Houten Leebrug II 2e fase
bestemmingsplan
rboi adviseurs ruimtelijke ordening
Houten Leebrug II 2e fase
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0321.0310BPLEEBRUG2F2-ONTW
12-06-2012 12-11-2012
voorontwerp ontwerp
projectnummer:
032100.16729.00 opdrachtleider:
R.008/04
drs. M. Hoorn
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
c RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan door de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
2
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding en doelstelling
7
1.2
Ligging plangebied
7
1.3
Vigerend bestemmingsplan
7
1.4
Leeswijzer
7
Hoofdstuk 2
Planbeschrijving
9
2.1
Bestaande situatie
9
2.2
Toekomstige situatie
9
Hoofdstuk 3
Beleid en regelgeving
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Rijks-, provinciaal en regionaal beleid
13
3.3
Gemeentelijk beleid
17
Hoofdstuk 4
Omgevings- en milieuaspecten
21
4.1
Onderzoeken
21
4.2
Bodem
23
4.3
Luchtkwaliteit
23
4.4
Water
24
4.5
Vormvrije mer beoordeling
25
Hoofdstuk 5
Plansystematiek
27
5.1
Algemeen
27
5.2
Planregels
27
Hoofdstuk 6
Handhaving en uitvoering
29
6.1
Algemeen
29
6.2
Jurisprudentie
30
6.3
Gemeentelijk beleid
30
6.4
Handhaving bestemmingsplan
31
Hoofdstuk 7
Uitvoerbaarheid
33
7.1
Inspraak
33
7.2
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
33
7.3
Economische uitvoerbaarheid
33
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
3
Bijlagen bij de toelichting
35
Bijlage 1
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
37
Bijlage 2
Geluidzone De Schaft
39
Bijlage 3
Bodemonderzoek
41
Bijlage 4
Ecologisch onderzoek
43
Bijlage 5
Beeldkwaliteitsplan
45
Regels
47
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
49
Artikel 1
Begripsbepaling
49
Artikel 2
Wijze van meten
52
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
53
Artikel 3
Verkeer - Wegverkeer
53
Artikel 4
Water
54
Artikel 5
Wonen - Uit te werken
55
Artikel 6
Waarde - Archeologie 2
58
Hoofdstuk 3
Algemene regels
61
Artikel 7
Antidubbeltelregel
61
Artikel 8
Algemene gebruiksregels
61
Artikel 9
Algemene afwijkingsregels
61
Artikel 10
Algemene wijzigingsregels
61
Artikel 11
Overige regels
62
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
63
Artikel 12
Overgangsrecht bouwwerken
63
Artikel 13
Overgangsrecht gebruik
63
Artikel 14
Slotregel
63
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
4
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
toelichting
6
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
7
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding en doelstelling
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualiseringsslag van bestemmingsplannen in de gemeente Houten. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dienen gemeenten voor 1 juli 2013 te beschikken over actuele bestemmingsplannen. Leebrug II 2e fase is een ontwikkelingsgericht plan gericht op woningbouw. Het is een van de gebieden in Houten Zuid die onderdeel uitmaken van de Vinex-uitbreidingen. De mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan worden overgenomen in dit bestemmingsplan. Inhoudelijk gezien vinden er beperkte wijzigingen plaats ten opzichte van het vorige bestemmingsplan op basis waarvan Houten Zuid is ontwikkeld. Dit heeft te maken met een proefverkaveling die is vastgesteld door de gemeenteraad voor dit gebied. Voor zover er nadere regels worden gesteld, betreffen die overigens inperkingen ten opzichte van het vigerend plan. De onderbouwing van de plannen wordt om die reden slechts kort benoemd in dit bestemmingsplan.
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het westelijk deel van Houten-Vinex, ten zuiden van het bedrijventerrein de Schaft. Het plangebied wordt verder globaal begrensd door de fietspaden Hoonpad, Houtensewetering en het Schaftpad.
1.3
Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Globaal bestemmingsplan Houten-Vinex'. Dit plan is vastgesteld op 27 april 1999 en goedgekeurd op 7 december 1999. In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden een uit te werken woonbestemming gekregen. Na uitwerking zijn woningen mogelijk met bijbehorende voorzieningen zoals verkeer, groen, nutsvoorzieningen. Voorts zijn andere functies mogelijk, zoals detailhandel, horeca en bedrijven.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevant ruimtelijk beleid benoemd. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de omgevings- en milieuaspecten waarna in hoofdstuk 5 de plansystematiek wordt beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en uitvoering van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft tenslotte de uitvoerbaarheid van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
8
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
9
Hoofdstuk 2
2.1
Planbeschrijving
Bestaande situatie
Leebrug II is een deel bebouwde plek in Houten-Vinex. De bebouwing bestaat voornamelijk uit een bedrijfsgebouw van een bouwbedrijf. In het uitvoeringsprogramma van de Ruimtelijke Visie Houten is opgenomen dat de mogelijkheden voor woningbouw op deze locatie wordt onderzocht. Verkeersstructuur Het plangebied wordt voor het autoverkeer vanaf de rondweg aan de westzijde ontsloten, via de inprikker van Het Hout of De Koppeling. De hoofdontsluiting voor het fietsverkeer vindt plaats via de oost-west fietsroute Weteringhout. Functionele structuur Het plangebied wordt momenteel gekenmerkt door de aanwezigheid van een bouwbedrijf en voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De percelen worden omzoomd door opgaand groen.
2.2
Toekomstige situatie
In het gebied is woningbouw voorzien. Ter plaatse zal sprake zijn van invulling van één van de laatste open plekken in Houten-Zuid. Op 22 december 2011 heeft de gemeenteraad een proefverkaveling voor Leebrug II vastgesteld. Deze proefverkaveling is opgenomen in figuur 2.1. In deze proefverkaveling wordt uitgegaan van de bouw van circa 55 woningen en een school. Inclusief de invulling van het EMC en de Ecowijk, zullen tussen 120 en 140 woningen worden gerealiseerd. 35 appartementen en het EMC zijn inmiddels gerealiseerd. De woningen en omgeving worden in de vorm van een Engels tuindorp gebouwd. De proefverkaveling is nog geen eindplaatje maar dient als uitgangspunt voor een gedetailleerd bestemmingsplan. Een gedeelte van het plangebied betreft een ecowijk. Deze wordt nog nader ingevuld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
10
Figuur 2.1 Proefverkaveling Leebruf II 2e fase De basisidee voor de buurt is gelegen in een bosachtig ontwerp (zie figuur 2.2). Uitgangspunt is een boomrijk gebied waarin, in een onregelmatig patroon woningen zijn geprojecteerd. Het ontwerp houdt rekening met een aantal factoren. Allereerst moeten een aantal bestaande woningen in het ontwerp geïntegreerd te worden. Ten tweede is er een brede leidingenstrook die onder een deel van het plangebied doorloopt en die niet bebouwd kan worden. En ten slotte zijn er bestaande wegen- en groenstructuren die geintegreerd moeten worden. Door een bos als uitgangspunt te nemen en bestaande structuren en woningen daarin op te nemen, blijven plekken over waar woningen geprojecteerd kunnen worden. Het orthogonale patroon van woningen zorgt voor éénheid tussen de woningen en het flexibele stratenpatroon verbindt de onderdelen met elkaar tot een buurt met een éénduidig karakter.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
11
Figuur 2.2 Basisopzet Dit bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van de verplichte actualisering van bestemmingsplannen. Voor de regeling wordt uitgegaan van de regeling in het bestemmingsplan 'Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex' dat op dit moment voor het plangebied geldt. Binnen deze regeling is vast voorgesorteerd op de invulling van het gebied naar aanleiding van de vastgestelde proefvekaveling. Dit houdt onder mee in dat de woningen aan de westzijde van het plangebied met kap gebouwd dienen te worden en een maximale bouwhoogte van 11 m krijgen en dat ter plaatse slechts vrijstaande en halfvrijstaande woningen zijn toegestaan. De woningen aan de oostzijde hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 20 en 24 m. De maximale goothoogte van 20 m is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex'. Om excessen te voorkomen, is aanvullend een boouwhoogte van 4 m opgenomen, zodat een kap op de gebouwen kan worden gerealiseerd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
12
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
13
Hoofdstuk 3
3.1
Beleid en regelgeving
Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
3.2
Rijks-, provinciaal en regionaal beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie vervangt diverse beleidsnota's, zoals: de Nota Ruimte; de Structuurvisie Randstad 2040; de Nota Mobiliteit; de MobiliteitsAanpak; de structuurvisie voor de Snelwegomgeving; de agenda Landschap; de agenda Vitaal Platteland; Pieken in de Delta. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. AMvB Ruimte Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de ontwerp AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is dat de volgende. Aanwijzing bestaand bebouwd gebied De bundelingsstrategie uit de Nota Ruimte is overgenomen in de AMvB Ruimte. De provincies
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
14
hebben in het besluit een hoofdrol bij het uitwerken en handhaven van het generieke bundelingsbeleid. Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels gelden dienen provincies bij of krachtens verordening de grens van het bestaande bebouwde gebied voor een periode van maximaal vier jaar, vast te stellen. Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangegeven bestaand bebouwd gebied. Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
15
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Streekplan Utrecht 2005-2015 (2004: sinds 1 juli 2008 Structuurvisie) Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. Het ruimtelijk beleid is voor een belangrijk deel ingegeven door het principe van beheerste groei. De provincie wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook wil zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijke gebied goed te benutten. Zorgvuldig ruimtegebruik wordt dan ook gestimuleerd. Beleidsmatig is het zorgvuldig ruimtegebruik vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Aangezien sprake is van inbreiding, wordt gevolg gegeven aan het beleid om het bestaande stedelijke gebied goed te benutten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
16
v
Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Voor ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied zijn geen specifieke regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied. Regionaal Structuurplan 2005-2015 (2005) Het Regionaal Structuurplan (RSP) is een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid. Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe. De regio Utrecht wil de groei van de bevolking in de regio zelf opvangen door tot 2015 nieuwe woningen te bouwen samen met de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur. Het onderdeel uit het RSP welke van belang is voor onderhavig bestemmingsplan, betreft het openbaar vervoersbeleid. In het openbaar vervoerbeleid is het van belang dat een goed product
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
17
wordt geboden, passend bij de vraag van (potentiële) reizigers. Dit betekent, goede bereikbaarheid en korte reistijden. De ontwikkeling van een Park & Ride voorziening ten behoeve van het treinstation Castellum sluit aan bij de vraag naar goede stationsvoorzieningen en stimuleert het gebruik van het openbaar vervoer in de regio. Kadernota Ruimte - Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2025 De provincie Utrecht bereidt een nieuwe provinciale ruimtelijke structuurvisie voor. De eerste stap in dit proces is de Kadernota Ruimte. De Kadernota bevat overwegingen voor de provinciale structuurvisie. Het is een inhoudelijke verkenning van richtingen, zonder dat de richtingen worden vastgelegd. De structuurvisie wordt vergezeld door een ruimtelijke verordening, die bindend is voor gemeenten. De missie van de structuurvisie is te werken aan een aantrekkelijke provincie door de ruimte evenwichtig en in onderlinge samenhang te ontwikkelen. In het ruimtelijke beleid worden daaruitvolgend twee hoofdkeuzes gemaakt voor het ruimtelijk beleid: inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Voor het stedelijk ligt het accent op leefbare verstedelijking en dynamiek binnen de rode contouren. De sturingsfilosofie blijft gericht op het landelijk gebied. Binnen de rode contour ligt vooral het lokale domein. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op ontwikkeling binnen de rode contour. Doordat sprake is van inbreiding en het afronden van één van de laatste onbebouwde plekken binnen het stedelijk gebied van Houten, is onderhavig bestemmingsplan in lijn met de Kadernota Ruimte.
3.3
Gemeentelijk beleid
Strategische visie "Houten 2015 – Van groei naar bloei" Houten is in enkele decennia uitgegroeid van een brinkdorp tot een stad van bijna 50.000 inwoners. Na dit snelle groeiproces dient Houten zich te realiseren hoe de nieuwe bewoners de toekomst van hun stad graag zien. Leefbaarheid en samenleven betekent het versterken van sociale cohesie. De inrichting van woonwijken kan de sociale verbondenheid extra stimuleren. Ontmoetingsplekken, zoals scholen, speelplekken en parken zowel bebouwd als onbebouwd, zijn daarbij essentieel. Als fietsstad bij uitstek beschikt Houten over uitstekende fietsverbindingen. Naast behoud wordt versterking van het langzaamverkeersnetwerk gezien als belangrijkste aandachtspunt voor de toekomst. Daarin past tevens een goede afstemming van de bereikbaarheid en inrichting van het wijkcentrum. Houten is al langere tijd een gewilde vestigingsplaats voor ondernemers, waarvoor niet alleen de ligging, maar ook een goede bereikbaarheid van belang zijn. Het is van economisch belang om dit imago ook in de toekomst te behouden. Voor de bewoners van Houten-Vinex is het van belang dat het voorzieningenniveau op peil gebracht wordt. De demografische ontwikkelingen noodzaken echter om daarbij ook vooruit te kijken naar het behoud van voldoende draagvlak. Ruimtelijke visie Houten 2015: 'Leven-de Ruimte' In de ruimtelijke visie Houten 2015: 'Leven-de Ruimte' wordt getracht antwoord te geven op een tweetal vragen: Wat voor soort gemeente wil Houten zijn in 2015? Hoe houdt men de stad Houten en haar platteland leefbaar, nu en in de toekomst? De visie is tot stand gekomen door middel van een interactief proces met de bevolking van Houten. Als antwoord op de gestelde vragen heeft de gemeente een aantal doelen voor de toekomst geformuleerd. Voor de realisatie van het Hofstad 4b Noord is voornamelijk het doel
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
18
voorzieningen van belang. Hoofddoel ten aanzien van de voorzieningen is de instandhouding van een gunstig evenwicht tussen bevolking en voorzieningen in de gemeente. Conclusie De ruimtelijke visie Houten 2015 zet onder ander in op instandhouding van een gunstig evenwicht tussen bevolking en voorzieningen in de gemeente. Gebiedsvisie Open Plekken Houten-Vinex De gebiedsvisie heeft tot doel de resterende ruimte in Houten-Vinex op een evenwichtige en geïntegreerde wijze in te richten met de bestaande bouwclaims en bouwwensen. In die zin is de gebiedsvisie een aanvulling op het Integraal Programma van Eisen dat voor Houten-Vinex is opgesteld. Na een inventarisatie van de (woning)behoefte heeft het college van burgemeester en wethouders een besluit genomen t.a.v. het woon- en welzijnsprogramma voor de open plekken in Houten-Vinex. Voor Leebrug II 2e fase zijn de volgende punten van belang: potentiële locatie voor ca. 45 starterskoopwoningen ten noorden van voormalige Schalkwijkseweg (met accent van 4 lagen aan westkant) schoolwoningen nabij Vijfwal Per locatie is in de gebiedsvisie aangegeven wat de gebiedsfactoren zijn en welk programma wordt voorgesteld. Bij de beschrijving van de 'open plek locatie' Leebrug II 2e fase gaat men uit van de volgende gebiedsfactoren: archeologisch waardevol terrein aanwezigheid kabels en leidingen Conclusie Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden uitgewerkt. De gebiedsfactoren zijn in het volgende hoofdstuk verantwoord. Waterplan Houten 2006-2009 Het Waterplan Houten 2006-2009 geldt als een parapluplan waarin watergerelateerde plannen, verplichtingen, bestaande waterknelpunten en kansen bij elkaar komen. Het plan geeft aan welke problemen en kansen er liggen op watergebied en stelt maatregelen voor. Hiertoe zijn een viertal thema's benoemd die door de betrokken partijen belangrijk worden gevonden. Deze thema's zijn: duurzaam en integraal waterbeheer; water als ruimtelijke drager; aantrekkelijk water; samenwerking en communicatie. Bij wijziging van de functie in gebieden en/of inbreiding en uitbreiding, worden strenge watereisen gehanteerd. Overtollig water moet (rekening houdend met klimaatwijziging) in principe binnen het nieuw te ontwikkelen gebied worden opgelost volgens de kwantiteitstrits: vasthouden -bergen- afvoeren. Voor de stedelijke wateropgave is naast het oppervlaktewater ook grondwater, hemelwater en riolering van belang. De opgave is bijvoorbeeld om het grondwaterpeil zoveel mogelijk te handhaven, neerslag vast te houden, verbeterd gescheiden rioolstelsel aan te leggen en hemelwater af te koppelen. Ook zal het waterplan moeten leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het water in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water wordt hierbij van belang geacht. Conclusie In Leebrug II 2e fase wordt rekening gehouden met de maatregelen zoals deze genoemd zijn in het Waterplan Houten 2006-2009. Tijdens de planontwikkeling zal advies ingewonnen worden Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
19
bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Regeling voor beroep en bedrijf aan huis (2012) Naar aanleiding van nieuwe regelgeving, technische ontwikkelingen en beleidsmatige keuzes heeft de gemeente onlangs een nieuwe notitie opgesteld met betrekking op beroep en bedrijf aan huis. Deze notitie beschrijft de beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente ten aanzine van beroep en bedrijf aan huis. Deze uitgangspunten worden vervolgens vertaald in juridische regelingen die vervolgens wordt opgenomen in bestemmingsplannen. Conclusie In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het toetsingskader zoals beschreven in de notitie. Prostitutie Met de wetswijziging van 1 oktober 2000 is het wettelijk bordeelverbod (ex art. 250 Wetboek van Strafrecht) opgeheven. Belangrijkste consequentie hiervan was, dat het exploiteren van prostitutie, uitgeoefend onder de randvoorwaarden, volkomen legaal is geworden. De gemeenten zijn daardoor genoodzaakt om een integraal prostitutiebeleid te ontwikkelen en uit te voeren. De wetgever gaat er van uit dat gemeenten in de vorm van een vergunningenstelsel regels stellen met betrekking tot prostitutiebedrijven en andere vormen van seksinrichtingen waardoor zij een belangrijke regisserende rol krijgen. Op grond van de algemene verordenende bevoegdheid (ex artikel 108 Gemeentewet) heeft de gemeente Houten inmiddels al een aantal jaar regels in haar algemene plaatselijke verordening (APV) gesteld ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. Het regulerend optreden dient naast de APV mede via het bestemmingsplan te geschieden, omdat daarmee kan worden bepaald waar (welke vorm van) seksinrichtingen zich wel en niet kunnen vestigen. In de APV is strijdigheid met het bestemmingsplan als een dwingende weigeringsgrond opgenomen, hierdoor wordt door aanpassing van de bestemmingsplannen een sluitend systeem gecreëerd. Het paraplubestemmingsplan Prostitutie is op 3 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en goedgekeurd op 17 juli 2007. Het plan past de gebruiksbepalingen uit de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen aan, waardoor seksinrichtingen worden uitgesloten. In het paraplubestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing gemaakt, waarbij de Houtense bedrijventerreinen, aangegeven zijn als enige mogelijke locaties waar middels een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, één prostitutiebedrijf gevestigd zou kunnen worden. Deze terreinen zijn onderling ook weer vergeleken op geschiktheid. In het onderhavige bestemmingsplan is op grond van dit prostitutiebeleid, de vestiging van prostitutiebedrijven uitgesloten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
20
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
21
Hoofdstuk 4
Omgevings- en milieuaspecten
Het onderhavige bestemmingsplan is een actualisatie van het bestemmingsplan Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex. Ten opzichte van dit bestemmingsplan worden de bouwmogelijkheden niet uitgebreid. Daarbij wordt woningbouw niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, maar door middel van een uit te werken bestemming. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of de verschillende omgevings- en milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staatn. In de volgende paragraaf wordt per onderwerp aangegeven welke onderzoeken zijn uitgevoerd met de bijbehorende conclusie. De onderzoeken zelf zijn opgenomen in de volgende paragraven of als bijlage bij het bestemmingsplan.
4.1
Onderzoeken
Geluid
Bodem
Onderzoek
Conclusie
Akoestisch onderzoek verkeerslawaai 2011, Goudappel
Geen beperkingen als gevolg 1 van berekende geluidsbelasting
Geluidscontour bedrijfsterrein De Schaft
Geen woningen binnen de geluidscontour.
2
Zie paragraaf 4.2 voor een Er is mogelijk sprake van een toelichting op het onderzoek. vervuiling. Hiervoor wordt nader onderzoek uitgevoerd.
Luchtkwaliteit Zie paragraaf 4.3 voor het onderzoek.
Het onderdeel luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid
Uit raadpleging van de Risicokaart blijkt dat zich in de nabijheid van het plangebied geen relevante risicobronnen bevinden. De afstand tot de spoorlijn Utrecht-Geldermalsen bedraagt bijvoorbeeld meer dan 500 m. Op deze afstand heeft realisatie van extra woningen geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Water
Zie voor de waterparagraaf paragraaf 4.4.
Archeologie
Het plangebied valt niet onder het paraplubestemmingsplan archeologie. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Houten is een beleidskaart archeologie gemaakt, waarin de verwachtingswaarden zijn weergegeven en waarin uitspraken zijn gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen. Een klein gedeelte van het bestemmingsplan heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gebied is het noodzakelijk
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage
032100.16729.00
22
Onderzoek
Conclusie
Bijlage
archeologisch onderzoek uit te voeren voordat werken en werkzaamheden worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen is een dubbelbestemming opgenomen Voor de rest kent het plangebied een lage tot geen archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte is geen dubbelbestemming opgenomen. Eventuele vondsten gedaan tijdens werkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorie In of in de omgeving van het plangebied zijn beperkte cultuurhistorische waarden aanwezig. Het enige element binnen het plangebied is de Ambachtsweg. Deze is aangelegd ter ontsluiting van bedrijven die werden uitgeplaats bij de realisatie van Houten-Noord. Inmiddels zijn alle bedrijven hier weer verdwenen. De gemeente is van mening dat deze weg niet dusdanige cultuurhistorische waarden heeft dat deze weg beschermd moet worden. Vanuit praktisch (leidingen) en financieel oogpunt is gekozen om de Ambachtsweg te behouden. De exacte ligging van de weg kan wel beperkt worden aangepast. Tussen voorontwerp en ontwerpfase zal cultuurhistorisch onderzoek worden verricht, gericht op het inventariseren, waarderen en al dan niet beschermen van cultuurhistorische waarden Ecologie
Onderzoek flora en fauna 2011
Er zijn in het plangebied geen 4 streng beschermde soorten waargenomen, met uitzondering van vogels, waarvoor ontheffing is vereist; Voorafgaand aan werkzaamheden dient te worden nagegaan of daardoor vaste verblijfplaatsen of streng beschermde dieren worden verstoord; Voor alle soorten geldt vanuit de Flora- en faunawet de algemene zorgplicht.
Milieuzonering Ten noorden van het De beoogde woningen vallen 2 plangebied ligt het buiten de geluidszone van het bedrijventerrein De Schaft. bedrijventerrein. Op De Schaft Voor dit bedrijventerrein is bevinden zich enkele bedrijven met name het onderdeel uit milieucategorie 3.1. Het geluid relevant. In dit kader is merendeel van de bedrijven valt een geluidzone opgesteld. binnen milieucategorie 2. Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Het onderdeel milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
23
Onderzoek
Conclusie
Leidingen
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
(Plan)MER
Een (plan)MER is niet noodzakelijk, zie paragraaf 4.5.
4.2
Bijlage
Bodem
Voor gemeente Houten (binnen de rondweg) en de omliggende dorpskernen is in 2010 een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Aan deze bodemkwaliteitskaart is in 2011 een nota bodembeheer met gebiedsspecifiek beleid gekoppeld. Deze nota geeft de voorwaarden aan waaronder grond en baggerspecie op of in de bodem toegepast mogen worden binnen het beheergebied. De bodemkwaliteitskaart en de nota bodembeheer vormen samen een belangrijk middel voor het gemeentelijk beheer van de bodem, waarmee een duurzaam en verantwoord hergebruik van grond en baggerspecie wordt beoogd. Onderzoeken Gemeente Houten heeft in het kader van de herontwikkeling enkele bodemonderzoeken laten uitvoeren. Uit het verkennend bodemonderzoek CSO 2011 wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied mogelijk niet alle bodem geschikt is voor de toekomstig beoogde functies. Plaatselijk is nader bodemonderzoek noodzakelijk. In de uitwerkingsregels wordt opgenomen dat uitwerking pas kan plaatsvinden nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de functie. Voor het perceel CZP is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Deze grond dient te worden afgevoerd.
4.3
Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), onderdeel luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen). Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien: aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of; aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of; aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of; het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009). Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
24
grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO 2 en PM 10 . In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet: a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen; b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie); c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. Onderzoek In voorliggend bestemmingsplan wordt na uitwerking woningbouw mogelijk gemaakt. Het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt ligt ver onder de 1.500 woningen, waardoor de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Indien gebruik wordt gemaakt van de uitwerkingsbevoegdheid, zal onder meer de uitvoerbaarheid moeten worden aangetoond ten aanzien luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal inzicht moeten worden gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse. Conclusie Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.4
Water
In 2001 hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de 'Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw' (WB'21)' ondertekend met als doel het verkrijgen van een duurzaam watersysteem. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen dienen de waterbeheerder in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het planvormingsproces. Deze waterbeheerder brengt vervolgens een 'wateradvies' uit. Het Hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlanden' hanteert als uitgangspunt voor bouwplannen het zogenaamde 'standstill-beginsel'. Dit beginsel houdt in dat ruimtelijke plannen geen verslechtering van de waterhuishouding tot gevolg mogen hebben. In de situatie, die hier aan de orde is, is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarin de huidige planologisch mogelijkheden worden overgenomen. Met een uit te werken bestemming worden woningen mogelijk gemaakt, met een maximum van 35 woningen per hectare. De precieze locatie en grootte van de woningen zijn hierin verder uit te werken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
25
In het rapport detaillering watersysteem Houten Zuid 2007 is de waterhuishouding ontworpen voor Houten Zuid. Deze waterhuishouding is inmiddels gerealiseerd. De hierin voorziene waterberging is voldoende voor de compensatie van verharding en de berging en afvoer van water. Bij dempingen zal het oppervlak waterberging moeten worden gecompenseerd. Verder wordt conform het Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP) er naar gestreefd dat minimaal 20% van het verhard gebied in Houten wordt afgekoppeld van het gemengd stelsel. Afkoppeling kan plaatsvinden richting de watergang langs Beukenhout. Afkoppelen en infiltratie voor de 24 tot 33 woningen in een eco-wijk wordt nader onderzocht. Maatregelen om hemelwater te infiltreren zoals Wadi's, IT-riolen en/of waterdoorlatende verhardening worden afgestemd met het waterschap. In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Op 12 maart 2012 zijn verder afspraken tussen de gemeente en het waterschap vastgelegd met betrekking tot de waterhuishouding bij kleine ontwikkelingslocaties in Houten Zuid. Deze afspraken dienen als lokaal waterbeleid gehanteerd te worden
4.5
Vormvrije mer beoordeling
Toetsingskader In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten; de kenmerken van de potentiële effecten. Onderzoek en conclusies De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject conform categorie D11.1 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
26
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
27
Hoofdstuk 5
5.1
Plansystematiek
Algemeen
Het bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van een terrein in het gebied Leebrug II, 2e fase, gelegen ten zuiden van bedrijventerrein De Schaft. Het bestemmingsplan bevat daarop gerichte bestemmingen. Het is vormgegeven volgens de standaarden die in het kader van de per 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening zijn opgesteld. Bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht moeten aan deze standaarden (o.a. SVBP2008 en PRBP2008) voldoen. Daarnaast is bij het opstellen van dit bestemmingsplan het Handboek Digitale Uitwisseling Bestemmingsplannen van de gemeente Houten gebruikt.
5.2
Planregels
De juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan worden gevormd door de verbeelding in combinatie met de regels. Dit deel van de toelichting beoogt een beschrijving te geven van de wijze waarop de plannen voor het plangebied zijn vertaald in de verbeelding en regels. Hierbij wordt de opzet van de regels gevolgd. Ten aanzien van de opgenomen regels kan het volgende worden opgemerkt: Inleidende regels In artikel 1 Begrippen en artikel 2 Wijze van meten zijn defenities bepaald en geeft uitleg hoe in het plan genoemde maten en afmetingen worden bepaald. Enkelbestemmingen De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" (artikel 3) is opgenomen voor de de verkeersruimte in het plangebied. Dit betreft de bestaande weg het Hoonpad. De bestemming "Water" (artikel 4) is opgenomen voor de watergang aan de westzijde van het plangebied. De bestemming "Wonen - Uit te werken" (artikel 5) is de belangrijkste bestemming binnen het plangebied. Aan de uit te werken bestemming zijn uitwerkingsregels gekoppeld met betrekking tot maximale goothoogte, woningdichtheid, parkeerplaatsen en bijgebouwen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
28
Dubbelbestemming Voor een gedeelte van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" (artikel 6) opgenomen. Bodemingrepen zijn hier uitsluitend toegestaan indien deze kleiner zijn dan 500 m2 of gelden voor een diepte minder dan 50 cm beneden het maaiveld. Indien dit niet kan worden vermeden, moet eerst archeologisch onderzoek worden uitgevoerd, alvorens bodemingrepen mogelijk zijn. Algemene regels Artikel 7 t/m 11 zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bestaande maten, ondergronds bouwen en algemene afwijkings- en wijzigingsregels. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. De algemene gebruiksregels in artikel 8 omvatten daarom alleen een verbod om gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Het plangebied is overwegend een woongebied. Het gemeentebestuur is van mening dat in een woongebied seksinrichtingen ongewenst zijn vanwege de uitstraling die dit gebruik heeft. De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt hierdoor negatief beïnvloed. Overgangs- en slotregels In artikel 12, 13 en 14 zijn tot slot de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven standaarregels voor het Overgangsrecht bouwen en gebruik en de naamgeving van het plan opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
29
Hoofdstuk 6
6.1
Handhaving en uitvoering
Algemeen
De aspecten van de handhaving, de handhaafbaarheid alsmede van de integrale veiligheid spelen bij het maken en uitvoeren van nieuwe (bestemmings)plannen een steeds belangrijker wordende rol. In het kader van de fundamentele herziening van belangrijke wetten zoals de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is nadrukkelijk gewezen op het belang van een adequate handhaving van de wettelijke bepalingen en de vastgestelde plannen. Handhaving is daarmee in de loop van de tijd niet alleen speerpunt van rijksbeleid geworden, maar ook van provinciaal en gemeentelijk beleid. In die ontwikkeling tijdens de afgelopen jaren hebben de calamiteiten in Enschede, Volendam, Tiel en Maastricht (maar ook die op lokaal niveau) hun eigen stuwende rol gespeeld. Niet alleen de overheid richt haar aandacht in toenemende mate op veiligheid en handhaving. Ook in de jurisprudentie van de (bestuurs-)rechter is een tendens zichtbaar die de beleidsvrijheid van overheden met betrekking tot de inzet van het handhavinginstrumentarium steeds verder inperkt. Onder deze bestuurlijke en gerechtelijke druk van boven, maar ook door de druk die de steeds mondig wordende burgers via klachten en handhavingsverzoeken opvoeren, ontkomen de handhavingsinstanties zoals de gemeente niet aan het voeren van een actief, strategisch, integraal en operationeel handhavingsbeleid. Hierbij moet de handhavende instantie (jaarlijks) prioriteiten, speerpunten, doelen en activiteiten vastleggen en uitvoeren op basis van heldere probleemanalyses. Handhaving is overigens veel meer dan feitelijk optreden. Er bestaat een onderscheid tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten vallen onder andere communicatie, voorlichting en vormen van (financiële) ondersteuning als subsidieverlening. De grootste groep klanten/burgers heeft namelijk de intentie om de regels keurig na te leven. Om hen hierin te ondersteunen is het van belang juiste voorlichting te geven en heldere afspraken te maken. Als klanten zich toch niet aan de regels houden proberen we dat tijdig te signaleren, zodat zij en anderen niet onnodig worden geconfronteerd met de vervelende gevolgen van een overtreding. Hierbij wordt systematisch, wijkgericht en projectmatig onderzocht waarom mensen (welke) regels overtreden. De uitkomsten hiervan gebruiken we om regelovertreding zoveel mogelijk te voorkomen. Naast deze preventieve maatregelen is het minstens zo belangrijk om klanten die bewust de regels overtreden aan te pakken. Deze overtreders kunnen dan rekenen op een sanctie. Vormen van repressieve instrumenten zijn onder meer controle, toezicht en opsporing plus het hanteren van sancties als bestuursdwang, dwangsom (bestuursrecht) en boetes (strafrecht).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
30
6.2
Jurisprudentie
Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) geldt dat alleen van handhavend optreden ten opzichte van een illegale situatie kan worden afgezien onder bijzondere omstandigheden dan wel bij concreet zicht op legalisatie. Onlangs heeft de AbRS dit vereiste nog eens nader gespecificeerd (AbRS 16 mei 2007, LJN: BA5244). De omstandigheid dat een overtreding door een bestuursorgaan lange tijd ongemoeid is gelaten betekent niet zonder meer dat het bestuursorgaan daartegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving is, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bevoegde bestuursorgaan verplicht tot handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van handhaving. Dit is het geval als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden kan worden afgezien.
6.3
Gemeentelijk beleid
Op 3 februari 2004 heeft de raad de Kaderstellende nota Integrale Handhaving vastgesteld. Jaarlijks doet het college van burgemeester en wethouders verslag van de werkzaamheden die het afgelopen jaar zijn verricht en wordt een jaarplan opgesteld waarin de werkzaamheden en de prioriteiten voor het komende jaar worden bepaald. Met de invoering van het omgevingsrecht (Wabo, Besluit Omgevingsrecht – BOR, en Regeling Omgevingsrecht - MOR) moet dit nog nadrukkelijker gebeuren vanwege het aanscherpen van de wettelijke eisen. Integrale samenwerking en prioriteitsstelling Er is anno 2010 sprake van een gecoördineerde samenwerking tussen de afdelingen van onze gemeentelijke organisatie die de meeste vergunningen verlenen en die de meeste controles uitvoeren. De hiervoor noodzakelijke afstemming, coördinatie en samenwerking vinden hun basis nog steeds in de Nota Integrale Handhaving 2004. Ook de externe samenwerking met handhavingspartijen wordt hierbij betrokken. Wat dat betreft heeft het integrale handhavingsbeleid (de nota integrale handhaving) haar duurzaamheid bewezen, maar ook bij het afhandelen van (illegale) situaties worden heldere keuzes gemaakt als resultante van een deugdelijk afwegingsproces. Al of niet optreden vindt plaats op grond van een rangschikking die wordt opgesteld aan de hand van een prioriteitenstelling en risicobepaling (ernst en kans). Op basis van de nota integrale handhaving heeft de gemeente twee interne overlegverbanden in het leven geroepen: het Vergunningenoverleg en het Handhavingsoverleg. Er is verder gebleken dat de wijze waarop in Houten al jaren wordt samengewerkt bijna naadloos aansluit op de werkwijze die door de Wabo wordt verlangd. De Wabo is op 1 oktober 2010 ingevoerd en beoogd een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken en levert op termijn een besparing op. Voor wat betreft de nieuwe werkwijze onder de Wabo zal gebruik gemaakt blijven worden van het Vergunningenoverleg. Daarnaast zal het Handhavingsoverleg een prominentere rol gaan krijgen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
31
Minder vergunningverlening en meer nadruk op toezicht/handhaving Door de inwerkingtreding van het BOR (bouwregelgeving), het Activiteitenbesluit (milieuregelgeving) en het Gebruiksbesluit (brandveiligheidsregelgeving) komt de nadruk steeds minder op vergunningverlening en steeds meer op toezicht en handhaving te liggen. Door deze wetswijzigingen is er steeds vaker sprake is van meldingen en steeds minder vaak van vergunningen. Toetsen en controles vinden daardoor steeds vaker gedurende of na een bepaalde ontwikkeling plaats. En hoewel aanvankelijk de indruk bestond dat, door de afname van het aantal vergunningen, de werkdruk zou verminderen, is het tegendeel waar. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Mede om die reden zijnde landelijke vakorganisaties van de Brandweer, het Bouwtoezicht en Milieu (in opdracht van VROM) bezig met de ontwikkeling van een integraal toezichtprotocol. Medio 2008 was de ontwikkeling zo ver dat het een werkbaar instrument was. Dit instrument is inmiddels getest en het blijkt een goede basis te vormen voor integrale controles. Doordat steeds meer toezicht plaats zal (moeten) gaan vinden, zullen veel mogelijke overtredingen eerder ("tijdens de rit") ontdekt worden. Of en in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor het naleefpercentage, valt op voorhand niet te zeggen. In zijn algemeenheid kan echter wel gezegd worden dat handhavingsacties afnemen en voorkomen worden naarmate het toezicht toeneemt. Het is de bedoeling dat zo veel mogelijk burgers en bedrijven door een strikt toezicht bij een eerste controle blijken te voldoen aan alle regels. Hieruit vloeit het zogenaamde naleefpercentage voort. Is eenmaal vastgesteld dat er sprake is van een overtreding waarop handhaving moet volgen, dan voorziet het beleid in een driestappenplan waarlangs de doelen van de handhaving (ongedaan maken onwenselijke/onveilige situatie) kunnen worden bereikt. Het driestappenplan bestaat uit: Stap 1: bestuurlijke waarschuwing; Stap 2: voornemen van een dwangsom/bestuursdwang (voorkeur voor dwangsom); Stap 3: oplegging dwangsom/uitoefening bestuursdwang.
6.4
Handhaving bestemmingsplan
Voor de handhaving van het onderhavige plangebied zal in het uitwerkingsplan een specifieke handhavingsparagraaf worden opgesteld. Als het uitwerkingsplan van kracht wordt, gaat het om het toetsen van de bouwplannen aan de regels van dit plan en vervolgens om de handhaving. Een belangrijk aspect van die handhaving is de naleving van de in het plan opgenomen spelregels.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
32
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
33
Hoofdstuk 7
7.1
Uitvoerbaarheid
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Leebrug II 2e fase heeft met ingang van donderdag 21 juni 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op maandag 2 juli 2012 is een inloopavond gehouden in het gemeentehuis. Gedurende de periode van terinzagelegging is één inspraakreactie binnengekomen. De inspraakreactie is samengevat en beantwoord in een aparte nota van beantwoording.
7.2
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) aan een aantal overlegpartners van de gemeente Houten toegestuurd. De overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een aparte nota van beantwoording.
7.3
Economische uitvoerbaarheid
De gronden van onderhavig bestemmingsplan zijn op dit moment voor een groot deel in eigendom bij de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan voor deze delen is daarom niet noodzakelijk. Eventuele kosten worden verhaald door de verkoop van grond. De verwachting is dat voor het vastleggen van een gedetailleerde bestemming alle gronden in eigendom zijn bij de gemeetne. Indien dit niet het geval is, wordt voor de delen die nog niet in bezit zijn van de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten of een exploitatieplan worden opgesteld. De kosten en risico's van ontwikkeling komen te liggen bij een partij die de woningen zal realiseren.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
34
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
bijlagen bij de toelichting
36
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
37
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
032100.16729.00
38
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
Gemeente Houten
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
Gemeente Houten
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
Datum Kenmerk Eerste versie
www.goudappel.nl
[email protected]
14 november 2011 HTN458/Bxt/6353
Documentatiepagina
www.goudappel.nl
Opdrachtgever(s)
Gemeente Houten
Titel rapport
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
Kenmerk
HTN458/Bxt/6353
Datum publicatie
14 november 2011
Projectteam opdrachtgever(s)
de heer P. Bos
Projectteam Goudappel Coffeng
de heren T.S. de Boer en J.Y. Keizer
Projectomschrijving
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voor plangebied Leebrug II (fase 2) te Houten.
Trefwoorden
Wet geluidhinder, wegverkeerslawaai, EMC, nieuwbouw, 30 km/h
Inhoud
www.goudappel.nl
Pagina
1
Inleiding
1
2 2.1 2.2 2.3
Wettelijk kader Zonering Geluidscriteria Het plan in relatie tot het wettelijk kader
4 4 4 6
3 3.1 3.2 3.3
Uitgangspunten Rekenmethode Verkeersgegevens Omgevingskenmerken
8 8 8 10
4 4.1 4.2 4.3
Resultaten en interpretatie Geluidsbelastingen Het Hout Geluidsbelastingen De Koppeling Geluidsbelastingen 30 km/h-gebieden
12 12 13 14
5
Conclusies
16
1 2
Bijlagen Verkeersberekening Gecumuleerde geluidsbelastingen
1
Afbeelding Situering waarneempunten
1 Inleiding
De gemeente Houten werkt aan de ontwikkeling van plangebied Leebrug II (fase 2) te Houten-VINEX. In het plangebied worden diverse nieuwe woningen en een school gerealiseerd. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Plangebied Leebrug II (fase 2) (kaart: Google Earth)
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
1
Aan de noordzijde van het plangebied, langs de inprikker Het Hout is reeds een zorgcomplex, het EMC-gebouw, gerealiseerd. De gemeente was in de veronderstelling dat de maximumsnelheid op Het Hout, ter hoogte van het EMC-gebouw, 30 km/h bedraagt. Voor de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet gezoneerd waardoor het wegverkeerslawaai geen formele toetsing behoeft. Op het deel van Het Hout tussen de rotonde in De Koppeling en de aansluiting met de Lange Schaft geldt echter een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg is gezoneerd volgens de Wet geluidhinder. Formele toetsing van de geluidsbelastingen op de gevels van het gebouw is benodigd. Het gebouw ligt tevens binnen de geluidszone van De Koppeling. De nieuwe woningen worden gerealiseerd langs de (voormalige) Ambachtsweg en de (voormalige) Schalkwijkseweg. Op deze wegen gaat een maximumsnelheid van 30 km/h gelden. Omdat deze wegen niet gezoneerd zijn, is formele toetsing niet benodigd. Wel is het wenselijk om, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, inzicht te hebben in de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer, op de nieuwe woningen. De plankaart voor plangebied Leebrug II is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2: Overzicht plangebied met situering EMC-gebouw en beschouwde wegen
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
2
Leeswijzer In dit rapport is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai beschreven. Hoofdstuk 2 omschrijft het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai. De in het onderzoek gehanteerde uitgangspunten zijn uiteengezet in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 beschrijft de onderzoeksresultaten, waarna het rapport afsluit met de conclusies in hoofdstuk 5.
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
3
2 Wettelijk kader
In dit hoofdstuk is het wettelijk kader rond wegverkeerslawaai beschreven. De basis hierbij is de Wet geluidhinder. Naast de beschrijving van de wet- en regelgeving is de relatie tussen de plannen en het wettelijk kader gelegd.
2.1
Zonering
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen: ■ die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied; ■ waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de geluidszone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In tabel 2.1 is een overzicht weergegeven van de geldende breedte van geluidszones per type weg. aantal rijstroken
wegligging binnenstedelijk gebied
wegligging buitenstedelijk gebied
2
200 m
250 m
3 of 4
350 m
400 m
n.v.t.
600 m
5 of meer
Tabel 2.1: Overzicht breedte geluidszones per wegtype
2.2
Geluidscriteria
Er kunnen zich verschillende situaties voordoen, waarin akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In tabel 2.2 zijn de geluidscriteria weergegeven waaraan in deze verschillende situaties moeten worden voldaan.
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
4
binnenstedelijke situatie
buitenstedelijke situatie
voorkeurs-
maximale
voorkeurs-
maximale
grenswaarde
ontheffing
grenswaarde
ontheffing
woning
weg
nieuw
nieuw
48 dB
58 dB
48 dB
53 dB
bestaand
nieuw
48 dB
63 dB
48 dB
58 dB
bestaand
in reconstructie
48 dB
68 dB
48 dB
68 dB
nieuw
bestaand
48 dB
63 dB
48 dB
53 dB
Tabel 2.2: Situaties, zoals beschreven in de Wet geluidhinder
In beginsel dient in alle situaties voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer deze waarde overschreden wordt, dienen geluidreducerende maatregelen te worden getroffen. De prioriteit die de Wet geluidhinder geeft aan geluidreducerende oplossingen is als volgt: ■ bronmaatregelen, zoals verkeersmaatregelen en wegdekmaatregelen; ■ overdrachtsmaatregelen, zoals het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg, schermen en wallen; ■ ontvangermaatregelen, zoals toepassing van gevelwering of ‘dove gevels’, dit zijn gevels zonder te openen delen die grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Wanneer geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan ontheffing worden aangevraagd voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde geeft aan wat de hoogst mogelijke te verlenen hogere waarde is.
Correctie artikel 110g Wet geluidhinder In artikel 110g Wet geluidhinder is bepaald dat bij akoestisch onderzoek van wegverkeerslawaai een correctie mag worden toegepast voor het in de toekomst stiller worden van het wagenpark. Voor toetsing aan de geluidsnormen, wordt op de geluidsbelasting een correctie toegepast van -2 dB voor wegen met een representatieve snelheid van meer dan 70 km/h en -5 dB voor de overige wegen.
Maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit Het Bouwbesluit stelt (in geval van ontheffing) eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidgevoelige vertrekken van geluidgevoelige bestemmingen. In het besluit is opgenomen dat in verblijfsruimten van woningen voldaan moet worden aan een maximale binnenwaarde van 33 dB. Hierbij dient gerekend te worden met de geluidsbelastingen van alle bronnen gezamenlijk, de gecumuleerde geluidsbelasting. Hieronder vallen eveneens 30 km/h-wegen en woonerven. Op een gecumuleerde geluidsbelasting is geen correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook voor andere geluidgevoelige bestemmingen stelt het Bouwbesluit eisen met betrekking tot de binnenwaarde in verblijfsruimten.
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
5
2.3
Het plan in relatie tot het wettelijk kader
Het EMC-gebouw Zoals reeds beschreven in het inleidende hoofdstuk is het EMC-gebouw gesitueerd binnen de geluidszone van de doorgaande route Het Hout - Lange Schaft en binnen de zone van De Koppeling. Deze wegen zijn uitgevoerd met twee rijstroken en liggen in binnenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszone bedraagt 200 meter. In het EMC-gebouw zijn diverse zorgfuncties gehuisvest. Een aantal van deze functies, bijvoorbeeld de huisartsenpraktijk en apotheek, zijn niet geluidsgevoelig. De diverse appartementen in het gebouw zijn wel geluidsgevoelig. Op de begane grond zijn in de zuidelijke vleugel van het gebouw enkele appartementen gesitueerd. Op de tweede, derde en vierde bouwlaag van het gebouw zijn tevens appartementen gesitueerd. Voor de geluidgevoelige ruimten binnen het EMC-gebouw is formeel akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij onderzocht is of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Nieuwe woningen De nieuwe woningen zijn deels gepland binnen de geluidszone van de route Het Hout Lange Schaft. Voor deze woningen is onderzocht of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
30 km/h-wegen Zoals reeds beschreven zijn 30 km/h-wegen niet gezoneerd en behoeven deze geen formele toetsing. Wel is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen onderzocht. In het onderzoek zijn de 30 km/h-wegen als één geluidsbron beschouwd. Op basis van de wettelijke normen en de in het Bouwbesluit gestelde geluidseisen heeft Goudappel Coffeng een beoordelingskader opgesteld voor het maken van een kwalitatieve beoordeling van de geluidssituatie langs 30 km/h-wegen (stedelijke omgeving). Het beoordelingskader is weergegeven in tabel 2.3. De tabel is gebaseerd op ervaring van Goudappel Coffeng en kent geen wettelijke status. De gepresenteerde geluidsklassen zijn gebaseerd op gecumuleerde geluidsbelastingen, zonder aftrek van de correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. De tabel is bij dit onderzoek toegepast.
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
6
gecumuleerd geluidsniveau in dB
kwalificatie
gevolgen
≤ 53 dB
Goed
Nader onderzoek niet nodig.
54-58 dB
Voldoende
Onderzoek naar gevelwering kan worden overwogen.
59-63 dB
Aandachtspunt Onderzoek naar gevelwering noodzakelijk. Maatregelen
Gevelmaatregelen kunnen nodig zijn. zijn waarschijnlijk nodig maar zijn technisch en financieel reëel. > 63 dB
Knelpunt
Onderzoek naar gevelwering noodzakelijk en maatregelen zijn zeker nodig en zullen aanzienlijke kosten met zich meebrengen.
Tabel 2.3: Kwalitatieve gecumuleerde geluidsniveaus in stedelijke omgevingen (opgesteld door Goudappel Coffeng, geen wettelijke kwalificatie)
Figuur 2.1: Zicht op het EMC-gebouw vanaf Het Hout, vanuit noordelijke richting
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
7
3 Uitgangspunten
3.1
Rekenmethode
Voor het berekenen van de geluidsbelasting is een geluidsmodel opgesteld met het programma GeoMilieu, versie 1.81. Dit programma rekent op basis van Standaardrekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG 2006).
3.2
Verkeersgegevens
De in het akoestisch onderzoek gehanteerde verkeersgegevens zijn enerzijds ontleend aan het verkeersmodel Regio Utrecht (VRU-model versie 2.1). Deze verkeerscijfers worden als representatief verondersteld voor het jaar 2021, circa 10 jaar na vaststelling van het plan. Anderzijds zijn de verkeerscijfers op Het Hout en de Lange Schaft bepaald aan de hand van verkeersberekeningen op basis van aantallen woningen in het aanliggende woongebied (Leebrug). Het verkeersmodel is niet fijn genoeg om intensiteiten op de 30 km/hwegen te beschrijven. In bijlage 1 is de verkeersberekening voor de verschillende, relevante wegvakken opgenomen. Het betreft hier de verkeersaantallen van gemiddelde werkdagen. Bij het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van gemiddelde weekdagintensiteiten. Hiervoor is een factor 0,93 op de werkdagcijfers toegepast. De bij het akoestisch onderzoek gehanteerde verkeersgegevens zijn gepresenteerd in tabel 3.1. De nummers in de tabel komen overeen met de nummers weergegeven in de bijbehorende figuur 3.1.
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
8
Figuur 3.1: Overzicht wegvakken
gemiddeld uurpercentage t.o.v. etmaal dagperiode wegvak De Koppeling
avondperiode
intensiteit 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur (mvt/etm) (%/u) (%/u)
aandeel vrachtverkeer nachtperiode middelzwaar
23.00-07.00 uur (%/u)
vracht-
zwaar vracht-
verkeer(%) verkeer (%)
28.000
6,8
3,0
0,8
8,0
2,0
5.200
6,8
3,0
0,8
8,0
2,0
800
6,8
3,0
0,8
2,0
1,0
4.400
6,8
3,0
0,8
8,0
2,0
600
6,8
3,0
0,8
8,0
2,0
3.800
6,8
3,0
0,8
2,0
1,0
850
6,8
3,0
0,8
2,0
1,0
Het Hout (3-4)
2.950
6,8
3,0
0,8
2,0
1,0
Het Hout (4-5)
2.500
6,8
3,0
0,8
2,0
1,0
Het Hout (De Koppeling -1) Eikenhout (1) Het Hout (1-2) De Schaft (2) Het Hout (2-3) Ambachtsweg (3)
Tabel 3.1: Overzicht gehanteerde verkeersgegevens
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
9
3.3
Omgevingskenmerken
Naast de kenmerken van het verkeer zijn diverse omgevingsaspecten van invloed op de hoogte van de geluidsbelasting. De omgevingskenmerken zijn ontleend aan het planontwerp, aangeleverde bouwtekeningen en waarnemingen op basis van Cyclomedia.
Hoogteligging In het plangebied is geen sprake van hoogteverschillen welke relevant zijn voor het akoestisch onderzoek. Gerekend is op basis van een standaard maaiveldhoogte.
Afscherming, reflectie en overdrachtsdemping De gevels van de binnen het onderzoeksgebied aanwezige woningen en andere bebouwing hebben een reflecterende werking. Reflecties, lucht- en bodemdemping zijn volgens de in het Reken- en Meetvoorschrift (RMG 2006) aangegeven wijze ingevoerd in het geluidsmodel.
Wegdekverharding Voor alle beschouwde wegen is uitgegaan van een standaard asfaltverharding (referentiewegdek).
Waarneempunten Op de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen zijn in het geluidsmodel waarneempunten aangebracht. Op deze punten wordt het invallend geluidsniveau berekend. Gerekend is op een waarneemhoogte van 1,5; 4,5; 7,5 en 10,5 meter hoogte. Deze hoogten zijn representatief voor respectievelijk (indien van toepassing) de eerste, tweede, derde en vierde bouwlaag van een gebouw. De situering van waarneempunten is weergegeven in figuur 3.1. Een grotere totaalafbeelding is opgenomen in afbeelding 1 bij dit rapport.
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
10
Figuur 3.1: Situering waarneempunten
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
11
4 Resultaten en interpretatie
4.1
Geluidsbelastingen Het Hout
De geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op de doorgaande verbinding Het Hout/Lange Schaft zijn weergegeven in tabel 4.1. In de tabel is zowel de basissituatie als de ‘worst case’-situatie opgenomen. Waarneempunten met geluidsbelastingen lager dan 45 dB zijn niet in de tabel opgenomen. waarneempunt
waarneemhoogte in m
geluidsbelasting Lden in dB
Z001_B
4,5
55
Z001_C
7,5
55
Z002_B
4,5
55
Z002_C
7,5
55
Z003_B
4,5
54
Z003_C
7,5
54
Z003_D
10,5
54
Z004_B
4,5
45 45
Z004_C
7,5
Z004_D
10,5
45
Z012_B
4,5
44
Z012_C
7,5
45
Tabel 4.1: Geluidsbelastingen ten gevolge van verkeer op Het Hout/Lange Schaft (inclusief correctie artikel 110g Wet geluidhinder)
Uit de tabel valt op te maken dat voor de waarneempunten Z001 tot en met Z003 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 55 dB. Deze geluidsbelasting is berekend op de waarneempunten op de noordoostelijke gevel van het EMC-gebouw, direct langs Het Hout. De geluidsbelasting ligt 7 dB hoger dan de norm. Het is niet mogelijk om met alleen de toepassing van geluidreducerend asfalt de geluidsbelasting terug te dringen tot onder de
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
12
voorkeursgrenswaarde. De toepassing van geluidsschermen lijkt in deze situatie ook niet aan de orde (vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk). Het vaststellen van hogere grenswaarden voor het EMC-gebouw lijkt dan ook de meest voor de hand liggende optie. Daarbij loont het de moeite om, op basis van bouwtekeningen van het gebouw, de exacte gevelbelastingen ter plaatse van de geluidgevoelige vertrekken te bepalen.
4.2
Geluidsbelastingen De Koppeling
In tabel 4.2 zijn de geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op De Koppeling weergegeven. Waarneempunten met een geluidsbelasting lager dan 40 dB zijn niet in de tabel opgenomen. waarneempunt
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
Z001_B
4,5
48
Z001_C
7,5
48
Z002_B
4,5
45 46
Z002_C
7,5
Z003_B
4,5
43
Z003_C
7,5
44
Z003_D
10,5
45
Z008_A
1,5
<40
Z008_B
4,5
40
Z008_C
7,5
40
Z009_A
1,5
41 42
Z009_B
4,5
Z009_C
7,5
43
Z010_A
1,5
42
Z010_B
4,5
42 43
Z010_C
7,5
Z012_B
4,5
47
Z012_C
7,5
48
Tabel 4.2: Geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op De Koppeling (inclusief correctie artikel 110g Wet geluidhinder)
Uit de tabel valt op te maken dat in geen geval de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 48 dB. Deze geluidsbelasting is berekend op de waarneempunten op de noordvleugel van het EMCgebouw. Omdat overal aan de normen uit de Wet geluidhinder wordt voldaan zijn geluidreducerende maatregelen niet benodigd.
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
13
4.3
Geluidsbelastingen 30 km/h-gebieden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn eveneens de aanwezige 30 km/hwegen in het geluidsonderzoek betrokken. Aan de hand van het door Goudappel Coffeng opgestelde beoordelingskader kan de situatie worden beoordeeld. Hierbij is uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit is de geluidsbelasting van alle geluidsbronnen gezamenlijk. Beschouwd is het wegverkeerslawaai van zowel De Koppeling, Het Hout als de 30 km/h-wegen. De gecumuleerde geluidsbelastingen op de geplande nieuwe woningen langs de 30 km/h-wegen zijn weergegeven in tabel B2.1 van bijlage 2. Op de gecumuleerde geluidsbelasting is geen correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder toegepast. Uit de tabel valt op te maken dat het overgrote deel van de waarneempunten in de categorie ‘goed’ valt. Daarnaast zijn er enkele locaties die in de categorie ‘voldoende’ vallen. Voor de waarneempunten Z001 t/m Z003 geldt de categorie ‘aandachtspunt’, maar bij deze punten gaat het om het EMC-gebouw dat binnen de geluidszone van Het Hout staat (zie paragraaf 4.1).
Figuur 4.1: Gecumuleerde geluidsbelasting
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
14
In figuur 4.1 is de gecumuleerde geluidsbelasting per beoordeelde gevel weergegeven. Per geluidsklasse is een kleur aangegeven. De woningen met groene gevels behoren tot de categorie ‘goed’. Voor deze woningen zijn geen geluidsknelpunten te verwachten. De gele kleur geeft de categorie ‘voldoende’ aan. Bij deze woningen kan worden overwogen om nader onderzoek te doen naar de benodigde gevelisolatie. Naar verwachting kan met de gebruikelijke bouwmaterialen worden voldaan aan het maximaal toelaatbare binnenniveau, maar de controle daarvan kan worden overwogen. Voor de woningen met een oranje gevel is controle daarvan noodzakelijk. Het betreft hier de noordoostelijke gevel van het EMC-gebouw. Nagegaan dient te worden of er met de toegepaste bouwwijze in voldoende gevelwering is voorzien om te voldoen aan het in het Bouwbesluit gestelde maximale binnenniveau (van 33 dB).
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
15
5 Conclusies
De gemeente Houten werkt aan de ontwikkeling van plangebied Leebrug II (fase 2) te Houten-VINEX. In dit rapport is de akoestische situatie in het plangebied beschouwd. Enerzijds is de geluidsbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen Het Hout en De Koppeling onderzocht. Daarnaast is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de (nieuwe) 30 km/h-wegen beschouwd. Geconstateerd is dat er ten gevolge van het verkeer op De Koppeling geen overschrijdingen van de geluidsnormen zullen voorkomen. Ten gevolge van Het Hout zal de geluidsbelasting op het reeds gebouwde EMC-gebouw de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschrijden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 55 dB. Indien mogelijk zou Het Hout kunnen worden uitgevoerd met een geluidreducerend wegdek, zodat de geluidsbelasting in het algemeen afneemt. In elk geval dient voor de woningen in dit gebouw, ofwel het gebouw als geheel (alsnog) een hogere waarde te worden vastgesteld. Daarbij dient aandacht te worden geschonken aan de gerealiseerde karakteristieke gevelwering in relatie tot de in het Bouwbesluit gestelde eisen. De overige, geplande nieuwe woningen van Leebrug II zullen als gevolg van Het Hout geen normoverschrijding hebben. Deze woningen kunnen dan ook zonder aanvullende geluidbeperkende maatregelen worden gerealiseerd. Voor de situatie langs de 30 km/h-wegen is per woning (gevel) aangegeven waar zich mogelijk geluidsknelpunten zullen voordoen. Hiervoor is gekeken naar de gecumuleerde geluidsbelastingen. Op basis daarvan kan gesteld worden dat de meeste woningen in de categorie ‘goed’ valt. Aan deze situaties hoeft geen nadere aandacht te worden besteed. Enkele woningen vallen in de categorie ‘voldoende’. Voor deze woningen is een controle van het kunnen voldoen aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 33 dB te overwegen.
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
16
Bijlage 1 Verkeersberekening
www.goudappel.nl
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B1-1
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B1-2
Bijlage 2 Gecumuleerde geluidsbelastingen
waarneempunt
www.goudappel.nl
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
001_A
1,5
51
001_B
4,5
52
001_C
7,5
52
002_A
1,5
53 54
002_B
4,5
002_C
7,5
53
003_A
1,5
50
003_B
4,5
49
003_C
7,5
49
004_A
1,5
43
004_B
4,5
47
004_C
7,5
49
005_A
1,5
45
005_B
4,5
46
005_C
7,5
47
006_A
1,5
51
006_B
4,5
52
006_C
7,5
52
007_A
1,5
53
007_B
4,5
53 53
007_C
7,5
008_A
1,5
51
008_B
4,5
51
008_C
7,5
51
009_A
1,5
52
009_B
4,5
52
009_C
7,5
52
010_A
1,5
53 53
010_B
4,5
010_C
7,5
53
011_A
1,5
52
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B2-1
waarneempunt
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
011_B
4,5
52
011_C
7,5
51
012_A
1,5
53
012_B
4,5
53
012_C
7,5
52
013_A
1,5
48
013_B
4,5
48
013_C
7,5
48
014_A
1,5
41
014_B
4,5
43
014_C
7,5
43
015_A
1,5
49
015_B
4,5
49
015_C
7,5
49
016_A
1,5
52
016_B
4,5
52
016_C
7,5
52
017_A
1,5
48
017_B
4,5
48
017_C
7,5
48
018_A
1,5
52
018_B
4,5
52
018_C
7,5
52
019_A
1,5
53
019_B
4,5
53
019_C
7,5
53 51
020_A
1,5
020_B
4,5
51
020_C
7,5
50
021_A
1,5
50 51
021_B
4,5
021_C
7,5
51
022_A
1,5
49
022_B
4,5
50
022_C
7,5
50
023_A
1,5
49
023_B
4,5
50
023_C
7,5
50
024_A
1,5
54
024_B
4,5
54
024_C
7,5
54
025_A
1,5
57 58
025_B
4,5
025_C
7,5
58
026_A
1,5
58
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B2-2
waarneempunt
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
026_B
4,5
58
026_C
7,5
58
027_A
1,5
55
027_B
4,5
55
027_C
7,5
54
028_A
1,5
55
028_B
4,5
56
028_C
7,5
56
029_A
1,5
52
029_B
4,5
53
029_C
7,5
53
030_A
1,5
54
030_B
4,5
54
030_C
7,5
55
030_D
10,5
55
031_A
1,5
57
031_B
4,5
57
031_C
7,5
57
031_D
10,5
57
032_A
1,5
53
032_B
4,5
53
032_C
7,5
53
032_D
10,5
53
033_A
1,5
49
033_B
4,5
51
033_C
7,5
51
034_A
1,5
49
034_B
4,5
51
034_C
7,5
51
035_A
1,5
54
035_B
4,5
54
035_C
7,5
54
036_A
1,5
54
036_B
4,5
54 54
036_C
7,5
037_A
1,5
52
037_B
4,5
52
037_C
7,5
52
038_A
1,5
52
038_B
4,5
53
038_C
7,5
53
039_A
1,5
53 53
039_B
4,5
039_C
7,5
53
040_A
1,5
53
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B2-3
waarneempunt
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
040_B
4,5
54
040_C
7,5
53
B001_A
1,5
54
B001_B
4,5
55
B001_C
7,5
56
B002_A
1,5
53
B002_B
4,5
54
B002_C
7,5
54
B003_A
1,5
51
B003_B
4,5
52
B003_C
7,5
52
B004_A
1,5
53
B004_B
4,5
53
B004_C
7,5
53
B005_A
1,5
50
B005_B
4,5
50
B005_C
7,5
50
B006_A
1,5
51
B006_B
4,5
51
B006_C
7,5
51
B007_A
1,5
44
B007_B
4,5
45
B007_C
7,5
45
Z001_B
4,5
61
Z001_C
7,5
61
Z002_B
4,5
61
Z002_C
7,5
61
Z003_B
4,5
60
Z003_C
7,5
60
Z003_D
10,5
60
Z004_B
4,5
54
Z004_C
7,5
54
Z004_D
10,5
54
Z005_B
4,5
49
Z005_C
7,5
50
Z005_D
10,5
50
Z006_A
1,5
48
Z006_B
4,5
50
Z006_C
7,5
51
Z007_A
1,5
46
Z007_B
4,5
48
Z007_C
7,5
48
Z008_A
1,5
46
Z008_B
4,5
46
Z008_C
7,5
47
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B2-4
waarneempunt
waarneemhoogte (m)
geluidsbelasting (dB)
Z009_A
1,5
48
Z009_B
4,5
49
Z009_C
7,5
49
Z010_A
1,5
48
Z010_B
4,5
49
Z010_C
7,5
49
Z011_B
4,5
45
Z011_C
7,5
46
Z012_B
4,5
54
Z012_C
7,5
55
Tabel B1.1: Gecumuleerde geluidsbelastingen (exclusief correctie artikel 110g Wet geluidhinder)
Akoestisch onderzoek Leebrug II Houten-VINEX
B2-5
Vestiging Leeuwarden F. Haverschmidtwei 2 8914 BC Leeuwarden T (058) 253 44 46 F (058) 253 43 34
39
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Geluidzone De Schaft
032100.16729.00
40
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
Htn40-1 Industrieterrein De Schaft ol e
n
Witteveen+Bos
2
24
16 2018
22 24 23
1 24
54 521
15
39
1
1
f 62 rser ip p e h c rts Beu 29 11 13 52
28
37
14 12
28 30
100103
38
27
12
0m
42 40
te Veldwach
26
99
schaal = 1 : 4000
f
He em raa dse r
106
Stationserf Stationserf
105
W.I.U.
Vie
rsc
haa
R ic hte r se rf
rse rf
Do rps st
Ric hte rse rf
rserf
He e m raad serf
raa t
27
100 m
oorsprong = 139780, 447800
2 32 34 17 30 27 18 Loe 36 36 28 15 25 riks 40 16 42 ew 44 4648 29 19 e 50 g 31 33 26 18 50a52 21 33a 54 16 15 L oeri 33f 23 34 ksew 22 37 18 6 eg 56 1 37a 36 2 37b 58a2 4 20 rf 39 e s 22 41 n 16 Vier Statio 29 sch 26 2830 7 51 20 23 25 27 44 aar 14 53 ser 21 18 59 5 13 fV 12 65 11 iersch 3 eg 1 dw 10 aarse 10 n 63 9 o 11 1 rf 67 69 104 R 71 58 2 Het 8 1 3 5 7 1 E H 2 e t E rf 6 11 60 rf serf 13 103 35 arder 2 a f r 12 lg 4 e o s r T e d 27 r a 29 a lg To 2 14 102 30 28 42 we g d n 44 Ro e g 62 dw 101 56 54 Ro n g e w 100 Rond 24
cha ft
020 018 019 25
003 16 004
Kor
aft
te S
23
13 001-1 001-2 11 Alb 002 ers Pis tor
ius
7
we g
14
Lan
ge
Sc h
Po ld er m
erf
92
Koo pma nse rf
20
91
Herb e
20a 20b
Dor
9
17 15 1 13 11
rgie rs
7
psst raat
LEGENDA
24 22
17 023 021 13 022
Sch aft
ref 09
Lan ge
8a
12
We gen bou w
w
We gen bou
w
tbo uw
Rijs
Gra sbo uw
w
n Zwe
g we se
ut gho
140100
out Bos bou
ou t
Be uk en h
12
jk wi alk
2
10
w bou
w
60 62
72 74
056
Ste lh
6
h Sc
1
055
u dbo
1 2
2
Lan
42
5 Sc h 1 59 eep 7 009 12 s b 2 ouw 23 18 16 9 20 010 11 11 77 7 29 13 Ste 1 22 79 9 den 2 15 We 011 12 Trafo gen32 2 bouw 44 34bouw 17 012 11 13 19 46 21 10 Da 1 17 50 23 013 gbou 12 2uw 52 3 2 w 9 o b 54 er 1 1 Trafo 25 Akk 014 19 108 76 056 5658 31 uw 78 6062 057 75 dbo 64 W ege 9 Lan 42 27 058 nbo 66 29 94 uw 015 10 86 059 88 37 21 t/m 47 90 92 1 39 2 47 1 2 016 49 20 22 t/m 48 57 13 1 2 t 59 u 14 gho 19 n e 13 1 Zw 14 14 2 10 9 13 13 7 20 9 14 14 75 13 13 86 14 31 2 1 14 19 42 6 196 198 13 nh o u Ho t oibo u
40
tsw eg
1
57 Trafo
1
gen We
Kast 13 11 anje 14 hout 12 2
053 054
Am bac h
2
3
008 11
w bou
18
052
20 22
2
007 20 ref 08
gen We
1 Iepenhout
2
051
g we kse
17
2
57 Sch 3 1 12 aft Nie uref we02 1a t/m 1g Sch aft 3a t/m 3g ref01 010 27 ref
Industrielawaai - IL, T.2003.0021, januari 2003 - Htn40-1 juni 2005 - ORGINEEL gewenste sit. (bestaande en nieuwe k [D:\GEONOISE projecten\ORGINEEL Htn40-1 070206\] , Geonoise V5.11
Geluidcontouren Herzonering De Schaft ZONEVOORSTEL
uw
26
2 uwe
1 t/m 35 005 006 1 t/m 35 ref 07 37
nbo Tu i
448100
ij lkw ha Sc
Eikenhout 2
Beukenhout Beukenhout
10
Nie
Sp a
050
024 Kro 19 027 mm 17 025 026 eS cha 18 ft 029 15 028
9
41
Bijlage 3
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bodemonderzoek
032100.16729.00
42
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
43
Bijlage 4
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologisch onderzoek
032100.16729.00
44
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
. 28 oktober 2011
NATUURVERKENNING LEEBRUGPAD TE HOUTEN De verkenning is uitgevoerd op 26 oktober 2011. Doel was om een aantal ‘vraagtekens’ in de eerder door De Groene Ruimte opgestelde Quick-scan, nader te beoordelen: met name de gebruiksmogelijkheden door vogels met een jaarrond beschermd nest en de eventuele amfibieënhabitat. Voorts zijn als ‘najaarsaspect’ van de aangrenzende watergang, nogmaals steekproeven genomen met betrekkint tot eventueel aanwezige juridisch zwaarder beschermde vissen terwijl ook geschiktheid voor bijvoorbeeld vleermuizen is beoordeeld. RANSUIL Jaarrond beschermde nesten: Alle aanwezige begroeiing is nauwlettend gecontroleerd op aanwezigheid van grotere nesten, die in gebruik zouden kunnen zijn door Ransuil (zie ook foto’s laatste bladzijden). Er zijn op het terrein geheel géén grotere nesten aangetroffen. Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van deze soort kan derhalve worden uitgesloten. Roestplaats: Wel bieden de aanwezige sparren en overige coniferen geschikte mogelijkheden als (vaste) roestplaats voor ransuilen. De literatuur zegt daarover het volgende (Mebs 2000): De Ransuil broedt zelden in en om de menselijke bebouwing, maar overwintert er wel relatief veel en in strenge winters zelfs in steden. In de herfst beginnen de uilen zich op een voor een deel traditionele roestplaatsen in bomen in boomgroepen in de stedelijke omgeving te verzamelen. Hier zitten de uilen meestal in dekking biedende naaldbomen maar ook in ’s winters kale loofbomen. Op deze roestplaatsen verzamelen zich in de winter groepen, soms van meerdere tientallen of nog méér, waarbij de plaatsen, bepaalde bomen en zelfs bepaalde takken jaren achtereen gebruikt kunnen worden, alhoewel de samenstelling van de groepen uilen wisselt en de individuele vogels komen en gaan (Stiefel 1987). In de regelgeving van de Flora- en faunawet is aangegeven (ex art. 11 FFW): Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, vernielen, uit te halen, weg te nemen of verstoren. Daar lijken roestplaatsen onder te behoren. . . In de aangepaste regelgeving met betrekking tot vogels (DR 2009) wordt het beoordelingscriterium met betrekking tot eventuele beschermingsmaatregelen de volgende (ontheffings-) voorwaarden geformuleerd: Beoordeling functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen Onderstaande tien punten moet u gebruiken ter onderbouwing van de vraag of de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats behouden blijft door uw mitigerende maatregelen. Van belang is dat onder andere inzicht gegeven wordt in het netwerk van voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen. Als dit niet gebeurt of niet kan, dan treedt het reguliere ontheffingstraject in werking. 1. De plek of het gebied wordt met een zekere mate van bestendigheid gebruikt. Er is geen sprake van incidenteel gebruik. Het moet dus gaan om een vaste rust- en verblijfplaats. 2. De plek of het gebied blijft voorzien in alles wat nodig is voor een specifiek individueel dier in dat gebied en voor alle exemplaren van de populatie ter plekke, om succesvol te rusten (of voort te planten).
GROENTEAM Adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp Burgemeester Brandtstraat 1-2 telefoon 0182-377.243 postadres Postbus 25 - 2840 AA Moordrecht
3. Er is op geen enkel moment, zelfs niet tijdelijk, een achteruitgang van de ecologische functionaliteit van de (voortplantings- en/of) vaste rust- en verblijfplaats. De diverse functies die een gebied heeft, moeten dus behouden blijven. 4. Door (het toepassen van) mitigerende maatregelen worden negatieve effecten uitgesloten. Dit kunnen negatieve effecten zijn op de kwaliteit, maar ook op de kwantiteit van de functies die het gebied vervult voor een soort. 5. Mitigerende maatregelen zijn preventieve maatregelen. Dat houdt dus in dat in voorkomende gevallen de mitigatie niet alleen al aanwezig is, maar ook functioneert. 6. Mitigerende maatregelen moeten leiden tot verbetering of behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied (kwantitatief en/of kwalitatief) voor de betreffende soort. 7. Het positieve effect van mitigatie geeft in evenredige mate ruimte voor de negatieve effecten van de ruimtelijke ingreep. De totale duurzame ecologische functionaliteit mag op geen enkel moment slechter worden dan de beginstand. Zowel de kwantiteit als de kwaliteit moeten behouden blijven of worden verbeterd. 8. Het succes van mitigerende maatregelen moet met een hoge mate van zekerheid vóóraf vaststaan. Dit wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria en de eigenschappen en de specifieke ecologische waarden van het gebied. 9. De staat van instandhouding en de zeldzaamheid van een diersoort zijn van belang bij het treffen van mitigerende maatregelen. Hoe zeldzamer de soort, hoe hoger de graad van zekerheid van succes moet zijn. 10. De controle op het effect van de maatregelen is onderdeel van het ecologisch werkprotocol. Een ecologisch werkprotocol moet voorzien in toezicht op het uitvoeren van de mitigerende maatregelen. Zonder dit onderdeel garandeert het plan niet dat de functionaliteit van de beschermde plaatsen behouden blijft. De grote vraag is nu, is er met betrekking tot de roestbomen voor Ransuilen sprake van een ‘vaste verblijfplaats’ ? Jurisprudentie (besluiten op ontheffingsaanvragen) m.b.t. roestplaatsen van ransuilen spreekt elkaar tegen: in het ene besluit wordt zonder meer geconcludeerd dat roestplaatsen ‘niet onder de bescherming vallen van art. 11 FFW’ (ontheff. FF/75C/2008/0495) terwijl een ander besluit nuanceert (FF/75C/2006/0479): Roestplaatsen van ransuilen worden niet zonder meer aangemerkt als vaste rust- en verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet. Van een vaste rust- of verblijfplaats als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet is sprake, wanneer dieren daar met enige frequentie gebruik van maken of er zich regelmatig ophouden om in een essentiële levensfunctie te voorzien. Dat betekent dat een soort voor zijn duurzame voortbestaan in belangrijke mate afhankelijk moet zijn van een dergelijke locatie. Daarbij geldt dat - los van het feit dat broedvogels met een nest niet verstoord mogen worden en dus per definitie ontheffingsplichtig zijn - dat het verwijderen van rustplaatsen alleen ontheffingsplichtig is, indien deze van groot belang zijn voor de functionaliteit van vaste verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. In dergelijke gevallen zijn dus niet de rustlocaties zelf beschermd; van belang is of effecten optreden ten aanzien van de vaste verblijfplaats. De belangrijkste vraag is dus: worden de sparren/ coniferen op de locatie jaarlijks gebruikt als winterroestplaats ?? Dat is nu (in oktober) nog niet vast te stellen, kan pas later in het seizoen, maar kan naar verwachting in december-januari worden vastgesteld door enkele bezoeken aan de locatie af te leggen: * Indien in 3 bezoeken géén gebruik als roestplaats wordt vastgesteld kan er gevoeglijk van uit worden gegaan dat het niet gaat om frequent gebruik zodat art. 11 FFW niet van toepassing is. * In het andere geval zal aanvraag van ontheffing en mitigatie nodig zijn (wellicht door de sparren te laten staan ??).
ANDERE JAARROND BESCHERMDE NESTEN Gierzwaluw Deze broedt veelal in kolonies van nesten in verschillende gebouwen maar wel in elkaars nabijheid. Bovendien zoeken ze een nestelplaats op grotere hoogte. In de onderhavige situatie gaat het om een alleenstaand laag huis: daar worden geheel geen gierzwaluwnesten verwacht, zodat deze op voorhand kunnen worden uitgesloten (experts-judgement). Huismus Het alleenstaande huis met pannendak en wat groen rondom bij het begin van de Ambachtsweg (nr.2) dat kennelijk net binnen het plangebied valt, biedt gunstige voorwaarden voor nestelende mussen (zie ook foto laatste bladzijd). In de Quickscan van De Groene Ruimte staat vermeld dat er een populatie huismussen op het terrein is vastgesteld op 20 mei tussen 9.30 en 12.30 uur, een tijdstip waarom nauwelijks territoriaal gedarg kan worden vastgesteld. De aanwezigheid van nestelende huismussen onder de dakpannen van genoemd huis kan dus niet op voorhand worden uitgesloten: dat vergt veldonderzoek in mei-juni rond zonsopgang. Steenuil Op het terrein staat aan de zuidwestkant een rommelige schuur, waarvan niét zeker is of deze tot het plangebied behoort: deze was voor GroenTeam niet toegankelijk (zie ook foto laatste bladzijde). Deze schuur is zeer geschikt voor Steenuil, ook de omgeving lijkt geschikt voor Steenuil terwijl de soort ook in de regio staat geregistreerd. In de Quickscan van De Groene Ruimte staat dat ‘alle bebouwing en het aanwezige groen zijn onderzocht op jaarrond beschermde nesten en . . . . ‘: wellicht heeft De Groene Ruimte de schuur van binnen gecontroleerd ? * Dat zou uitsluitsel kunnen geven. * Zo niet dat vergt de FFW dat deze schuur op nesten wordt gecontroleerd alvorens wordt geoordeeld dat een jaarrond beschermd nest van Steenuil op voorhand kan worden uitgesloten: controle van het inwendige van de schuur kan op elk moment worden uitgevoerd. Jaarrond beschermde nesten van overige vogelsoorten Er zijn géén condities op het terrein aanwezig voor jaarrond beschermde nesten van andere soorten (experts-judgement). AMFIBIEËN Rugstreeppad Het terrein bestaat uit zandgrond en halfopen vegetatie. Er zijn voorts ook oppervlakken met open zand aanwezig. Ten oosten van de sparrenrij ligt een terreindeel met hopen zand en grond. Er zijn tevens diverse structuren waar amfibieën onder kunnen schuilen (steen, hout, doek, schuimrubber etc.): allerlei geschikte voorwaarden voor een landhabitat van Rugstreeppad. Er is tevens een stagnerende waterplas op het terrein aanwezig, evenals langs het terrein een watergang met plaatselijk ondiepe oeverzones maar ook watergangen in de wijdere omgeving: dus ook potenties voor een voortplantingslocatie. Bovendien zijn reeds werkzaamheden met het verzet van zand uitgevoerd: deze hebben een aantrekkende werking op Rugstreeppad ! (zie ook foto’s laatste bladzijden) Tot voor enkele jaren lag deze locatie bovendien aan de rand van het dorp terwijl ook binnen woonkernen populaties bekend zijn. Voorts is de Rugstreeppad in deze regio geregistreerd: dit alles maakt de omstandigheden zodanig geschikt dat Rugstreeppad niet op voorhand kan worden uitgesloten: dit vergt controle met nachtelijke veldinventarisatie in mei-juni, of wellicht een schuilplatenonderzoek in de loop van april.
Heikikker Het terrein kent geheel géén omstandigheden die het geschikt maakt voor Heikikker: deze kan op voorhand hgeheel worden uitgesloten (experts-judgement). Poelkikker Hiervoor gelden wellicht dezelfde uitgangspunten als bij de Rietplas is vastgesteld: de aanwezigheid van een restpopulatie is, gezien de oorspronkelijke ligging tegen het buitengebied en de aanwezigheid van open water, niet geheel op voorhand uit te sluiten: dat vergt gericht veldonderzoek in het voorjaar. Waterorganismen De watergang is beoordeeld op geschiktheid voor Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Platte schijfhoren: de potenties voor Bittervoorn en Platte schijfhoren lijken zeer gering. Bovendien zijn op de meest geschikte plaatsen steekproeven genomen met een speciaal voor dit doel geschikt steeknet met een reikwijdte van meer dan 2 meter: er zijn geheel thans ook géén kleine modderkruipers vastgesteld, doch De Groene Ruimte stelt dat deze in beide watergangen verschillende malen is aangetroffen: het thans niet-aantreffen kan heel goed, omdat de soort met het wisselen van het seizoen ook soms tijdelijk een andere verblijfplaats zoekt, maar dat betreft altijd de ondiepe randen langs de oever ! Dit vergt aanvraag van ontheffing voor graafwerkzaamheden aan oevers. Ontheffingsvoorwaarden: belangrijk is wanneer in het seizoen De Groene Ruimte de vissen heeft vastgesteld: door in de ontheffingsaanvraag aan te geven dat als mitigerende maatregel die periode met werkzaamheden aan de oever wordt ontzien zal wellicht tot een positief besluit leiden, maar wellicht zal DLG daar als voorwaarde aan toevoegen dat het deel van de watergang waar de werkzaamheden plaatsvinden, vooraf moet worden leeggevist. VLEERMUIZEN Gebruik van genoemd huis (zie foto verderop) als verblijfplaats door vleermuizen is niet op voorhand uit te sluiten, wat ook door De Groene Ruimte is aangegeven. Bovendien kunnen begroeiingsstructuren fungeren als vaste vliegroutes naar verblijfplaatsen en foerageerlocaties: beide elementen zijn strikt beschermd. Dit vergt bij sloop van genoemd huis of kap van houtachtige begroeiingsstructure nadere veldinventarisatie in de periode tussen half mei en eind september: september is ook vereist vanwege mogelijk gebruik als paarverblijf. TENSLOTTE Andere ontheffingsplichtige soorten kunnen op voorhand worden uitgesloten, wat kan worden onderbouwd middels verspreidingsgegevens en toetsing aan de vastgestelde habitat, zoals dat normaliter in een Natuurtoets zorgvuldig en controleerbaar, plaats vindt. J. Oosterbaan Literatuurverwijzingen DR 2009. Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen en aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten. Brief van de Dienst Regelingen, ffw2009.corr.046 van 25 augustus 2009, Ministerie van LNV (thans EL&I). Mebs, Theodor (2000) en Wolfgang Scherzinger. Uilen van Europa. Biologie, kenmerken, populaties. Trion uitgevers en Vogelbescherming Nederland. Stiefel, A. (1987). Herkunft und Ernährungsweise von Waldohreulen Asio otus an Tagesschlafplätzen in unterschiedlicher Umwelt. Populationsökologie von Greifvogelund Eulenarten 1:415-428. volgende bladzijde, zie foto’s habitatelementen
zandig terrein
stagnerend water
water geschikt voor voortplanting Rugstreeppad
sparren geschikt voor roetsplaats ransuilen
geschikt als roetsplaats
eveneens geschikt als roetsplaats
geschikt als landhabitat Rugstreeppad
geschikt voor Rugstreeppad, ook Poelkikker ?
dak geschikt voor Huismus
schuur geschikt voor Steenuil
----------
45
Bijlage 5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beeldkwaliteitsplan
032100.16729.00
46
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
LEEBRU G I I ,
B E E L D KWAL I TE I TS P L AN
2E FASE
colofon
dit boekje is vervaardigd door
derks stedebouw b.v. de gaarde 4 3992 ks houten postbus 24 3990 da houten t. 030-6353020 f. 030-6379808 e.
[email protected] w. www.derksstedebouw.nl
in opdracht van
Gemeente Houten
datum
04 november 2011 2
beeldkwaliteitsplan Leebrug II, 2e fase
Inhoudsopgave: I Inleiding II Stedebouwkundige opzet Leebrug II, 2e fase III Architectonische uitwerkingsregels * Hoofdbouwmassa * Kleur & materiaalgebruik * Erfinrichting IV Referentiebeelden
www. derksstedebouw. nl
3
inleiding Leebrug II, 2e fase is gelegen In het westelijk deel van HoutenVinex. Het is een buurt met voornamelijk vrijstaande en tweeonder-een-kapwoningen. In totaal zijn in de wijk, inclusief het EMC en de later in te vullen Ecowijk, tussen de 1 20 en 1 40 woningen gepland. De in dit boekje verwoorde beeldkwaliteitseisen gelden niet voor het onderzoeksgebied Ecowijk. De eisen voor de Ecowijk zijn nog nader in te vullen met een apart danwel aanvullend beeldkwaliteitsplan. De foto voorop dit boekje is het dorpje Letchworth (eng.) en is één van de inspiratiebronnen geweest voor het stedebouwkundig ontwerp.
stedebouwkundige opzet De basisidee voor de buurt is gelegen in een bosachtig ontwerp. Uitgangspunt is een boomrijk gebied waarin, in een onregelmatig patroon woningen zijn geprojecteerd. Het ontwerp houdt rekening met een aantal factoren. Allereerst moeten een aantal bestaande woningen in het ontwerp geïntegreerd te worden. Ten tweede is er een brede leidingenstrook die onder een deel van het plangebied doorloopt en die niet bebouwd kan worden. En ten slotte zijn er bestaande wegen- en groenstructuren die geintegreerd moeten worden. Door een bos als uitgangspunt te nemen en bestaande structuren en woningen daarin op te nemen, blijven plekken over waar woningen geprojecteerd kunnen worden. Het orthogonale patroon van woningen zorgt voor éénheid tussen de woningen en het flexibele stratenpatroon verbindt de onderdelen met elkaar tot een buurt met een éénduidig karakter. Kenmerkend voor de buurt is de relatie tussen de bebouwing en de openbare ruimte. De buurt bestaat uit een aantal soepel slingerende lanen waarbinnen, volgens een orthogonal patroon, de verkaveling is opgezet. Het contrast tussen beide zorgt voor een helder, leesbaar en toch gevarieerd straatbeeld. De kavels liggen over een aantal eilandjes verspreid, die zich tussen, of aan de groen vormgegeven strucuur bevinden.
4
beeldkwaliteitsplan Leebrug II, 2e fase
Binnen de groenstructuur vallen ook de kruispunten op. Op plekken waar wegen elkaar naderen splitst de weg zich op, waardoor een middengebied ontstaat die groen vormgegeven zal worden. Het stratenpatroon kent een tamelijk smal profiel met een weg van 4,0m waar aan beide zijden een groenstrook van 2,0m gesitueerd is. In deze groenstrook staan bomen en ook enkele informeel geparkeerde auto's kunnen hier een plek vinden. Om het groene karakter nog verder te verduidelijken is het wenselijk dat de groenstroken aan de kavelzijden begrensd worden door hagen. Ook erfafscheidingen die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn zullen als haag of mee ontworpen tuinmuur worden uitgevoerd. De houtwal die in de huidige structuur aanwezig is (zie inzet) zal zoveel mogelijk binnen de nieuwe tuinen ingepast worden.
www. derksstedebouw. nl
5
éénheid en diversiteit Doordat de woningen geen strakke bebouwingswand vormen, maar losjes langs de lanen geplaatst zijn, wordt de idee van wonen in het park versterkt. Met name voor de twee-onder-eenkap-woningen wordt daarom voorgeschreven deze te ontwerpen als ware het vrijstaande woningen. Hierbij kan gedacht worden aan een hoofdvolume bestaande uit 1 -2 lagen + kapverdieping, met haaks daarop een tweede volume (bijv. zoals op de pag. hiernaast is weergegeven). De rooilijnen van de woningen verspringen ten opzichte van elkaar, hierdoor wordt een beeld gecreëerd van wisselende bouwmassa’s, die de ‘losse’ stedenbouwkundige opzet benadrukken. Aan het hoofdvolume kunnen kleinere nevenvolumes (in dezelfde architectuur) geplaatst worden ter vergroting van het onderscheid. Tot slot kan aan eventuele kopers van de woningen een pakket aan opties worden aangeboden, waarmee het individuele karakter van de woningen verder verfijnd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan ondergeschikte bouwvolumes als dakkapellen, erkers, luifels, veranda's, etc... Om de diversiteit binnen het plangebied te vergroten zal ook in vormgeving, kleurgebruik en materialisatie diversiteit bestaan. Deze dienen echter wel aan een aantal basisprincipes te voldoen. Zo zijn voor de gevels de kleuren in een range van oranjerood tot roodbruin uitgangspunt. Daken zijn bij voorkeur in de kleur (antraciet)grijs en qua bouwvorm overheerst een volume van 2 lagen met zadel- of schilddak. Om de diversiteit te versterken en duurzame alternatieven mogelijk te maken zijn ook stucwerk, rieten of leistenen daken (of andere daarmee gelijk te stellen duurzame materialen) mogelijk. In het plan komen enkele hoekkavels voor waar de bebouwing afwijkend dient te zijn. Op deze plekken is het gewenst om twee representatieve gevels te realiseren met bijvoorbeeld een schilddak om zo een alzijdige uitstraling te creëren. De plekken zijn hiernaast met gele cirkels weergegeven. Daarnaast zal ook het EMC en het appartementengebouw een representatieve uitstraling krijgen (gele ster). 6
beeldkwaliteitsplan Leebrug II, 2e fase
gevels kleuren metselwerk
duurzaam alternatief duurzame materialen voorbeeld 2-o-1 -kapwoning, met zadeldak (woning oogt als één volume)
rood / roodbruin
kalkzandsteen + stucwerk
daken kleuren gebakken pannen
duurzaam alternatief duurzame materialen
grijs / antracietgrijs gekleurd, mat
rieten daken
www. derksstedebouw. nl
houten gevelbekleding
leistenen daken
voorbeeld 2-o-1 -kapwoning, met schilddak (woning oogt als één volume)
7
Architectonische uitwerkingsregels
Kleur- en materiaalgebruik gevels:
hoofdbouwmassa bij twee-onder-een-kapwoningen:
- per '2-o-1 kapwoning' 2 woningen die gezamelijk één hoofdvolume vormen welke oogt als een vrijstaande woning. Het volume bestaat uit 1 -2 lagen met kap waarvan de nokrichting haaks of evenwijdig aan de straat is gelegen. De keuze hiervoor wordt deels bepaald door de ligging t.o.v. de zon, in verband met het toepassen van zonnepanelen. - verticale uitstraling, door gevel plaatselijk te versmallen of door het toevoegen van schoorsteen en/of verticale raampartijen. - In verband met de plaatsing van zonnepanelen dienen schoorstenen op het noordelijk dakvlak geplaatst te worden. - Platte daken of lessenaarsdaken zijn niet gewenst. vrijstaande woningen:
- hoofdbouwmassa vergelijkbaar met hoofdbouwmassa 2-o-1 kapwoningen. - hoofdbouwmassa en nokrichting afwisselend haaks danwel evenwijdig aan de straat, afhankelijk van bezonning. rijenwoningen:
- rijenwoningen zullen qua bouwmassa aansluiten bij de 2-o-1 kapwoningen in het plan. Zij worden dan ook vormgegeven als drie- of vier-onder-een-kap woningen. - hoofdbouwmassa en nokrichting evenwijdig aan de straat appartementengebouw:
- het appartementengebouw zal vormgegeven worden als een verhoogde danwel vergrote vrijstaande woning. - appartementengebouw wordt bij voorkeur uitgevoerd met een schilddak of zadeldak. Platte daken zijn niet gewenst.
- metselwerk, kleuren in de range van rood tot roodbruin, of als duurzaam alternatief gestuct kalkzandsteen, houten gevelbekleding of daarmee gelijk te stellen duurzame materialen. - accenten: uitgevoerd in stucwerk, of als wit gekeimde gevel. daken:
- daken, veel variatie in richting binnen het orthogonale patroon. Hoofdzakelijk uitgevoerd als zadeldak of samengesteld zadeldak danwel schilddak. - mat keramische pannen, kleur grijs / antraciet of als duurzaam alternatief leistenen danwel rieten dakbedekking of daarmee gelijk te stellen duurzame materialen. - wolfseinden zijn niet gewenst. Erfinrichting We gaan de volgende elementen ter verhoging van de beeldkwaliteit stimuleren: - bijgebouwen, zoals vrijstaande garages, zijn onderdeel van het architectonisch ontwerp; - naast iedere woning 2 opstelplaatsen voor auto's, naast elkaar. - op de overgang tussen privé en openbaar wordt een haag van 1 m hoog aangeplant. - eventuele erfafscheidingen tussen onderlinge kavels, daar waar zij vanaf de openbare weg zichtbaar zijn, uit te voeren als haag óf als gebouwde erfafscheiding welke onderdeel uitmaakt van het architectonisch ontwerp (bijvoorbeeld een tuinmuur). - in voortuinen grenzend aan het openbaar gebied zijn bomen op eigen terrein gewenst. - Ontwikkelende partijen leveren aan kopers reeds voorbeelden van bij het bouwplan passende dakkapellen en uitbouwen.
referentie appartementengebouwen
nevenbouwmassa's:
- ondergeschikt aan hoofdbouwmassa, wel wezenlijk onderdeel van het geheel. - hoogte max. 2 lagen, eventueel voorzien van gelijksoortige kapvorm als hoofdbouwmassa. 8
beeldkwaliteitsplan Leebrug II, 2e fase
Wijze van realisatie van het beeldkwalteitsplan De beschreven kwaliteiten worden waar mogelijk in een uitwerkingsplan beschermd. Het uitwerkingsplan kan worden opgesteld als er met ontwikkelende partijen overeenstemming is over het uit te voeren bouwplan. Onderdeel van de overeenstemming is een positieve toets van het bouwplan aan het beeldkwaliteitsplan. Verder wordt het uitvoeren van een aantal elementen ter verhoging van de beeldkwaliteit zoals aanplant van hagen, het bouwen van bijpassende dakkapellen, gestimuleerd.
referentiebeelden Zoals omschreven dienen de woningen te bestaan uit een herkenbare hoofdmassa van 1 a 2 lagen met een kapverdieping waarvan de helling groter is dan 45 graden en kleiner dan 60 graden. Nokrichtingen wisselen elkaar af of liggen evenwijdig aan elkaar. Aan- en/of bijgebouwen en nevenmassa's worden in dezelfde architectuur ontwikkeld. Verticale elementen zoals (half) loststaande schoorstenen of raampartijen benadrukken de individualiteit van de woningen.
rijenwoningen vormgegeven als vergrootte 2-o-1 -kapwoningen
www. derksstedebouw. nl
9
regels
48
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
49
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begripsbepaling
plan
het bestemmingsplan 'Leebrug II 2e fase' met 'NL.IMRO.0321.0310BPLEEBRUG2F2-ONTW van de gemeente Houten. 1.2
identificatienummer
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels (en bijlagen) als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0321.0310BPLEEBRUG2F2-ONTW met bijbehorende regels (en bijlagen). 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
archeologische begeleiding
proces waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid en waarbij in het Programma van Eisen (PvE) de onderzoeksvra(a)g(en) en de te behalen onderzoeksdoelstellingen worden verwoord. 1.6
archeologisch onderzoek
onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 1.7
archeologische verwachting
het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied. 1.8
archeologische waarde
oudheidkundige waarde, vooral in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid. 1.9
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
50
1.10
bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel (dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak) dat is of mag worden bebouwd. 1.11
beroep of bedrijf aan huis
beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is; hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een: 1. horecabedrijf; 2. prostitutiebedrijf; 3. detailhandelvestiging, m.u.v. een webwinkel, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald. 1.12 a.
b.
bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend; bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat.
1.13
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.14
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.15
bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak. 1.16
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. 1.17
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.18
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.19
bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel. 1.20
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
51
1.21
bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.22
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.23
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.24
kinderopvang
het opvangen van kinderen op locatie, al dan niet tegen betaling, waarbij de volgende indeling wordt aangehouden: kleinschalig: maximaal 6 kinderen; middelgroot: 7 tot 30 kinderen; grootschalig: meer dan 30 kinderen. 1.25
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 1.26
prostitutiebedrijf
prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen; 1.27
zendmast
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie ten behoeve van (tele)communicatie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
52
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 a. b.
c.
d.
e.
f.
2.2
Meetmethode de lengte, breedte en diepte van bouwwerken: tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten; de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de (fictieve) buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een gebouw of van een overig bouwwerk; onderlinge afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
Uitzonderingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
53
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Verkeer - Wegverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer en verblijf, waaronder parkeren; met daaraan ondergeschikt: b. groenvoorziening; c. nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten; d. speelvoorzieningen; e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: 3.2.1 Bouwwerken Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
54
Artikel 4 4.1 De a. b. c. d. e. f.
Water
Bestemmingsomschrijving
voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: waterberging; waterhuishouding; bermen, bermstroken en bermsloten; waterlopen en waterpartijen; infiltratievoorzieningen; kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
4.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5 m hoog zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
55
Artikel 5 5.1 De a. b. c. d. e. f. g.
Wonen - Uit te werken
Bestemmingsomschrijving
voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen al dan niet in combinatie met beroep en bedrijf aan huis; geluidswerende voorzieningen; groen- en speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten; verkeer en verblijf, waaronder parkeren; water; alle overige voorzieningen die functioneel tot een woongebied behoren.
5.2
Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub b van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming de volgende uitwerkingsregels: 5.2.1 Wonen a. tussen Het Hout en de percelen Weteringhout 10 en 12 dient een verkeersverbinding gerealiseerd te worden; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten westen van de verbinding als genoemd onder a ten hoogste 11 m, waarbij hoofdgebouwen met een kap worden afgedekt; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten oosten van de verbinding als genoemd onder a ten hoogste 20 m; d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten oosten van de verbinding als genoemd onder a ten hoogste 24 m; e. woningen ten westen van de verbinding als genoemd onder a worden vrijstaand of twee-aaneen gerealiseerd; f. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van erafscheidingen van welke de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt; g. de gemiddelde woningdichtheid bedraagt ten minste 25 woningen per hectare en ten hoogste 35 woningen per ha; h. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij woningen, waaronder tevens begrepen carports en overkappingen, mag per woning ten hoogste bedragen 50 m2, met een goothoogte van maximaal 3 m, mits een bouwperceel naast en achter de woning gelegen voor ten hoogste 1/3 gedeelte bebouwd wordt; i. in afwijking van het hiervoor bepaalde mag, ten behoeve van lichamelijk gehandicapten, het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning, buiten het bebouwingsvlak, ten hoogste 100 m2 bedragen, mits een bouwperceel, voor zover gelegen naast en achter de woning voor ten hoogste 1/3 gedeelte bebouwd wordt; j. in afwijking van het bepaalde onder f. mogen woningen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis, waarbij geldt dat: 1. de woonfunctie zal in overwegende mate behouden moeten blijven, met dien verstande dat uitsluitend minder dan 1/3 van het woonoppervlak, met een maximum van 100 m2, met inbegrip van de maximaal te realiseren aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gebruikt mag worden; 2. het gebruik mag niet plaatsvinden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, met uitzondering van kleinschalige kinderopvang; 3. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van: behandeling gerelateerde producten gelijktijdig bij een behandeling;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
56
webwinkels, waarbij de goederen niet ter plaatse worden opgehaald en met een maximale oppervlakte van 20 m2 aan opslag en distributie van de te verhandelen goederen; 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken; 5. ieder beroep of bedrijf aan huis dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; 6. ieder beroep of bedrijf aan huis dient uitgeoefend te worden door één bewoner zelf en maximaal één personeelslid; 7. er zijn maximaal twee beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan per woning. in afwijking van het hiervoor bepaalde is het gebruik van een bestaand bijgebouw ten behoeve van wonen of het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij een woning, ten behoeve van mantelzorg waarvan de medische/sociale urgentie is aangetoond en waarvoor het bouwwerk ondergeschikt is aan de woning, toegestaan met een maximale maat van 80 m2. uitwerking vindt plaats nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.
k.
l.
5.2.2 Verkeer en parkeren a. voldaan dient te worden aan een parkeernorm van: bejaardenwoning 0,8 seniorenwoning 1,2 huur (laag) 1,3 huur (hoog) en koop (laag) 1,5 koop (midden) 1,7 koop (duur) 1,9 in deze normen is rekening gehouden met reserveparkeerruimte van 0,2 parkeerplaats. 5.2.3 Groen en water a. kleinere speelterreinen moeten zoveel mogelijk worden gesitueerd in de nabijheid van langzaam verkeersroutes; b. de hoogte van bebouwing ten behoeve van de groendoeleinden in de vorm van onder meer speelvoorzieningen mag ten hoogste 3 m bedragen; c. indien water wordt gedempt, dient het water elders binnen het plangebied te worden gecompenseerd. 5.2.4 Ondergronds bouwen a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een op te nemen bouwvlak; b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m²; c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil; d. bij het berekenen van de geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
5.3
Bouwregels
Op de tot 'Wonen - Uit te werken' bestemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels, met dien verstande dat burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat gebouwd mag worden voordat een zodanig plan in werking is getreden, indien de op te richten bouwwerken overeenstemmen met dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een reeds uitgewerkt plan of een daarvoor gemaakt ontwerp.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
57
Artikel 6 6.1
Waarde - Archeologie 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. 6.2 a.
b.
c.
d.
Bouwregels De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen op gronden die zijn aangewezen als 'Waarde – Archeologie 2' legt een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien deze past binnen de bouwregels van de onderliggende bestemming en naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden (insitu-behoud), of; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m2; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
58
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden 6.3.1 Werken en werkzaamheden In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden en behoudens het bepaalde in 6.3.2 is het verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, over een oppervlakte van 500 m2 of meer, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren: a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen; c. het ophogen van het maaiveld met meer dan 0,75 meter; d. het egaliseren van gronden; e. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels; f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,5 m onder peil; g. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder peil. 6.3.2 Uitzonderingen Van het vereiste van een omgevingsvergunning zijn uitgezonderd: a. werken en werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen; b. werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. 6.3.3 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 kan slechts worden verleend indien: a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en; b. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, wat inhoudt dat: 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of 3. de archeologische waarden hierdoor niet (in geval van op de verbeelding aangegeven hoge archeologische waarden) of niet onevenredig worden geschaad; c. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
59
6.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak: a. naar ligging wordt verschoven; dan wel b. naar omvang wordt vergroot of verkleind; dan wel c. van de verbeelding wordt verwijderd; voor zover de uit archeologisch onderzoek geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
60
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
61
Hoofdstuk 3
Artikel 7
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8
Algemene gebruiksregels
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven.
Artikel 9
Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels: a. ten aanzien van de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, en hierbij toestaan dat de bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
Artikel 10 a.
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: 1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; 2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; 3. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
62
Artikel 11 11.1
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan, tenzij anders bepaald.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
63
Hoofdstuk 4
Artikel 12 a.
b.
c.
b.
c.
d.
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 a.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Leebrug II 2e fase.
Aldus vastgesteld op d.d. ….
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
032100.16729.00
kaart(en)