Houtzoekers of goudzoekers een lezing over het economisch belang van bossen Waarom deze lezing Deze lezing heb ik aangegrepen om mezelf wat te herbronnen. Sinds ik in het bos kom, loop ik met vragen rond, soms krijg ik min of meer duidelijke antwoorden, soms komen er alleen maar vragen bij. De gouden draad doorheen mijn bosloopcarrière tot nu is de volgende: “hoe kan ik genieten van het bos en er toch voor zorgen dat diegenen die na mij komen dat ook op minstens dezelfde manier zullen kunnen, of mogelijk zelfs nog beter”. Daarmee ben ik meteen bij één van de eerste colleges van professor Pieters zaliger beland. “Je hebt als bosbouwer de plicht om ervoor te zorgen dat degene die na jou in het bos komt een bos aantreft in een toestand die de toekomst van dat bos niet hypothekeert. De zorg voor de standplaats en de kwaliteit van die standplaats moeten maximaal zijn.” Duidelijker kon de boodschap niet zijn. Ik neem jullie vandaag mee langsheen deze gouden raad, een gouden leidraad door het bos.
De kiem van het bos Er staan madeliefjes met gouden hartjes in het gras in onze tuin. Ze doen me denken aan mijn prilste kinderjaren, als kleuter in de kleuterklas. Ik mocht met de naschoolse oppas al eens mee naar de aangrenzende meisjesschool. Tot in het huis van zuster directrice. Jongens mochten hier eigenlijk niet komen. Maar ik dus wel, met Mia, de oppas. Daar stonden ze ook in het gras, in het gazon voor het huis van zuster directrice. Overvloedig, samen met het mos in frisgroen lentegras. Thuis kenden we dat niet, daar stonden geen madeliefjes, hier wel. Wat verderop bloeiden geurige seringen, ze hingen in trossen over het muurtje. Ze waren en zijn nog steeds de bode van mooie lentedagen eind april, maar met de frisse geur van koude nachten. We woonden in de Dennenlaan, temidden van Kempische naaldhoutbossen. Hier konden we nog spelen op de straat, zorgeloos. Achter in de tuin stonden lorken, met hun typische zoetharsige geur, vooral bij het uitlopen van de naalden in de lente viel me dat op. Het waren de nadagen van de steenkoolmijnen. De laatste geschilde dennen vertrokken richting Limburg. De kaalkappen die er later kwamen, waren vooral bedoeld om huizen te bouwen. In 1978 verandert mijn geliefd speelterrein in een groot villapark, een residentiële woonbuurt, met groenstroken van 12 meter en met straten die ironisch genoeg Mezenstraat, Larikslaan, Berkenlaan...heten. Enkele jaren later verhuis ik naar een andere straat in een andere gemeente. Voeten in het zand, handen die graag putten graven, liefst zonder schop. De geur van vochtige aarde die zich later laat mengen met die van stalmest. Honderden bomen heb ik geplant met mijn vader. Een eigen moestuin heb ik aangelegd: erwten en bonen, sla en wortelen, radijzen en pastinaken: mijn jonge tienerhart gaat er sneller van slaan. Zonder pesticiden, want daar heb ik schrik van. Wisselend succes, succes dat vooral afhangt van het regenarm of regenrijk zijn van de zomer. Daar heb ik mijn liefde voor de regen gevonden. Regen is de levensbrenger in het Kempische zand. De zomer van 1976 is nog steeds een baken.
1
In 1993 studeer ik af als landbouwkundig ingenieur. Ik hoor tot de laatste lichting die zichzelf zo kan noemen, we noemden onszelf kortweg boerekotters.
Wat een wonder…. Verwondering tijdens mijn studies, maar vooral daarna. Zoals de prof bosbouw het zei: “wanneer je je diploma hebt, zal je weten dat je eigenlijk nog niet veel weet .“ Studeren is het lot van ieder die verder wil in het leven. En groot gelijk heeft hij gekregen. Als broekje word ik in de zomer van 1994 het bos ingezet, minder wetend van bosbeheer dan een boswachter. Schrik om een boom te markeren en bitter weinig inzicht in een bosecosysteem. Veel systematiek ja, madeliefjes horen tot de samengesteldbloemigen, tot het geslacht Bellis met soortnaam perennis. “Ogen openhouden, en zeven keren uw tong keren alvorens je iets zegt!”, dat was nog zo’n fameuze uitspraak van diezelfde professor. Boswaardebepaling was één van die vakken die we kregen. Het kapitaal bestaat uit de grondoppervlakte en uit de bomen die erop staan. De rente van het bos bestaat uit de opbrengst uit hout, min de grondlasten en alle onkosten inherent aan het bosbedrijf. Maar is dat alles wat we zoeken en verwachten van het bos. Moeten we een bos steeds in cijfers kunnen gieten? Is rente het enige goud dat we willen zoeken? Wat zoeken we in het bos? Wat zoekt u in het bos? Wat zoek ik in het bos? Ik zoek nog steeds naar antwoorden: Ben ik een bosbouwer of een bosbeheerder? Stuur ik het bos of stuurt het bos mij? Laat ik me leiden door doelstellingen die ver in de toekomst liggen of stuur ik mijn beheer bij afhankelijk van veranderlijke doelstellingen? Hoe multifunctioneel is het bos en wat verlangen u en ik van het bos? Is het bos een organisme en hoeveel kunnen we van dat bos verlangen? Waarvan laten we houtproductie afhangen, hoeveel bosbezoekers is te veel, hoeveel natuur is genoeg? Wat is duurzaam bosbeheer en als we dat weten hoe duurzaam is dan die duurzaamheid? Hebben we nog bossen of wouden? Ik som deze vragen op omdat ze vaak aan mij gesteld worden. Dikwijls was ik het antwoord schuldig. Vandaag is een gelegenheid om een aantal antwoorden te geven, voor mezelf en voor u.
Hier volgt een eerste poging Het bos was eeuwenlang een houtleverancier, strooisel, eikels, paddestoelen, touw,… het kwam haast allemaal uit het bos. Tot de verlichting was bos vooral een melkkoe, een koe die als ze niet genoeg melk gaf zonder veel poeha geslacht en vervangen wordt door akkerland, weide of wastine, een woestenij, in de Kempen door heide.
Door bos en woud Zoniënwoud was op het einde van de 18de eeuw niet ver af van zo’n woestenij, geplunderd door omwonenden, leeg gekapt voor de 700 jaar oude stad Broeksele, kaalgevreten, afgegraven, begraasd, geplagd, verkoold voor smederijen, alleen het wild was niet vogelvrij, tenzij dan voor de Hertogen van Brabant.
2
Zoniënwoud en Meerdaalwoud zijn de enige Vlaamse bossen die vandaag soms nog het achtervoegsel woud dragen. Ze waren belangrijk als jachtgebied en dat er bomen stonden, was een mooie bijkomstigheid. Een woud is volgens Van Dale “een met bomen dicht begroeid, vrij uitgestrekt gebied, waarop oude hoge bomen en struiken in het wild door elkaar groeien, natuurbos.” Mijn wenkbrauwen heb ik een aantal keer gefronst bij het lezen van deze definitie. Ze doen me twijfelen aan het predikaat voor de beide genoemde gebieden. Hoe uitgestrekt is een uitgestrekt gebied? Als de definitie correct is voor Meerdaalwoud dan is 1300 ha voldoende om van een woud te spreken. Maar vooral het laatste woord van het citaat is bijzonder: “natuurbos”. Wat is natuurbos dan wel? Over naar Van Dale: “natuurbos is natuurlijk, niet aangelegd bos.” Als de menselijke hand niet mag meespelen, of als wat we van nature mogen verwachten de norm is, dan kunnen geen van beide nog woud genoemd worden. Na de plunderingen in de voorgaande eeuwen, oordeelden de Oostenrijkers dat het Zoniënwoud moest hersteld worden. Niet door de natuur zijn gang te laten gaan. Wel door beukjes te planten, duizenden, tienduizenden, miljoenen beukjes werden in de tweede helft van de 18de eeuw opgekweekt en in dicht plantverband10.000 stuks per ha-aangeplant. Napoleon liet nog enkele ha eiken planten, als compensatie voor het plunderen van eikenbossen voor de uitbouw van zijn vloot. Nu heeft bijna elke WestEuropese bosbeheerder/bosbouwer zich vergaapt aan de kathedraalbeuken van het Zoniënbos. Beuken die als climax van de bosevolutie gelden. Intussen worstelt de beheerder van Meerdaalwoud met een fenomeen dat “verbeuking” heet. Meerdaalwoud is eeuwenlang als middelhout beheerd. In de 20ste eeuw stuurden bosbouwers het richting hooghout: meer hout, makkelijker en goedkoper te beheren en de beuk paste veel beter in dit systeem dan in dat van het middelhoutbos. De beuk voelt er zich intussen zo goed thuis dat hij zich uitzaait in het hele Meerdaalbos. Slimme onderzoekers hebben een impact van dit beheer, maar ook andere schrijnende effecten kunnen achterhalen in Meerdaalbos: de afgelopen 50 jaar is het niet alleen donkerder geworden in het bos door het veranderde bosbeheer, maar is er een verzuring gemeten die 10 keer hoger is dan 50 jaar geleden. De combinatie van de beide laten een sterk achteruitgaande voorjaarsflora zien, maar het plaatje wordt nog grauwer als je weet dat de gemeten verzuringsgraad 20.000 keer sneller is dan van nature te verwachten valt. Meerdalbos wordt zuur en donker… De vaststellingen voor Zoniënbos doen evenmin het licht onder de beuken schijnen: professor Langohr vergelijkt de bodem van Zoniënwoud in zijn proefplots met een betonweg: of je er nog met een bulldozer meer of minder overheen rijdt, vaster kan je de bodemlagen niet meer rijden. Schertsend voegt hij eraan toe dat het enige levende wezen dat hij ooit vond in één van zijn profielputten een uit een terrarium ontsnapte gekko is. De regenwormen hebben het Brussels hoofdstedelijk gewest blijkbaar al lang verlaten… Uit het voorgaande antwoord op woud en natuurbos, blijkt dat de mens al eeuwen lang stuurt. Hij stuurt het bos bewust of onbewust. Zij die denken dat het bos nog een stukje verloren paradijs is, komen bedrogen uit. Misschien is bos of woud nog meer een gemoedstoestand dan iets wat we kunnen vatten in woorden.
De beheerder en Nyssa, de nimf Wat zoekt een bosbouwer in het bos? “Een bosbouwer is iemand die zich met het aanleggen, onderhouden en exploiteren van bossen bezig houdt,” volgens Van Dale. Bosbouwers hebben eeuwenlang het bos naar hun hand willen zetten. Ze hebben altijd willen inspelen op behoeftes. Of tenminste behoeftes die zij dachten te zien en te willen invullen. Het
3
belangrijkste wat zij wilden was hout, mooi hout, veel hout, brandhout, geriefhout, zaaghout. Heel lang waren het dezelfde behoeftes die zich aanboden: brandhout en bouwhout waren altijd nodig en in meer of mindere mate voor handen. Het bos werd nog voor vele andere dingen gebruikt: veeweide, strooisel, vruchten, paddestoelen, jacht. Sinds de industrialisering kwamen er nieuwe behoeftes bij: papierhout, mijnhout, vezelhout, fineerhout. De steeds sneller evoluerende maatschappij vraagt een steeds grotere diversiteit aan hout. De bosbouwer komt schijnbaar steeds meer onder druk te staan. Moet hij zich laten leiden door deze complexe vragen? Hoe moet hij inspelen op deze vragen? Kan hij inspelen op deze vragen? Het lijkt er soms op dat hij voortdurend het roer moet omgooien, omdat de behoeftes schijnbaar steeds groter worden. Onzekerheid is de schaduw van de bosbouwer. Hoe kan de bosbouwer zijn beheer plannen als er geen zekerheden meer zijn, of zijn er toch zekerheden? Tijd is in het nadeel van de bosbouwer. Hoe verder je hem vraagt vooruit te kijken hoe vager zijn antwoord zal zijn. De onzekerheid zal met de tijd alleen maar toenemen. Velen voelen zich misschien ongemakkelijk bij onzekerheid. Maar is deze onzekerheid niet iets spannends? Biedt deze onzekerheid geen kansen, onverwachte kansen, creativiteit, los van regeltjes en statische beheerplannen? We hebben één zekerheid: zelfs als de mens niets doet, zal er binnen honderd jaar nog bos zijn. Of dat bos zal voldoen aan de behoeftes van dat ogenblik is een ander paar mouwen. Zo hebben we nu in Vlaanderen ongeveer 40.000 ha naaldhout dat indertijd geplant werd voor de mijnen. Gelukkig voor de bosbouwer kan dat hout nog een relatief hoogwaardige toepassing vinden in OSB(Oriented Strand Board)-plaat. Wie had dat 50 jaar geleden kunnen voorzien? In Zoniën staat 1.000.000 m³ beukenhout dat op dit ogenblik op de houtmarkt historisch laag wordt gewaardeerd. Ecologisch zit het ook al niet goed, weten we, en professor Langohr vergelijkt de bodem met beton. De recreatieve waarde van Meerdaalwoud wordt op minimaal 13 miljoen euro op jaarbasis geraamd terwijl er jaarlijks voor nauwelijks 250.000 euro hout wordt verkocht. Wie had dit een halve eeuw geleden durven voorzien? Wat we zeker weten is dat het Kempische naaldhout goed groeit, hetzelfde kan je zeggen van de beuken in Zoniënwoud. In de 19de en 20ste eeuw zijn honderden exoten uitgeprobeerd in bosarboreta. Hier volgt een bloemlezing van de soorten die het uiteindelijk gemaakt hebben in ons bos: Japanse lork, Europese lork, Douglasspar, Fijnspar, Amerikaanse eik, Noorse esdoorn, Corsicaanse den. Dit betekent dat nauwelijks één procent zichzelf heeft kunnen bewijzen, naast onze inheemse soorten berken, eiken, Grove den, Es, Boskers, de olmen, de Gewone esdoorn, de inheemse populieren, de wilgen, de Zwarte els, de lindes. Wat we ook zeker weten is dat ons bos groeit, niet in oppervlakte, maar wel in kubieke meter. Meer nog, het groeit harder dan ooit, “de bossen groeien zich te pletter” volgens een Vlaamse houtvester. De mens zorgt voor bemesting zonder beervat of roze korrel. U hebt zelf bijgedragen tot deze bosbemesting op weg naar hier met de wagen. Of dit alles het bos als ecosysteem onberoerd laat is iets anders. Het bos blijkt trendgevoelig, of is dat wat wij er in zien? Als een hippe nimf, laat ik haar “Nyssa” noemen, stuurt zij zichzelf in nieuwe richtingen. Sinds haar terugkomst na de laatste ijstijd, vanuit zuidelijker oorden, is Nyssa in beweging. De berken en de dennen keerden eerst weer met in hun spoor eiken, kersen, olmen, essen, lindes en pas relatief laat de beuk. Enkele
4
soorten kwamen samen met de mens. De beuk is Nyssa’s succesverhaal dat enkel tijdelijk gestuit wordt door de mens. Als recente nieuwkomer sinds ongeveer 4000 jaar, kan zij, de beuk, Fagus sylvatica door het wegvallen van het middelhoutbeheer haar plaats onder Nyssa’s vleugels opeisen. De succesvolle positionering van de Gewone esdoorn is af te meten aan de lokaal rijkelijke natuurlijke verjonging van deze soort. De douglasspar voelt zich op sommige plaatsen even lekker als bij onze Noorderburen. De berk vinden we wel mooi, maar kunnen we er wat mee? De Grove den wordt “arbor non grata” in de Kempen. De Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers zijn vogelvrij verklaard. De olm zijn we waarschijnlijk definitief kwijt. Wordt de bosbouwer hier zenuwachtig van? Vertrouwt hij Nyssa die zich laat leiden door haar eigen koele en onzichtbare dynamiek?
De eik moet een koningin dulden De eik, onze inheemse koning van het woud, symbool van kracht en stoerheid, onoverwinnelijk en fier, mannelijk en viriel, levensbrenger, “arbor virens” blijft elke bosbeheerder tot de verbeelding spreken. Zijn positie stellen we niet in vraag. Voor hem moet elke woudpoort open blijven staan. Hoewel: Nyssa lijkt op vele plaatsen de deur voor de koning te sluiten. Houtvesters zien verbeuking als een probleem. De beuk blijkt zich overal van nature te verjongen en zijn areaal uit te breiden. De eik moet flink geholpen worden om zijn aandeel te houden. De koning van het woud, de eik moet een koningin aan zijn zijde hebben, de beuk lijkt die plek met verve in te vullen. Sommige beheerders zien een probleem in veresdoorning. Blijkbaar is deze boomsoort de ecologische niche van de met uitsterven bedreigde olm of iep aan het inpalmen. De esdoorn groeit als koningskind op onder de kronen van zijn ouders, Nyssa heeft hem in haar vleugels gesloten.
Duurzaam bosbeheer Eind jaren tachtig, begin jaren negentig was de term “duurzaam bosbeheer” in. Vandaag lijkt dit een vanzelfsprekendheid te zijn voor iedere Vlaamse bosbouwer. De principes van het duurzaam bosbeheer zijn in criteria gegoten en verwerkt in een beheervisie van het Agentschap voor Natuur en Bos. Prachtige werkdocumenten die als permanente bagage moeten meegedragen worden. Toch was dat alles niet nieuw. Deze principes voert professor Van Miegroet terug tot twee belangrijke principes: “Het holistische principe enerzijds en het gebruiksprincipe anderzijds. 1. het holistische principe ziet het bos als een globaliteit, die als ecosysteem moet behandeld worden door volle aandacht te besteden aan alle componenten van de bosgemeenschap met hun onderlinge bindingen, levensverschijnselen, interacties en regelingsmechanismen; 2. het gebruiksprincipe ziet het bos als een hernieuwbaar natuurgoed met vele werkingen, dat als dusdanig uiterst belangrijk is voor de mens. Het bosgebruik vergt organisatie via maatregelen die onvoorwaardelijk bosbehoud verzekeren, de werking van de bosfuncties optimaliseren en veelzijdig gebruik van het bos door de mens bestendigen en vrijwaren.” (Van Miegroet, 1994)
Als je dit alles leest als bosbouwer dan krijg je een enorme verantwoordelijkheid en uitdaging in de schoenen geschoven: deze principes met elkaar te verbinden lijkt geen sinecure.
5
De functievervulling van het bos tegen de achtergrond van het holistische principe en het gebruiksprincipe heeft geleid tot de erkenning van de nood aan meer bosnatuurlijkheid. In 1950 heeft de vraag naar meer bosnatuurlijkheid geleid tot een doorbraak in Duitsland door de oprichting van de “Arbeitsgemeinschaft für naturgemässe Waldwirtschaft”. De duidelijkste reactie tegen de technisch gerichte en vooral op economisch rendement afgestemde bosbedrijfsvoering kwam van de Zwitserse bosbouwprofessor Schädelin, een man uit de praktijk, die, na jarenlang contact met het bos en geduldige observatie van het natuurgebeuren, de grondlegger werd van een bosbehandeling op biologische en ecologische basis door formulering van vier stellingen: 1. “Aan de waardevoortbrengst in het bos moet een ruimere betekenis worden toegekend door niet alleen de materiële productie als doelstelling te beschouwen, maar ook te rekenen met de talloze indirecte waardevoortbrengsten die uit de bosaanwezigheid volgen. 2. Het resultaat van bosbehandeling en –bedrijfsvoering is niet uitsluitend af te meten aan de hand van de geproduceerde houtmassa en het financiële bedrijfsresultaat. 3. De lange tot onbepaalde levensduur van het bos vergt concentratie van de aandacht op de duurzaamheid van een veelzijdige waardevoortbrengst over een periode met onbeperkte duur. 4. Het bosbeheer moet een biologische grondslag krijgen door de bosbehandeling af te stemmen op de fundamentele kenmerken van het bos en niet op de verwachte producties en diensten.” (Van Miegroet, 1994)
Leibundgut heeft veel invloed gehad op dit denken en het realiseren van deze door Schädelin geponeerde stellingen vanuit zijn onderzoek aan oerbossen in de tweede helft van de 20ste eeuw. Ons oudste bosreservaat dateert van 1983 en ligt op een boogscheut hier vandaan. Spectaculaire waarnemingen in dit en andere Vlaamse bosreservaten hebben het belang van deze bosreservaten voor het voortbrengen van indirecte waardevoortbrengsten zoals Schädelin het formuleerde: zeldzame zwammen en insecten, structuur en inzicht in een bos dat zonder menselijk sturen mag evolueren. Essentieel aan deze stellingen is dat het bos en zijn kenmerken als basis gelden en dat het bos als het ware spreekt en dicteert. De mens moet in zijn beheer het bos centraal stellen, niet zichzelf. Dat dit maar al te vaak botst met de eigenaar, blijkt. Ik heb het volgende hoofdstukje als volgt genoemd:
We kneden ons eigen bos Ik begin weer met een reeks vragen: Waarom zijn we steeds op zoek naar zekerheden? Zijn we bang voor de dag van morgen? Kunnen we niet in het heden leven? Moeten we alles kunnen voorspellen? Moet bos voorspelbaar zijn? Mag bos spannend zijn? Hebben we als bosbouwer wel zo weinig zekerheden?
6
Een zekerheid is dat we binnen dertig jaar waarschijnlijk anders tegen het bos aankijken. Of zijn we nu zo visionair dat dat niet zo zal zijn? Dat laatste lijkt een comfortabele gedachte. We weten vooral dat er veel onzekerheden zijn en het aantal onzekerheden, of de onzekerheidsgraad wordt groter met de tijd. Bosbeheer is een tijdsgebonden iets, lange termijnen houden we onszelf wel eens voor. En toch is een bosbouwer steeds in het nu bezig. Hij maakt nu keuzes en heeft doelstellingen voor ogen. De meest complete doelstelling is die waarin toekomstige doelstellingen niet gehypothekeerd worden. En die doelstelling heeft Schädelin in zijn 4 stellingen gegoten: veelzijdige, duurzame waardeopbrengst op een biologische grondslag. Enkele voorbeelden uit de Bosbouwpraktijk. We beginnen met een schone lei, geen bos, een kaal oppervlak. Onze bosbouwer plant een bos, want hij kan niet wachten tot er vanzelf iets komt dat op een bos begint te lijken, ook al heeft hij de zekerheid dat als hij wacht er wel degelijk een bos zal komen. Al van bij het prille begin van wat een bos moet worden, bouwt de beheerder zekerheid in. Hij bepaalt hoeveel boompjes hij plant. Boompjes op rijen mijnheer, want anders telt het zo moeilijk. Boompjes op rijen is overzichtelijk. Boompjes op rijen laten zich makkelijker temmen. Boompjes op rijen vinden we makkelijker terug. Boompjes op rijen jagen elkaar beter op. Boompjes in het gelid houden het bos in het gareel… De beheerder kiest de boomsoort, hij bepaalt voor decennia, zo mogelijk voor eeuwen welk bos er moet en zal komen, welk hout er ooit zal geoogst worden. Dat houdt hij zich in ieder geval voor. Tot daar de zekerheid die hij inbouwt. Onzekerheid loert, en wacht op zijn kans. Ik geef onzekerheid een gezicht, een naam. Laat ik hem Gollem noemen. Gollem heeft twee gezichten. Dan weer is Gollem aaibaar, lijkt hij gunstig gezind, de andere keer plant hij zijn vuist in je gezicht. De ene keer hou je van Gollem, de andere keer wens je hem naar de Filistijnen. Ik, ik hou onvoorwaardelijk van Gollem, ik ben een Gollemofiel. Gollemofielen lijken anarchisten, losgeslagen natte-vinger-bosbeheerders. Sommigen zullen hem verdragen, anderen dan ook weer niet. Het zal Gollem worst wezen. We kijken even mee over de schouders van Gollem: naar ons bos op rijen, netjes in het gelid, prachtig onder controle. Gollem gruwt. Gollems glorie groeit met de jaren. Zijn blazoen zal steeds meer schitteren. Hij zal zich steeds sterker meten en weten. Het begint al met de aanplant: de boompjes komen van het boomkwekersveld. Ze worden gesorteerd en gestockeerd. De herkomst is gekend. Van de stockage gaan ze naar de kaalvlakte. Arbeiders beginnen te planten. Gollems tanden blinken bij het zien van uitdrogende wortels bij transport en stockage, Gollem kijkt likkebaardend naar konijnen en reeën. Hij verkneukelt zich bij de hete julidagen. Die eerste jaren lijdt Gollem regelmatig honger in het onverstoorbaar opgroeiende jonge bos. Niks kan de jonge bomen deren. Het bos begint te groeien al of niet gehavend door de eerste onzekerheden vlak bij of na de aanplant. Na twintig jaar komt een nieuwe beheerder langs en die maakt Gollem weer wakker. De nieuwe beheerder begint zich vragen te stellen bij dat jonge bos. Waarom is deze boomsoort en geen andere geplant? Persoonlijke voorkeuren botsen met de keuze van de vorige beheerder. Gollem fronst zijn voorhoofd, pretlichtjes fonkelen in zijn pupillen. De inzichten van de nieuwe bosbeheerder stroken niet meer met wat er in het bos staat. Verlangens veranderen, nieuwe doelstellingen botsen met de aanwezigheid van het bos, of
7
ten minste met de boomsoort die er staat. Beheervraagstukken dringen zich op, de zaag komt in het vizier. Ten langen leste besluit de beheerder toch de zaag niet in het bos te zetten, het bos wordt oud. Stormen teisteren het ouder wordende bos, houtprijzen hebben intussen al hoogtes en laagtes gekend, al of niet in het voordeel van de bomen die er staan. De toepassingen van het hout dat staat te groeien is in 100 jaar ook al drie keer veranderd. Chinezen hebben Italiaanse pizzeria’s afgelost in de vraag naar het hout dat binnen 30 jaar mogelijk uit dit bos komt. In 2037 staan er misschien Indiërs of Pakistani als kopers op de lijst. Op een 25ste januari waait het hele bos om: beukenhout van fineerkwaliteit wordt in een half uur tijd gedegradeerd tot brandhout. Gollems geluk is eindeloos geworden, de totale chaos heeft toegeslagen. Nu, 17 jaar later…staat er een berkenbos.
Toekomstbomen, denken over bos… Toekomstbomen zijn zo oud als het bos en de bosbouwer zelf. In de middeleeuwen al zocht de beheerder de beste bomen op in het bos. Deze moesten groot en dik worden. In het Tire-et-aire deed de Zoniënbeheerder hetzelfde. Het blijft vechten om ze weer in het hedendaagse bos te krijgen. Of ten minste de beheerder er weer mee aan de slag te laten gaan. Ze geven je op een uur een duidelijk inzicht hoeveel en welke kwaliteiten er op één ha staan te groeien. Ze geven aanknopingspunten om je beheer aan op te hangen. Ze doen het licht in het bos schijnen. Ze maken je dag goed als ze er zijn. Nu kan je als bosbouwer in alle bescheidenheid gaan spelen met boomsoorten en kwaliteiten, met schoonheid en beleving. Je kan het ook makkelijk communiceren met die andere bosbezoekers, met u en ik. Ze vertalen de doelstellingen van de beheerder in het bos. Het bos laat zich lezen. Toekomstbomen vertellen zoveel meer dan een bos dat in cijfers is gegoten. Welke meerwaarde hebben cijfers als “285 m³ hout per ha” als je niet weet of dat hout de gewenste kwaliteit heef, van de gewenste soort is, standplaatsgeschikt is, past in de beheerdersvisie? Of je die cijfers nu meet of niet, er zal altijd hout groeien en daar heeft het bos de mens niet voor nodig. Met zijn toekomstbomenkeuze weet de bosbeheerder dit haarfijn te vertalen in kwaliteit, mogelijke bijsturing en doelstelling op het terrein. In één uur tijd kent de beheerder met zijn toekomstbomen die éne ha als zijn broekzak. In één uur tijd weet de cijferaar niks! Of omzeggens niks. Beheerplannen worden vandaag herleid tot tabellen, cijfers, kapregelingen, inventarissen. De belastingbetaler is bereid daar minimaal 200 euro per ha voor neer te tellen… Geef mij maar 100 euro om toekomstbomen te markeren, ik zal je vertellen waar je bos heen kan, welke kwaliteiten er zijn en bovenal: je zal nog begrijpen wat ik zeg ook! Geen m3, geen kapkwantums, geen in het honderd lopende kapregelingen. Het bos spreekt met zijn bomen, niet met het papier dat ervan gemaakt wordt…
Bosbouw in vrije stijl “In het midden van de 20ste eeuw is een bosbouw in vrije stijl ontstaan. Een bosbouw die elk dogma verwerpt, een ecologische grondslag heeft en op het natuurgebeuren is afgestemd. Hij concretiseert de richtinggevende uitspraak van Leibundgut: “Jeder Waldbestand is einzig und einmalig”, elk bosbestand is uniek en eenmalig (valt niet af te lezen aan statistieken zoals ik eerder schetste).
8
De resultaten van dunning en bosbehandeling, analyse van de bedrijfssoorten, evaluatie van bosverjongingstechnieken, confrontatie tussen genotypische en fenotypische selectie, de tegenstelling tussen klonale bosbouw gebaseerd op genetische gelijkheid en de populatiebosbouw, die op genetische diversiteit berust, heeft de bosbouwkundige visie aanzienlijk verruimd. Bosbouwkundig meesterschap bestaat in het vinden van de beste oplossing voor elk afzonderlijk geval. Van de bedrijfssoorten weerhouden we de basisprincipes, om zich vervolgens van elk bindend voorschrift te bevrijden. We verjongen het bos natuurlijk waar het kan en kunstmatig waar het moet, door planten of zaaien, maar steeds met aanwending van het beste uitgangsmateriaal. We verjongen het bos in grote of kleine groepen, onder scherm of in kaalstelling, met snelle of langzame uitbreiding van de groep naargelang van de gewenste bosstructuur en de verhouding tussen licht- en schaduwboomsoorten, tussen waardedragers en dienende elementen. We kiezen vrij, naar gelang van de bostoestand, het moment voor eerste dunning, dunningssterkte en periodiciteit: we grijpen in waar en wanneer nodig, niet om te voldoen aan de voorschriften van een bindend beheerplan. We kiezen hoogdunning omdat we geen heil zien in het verwijderen van dode en kwijnende bomen, die meer diensten bewijzen door in het bos te blijven staan. Het bos benaderen we als ecosysteem. We vermijden grote biomassaschommelingen en voorraadverschuivingen. We streven naar maximale bosstabiliteit, we streven naar maximale biologische diversiteit. Elke vorm van monofunctionaliteit hetzij recreatie, houtwinning, natuurbehoud achten we als tegenstrijdig met het ware boskarakter. Deze opvatting vraagt zware inspanningen omdat het (Vlaamse) bos niet altijd in goede conditie verkeert. Deze opvatting ondervindt grote tegenstand omdat ze verplichtingen oplegt. Deze opvatting vindt haar ultieme rechtvaardiging in het universele karakter van de bosbedreiging en de noodzaak de toekomst voor te bereiden en niet te ondergaan. Haar motief is het openbaar belang, en dat vergt het bos niet langer uitsluitend als een houtfabriek te zien.” (Van Miegroet, 1994)
Waar is de mosterd? Een tocht door een privé-bos in Le Nouvion en Thiérache, Noord-Frankrijk is voor mij een “eye-opener” geworden, het moet 1995 geweest zijn. Hier komen echte antwoorden. Hier zijn duidelijke voorbeelden, hier vallen harde cijfers te rapen, hier groeit mooi bos en het rendeert nog ook. Hoe rendeert het bos? Zo weinig mogelijk doen in het bos, want al wat je doet buiten oogsten, kost geld. Natuurlijke verjonging aanvullen met planten waar nodig. Wars van alle boekenwijsheid hadden de lokale bosbeheerders de strikte ban van het bosbouwboekje doorbroken. Ze hadden zich bevrijd van alle bosbouwkundige voorschriften. Wanneer ga je welke bomen kappen? Je gaat die bomen kappen die op dat ogenblik geld opbrengen en die oogstbaar zijn zonder grote voorraadschommelingen. Begrippen als doeldiameters en oogsten gericht op de vraag van de markt zijn niet langer taboe. Klaar als pompwater. Hoe ga je de bomen oogsten? In eigen regie. Je trekt zelf vellers en slepers aan, stuurt ze het bos in, betaalt ze correct. Een premiestelsel zorgt voor extra motivatie van deze werkers en, minimale schade aan het bosecosysteem. Verkopen doen we aan de kant van de weg, in sortimenten en kwaliteiten. Van een verlieslatend bosbedrijf was dit beheer in nauwelijks 10 jaar tijd geëvolueerd naar
9
een positief saldo. Een nieuwe mentaliteit ontstond ook bij de kopers, die aanvankelijk weigerachtig stonden tegenover dit systeem. Vlaamse kandidaat kopers waren niet gewend om hun waar duidelijk, zonder vermommingen en risico’s langs de weg te zien liggen.
Monofunctioneel denken Moet België hout produceren? We gaan even monofunctioneel denken. Vlaanderen heeft een zelfvoorzieningsgraad van 10 %. Dat betekent dat we 90% van onze houtproducten moeten invoeren. We verbruiken in België 10.000.000 geregistreerde m³ hout per jaar. Als we die kubieke meters 1 meter hoog en 1 meter breed stapelen hebben we een houtstapel van 10.000 km. We produceren in Vlaanderen 3.000.000 geregistreerde m³. De niet geregistreerde zijn zwarte m³, die vaak in het brandhoutcircuit terechtkomen. Waarschijnlijk gaat om enkele 10.000den m³ in België. België heeft een bosoppervlakte van ongeveer 670.000 ha. Met een gemiddelde aanwas van 5 m³ per ha per jaar betekent dit dat er jaarlijks 3.350.000 m³ hout in onze Belgische bossen groeit. Waarschijnlijk is deze aanwas een onderschatting. De meeste bosbeheerders gaan ervan uit dat de huidige gerealiseerde aanwassen eerder tussen de 5 tot 10 m³ per jaar per ha liggen en dat het niet onmogelijk is dat er jaarlijks dubbel zoveel hout aangroeit in onze bossen. Onze bossen zijn de laatste decennia geëvolueerd tot houtrijke hooghout bossen. Ruim de helft van onze Belgische bossen bestaat uit hoogproductief naaldhoutbos, met de Fijnspar op kop en in een leeftijdscategorie tussen de 40 en 70 jaar wat precies de productiefste leeftijdsklasse is voor dit type bos, met uitzondering van de populieren. De totale wereldhoutproductie wordt geraamd op 3,4 miljard m³. Belgiës houtkap is minder dan 0,01 % van deze globale houtkap. Moet er dan nog hout zijn in ons bos? Dit is een ethisch verhaal. Een mooie argumentatie is de volgende: het hout dat we zelf produceren is in het licht van duurzaam bosbeheer, duurzaam hout. Het hoeft geen lange afstanden af te leggen om van bos, langs zagerij in een meubel terecht te komen. Tot zover de mooie redenering. Of het hout echt deze weg aflegt is een ander verhaal. Onze huizen steken vol met Noors grenen, Franse Douglas, Franse eik. OSB-platen vinden gretig afzet in het buitenland, onze beuken vertrekken richting China en komen verzaagd weer naar Europa. Hoe duurzaam blijft het verhaal dan? Wordt de duurzaamheid niet weg gedicteerd door de duurzaamheid van geld? Zijn we echt wel bezig met duurzaamheid of is het duurzame bosbeheer een parel voor het globaliserende zwijn? Moeten we daar als bosbouwer mee bezig zijn? Zijn we goudzoekers en houtzoekers in ons eigen bos? Of zijn we op zoek naar parels die we kunnen waarderen? Parels die mijn dag als beheerder goed maken. Parels die uit verrassing en verwondering geboren worden. Zoals die madeliefjes in het gras voor het huis van zuster directrice mijn kleuterverwondering opwekten en telkens ik madeliefjes zie staan, blijven het pareltjes in het gras. “Gezond verstand is het best verdeeld in de wereld, want iedereen vindt dat hij er rijk van voorzien is.” (Descartes)
Frederik Vaes, 4 november 2007. Lezing in het kader van ‘De Zondagen van het Museum’, bosmuseum Jan van Ruusbroec, Hoeilaart
10