek. Een professional of amateurkok die er mee aan de slag gaat, raakt betrokken bij de digitalisering van een continue proces, een ononderbroken handeling wordt opgedeeld in afzonderlijke stappen: van digitaal naar analoog en weer terug. Deze tekst onderzoekt aan de hand van kookboeken, manuals en magische formules de parallel tussen code en recepten, vanuit de veronderstelling dat de keuken een ideale plek is om mens-machine configuraties te heroverwegen.
88 HYBRIDE STAD |
Encoding and decoding on recipes and software A recipe brings raw ingredients and a limited number of actions together in a sequence to a scenario that should result in something edible. Recipes are notation, instructions and script at the same time; each very precise in selecting its intended public. A professional or amateur chef working with it will become involved in the digitalisation of a continuous process, an uninterrupted action is divided into separate steps: from digital to analogue and back again. This text examines the parallels between code and recipes on the basis of cookery books, manuals and magic formulas, from the assumption that the kitchen is the ideal place to reconsider man-machine configurations.
HYBRID CITY
89
01. Met een toverspreuk - zo begint dit beeldverhaal over het omzetten van handelingen in code en weer terug.
02. Catherine zingt een magische formule, een recept om haar geliefde prins te betoveren.
01. With a magic spell – that is the start of this story about the transfer of actions to code and back again.
02. Catherine sings a magic formula, a recipe for enchanting her beloved prince.
03. Ze is Ezelsvel, de keukenprinses uit de klassieke vertelling van Charles Perrault.
04. Steek uw oven aan. Neem wat bloem, Giet het in de kom Vier handen vol En maak er een kuiltje in...
03. She is Donkey’s skin, the kitchen princess from Charles Perrault’s classic tale.
05. Vanuit haar sprookjeskeuken, waar conversie de dagelijkse routine bepaalt, vertelt ze over de feedback-loop tussen programma en bewegingen. 05. From her fairytale kitchen, where conversions determines daily routine, she tells us about the feedback loop between programme and movements.
90 HYBRIDE STAD |
04. Turn your oven on. Take some flour, Pour it into the bowl Four hands full And make a well in the center....
06. Toen haar professor lang geleden vroeg welk object haar interesse in programmeren had gewekt, hoefde Catherine niet lang na te denken: 06. When her professor asked her a long time ago which object had awakened her interest in programming, Catherine did not have to think about it for long:
07. De Easy-Bake Oven! “Als kind leek koken magisch, een mysterieus ritueel, vol exotische ingredienten, met z’n eigen boeken vol expliciete en gecompliceerde procedures, geschreven in een vreemde taal.”
08. “Koken bracht mijn familie samen. Door mezelf te leren koken tartte ik die band, en tegelijkertijd de-mythologiseerde ik de magie. Zo kwam de toverkracht onder mijn bereik.”
07. The Easy-Bake Oven! “As a child cooking had seemed magical, a mysterious ritual, full of exotic ingredients, with its own books of explicit and complicated procedures, written in a strange vocabulary.”
08. “Cooking was a force that drew my family together. By teaching myself to cook, I strengthened that connection, whilst simultaneously demythologising the magic. That is how magic came within my reach.”
09. Het had haar voor altijd nieuwsgierig gemaakt naar verhoudingen en ingrediënten.
10. Omgekeerd kwam informaticakennis goed van pas bij haar poging om een recept voor cola te reconstrueren.
09. It had made her interested in relations and ingredients for life.
10. On the other hand her knowledge of computing was very useful to her in her attempts to reconstruct a recipe for cola.
11. De samenstelling had ze al snel achterhaald: caramel, cafeine, suiker, spuitwater, citroenzuur en acht verschillende essentiele olieën.
12. Maar om daarvan een smakelijke drank te brouwen was toch gecompliceerder dan ze had gedacht.
11. She had quickly discovered the composition: caramel, caffeine, sugar, carbonated water, citric acid and eight different essential oils.
12. But it was much harder than she expected to make a tasty drink from this. HYBRID CITY
91
13. Terwijl ze Doe-Het-Zelf-technologie inventief combineerde met wetenschappelijke methodes, vergat ze rekening te houden met de specifieke omstandigheden in haar thuislab. 13. Whilst inventively combining DIY technology with scientific methods she forgot to take account of the specific circumstances in her home lab.
14. Het recept impliceerde een uiterste abstractie waarbij elke onvoorziene gebeurtenis, context, plaats, vuil, ambiguïteit, wederzijdse afhankelijkheid, plaats en tijd was weggedacht.
15. Het veronderstelde herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid maar vroeg in feite een constante encodering en decodering.
16. Een voorspelbare grammatica was het resultaat: ononderbroken handelingen moesten worden opgedeeld in afzonderlijke stappen.
15. This assumed repeatability and reproducibility but in fact it required constant encoding and decoding.
16. The result was a predictable grammar: continuous movements had to be divided into discrete steps.
17. Een titel, een lijst ingrediënten, benodigd gereedschap, bereidingstijd, bereidingswijze en tot besluit nog een tip voor een variatie...
18. Mix, zeef, roer, verwarm de oven voor, bak totdat de randen goudbruin kleuren, beboter de vorm, vier volle handen bloem alstublieft!
17. A title, a list of ingredients, equipment required, preparation time, preparation method and finally a tip for a variation...
18. Mix, sieve, stir, preheat the oven, bake until the sides are golden brown, grease the form, four full hands of flour please!
92 HYBRIDE STAD |
14. The recipe implied complete abstraction, where every unforeseen occurrence, context, place, dirt, ambiguity, mutual dependence, location and time was ignored.
19. Catherine zocht tussen de vele kookblogs en receptencollecties naar preciese instructies voor het maken van bladerdeeg.
20. Dit kwetsbare en complexe gebak vormde de ‘rite de passage’ van liefhebber naar expert.
19. Catherine searched the many cooking blogs and recipe collections for precise instructions for making puff pastry.
20. The sensitive and complex pastry formed the ‘rite of passage’ from enthusiast to expert.
21. Het deeg vergde concentratie, handigheid en veel geduld, maar het resultaat ... 21. The pastry demanded concentration, dexterity and a lot of patience, but the result...
22. ... duizend luchtige, flinterdunne en boterachtige laagjes, was de heilige graal voor een amateurpatisseur zoals zij. 22. ... thousands of airy, wafer thin and buttery layers, was the holy grail for an amateur pastry chef like her.
23. Telde de temperatuur in haar keuken, het merk van haar oven, de vochtigheid van de boter? De textuur van haar werkblad? De warmte van haar hand?
24. Terwijl ze het deeg voorzichtig in plastic folie inrolde, klaar voor een laatste ‘tour’, dacht ze terug aan de Quatre Quarts die haar vader graag voor haar bakte.
23. Did the temperature in her kitchen, the brand of her oven, the moisture of the butter matter? The texture of her work surface? The heat of her hand?
24. Whilst she carefully rolled the pastry into plastic foil, ready for the last ‘tour’, she thought of the Quatre Quarts that her father baked for her. HYBRID CITY
93
25. De robuuste cake was lichtjaren verwijderd van Catherine’s elegante Mille Feuille. 25. The robust cake was light-years from Catherine’s elegant Mille Feuille.
26. Zijn doeltreffende vierkwartsmaat (gelijke delen boter, eieren, bloem en suiker) had zich als een virus verspreid, van generatie tot generatie, zelfs van land tot land. 26. Its effective four quarter measure (equal parts butter, eggs, flour and sugar) had spread like a virus, from generation to generation, even from country to country.
27. Overal waar Catherine kwam, ontdekte ze locale varianten: Poundcakes en Pondskoeken, Panqué of Ponque. 27. Everywhere Catherine went she discovered local variants: Pound cakes and Pondskoeken, Panqué or Ponque.
29. De herinneringen hadden zich ondertussen vermengd met die van anderen, maar het geluid van deeg op het aanrecht, de scherpe geur van brandende boter, het sissen van vlees in de pan waren haar bijgebleven. 29. Her memories had mixed with those of others in the meantime, but the sound of the pastry on the sideboard, the sharp smell of burning butter, the sizzling of meat in the pan had all stayed with her.
94 HYBRIDE STAD |
28. Ze had zich pas gerealiseerd hoeveel ze eigenlijk van haar vader had geleerd, toen ze zelf was gaan koken. 28. She only realised how much she had learned from her father when she started cooking herself.
30. Mrs. Beeton’s Cookery For All was het eerste kookboek dat ze kocht, en af en toe bladerde ze er nog in terug. 30. Mrs. Beeton’s Cookery For All was the first cook book that she bought, and at times she still paged through it.
31. De Victoriaanse bestseller van Mrs. Isabelle Beeton had iets voor iedereen — recepten, medische geschiedenis, juridische adviezen en (natuurlijk) instructies voor hoe de bedienden op te leiden. 31. Mrs. Isabelle Beeton’s Victorian bestseller had something for everyone — recipes, medical history, legal advice and (of course) instructions on how to train your servants.
32. De tekst brengt genereus gedeelde kennis in de taal van een commando: 32. The text offered generously shared knowledge in the form of a command:
34. Gebaseerd op haar belevenissen als huishoudster in dienst van een rijke familie, transformeerde Isabelle haar persoonlijke ervaringen tot een handleiding die nog steeds door iedereen kan worden toegepast. 33. Doe eerst dit en dan dat en vergeet vooral niet dit toe te voegen! 33. First do this then do that and never forget to add this!
35. Isabelle was pas 21 toen ze aan het boek begon, en kon eigenlijk nog niet erg goed koken. De meeste recepten in haar collectie zijn dan ook overgenomen uit kookboeken van collega-huisvrouwen. 35. Isabelle was only 21 when she started the book, and couldn’t actually cook very well yet at the time. Most of the recipes in her collection were taken from her colleague housekeepers’ cookbooks.
34. Based on her experience as a housekeeper for a rich family, Isabelle transformed her personal experience into a manual that can still be applied by everyone.
36. Het was Catherine opgevallen dat de beste kookboekauteurs vaak ver weg van huis hun werk deden. Waren hun recepten beter omdat ze over hun grenzen schreven? 36. Catherine had noticed that the best cooking book authors often did their work far away from home. Were their recipes better because they wrote beyond their borders?
HYBRID CITY
95
37. Ze las: “Nullen en enen zijn niet kieskeurig: ze erkennen geen van de oude grenzen tussen de diverse communicatiekanalen en gaan op in de verrijzende, volkomen nieuwe, zintuigelijke ambiance waarin geleidelijk aan duidelijk wordt dat ...
38. ... ‘voeling’ niets met huid uitstaande heeft en ‘voeling houden’ of ‘voeling zoeken’ kwesties zijn van een vruchtbaar samenkomen van de zintuigen, van gezicht vertaald in geluid en geluid in bewegingen en smaak en geur”
37. She read: “Zeroes and ones are utterly indiscriminate, recognizing none of the old boundaries between passages and channels of communication, and spilling out into the emergence of an entirely new sensory environment”
38. ... “in which it begins to be evident that “touch” is not skin, but an interplay of senses, and keeping in touch or getting in touch is a matter of a fruitful meeting of senses, of sight translated into sound and sound into movement, taste and smell.”
39. En dacht: “zou het kunnen dat technologie zo dicht op onze huid is komen zitten, dat we er geen afstand meer van kunnen nemen?”
40. “Hoe kunnen we andere vormen van begrijpen introduceren, niet gebaseerd op kritische distantie, maar op bewegingen die de normen en waarden ingeschreven in onze omgeving voelbaar maken?”
39. And thought: “is it possible that technology has come so close to us that we are unable to take any distance from it?”
40. “How can we introduce other ways of understanding, not based on critical distance but on movements, but that make the movements that make the norms and values engraved on our surroundings tangible?”
Referenties & Notities
didn’t.” http://www.homemakers.com/Food&Nutrition/ cookscorner/november-2007-n240005p4.html, 2008. Tekst gebaseerd op: Michael Murtaugh, The EasyBake Oven in: Sherry Turkle. Objects in Mind: Falling for Science, Technology and Design. MIT Press, forthcoming.
01- 03. Peau d’Ane. Jacques Demy, 1970. Musical met Catherine Deneuve in de hoofdrol; stills uit de scene waarin Deneuve haar (succesvolle!) recept voor Cake d’Amour zingt. 04. “Als ik weet hoe ik een taart maak, weet ik ook hoe een bom te maken”. Affiche, Bang Bang, 2005 05. Peau d’Ane. 06. Jeugdfoto van Dana McCauley (recepten-schrijfster). “My generation is divided into two groups: women who had Easy-Bake ovens as children and those who
96 HYBRIDE STAD |
07. “Still baking after all these years”. Hedendaagse pastiche bevat recepten van 26 gerenommeerde chefs die in de Easy-Bake Oven kunnen worden klaargemaakt. David Hofmann. The Easy-Bake Oven. Running Press Book Publishers, 2003. 08. “Share the Magic: The classic light bulb oven still delights with a girl’s first real baking experience”. Easy-
Bio
41. Terwijl Catherine voorzichtig van haar zelfgemaakte pasta proefde, neuriede ze zachtjes voor zich zelf uit: 41. Whilst Catherine carefully tasted her homemade pasta, she softly hummed to herself:
Femke Snelting is als ontwerper en kunstenaar bezig met code(s) op en voor het web. Ze is lid van Constant, Vereniging voor Kunst en Media en actief in projecten op het snijpunt van ontwerpen, technologie en feminisme. Met Renée Turner en Riek Sijbring vormt ze sinds 1996 het ontwerp- en kunstenaarscollectief De Geuzen. De Geuzen ontwikkelt on- en offline strategieën voor kritische weerstand, narratieve archivering en (representatie van) vrouwelijke identiteit. Samen met Harrisson en Pierre Huyghebaert richtte ze het onderzoeksteam Open Source Publishing (OSP) op dat in de praktijk test hoe grafisch ontwerpers vrije software en open licenties kunnen gebruiken.
Femke Snelting works on code(s) on and for the web as a designer and artist. She is a member of Constant, Vereniging voor Kunst en Media and active in projects at the cutting edge of design, technology and feminism. She has been a member of the design and artist collective De Geuzen together with Renée Turner and Riek Sijbring since 1996. De Geuzen develops on- and offline strategies for critical resistance, narrative archiving and (representation of) female identity. She set up the research team Open Source Publishing (OSP) together with Harrisson and Pierre Huyghebaert that tests how graphic designers can use free software and open licenses in practice. www.constantvzw.org www.geuzen.org ospublish.constantvzw.org
42. Steek je oven aan. Neem wat bloem, Giet het in de kom Vier handen vol En maak er een kuiltje in...
42. Light your oven. Take some flour, Pour it in the bowl Four hands full And make a well in the center...
Bibliography & Notes 01- 03. Peau d’Ane. Jacques Demy, 1970. Musical with Catherine Deneuve in the lead; stills from the scene in which Deneuve sings her (successful!) recipe for Cake d’Amour.
www.homemakers.com/Food&Nutrition/cookscorner/ november-2007-n240005p4.html, 2008. Text based on: Michael Murtaugh, The Easy-Bake Oven in: Sherry Turkle. Objects in Mind: Falling for Science, Technology and Design. MIT Press, forthcoming.
04. “If I know how to make a cake, then I know how to make a bomb”. Poster, Bang Bang, 2005 05. Peau d’Ane.
07. “Still baking after all these years”. Modern pastiche containing recipes by 26 famous chefs that can be prepared in the Easy-Bake Oven. David Hofmann. The Easy-Bake Oven. Running Press Book Publishers, 2003.
06. Childhood picture of Dana McCauley (recipe author). “My generation is divided into two groups: women who had Easy-Bake ovens as children and those who didn’t.” http://
08. “Share the Magic: The classic light bulb oven still delights with a girl’s first real baking experience”. Easy-Bake Essentials Measure and More Set. Hasbro, 2008 HYBRID CITY
97
Bake Essentials Measure and More Set. Hasbro, 2008 09-13. Sinds 2003 werken Kayle Brandon en Kate Rich aan de receptuur voor Cube Cola, gebaseerd op een open-source recept. Cube-Cola is verkrijgbaar aan de bar van Cube Microplex in Bristol, of in geconcentreerde vorm te bestellen bij: http://sparror.cubecinema.com/ cube/cola/kit/ 14-15. “In het methodologisch onderzoek naar de panificatie van Frans brood, zijn de karakteristieken voor textuur gelieerd aan de aanraking: soepelheid, elasticiteit en plakkerigeid” Les Pains Français, Evolution, qualité, production. MAE-ERTI editeurs, 2002 16-24. “Classic puff pastry begins with a basic dough called a détrempe (pronounced day-trahmp) that is rolled out and wrapped around a slab of butter. The dough is then repeatedly rolled, folded, and turned.” Molly Stevens. A Shortcut to Flaky Puff Pastry. http://www. taunton.com/finecooking/articles/how-to/rough-puff-pastry. aspx, 2008 25-26. Screenshots van Gourmet Recipe Manager, een open-source software waarmee je receptencollecties kunt aanleggen, automatisch boodschappenlijsten kunt genereren en voedingsinformatie per recept of maaltijd kunt aflezen op basis van de USDA food database. 27-28. Quatre Quarts en Poundcake zijn twee verwante recepten die teruggaan naar het begin van de 18e eeuw. Terwijl de Bretonse Quatre Quarts is gebaseerd op vier gelijke delen, afgemeten aan de hand van het gewicht van de eieren, bevat de traditionele Engelse versie 5 ingredienten: naast een pond boter, een pond meel, een pond suiker, 8 eieren (ongeveer een pond) wordt ook nog een pond gedroogde vruchten toegevoegd. 29. Recept voor Pound Cake. Uit: A Lady. A New System of Domestic Cookery; Formed Upon Principles of Economy; Adapted to the Use of Private Families. London, John Murray, 1824. De tekst is een parafrase op Luce Giard’s beschrijving van de manier waarop ze leerde koken. Hoewel ze altijd geweigerd had in de voetstappen van haar moeder te treden, merkte ze tot haar eigen verbazing toen ze eindelijk een eigen appartement had dat ze ongemerkt geleerd had over het geluid van deeg, de geur van brandende boter, het sissen van vlees in de pan. In: Luce Giard, Pierre Mayol, Michel De Certeau. The Practice of Everyday Life: Vol. 2. University of Minnesota Press, 1998. 30. Isabelle Beeton’s Book of Household Management verscheen voor het eerst in 1836. Vijftig jaar na de dood van de auteur is de tekst vrij van auteursrecht. Sindsdien zijn er oneindig veel verschillende versies in omloop; ook werd de integrale tekst in 2003 toegevoegd aan het Gutenberg project http://www.gutenberg.org/ etext/10136. Mrs Beeton’s Cookery For All. Pan, 1984.
98 HYBRIDE STAD |
31. Mrs Isabella Beeton. Mrs Beeton’s Cookery Book Diamond Jubilee Edition. Impala, 2006. 32. Mrs. Beeton. Mrs Beeton’s Household Management. Wordsworth Editions Ltd, 2006. 33. Isabelle Beeton. The Best of Mrs Beeton’s Easy Everyday Cooking. Cassell, 2006. 34. “The Linux Cookbook’s tested techniques distill years of hard-won experience into practical cut-andpaste solutions to everyday Linux dilemmas”. O’Reilly, 2004 35. Chris F.A. Johnson. Shell Scripting Recipes: A Problem-Solution Approach. Apress, 2005 36. Beeld: Uitgeefster Judith Jones met de kookboeken die ze in haar leven publiceerde. Tekst gebaseerd op: Judith Jones: A Life in Food (Radio interview met Judith Jones). http://www.onpointradio.org/ shows/2007/11/20071119_b_main.asp, 2008. 37. Beeld: Peter Lavin. Object-Oriented PHP: Concepts, Techniques, and Code. No Starch Press, 2006. Tekst: Sadie Plant, Nullen en Enen/De ondergang van het patriarchaat. Contact Amsterdam, 1998. 38. Beeld: Herbert Schild. Herb Schildt’s C++ Programming Cookbook. McGraw-Hill Osborne Media, 2008. Tekst: Sadie Plant, 1998. 39-41. Free Operations Print Party. In 2007 was Open Source Publishing te gast op de Werkplaats Typografie in Arnem voor een tweedaagse workshop. Tijdens het maken van pastadeeg vertelden we over de basisvrijheden die Vrije Software garandeert: de vrijheid om een programma te gebruiken voor elk doel, om de manier waarop een programma werkt te bestuderen, en om het aan te passen aan je behoeften, om het programma te verspreiden, en om het programma te verbeteren en daarna te verspreiden. 42. Peau d’Ane
09-13. Since 2003 Kayle Brandon and Kate Rich worked on the recipe for Cube Cola, based on an open source recipe. Cube-Cola is available at the bar of Cube Microplex in Bristol, or can be ordered in re-concentrated form from: http://sparror.cubecinema.com/cube/cola/kit/ 14-15. “In the methodological research for making French bread the characteristics for texture allied to touch: suppleness, elasticity and stickiness” Les Pains Français, Evolution, qualité, production. MAE-ERTI editeurs, 2002 16-24. “Classic puff pastry begins with a basic dough called a détrempe (pronounced day-trahmp) that is rolled out and wrapped around a slab of butter. The dough is then repeatedly rolled, folded, and turned.” Molly Stevens. A Shortcut to Flaky Puff Pastry. http://www.taunton.com/finecooking/ articles/how-to/rough-puff-pastry.aspx, 2008 25-26. Screenshots from Gourmet Recipe Manager, open-source software with which you can create recipe collections, automatically generate shopping lists and can read nutritional information per recipe or meal based on the USDA food database. 27-28. Quatre Quarts and Pound cake are two related recipes that can be traced back to the start of the 18th century. Whilst the Brenton Quatre Quarts is based on four equal parts, measured using the weight of the eggs, the traditional English version contains 5 ingredients: besides a pound of butter, a pound of flour, a pound of sugar, 8 eggs (about one pound) a pound of dried fruits is also added. 29. Recipe for Pound Cake. From: A Lady. A New System of Domestic Cookery; Formed Upon Principles of Economy; Adapted to the Use of Private Families. London, John Murray, 1824. The text is a paraphrase of Luce Giard’s description of the way she learned to cook. Although she always refused to walk in her mother’s footsteps, she noted to her own amazement that when she finally had her own apartment that she had unknowingly learned the sound of the pastry, the smell of burning butter, the sizzling of meat in the pan. In: Luce Giard, Pierre Mayol, Michel De Certeau. The Practice of Everyday Life: Vol. 2. University of Minnesota Press, 1998.
33. Isabelle Beeton. The Best of Mrs Beeton’s Easy Everyday Cooking. Cassell, 2006. 34. “The Linux Cookbook’s tested techniques distil years of hard-won experience into practical cut-and-paste solutions to everyday Linux dilemmas”. O’Reilly, 2004 35. Chris F.A. Johnson. Shell Scripting Recipes: A Problem-Solution Approach. Apress, 2005 36. Image: Publisher Judith Jones with the cookbooks that she published in her lifetime. Text based on: Judith Jones: A Life in Food (Radio interview with Judith Jones). http:// www.onpointradio.org/shows/2007/11/20071119_b_ main.asp, 2008. 37. Image: Peter Lavin. Object-Oriented PHP: Concepts, Techniques, and Code. No Starch Press, 2006. Text: Sadie Plant, Nullen en Enen/De ondergang van het patriarchaat. Contact Amsterdam, 1998. 38. Image: Herbert Schild. Herb Schildt’s C++ Programming Cookbook. McGraw-Hill Osborne Media, 2008. Text: Sadie Plant, 1998. 39-41. Free Operations Print Party. In 2007 Open Source Publishing was invited to Werkplaats Typografie in Arnem for a two day workshop. Whilst making the pasta we talked about the basic freedom guaranteed by Free Software: the freedom to use a programme for any purpose, to study the way a programme works, to adjust it to your needs, to share the programme, and to improve the programme and then share it. 42. Peau d’Ane
30. Isabelle Beeton’s Book of Household Management first appeared in 1836. Fifty years after the author’s death the text is free from copyright. Since then there have been very many versions in circulation; in 2003 the entire text was also added to the Gutenberg project http://www.gutenberg. org/etext/10136. Mrs Beeton’s Cookery For All. Pan, 1984. 31. Mrs Isabella Beeton. Mrs Beeton’s Cookery Book - Diamond Jubilee Edition. Impala, 2006. 32. Mrs. Beeton. Mrs Beeton’s Household Management. Wordsworth Editions Ltd, 2006.
HYBRID CITY
99
MIJN festijn: Studenten Projecten MIJN festijn is een designonderzoeksproject van de Media & Design Academie in samenwerking met stad Genk, de Genkse horeca en een aantal Genkse gezinnen. De realiteit van onze multiculturele samenleving reflecteert zich in het culinaire aanbod van de stad. Vaak wordt naar de multiculturele eetcultuur verwezen als bewijs voor het welslagen van het multicultureel samen leven. MIJN festijn daagt de studenten uit om dit gegeven kritisch te benaderen en onderzoekt hoe designers kritisch en ervaringsrijk kunnen inspelen op deze multiculturele eetcultuur. De stad Genk met haar diverse bevolkingsgroepen en rijk culinair aanbod vormde de casus van het onderzoek. De gebruikte invalshoek ‘experience design’ wil de ervaring van de mens in relatie met zijn omgeving betrekken in het ontwerpen. MIJN festijn vertrok vanuit de eigen ‘eetervaring’ van de studenten, zo registreerden ze gedurende een week hun eetgewoonten (ritueel, tijdstip, locatie, gezelschap, gevoelens,…). Via interviews en participerende observatie onderzochten de studenten de betekenis en bele-
100 HYBRIDE STAD |
ving van eten in Genk. Ze aten in een lokaal restaurant en interviewden de kok of uitbater. Daarnaast waren ze te gast in Genkse gezinnen met verschillende culturele achtergronden. Ze beleefden samen hun eetcultuur: winkelden in de lokale supermarktjes, kookten en aten samen. Zo werd de designer onderzoeker van een gemeenschappelijk ontwerpproces met echte mensen. Alok b. Nandi, Femke Snelting en fooddesigners Katja Gruijters en Annelies Hermsen daagden de studenten uit in hun concept en het ontwerpen. De crossdisciplinaire ontwerpen tonen hoe design een manier kan zijn om (eet)tradities te herinterpreteren.
Bachelorstudenten Fotografie, Grafisch ontwerp, Communicatie en multimediadesign, Productdesign, Animatiefilm en Televisie-Film. Docenten: Wim de Buck, Liesbeth Huybrechts, Sanne Jansen, Jessica Schoffelen en Juul Voets
MIJN festijn: Student Projects MIJN festijn is a design research project of the Media & Design Academie in cooperation with the city of Genk, the Genk catering industry and a number of Genk families. The reality of our multicultural society is reflected by the culinary range in the city. Often the multicultural dining culture is referred to as proof of the success of multicultural society. MIJN festijn challenges the students to approach this element critically and researches how designers can respond critically and empirically to this multicultural dining culture. The city of Genk with its diverse population groups and rich culinary range was the case study for this research. The ‘experience design’ angle used wants to involve the experience of people in relation to their environment in the design. MIJN festijn started from the personal ‘dining experience’ of the students, in this way they recorded their eating habits over a week (ritual, time, location, company, feelings, etc.). The students researched the meaning and experience of eating in Genk through interviews and participative observation. They ate in a local restaurant and interviewed the chef or manager. In
addition they were a guest in Genk families with different cultural backgrounds. They experienced their dining culture together: shopped in the local supermarkets, cooked and ate together. In this way the designer became a researcher into the communal design process with real people. Alok b. Nandi, Femke Snelting and food designers Katja Gruijters and Annelies Hermsen challenged the students in their concept and designs. The cross disciplinary designs show how design can be a way to reinterpret (dining) traditions. Bachelor students Photography, Graphic design, Communication and multimedia design, Product design, Animation and Television Films. Lecturers: Wim de Buck, Liesbeth Huybrechts, Sanne Jansen, Jessica Schoffelen and Juul Voets
HYBRID CITY
101
Circles of Scent Mahen De Beule (PD), Wim Hauben (CMD), Nisse Heleven (PD), Rik Nauwelaerts (AN), Evelien Vandenboer (TF), Jonas Van Herp (CMD), Natalie Vanheers (GO) Verschillende culturen gaan op een verschillende zintuiglijke manier om met eten. Circles of scent vindt dat Belgen zich te veel laten leiden door hun ogen. Ze durven zo vaak niet kiezen voor onbekende gerechten. Dit project doorbreekt dit patroon door mensen te laten kiezen op basis van hun geurzin. Circles of Scent is een cirkelvormige kruidenhouder waaraan je draait om geuren te kiezen. De kok gaat dan met de gekozen kruiden aan de slag. Dankzij Circles of Scent krijg je dus een verrassing op je bord, maar heeft je reukzin controle over het resultaat. Die combinatie van verassend en vertrouwd in eten kan overtuigen om nieuwe dingen te proberen.
102 HYBRIDE STAD |
Different cultures have different approaches to the senses when eating. Circles of scent believes that Belgians are too often led by their eyes. They often do not have the courage to choose unknown dishes. This project breaks this pattern by allowing people to choose based on their sense of smell. Circles of Scent is a circular herb holder which you turn to select the scents. The chef will then work with the herbs selected. Thanks to Circles of Scent you consequently end up with a surprise on your plate, but your sense of smell has control over the result. This combination of surprising and familiar in food may convince people to try new things.
Flat world 3600 Kris Dries (CMD), Liesbeth Gaethofs (FO), Benjamin Miermans (GO), Jef Theunis (VTF), Sanne This (VTF), Annelies Wiets (PD)
Elke nationaliteit kent wel een gerecht dat rond en plat is. Hoewel deze gerechten allemaal verschillend smaken, is hun visuele gelijkenis erg treffend. Flat World 3600 bundelt net deze gerechten van de verschillende Genkse culturen. Elk gerecht wordt afgebeeld op een ronde plaat, met het recept op de achterkant. Deze smakelijke platen worden verpakt in een ronde, platte doos, die in elke brievenbus past. Het project belicht dus tegelijk de veelzijdigheid en de gelijkheid van de Genkse (eet)cultuur en fungeert daarom als het ideale welkomstgeschenk voor nieuwe Genkenaars.
Every nationality has a dish that is round and flat. Although these dishes all taste different, their visual similarity is striking. Flat World 3600 brings precisely these dishes from diverse Genk cultures together. Each dish is represented on a round disc, with the recipe on the back. These tasty discs are packed in a round, flat box that fits in every letterbox. The project consequently illustrates the diversity and similarity of the Genk (dining) culture and thereby functions as the ideal welcome gift for new inhabitants of Genk.
HYBRID CITY
103
La Mama Lizzy Gryncewicz (FO) , Roland Javornik (VTF), Sofie Kenens (GO), Hannah Kenis (VTF), Joeri Reynaert (PD), Joris Tielemans (CMD), Nele Vermeire (CMD)
La mama is een culinair uitwisselingsproject voor Genkse gastgezinnen en studenten. Op www.lamama.be kan de student een gastgezin selecteren waarbij hij graag aan tafel wil schuiven. Dankzij het cultureel gevarieerd aanbod maakt de student kennis met nieuwe culturen, nieuwe mensen en doet hij natuurlijk ook nieuwe culinaire ontdekkingen. La mama slaat bovendien een brug tussen generaties, omdat het zich speciaal op oudere gezinnen richt. Deze Genkse gezinnen die graag koken, maar niet meer elke dag hun kinderen over de vloer hebben, krijgen zo jonge gasten aan tafel. Op die manier is tafelen met La mama een uitgelezen alternatief voor familiaal tafelen, zowel voor student als gastgezin.
La mama is a culinary exchange project for Genk host families and students. At www.lamama.be the student may select a host family where he would like to join them for a meal. Thanks to the culturally varied range the student will get to know new cultures, new people and naturally also makes new culinary discoveries. La mama also refers to a bridge between the generations because it is especially aimed at older families. These Genk families, who love to cook, but do not have their children at home every day any more, in that way have young guests at their table. In that way dining with La mama is an excellent alternative to family dining, both for the student and the host family.
Food incognito Joris Bulstra (VTF), Kristel Calsius (PD), Fréderic Cox (CMD) , Liesbeth Nozy (GO), Eric Smeets (FO), Boris Vandenborre (CMD) Wat men eet, is cultureel bepaald, een combinatie van smaak, geur, kleur en vorm speelt mee in de keuze voor voeding. Food incognito is een computerprogramma dat hiermee experimenteert. Het wil vooroordelen over vreemd voedsel wegnemen door het onherkenbaar te maken en in vertrouwde contexten te plaatsen. Voedingswaren worden van hun kleur en vorm ontdaan, zodat ze een neutrale blokvorm krijgen. Wanneer je uit een reeks onherkenbare blokjes kiest, krijgt het blokje zijn originele kleur terug. Zo wordt het terug herkenbaarder en vertrouwder, of toch net niet. Het eten krijgt immers vorm, maar niet zijn ware. Zo kan een gele courgette gepresenteerd worden in de vorm van frietjes.
104 HYBRIDE STAD |
What people eat is defined culturally, a combination of taste, smell, colour and form contribute to the choice of food. Food incognito is a computer programme that experiments with this. It wants to remove prejudices about foreign food by making it unidentifiable and placing it in familiar contexts. Foods have their colour and form removed so that they have a neutral block shape. When you select from a series of unidentifiable blocks, the block will regain its original colour. In that way, it again becomes something familiar and more reliable, or perhaps not. The food is given shape but not its true shape. In this way yellow courgettes might be presented in the form of chips.
De Karkameraad Kristen Bakas (FO), Lise Braekers (GO), Eline Ganseman (VTF), Bert Lempens (CMD), Roel Poncelet (CMD), Felix Vander Hallen (VTF), Samuel Vangerven (VTF) De Karkameraad is een persoonlijke winkelassistent die het winkelen eenvoudiger, sneller, aangenamer en persoonlijker maakt. Het apparaat bevindt zich aan de handgreep van de winkelkar en wordt geactiveerd door een persoonlijke voedingsprofielkaart. Dit voedingsprofiel (favoriete smaken, allergieën, vegetariër) maak je aan via de Karkameraad website. De Karkameraad werkt met RFID technologie en loodst je zo naar gevraagde producten of stelt maaltijden samen naar je voorkeur. De Karkameraad suggereert nieuwe producten uit andere culturen als alternatief voor je gekende aankopen en stimuleert zo het gebruik van voedsel uit andere culturen. Zo tovert de Karkameraad de supermarkt om tot een verrijkende omgeving waarin iedereen zich terug kan vinden.
Karkameraad is a personal shopping assistant that makes shopping easier, faster, more pleasant and more personal. The device is attached to the handle of the shopping trolley and is activated using a personal food profile card. This food profile (favourite tastes, allergies, vegetarian) can be created at the Karkameraad website. Karkameraad works with RFID technology and leads you in this way to the requested products or composes meals together to your preferences. Karkameraad suggests new products from other cultures as an alternative for your usual purchases and in that way stimulates the use of food from other cultures. In this way Karkameraad transforms the supermarket into an enriching environment in which everyone can find their way.
Food of fortune Jeroen Bernaers (PD), Gregory Bers (CMD), Sofie Blarinckx (VTF), Kim Jorissen (GO), Frederiek Polo (GO), Leen Van de Werf (GO) Food of fortune is een online gokmachine die experimenteren in de keuken stimuleert. Omdat mensen geneigd zijn bij vertrouwde gerechten te blijven, beslist hier het lot over de maaltijd. De 3 velden met ingrediënten kunnen een mix van culturele gerechten opleveren. Zo krijg je bijvoorbeeld Chinese noedels met Afrikaanse kip en Mexicaanse olijven. Wel kan je bepaalde ingrediënten vastleggen die in je koelkast zitten, of die je erg lekker vindt. Zoals bij gokken zit er een risico in het spel: het resultaat kan geweldig zijn of net erg tegenvallen. Zo leert Food of fortune op een speelse manier omgaan met recepten van heel de wereld.
Food of fortune is an online gambling machine that stimulates experimentation in the kitchen. Because people tend to stick to familiar dishes, chance decides on the meal in this case. The 3 fields with ingredients can produce a mixture of cultural dishes. For instance in this way you may have Chinese noodles with African chicken and Mexican olives. You can set some ingredients however that you have in the fridge, or that you find particularly delicious. As with gambling there is a risk involved: the result may be fantastic or go very wrong. In this way Food of Fortune teaches how to handle recipes from all over the world in a fun way.
HYBRID CITY
105
106 HYBRIDE STAD |
3/3
MIJN ervaring ‘MIJN’ (mine) refers to the mining past, ‘ervaring’ (experience) to the challenge to bring this past to life in an enduring way and to give a contemporary interpretation of the mining experiences.
HYBRID CITY
107
Moritz Ebinger
MIJN ervaring Moritz Ebinger tekent, schildert en maakt radioprogramma’s, bouwt installaties en werkt met verschillende materialen - zo bouwde hij schepen van knäckebröd. Ebinger heeft als kunstenaar geen wereldveranderende pretenties, maar is zich scherp bewust van de invloed van domheid en apathie. Hij probeert met zijn creativiteit in te spelen op de actualiteit en kleine plaatselijke geschiedenissen om zo een voedingsbodem te zijn tegen de verstarrende aspecten van de mens. Ebinger studeerde aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten en de Royal College of Art (Londen).
108 HYBRIDE STAD |
Moritz Ebinger draws, paints and makes radio programmes, builds installations and works with diverse materials – in this way he built ships from knäckebröd. Ebinger does not have any presumptions to change the world as an artist, but is greatly conscious of the effect of stupidity and apathy. He tries to respond to topical themes and minor local histories through his creativity and in that way to be a medium against the fossilising aspects of humanity. Ebinger studied at the Rijksakademie voor Beeldende Kunsten and the Royal College of Art (London).
HYBRID CITY
109
Kristof Reulens Katrien Schaerlaekens
Mijn-Erfgoed: beleefde geschiedenis vandaag. Maar wat met morgen?
122 HYBRIDE STAD |
Mining-heritage: history experienced today. But what about tomorrow?
HYBRID CITY
123
Iedereen heeft dezer dagen de mond vol van erfgoed. Erfgoed is hot. Oorzaak of gevolg is niet duidelijk vast te stellen, maar feit is dat met de groeiende aandacht de grenzen van wat erfgoed is of kan zijn steeds verschuiven. Zelfs ongrijpbare dingen als verhalen en gebruiken krijgen bij conventie de stempel van immaterieel erfgoed. Het opschuiven van de tijdslijn naar vandaag om te bepalen wat erfgoed is, hangt eveneens onlosmakelijk met deze evolutie samen. Gisteren is vandaag al geschiedenis, die bewaard, herinnerd, gekoesterd en verteld moet worden. En hiermee komt de persoonlijke getuige op de voorgrond: hij of zij die wat we vandaag als erfgoed beschouwen actief be/ geleefd heeft, wordt gevraagd dit erfgoed vanuit een eigen ervaring levend te houden. Mondelinge geschiedenis wordt hierin de beproefde methodiek om het beleefde heden en recente verleden voor morgen te bewaren. En in de Mijnstreek – waarbij de geschiedenis recent, met de ontdekking van de steenkool in 1901 in een stroomversnelling kwam – wordt dit in de alledaagse erfgoedpraktijk treffend geïllustreerd.
Wat is erfgoed? Het gebruik van de term erfgoed kent de laatste jaren een steile opgang. De steeds groeiende aandacht voor het verleden, in een almaar sneller veranderende tijd wordt hiervoor meestal als belangrijkste argument aangehaald. Objecten, gebouwen, verhalen en gebruiken krijgen steeds sneller een historische stempel, met als gevolg dat alles in het werk gesteld wordt dit recente verleden voor verder verval en vergeten te behoeden. Ze krijgen de stempel van erfgoed. Ze scheppen identiteit, bieden zekerheden, zijn een teken van schoonheid, hebben een educatieve functie. Het worden historische documenten, met een culturele waarde. Een sluitende, allesomvattende bepaling van het begrip ‘erfgoed’ is dan ook nauwelijks te geven, omdat het ieder object, maar ook iedere gebeurtenis of onderwerp ‘uit alle voorbije tijden’ (Ribbens, 2002) kan omvatten, uit eender welk verleden. Dit kan zelfs worden ingekort tot ‘uit alle tijden’, want niet alleen objecten uit het verleden schoppen het tot erfgoed, zelfs contemporaine objecten kunnen de status van erfgoed verwerven. ‘[W] at gisteren gebeurde, kan vandaag erfgoedwaarde claimen’ (Laermans, 2002). Ook historicus David Lowenthal is nauwelijks in staat heritage te definiëren, maar stelt algemeen dat het erfgoed steeds betrekking heeft op een collectieve identiteit.
124 HYBRIDE STAD |
Erfgoed is dan ook een lieu de mémoire, een herinneringsplaats waarachter een bepaalde collectieve waarde schuil gaat. ‘Het woord erfgoed slaat uitdrukkelijk op dingen die wij, om welke reden dan ook, willen bewaren. Het gaat om zaken die [...] iets te zeggen hebben over de geschiedenis zoals wij die ons willen herinneren. En die iets te maken hebben met [...] onze identiteit’. (Vaessen, 1998)
Hoewel de term erfgoed binnen de literatuur in het merendeel van de gevallen verwijst naar iets uit het verleden dat dreigt verloren te gaan, of dat hiervoor ondertussen behoed is, krijgt het een steeds bredere invulling. Vanuit een dergelijke optiek wordt ‘het heden als toekomstig verleden’ behandeld (Guillaume, 1993). Ook het heden moet bewaard worden. Opvallend in deze evolutie is dat niet alleen de tijdslijn hiermee naar vandaag doorgetrokken wordt, maar dat ook de reikwijdte van erfgoed uitbreidt. De organisatie voor onderwijs, wetenschap, cultuur en communicatie van de Verenigde Naties, de UNESCO, kent een uitgebreide World Heritage List, met als doel: ‘protection of natural and cultural properties of outstanding universal value against the trait of damage in a rapidly developing world’. Sinds 1998 neemt het UNESCO-conserveringsprogramma naast roerend en onroerend erfgoed ook oral and intangible heritage, of zogenaamd immaterieel erfgoed in haar lijst voor werelderfgoed op.
Beleefd verleden en mondelinge geschiedenis Door deze verschuiving en verbreding in het begrip erfgoed komt het (beleefde) geheugen in de kijker. De mensen die het recente verleden actief beleefd hebben, zijn de eerstehands getuigen van wat we willen bewaren voor morgen. Het is dit geheugen dat we steeds vaker bevragen, waarbij de methodiek van mondelinge geschiedenis op de voorgrond komt. Het geheugen kan namelijk beschouwd worden als een schepper van (collectieve) herinneringen, als een toe-eigeningsproces, waarbij de geschiedenis geïnternaliseerd wordt als een ‘levend element en een grondslag voor een groepsidentiteit’ (Frijhoff, 1999) En hiermee kan opnieuw de link gelegd worden met het door de Franse historicus Pierre Nora geïntroduceerde concept van de lieu de mé-
Everyone is talking about heritage these days. Heritage is hot. The cause or result cannot be ascertained clearly but the fact is that with growing attention for the limits of what is or can be heritage are constantly shifting. Even intangible things such as stories and customs are given a stamp of intangible heritage by convention. Shifting the timeline to today to define heritage is also inextricably connected to this evolution. Yesterday is already history today that must be kept, remembered, cherished and told and the personal testimony comes to the foreground in this: he or she who actively experienced/lived what we consider heritage today is asked to keep this heritage alive from their own experience. Oral history becomes the tested method here to keep that experienced today and the recent past for tomorrow, and in the Mining region – in which recent history, with the discovery of coal in 1901 suddenly accelerated – this is illustrated in a striking way in everyday practical heritage.
What is heritage? Use of the term heritage has increased rapidly over recent years. The constantly growing interest in the past, in a constantly changing age is usually mentioned as the main argument for this. Objects, buildings, stories and customs are given a historic stamp ever more quickly, with the result that everything is done to preserve this recent past from further decay and from being forgotten. They are given the stamp of heritage. They create identity, offer security, are a symbol of beauty, have an educational function. They become historical documents, with a cultural value. A conclusive, all-encompassing definition of the term ‘heritage’ is consequently also hardly possible because it can include every object but also every event or subject ‘from all previous ages’ (Ribbens, 2002), from any past. This can even be abbreviated to ‘from all ages’, because not only objects from the past become heritage, even contemporary objects can acquire the status of heritage. ‘[W]hat happened yesterday, can claim heritage value today’ (Laermans, 2002). The historian David Lowenthal is also hardly able to define heritage, but states in general that heritage always relates to a collective identity. Heritage is consequently also a lieu de mémoire, a place for memories behind which conceals a specific collective value. ‘The word heritage relates explicitly to things that we want to preserve, for whatever reason. It relates to things that [...] say something about history in the way
we want to remember it. And that have something to do with [...] our identity’. (Vaessen, 1998) Although the term heritage in the majority of cases in literature refers to something from the past at risk of being lost, or that has been preserved from it in the meantime, it is being given an increasingly broader meaning. From this angle there is the approach to ‘the present as the future past’ (Guillaume, 1993). The present must also be preserved. The interesting element in this evolution is that not only is the timeline continued to today but the scope of heritage is also expanded. The United Nations Education, Science and Culture Organization, UNESCO, has an extensive World Heritage List, with the aim of the: ‘protection of natural and cultural properties of outstanding universal value against the trait of damage in a rapidly developing world’. Since 1998 the UNESCO-conservation programme has, in addition to movable and real estate heritage also included oral and intangible heritage, in its list of world heritage.
The experienced past and oral history This shift and expansion of the term of heritage has resulted in a focus on the (experienced) memory. People who active experienced the recent past as first hand witnesses of what we want to preserve for tomorrow. This is the memory we increasingly question, by which the method of oral history is brought to the foreground. The memory can specifically be considered the creator of (collective) memories, as a process of appropriation, in which history is internalised as a ‘living element and a foundation for a group identity’ (Frijhoff, 1999) And the link can hereby again be made with the concept introduced by the French historian Pierre Nora of the lieu de mémoire. A lieu de mémoire or place of memory is an object – in the broadest sense of the word: it may comprise ‘an object in the usual sense of the word and even a virtual object, a characteristic, value or quality’ (ibidem) – that is recognised in a specific meaning through the activation of the memory function. The memory and reminiscences are given a fixed form in a lieu de mémoire. In this way the place of memory contributes to maintaining an identity and a feeling of continuity. A lieu de mémoire only exists when an interaction takes place between the object and the memory, the reminiscence. Frijhof (1999) talks of memory links, or ‘anchorages for the memory’. HYBRID CITY
125
moire. Een lieu de mémoire of herinneringsplaats is een object - in de meest brede betekenis van het woord: het kan ‘een object in de gebruikelijke zin van het woord en zelfs een virtueel object, een eigenschap, waarde of kwaliteit’ (ibidem) omvatten – dat door de activering van de geheugenfunctie in een specifieke betekenis herkend wordt. Het geheugen en de herinneringen krijgen in een lieu de mémoire vaste vorm. Op deze manier draagt de herinneringsplaats bij tot het handhaven van een identiteit en een gevoel van continuïteit. Een lieu de mémoire bestaat slechts wanneer een interactie plaatsgrijpt tussen het object en het geheugen, de herinnering. Frijhof (1999) spreekt van geheugenboeien, of ‘ankerplaatsen van het geheugen’. Zonder inwerking van het geheugen op een object, blijft het object een alledaags object. Eens met bepaalde herinneringen omgeven, als ankerplaats gezien van bepaalde gebeurtenissen, feiten, verhalen, overstijgt het object het alledaagse en wordt het een lieu de mémoire. ‘Een lieu de mémoire is steeds een object plus een verhaal’ (ibidem). En dit verhaal moet op regelmatige tijdstippen vernieuwd worden, wil de link tussen het object en de herinnering behouden blijven. In de Mijnstreek is het landschap met de vele terrils, schachtbokken en tuinwijken bezaaid met dergelijke lieux de mémoire, waar in de hoofden van vele bewoners en gebruikers vandaag nog het verhaal van gisteren gevangen zit . Maar daarover later meer. Een aspect dat vaak uit het oog verloren wordt, wanneer men spreekt over geheugen of herinnering is het feit dat ‘geheugen synoniem is met bijhouden en kwijtraken, rappel en vergetelheid’ (Laermans, 1999). Vergeten en herinneren zijn beide integraal deel van het geheugen. ‘Remembering is only possible on the basis of forgetting’ (Forty, 1999). Het geheugen is in een constante strijd om te herinneren. Vergeten gebeurt quasi automatisch, herinneren niet. Het verleden wordt met andere woorden selectief herinnerd, zoals ook blijkt uit gemusealiseerde objecten. Deze krijgen een specifieke betekenis toegekend, vaak vanuit politieke overwegingen. Wat herinnerd moet worden, wordt benadrukt om vergeten te verhinderen. Andere invullingen worden achterwege gelaten, opzij gezet en daardoor vergeten. En hierin schuilt ook een gevaar, waarbij een eenzijdige invulling van het verleden en de objecten dreigt, waardoor ze een ‘grafkelder voor de herinnering’ (Frijhof, 1999) worden. En als deze betekenis de enige is die het object omringt, wordt de tijd haast letterlijk bevroren en erfgoed opgesloten in een – al dan
126 HYBRIDE STAD |
niet imaginaire – vitrine en onveranderlijk gemaakt. De oorspronkelijke betekenisveerkracht van een object gaat verloren. Hoewel de betekenis van een lieu de mémoire voor verandering en actualisering vatbaar blijft, bestaat het gevaar voor een essentialistische, beperkende invulling. Het verleden blijkt een constructie en wordt met een bepaald doel voor ogen herinnerd, geactualiseerd met ‘het oog op een in alle opzichten hedendaagse collectieve recipiënt’ (Laermans, 1999). Alleen indirect is het verleden herkenbaar. Het verleden zelf kan niet teruggehaald worden, waardoor een beroep gedaan moet worden op de sporen die het nalaat. In een regio als de Mijnstreek waar de geschiedenis recent te noemen is, waar de sporen van de mijngeschiedenis het landschap voorgoed getekend hebben is het dan ook van het grootste belang de betekenis ervan, gegeven door zij die het weten, vast te leggen voor morgen.
De Mijnstreek – een jonge geschiedenis De Mijnstreek is een jonge streek. Hoewel ook hier de geschiedenis nooit heeft stilgestaan, is deze met de ontdekking van steenkool in de Kempense ondergrond (1901) in een stroomversnelling gekomen. Het dorre landschap veranderde op korte tijd drastisch: tuinwijken, bedrijfsinfrastructuur, nieuwe scholen en andere sociale voorzieningen werden door de zeven mijnzetels opgezet. Maar belangrijker nog: het handje vol landbouwers groeide aan tot een bonte mix van volkeren, talen, gewoontes en gebruiken. De migratie, onlosmakelijk verbonden met de mijngeschiedenis, was noodzakelijk om de onafgebroken nood aan mijnarbeiders op te vangen. De Mijnstreek, een kruispunt van verhalen, mensen, landschappen en culturen, wordt dan ook bepaald door dit recente verleden. De Mijnstreek strekt zich uit over zes Limburgse gemeentes: de vijf gemeentes waar steenkool werd gedolven, zijnde Beringen, Genk (waar drie mijnzetels Waterschei, Winterslag en Zwartberg uitgebouwd werden), Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, en Maasmechelen, evenals de gemeente As, waar ooit het zwarte goud werd ontdekt, en dat met zijn station jarenlang een belangrijke rol speelde in het vervoer van steenkool. Daarnaast is het mijnverleden ook tastbaar in naburige gemeentes als Zonhoven of Opglabbeek, waar eveneens heel wat ex-mijnwerkers wonen. Tot aan de ontdekking van de steenkool werd
Without the effect of the memory on an object, the object remains an everyday object. Once surrounded by certain memories, seen as an anchorage for specific events, facts, stories, the object exceeds the everyday and becomes a lieu de mémoire. ‘A lieu de mémoire is always an object plus a story’ (ibidem). This story must be renewed at regular intervals if the link between the object and the memory is to be preserved. In the Mining Region the landscape with its many spoil heaps, pit head frames and garden districts is scattered with such lieux de mémoire, where the story of yesterday is still captivated in the heads of many residents and users today, but more on that later. One aspect that is often lost sight of, when discussing the memory or reminiscence is the fact that the ‘memory is synonymous with keeping and losing, remembering and forgetting’ (Laermans, 1999). Forgetting and remembering are both an integral part of the memory. ‘Remembering is only possible on the basis of forgetting’ (Forty, 1999). The memory is in a constant struggle to remember. Forgetting happens almost automatically, remembering does not. In other words the past is remembered selectively, as is also apparent from objects shown in a museum. These are given a specific meeting, often from political motivations. What has to be remembered is emphasised to prevent it being forgotten. Other interpretations are left behind, put aside and thereby forgotten and herein lies the risk, by which a one-sided interpretation of the past and objects is threatened, which makes them a ‘crypt for remembrance’ (Frijhof, 1999). If this meaning is the only one that surrounds the object, time is almost literally frozen and heritage enclosed in a – whether or not imaginary – showcase and made unchanging. The original buoyancy of meaning of an object is thereby lost. Although the meaning of a lieu de mémoire remains open to change and updating, the risk exists for an essentialist, limiting interpretation. The past proves to be a construction and is remembered with a specific aim in mind, updated with ‘a view to a contemporary collective recipient in all aspects’ (Laermans, 1999). The past is only recognisable indirectly. The past itself cannot be brought back, so an appeal must be made to the traces it leaves behind. In a region like the Mining Region where the history can be called recent, the traces of the mining history have permanently marked the landscape it is consequently also extremely important to set down the meaning of it, given by those who know about it, for posterity.
The Mining Region – a young history The Mining Region is a young region. Although history never stood still here either it experienced rapid acceleration with the discovery of coal in the Kempen ground (1901). The barren landscape changed drastically in a short time: Garden districts, business infrastructure, new schools and other social provisions were set-up by the seven mining centres. But even more importantly: the handful of farmers grew into a varied mix of peoples, languages, customs and habits. The migration, inextricably linked to the history of mining was essential to meet the incessant need for mine labourers. The Mining region, a crossroads of stories, people, landscapes and cultures, is consequently also defined by this recent past. The Mining Region extends over six Limburg municipalities: the five municipalities where coal was mined, being Beringen, Genk (where three mining centres Waterschei, Winterslag and Zwartberg were developed), Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, and Maasmechelen, as well as the municipality As, where black gold was once discovered and that played an important role in the transportation of coal because of its station. In addition the mining past is also palpable in the nearby municipalities like Zonhoven or Opglabbeek, where a lot of former miners also live. Until the discovery of coal the Kempen region was covered by heather: farmers worked the poor soil and lived and hard existence. In the wealthier Meuse valley the situation was less harrowing. Before 1900 approximately 9800 people lived in small villages and hamlets in the Mining Region. Only artists saw value in the landscape and the rolling heaths and boggy marshes, the surroundings of Genk became a particularly well-loved subject for artists from the 1850’s. In 1901 history changed for good: in the night between 1 and 2 August the first coal layer was tapped in the municipality As by the engineer and professor André Dumont. A real coal rush started. In less than two years time around sixty deep drilling were carried out and in 1905 approximately 45 applications were submitted for permission to excavate a piece of land. The first franchises were awarded in 1906-07. Finally seven major mining centres were developed: Winterslag (1917), Beringen (1922), Eisden (1923), Waterschei (1924), Zwartberg (1925), Zolder (1930), and HYBRID CITY
127
het Kempens gebied ingepalmd door heide: boeren bewerkten de arme grond en leidden een hard bestaan. In de rijkere Maasvallei was de situatie minder schrijnend. Voor 1900 woonden in de Mijnstreek ongeveer 9800 mensen in kleine dorpjes en gehuchten. Alleen kunstschilders zagen de waarde van het landschap in en de glooiende heidevlakten en zompige moerassen, veelal in de omgeving van Genk, werden vanaf 1850 een geliefd schildersonderwerp. In 1901 verandert de geschiedenis voorgoed: in de nacht van 1 op 2 augustus wordt de eerste steenkolenlaag aangeboord in de gemeente As door ingenieur en professor André Dumont. Een ware kolenrush ontstaat. Op minder dan twee jaar tijd worden een zestigtal diepteboringen uitgevoerd en in 1905 zijn er ca. 45 aanvragen ingediend om een stuk grond te mogen ontginnen. De eerste concessies werden in 1906-07 toegekend. Uiteindelijk worden er zeven grote mijnzetels uitgebouwd: Winterslag (1917), Beringen (1922), Eisden (1923), Waterschei (1924), Zwartberg (1925), Zolder (1930), en Houthalen (1938-39). Door de moeilijke ontginningsomstandigheden (de kolen lagen heel diep en men moest de bodem bevriezen om te kunnen boren) en door de Eerste Wereldoorlog kon men pas meer dan tien jaar later effectief aan de slag. In 1917 ging de mijn van Winterslag als eerste open. Niet alleen enorme mijnbedrijven zagen het licht, ook mooie mijnwerkersdorpen werden gebouwd in de geest van de ‘garden city’: groene, ruime tuinwijken die sociale onlusten moesten voorkomen en die de mijnwerker aan het mijnbedrijf moesten binden. Omdat de Mijnstreek tot dan toe praktisch onbewoond gebied vormde, werden er duizenden mijnwerkers aangetrokken uit andere streken en landen. Er verschenen grote kerken, scholen, zwembaden, ziekenhuizen, feestzalen en winkels. Het kale landschap veranderde voorgoed en de verstedelijking van de regio begon. Door de Eerste Wereldoorlog en de crisis van de jaren ‘30 hadden de beginnende steenkoolmijnen het niet gemakkelijk. Maar ook de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting strooiden roet in het eten. De mijnen werden verplicht om voorlopige onderkomens of ‘barakken’ te bouwen voor de Russische krijgsgevangenen, die in opdracht van de Duitsers kolen moesten bovenhalen. Na de oorlog wilde de Belgische regering de heropbouw bespoedigen door massaal mijnwerkers te rekruteren en de mijnwerker op te vijzelen tot de ‘eerste burger van het land’. Men zette alles
128 HYBRIDE STAD |
op alles om de productie op te drijven en de zogenaamde ‘Kolenslag’ te winnen. Men had voor de oorlog al werkkrachten geronseld in Oost-Europa. In de jaren ’40 en ’50 trekt men ook naar Zuid-Europese landen voor extra werkkrachten. Zo arriveren er tussen 1946 en 1956 maar liefst 28.000 Italianen in Limburg. Wanneer in 1957 de Italiaanse regering het bilateraal akkoord met België opzegt naar aanleiding van de mijnramp in Marcinelle, waar vele Italianen omkwamen, moeten de mijnen voor rekrutering uitwijken naar andere landen, zoals Griekenland, Spanje, Turkije en Marokko. Het jaar 1957 is nota bene in Limburg een groot feestjaar: men viert er het vijftigjarig bestaan van de mijnen en spaart kosten noch moeite om de glorie van het mijnbedrijf in de verf te zetten. In 1958 breekt echter de internationale kolencrisis uit. De productie van petroleum blijkt goedkoper en eenvoudiger. De ontwikkeling van het Kempense steenkoolbekken is niet langer een prioriteit voor de beleidsmakers, en het gaat langzaam bergaf. Na een korte opflakkering ten gevolge van een strenge winter, fusioneert de mijn van Houthalen met die van Zolder in 1964. Twee jaar later wordt Zwartberg als een soort politiek zoenoffer (voor het sluiten van enkele Waalse mijnen) gesloten. Het protest rond deze zeer productieve en moderne mijn is enorm. Er vallen twee doden en Zwartberg wordt wereldnieuws. In 1967 fusioneren de overblijvende mijnen tot de NV Kempense Steenkoolmijnen. In 1992 wordt de mijn van Zolder als laatste gesloten. Op haar hoogtepunt stelde de mijnindustrie maar liefst 44.046 mijnwerkers te werk. Tienduizenden mensen die vandaag tot de bevolking van de Mijnstreek behoren, hebben in de mijn gewerkt of behoorden tot een mijnwerkersgezin. Velen daarvan hebben een vreemd thuisland, en vonden ondertussen hun geluk in Limburg.
Mijn Erfgoed Wie in de Mijnstreek woont of de streek bezoekt, wordt onvermijdelijk geconfronteerd met het mijnverleden. Dat verleden bepaalt heel duidelijk het landschap van vandaag: grote stukken heide verdwenen om plaats te maken voor dennenbossen, want het hout was nodig in de mijn. Aan de rand van de mijnterreinen rezen enorme steenbergen op: de terrils. Ook de schachttorens of schachtbokken bepalen vandaag nog steeds de skyline van de Mijnstreek.
Houthalen (1938-39). Because of the difficult mining circumstances (the coal was very deep and the ground had to be frozen to make it possible drill) and as a result of the First World War effective work could only be started more than ten years later. The Winterslag mine was the first to open in 1917. Not only huge mining companies developed but attractive miners’ villages were also built in the spirit of the ‘garden city’: green, large garden districts intended to prevent social disorder and that were to bind the miner to the mining company. Because the Mining Region had until that time been an almost practically uninhabited region, thousands of miners were attracted from other regions and countries. Large churches, school, swimming pools, hospitals, reception halls and shops appeared. The bare landscape changed forever and the urbanisation of the region began. As a result of the First World War and the crisis in the thirties the starting coal mines did not have an easy time, the Second World War and the German occupation also threw a spanner in the works. The mines were obliged to build temporary accommodation or ‘barracks’ for the Russian prisoners of war, who had to bring up coal at the orders of the Germans. After the war the Belgian government wanted to speed up reconstruction by recruiting miners en masse and raising the miner to the ‘first citizen in the land’. Everything possible was done to increase the production and to win the so-called ‘Coal war’. Before the war the workforce had already been recruited in Eastern Europe. In the forties and fifties they also went to Southern European countries for extra workers. No fewer than 28,000 Italians arrived in Limburg as a result between 1946 and 1956. When the Italian government terminated the bilateral agreement with Belgium in 1957 following the mining accident in Marcinelle, in which a lot of Italians died, the mines had to travel to other countries such as Greece, Spain, Turkey and Morocco. 1957 was also a major anniversary year: the fiftieth anniversary of the mines was celebrated and neither expense nor effort was spared to put the glory of the mining industry in the limelight. However an international coal crisis breaks through in 1958. The production of petroleum proved cheaper and simpler. The development of the Kempen coal basin is no longer a priority for policy makers and it gradually deteriorates. After a brief regeneration as a result of a hard winter, the Houthalen mine merged with the Zolder mine in 1964. Two years later Zwartberg was closed as a
kind of political consolation prize (for the closure of a few Walloon mines). The protest around this very productive and modern mine was huge. Two people died and Zwartberg became world news. In 1967 the remaining mines merged to the NV Kempense Steenkoolmijnen. The last mine, in Zolder, closed in 1992. At its peak the mining industry employed no fewer than 44,046 miners. Ten thousand people currently living in the Mining Region either worked in the mine or were from a mining family. Many are immigrants from abroad but have in the meantime found happiness in Limburg.
Mining heritage A person living or visiting the Mining Region is inevitably confronted with the mining past. That past very clearly defines the landscape of today: large parts of the heath disappeared to make way for pine forests because the wood was needed in the mines. Huge slag piles rose at the edge of the mining domain. The shaft towers or pit head frames today still define the skyline in the Mining Region. Those who know their way, experience other elements in this skyline in addition to the major landmarks, which are equally typical: old, sandstone village churches alternate with the minarets of mosques or domes of orthodox churches. Mining cathedrals – the huge churches often built with support from the mines in eclectic styles - dominate the outlook of the ‘new’ districts. Age old village sights, mills and castles are still present but copied workmanship is also present in the façades of miners’ houses in the cités and the modernism of a few industrial buildings are noticeable. A rich and varied heritage, created for or during the coalmine age. The numerous, small museums in the Mining Region also testify to the diversity of heritage elements. An important element in this is that many of the material traces in the Mining Region are given their own story and meaning through eyewitnesses. Because the Mining Region is defined by the recent past, there is a very important form of heritage in addition to the physical remains: intangible heritage. The memories, stories, habits, customs, festivals, recipes, the language tell the story of a young region through the eyes of different generations who actually experienced an important chapter of history. The uniqueness of intangible heritage in the Mining Region is the amalgamation of dozens of cultures into a multicultural population with old and new traditions and customs. A lot of people are connected through a shared past. Time does not HYBRID CITY
129
Wie de weg goed kent, ervaart naast de grote landmarks ook andere elementen in deze skyline, die even typisch zijn: oude, zandstenen dorpskerkjes wisselen af met de minaretten van een moskee of de koepels van orthodoxe kerken. Mijnkathedralen – de enorme kerken die vaak met steun van de mijn werden gebouwd in eclectische stijlen – domineren het uitzicht van ‘nieuwe’ wijken. Eeuwenoude dorpsgezichten, molens en kastelen zijn nog aanwezig, maar ook het nagebootste vakwerk in de gevels van de mijnwerkershuizen in de cités en het modernisme van enkele bedrijfsgebouwen vallen op. Een rijk en verscheiden patrimonium, ontstaan voor of tijdens het tijdperk van de steenkoolmijnen. Ook de vele, kleine musea die de Mijnstreek kent getuigen van een diversheid aan erfgoedelementen. Een belangrijk element hierin is dat vele van de materiële sporen die in de Mijnstreek terug te vinden zijn door eerstehands getuigen elk een eigen verhaal en betekenis krijgen. Omdat de Mijnstreek sterk wordt bepaald door het recente verleden, is er naast de fysieke restanten nog een zeer belangrijke vorm van erfgoed: het immateriële erfgoed. De herinneringen, de verhalen, de gewoontes, de gebruiken, de feesten, de recepten, de taal vertellen het verhaal van een jonge streek door de ogen van verschillende generaties, die een belangrijk hoofdstuk uit de geschiedenis werkelijk hebben meegemaakt. Het unieke aan het immateriële erfgoed in de Mijnstreek is de samensmelting van tientallen culturen tot een multiculturele bevolking met oude en nieuwe tradities en gewoontes. Veel mensen zijn verbonden door een gedeeld verleden. De tijd staat niet stil, waardoor steeds meer verhalen verloren dreigen te gaan. En daarmee ook het verhaal van de Mijnstreek. Vraag is dan ook hoe de beleving van het mijnverleden, die de Mijnstreek vandaag helpen verklaren, aan morgen overgedragen kan worden zonder te verstarren in stoffige archieven, in gammele museumvitrines of op de uithoek van een bibliotheekrek. Of anders: hoe kan het levend erfgoed van vandaag een plaats krijgen in het verleden van morgen?
Mijn Ervaring Een eerste belangrijke stap hierin is uiteraard het vastleggen van de getuigenissen, van het verhaal van de streek zoals beleefd door de inwoners. Mondelinge geschiedenis is hiervoor het aangewezen instrument. Zonder dieper in te gaan op de methodiek van mondelinge geschiedenis,
130 HYBRIDE STAD |
is het belangrijk te weten dat, zoals eerder aangehaald, het hier gaat om herinneringen, die door de tijd met spinnenwebben en stof bedekt zijn. Met dit in het achterhoofd is het echter mogelijk om de geschiedenis van een gebeurtenis, een plek of een object te reconstrueren, zonder te verstarren in een eenzijdige blik zoals vaak met museumobjecten of monumenten gebeurt. Het wordt een beleefde en geleefde geschiedenis, die niet noodzakelijk de Grote Geschiedenis weergeeft, maar wel helpt om het verleden te reconstrueren vanuit een veelheid aan invalshoeken. Verstarring, bevriezing, musealisering van het erfgoed kan op deze manier doorbroken worden. Belangrijker nog om verstarring van erfgoed tegen te gaan, is steeds oog te hebben voor het verleden in het licht van vandaag. Wat betekent het verleden voor vandaag? Een persoonlijke insteek via mondelinge geschiedenis kan hier een mogelijk antwoord bieden. Het verleden is namelijk niet vergeten, maar leeft in de hoofden en verhalen verder. Ook het transponeren van de verhalen en herinneringen in een artistieke creatie laat toe de relevantie van dit verleden voor vandaag bloot te leggen. Wanneer erfgoed verwante sectoren als beeldende kunst en theater opzoekt, wordt alleen al via het wezen ervan – de binding met de tegenwoordigheid – erfgoed levend gehouden. De Buurtpatrouilles die theatermakershuis De Queeste in opdracht van het Cultuurcentrum van Genk maakt, waarbij het verhaal van een wijk, door de ogen van de bewoners en gebruikers, centraal staat is hiervan een heel mooi voorbeeld. Wanneer De Queeste met de voorstelling Biz Kolderbos (2005) bijvoorbeeld in de interculturele realiteit van de Genkse wijk Kolderbos graaft door mensen in een gemengde relatie te bevragen en deze verhalen in de wijk zelf tot een professionele theatervoorstelling omzet, worden de mondelinge geschiedenisbronnen ver/hertaalt naar het heden en krijgen ze een extra betekenis doordat ook de bewoners van de wijk geconfronteerd worden met een blik op hun verhaal door de ogen van een ander, in dit geval een theatermaker. Naast het archiveren van de verhalen, opslaan van de feiten en herinneringen die vandaag leven – wat uiteraard van het grootste belang is - wordt er op deze manier gezorgd dat het verleden levend blijft, herinnerd wordt, ook door hen die dit verleden niet eerstehands geleefd hebben. Een ander voorbeeld om de relevantie van erfgoed en mondelinge geschiedenis in de kijker te zetten is het project Sleutelfiguren. Opgestart door vzw Het
stand still which means an increasing number of stories are at risk of disappearing and the story of the Mining Region with them. The question is also how the experience of the mining past, which the Mining Region is helping to explain today, may be told to tomorrow without fossilisation in dusty archives, in old museum showcases or in a dark corner of library shelves. In other words: how can the living history of today be given a place in the past of tomorrow?
MIJN ervaring A first major step in this is naturally setting down the testimonies, the story of the region as experienced by the residents. Oral history is the perfect tool for this. Without going any further into oral history methods, it is important to know that, as already mentioned, this relates to reminiscences that have been covered by cobwebs and dust over time. Bearing this in mind it is still possible to reconstruct the history of an event, a place or an object without fossilisation it in a one-sided view as is so often the case with museum objects or monuments. It becomes an experienced and living history, which does not necessary represent Great Historical Events but does help to reconstruct the past from a multitude of angles. Fossilisation, freezing, museum setting of the heritage can be broken through in this way. Even more important for preventing the fossilisation of heritage is always having an eye for the past in the light of today. What does the past mean for today? A personal view via oral history may offer a possible answer to this. The past is specifically not forgotten but continues to live in minds and stories. The transposition of the stories and reminiscences in an artistic creation makes it possible to expose the relevance of this past for today. When heritage seeks out related sectors like art and theatre, it is kept alive purely by its nature – its connection to the present. The Buurtpatrouilles [neighbourhood patrols] who made the theatrical production house De Queeste by order of the Genk Cultural Centre, in which the story of a district represented through the eyes of the residents and users is central, is a very good example of this. For instance, when De Queeste researched in the intercultural reality of the Genk district Kolderbos for its show Biz Kolderbos (2005) by interviewing people in a mixed relationship and transforming these stories in the district into a professional theatrical show, the sources of oral history are translates/related to the present and given an extra meaning because the residents of the district are also confronted with a view of their story through
another person’s eyes, in this case a theatrical producer. In addition to archiving the stories, saving the facts and reminiscences alive today – which naturally is of the greatest importance – this also ensures that the past remains alive, is remembered even by those who did not witness this past first hand. The Sleutelfiguren [key figures] project is another example for putting the relevance of heritage and oral history in the limelight. Set-up by the vzw Het Vervolg, in cooperation with the city of Genk, various eyewitnesses were trained to tell their story to small groups. The important thing here was not to create professional guides but to tell the story from the bottom and in an experienced/lived way. Through the story of the garden district of Waterschei, a piece of mining history in itself, based on the memories of an old choir boy who lived, studied and sung or the story of an Italian family that came to seek its fortune in Zwartberg, the façades in the mining cité of Waterschei or the Italian church of Zwartberg come to life. This becomes bricks with a story. The same philosophy is behind the MIJN Experience project and also explains why the urban heritage unit at Genk and the Mine Heritage, heritage unit support such a project practically and as regards content. Students of the Media & Design Academie were confronted with the mining past during the project; not the past set down in books about franchise allocations, the construction of the mining centres and the social, political and financial aspects of the mine excavation but the past as it is still remembered today. A search through the Flemish Mining Museum in Beringen, the Museum of the Miner’s house in Eisden and the exhibition by the Genk photographer Johnny Harsch, who recorded the Mining Region for years on sensitive plates, confronted the students with the physical remainders of the past. A submersion in the ‘Algemeen Cités’ or a study of the social fabric in a district like Zwartberg is also inspiring however. Finally a number of key figures told the story of ‘their’ region. Through the confrontation with these eyewitness accounts they searched for possibilities to translate these to a new public, so that they can also share in these memories and so that the past can be translated to the present and the future. By generating a constantly new view of a story, a past, this past can be updated and the relevance for today emphasised. And in this way the recent, still experienced/ lived past becomes the heritage of tomorrow and records the cultural biography of the Mining Region, in which the personal experience – no matter how HYBRID CITY
131
Vervolg, in samenwerking met de stad Genk, werden verschillende eerstehands getuigen opgeleid om kleine groepen hun verhaal te vertellen. Belangrijk hierin was om geen professionele gidsen te willen creëren, maar het verhaal van onderuit en dus ge/beleefd te laten vertellen. Door het verhaal van de tuinwijk van Waterschei, an sich een stukje mijngeschiedenis, op basis van herinneringen van een oude koorknaap die er leefde, studeerde en zong of door het verhaal van een Italiaanse familie die zijn heil kwam zoeken in Zwartberg, komen de gevels in de mijncité van Waterschei of de Italiaanse kerk van Zwartberg tot leven. Het worden bakstenen met een verhaal. Eenzelfde filosofie zit er achter het project MIJN ervaring en verklaart ook waarom de stedelijke erfgoedcel van Genk en de erfgoedcel Mijn-Erfgoed een dergelijk project praktisch en inhoudelijk ondersteunen. Studenten van de Media & Design Academie werden tijdens het project geconfronteerd met het mijnverleden; niet het verleden dat in de boeken staat geschreven over de concessietoekenningen, de opbouw van de mijnzetels en de sociale, politieke en economische aspecten van de mijnontginning, maar het verleden zoals het vandaag nog herinnerd wordt. Een zoektocht langsheen het Vlaams Mijnmuseum in Beringen, het Museum van de Mijnwerkerswoning in Eisden en de tentoonstelling van de Genkse fotograaf Johnny Harsch, die de Mijnstreek jarenlang op de gevoelige plaat vastlegde, confronteerde de studenten met de fysieke restanten van het verleden. Maar ook een onderdompeling in het ‘Algemeen Cités’ of een onderzoek naar het sociale weefsel in een
132 HYBRIDE STAD |
wijk als Zwartberg werkte inspirerend. Tenslotte vertelden een aantal Sleutelfiguren het verhaal van ‘hun’ streek. En door de confrontatie met deze eerstehands ervaring gingen zij op zoek naar mogelijkheden om deze te vertalen naar een nieuw publiek, zodat ook zij kunnen delen in deze herinneringen en zo het verleden naar het heden en de toekomst te vertalen. Door een voortdurend nieuwe kijk te generen op een verhaal, een verleden kan dit verleden geactualiseerd en de relevantie ervan voor vandaag onderstreept worden. En zo wordt het recente, nog ge/beleefde verleden het erfgoed van morgen en de culturele biografie van de Mijnstreek vastgelegd, waarbij de persoonlijke ervaring – hoe gekleurd ook – een basis vormt om de betekenis ervan over te brengen op het moment dat de eerstehands getuigen er niet meer zijn. Schachtbokken en mijnterrils zijn dan niet langer abstracte monumenten, die de horizon sieren, tuinwijken niet alleen maar een bonte verzameling van huizen en kronkelende straten maar worden door de ogen van velen, door de verhalen en herinneringen telkens opnieuw tot leven gebracht. Kristof Reulens Stad Genk, Dienst Cultuur Katrien Schaerlaekens Mijnstreek Erfgoedcel Mijn-Erfgoed
coloured – forms a basis to bring across the meaning at the moment that the eyewitnesses will no longer be around. Pit head frames and mining slag heaps are then no longer abstract monuments, that adorn the horizon, garden districts not just a varied collection of houses and winding streets but are given new life in the eyes of many, through stories and memories. Kristof Reulens City of Genk, Culture Department Katrien Schaerlaekens Mining region – Heritage unit Mining-heritage
Bibliography Forty A. (1990). Introduction. In: Forty, Adrian & Susanne Küchler (eds.) The Art of Forgetting. Oxford, New York: Berg: pp. 1-18. Frijhof W. (1999). De lieux de mémoire van de stad en het historisch museum. In: Nauwelaerts M. (ed.). De toekomst van het verleden. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea. Antwerp: pp. 55-63. Guillaume M. (1993). Het bewaren der dingen en de verkunstmatiging van het leven. In: Verschaffel B. e.a. (eds.) Restauraties, vormen van herstel. Leuven: Kritak (‘Vertoog en Literatuur’, Cahier 6): pp. 55-69. Laermans R. (1999). De Onmacht van het Verleden in ons Heden. In: Nauwelaerts M. (ed.). De toekomst van het verleden. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea. Antwerp. Laermans R., Vos, I. & Gielen P. ( 2002). Erfgoedeffecten. Ribbens K. (2002). Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1945-2000. Hilversum: Verloren. Vaessen, J. (1998). Cultureel erfgoed en musealisering. In: Museumvisie, 22 (1): pp. i-x.
HYBRID CITY
133
Rosanne van Klaveren
Is geluk afdwingbaar? Sinds mensenheugenis zoeken we het geluk. Geluk is nog waardevoller dan goud, want “geld maakt niet gelukkig”. Geluk zit in de kleine dingen maar is te abstract om vast te pakken. Luisterend naar wensen en noden proberen wij ons leven en onze maatschappij zo in te richten, dat het geluk rijkelijk kan vloeien. Voor designers is dat niet anders. Design wil immers de wereld verbeteren en probeert dat te doen met innovatieve ontwerpen voor steden, voorwerpen, ervaringen,... Om tot een ontwerp te komen dat gelukkig maakt, is eveneens geluk nodig. De beste ontdekkingen en creatieve vondsten komen namelijk voort uit gelukkige omstandigheden. Het denkwerk van een wetenschapper komt pas op gang als er voldoende relevante naslagwerken en bronnen voor handen zijn, een componist kan zich pas concentreren als huilende kinderen zijn rust niet verstoren en deze tekst kon pas geschreven worden nadat organisatorische beslommeringen en andere werkzaamheden niet langer in de weg zaten. Deze tekst gaat over het creëren van een zo gunstig mogelijk werkklimaat waar gelukkige vondsten gemakkelijker ontstaan dan uit het vastgeroeste patroon van jarenlang dezelfde stappen en handelingen. Deze tekst gaat eveneens over de vroegere mijnwerkers, waarvoor alles dusdanig uitgedacht, voorbestemd en vastgelegd was, dat er weinig tot geen ruimte voor creatieve ontdekkingen overbleef. Vonden zij ondanks of juist dankzij dit geregelde bestaan hun geluk? Kun je geluk afdwingen?
134 HYBRIDE STAD |
Can happiness be forced? We have been searching for happiness since time immemorial. Happiness is more valuable than gold, because “you can’t buy happiness”. Happiness is in the little things but is too abstract to catch hold. By listening to wishes and needs we try to set our life and our society up in such a way that happiness can flow freely. The same is true for designers. After all design wants to improve the world and tries to do this through innovative designs for cities, objects, experiences,... to reach a design that makes people happy, happiness is also needed. The best discoveries and creative finds came from happy circumstances. The thinking process of a scientist only gets going if there are sufficient relevant reference works and ‘sources’ available, a composer can only concentrate if crying children do not disturb his rest and this text could only be written after organisational concerns and other work were no longer in the way. This text relates to creating the most beneficial work climate where happy finds can more easily be created than from the fixed rut of years of the same steps and actions. This text is also about former miners, for whom everything was thought out to such an extent, predestined and fixed that there was little to no space for creative discoveries. Could they find happiness despite or perhaps precisely thanks to this regulated existing? Can you force happiness?
HYBRID CITY
135
Met veel plezier en nieuwsgierigheid gaf ik dit jaar de module Experience Design, waarin de studenten van het vierde jaar C-md en Productdesign de opdracht kregen om het mijnverleden van Genk en omstreken herbeleefbaar te maken. Hoewel ik als beeldend kunstenaar vaker rond cultureel erfgoed werk en met name erg gepassioneerd ben door (digitale) verhalen en het scheppen van belevingen, was dit het eerste jaar dat ik meewerkte aan de invulling van deze module. Ik raakte gefascineerd door de werkwijze en hoe je als docent kunt proberen om een zo gunstig mogelijk werkklimaat te creëren. Is het mogelijk om als docent een vruchtbare bodem samen te stellen waaruit de meest gelukkige vondsten kunnen ontspruiten? De zwaartekracht, x-stralen, cornflakes, vloeipapier, post-it, de maan van Pluto, de inktjetprinter, Viagra, Amerika, buskruit, de Daguerrotype, penicilline en vele andere uiteenlopende ontdekkingen hebben één ding gemeen: ze zijn ontstaan vanuit serendipiteit. Een serendipische vondst komt voort uit de gave om door toevalligheden en intelligentie iets te ontdekken waar men niet naar op zoek was. Het is met andere woorden een gelukkige vondst. De benaming serendipity is al in de 18e eeuw bedacht door Horace Walpole (1717-1797) die het ontleende aan het sprookje De drie prinsen van Serendip. Toch duurde het nog zo’n 200 jaar voordat de term algemeen gebruikt werd, want het is slechts in 135 gedrukte werken van vóór 1958 terug te vinden. In de jaren ‘90 werd het 13.000 keer in kranten gebruikt en in maart 2008 scoort het woord serendipity bij Google search wel 8.280.000. Een zoektocht naar de bron van serendipiteit levert vooral veel verwijzingen naar het oude Perzische sprookje op. Het sprookje zelf, in 1557 gepubliceerd in Venetië, is niet te vinden en het schijnt slecht vertaald te zijn. De opbouw van De drie prinsen van Serendip is zoals het traditionele 1001 nachten een raamvertelling met een reeks subverhalen. Serendip is de oude benaming voor het eiland Sri Lanka, en de koning van dit eiland stuurde zijn drie zonen na een intensief onderwijs in kunst en wetenschap op pad om empirische ontdekkingen te doen. Tijdens deze reis raakten zij in allerlei situaties verstrikt, die zij keer op keer oplosten door schijnbaar toevallige ontdekkingen. Aan de sporen van een kameel konden zij bijvoorbeeld zien dat deze aan één oog blind was, een tand miste, mank liep en een zwangere vrouw met honing en boter droeg. Hoewel mij dit vooral een briljante interpre-
136 HYBRIDE STAD |
tatie van hun observaties lijkt, wordt dit subverhaal het vaakst genoemd als voorbeeld van serendipiteit. Hun observaties of ontdekkingen kwamen niet voort uit toeval maar uit een scherpzinnig vermogen op de juiste tijd, de juiste zaken op te merken. Ik ben persoonlijk meer onder de indruk van de manier waarop de drie prinsen een keizer met liefdesverdriet hielpen om zijn geliefde terug te vinden. Ze lieten de keizer zeven mooie paleizen bouwen waarin hij elk een week verbleef. Uit de zeven belangrijkste steden lieten ze de beste verhalenvertellers komen om hem te vermaken. Door de kwaliteit van de eerste zes verhalen genas de keizer van zijn verdriet en door de wisseling van omgeving genas hij van zijn slapeloosheid. In het zevende verhaal herkende de keizer zijn geliefde en via de verhalenverteller kon zij getraceerd worden. Op deze manier creëerden de drie prinsen de omstandigheden waaruit serendipiteit kon ontstaan. Tijdens de module Experience Design heb ik geprobeerd om net als de drie prinsen van Serendip zo gunstig mogelijke omstandigheden te creëren, in de hoop dat dit gelukkige vondsten teweeg zou brengen. De studenten werden in vijf groepen verdeeld en kregen per groep een werkmap uitgereikt. Twee volle dagen lang werden zij ondergedompeld in het mijnverleden van deze streek, waarbij er eveneens verhalenvertellers ingezet werden. Ex-mijnwerkers vertelden passioneel over hun vroegere leven in en rond de mijnen. Deze sleutelfiguren van Het Vervolg wisten veel studenten te enthousiasmeren en een aantal groepen kwam dankzij hen tot een gelukkige vondst. Groep 1 ontwierp onder andere een aantal producten die zwart afgeven. De verhalen van de ex-mijnwerkers gaven hen het inzicht dat het eigenlijk om ‘een zware rotjob’ ging, enkel uitgevoerd omwille van het dagelijks brood. Dit brood werd in letterlijke zin beneden in de mijn gegeten, om niet onnodig tijd te verliezen. Alles was daar natuurlijk zwart en er bestond geen mogelijkheid om de handen te wassen. Daarom schoven de mijnwerkers hun brood vanuit de zak naar boven, om het alleen met de mond aan te raken. Om opnieuw in contact te komen met de zwarte kool en daardoor iets van deze ‘rottigheid’ opnieuw beleefbaar te maken, bedachten de studenten van deze groep broodzakken die zwart afgeven. Net zoals de mijnwerkers vroeger deden, zou men tijdens het eten het brood voorzichtig naar boven moeten schuiven om het niet zwart te maken. Tijdens een rondleiding in de mijngebouwen van Beringen vertelde een gids over de dagelijkse
With much pleasure and curiosity I taught the Experience Design module this year, in which students from the fourth year C-md and product design were given the assignment to make it possible to relive the mining past of Genk and its surroundings. Although I more often work around cultural heritage as an expressive artist and am specifically extremely passionate about (digital) stories and creating experiences, this was the first year that I contributed to the realisation of this module. I became fascinated by the method and how you can create the most positive working climate as possible as a lecturer. Is it possible as a lecturer to compose a fertile soil from which the happiest finds may arise? Gravity, X-rays, cornflakes, blotting paper, post-it, Pluto’s moon, the inktjet printer, Viagra, America, gunpowder, Daguerro type, penicillin and many other diverse discoveries have one thing in common: they developed from serendipity. A serendipitous find comes from the gift of discovering something through coincidence and intelligence that was not actually sought. In other words a happy find. The name ‘serendipity’ was conceived in the 18th century by Horace Walpole (1717-1797) who took it from the fairytale ‘The three princes of Serendip’. However it took another 200 years before the term became general parlance because it can only be found in 135 printed works dating before 1958. In the nineties it appeared 13,000 times in newspapers and in March 2008 the word ‘serendipity’ scores no fewer than 8,280,000 hits in Google. A search for the source of serendipity gives particularly lots of references to the old Persian fairytale. The fairytale itself, published in 1558 in Venice, cannot be found and seems to have been translated poorly. The structure of ‘The three princes of Serendip’ is, like the traditional 1001 Arabian nights a framework story with a series of subplots. Serendip is the old name for the island of Sri Lanka and the king of the island sends his three sons away after intensive education in art and science to make empirical discoveries. During the trip they meet all kinds of situations, which they time and again solve through apparently coincidental discoveries. For example they were able to see from a camel’s tracks that it was blind in one eye, missing a tooth and limping while carrying a pregnant woman with honey and butter. Although to me this appears to be a particularly brilliant interpretation of their observations, this subplot is most often mentioned as an example of serendipity. Their observations or discoveries were not the result of coincidence but from a shrewd ability to notice the right things and the right time.
Personally I am more impressed by the way the three princes help a lovesick emperor to find his beloved again. They had the emperor build seven beautiful palaces in which he stayed a week in each. They had the best storytellers come from the seven main cities to entertain him. The quality of the first six stories cured the emperor of his grief and the variation in environment from his insomnia. In the seventh story the emperor recognised his beloved and she could be traced via the storyteller. In this way the three princes created the circumstances from which serendipity could occur. During the Experience Design module, like the three princes of Serendip I tried to create the most beneficial circumstances possible, in the hope that this would result in happy finds. The students were divided into five groups and each group was given a work folder. They were immersed in the mining past of this region for two full days, in which storytellers were also used. Former miners told passionate stories about their former life in and around the mines. These key figures from Het Vervolg were able to generate a lot of enthusiasm amongst the students and a number of groups had a happy find thanks to them. Group 1, amongst others, designed a number of products that gave off a black colour. The stories of the former miners gave them the insight that this really was a ‘heavy, filthy job’, only done to earn one’s daily bread. This bread was literally eaten below in the mine, so as not to lose any valuable time. Obviously everything was black down there and there was no way to wash one’s hands. For that reason the miners pushed their bread up in the bag, so they only touched it with their mouths. To regain contact with the black coal and thereby to make it possible to relive something of this ‘filth’, the students thought up bread bags that give off black. Just as the miners in the past, you would carefully have to slide the bread upwards when eating it to stop it from turning black. At a tour of the mine buildings in Beringen a guide told the students about the daily grind. Group 1 was inspired by the many showers and the statement: “If you saw black feet, you moved on to another shower because then it would still take a while.” The bread bags that give off black were then replaced by soap packages. After opening a black cellophane package and getting your hands dirty, you can clean your hands with the soap. The students developed their soap further at a later stage, in which it was no longer the packaging that made the hands dirty but the soap itself. After numerous experiments with soap with charcoal and carbon blackening, the HYBRID CITY
137
gang van zaken. Groep 1 liet zich inspireren door de vele douches en de uitspraak: “Als je zwarte voeten zag, liep je naar een andere douche want dan zou het nog wel even duren”. De zwart afgevende broodzakken werden daarna vervangen door verpakkingen van zeepjes. Nadat bij het openmaken van een zwarte cellofaanverpakking de handen vies geworden zijn, kan men met het uitgepakte stuk zeep de handen schoonwassen. In een later stadium werkten de studenten hun zeep verder uit, waarbij het niet langer de verpakking is die afgeeft, maar de zeep zelf. Na diverse zeepexperimenten met zwart afgevende houtskool en koolstof, waarbij er geconcludeerd werd dat je zeep beter au bain marie kunt smelten dan in de microgolfoven, kwamen zij tot een mooi eindontwerp. De uiteindelijke zeep kleurt de handen bij het wassen gitzwart en laat een mooie stroom zwart water wegvloeien. Pas na lang wassen, als al het zwart is weggespoeld, wast hun zeep de handen schoon. Deze studenten vonden in de vertelde verhalen een gelukkige aanzet voor hun uiteindelijke ontwerp. Ze voelden persoonlijk hoe de zwarte koolstof tot de verbeelding spreekt en hoe dominant het de beleving stuurt. Iedereen die ooit een verbouwing met veel stof heeft meegemaakt, kan zich daar vast wel iets bij voorstellen. Herinneringen die naar boven komen bij het zien wegspoelen van zwart water laten op een mooie manier het mijnverleden herbeleven. “Rather than figure out how to design for your audience, design for yourself after becoming like your audience!” Dishman sloeg met deze uitspraak de spijker op de kop. Design is geen zakelijke aangelegenheid die op een afstandelijke, cognitieve manier uitgevoerd wordt. Design is direct verbonden aan onze beleving, en zou daardoor beter vanuit onze betrokkenheid en emoties ontstaan. Daarom kozen wij ervoor om de studenten van de module Experience Design zoveel mogelijk onder te dompelen in het mijnverleden. We bezochten de mijnen van Beringen, een mijnwerkershuisje in Eisden, een moskee die de culturele diversiteit goed voelbaar maakte en een overzichtstentoonstelling van Johnny Harsch waarin veel fotos om en rond de mijnen te bezichtigen waren. In groepen gingen we op pad met de sleutelfiguren van Het Vervolg, die de architecturale eigenheid van de mijncités helder toelichtten en we bekeken diverse films. Leen Beyers, schrijfster van het boek Iedereen zwart? Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité Zwartberg 1930-1980 gaf een lezing over de sociale implicaties en Ward Ramaekers gaf
138 HYBRIDE STAD |
tekst en uitleg over het Algemeen Cités, de straattaal van Belgisch Limburg. Door alle informatie, verhalen en indrukken raakten zij meer en meer betrokken bij het mijnverleden dat zij opnieuw beleefbaar maakten. Zodoende konden de studenten, zoals Dishman met zijn uitspraak adviseerde, een ontwerp bedenken uit grond van de eigen bevindingen en niet als afstandelijke toeschouwers. Zo is het ontwerp van groep 4 duidelijk gestoeld op betrokkenheid en beleving. De studenten leerden dat veel Italianen, Turken en Grieken door de vooruitstrevende luxe van de mijnwerkershuizen en het aanbod van een dagelijkse hoeveelheid gratis kolen overgehaald werden om in de Limburgse mijnstreek te komen werken. Om dit aspect van het mijnverleden, de werving van nieuwe werknemers, te herbeleven, ontwierpen zij hedendaagse propaganda om ons een rooskleurige baan in de Russische olie-industrie aannemelijk te maken. Hun ontwerp bestaat uit een lange gang vol Russisch ogende propaganda die uitmondt in een modelwoning die men op de Siberische olievelden zou kunnen bewonen. Als toeschouwer raak je eerst ondergedompeld in de wervingscampagne, waarna je in de kijkwoning de aantrekkingskracht van zoveel luxe en high-tech kunt ondergaan. Willen wij dat ook? Willen wij ons huidige bestaan met onze wortels en familiebanden doorbreken om in een ver en bar land ons geluk te zoeken? De studenten voegden een kritische noot toe aan hun ontwerp. Achter de modelwoning bevindt zich een extra kamer, waar men de bezoekers van dit huis met geavanceerde bewakingstechnologie kan bespieden. Net als in de tuinwijken rond de Limburgse mijnen gebruikelijk was, hecht ook dit fictieve bedrijf in Rusland weinig waarde aan privacy en regelt het tot in de kleinste finesses het leven van de werknemers. De hedendaagse technologie mag misschien voor een nieuw jasje zorgen, het concept blijft hetzelfde. Hoe meer het dagelijks leven door hogerhand (lees: werkgever) vanuit efficiëntie geredigeerd wordt, hoe minder ruimte er overblijft voor privacy en creativiteit. Ten tijde dat de mijnen in en rond Genk floreerden, was het woord privacy nog niet uitgevonden, meende één van de sleutelfiguren. Wat niet weet, wat niet deert. Zowel studenten als docenten zijn van mening dat de sociale controle en een vastgeroest patroon van jarenlang dezelfde stappen en handelingen ons niet gelukkig kan maken. Wie ons als werkgever strikken wil, dient een omgeving te creëren die onze creativiteit en eigenheid stimuleert. Om tijdens de lessen een zo gunstig mogelijk
conclusion was drawn that you are better melting the soap in a bain marie than in the microwave, they ended up with a good final design. At the end the soap colours the hands coal-black on washing and allows a lovely stream of black water to run away. All the black is only rinsed off after lots of washing and then the soap washes the hands clean. These students found a happy stimulus in the stories told for their final design. They felt personally how the black carbon speaks to the imagination and how dominantly it defined the experience. Everyone ever involved in renovations with lots of dust, can certainly imagine something like this. Memories that are brought to the surface when seeing the black water run away make it possible to relive the mining past very effectively. “Rather than figure out how to design for your audience, design for yourself after becoming like your audience!” Dishman hit the nail on the head with this statement. Design is not a commercial matter that is carried out in a remote, cognitive way. Design is directly connected to our experience and should consequently better be created from our involvement and emotions. For that reason we decided to immerse the students in the Experience Design module into the mining past as much as possible. We visited the mines at Beringen, a miner’s cottage in Eisden, a mosque that made the cultural diversity very tangible and an overview exhibition by Johnny Harsch in which lots of photographs in and around the mines were exhibited. We went on trips in groups with the key figures from Het Vervolg, who clearly explained the architectural uniqueness of the mining centres and we watched a number of films. Leen Beyers, the author of the book ‘Iedereen zwart? Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité Zwartberg 1930-1980’ gave a lecture on the social implications and Ward Ramaekers gave a text and explanation about Algemeen Cités, the street slang of Belgian Limburg. Through all the information, stories and impressions they became increasingly involved in the mining past, which they made it possible to experience again. In this way the students, as Dishman advised in his statement, to think up a design on the basis of their own findings and not as remote spectators. In this way the design of group 4 is clearly based on involvement and experience. The students learnt that a lot of Italians, Turks and Greeks were convinced to come and work in the Limburg mining region due to the advanced luxury of the miner’s houses and the offer of a daily amount of free coal. In order to relive this aspect of the mining past, the
recruitment of new workers, they designed contemporary propaganda to make a rosy job in the Russian oil industry acceptable to us. Their design consisted of a long corridor full of Russian looking propaganda resulting in a model home that could be available in the Siberian oil fields. As a spectator you are first immersed in the recruitment campaign, then you can experience the attraction of so much luxury and high-tech features of a show home. Would we like the same thing? Would we like to break our current existence with our roots and family connections to live in a far off and barren country to seek our happiness? The students added a critical note to their design. There is an extra room behind the model home, where visitors of the home can be spied on using advanced surveillance technology. In the same way as the garden districts around the Limburg mines, this fictitious company in Russia sets very little store on privacy and controls the lives of the workers to the very tiniest details. Contemporary technology might give it a different look, the concept remains the same. The more daily life is directed by a higher hand (read: the employer) from the basis of efficiency, the less space remains for privacy and creativity. The opinion of one of the key figures was that the term privacy had not yet been invented at the time when the mines in and around Genk boomed. What you don’t know, can’t hurt you. Both students and lecturers held the opinion that the social control and a fixed, rutted pattern of the same steps and activities year in year out cannot make us happy. An employer wanting to catch us, has to create an environment that will stimulate our creativity and uniqueness. To create the most beneficial working climate as possible during the lessons, the students were given work folders at the start of the module. A real mining lamp was wrapped around each folder. Diverse craft materials like different coloured and formats of paper, small round stickers, coloured pencils, a bag of shiny fake coal, small notebooks, a black logbook, a voucher for 25 euro of material, empty CD-ROMS, DVD’s, a DV-band, etc. were included in the folders. The folders did not contain any informative texts about the mines, but a number of applicable idioms and adages. Instead of developed theories about experience design there were about seven quotes and one-liners, presented as aphorisms, such as the statement by Dishman already mentioned. In the hope that unconstrained play like doodling during a telephone call might open the door to serendipity more easily, each folder also contained a number of pipe cleaners. These are familiar from the craft lessons at nursery schools. During the module I HYBRID CITY
139
werkklimaat te creëren, kregen de studenten bij aanvang van de module werkmappen uitgereikt. Rond iedere map was een authentieke mijnlamp gewikkeld. In de mappen zaten diverse knutselmaterialen zoals papier in verschillende kleuren en formaten, kleine ronde stickertjes, kleurpotloden, een zakje glinsterende nepkolen, kleine aantekeningenboekjes, een zwart logboek, een waardebon voor 25 euro materiaalkosten, lege cd-roms, dvd’s, een dv-bandje en dergelijke. De mappen bevatten geen informatieve teksten over de mijnen, maar wel een aantal toepasselijke spreekwoorden en gezegden. In plaats van uitgewerkte theorieёn over experience design waren er een zevental quotes en oneliners te vinden, vormgegeven als tegeltjeswijsheden. Zoals de eerder vermelde uitspraak van Dishman. In de hoop dat ongedwongen spelen zoals het doedelend tekenen tijdens het telefoneren de deur naar serendipiteit makkelijker zou openen, bevatte iedere map ook een aantal met witte haartjes beklede ijzerdraadjes. Deze harige ijzerdraadjes zijn gekend van de knutsellessen op kleuterscholen. Tijdens de module zag ik regelmatig hoe ze rond vingers gedraaid werden, en weer eraf, en weer erom. Iedere map bevatte ook twee Chinese gelukspoppetjes. Je weet immers nooit, misschien zijn de vroegere gebruiken om geluk af te dwingen met amuletten zo gek nog niet. Er werd de studenten nadrukkelijk gevraagd om gebruik te maken van de zwarte logboekjes. Als je veelvuldig notities maakt, ook in de vorm van tekeningen, kun je grip krijgen op de ideeën en in een later stadium teruggrijpen naar eerdere vondsten. Inmiddels is in deze boekjes niet alleen het verloop van het ontwerpproces terug te vinden, maar tussen de regels door ook een glimp op te vangen van de werkwijze. Veel studenten werkten hun aantekeningen en schetsen liever digitaal uit, om het vervolgens uitgeprint in het logboek te plakken. Dat laatste gebeurde bij groep 4 alleen omdat het door de docenten verlangd werd, blijkt uit deze taakverdeling in hun boekje: “IEDEREEN: probeer zoveel mogelijk materiaal te printen en te schetsen, ... om in de belachelijk boekske te steken. blijkbaar vonden de leerkrachten die gevulde boekskes wel leuk. (wie heeft de map nu trouwens?)”. Uit ijdelheid hoop ik dat het gedicteerde gebruik van de logboekjes als averechts effect toch een gunstige uitwerking had op deze groep. In hoeverre droeg deze ervaring met een van hoger hand opgelegde structuur bij tot een gunstige bodem voor een ontwerp rond de gereguleerde kant van het mijnverleden?
140 HYBRIDE STAD |
Samenwerken in groepsverband bleek niet altijd even gemakkelijk. Meningen verschillen soms en omdat in deze module studenten vanuit de richting C-md en Productdesign bij elkaar geplaatst waren, verschilde soms ook de visie van aanpak. Toch kozen wij bewust voor het werken in groepen. Wetenschappelijke doorbraken en ontdekkingen komen namelijk bijna altijd voort uit samenwerkingen én tegenwerkingen. Onderzoek is vaak een creatief proces waarin mensen elkaar op ideeën brengen. (uit: reader Onderzoeksgericht denken, p.16) Socioloog Burt onderzocht hoe mensen die altijd binnen hetzelfde sociale netwerk of de eigen discipline blijven werken, de neiging hebben om hetzelfde te denken en op dezelfde manier te werk gaan. Hun werkwijze kan spreekwoordelijk vastroesten, waardoor er steeds minder ruimte voor creativiteit overblijft. Gaan onderzoekers, designers of kunstenaars ook buiten hun eigen (beperkte) netwerk kijken, dan zijn zij vaak de pioniers die nieuwe invloeden toepassen. Voor een ideaal werkklimaat, meent filosoof Cassiser (1874-1945), moeten de experimentele en de analytische blik met elkaar in dialoog gaan. Dit botsen en elkaar provoceren, houdt spanning en beweging in het onderzoeksproces. Toch is het in de praktijk soms moeilijk of zelfs pijnlijk, als het (tijdelijk) niet wil klikken in een groep. Het evenwicht tussen elkaar aanvullen, inspireren en af en toe uit het lood slaan om daarna extra stevig de voeten op de grond te krijgen of zelf nieuwe gronden te ontdekken, kan fragiel zijn. Een goede balans in de groepsformatie is het waard om in te investeren, maar deels ook een kwestie van geluk. Net als je familie heb je de groepssamenstelling niet altijd voor het kiezen. In de hoop op nieuwe visies en vondsten nodigden we later in de module Moritz Ebinger uit. Moritz is een eigenzinnige kunstenaar die geen blad voor de mond neemt. Ik ken niemand die binnen de kunst zulke originele ideeën weet uit te werken, keer op keer opnieuw. Een schip van knäckebrod, het verwijderen van alle letters Z uit de gemeente Zeist zodat er weer geëist kan worden, een racewagen in keramiek en honderden hilarische doedeltekeningen; deze kunstenaar móet wel rechtstreeks met de serendipiteit verbonden zijn. Nadat Moritz zelf ook de mijnen bezocht, was hij inderdaad in staat om een reeks goede vondsten te spuien. Tegelijkertijd bracht hij nogal bot en jolig kritiek op de voorlopige ontwerpen. Ongepland hadden we zodoende niet alleen een gewenste stroom aan ideeën, maar óók de tegenwerking. Tot mijn teleur-
regularly saw how they were twisted around fingers, on again and off again. Each folder also contained two Chinese luck dolls. You never know, perhaps traditional customs for bringing good fortune with amulets might not be so far-fetched. Students were explicitly asked to use the black logbooks. If you make lots of notes, also in the form of drawings, you can get a grip on the ideas and go back to earlier finds at a later stage. In the meantime these books not only show the progress of the design process but a glimpse can also be seen between the lines of the method. A lot of students preferred to develop their notes and sketches digitally and then stuck it into the logbook. The latter was only done in group 4 because the lecturers requested it, it was apparent from this division of tasks in their book: “EVERYONE: try to print and sketch as much material as possible, … to stick in the ridiculous booklets. apparently the teachers thought those full booklets might be fun. (who actually still has the folder?)”. From vanity I hope that the dictated use of the logbooks might have had a beneficial impact as a reverse effect on this group. To what extent did this experience from a structure imposed from above result in a fertile soil for a design about the regulated side of the mining past? Working together in a group did not always prove so easy. Opinions sometimes differ and because students from the C-md and Product design courses were brought together in this module, there was sometimes also a difference in vision and approach. Yet we still consciously chose for working in groups. Scientific breakthroughs and discoveries specifically almost always come forth from cooperation and oppositions. Research is often a creative process in which people bring ideas up in each other. (from:
reader Onderzoeksgericht denken, p.16)
The sociologist Burt researched how people who always continued to work within the same social network or discipline, have a tendency to think the same and work in the same way. Their method may get stuck in a rut as the idiom goes, which leaves increasingly less space for creativity. If researchers, designers or artists also look outside their own (limited) network, then they often become the pioneers who apply those new influences. The philosopher Cassiser (1874-1945) maintains that for an ideal work climate the experimental and analytical view must enter into a dialogue with each other. This clash and provocation of each other, maintains the tension and motion in the research process. Yet it is sometimes difficult or even painful in practice, if it (temporarily) does not gel within a group. Complementing the balance between each other, inspiring
and knocking each other sideways, subsequently to stand even more securely on the ground or to discover new space within oneself, can be fragile. A good balance in the group set-up is worth investment but is also partly a question of chance. Just like your family you cannot always choose the composition of the group. In the hope of new visions and finds we invited Moritz Ebinger later on in the module. Moritz is a self-willed artists who does not mince matters. I do not know anybody within the art world who is able to develop such original ideas, time and again. A ship made from knäckebrod, taking all the letters Z from the municipality Zeist so that it is again possible to ‘eis’ (demand), a racing car made from ceramics and hundreds of hilarious doodles; this artist must be directly connected with serendipity. After Moritz himself visited the mines, he was indeed able to spout a series of good finds. At the same time he gave rather blunt and jolly criticism on the provisional designs. We thereby not only had an unplanned but desirable flow of ideas but also opposition. To my disappointment Moritz’s cudgel in the hencoop caused more disinterest in a number of students in the first instance than a closer bond or deepening into the designs. Being open for criticism, no matter how amusingly given, is apparently a subject on its own. In the longer term the group dynamics appeared to function relatively well and further thought, talk and experimentation continued until the very last day. With the exception of the first group, all the students designed a spatial experience. Group 2 designed a truck in which pupils from schools could experience life in the mines in an educational but fun way. Group 5 designed from a comparable starting point with a series of experience corridors in a mining slagheap, in which the public had to escape from a collapsing mine gallery by means of film images and special effects or could take part in a mine demonstration at the time of the closures. The contemporary recruitment of works in the design by group 4 as previous described also elicits associations with the past through the installation of a space full of visual, auditory and sensual stimuli. The design by group 3 was more interesting at a spatial level. These students were irritated during the immersion in the storytelling handling of the facts. Because of maintaining concrete information they even saw a threat in the cryptic descriptions. For example they prefer to see the amounts of coal extracted from the mines in exact figures rather than expressed as ‘three times the size of the slagheap’. By using augmented reality, in which 3D objects can be made visible by using HYBRID CITY
141
stelling veroorzaakte Moritz’s knuppel in het hoenderhok bij een aantal studenten in eerste instantie meer desinteresse dan een hechtere binding of verdieping in de ontwerpen. Openstaan voor kritiek, hoe jolig het ook gebracht wordt, is kennelijk een vak apart. Op de langere termijn leken de groepsbanden redelijk tot goed te functioneren, en is er tot op de laatste dag verder gedacht, gesproken en geёxperimenteerd. Met uitzondering van de eerste groep, ontwierpen alle studenten een ruimtelijke beleving. Groep 2 ontwierp een vrachtwagen waarin scholieren in een educatief kader spelenderwijs het leven in de mijnen kunnen ervaren. Groep 5 ontwierp vanuit een vergelijkbaar vertrekpunt een serie belevingsgangen in een mijnterril, waarin men door filmbeelden en special effects moet ontsnappen uit een instortende mijngang of mee kan lopen met een mijnbetoging ten tijde van de sluitingen. Ook de eerder omschreven hedendaagse werving van werknemers in het ontwerp van groep 4, roept door het inrichten van een ruimte vol visuele, auditieve en sensitieve stimuli associaties met het verleden op. Het ontwerp van groep 3 is op ruimtelijk vlak interessanter. Deze studenten ergerden zich tijdens de onderdompeling aan de verhalende omgang met de feiten. Omwille van het behoud van concrete gegevens zagen zij zelfs een bedreiging in de cryptische omschrijvingen. De hoeveelheid steenkool die uit de mijnen gedolven zijn, zien zij bijvoorbeeld liever exact in cijfers uitgedrukt dan ‘drie maal de grootte van de terril’. Door gebruik te maken van augmented reality, waarbij men door een speciale bril 3D objecten zichtbaar kan maken, voegden zij letterlijk een extra laag aan de ruimte toe. Deze laag bevat onbetwistbare data over de locatie, die ons in staat stelt eigen conclusies te trekken zonder tussenkomst van anekdotes. Gegevens over het energieverbruik, atomaire samenstellingen, afstanden en dergelijke, worden zichtbaar als het cameraatje in de bril een activerende codetekening leest op de bijbehorende locatie. De studenten onderbouwden hun ontwerp vanuit bestaande online communities voor Do It Yourself (DIY) en Urban Exploration (Urbex of UE). In de traditie van deze communities knutselt men de benodigde bril zelf in elkaar, en download men zelf de data om in de ruimte te verkennen wat gewoonlijk verborgen blijft. Kijkend naar mijn eigen ervaringen als beeldend kunstenaar, denk ik in het ontwerpproces van de studenten twee krachten te herkennen: sleur en flow. Desinteresse, onoplettendheid en de macht der gewoonte kunnen je meesleuren in
142 HYBRIDE STAD |
voorspelbaarheid. Sleur zet oogkleppen op en sluit serendipiteit uit. Flow is eveneens een beweging die je mee kan trekken, maar dan in meer vruchtbare richtingen. Als je tijdens een brainstormsessie plots het gevoel hebt dat er één of meerdere franken vallen, misschien nog zonder te beseffen waar, bevind je je op het beginpunt van een inspiratiegolf. Vergelijkbaar met een wormhole, kunnen de associaties die plots opduiken een scala aan mogelijke uitwerkingen bevatten en je meesleuren, soms alle kanten op. In een snel tempo vliegen de beelden en mogelijkheden aan je geestesoog voorbij en bestaat de kans dat je totaal ergens anders uitkomt dan waar je de brainstorm begonnen bent. Als je geluk hebt, kom je op deze manier uit bij een interessante vondst, een originele zienswijze of een kader waarin het aanvankelijke uitgangspunt optimaal floreert. De kunst is om een gelukkige flow op te roepen en daarbij open te staan voor toevallige vondsten. Althans, als creativiteit wenselijk is. In de mijnen was het afsluiten van creativiteit efficiënter en minder gevaarlijk. In de mijnen stond ‘sleur’ gelijk aan ‘geen gezeur’. In (multimedia)design maken flow en serendipiteit het verschil tussen een ontwerp dat netjes aan de opdracht voldoet, maar weinig teweeg brengt, en een ontwerp dat gelukkig maakt. Net als het geluk zelf, kun je de flow en het ongedwongen spelen niet afdwingen. Je kunt aan alle voorwaarden voldoen en vervolgens rustig afwachten. En als het komt, kun je als docent proberen het wat bij te sturen. Zoals een vliegtuig naar de landingsbaan geloodst wordt. Bio Rosanne van Klaveren is beeldend kunstenaar en geeft de vakken“Mystory” en “Experience Design” in het masterjaar van C-MD. Zij geeft ook les op de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. In haar kunst experimenteert ze met nieuwe manieren om verhalen te vertellen en het creëren van belevingen. Van Klaveren behoort tot de eerste generatie kunstenaars die het internet als werkdomein betrad. Met haar internetproject Braintec, een sciencefiction verhaal waarin deelnemers gezamenlijk dagboeken schreven over hun leven als proefpersoon voor een dubieus onderzoek, won zij een ISOC-award en werd zij genomineerd voor de Internationale Mediakunstprijs. In samenwerking met Waag Society (Amsterdam) ontwikkelde Van Klaveren het Verhalenkabinet, een multimediaal meubel waarmee verhalen en herinneringen verzamelt worden. www.rosannevanklaveren.nl www.braintec.info)
special glasses, they literally added an extra layer to the space. This layer contains undisputable data about the location that makes us able to draw our own conclusions without the intervention of anecdotes. Information about the energy consumption, atomic compositions, distances, etc. become visible when the camera in the glasses reads an activation code symbol at the corresponding location. The students developed their design from existing online communities for Do It Yourself (DIY) and Urban Exploration (Urbex or UE). In the tradition of these communities a person makes the glasses themselves and downloads the data to explore what usually remains hidden in the space. Considering my own experiences as an expressive artist, I believe I can see two forces in the design process of the students: routine and flow. Disinterest, inattentiveness and the power of habit can drag you along in predictability. Routine puts on the blinkers and closes the door to serendipity. Flow is also a movement that can drag you along but then in more fruitful directions. If you suddenly have the sense during a brainstorming session that one or more pennies have dropped, perhaps without yet realising where, then you are at the start of a wave of inspiration. Comparable to a wormhole, the associations that suddenly appear may include a range of possible developments and drag you along, sometimes in all directions. The images and possibilities flash by your mind’s eye at a rapid tempo and the chance exists that you will end up in a totally different place than when you started brainstorming. If you are lucky, you will end up with an interesting find in this way, an original vision or a framework in which the initial point of departure flourishes optimally. The art is to elicit a lucky flow and thereby to be open to coincidental finds. At least, if creativity is desirable. In the mines, shutting down creativity was more efficient and less dangerous. In the mines ‘routine’ was equated to ‘not complaining’. In (multimedia) design flow and serendipity make the difference between a design that fulfils the task precisely, but causes few waves and a design that brings happiness. Just like happiness itself, you cannot force the flow and unconstrained play. You can fulfil all the conditions and then calmly wait and if it comes, you, as a lecturer, can try to give a little guidance. Like a plane being guided to its runway.
Bio Rosanne van Klaveren is a visual artist who teaches the “Mystory” and the “Experience Design” modules in the C-MD master. She also teaches at the Willem de Kooning Academie in Rotterdam. In her art, she experiments with new ways of story telling and the creation of experiences. Van Klaveren is part of the first generation of artists using the internet as working space. With her internet project Braintec, a science fiction story in which participants wrote diaries together about their life as test subjects for a suspicious research program, she won a ISOC-award and was nominated for the International Media Award. In collaboration with Waag Society (Amsterdam) Van Klaveren developed the Verhalenkabinet, a multimedia cabinet for collecting stories and memories. www.rosannevanklaveren.nl www.braintec.info
HYBRID CITY
143
Rebecca Thys
Het project MIJN ervaring. Het ontsluiten van het mijnverleden in het heden
144 HYBRIDE STAD |
MIJN ervaring. Retrieving the mine’s past in the present
HYBRID CITY
145
MIJN ervaring wil vanuit een onderzoeksvraag vertrekken: Hoe kan het culturele erfgoed van de mijnstreek, het “verhaal” van ex-mijnwerkers via innovatieve en transmediale concepten overgebracht worden naar een breed en jong publiek? Dit project maakt deel uit van het ruimere “Experciencydenkkader”. Het experiency-perspectief spoort een artistiek project aan om een dialoog aan te gaan, met een gemeenschap, een bezoeker of met een gebruiker. Daarbij wil men vertrekken vanuit de ervaring van deze laatsten en zoekt men naar manieren om die ervaring te ontsluiten. In MIJN ervaring is het gegeven een stuk complexer. Het project draait niet rond de ervaringen van mijnwerkers zoals die hier en nu worden beleefd, het gaat in essentie over de herinneringen hieraan. Een belangrijk onderdeel van het ontwerpproces van de studenten is het in contact komen met de mijnervaringen van weleer. De studenten volgden lezingen, gingen op museumbezoek, voerden gesprekken met ex-mijnwerkers en kunstenaars die rond het mijnverleden werken, ze keken naar oud beeldmateriaal en maakten wandelingen door de winterse mijncités en over de nu groene terrils. Ik kreeg bij aanvang van de workshop “MIJN ervaring” de opdracht verslag te nemen van deze activiteiten. Ik had dit chronologisch of gedetailleerd kunnen doen, maar ik heb er uiteindelijk voor gekozen de ervaringsmomenten te koppelen aan het werkproces en de eindresultaten van de studenten. Deze werkwijze heeft enkele beperkingen. De belangrijkste beperking is misschien wel dat het niet gaat om een beschrijving van het werkproces zoals dat werkelijk heeft plaatsgevonden, maar zoals ik dat heb geobserveerd en belangrijker nog: heb gereconstrueerd. In deze reconstructie blijven er dan ook onvermijdelijk verschillende ervaringsmomenten onbesproken, zoals bijvoorbeeld het bezoek aan de tentoonstelling rond het werk van Johnny Harsch, het bekijken van authentiek beeldmateriaal, de rondleiding in de Moskee van Beringen en de lezing van Ward Ramaekers over het Algemeen Cités. Er vallen in dit verslag eveneens twee projecten van studenten die aan deze workshop meewerkten, uit de boot. Ik vertel de ervaringsmomenten die de workshop “MIJN ervaring” hebben gevoed in relatie tot drie groepsontwerpen, zonder deze projecten evenwel uitgebreid voor te stellen. Ik zal telkens vertrekken van het kernidee van de studenten omtrent de manier om het mijnverleden te actualiseren, waarna ik een kort verslag zal opnemen van de inspiratiebronnen, om tenslotte terug te koppelen aan het eindresultaat
146 HYBRIDE STAD |
van de projecten.
Een heroïsch verleden? Vrijwel de eerste confrontatie die de studenten met het mijnverleden opzochten, was via gesprekken met ex-mijnwerkers. Samen met een groepje studenten trof ik Jacky Palmans. Ik vat hier kort samen wat hij ons te vertellen had. Vervolgens leg ik daar het wetenschappelijk verhaal “Iedereen zwart? Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité van Zwartberg tussen 1930-1980” van Leen Beyers naast (Beyers, 2006). Beide ervaringen met het verleden leggen een spanning bloot tussen de subjectieve beleving van het verleden en het verhaal dat ontstaat door een analyse van geobjectiveerde gegevens. Het is precies deze spanning die een eerste groep studenten gebruikte om het mijnverleden aan een hedendaags publiek mee te delen. Jacky Palmans heeft voor de gelegenheid zijn mijnwerkersplunje nog eens aangetrokken en ontvangt ons in hotel De Schacht, een vroeger logementshuis voor de vrijgezellen onder de mijnwerkers. Jacky groeide op in de cité van Winterslag en werkte 25 jaar in de ondergrond van Waterschei. Op 15 jarige leeftijd besloot hij, tegen de wil van zijn vader, als mijnwerker in Waterschei aan de slag te gaan. Hij legt ons een aantal belangrijke aspecten van de werking van de mijn uit. De mijnwerkers gingen tot 920 meter diep de grond in, met een lift, die niet minder dan twaalf meter per seconde afdaalde. Het was een gevaarlijk beroep, gas en instortingen vormden daarbij de grootste gevaren. Het dennenhout dat gebruikt werd om de schachten te stutten, kon voor redding zorgen. Dennenhout kraakt... Als er een instorting dreigde, werd dat door dit gekraak aangekondigd. Toen de houten stutten werden vervangen door ijzeren, werd de mijn er dus niet veiliger op, aldus Jacky Palmans. Muizen konden dan weer gas opsporen. Met het hout kwamen de muizen in de schachten terecht en door de warmte plantten ze zich razendsnel voort, de mijnen waren dus eigenlijk vergeven van de muizen. Wanneer er geen muis te bespeuren viel, wisten de mijnwerkers dat er iets aan de hand was, dat er gas was ontsnapt. Het liet hen de tijd om te reageren. Diezelfde muizen figureerden ook in zijn anekdotes over de “grappen en grollen” die de mijnwerkers onderling uithaalden. Precies omwille van die muizen hadden de mijnwerkers een broodzak, die ze omhoog hingen om hun boterhammen op veilige
MIJN ervaring wishes to use a research question as its point of departure: how can the cultural heritage of the mining region, the “story” of former mineworkers be brought to a broad and young audience using innovative and trans-medial concepts? This project is a part of the wider “experiency-thinking”. The experiency perspective encourages an artistic project to enter into dialogue, with a community, a visitor or with a user. In doing this we leave from the experience of the latter and seek ways to revive this experience. In MIJN ervaring it is admittedly a little more complicated. The project does not revolve around the experiences of miners as it is experienced here and now, essentially it deals with the memories of this. An important part of the design process that the students go through is coming into contact with the mine experiences of the past. The students attended lectures, visited museums, had conversations with former miners and artists that dealt with the mining past, they looked at old images and took walks through the wintry mining centres and over the now green slag heaps. At the start of the “MIJN ervaring” workshop I was given the assignment of recording these activities. I could have done this chronologically or in detail, but in the end I chose to couple the experiences to the working process and the students’ final results. This procedure has some limitations. The most important limitation may be that this does not deal with a description of the working process as it actually took place, but as I observed it and more importantly: have reconstructed it. In this reconstruction there are unavoidably different experiences that are not discussed, like visiting the exhibition based on Johnny Harsch’s work for example, looking at authentic pictures, being guided around a mosque in Beringen and the lecture given by Ward Ramaekers about Algemeen Cités (the dialect spoken in the mines). This report also leaves aside two student projects that were a part of this project. I am considering the experiences that fed the MIJN ervaring workshop relating to three group subjects, without presenting these projects in full. I will always depart from the students’ core idea about how to make the mine’s past topical, after which I give a short report of the inspirational sources, which are then coupled to the projects’ results.
A heroic past?
I met with Jacky Palmans. I will summarise what he told us here. I will then situate the scientific work “Iedereen zwart? Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité van Zwartberg tussen 1930-1980” by Leen Beyers beside it (Beyers, 2006). Both experiences of the past show a tension between the subjective experience of the past and the story that came about through the analysis of objectified data. It is precisely this tension that a first group of students used to share the mining experience with a contemporary audience. Jacky Palmans put on his miner’s togs again for the occasion and received us in hotel De Schacht, formerly a lodging house for the bachelor miners. Jacky grew up in the mining centre of Winterslag and worked below the ground of Waterschei for 25 years. At the age of 15 he decided, against his father’s wishes, to start working as a miner in Waterschei. He explains a few important aspects of mining work to us. The mine workers went up to 920 meters into the ground, with a lift that descended at no less than twelve meters per second. It was a dangerous profession, gas and cave-ins were the greatest dangers. The pinewood that was used to support the shafts, could be salvation. Pine creaks… If a cave-in threatened it was announced by this creaking. When the wooden struts were replaced with iron ones, it did not make the mine safer, says Jacky Palmans. Mice could sense the gas as well. The wood brought the mice in the shafts and the heat allowed them to procreate at an incredible speed, so the mines were actually filled with mice. When there were no mice to be seen the miners knew that something was wrong; that gas had escaped. It gave them the time to react. The same mice found a place in his anecdotes about the practical jokes that the miners played on each other. Because of the mice the miners had a bread bag that they hung up a safe distance from the mice. Sometimes they put a few mice into it as a joke, leaving new colleagues to be surprised by a mouse sandwich! According to Jacky miners are not normal people. There was incredible camaraderie under the ground. Jacky remembers it with much nostalgia. He says how there was no racism: “everyone was black under the ground”. This friendship made it all worth it in his opinion. In 1976 he retired at 41 years old. Since then he has suffered from black lung that gets progressively worse, at the start of his retirement his lungs were 9% affected, at the moment that has reached 66%.
Almost the first confrontation the students sought with the mine’s past was through conversations with former miners. Along with a little group of students HYBRID CITY
147
afstand van de muizen te houden. Soms staken ze er evenwel voor de grap enkele muizen in, zo werden nieuwe collega’s steevast op een broodje muis onthaald!”. Mijnwerkers zijn volgens Jacky geen gewone mensen. De kameraadschap onder de grond was enorm. Jacky denkt er met veel heimwee aan terug. Racisme, zo vertelt hij, bestond niet: “iedereen was zwart onder de grond”. Deze vriendschap maakte het volgens hem allemaal de moeite waard. In 1976 ging hij op 41-jarige leeftijd op pensioen. Hij lijdt sinds dan aan stoflong die zich progressief ontwikkelt, bij het begin van zijn pensioen waren zijn longen voor 9% aangetast, op dit moment is dat opgelopen tot 66%.
Iedereen zwart onder de grond of een geleidelijk integratie van nieuwkomers ? Niet alleen het verhaal van Palmans, ook dat van andere sleutelfiguren beklemtonen het belang van de waarden, solidariteit, kameraadschap en gelijkheid in de mijnen. De studenten van een eerste groep vroegen zich daarbij af of het verleden in deze verhalen niet rooskleuriger werd voorgesteld dan het was? “Tijdens de rondleidingen over het Limburgse mijnverleden die we doorheen de eerste weken van de module “Experiency” kregen, groeide bij onze groep de ergernis dat het mijnverleden veel romantischer en optimistischer wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid was. Vooral de interviews met de sleutelfiguren waren allesbehalve objectief.” Het doctoraat van Leen Beyers, dat ze aan de studenten voorstelde, vertrekt eigenlijk van een gelijkaardige bedenking: klopt het rooskleurige verhaal van “iedereen was zwart onder de grond” wel? Beyers onderzocht via historisch bronnenonderzoek het samenleven in de mijncité Zwartberg van 1930 tot 1990. Vanaf het begin van de productie in 1920 werd er in Zwartberg beroep gedaan op de internationale arbeidsmarkt. Zwartberg kende vier migratiegolven. In de jaren ’20 werden er Polen aangetrokken, eind jaren ’40 Italianen. Grieken en Spanjaarden arriveerden er in de jaren ’50 en Turken en Marokkanen migreerden vanaf midden jaren ’60 naar Zwartberg. Leen Beyers analyseert in haar doctoraat in twee fasen het samenleven in de cité Zwartberg. In een eerste deel onderzoekt ze het samenleven tussen Belgen en Polen. In een tweede deel gaat het over het samenleven tussen Belgen, Italianen en de andere zuiderse migranten. We gaan hier enkel in op het eerste deel van het samenleven van Belgen en Polen in Zwartberg.
148 HYBRIDE STAD |
De eerste generatie: etnische segregatie Vandaag de dag zijn Belgen van Poolse origine perfect ingeburgerd, de groepsgrenzen zijn verdwenen. Daarbij wordt soms vergeten dat dit een proces van lange adem is geweest. In de beginjaren van de productie in Zwartberg, werkten er vooral Polen in de ondergrond. De vooroordelen die bij de lokale bevolking over het mijnwerkersberoep leefden, straalden eveneens af op deze geïmmigreerde Poolse bevolking. Zij werden geassocieerd met ruwheid, godsdienstloosheid en socialisme. Er was dus niet onmiddellijk een samenhorigheids- of gemeenschapsgevoel tussen de lokale en vreemde bevolking rond de mijn in Zwartberg. Bij de eerste generatie citébewoners was er sprake van een sterkte etnische en zelfs regionale segregatie. De eerste generatie Poolse immigranten hadden hun eigen verenigingen. De mijn ging deze segregatie niet tegen, ze ondersteunde daarentegen actief het etnisch verenigingsleven en voorzag zelfs in aangepast onderwijs voor Poolse kinderen. De tweede generatie: gelijke kansen leiden tot een wij-gevoel Het beleid van de mijn drukte een belangrijke stempel op het samenleven van de tweede generatie bewoners in de cité van Zwartberg. Onder druk van een tekort aan ondergronds personeel werden er promotiekansen geboden, men kon van arbeider opklimmen tot opzichter en uiteindelijk tot hoofdopzichter. Men hoopte de mijnwerkers via een verticale mijnwerkerscarrière extra te kunnen motiveren voor een job in de ondergrond. Er werd daarbij geen onderscheid gemaakt tussen buitenlanders en Belgen, de mijn voerde een actief beleid van gelijke kansen en dit deed zijn invloed gelden op de bovengrond. Er groeide een wij-gevoel onder de mijnwerkers dat zich in essentie rond een beroepsfierheid organiseerde. Men zag dan ook overlappingen ontstaan in het eens gesegregeerde verenigingsleven. De Poolse ethische verenigingen bleven bestaan, maar daarnaast namen Poolse mijnwerkers en hun vrouwen meer en meer deel aan het Belgische verenigingsleven. De toenadering van Polen en Belgen werd verder in de hand gewerkt door een nieuwe migratiegolf, eind jaren ’40 arriveerden de Italianen in Zwartberg. Het etiket vreemdeling verschoof naar deze nieuwe bevolkingsgroep, hetgeen het wij-gevoel onder de gevestigden (Belgen en Polen) nog versterkte. Er trad een nieuw proces van stigmatisering op (Italianen zijn lui!) en het zou opnieuw verschillende generaties duren vooraleer de groepsgrenzen wer-
Everyone is black underground or a slow integration of newcomers? Not only Palmans’s story, but also that of other key figures emphasise the importance of the values, solidarity, camaraderie and equality in the mines. The students from the first group wondered whether the past wasn’t seen through rose tinted glasses in this image? “During the tours about the Limburg mining past we had throughout the first weeks of the “Experiency” module, our group increasingly felt that the mining past is imagined in a far more romantic and optimistic way than it actually was at the time. Particularly the interviews with the key figures were far from objective.” Leen Beyers’s doctorate, which she presented to the students, is based around a very similar consideration: is the rosy story of “everyone being black underground” really true? Beyers researched the community in the mining centre of Zwartberg from 1930 to 1990 through historical sources. From the start of production in 1920 a call was made in Zwartberg on the international job market. Zwartberg experienced four waves of migration. In the 20s Poles were attracted, at the end of the 40s Italians. Greeks and Spaniards arrived in the 50s and Turks and Moroccans migrated to Zwartberg from the mid 60s onwards. In her doctorate Leen Beyers analyses the community in the mining centre of Zwartberg in two phases. In a first part she researches the community between Belgians and Poles. In the second part she deals with the relationship between the Belgians, Italians and the other southern immigrants. Here we will only look at the first part on the society of the Belgians and Poles in Zwartberg. The first generation: ethnic segregation These days Belgians of Polish origin are completely naturalised, the group boundaries have disappeared. It is sometimes forgotten that this process took a long time. In the first years of production in Zwartberg, Poles mostly worked underground. The prejudices that were held towards the profession of mining in the local populace were carried to this immigrant Polish population. They were associated with roughness, lack of religiosity and socialism. So there was not immediately a feeling of unity or community between the local and foreign population around the mine in Zwartberg. The first generation of mining centre dwellers lived with quite strong ethnic and even regional segregation. The first generation of Polish immigrants had their own associations. The mine did not work against this segregation, rather, it
supported the life of the ethnic associations and even organised special education for Polish children. The second generation: equal opportunity leads to a feeling of us The mine’s policies put an important stamp on the society of the second generation of residents in the mining centre of Zwartberg. Under pressure for a shortage of underground personnel promotion opportunities were offered, workers could climb the ladder to foreman and eventually head foreman. It was hoped that this opportunity for vertical career progress would encourage more people to take a job underground. No distinction was made between foreigners and Belgians, the mine had an active equal opportunities policy and the influence of this was felt above ground. A feeling of us grew between the miners, which was essentially based around a feeling of pride in their work. Overlaps were then seen in a once segregated association life. The Polish ethnic associations continued to exist, but besides them Polish miners and their wives increasingly took part in the Belgian association life. The approach of Poles and Belgians to each other was assisted further by a new wave of immigrants, at the end of the 40s the Italians arrived in Zwartberg. The label of foreigner moved to this new population group, which further emphasised the feeling of us between the settled (Belgians and Poles). A new process of stigmatisation began (Italians are lazy!) and it would once again take several generations before the group boundaries were broken down.
The confrontation between myth and objective numbers The feeling of unity that Jacky Palmans talks about with such nostalgia is not a myth. But the studies of Leen Beyers also tell us that the integration of the various foreign groups did not occur overnight. The confrontation of subjective and objective, of incomplete and completed, formed the core of the story for one of the student’s designs. This was how they wanted to bring the mines of the past to the present: “our project does not intend to be a replacement for the key figures or the mine museum as they are now. It simply wishes to offer an addition to this and so stands beside this completely autonomously. Concretely visitors to the mine building need to put on a kind of virtual reality glasses. Through augmented reality the visitor experiences the mines as they originally looked, enriched with extra information.” HYBRID CITY
149
den afgebroken. De confrontatie tussen mythe en objectieve cijfers Het samenhorigheidsgevoel waarover Jacky Palmans met veel nostalgie vertelt is geen mythe. De studie van Leen Beyers vertelt ons evenwel dat de integratie van de verschillende vreemde bevolkingsgroepen niet over één nacht ijs is gegaan. Het confronteren van subjectief en objectief, van onvolledig en vervolledigd, vormde de kern van het verhaal van één van de ontwerpen van de studenten. Op deze manier willen ze het mijnverleden in het heden ontsluiten: “Ons project wil geen vervanging zijn voor de sleutelfiguren of mijnmusea zoals ze nu zijn. Het wil enkel een aanvulling bieden hierop en dus volledig autonoom hiernaast blijven bestaan. Concreet moeten bezoekers van een mijngebouw een soort van virtual reality bril opzetten. Via augmented reality beleeft de bezoeker de mijnen hoe ze er oorspronkelijk uitzagen, verrijkt met extra informatie.”
Een kritische montage Hoe breng je de ervaring van migratie, van het leven van de geïnstrumentaliseerde arbeider binnen een kapitalistisch productiesysteem over? Het is een vraag die een andere groep studenten doorheen hun ontwerpproces bezighield: “Onze groep, heeft zich geconcentreerd op het immigratieverhaal van vele buitenlandse arbeiders naar het Kempens koolbekken. Ons doel was dit zo objectief mogelijk weer te geven op een manier waarmee jonge mensen zich op dit ogenblik kunnen relateren.” Enkele ervaringsmomenten in het bijzonder vertellen ons een maatschappijkritisch verhaal: een wandeling doorheen de mijnsite van Beringen confronteert ons met de bikkelharde werkcondities in de mijnen. De tuinwijken getuigen niet enkel van het alledaagse leven van weleer, maar leggen ook een aantal managementsprincipes van de mijndirecties bloot. De installatie “Slave City” van het atelier Van Lieshout toont de studenten een manier om maatschappijkritische vragen te vertalen in een artistiek project.
De mijn van Beringen: een dinosaurus van onze moderne industriële samenleving Het bezoeken van een mijnsite is onontbeerlijk om voeling te krijgen met het mijnverleden. We
150 HYBRIDE STAD |
trokken met de studenten naar de verlaten site in Beringen. Het meest indrukwekkend was een wandeling doorheen de leegstaande gebouwen. In de verlaten mijngebouwen waren nog geesten van ex-mijnwerkers rond. De arbeiders waren voor de mijndirectie geen personen, maar nummers. Je merkt die nummers overal in dit gebouw op, op de mijnwerkerslampen, op de kleedkastjes. Ze moesten dit nummer ook afgeven vooraleer af te dalen. Ook in de communicatie tussen het “mijnmanagement” en de arbeiders, werden de arbeiders bij dit nummer genoemd.
De tuinwijk van Eisden Heel wat minder grauw en grijs zijn de tuinwijken waar zich het gezins- en privéleven van de arbeiders afspeelde. We bezochten met de studenten de tuinwijk van Eisden en het in deze wijk gesitueerde mijnwerkershuismuseum. Op het einde van de 19de eeuw werd er nagedacht over hoe de woonomstandigheden van het fabrieksproletariaat konden worden verbeterd (Nelissen, 2006). Uit oprechte bekommernis wellicht, maar zeker ook om de sociale onrust te milderen. Een van de opmerkelijkste concepten hiervoor werd uitgewerkt door een aantal Engelse Utopisten, die de idee van een “garden city” lanceerden: agglomeraties in het groen als alternatief voor de verpauperde stadswijken. De tuinwijk van Eisden is daar een schoolvoorbeeld van. Het hedendaags uitzicht is evenwel ver verwijderd van hoe het vroeger was, toen de mijn nog actief was. Waar de huizen in de tuinwijk eens een harmonisch geheel vormden, is het nu een wat vreemde mengeling van uiteenlopende stijlen, kleuren en vormen geworden. Sommige mensen betreuren dit en spreken over het verval van de tuinwijken (Nelissen, 2006). Daartegenover kan je opmerken dat het harmonisch geheel vroeger niet mogelijk was zonder de controle die de mijn uitoefende. De mijn onderhield de buitenkant van de huizen. Er bestonden regels over wanneer en hoe men de voor de Eisdencité karakteristieke liguster- en meidoornhagen moest snoeien. De controle ging echter verder dan het uitzicht van de buitenkant van de huizen, zo vertelt ons de gids van het mijnwerkershuis. De rijkswacht was in de wijken aanwezig en onderhield nauwe banden met de mijndirectie. Bovendien, zo vertelt de gids ons, controleerde de mijn de vakbondsactiviteit van haar arbeiders. De mijn voorzag in bijna alles, de scholen waren van de mijn en het verenigingsleven was
A critical montage How do you explain the experience of immigration, of the life of the instrumentalised worker within a capitalist production system? This issue occupied another group of students throughout the design process: “Our group has concentrated on the immigration story of the many foreign workers to the coal basin of the Kempen. Our goal was to show this as objectively as possible in a way that young people of this time can relate to.” Some experiences in particular tell us a socially critical story: a walk through the Beringen mine site confronts us with the hard working conditions in the mines. The garden districts bear witness not only to the everyday life of yesterday, but also show a number of management principles followed by the mine directors. The “Slave City” installation by the Van Lieshout studio shows the students a way to translate socially critical questions into an artistic project.
The mines of Beringen: a dinosaur of our modern industrial society Visiting the mine site is absolutely necessary to get a feeling for the mining past. We went to the abandoned site in Beringen with the students. The most impressive part was a walk through the empty buildings. The ghosts of former miners still hung in the empty mine buildings. The workers were not people to the mine’s management, but numbers. You notice those numbers everywhere in this building, on the miners’ lamps, on the lockers. They also had to give this number before going down. In the communications between the “mine management” and the workers, the workers were also called by this number.
The Eisden garden district The garden districts where the family and private life of the workers took place were a lot less grey and dreary. We visited the Eisden garden district with the students and the miner’s house museum situated in this district. At the end of the 19th century people considered how they might improve the living conditions of the factory proletariat (Nelissen, 2006). This was probably from a real concern, but it was certainly also to lessen social unrest. One of the most remarkable concepts for this was elaborated by a group of English Utopians, who launched the idea
of a “garden city”: agglomerations in greenery as an alternative to impoverished city districts. The Eisden garden district is a perfect example of this. The contemporary view is however far removed from the way it used to be, when the mine was still active. Whilst the houses in the district once formed a harmonic whole, there is now a somewhat strange eclectic mixture of styles, colours and forms. Some people regret this and talk about the decay of the garden districts (Nelissen, 2006). But you cannot help but note that the old harmonic whole would not have been possible without the control exercised by the mine. The mine maintained the outsides of the houses. There were rules about when and how the characteristic Eisden mining centre privet and hawthorn hedges could be trimmed. The control went further than the look of the outside of the houses though, as the guide of the miner’s house tells us. The state police were present in the suburbs and maintained close ties with the mine management. Moreover, as our guide tells us, the mine also checked its workers’ union activity. The mine provided almost everything, the schools were run by the mine and the association life was also closely connected to the mine. The mine set up a football team, a fanfare, a choir, a local café etc. The care for and control of the workers went hand in hand. The mine wanted physically and mentally healthy and obedient workers. Not as a goal in itself, but for the running of the mine, so that they could work underground for as long as possible, in order finally to retire, often with black lung.
Slave City: utopia or the distant past? Another source of inspiration that fuelled social criticism and indicated a way of expressing it was the presentation by lecturer Rozanne Van Klaveren of the artistic project “Slave City” from the Van Lieshout studio (2005). This studio was founded in 1995 by the artist Joep van Lieshout and is an artistic undertaking that produces installations, design, furniture and architecture. The installation “slave city” visualises a sinister utopia, or rather dystopia, in which the contemporary ideas of management, technology and efficiency are brought to their extremes. It is a model of a closed living and working community organised around the values of rationality, efficiency and profit. The city has 200,000 inhabitants and is self-sufficient. Rigid management is essential to achieve this. The residents work seven hours a day in an office besides working seven hours in the surrounding fields. They are allowed to relax for three hours and then sleep for seven hours. The residents are no HYBRID CITY
151
eveneens nauw verbonden met de mijn. De mijn richtte een voetbalploeg, een fanfare, een koor, een plaatselijk café etc. op. De zorg voor en controle over arbeiders gingen hand in hand. De mijn wilde fysiek en mentaal gezonde en gehoorzame arbeiders. Niet als doel op zich, maar in functie van de exploitatie van de mijn, om hen zo lang mogelijk in de ondergrond te laten werken, om ze tenslotte, dikwijls met stoflong, op pensioen te sturen.
Slave City: utopie of ver verleden? Een andere inspiratiebron die de maatschappijkritiek aanwakkerde en een manier toonde om deze uit te drukken, was de voorstelling door docent Rozanne Van Klaveren van het artistiek project “Slave City” van het Atelier Van Lieshout (2005). Dit Atelier werd in 1995 opgericht door de kunstenaar Joep van Lieshout en is een kunstonderneming die installaties, design, meubels en architectuur voortbrengt. De installatie “slave city” visualiseert een sinistere utopie, of beter gezegd dystopie waarin hedendaagse opvattingen over management, technologie en efficiëntie in hun extreme vormen worden doorgetrokken. Het betreft een maquette van een gesloten woon-, werk- en leefgemeenschap die georganiseerd wordt rond de waarden rationaliteit, efficiëntie en winst. De stad telt 200.000 inwoners en is zelfvoorzienend. Om dit te kunnen bereiken is een strak management onontbeerlijk. De inwoners werken zeven uur per dag op een kantoor en daarnaast nog eens zeven uur op de rondom liggende velden. Ze mogen drie uur ontspannen om vervolgens zeven uur te kunnen slapen. De inwoners zijn niet langer doelen op zich, ze zijn verworden tot slaven en leven enkel in functie van één doel: een zo hoog mogelijk rendement. Slave city roept de associatie op met een concentratiekamp, maar tegelijk ook met de managementprincipes die aan de basis lagen van de organisatie van de mijnindustrie.
Het verleden gekatapulteerd in het heden Hoe de ervaringswereld van de geïnstrumentaliseerde mijnarbeiders duidelijk maken aan een hedendaags publiek? Een groep studenten vertaalde enkele managementprincipes naar een fictieve hedendaagse situatie: “Wat wij willen beogen met ons project is de bezoekers te laten ervaren hoe het is om als buitenlander terecht te komen in een
152 HYBRIDE STAD |
voor hen totaal vreemde cultuur. Om dit verhaal voor de hedendaagse bezoeker concreet te maken hebben wij gekozen om Belgen te laten emigreren naar Rusland om daar olie te ontginnen. Dit verhaal illustreren we met behulp van een tentoonstellingsruimte waarbij de bezoeker binnen komt. Het begint met een gang die leidt naar een kamer. De gang is nauw toelopend. Hierin wordt propaganda gevoerd om Belgische arbeiders naar Rusland te lokken. ...” De studenten willen een verleden ervaring actualiseren.Terwijl het project “slave city” hedendaagse managementprincipes tot in het sinistere doortrekt, katapulteren de studenten archaïsche principes van het begin van de twintigste eeuw in een hedendaagse situatie.
Het verleden en het onverwachte Een ervaring ontsluiten is geen gemakkelijke opdracht, laat staan een verleden ervaring. Het verleden dringt zich niet altijd op een rechtlijnige manier aan het heden op. Denk maar aan de werking van het geheugen en in het bijzonder aan Proust’s “madeleine”. Soms is het een geur, een smaak, de melodie van een liedje dat ons terug in de tijd voert. Dit spoor werd door een derde groepje studenten gevolgd. Zij willen niet zozeer een verhaal vertellen, evenmin cijfers naar voorschuiven, maar de bezoeker op onverwachte manier onderdompelen in het verleden en daarmee een aanzet geven om het mijnverleden zelf verder te verkennen: “Bezoekers worden door middel van objecten en ervaringen in contact gebracht met het mijnverleden van Limburg. Toeristen komen terecht in een sfeer die hen op een onverwachte manier onderdompelt in de wereld van de mijnwerker”. Deze derde groep besteedt daarbij veel aandacht aan de rauwe mijnervaring: de fysieke ervaringen van het mijnwerkersberoep. Inspiratiebronnen die de studenten met deze ervaringen in contact brachten, waren onder andere de gesprekken met de ex-mijnwerkers, het bezoek aan de mijn van Beringen, de museumbezoeken, de verschillende wandelingen in de mijnstreek en de film “Untertage” van Jiska Rickels. Ik bespreek hier kort deze laatste ervaring.
De Film “Untertage” De film “Untertage” van Jiska Rickels die we samen met de studenten bekeken, brengt precies de
longer ends in themselves, they have become slaves and only live in function of one goal: the highest possible profit. Slave city draws on similarities with a concentration camp, but also on the management principles that lay at the base of the organisation of the mining industry.
The past catapulted into the present How can the experiences of the instrumentalised miners be made clear to a contemporary audience? A group of students translated some management principles to a fictitious current situation: “What we want to achieve through our project is that visitors experience what it is like to be confronted with a totally unknown culture as a foreigner. In order to make this story clear to the present-day visitor we chose to have Belgians emigrating to Russia to drill oil. We illustrate this story using an exhibition space where the visitor comes in. it starts with a passage that leads to a room. The passage is narrow. In it propaganda is heard to tempt Belgian workers to Russia. ...” The students want to make a past experience present. Whilst the “slave city” project extrapolates present day management principles to a sinister level, the students are catapulting archaic principles from the early the twentieth century into a present day situation.
The past and the unexpected Presenting an experience is not an easy task, let alone if it is a past experience. The past does not always meet the present directly. Just think of the way the memory works and particularly of Proust’s “madeleine”. Sometimes it is a smell, a taste, the melody of a song that brings us back to that time. The trail was followed by a third group of students. They did not want to tell a story, or place figures at the forefront, so much as submerge the visitor in the past and thereby give the stimulus for exploration of the mining past: “By means of objects and experiences visitors are brought into contact with Limburg’s mining past. Tourists arrive in an atmosphere that drops them into the miners’ world”. This third group pays a lot of attention to the raw mining experience: the physical experiences of the mining profession. Sources of inspiration that brought the students into contact with these experiences included the conversations with former miners, visiting the mine at
Beringen, visiting museums, the various walks in the mining region and the film “Untertage” by Jiska Rickels. Here I will briefly describe the last experience.
The Film “Untertage” Jiska Rickels’s film “Untertage”, which we watched with the students, grandly and precisely captures the raw experience of the mining profession (2003). As a viewer you get under the skin of the German miners. You follow them as they prepare for a new working day, exchange glances of understanding, go to the right shaft by underground train. No real story is told in this film, as an observer you watch the miners’ actions, glances and movements close-up. You look at their faces that, as the work commences, get blacker and blacker. You hear the constant noise of the mine activity; you almost feel the heat and smell their sweat. The shower scene may be one of the most memorable scenes of this film. Two mine workers wash each others’ backs, rub the black from their eyes to finally leave the mine buildings white and exhausted.
A Proustian experience? The third group of students relied on the effect of the unexpected and the sensory to bring the visitor into contact with the mining past. It is then up to the visitor to seek out the various stories that this past still has to tell. The setting for their design is a hotel in Genk. “In every hotel room the visitor finds a mysterious object, namely a piece of black soap. Instead of cleaning your hands the black soap does the opposite. At first your hands become as black as a miner’s, but as it is used your hands are cleaned again. Seeing the black water run away is a typical image that the miners saw after every working day.”
Conclusion: advantage and disadvantage of a researching approach The research into the mining past inspired some interesting design, as can be seen from the discussion above. The two projects that were not discussed were not as good at integrating the specific experience into a coherent whole. They did not succeed in grasping the various mining experiences at a conceptual level as it were and could not offer a conHYBRID CITY
153
rauwe ervaring van het mijnwerkersberoep grandioos in beeld (2003). Als kijker kruip je in de huid van Duitse mijnwerkers. Je volgt ze wanneer ze zich opmaken voor een nieuwe werkdag, blikken van verstandhouding uitwisselen, zich met een ondergrondse trein naar de juiste schacht verplaatsen. Er wordt in deze film niet echt een verhaal verteld, je observeert als kijker de handelingen, blikken en bewegingen van de mijnwerkers in close-up. Je kijkt naar hun gezichten die, naarmate het werk vordert, zwarter en zwarter kleuren. Je hoort het steeds aanwezige lawaai van de mijnactiviteit, je voelt als het ware de hitte en ruikt hun zweet. De douchescène is misschien wel de meest memorabele scènes van deze film. Twee mijnwerkers spoelen het vuil van één dag werk van hun huid. Ze wassen elkaars rug, wrijven het zwart uit hun ogen om uiteindelijk terug blank en vermoeid de mijngebouwen te verlaten.
Een proustiaanse ervaring? De derde groep studenten rekent op het effect van het onverwachte en het zintuiglijke om de bezoeker in contact te brengen met het mijnverleden. Het is aan de bezoeker om uit te zoeken welke verhalen dit verleden verder nog te vertellen heeft. De setting van hun ontwerp is een hotel in Genk. “In iedere hotelkamer vindt de bezoeker een mysterieus object, namelijk een stuk zwarte zeep. In plaats van je handen proper te maken doet de zwarte zeep net het omgekeerde. In eerste instantie worden je handen zo zwart als mijnwerkershanden, maar bij het verder gebruiken van de zeep worden je handen gezuiverd. Het zien weglopen van het zwarte water is een typisch beeld dat de mijnwerkers dagelijks na hun werk te zien kregen.”
Besluit: voor- en nadeel van een onderzoekende houding Het onderzoeken van het mijnverleden leverde, zoals uit bovenstaande bespreking zou moeten blijken, enkele interessante ontwerpen op. De twee projecten die onbesproken bleven, scoorden eerder zwak op het integreren van de afzonderlijk ervaringen in een coherent geheel. Ze slaagden er niet in de verschillende mijnervaringen als het ware op een conceptueel niveau te tillen en konden daardoor geen overtuigend verhaal brengen. Dit
154 HYBRIDE STAD |
geeft mijns inziens het belang van een onderzoekende houding in een ontwerpproces aan. Maar een onderzoekende houding heeft volgens mij ook zo zijn beperkingen. Dit bleek bijvoorbeeld tijdens het evaluatiemoment met de kunstenaar Moritz Ebinger. Ebinger is Zwitser maar werkt al 20 jaar als kunstenaar in Nederland. Het is niet zo gemakkelijk hem als kunstenaar in een hokje te plaatsen. Hij wil met alle materialen kunnen werken en met alle uitingsvormen kunnen experimenteren. Hij werkt onder andere met Knäckebröd, inkt, verf en tekenspullen. Hij geeft vorm aan zijn artistieke ideeën doorheen performance, dans, video, internet, publicaties etc... . Hij gebruikt dikwijls verwarring, directe actie, poëzie en ironie om zijn artistieke boodschap over te brengen. Soms werkt hij aan de hand van actualiteiten en/ of geschiedenis die hij op zijn eigen manier verbeeldt. Het is vanuit dit universum dat Ebinger ongeveer halverwege het ontwerpproces zijn persoonlijke commentaar op de projecten formuleerde. Hij spaarde daarbij de studenten niet en beklemtoonde vooral wat hij miste in de projecten en hoe hij het anders zou hebben aangepakt. De sleutelwoorden in zijn discours waren gebrek aan durf en gebrek aan een persoonlijke insteek. Zou het kunnen dat een onderzoekende houding hierbij een obstakel vormde? Donald Winnicott situeert creativiteit in de wisselwerking tussen de eigen interne psychische wereld en de externe objectenwereld (2005). Creativiteit is vanuit dit perspectief een kwaliteit die zowel kunstenaars als onderzoekers kan typeren. Maar er is mijns inziens niettemin een verschil. Waar in een onderzoeksproject het accent op (de kennis omtrent) de externe wereld ligt, verschuift de klemtoon in een artistiek project naar de interne wereld. Kunststudenten stimuleren in een onderzoekende houding betekent dan ook niet hen een objectiverend kijk op de externe wereld bijbrengen, maar daarentegen hen aanmoedigen die externe wereld te verkennen, te gebruiken en uit te drukken via de subjectieve beleving ervan.
Bio Rebecca Thys is sociologe en geeft het vak “Mens en Maatschappij: Sociologie” in het eerste jaar van de Media en Design Academie. Daarnaast verricht ze beleidsgericht onderzoek in opdracht van de cel diversiteit van de federale overheid. Voordien werkte ze als wetenschappelijk medewerker voor de onderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad aan de UA en gaf ze Nederlandse les aan anderstaligen in Brussel.
vincing story through this. In my view this shows the importance of a researching approach in the design process. But a researching approach also has its limitations in my opinion. This was apparent, for example, during the evaluation moment with the artist Moritz Ebinger. Ebinger is Swiss but has been working as an artist in the Netherlands for 20 years. It is not easy to put him in a box as an artist. He wants to work with all materials and to experiment with all forms of expression. Among other things, he works with Knäckebröd, ink, paint and drawing tools. He gives form to his artistic ideas through performance, dance, video, internet, publications, etc…. . He often uses confusion, direct action, poetry and irony to get his artistic message across. Sometimes he works based on topical themes and/or history that he expresses in his own way. From this universe Ebinger formulated his personal commentary on the projects about halfway in. He did not consider the students’ feelings in doing so and focussed mainly on what he felt was missing in the projects and how he would have approached it differently. The key words in his discourse were lack of daring and lack of personal investment. Is it possible that the researching approach was an obstacle to these? Donald Winnicott situates creativity in the interaction between one’s own internal psychological world and the external world of objects (2005). From this perspective creativity is a quality that artists as well as researchers may have. But as I see it there is a difference nevertheless. Whilst a research project places the emphasis on (the knowledge surrounding) the external world, an artistic project shifts this focus onto the inner world. Stimulating art students in a researching approach does not mean giving them an objectifying way of looking at the world, but rather reminding them to explore, use and express the external world through the subjective experience of it. Biography
Bibliography Beyers, L. (2006), Iedereen zwart? Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité van Zwartberg tussen 1930-1980 [Everyone black? The living together of newcomers and settlers in the mine city of Zwartberg between 1930-1980], Aksant Academic Publishers. Atelier Van Lieshout (2005), Slave City, Atelier Van Lieshout. Nelissen, N. (2006), Hart voor Architectuur in Europa [Heart for Architecture in Europe], Lanaken: drukkerij Pietermans. Rickels, J. (2003), Untertage [documentaire], eindexamenfilm aan de Nederlandse Film en Televisie Academie, zonder uitgever. Winnicott, D. (2005), Playing and reality, London – New York: Routledge Classics.
Bio Rebecca Thys is a sociologist and teaches “Man and society: Sociology” in the first year of the Media and Design Academie. Besides this she carries out policy directed research for the federal government’s diversity unit. Before she worked as a scientist for the research group on Poverty, Social Exclusion and the City at the UA and taught Dutch to foreign language speakers in Brussels.
HYBRID CITY
155
Arie Altena
Maar wanneer is het een verhaal? intro ≠ plaatswinst maar kan wel
156 HYBRIDE STAD |
But when is it a story?
HYBRID CITY
157
De twintigste eeuw was de eeuw van de massamedia en de openbare bibliotheek. Onze geschiedenis lazen we in boeken en de krant – en we zagen het, voor een kleiner deel, op televisie. Fototoestellen, filmcamera’s legden vast, verhalen werden bewaard en verspreid in boeken. Media vormen de geschiedenis. Nu bewaren en verzamelen we verhalen op onze computer, grazen we het internet af, waar inhoud verknoopt wordt door links, metatags, matching-algoritmes en slimme software. Tekst, geluid en beeld slaan we op in databases, in bijvoorbeeld xml-structuur, en we gebruiken standaard door software geleverde functionaliteit om verbanden te leggen. De data kunnen evengoed opgevraagd worden door een webbrowser als door de huidige generatie mobiele telefoons. Soms verzucht ik: ‘dank u god, voor het internet’. Bijvoorbeeld omdat ik na vijf minuten zoeken gedetailleerde informatie over een specialistisch onderwerp heb gevonden. Of omdat ik verzeild raak in een niche van het web waar de ene na de andere klik een rijkdom aan verhalen, foto’s, en kennis oplevert. Ik geef u drie hoogst subjectieve voorbeelden. Ten eerste de databases met informatie over de geschiedenis van het wielrennen. 1 Met elke klik verzink ik dieper in de geschiedenis, kan eindelijk de carrières volgen van wielrenners wiens naam ik me al dertig jaar herinner. Ten tweede het onvolprezen Ubuweb, 2 gerund door Kenneth Goldsmith, een Fundgrube voor de twintigste-eeuwse avant-garde: essays, sound poetry, experimentele film. Geen site heeft meer gedaan voor de bekendheid van twintigste-eeuwse innovatieve kunst. Werk dat vroeger en onbekend was en onbereikbaar tenzij je een gespecialiseerde bibliotheek om de hoek had, ligt hier aan je voeten: jaren lees-, luister en kijkwerk. Het derde voorbeeld is niet gelinkt aan specifieke sites, maar aan een netwerk van diverse blogs en een enkel forum.3 In 2006 en 2007 heb ik vrij intensief de discussies gevolgd over de freejazz uit de jaren zeventig, die zich afspeelden in een netwerk van mp3-blogs over freejazz, vrije improvisatie en moderne klassieke muziek. Veel ‘vrije muziek’ uit die jaren is nooit heruitgegeven, was destijds al moeilijk verkrijgbaar. Ik dacht behoorlijk goed op de hoogte te zijn, maar was hoogst verbaasd over de rijkdom die hier werd opgedolven. Ik heb muziek 1 Zoals http://www.memoire-du-cyclisme.net en http://www.dewielersite.net 2 http://www.ubu.com 3 Voor een goede toegang, begin bij Destination Out: http://destination-out.com.
158 HYBRIDE STAD |
gehoord – want natuurlijk ging het hier ook om het downloaden van vinylrips van nooit heruitgegeven platen – de kwartetten van Frank Lowe en Butch Morris, Henry Threadgill’s Air, op een haar na alles van Anthony Braxton uit de periode 1969 - 1976. Wanneer je de bronnen of archieven hebt gevonden, kun je zo diep gaan in je onderzoek als je wilt: zo diep als vroeger alleen mogelijk was voor een onderzoeker, een criticus, of als je ‘lokaal’ was. De toegankelijkheid van de geschiedenis is vergroot door de vernetwerking van digitale media. Het internet mag een groot sociaal netwerk zijn, een enorme supermarkt, een verzamelbak voor afval en geklets, het herbergt ook het rijkste, meest toegankelijke archief dat we ooit hebben gehad. Ubuweb, de wielren-databases, noch verspreidde en gelinkte mp3-blogs zullen ooit een compleet archief vormen. Ze groeien. Elk stukje toegevoegde informatie is een stap dichter bij het complete beeld, maar creëert tegelijk nieuwe gaten in onze voorstelling van wat een ‘compleet’ beeld zou zijn. Het groeien gaat dikwijls tergend langzaam, en soms even heel snel, soms ligt het maanden stil. Immers, zulke netwerken zijn – zeker wanneer ze geen institutionele steun ontvangen – afhankelijk van de vaak onbetaalde arbeid van liefhebbers en professionals. Niet archivering is het doel, maar de herbeleving en de actualisering van het verleden: er betekenis aan geven in de context van een hedendaagse interesse of het eigen leven. Interesse drijft bezoekers naar zulke sites. Die interesse wordt niet alleen bevredigd door het feit dat je wellicht vindt wat je zoekt – nog beter is dat je iets vindt waarvan je niet wist dat je het zocht – maar ook omdat er een levende en levendige gemeenschap is die jouw commentaar op prijs stelt. Er is een herkenning en erkenning van een gemeenschap met andere mensen, op basis van een interesse, passie, of zaak (issue). Het opslaan van de ruwe data is een noodzakelijke voorwaarde voor de circulatie van de inhoud, het praten over en bediscussiëren van de brokjes geschiedenis, de waardering ervan. We beschouwen het een in het licht van het ander, we begrijpen het een door het in verband te brengen met het ander, oorzaak, gevolg, ontwikkeling, het een volgt uit het ander. We construeren een netwerk van verbanden. We maken er verhalen van. Tenminste, dat zouden we doen, in theorie, wanneer we echt ons klikdiscussie-en-downloadgedrag omvormen tot een betekenisvolle activiteit. Eén knooppunt van interesses is de plek waar
The twentieth century was the century of mass media and public libraries. We read our history in books and newspapers - and we saw it, to a lesser extent, on television. Both still and movie cameras recorded, stories were kept and disseminated in books. The media shapes the history. Now we keep and collect stories on our computer, we browse the Internet, where content is embedded through links, metatags, matching-algorithms and intelligent software. Text, sound and image are stored in databases, for example in xml-format and we use functionality delivered as standard to make links. The data can also be requested through a web browser and through the current generation of mobile telephones. Sometimes I sigh: ‘thank God for the Internet’. For example if after searching for five minutes I can find detailed information on a specialist subject. Or because I get caught up in a niche on the web where one click after another produces a wealth of stories, photographs and knowledge. I would like to give you three highly subjective examples. Firstly databases of information on the history of cycle racing.1 With every click I sink deeper into history, can finally follow the careers of cyclists whose names I have remembered for thirty years. Secondly the unsurpassed Ubuweb,2 run by Kenneth Goldsmith, a Fundgrube for the twentieth century avant-garde: essays, sound poetry, experimental film. No website has done more for the fame of twentieth century innovative art. Work that used to be unknown and inaccessible unless you had a specialised library around the corner, is at your fingertips here: years of reading, listening and viewing. The third example is not linked to specific sites but to a network of diverse blogs and a single forum.3 In 2006 and 2007 I, quite intensively, followed discussions about freejazz from the seventies that took place in a network of mp3-blogs about freejazz, free improvisation and modern classical music. A lot of ‘free music’ from those years has never been re-released, and was already hard to get hold of at the time. I thought I was quite well informed but was highly surprised at the riches uncovered here. I heard music – because obviously this was also about downloading vinyl rips of records that had never been re-released – the quartets of Frank Lowe and Butch Morris, Henry Threadgill’s Air, almost everything by Anthony Braxton from the 1969 – 1976 period. When you have found the sources or archives, you can go 1 Like http://www.memoire-du-cyclisme.net and http://www.dewielersite.net 2 http://www.ubu.com 3 For good access, start at Destination Out: http://destination-out.com.
as far into your research as you want: as deep as used to be reserved purely for a researcher, a critic, or if you were a ‘local’. The accessibility of history has expanded as a result of the networking of digital media. The Internet may be a large social network, a massive supermarket, a collection container for waste and gossips, but it also accommodates the richest, most accessible archive ever. Ubuweb, the racing cyclist databases, nor disseminated and linked mp3-blogs will even form a complete archive. They grow. Each piece of information added is a step closer to a complete picture but it also creates new holes in our representation of what a ‘complete’ image should be. The growth is often exasperatingly slow and sometimes briefly very fast, sometimes it is quiet for months. After all, such networks are – especially if they do not have institutional support – dependent on the often unpaid work of enthusiasts and professionals. The aim is not archiving but re-experiencing and bringing the past up to date: to give it meaning in the context of a contemporary interest or one’s own life. Interests drive visitors to such sites. That interest is not only satisfied by the fact that you undoubtedly find what you are looking for - even better is that you find something you did not know you were looking for - but also because an enthusiastic and lively community appreciates your comments. There is a recognition and identification of a community with other people, on the basis of an interest, passion or issue. Storing raw data is a necessary conditions for the circulation of the content, talking about and discussing the bits of history, the valuation of them. We consider the one in the light of the other, we understand one by making connections to the other, cause, consequence, development, one follows from the other. We construction a network of connections. We make them into stories. At least, we would do so, in theory, if we truly transform our click-discussion and download behaviour into a meaningful activity. One connection of interests is the place you are at.4 A place is usually not an ‘empty, meaningless place,’ it is a polite, social space. For that reason the sociologist Michel de Certeau distinguished between lieu and espace. Stories about a place are one of the aspects that make that place a social and polite space. Practically the connection between the stories, interest and a place is expressed in the fact that people stand in front of a church with a travel guide in their hands, for that reason there are city walks, 4 Naturally identity is another reason – the examples mentioned above relate rather to identity and culture than to space. HYBRID CITY
159
je bent. 4 Een plek is meestal niet een ‘lege, betekenisloze plek’, het is een beleefde, sociale ruimte. De socioloog Michel de Certeau onderscheidde daarom tussen lieu en espace. Verhalen over een plek zijn één van de aspecten die een plek tot sociale en beleefde ruimte maken. Praktisch gezien blijkt de koppeling tussen verhalen, interesse en een plek uit het feit dat mensen met een reisgids in handen voor een kerk staan, daarom bestaan er stadswandelingen waarin een lokaal historicus uitleg geeft, daarom hebben we plaatsgebonden informatieborden (dat is eigenlijk een pleonasme). Er zijn kunstenaars die dit gegeven uitbuiten, in het Nederlandstalige gebied bijvoorbeeld Cilia Erens, Peter Westenberg, Esther Polak, of de Italiaanse Valentina Nisi, die de meeste van haar projecten in Ierland realiseerde.5 Sommige van die locative projecten stellen het zonder nieuwe technologie, andere maken juist gebruik van het internet, GPS-ontvangers en RFID om nieuwe vormen van verhalen-vertellen en mapping te exploreren. Ook verhalennetwerken op het web zijn vaak gebonden aan een plek, en verzamelen in verhalen en foto’s van gebruikers, het geheugen van een wijk of een stad. Voorbeelden zijn het Amsterdamse Geheugen van Oost en Geheugen van West, de verhalen over Dordrecht en het Droombeekproject uit Enschede. 6 Voor zover deze projecten gebruik maken van gelocaliseerde informatie, zijn het voorbeelden van wat misschien een nieuw genre is: spatiale verhalen, verhalen die over een plek gaan, en verspreid zijn over de ruimte, die ervaarbaar en leesbaar worden door het navigeren door de ruimte. Tegelijk mogen we niet vergeten dat een goed verhaal de locatie overstijgt. Dankzij het schrift konden verhalen los van een verteller reizen. Dankzij drukwerk bereikten ze een groot publiek. Dankzij het internet is er directe toegang tot een enorme bibliotheek aan verhalen. Ook de mapping-projecten die hun data koppelen aan locaties zijn databases met verhalen, foto’s, routes, geluid die de geschiedenis en de ziel van een plek to4 Identiteit is uiteraard een andere reden – de eerder genoemde voorbeelden hebben eerder betrekking op identiteit en cultuur dan op ruimte. 5 http://www.ciliaerens.nl, http://www.valentinanisi. com/,De locative-projeceten van Esther Polak zoals Amsterdam Realtime (2002), http://realtime.waag.org/, MILK (2004), http://www.milkproject.net./ NomadicMILK (in ontwikkeling), http://www.nomadicmilk.net/, en Nomadic Shopping (2008), http://www.nomadicshopping.net/ 6 http://www.geheugenvanoost.nl/, http://www.geheugenvanwest.nl/, http://www.verhalenvandordrecht.nl/, http://www.droombeek.nl
160 HYBRIDE STAD |
nen.7 Verhalennetwerken leveren materiaal waaruit de lezer eigen verhalen construeert - bijvoorbeeld door al het materiaal bij een trefwoord te lezen, of al het materiaal dat bij een specifieke plek, of gebouw hoort. Zo lees je geschiedenissen van een straat, van een familie, van een wijk, van een object. Kunstenaars als Esther Polak gebruiken nieuwe technologieën om routes van ‘niet-menselijke actoren’ – in haar geval melk en zuivelproducten te volgen, en zo vertellen ze verhalen, of creëren ze een nieuwe vorm van landschapskunst. In de narratieve traditie van de westerse wereld volgt het merendeel van de verhalen de ontwikkeling van een personage, een held. Op het web is het ordenen van materiaal rond een plek, of rond een object dat wordt gevolgd, even vanzelfsprekend. Het idee achter verhalennetwerken is dikwijls dat er binnen het materiaal verbindingen groeien, waardoor er langere verhalen gemaakt kunnen worden. Als je maar genoeg data verzamelt, en deze met slimme software analyseert en matcht, ontstaan er ‘vanzelf’ interessante, betekenisvolle verbanden. Al snel formuleer je dan een theorie waarbij de data in de databases, bronmateriaal is waaruit verhalen worden gegenereerd. Dat klopt in de zin dat we ‘arbeid’ verrichten om betekenis te verlenen aan de reeks data die we aan onze ogen en oren voorbij laten trekken terwijl we op link na link klikken. Zijn het wel verhalen? Wanneer is er sprake van een verhaal, wanneer is het gewoon een reeks? Zijn het vaak niet eerder aanleidingen tot verhalen, materiaal dat nog tot verhaal gevormd moet worden, en dat nooit werkelijk tot verhaal wordt? Wij zijn immers niet allemaal romanschrijvers of getalenteerde vertellers – ook niet met de rijkdom van die data onder de vingertoppen. Software is zeker nog geen verhalenverteller – ik ken in ieder geval geen voorbeeld, hoe verbazingwekkend tekstgeneratoren ook zijn – ze faciliteren het verhalen-maken. Waar ligt de grens tussen ‘data in een database’ en ‘verhaal’? Databases zijn gestructureerd op efficiënte opslag of maximum flexibiliteit, het verhaal is een vorm van structurering die is gericht op betekenis. Een jaar of zeven geleden schreef mediatheoreticus Lev Manovich dat de database juist tegengesteld is aan het verhalende: ‘After the novel, and subsequently cinema privileged narrative as the key form of cultural expression of the modern age, 7 Ik doe de genoemde kunstenaars onrecht, omdat zij hun werk heel precies hebben vormgegeven: ze hebben een specifieke vorm gegeven aan hoe, waar en wanneer het publiek de verhalen of de inhoud tot zich kan nemen.
in which a local historian gives an explanation, for that reason we have information boards for specific places (in fact that is a pleonasm). There are artists who exploit this fact, in the Dutch-speaking region, for example, Cilia Erens, Peter Westenberg, Esther Polak, or the Italian Valentina Nisi, who realised the majority of her projects in Ireland.5 Some of those locative projects manage without new technology; others only use the Internet, GPS-receivers and RFID to explore new forms of telling stories and mapping. Networks of stories on the web are also often connected to a place, and bring together the memory of a district or a city through collections of stories and photographs of users. Examples of this include the Amsterdamse Geheugen van Oost en Geheugen van West, the stories about Dordrecht and the Droombeek-project from Enschede.6 Insofar as these projects use localised information, they are examples of what is perhaps a new genre: spatial stories, stories about a place and distributed over the space, the ability to experience and read by navigating through the space. At the same time we must not forget that a good story surpasses the location. Thanks to writing stories could travel apart from a storyteller. Thanks to printing they reached a wider public. Thanks to the Internet there is direct access to an enormous library of stories. The mapping-projects, that connect their data to locations, are also databases with stories, photographs, routes, sound that show the history and soul of a place.7 Networks of stories provide material from which the reader constructs their own stories – for example by reading all the material by keyword, or all the material about a specific place or building. In that way you can read histories of a street, a family, a district, an object. Artists like Esther Polak use new technologies to follow routes of ‘non-human actors’ - in her case milk and dairy products and in that way they tell a story, or create a new form of landscape art. In the narrative tradition in the west the majority of stories follow the development of a character, a hero. On the web ordering material around a place, or around an object that is followed is equally obvious. 5 http://www.ciliaerens.nl, http://www.valentinanisi. com/, The locative-projects of Esther Polak such as Amsterdam Realtime (2002), http://realtime.waag.org/, MILK (2004), http://www.milkproject.net./ NomadicMILK (under development), http://www.nomadicmilk.net/, and Nomadic Shopping (2008), http://www.nomadicshopping.net/ 6 http://www.geheugenvanoost.nl/, http://www.geheugenvanwest.nl/, http://www.verhalenvandordrecht.nl/, http://www.droombeek.nl 7 I am doing the artists mentioned an injustice because they have given their work very precise design: they have given a specific shape to how, where and when the public can make the stories or the content their own.
The idea behind the story networks is often that connections develop within the material, as a result of which longer stories can be made. If you just collect enough data, and analyse and match it with clever software, interesting, meaningful connections developed ‘of their own accord’. Very quickly you will then be formulating a theory in which the data in the databases, is source material from which stories are generated. This is true in the sense that we ‘work’ to give meaning to a series of data that we allow to pass by our ears and eyes while clicking on link after link. Are they really stories? When there is a question of a story and when is it simply a series? Are they often not rather the impetus for a story, material that still has to be shaped into a story and that never truly becomes a story? After all we are not all writers of novels or talented storytellers – not even with the wealth of all that data at our fingertips. Software is certainly not yet a storyteller – at least I do not know an example, no matter how amazing text generators may be – they facilitate the creation of stories. Where is the border between ‘data in a database’ and ‘story’? Databases are structured for efficient storage or maximum flexibility, the story is a form of structuring aimed at meaning. About seven years ago media theoretician Lev Manovich wrote that the database is precisely the opposite of narrative: ‘After the novel, and subsequently cinema privileged narrative as the key form of cultural expression of the modern age, the computer age introduces its correlate - database. Many new media objects do not tell stories; they don’t have beginning or end; in fact, they don’t have any development, thematically, formally or otherwise which would organize their elements into a sequence. Instead, they are collections of individual items, where every item has the same significance as any other.’ 8 So do we just click series of data to each other? I don’t think so. The question is: when does it become a story? And – a question I can still not answer, but that I would like to remind you of – is it better when they become stories or can be manage to live very well with unstructured series? Or can we not escape the narrative at all, even if we would like to? In the ‘novel’ This is Not a Novel the American author David Markson shows a writer [Write], who is ‘tired of inventing characters’, he wants a novel ‘with no intimation of story whatsoever’. And he continues: ‘And with no characters. None.’ ‘Plotless. Characterless.’ ‘Yet seducing the reader into turning the pages nonetheless.’ Markson goes on: ‘Actionless, Writer wants it. Which is to say, 8 Lev Manovich, ‘Database as Symbolic Form’, see http://manovich.net, 2001 HYBRID CITY
161
the computer age introduces its correlate - database. Many new media objects do not tell stories; they don’t have beginning or end; in fact, they don’t have any development, thematically, formally or otherwise which would organize their elements into a sequence. Instead, they are collections of individual items, where every item has the same significance as any other.’ 8 Klikken we dan alleen maar reeksen data aan elkaar? Ik denk het niet. De vraag is: wanneer wordt het een verhaal? En - een vraag die ik niet zal beantwoorden, maar waaraan ik wel wil herinneren - is het beter wanneer het verhalen worden, of kunnen we uitstekend leven met ongestructureerde reeksen? Of kunnen we helemaal niet buiten het narratieve, zelfs al zouden we willen? In de ‘roman’ This is Not a Novel voert de Amerikaanse auteur David Markson een schrijver op (Writer), die ‘tired of inventing characters’ is, hij wil een roman ‘with no intimation of story whatsoever’. En hij vervolgt: ‘And with no characters. None.’ ‘Plotless. Characterless.’ ‘Yet seducing the reader into turning the pages nonetheless.’ Markson gaat verder: ‘Actionless, Writer wants it. Which is to say, with no sequence of events. Which is to say with no indicated passage of time. No setting. No so-called furniture. Without descriptions. No overriding central motivations. Hence with no conflicts and / or confrontations. No social themes, i.e. no picture of society. No depiction of contemporary manners and / or morals. Categorically, with no politics. Entirely without symbols. A work of art without even a subject.’9 En toch ontkomt Writer er niet aan om een verhaal te construeren – en de lezer evenmin. Misschien is dat boek This is not a Novel, wel een van de welsprekendste argumenten voor het centrale, en fundamentele belang van het narratieve. De Ierse literatuurwetenschapper en filosoof Richard Kearney begint zijn studie On Stories, met de vaststelling: ‘Verhalen vertellen is voor de mens even fundamenteel als eten. Eigenlijk nog fundamenteler, want voedsel houdt ons in leven, maar verhalen geven ons leven waarde. Zij maken ons mensen tot wat we zijn.’ 10 Aristoteles – zo’n 8 Lev Manovich, ‘Database as Symbolic Form’, zie http://manovich.net, 2001 9 David Markson, This is Not a Novel, Counterpoint, New York, 2001. 10 Kearney overdrijft: als we niet zouden eten overleven we hoogstens veertig dagen, en al zou je in veertig dagen waarin je niet op eten hoeft te jagen aardig wat tijd hebben voor verhalen, heb ik toch liever eerst wat eten om vervolgens verhalen aan te horen, te lezen of te vertellen.
162 HYBRIDE STAD |
beetje de grondlegger van ons denken over verhalen – stelt in zijn Poetica dat, (en ik citeer Kearney) ‘de kunst van het vertellen – gedefinieerd als het op toneel imiteren en verbeelden van menselijk handelen – ons een gedeelde wereld verschaft.’ 11 Nog steeds op de allereerste pagina van On Stories schrijft Kearney dan ‘Pas wanneer toevallige gebeurtenissen een verhalende vorm krijgen en op die manier herinnerbaar worden gemaakt, komen we volledig in het bezit van onze geschiedenis.’ Die zin zit propvol met inzichten en vooronderstellingen. Ten eerste de constatering dat ons bestaan een reeks ‘toevallige gebeurtenissen’ is. Ten tweede: die reeks moet betekenis krijgen en wordt herinnerbaar gemaakt door een specifieke bewerking van het materiaal (de reeks toevallige gebeurtenissen). Door die bewerking wordt de betekenisloze reeks een betekenisvol verhaal. Een verhaal maken vereist arbeid: structurering. Ten derde: een verhaal bezit verklarende kracht. Verder kunnen we hieruit afleiden dat niet elke reeks gebeurtenissen een verhaal is. En ten slotte: de mens is behept met de behoefte om aan zichzelf uit te leggen waarom de dingen zijn zoals ze zijn, hoe het zo gekomen is, en waarom het leven op een bepaalde manier verloopt. Met Hannah Arendt meent Kearney dat het waarschijnlijk de overgang van natuur naar narrativiteit, van ondergane tijd naar verbeelde tijd is waardoor het louter biologisch leven van de mens (zoe in het Grieks) tot menselijk leven (bios) wordt, een leven dat ook een vorm van handelen (praxis) is. Hij haalt Arendt aan die in The Human Condition schreef: ‘Het voornaamste kenmerk van het specifiek menselijk leven is dat het altijd gevuld is met gebeurtenissen die uiteindelijk als een verhaal verteld kunnen worden.’ We beschrijven het heden in het licht van het verleden en verwachtingen voor de toekomst. Wie geen verhaal te vertellen heeft, is niemand. Verhalen humaniseren de tijd, een verhaal ordent de gebeurtenissen, maakt ze los uit de verstrooiing in de tijd, en verleent samenhang. Wat een betekenisloze opeenvolging was, wordt een plot. 12 Mark Turner gaat in The Literary Mind nog een stap verder. Hij legt uit dat het vermogen 11 Alle citaten komen uit de eerste pagina’s van Kearney, Richard. On Stories, Routledge, London, 2002, de gebruikte uitgave van Aristoteles is Aristoteles, Poetik, Griechisch/ Deutsch, Reclam, Stuttgart, 1982. 12 Niet elke reeks is een verhaal. 1234 is niet verhalend, ook al kun je voorspellen wat erna komt. De meeste muziek heeft wel ontwikkeling maar geen verhaal. Niet elk spel is een verhaal – over dat verschil gaat ook het ludology versus narratology-debat.
with no sequence of events. Which is to say with no indicated passage of time. No setting. No socalled furniture. Without descriptions. No overriding central motivations. Hence with no conflicts and / or confrontations. No social themes, i.e. no picture of society. No depiction of contemporary manners and / or morals. Categorically, with no politics. Entirely without symbols. A work of art without even a subject.’ 9 And yet Writer cannot get away from constructing a story – and neither can the reader. Perhaps that book This is not a Novel, is one of the most eloquent arguments for the central and fundamental importance of the narrative. The Irish literary scientist and philosopher Richard Kearney starts his study On Stories, with the statement: ‘Telling stories is as fundamental to humans as eating. In fact even more fundament, because food keeps us alive, but stories give our live value. They make us humans into what we are.’ 10 Aristotle – really the founder of our thoughts on stories – states in his Poetica that, (and I am here quoting Kearney) ‘the art of storytelling – defined as imitating and representing human actions as in the theatre – gives us a shared world.’ 11 Still on the very first page of On Stories Kearney then writes ‘Only when coincidental events are given a narrative form and made memorable in that way, do we fully take possession of our history.’ That sentence is full of insights and presuppositions. Firstly the conclusion that our existence is a series of ‘coincidental events’ Secondly: that series must be given meaning and is made memorable through a specific processing of the material (the series of coincidental events). This processing makes the meaningless series into a meaningful story. Making a story requires work: structuring. Thirdly: a story has an explanatory force. Furthermore we can deduce from this that every series of events is not a story. Finally: man is cursed with the need to explain to himself why things are the way they are, how that came about and why life proceeds in a certain way. Like Hannah Arendt, Kearney maintains that the transition from nature to narrative, from experienced time to imagined time is probably the reason for the purely biological life of man (zoe in Greek) became 9 David Markson, This is Not a Novel, Counterpoint, New York, 2001. 10 Kearney exaggerates: if we do not eat we would survive a maximum of forty days and even if you would have had quite a lot of time to tell stories in the forty days you were not hunting for food, I would still prefer to eat something and then to hear, read or tell the stories. 11 All the quotations come from the first pages of Kearney, Richard. On Stories, Routledge, London, 2002, the edition of Aristotle used is Aristotle, Poetik, Griechisch/ Deutsch, Reclam, Stuttgart, 1982.
human life (bios), a life that is also a form of action (praxis). He quotes Arendt, who wrote in The Human Condition that: ‘The main feature of the specifically human life is that it is always filled with events that ultimately may be told in a story.’ 12 [CHEK THIS... NOT SURE WHERE IS THE 12 REFERENCE] We describe the present in the light of the past and expectations for the future. A person who has no stories to tell is a nobody. Stories humanise time, a story orders the events, releases them from the diffusion in time and gives cohesion. What was once a meaningless succession, becomes a plot. Mark Turner goes one step further in The Literary Mind. He explains that the ability to construct stories, preceded grammar: language arose from the mental capacity to tell stories. Kearney agrees with Turner’s idea when he claims that each human life is implicitly a story because we are finite and consequently interpret our existence in the light of the past and future (memory and projection), and in terms of a start, middle and end (although not necessarily in that order). Through that temporal structure we are forced to search for meaning.13. Existence is pre-narrative, it only becomes narrative when told by a formal, verbal recreation. The French philosopher Paul Ricoeur wondered whether the life told was perhaps not undoubtedly richer than the untold, lived life. ‘After all the told life opens perspectives that are closed to the normal way of looking. It offers a poetic exploration of possible worlds that supplements and again tells of our reference relationships to the living world around (...).’ 14 Kearney seems to emerge as a conservative cultural philosopher when he concludes a contradiction between a world in which story plays an important role, and a media or cyber culture. Kearney appears to claim that that media culture is postnarrative, chatting appears louder than well-formed and well-told stories. 15 But ultimately Kearney does gamble on the fact that all the new media does not mark the end of the story but precisely prepares 12 Every series is not a story. 1234 is not a narrative even if you can predict what comes after it. The majority of music has a development but no story. Every play is not a story – the difference is also considered in the ludology versus narratology-debate. 13 Turner, Mark, The Literary Mind: The Origins of Thought and Language, Oxford UP, Oxford, 1996. 14 Kearney, p. 145. 15 I do not agree with Kearney in this. His statement ‘De alomtegenwoordige vulgarisering van intimiteit en het persoonlijke, zoals dat in de massacultuur gebeurt (...) lijkt eroderend te werken op de fundamentele menselijke behoefte om iets zinvols te zeggen op een narratief gestructureerde manier’ seems an exaggeration of the citizen before the mass culture to my mind and, I hope, an underestimation of man after mass culture. See Kearney p. 142. HYBRID CITY
163
tot het construeren van een verhaal, voorafgaat aan grammatica: taal komt voort uit de mentale capaciteit om verhalen te vormen. Kearney sluit aan bij Turner’s opvatting als hij beweert dat ieder mensenleven impliciet een verhaal is, omdat wij eindig zijn en daarom ons bestaan interpreteren in het licht van verleden en toekomst (geheugen en projectie), en in termen van begin, midden en einde (al niet per se in die volgorde). Door die temporele structuur zoeken we noodzakelijk naar betekenis. 13. Het bestaan is pre-narratief, het wordt pas volledig narratief wanneer het door een formele, verbale herschepping wordt verteld. De Franse filosoof Paul Ricoeur vroeg zich af of het vertelde leven niet wellicht rijker is dan het onvertelde, geleefde leven. ‘Immers het vertelde leven opent perspectieven die voor de normale manier van kijken gesloten blijven. Het biedt een poëtische exploratie van mogelijke werelden die onze referentiële relaties tot de levenswereld (...) aanvult en opnieuw vertelt.’ 14 Kearney lijkt zich te ontpoppen tot conservatieve cultuurfilosoof als hij een tegenstelling constateert tussen een wereld waarin het verhaal een belangrijke rol speelt, en een media- of cybercultuur. Die mediacultuur, zo lijkt Kearney te beweren, is post-narratief, ge-chat klinkt er luider dan een welgevormd en goed verteld verhaal. 15 Maar uiteindelijk gokt Kearney er toch op dat al de nieuwe media niet het einde van het verhaal inluidden, maar juist de weg bereiden voor nieuwe narratieve mogelijkheden. In een cultuur waarin de database heerst, verliezen we dan toch niet aan betekenisgeving. Semiotici en narratologen hebben het nodige getheoretiseerd over de vraag wanneer precies een tekst een verhaal is. Voor dit artikel ben ik weer eens te raden gegaan bij Umberto Eco’s verzameling essays over narratieve teksten uit 1978 Lector in Fabula waarin hij een wetenschappelijke theorie over de rol van de lezer ontwerpt. Eco sluit, net als Kearney aan bij Aristoteles voor wat de minimale eis voor een verhaal betreft: ‘er hoeft slechts een actant te zijn (of dat al dan niet 13 Turner, Mark, The Literary Mind: The Origins of Thought and Language, Oxford UP, Oxford, 1996. 14 Kearney, p. 145. 15 Ik ben het hierin niet met Kearney eens. Zijn uitspraak ‘De alomtegenwoordige vulgarisering van intimiteit en het persoonlijke, zoals dat in de massacultuur gebeurt (...) lijkt eroderend te werken op de fundamentele menselijke behoefte om iets zinvols te zeggen op een narratief gestructureerde manier’ lijkt me een overschatting van de burger van voor de massacultuur, en, zo hoop ik toch, een onderschatting van de mens van na de massacultuur. Zie Kearney p. 142.
164 HYBRIDE STAD |
een mens is, is niet van belang), een uitgangssituatie, een reeks zich in de tijd voltrekkende en uit oorzaken voortvloeiende veranderingen (die niet per definitie gespecificeerd hoeven te worden en ten slotte een eindresultaat (ook als dat van voorbijgaande of voorlopige aard is).’ 16 Maar hij formuleert ook een mogelijke definitie voor een relevante en coherente vertelling: ‘een vertelling is een beschrijving van handelingen waarin elke beschreven handeling een actant behoeft, een intentie van de actant, een stand van zaken of mogelijke wereld, een verandering met de oorzaak en het oogmerk daarvan. (...) De beschrijving is relevant (...) als de beschreven handelingen moeilijk zijn en alleen dan als de actant geen eenduidig keuze heeft wat de handelingen betreft die hij moet verrichten ten einde verandering te brengen. Hij voegt daar nog aan toe: ‘de gebeurtenissen die volgen op [zijn] beslissing moeten onverwacht zijn en een aantal ervan moeten ongewoon of vreemd lijken.’ 17 Even afgezien van de kwestie dat er wel het een en ander valt af te dingen op wat Eco hier schrijft (hij doet dat zelf ook), vind ik dat zijn beschrijving iedereen die het woord verhaal gemakkelijk gebruikt (en ik ben er daar eentje van), even tot denken aanzet. Het zou goed kunnen dat de meeste ‘verhalen’ die we vertellen, en die we al klikkend construeren, ‘klets’ zijn, geen relevant verhaal in de zin van Eco. Een anekdote is wel narratief, maar meestal geen relevant verhaal. Niet elk ‘verhaal’ is een goed verhaal. Dat is overigens niet erg. Het is zelfs maar de vraag of het wel zo belangrijk is dat we van alles wat we op het web tegenkomen relevante verhalen maken. Maar hoe maken we dan het surfen door al die rijke archieven, betekenisvol? Het zijn immers niet uitsluitend aanleidingen tot kletspraat op een forum? Wat we niet krijgen in de verhalennetwerken is ‘the sense of an ending’: het einde dat het verhaal completeert, dat een oplossing biedt en ons voorspiegelt dat het leven een afgerond geheel kan zijn, in plaats van een grote rommel. In detectiveseries levert het einde die ene waarheid, de dader en het motief, die het verhaal rond maken en ons het (valse) gevoel geven dat er maar één mogelijke, ware voorstelling van zaken is. Ik heb het niet zo op verklarende eindes, ik houd ook van niet-narratieve literatuur. Ik kan genieten van een stroom waar ik middenin zit. Van mij hoeft het niet 16 Actant is de Greimasiaanse term voor ‘karakter’ – waarbij een karakter ook een object kan zijn, of een idee). Zie Umberto Eco, Lector in Fabula, De rol van de lezer in narratieve teksten, Bert Bakker, Amsterdam, 1989, vertaling van Lector in Fabula, 1979, p. 142. 17 idem p. 141.
the way for new narrative possibilities. In a culture in which the database rules, we do not then lose meaningfulness. Semioticians and narratologists have theorised significantly on the question of when exactly a text becomes a story. For this article I once again went for advice from Umberto Eco’s collection of essays on narrative texts from 1978 Lector in Fabula in which he designs a scientific theory about the role of the reader. Like Kearney, Eco follows Aristotle as regards the minimum requirement for a story: ‘only one actant is necessary (whether a human or not is unimportant), a starting situation, a series of changes realised over time and as a result of causes (which also do not have to be specified by definition) and finally the end result (even if of a temporary or passing nature).’ 16 But he also formulates a possible definition for a relevant and coherent narration: ‘a narration is a description of actions in which each action described requires an actant, an intention of the actant, a state of affairs or possible world, a change with the cause and its aim. (...) The description is relevant (...) if the actions described are difficult and only then if the actant does not have a clear choice as regards the actions that he must carry out in order to realise a change. He adds to this: ‘the events following [his] decision must be unexpected and a number must be unusual or appear strange.’ 17 Even disregarding the fact that a number of things may be argued against what Eco wrote here (he also does so), I believe that his description does make anyone who easily uses the word story (and I am one of them), to think. It may well be that the majority of ‘stories’ that we tell, and that we construct while clicking, are ‘chat’, not a relevant story in the sense of Eco. An anecdote is a narrative but not usually a relevant story. Not every ‘story’ is a good story. Moreover that is no bad thing. It is even the question whether it is so important that we make relevant stories of everything we find on the web. But then how can we make surfing through all those rich archives meaningful? After all they are not exclusively cause for chatting on a forum? What we do not get in the story networks is ‘the sense of an ending’: the end that completes the story, that offers a solution and shows us that life can be a complete whole, instead of a big mess. In detective series the end produces the sole truth, the culprit and the motive, that completes the story
and give us the (false) sense that there is only one possible, true representation of the case. I’m not such a fan of explanatory endings, I also like non-narrative literature. I can enjoy a current that I am in the middle of. I don’t need it always to be a story. Purely for that reason I would like to disagree with philosophers like Kearney as regard the role of the narrative. Yet I cannot escape from agreeing with them. The narrative makes us able to give meaning to a succession of events. In story networks there is no ending story after anecdote contextualise each other, which creates a richer image, not an ending. Contemporary readers, used to websites, should be able to live with this. But even if it is not a complete story, we do use narrative schemes to give meaning. A series of texts do not have to end to be narrative anyway. We can also see this in the story networks connected to a place that, for instance, bring the history of a city into view. The visitor can wander through it and ‘experience’ that history while wandering. Perhaps that is the word: experience, that has as yet been missing from my text, yet is crucial. By switching between ‘being somewhere’ (at the place itself) and the information connected to it – which is possible in locative projects – the involvement of the reader/visitor is intensified and the experience of history given shape. We move within that. Bio Arie Altena writes about art, technology and new media. He is the editor/researcher for the V2_Archief in Rotterdam, as theory tutor gives theory-education at the Master Interactive Media and Environments of the Frank Mohr Institute in Groningen and member of the editorial team of Sonic Acts. He regularly publishes in various magazines, such as De Gids and Metropolis M and co-edits the Sonic Acts editions Unsorted, Thoughts on the Information Arts (2004), The Anthology of Computer Art (2006) and The Cinematic Experience (2008). He writes a blog on ariealt.net/blog.
16 Actant is the Greimasian term for ‘character’ – in which a character can also be an object, or an idea). See Umberto Eco, Lector in Fabula, De rol van de lezer in narratieve teksten, Bert Bakker, Amsterdam, 1989, translation of Lector in Fabula, 1979, p. 142. 17 idem p. 141. HYBRID CITY
165
altijd een verhaal te zijn. Alleen al daarom zou ik het graag oneens zijn met filosofen zoals Kearney als het gaat over de rol van het narratieve. Toch kan ik er niet onderuit om ze wel gelijk te geven. Het narratieve stelt ons in staat om betekenis te geven aan opeenvolgende gebeurtenissen. In verhalennetwerken is er geen afronding: verhaaltje na anekdote contextualiseren elkaar, zo ontstaan een rijker beeld, geen einde. Hedendaagse lezers, gewend aan websites, zouden hiermee moeten kunnen leven. Maar al is geen afgerond verhaal, we gebruiken wel narratieve schema’s om betekenis te geven. Een reeks teksten hoeft niet te eindigen om toch vertellend te zijn. Dat kunnen we ook zien in de verhalennetwerken die gekoppeld worden aan een plek, die bijvoorbeeld de geschiedenis van een stad in beeld brengen. De bezoeker kan er doorheen dwalen, en al dwalend die geschiedenis ‘ervaren’. Misschien is dat woord: ervaren, dat tot nu toe in mijn tekst ontbreekt, wel cruciaal. Door te schakelen tussen ‘ergens zijn’ (op de plek zelf) en de informatie die daaraan is gekoppeld – wat mogelijk is in locative projecten – wordt de betrokkenheid van de lezer/ bezoeker geïntensiveerd, en de ervaring van de geschiedenis vormgegeven. Daarin bewegen we.
166 HYBRIDE STAD |
Bio Arie Altena schrijft over kunst, technologie en nieuwe media. Hij is redacteur/onderzoeker voor het V2_Archief in Rotterdam, verzorgt als theory tutor het theorie-onderwijs aan de Master Interactive Media and Environments van het Frank Mohr Institute in Groningen en lid van het redactieteam van Sonic Acts. Hij publiceert regelmatig in verschillende tijdschriften, zoals De Gids en Metropolis M en coredigeerde de Sonic Acts uitgavesUnsorted, Thoughts on the Information Arts (2004), The Anthology of Computer Art (2006) en The Cinematic Experience (2008). Hij blogt op ariealt.net/blog.
plaats van voetnoot 12 is waarschijnlijk incorrect
MIJN ervaring: Studenten projecten Het mijnverleden is nog steeds zichtbaar in Genk. Toch blijft het een uitdaging om dit verleden op een duurzame manier tot leven te brengen. De erfgoedcel van stad Genk, het Vervolg en de Media en Design Academie vonden elkaar in hun vastbeslotenheid te experimenteren met uitdagende manieren om het mijn-erfgoed te ervaren. Door erfgoed en technologie hand in hand te laten gaan, zocht MIJN ervaring naar een hedendaagse vertaling van het Genkse mijnverleden. In MIJN ervaring stond experience design centraal: met (multimedia)design ervaringen te creëren voor mensen. Samen met een interdisciplinaire mix van ontwerpers, ex-mijnwerkers, erfgoedspecialisten en kunstenaars exploreerden we de mogelijkheden om erfgoed op een creatieve manier te onderzoeken en te ontsluiten. De studenten verkenden de Genkse mijncités en de terrils, bezochten de mijnsite van Beringen en het mijnwerkershuis van Eisden. Ze volgden lezingen over het mijnverleden van Kristof Ruelens (Erfgoedcel stad Genk), Paul Boutsen (het Vervolg) en Leen Beyers; en van Ward Raemakers over het Algemeen Cités, de Limburgse straattaal. Ze bezochten de tentoonstelling van de Genkse fotograaf Johnny Harsch van CC
168 HYBRIDE STAD |
Genk. Kunstenaar Moritz Ebinger begeleidde de studenten in het ontwerpproces. Met MIJN ervaring wilden we samen met de exmijnwerkers hun verleden actief ‘her’beleven. Om de vervlogen ervaringen van de mijnwerkers vandaag te ervaren, kregen de studenten hulp van ex-mijnwerkers. De sleutelfiguren van het Vervolg vertelden hun levensverhaal tijdens een tocht door hun huis, straat en buurt en gaven hun visie op de ontwerpen. Masterstudenten Communicatie & Multimediadesign en Productdesign Docenten: Sanne Jansen, Lieven Menschaert, Jessica Schoffelen, Rebecca Thys, Luk van der Hallen, Rosanne Van Klaveren
MIJN ervaring: Student projects The mining past is still visible in Genk. Yet it remains a challenge to bring this past to life in an enduring way. The heritage unit of the city of Genk, Vervolg and the Media and Design Academie found each other in their determination to experiment with challenging ways of experiencing the mining heritage. By allowing heritage and technology to go hand in hand, MIJN ervaring sought to give a contemporary interpretation of the Genk mining history. Experience design was central to MIJN ervaring: to create experiences for people through (multimedia)design. Together with a multidisciplinary mix of designers, former miners, heritage experts and artists we explored the possibilities of researching and opening up the heritage in a creative way. The students explored the Genk mining centres and slag heaps, visited the mining site in Beringen and the miner’s house at Eisden. They attended lectures on the mining past by Kristof Ruelens (Heritage unit of the city of Genk), Paul Boutsen (Vervolg) and Leen Beyers; and by Ward Raemakers about the Algemeen Cités, Limburg slang. They visited the exhibition by the Genk photographer Johnny Harsch
from CC Genk. The artist Moritz Ebinger accompanied the students in the design process. Through MIJN ervaring we wanted actively to “re” live the past with former miners. To experience those former experiences of the miners, the students were given assistance by the ex-miners themselves. The key figures at Vervolg told their life story during a tour through their house, street and neighbourhood and gave their view on the designs. Master students Communication & Multimedia design and Product design Lecturers: Sanne Jansen, Lieven Menschaert, Jessica Schoffelen, Rebecca Thys, Luk van der Hallen, Rosanne Van Klaveren
HYBRID CITY
169
Dataminded Kelly-Marie Ceglowski, Liesbet D’Hondt, Toon Gorissen, Ellen Haemers, Niek Kosten, Anneleen Lantmeeters, Andries Vanvinckenroye Omdat het (mijn)verleden vaak romantischer wordt voorgesteld, gebruikt Dataminded nieuwe media om ‘nieuwe’ data zichtbaar maken. Dataminded creëert een online gemeenschap die mijngebouwen exploreert, metadata en nieuwe 3D objecten toevoegt. Dit is gebaseerd op Urban Exploration: (illegale) exploraties van oude gebouwen. ‘Do It Yourself’ zit vervat in het Urbex-concept. Aan de hand van een tutorial knutsel je zelf een virtual reality bril in elkaar om mijngebouwen te exploreren. Via augmented reality beleeft de mijnbezoeker dan hoe de mijnen er oorspronkelijk uitzagen. Deze mijnervaring wordt bovendien verrijkt met metadata, bijvoorbeeld informatie over atomaire samenstellingen of over de hoeveelheid energie die opgewekt wordt met een lading kolen. Because the (mining) past is often presented much more romantically, Dataminded uses new media to make ‘new’ data visible. Dataminded creates an online community that explores the mine buildings, adds metadata and new 3D objects. This is based on Urban Exploration: (illegal) exploration of old buildings. ‘Do It Yourself’ is included in the Urbex-concept. On the basis of a tutorial you can make a virtual reality headset to explore the mine buildings. Via augmented reality the mine visitor then experiences what the mines originally looked like. This mine experience is furthermore enriched by metadata, for example information about atomic compositions or about the quantity of energy generated with a load of coal.
170 HYBRIDE STAD |
Zwart goud Eline Bauwens, Natalie Bernaerts, Michele Cariglia, Jan Casier, Olmo Claessens, Jan-Laurens Feytongs
Steenkool was lange tijd het zwarte goud van Limburg. Dit project presenteert hoe het mijnverleden nog steeds zwart goud kan zijn voor het Genkse toerisme. Als welkomstgeschenk krijgen toeristen een traditionele mijnwerkerszakdoek. De bolletjes op de zakdoek representeren de grote mijnsites en zijn een map om de Mijnstreek te verkennen. Na een zware werkdag in de mijnen was het een hele operatie om het zwart weg te krijgen. In elke hotelkamer ligt een stuk zwarte zeep waarvan je handen eerst pikzwart worden, maar na een tijdje wassen toch proper. Zo geeft Zwart Goud het verblijf in Genk een zwart tintje.
172 HYBRIDE STAD |
Coal was the black gold of Limburg for a long time. This project presents how the mining past can still be black gold for Genk tourism. Tourists receive a traditional miner’s handkerchief as a welcome gift. The spots on the handkerchief represent the major mining sites and are a map to explore the Mining region. After a hard working day in the mines it was a major operation to get all the black off. In each hotel room there is a piece of black soap which first make your hands coal-black but after a time they will wash clean. In this way Black Gold gives a stay in Genk a shade of black.
ig!
od ie n
d n a l gi s er Bel g n r U B ite ed o t Ol
eF E he
rord el
W
Nasha Disj Raf Daniels, Ward Lemmens, Martijn Pillards, Joel Rabijns, Carolien Ruts, Bram Van Hoof Nasha Disj of Russisch voor ‘onze zaak’ is geïnspireerd op het immigratieverhaal van de mijnwerkers. наша вещь plaatst de propaganda voor mijnarbeiders en de macht van het mijnpatronaat in een hedendaags perspectief. Belgen kunnen ervaren wat werken in de Russiche olie-industrie zou betekenen. Een gang vol propaganda overtuigt bezoekers om zich als arbeider te registreren, met vingerafdrukken en een foto. De bezoeker komt dan in een luxueuze woonkamer terecht: een hedendaagse versie van de mijncités. Bij nader inzien verraden de bedrijfslogo’s dat alles in bruikleen van het bedrijf is. Het bezoek eindigt in de controlekamer, waar bezoekers bewakingscamera’s besturen om andere werknemers te controleren.
Nasha Disj or Russian for ‘our business’ is inspired by the immigration story of the miners. наша вещь puts the propaganda for the mine workers and the power of the mine management in a contemporary perspective. Belgian can experience what working in the Russian oil industry would mean. A corridor filled with propaganda convinces visitors to register as workers, with fingerprints and a photograph. The visitor enters a luxurious living room: a contemporary version of the mining centres. On closer inspection the company logos indicate that everything is on loan from the company. The visit ends in the control room, where visitors control the surveillance cameras to check on other workers.
HYBRID CITY
173
Colofon Met steun van: stad Genk en de erfgoedcel MijnErfgoed. Met dank aan: Cultuurcentrum Genk - Koning Boudewijnstichting - Design Platform Limburg Z33 - Het Vervolg - vzw Stadsreporter Met dank aan Niels Engels, Bruce Uten, Gunter Blokken, Riet Bockx, Michael Klaps, Ann-Katrien Van de Velde, Michiel Hulshagen, Wout Standaert, Marjolein Pfeffer, Alexander Vicca, Leen Van de Werf, Jeroen Bernaers, Sofie Blarinckx, Kim Jorissen, Gregory Bers, Polo Frederiek, Davy Vangrootloon, Natalie Vanheers, Nisse Heleven, Evelien Vanden Boer, Wim Hauben, Jonas Van Herp, Rik Nauwelaerts, Mahen Debeule, Jan Martens, Roger Bugaj, Michael Baumrucker, Hanne Bude, Nathalie Weenen, Ben Jansen, Kristel Calsius, Joris Bulstra, Boris Vandenborre, Fréderic Cox, Liesbeth Nozy, Eric Smeets, Nick Looijmans, Kristof De Pauw, Yannick Vanbekbergen, Karolien Moors, Bram Molenaers, Hans Fourrier, Vicky Pauwels, Ruben Winters, Dave Hannes, Marnic Bos, Jacques Maes, Sharon Houben, Eline Ganseman, Samuel Vangerven, Roel Poncelet, Felix Vander Hallen, Braekers Lise, Kristen Bakas, Bert Lempens, Sofie, Kenens Sofie, Joeri Reynaert, Hannah Kenis, Nele Vermeire, Joris Tielemans, Lizzy Gryncewicz, Roland Javornik, Ilona Vallons, Johannes Sneyers, Simon Timmermans, Wim Goyvaerts, Fran Kuypers, Chris Alberts, Cindy Habets, Jef Theunis, Sanne This, Kris Dries, Benjamin Miermans, Liesbeth Gaethofs, Annelies Wiets, Wouter Bongaerts, Rogier Van de Weerd, Marijke Vissers, Peter Marcoen, Anouk Craeghs, Doreen Lortye, Ruth Van de Moosdijk, Sanne Rouma, Nick Haecks, Stijn Vanbriel, Laura Brepoels, Swen van Dokkum, Kay Aerts, Eline Bauwens, Natalie Bernaerts, Jan Casier, Michele Cariglia, Jan-Laurens Feytongs, Jelle Claes, Olmo Claessens, Jeroen Coumans, Ann-Katrien Cox, Ben Hagenaars, Tom Houben, Liesbeth D’Hondt Liesbeth, Toon Gorissen, Ellen Haemers, Bob Hufkens, Olivier Piqueray, Jef Van Campenhout Jef, Kelly-Marie Ceglowski, Anneleen Lantmeeters, Ward Lemmens, Joël Rabijns, Caroline Ruts, Bram Van Hoof Bram, Pieter Van Lancker Pieter, Raf Daniels, Kenny Stals, Peter Van Hoecke, Paul Verbist, Gilles Vermeulen, Andries Vanvinckenroye, Steven Claessen en Mieke Nijs.
174 HYBRIDE STAD |
Met dank aan: de Sleutelfiguren, de Genkse gastgezinnen, de Genkse horeca Uitgegeven door Media & Design Academie, Weg naar As 50, 3600 Genk, België. Eerste druk – ? ex., ISBN 9789079745005 Verantwoordelijke uitgever Henk Heuts, departementshoofd Media & Design Academie Redactie: Sanne Jansen, Jessica Schoffelen Vormgeving: Thomas Laureyssens Druk: Vertaling: Ambassade bvba, Laar 48, B-2140 Borgerhout © de auteurs, de ontwerpers, de fotografen, Media & Design Academie De Media & Design Academie heeft de rechthebbenden van afbeeldingen en teksten voor zover bekend verzocht om toestemming tot publicatie in niet-commerciële drukwerken van de Media & Design Academie. Wie meent rechten te doen gelden betreffende afbeeldingen of teksten in deze publicatie wordt verzocht contact op te nemen met de redactie. To our knowledge en belief, the Media & Design Academie has for all photographs and texts obtained permission for reproduction in its publications. Any copy-right-holders we have not been able to reach or to whom inaccurate acknowledgement has been made are invited to contact the publisher. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, fotoprint, microfilm or by any other means, without written permission from the publisher.
HYBRID CITY
175
Hybride stad. Een designonderzoeksproject dat
Hybrid city. A designresearchproject that explores
de verschillende lagen van de stad verkent. De
the different layers of the city. The Media & Design
Media & Design Academie ging in Genk aan
Academie worked on the layers of Genk that are
de slag met lagen die zich boven en onder de
situated above and below the tangible layer. Students,
tastbare, ruimtelijke laag situeren. Studenten,
teachers, artists and designers delved into the
docenten, kunstenaars en ontwerpers doken in
mining past and the multicultural food culture. This
het mijnverleden en de multiculturele eetcultuur.
publication shows the results and the process of their
De resultaten van hun zoektocht worden hier
research.
gepresenteerd.