Huwelijksvermogensrecht journaal September 2015
Items • Vinger aan de pols: Voorstel van wet 33 987, Literatuur en wetgevingsproces • Ongehuwde samenlevers en vermogensregime • Ongehuwden en alimentatie • Pensioen • Art. 1:141 lid 4 BW • Doorbreken koude uitsluiting
Voorstel van wet 33 987: Nota van wijziging, Art. 1:94 BW: omvang stuk 11 De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, met uitzondering van:
Voorstel van wet 33 987: Nota van wijziging, stuk 11 •
Art. 1:96 BW: Ondernemingsvermogen
•
3. Indien ondernemingsvermogen buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot daartoe heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen. 4. Ook indien een onderneming op naam en voor rekening van een personenvennootschap of een rechtspersoon wordt uitgeoefend, de gerechtigdheid tot die personenvennootschap of die rechtspersoon buiten de gemeenschap valt en de echtgenoot die daartoe is gerechtigd, in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van die onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot daartoe heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.
•
Voorstel van wet 33 987: Nota van wijziging, stuk 11 • Art. 1:100 BW: draagplicht
“2. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeen-schap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”
Ongehuwde samenwoners en vermogensregime •
Rechtbank Limburg 5 augustus 2015 ECLI:NL:RBLIM:2015:6593
4.4. De rechtbank overweegt ter zake als volgt. In gevallen als de onderhavige dient zowel de vraag of bepaalde afspraken zijn gemaakt, alsook de vraag welke de inhoud die afspraken hebben, te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen (HR 8 juni 2012, RFR 2012/94). Partijen hebben 18 jaar een relatie gehad, waarvan zij 14 jaar hebben samengewoond en in welke periode zij drie kinderen hebben gekregen. De vrouw is na de geboorte van het eerste kind parttime gaan werken en heeft vanaf de geboorte van het tweede kind tot het einde van de relatie van partijen niet meer in loondienst gewerkt. Partijen hebben er kennelijk, niettegenstaande ieders (verschil in) feitelijke financiële inbreng, voor gekozen de woning, de hypotheeklening en de Opmaatverzekering op beider naam te stellen. De man heeft het leeuwendeel van het inkomen ingebracht, ter betaling van de vaste lasten, waaronder de verzekeringspremie alsmede een (groter) aandeel van zijn privévermogen geïnvesteerd in de (verbouwing van de) woning, waartegenover de vrouw het leeuwendeel van de zorg voor de kinderen voor haar rekening nam. Partijen hebben nooit enig bedrag verrekend en de vrouw is ook na de beëindiging van de samenwoning met de kinderen geruime tijd in de woning blijven wonen, gedurende welke tijd de lasten door de man zijn doorbetaald. De vrouw beschikte in de periode vanaf de geboorte van het eerste kind tot het einde van en ook na de samenwoning zelf niet over voldoende middelen om in haar eigen levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien en evenmin om zelf enig vermogen op te bouwen. Uit dit gedrag leidt de rechtbank af dat partijen stilzwijgend hebben beoogd de over en weer gedane investeringen middels inkomen dan wel vermogen niet te willen verrekenen en/of dat de man met zijn inbreng heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis.
Ongehuwde samenwoners en vermogensregime
• 4.5. Dat partijen anders hebben beoogd heeft de man onvoldoende onderbouwd gesteld. Het ligt ook niet voor de hand dat partijen zouden hebben beoogd enkel de financiële investeringen te willen verevenen en niet de zorgtaken. Uit het gedrag van partijen blijkt daarbij van het tegenovergestelde nu door de vrouw onbetwist is gesteld dat de man haar aanvankelijk een geldbedrag van € 30.000,00 heeft geboden ter compensatie van de zeven jaar die zij als fulltime moeder gedurende de relatie van partijen niet heeft kunnen werken. • Nog daargelaten de onduidelijkheid ten aanzien van de (hoogte van de) door de man gedane investeringen uit privévermogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de man geen verrekeningsaanspraken tegenover de vrouw kan doen gelden.
Ongehuwden en alimentatie •
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 8 juli 2015ECLI:NL:RBZWB:2015:4426:
•
De Hoge Raad heeft met betrekking tot artikel 1:401 BW geoordeeld dat uit de geschiedenis van dit artikel en van de wetsartikelen die in vorige versies van het BW dezelfde materie regelden, moet worden afgeleid dat artikel 1:401 BW beperkt is tot overeenkomsten, houdende een regeling van een op de wet gegronde verplichting tot levensonderhoud. (HR 6 januari 1978, LJN: AB7156). Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7. is overwogen, betekent dit dat artikel 1:401 BW ten aanzien van de onderhavige onderhoudsverplichting niet van toepassing is. Dit zou anders zijn indien partijen in hun samenlevingsovereenkomst uitdrukkelijk de toepasselijkheid van artikel 1:401 BW waren overeengekomen, hetgeen zij niet hebben gedaan.
•
Art. 1:158 BW • Bij huwelijkse voorwaarden of bij schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, aangegaan voor of na de beschikking tot echtscheiding, kan worden bepaald of, en zo ja tot welk bedrag, na echtscheiding de ene echtgenoot tegenover de andere echtgenoot tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Indien geen termijn is overeenge-komen, is artikel 157, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
Pensioen
Art. 1:141 lid 4 BW Hof ’s-Hertogenbosch 26 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1101: 3.6.4.6. Echter zoals reeds is overwogen zijn voor de betekenis die aan de huwelijkse voorwaarden moet worden toegekend, naast de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden, van belang de omstandigheden waaronder de huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. De man heeft in eerste aanleg, alsook in hoger beroep, gesteld dat de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan om het bedrijf van de man veilig te stellen als het huwelijk zou eindigen met een echtscheiding, dat in geval van echtscheiding de onderneming buiten het te verrekenen vermogen zou blijven en dat het de bedoeling was dat slechts daadwerkelijk uitgekeerde winsten en opnames in rekening-courant jaarlijks zouden worden verrekend. De rechtbank heeft de man terecht belast met het bewijs van deze stelling, die strijdig is met de tekst van de huwelijkse voorwaarden. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is ook het hof van oordeel dat het door de man geleverde bewijs ontoereikend is zodat niet is komen vast te staan dat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan hun huwelijkse voorwaarden die betekenis mochten toekennen zoals door de man is gesteld en dat zij die betekenis redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Besproken door Subulack EB 2015/75
Doorbreken koude uitsluiting? •
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4399onaanvaardbaar is.
•
4.12Blijkens HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399 kan er zeer wel belang worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dit gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden. Het hof is echter - anders dan de rechtbank - van oordeel dat het feit dat de vrouw voor een vergoeding van aanvankelijk € 260,-- en laatstelijk € 315,-- netto per maand werkzaamheden op de camping heeft verricht, niet is aan te merken als een onderling overeenstemmende gedraging die afwijkt van de huwelijkse voorwaarden. Wat er ook zij van de aanleiding voor een dergelijke vergoeding, die volgens de man is gelegen in de geringe werkzaamheden die de vrouw verrichte en volgens de vrouw gelegen is in een fiscaal aantrekkelijke constructie, op grond van de huwelijkse voorwaarden was de vrouw - naast voornoemde vergoeding - gerechtigd tot de kinderbijslag voor de kinderen, de alimentatie voor [K] (haar zoon uit een eerder huwelijk) en de 'zwarte' inkomsten ter hoogte van € 650,-- per maand uit de verhuur van een eigen huisje c.q. caravan op de camping. Ook haar inkomen bij [G] van circa € 1.200,-- bruto per maand mocht zij voor zichzelf houden. Blijkens de huwelijkse voorwaarden kwamen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (incl. het kind van de vrouw uit een eerder huwelijk), volledig voor rekening van de man. De vrouw heeft derhalve de gelegenheid gehad om vermogen op te bouwen. De man bouwde daarentegen vermogen op binnen de onderneming. Er was weliswaar sprake van een verstrengeling van het privéleven van partijen en de onderneming van de man, nu partijen woonachtig waren op de camping en ook aldaar werkzaamheden verrichtten, doch het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat er daarnaast ook sprake was van een financiële verstrengeling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt juist dat partijen tijdens hun huwelijk conform de huwelijkse voorwaarden gehandeld hebben. Het hof is van oordeel dat ook overigens niet gebleken is van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat partijen gedurende het huwelijk onderling overeenstemmend gedrag hebben vertoond dat een afwijking van de huwelijkse voorwaarden rechtvaardigt. Dit oordeel komt niet anders te luiden indien hetgeen de vrouw heeft aangevoerd over de beweegredenen van partijen om bij het aangaan van het huwelijk "koude uitsluiting" overeen te komen, voor juist zou moeten worden gehouden.
Bedankt voor uw aandacht.