Werkgroep Hopoogstfeest Wijbosch/Schijndel
"Hop en mout God 't behoud"
Tiendopstanden in Schijndel. Voorwoord Met dit opstel over de tiendopstanden van Schijndel heb ik geprobeerd de lezer een beter inzicht te geven in de tienden en heb ik de aandacht willen vestigen op het verzet, vaak een collectief verzet, van de boeren. Voor 1648 (vrede van Munster) konden de boeren zich wel schikken in het betalen van de tienden, immers zij onderhielden zo hun pastoors en hun kerkgebouwen, maar na 1648 moesten deze katholieke boeren het salaris betalen van de dominee en een kerk onderhouden waarvan zij geen gebruik mochten maken. Tevens betaalde men aan een bezettende macht. Deze bron van ergernis en de ontstane armoede waren de oorzaak dat tienden meer en meer een zware last werden voor de boeren en waren tevens de aanleiding tot collectief verzet. Dit verzet had rituele vormen. Het bijzondere van de tiende was dat hij het zolang heeft weten vol te houden, meer dan elf eeuwen lang. Van de opstanden heb ik het accent gelegd op de oproer van 1715. Vooral omdat het proces van deze opstand bij de vierschaar (het gerecht) in Den Bosch terecht kwam. Misdrijven zoals in dit opstel beschreven vielen normaal onder de lokale schout. Waarschijnlijk zijn de tiendopstanden de Schijndelse schout boven het hoofd gegroeid en heeft hij hulp gevraagd, of ongevraagd hulp gekregen van de hoofdschout in Den Bosch. Dit laatste is het meest waarschijnlijk omdat de schepenen aan de kant van de pachters (zij pachten zelf) stonden en zo de lokale rechtsgang bemoeilijkten. Ik hoop dat dit opstel, gebaseerd op literatuuronderzoek aangevuld met archiefgegevens, een aanleiding kan zijn tot een systematisch onderzoek van het Tiendarchief van de Faculteit van Leuven. C.P.J.Verhagen Someren 20-10-97
Inleiding De Tienden zijn oorspronkelijk een kerkelijke belasting en waarschijnlijk ontstaan bij de opkomst van het christendom. Pippijn III geeft de tienden haar officiële status. Hofmeier Pippijn III is de vader van Karel de Grote. Hij heeft in 715 zoveel macht verworven dat hij de koningstitel opeist en zo de eerste Karolingische koning (714-768) wordt. Hij geeft opdracht dat de afdracht van tienden aan kerkelijke instellingen verplicht was. Hij wil hiermee de kerk compenseren voor het land wat haar ontnomen is. Dit land is als leengoed aan Frankische edelen afgestaan. De Tienden zijn voorbehouden aan kapittels, kerken en kloosters. In de 11e tot de13e eeuw maken vooral kloosters van het werven van tienden hun politiek. De inkomsten, meestal een tiende deel van de opbrengst aan gewassen en vaak ook van veegeboorten, dient voor het onderhoud van de geestelijkheid en van hun gebouwen. De tienden worden oorspronkelijk beheerd door de pastoor (de persoon genoemd). Hij betaalde hieruit zijn koster /schoolmeester. Maar op het moment dat veel “persoons” elders verplichtingen op zich nemen stellen zij een vervanger (vicaris) aan, die zij uit de tienden moeten betalen. Deze vicarissen nemen het eigenlijke pastoorswerk over.
Vierschaar ‘s Hertogenbosch De hal van het stadhuis met achterin een door een houten balustrade afgescheiden verhoogde ruimte. Dit was de vierschaar waar door de schepenen recht werd gesproken. De Vierschaar werd gebouwd in 16501651 met het hout van de oude stadhuistoren, de bouwer is Francois Symonsz
2
Soorten tienden Grote tienden: Onder de grote tienden, ook wel korentienden genoemd, vallen tarwe, rogge, gerst, spelt, boekweit en hennep.1 De tiendklok of banklok valt hier ook onder.2 Smalle tienden: Hieronder rekent men o.a. peulvruchten, meekrap, vlas en hop. Onder deze categorie behoren ook de bloedtienden ook wel krijtenden tienden genoemd. Het zijn de tienden op beestgeboorten zoals lammeren, veulens en biggen. Men rekent er ook de bijenvolken toe. Novale tienden: Deze novale (nieuwe) tienden3 worden geheven op produkten die op de ontgonnen (nieuwe) grond worden geteeld.4 Al rond 800 claimt de kerk, op bijbelse gronden, het recht op inkomsten uit nieuw ontgonnen land, de zogeheten novale tienden. De meeste abdijen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het dominale stelsel en de daarmee gepaard gaande prille ontginningen. Bezitters van het tiendrecht (de tiendheffers) wonen meestal niet in het dorp en zien liever geld dan goederen/produkten. Immers deze produkten moeten vervoerd en/of verkocht worden en granen moeten nog gedorst worden en beesten geslacht. Terwijl de hop gedroogd moet worden. Ook opslag (tiendschuur) moet geregeld worden en veel produkten zijn aan bederf onderhevig. Zij gaan daarom al vroeg over op het verpachten van hun tienden en zijn zo verlost van veel werk. Het is gebruikelijk dat de pachters uit het dorp zelf komen. Deze pachters zijn wel de meest welgestelde boeren uit het dorp, vaak ook bestuurlijk actief (schepenen).
De eigenaren van de tienden krijgen zoals gezegd een deel (1/10) van de oogst. De boer moet, voordat hij de oogst binnenhaalt, de tiendpachter waarschuwen. De tiendpachter (of zijn zaakwaarnemer) legt dan een eikentak bij elk tiende eenheid (bij graan 2 garven op 15). De pachter zorgde voor ‘t vervoer (tiendkar) en verkoop van deze produkten. De tiendklok vervult hierbij ook een rol. Zo worden de boeren gewaarschuwd dat zij naar de akkers moeten komen om de tiendoogst te laden. Een tiendpachter kan in een bepaald gebied (tiendklamp) percelen van verschillende boeren5 pachten. Na 1600 worden de tienden steeds minder in massa verpacht, maar in delen of klampen. Als een tiendeigenaar zijn tienden verpacht en deze tiendplichtige gronden (vaak van verschillende eigenaren) aan elkaar grenzen, spreekt men van bloktienden. Deze bloktienden krijgen vaak een naam zoals b.v. Kerktiende of Nonnebossche-tiende. Ook het tiendrecht wisselt in de loop der tijd veel van eigenaar, door vererving, deling, ruiling, schenking en verkoop. Op die manier komen zij ook in handen van particulieren. Na de vrede van Munster in 1648, als alle kerkelijke bezittingen in handen van de Staat overgaan, komen veel van de geestelijke goederen ook in handen van de Staat terecht. De Staat werd toen de grootste tiendeigenaar. De tienden van de kerkelijke instellingen die niet in Staats-Brabant gevestigd zijn vallen buiten deze naasting. Zo blijven b.v. even de hoptienden van Schijndel toebehoren aan de Leuvense faculteit.
3
Fraude, rellen en onrust Voor de vierschaar (gerecht) in Den Bosch worden in de loop der tijd processen gevoerd, die te maken hebben met de tienden. Zoals in Oirschot (1629, ontduiking van de korentiende), Liempde (1653, ontduiken korentiende), Oss (1649 pachters worden gedwongen van de pacht af te zien, bedreiging van de vorster), Oss (1650, fraude bij verpachtingen), Den Bosch (1678, fraude bij de verpachtingen bij de havertiende), Eindhoven (1688, malversaties, komplotteren en samenrotten met de tienden van Someren), Heesch (1693, tiendoproer met geweldpleging). De onrust over de tienden in Schijndel begint in 1678 en vindt zijn hoogtepunt in 1715. De processen hebben te maken met fraude en oproer en daar wil de overheid alle middelen gebruiken om dat de kop in te drukken. De tienden worden meer en meer een grote last voor de boeren. Zeker na 1648, als zij gaan meebetalen aan het onderhoud van de kerken die in protestantse handen zijn. Ook het inkomen van de predikant moet uit deze tienden worden betaald. Doordat de economische toestand ook nog verslechtert neemt de onvrede over de tienden extra toe. Door alle oorlogshandelingen krijgen de boeren in 1643 vrijstelling van de achterstallige tiendschulden. De schaden, door storm, hagel en soldaten aangericht, blijven vaak ten laste van de eigenaar van de tienden maar hiervan moest wel binnen 8 dagen melding gemaakt worden. Na de vrede in 1648 blijkt dat door misoogsten, oorlogshandelingen en pestepidemiën veel gebieden ontvolkt raken. In 1660 probeert men de landbouw in deze gebieden nieuw leven in te blazen door vrijstelling te geven van betaling van tienden, beden, hoorn- en zoutgelden aan ieder die een vee- of landbouwbedrijf wil stichten op deze ontvolkte gronden.
Vormen van verzet Toen de verpachtingen werden opengesteld voor particulieren van buiten het dorp was de rust verdwenen. Ruzies en processen tussen alle betrokken instanties waren het gevolg. Eind 17e eeuw zijn er allerlei rellen en gesjoemel in verband met de verpachtingen van de tienden. Veelal hebben de schepenen (vaak pachters van de tienden) zelf hierin de hand. Fraude komt meer en meer voor. Schepenen van het dorp nemen hierin vaak het voortouw. Ook de collecteurs (de tiendophalers) worden lastig gevallen en men probeert door valsheid in geschriften de tienden te ontduiken. Bij tiendverpachtingen komt het regelmatig voor dat de plaatselijke boeren onderling afspreken dat er niet hoog voor de tiende geboden wordt. (samenrotten en monopolievorming).6 Zo moeten de tiendheffers (na 1648 vaak de domeinen der geestelijke goederen) genoegen nemen met te lage pachtsommen. De tiendheffers die geen belang hebben bij rust in het dorp, proberen meer en meer pachters te zoeken die van buiten het dorp komen. Diegenen die wel hoger durven te bieden worden bedreigd en in sommige gevallen mishandeld, zeker als deze van buiten het dorp komen. Een andere vorm van verzet is dat de boeren de precieze omvang van het tiendblok willen weten en vragen om schriftelijke bewijsstukken. Ook melden zij dat hun tiendvruchten “gestolen” zijn. Natuurlijk hebben zij de oogst al lang binnengehaald en verkocht. In het ergste geval verbranden zij de oogst om hiermee de autoriteiten te laten zien dat het hen ernst is.
4
Met de komst van de Fransen in 1795 wordt een commissie benoemd tot onderzoek van de wettigheid van de tienden. Het resultaat is voor de boeren teleurstellend. De tienden worden niet afgeschaft. Een nieuwe golf van onrust ontstaat. Vooral in Peelland 7 is het onrustig. In de nacht van 19 op 20 juli 1848 komen de inwoners van Someren en Asten bij Sluis XI bij elkaar. In die nacht wordt het rogge dat eigendom is van de Domeinen verbrand. Enkele dagen later moeten de tienden toch betaald worden. De eigenaar (de Staat) heeft militairen laten aanrukken om dit af te dwingen.
Universiteit van Leuven Hertog Jan IV (1415-1427) vraagt aan paus Martinus V om medewerking om tot oprichting van een Studium Generale in zijn gebied te komen. Op 9 december 1425 antwoordt de paus op dit verzoek met de “bulle Sapientiae immarcescibilis” die de eerste universiteit van de Nederlanden in het leven roept. Het document geeft toestemming om in Leuven 4 faculteiten op te richten: Artes (filisofie), Civiel Recht, Canoniek Recht en Geneeskunde. De Hertog moet de stichting wel binnen een jaar verwezenlijken. Voor een faculteit Godgeleerdheid krijgt men nog geen toestemming. Dit is nog voorbehouden aan universiteiten die bewezen hebben trouw aan Rome te zijn. De plechtige opening vindt plaats op 7 september 1426, de feestdag van Onze-Lieve-Vrouwegeboorte. In Leuven vereert men sinds mensenheugenis een beeld van de H Maagd onder uitroeping Sedes Sapientiae (Stoel der Wijsheid). Sedert die tijd is zij ook de patrones van de universiteit. Na zes jaar geeft paus Eugenius IV in 1432 toestemming de faculteit van Godgeleerdheid op te richten. De Theologische faculteit van de universiteit van Leuven is hiermee een feit.
Schijndel Een belangrijk jaar voor de kerk van Schijndel is 1331. In dat jaar geeft de Investiet (de persoon) Gerlacus te kennen dat hij in zijn kerk in Schijndel een eeuwigdurende vicaris (plaatsvervanger) wil aan stellen. Hij wil het pastoraat omzetten in een personaat, d.w.z. hij wil wel de inkomsten (tienden) uit het pastoraat hebben, maar wil het werk overlaten aan een vicaris. De eerste vicaris is Leonius van de Erp. De grote tienden blijven voor Gerlacus (de persoon) en zijn vicaris krijgt de inkomsten uit de smalle tienden. Een ander belangrijk jaar is 1545. De Schijndelse tienden komen in dat jaar in handen van de Theologische faculteit van de universiteit van Leuven (verder Leuvense faculteit) doordat de toenmalige persoon van Schijndel Philippus de Spina8 zijn tienden schenkt aan Leuven. Voorwaarde is wel dat uit de inkomsten (tienden) van het personaat vier nieuwe studiebeurzen gesticht worden, de z.g. Schijndelse beurzen. Tot de vrede van Munster (1648) komen de pachters van de tienden uit het dorp zelf, meestal schepenen of oud schepenen. Zij hebben er baat bij dat er in het dorp rust heerst. De grote hoptiendeigenaar in Schijndel is zoals gezegd de Leuvense faculteit. Zij verpacht de hoptienden voor een schappelijke prijs. Het mes snijdt zo aan twee kanten. Leuven is tevreden met het bedrag wat zij krijgt en de tiendpachter betaalt in zijn ogen niet te veel. Met andere woorden: de verhouding van de tiendeigenaar en de pachter is goed. Ook de boeren zijn tevreden. Zij betalen zo indirect het inkomen van hun pastoor (vicaris) en dragen bij aan het onderhoud van hun kerkgebouw.
5
Na 1648 komen vele tienden in handen van de Staten-Generaal (Den Haag). Over de tienden in “buitenlandse“ handen wordt even geruzied. In 1649 krijgt de Leuvense faculteit haar tienden terug. In dat jaar op 31 augustus vaardigt de Staten Generaal een resolutie uit waarin zij voorlopig de Leuvense tienden van Schijndel vrijstelt van annotatie of inlijving bij de geestelijke goederen. De lasten rustende op de tienden van Schijndel zullen voortaan bestaan uit de volgende betalingen: - Aan de aarstdiaken (de rentmeester) van Den Bosch 12-16-0 - aan de koster voor het onderhoud van het uurwerk 10- 0- 0 - aan de koster voor het onderhoud van de kerk 10- 0- 0 - aan de koster voor het onderhoud van de tiendklok - aan de schoolmeester (protestant) 25- 0- 0 - aan de voorlezer of voorzanger (protestant) 6 mud rogge - aan de predikant diens traktement 600-0- 0 Dit bedrag moet elk jaar betaald worden aan de rentmeester der geestelijke goederen. De Leuvense faculteit betaalt van nu af het salaris van de predikant van Schijndel en blijven alleen de smalle tienden en de pastoortienden (de tiendinkomsten van 5 stukken land in Schijndel) voor Leuven over.9 Omdat nu de Schijndelse hoptienden, voor Leuvense begrippen, in het buitenland liggen, is de faculteit er niet meer bij gebaat een goede verstandhouding met de schepenen van Schijndel te hebben. Zij willen alleen geld zien en verhogen, tot ergernis van de boeren, prompt de tienden naar 6 stuivers op 100 hopkuilen. Dit is overigens het prijsniveau dat in de rest van de Meierij wordt gevraagd. Ontfanck van de pastorale goederen die aaan het land gekomen sijn met afsterven vanden pastor van Schijndel volgens resolutie van haer hooghmogende van date den vii maij 1649 sijn alle pastorale goederen van Schijndel gelaeten aende Faculteijt van Loven behalven het pastoraet huijs mits conditie dat de selve faculteijt uyt haere thienden onder Schijndel jaerlijcx aent land sullen uytrijken voor den archidiaken van den Bosch twaelf ponden sesthien schellingen, voor de costerije thien ponden, voor onderhouden van de kerke thien ponden, voor de schoole vijf en twintich ponden ende voor tractement vanden predicant seshondert ponden beloopende samen in gelde seshondert seven en vijftich ponden sesthien schellingen en nogh eens ses mudden rogge. Diens volgens heeft den rendant van voorschreve faculteijt ontfangen de voorschreve seshondert seven en vijftich ponden en sesthien schellingen van het jaer 1659 dat hier uytgetrokken - vi C lvii lb. xvi schellingen - voor de ses mudden rogge voorschreve lxiii lb.
6
Tiendperikelen in Schijndel Bij de hoptiendverpachtingen in Schijndel in 1619 en 1620 komen bij de schepenen al klachten binnen over beweerde partijdigheid. In 1661 komt de Raad van State met een plakkaat (verordening) waarin zij probeert de wantoestanden bij de verpachtingen te voorkomen Ook de Raad van Brabant verklaart op 19 februari 1671 in Plakkaat nr. 2050 dat de regenten van Schijndel geen tienden hoeven te betalen aan de “Generale Geestelijke” (Leuven). Deze vrijstelling krijgen zij o.a. op grond van het feit dat volgens het plakkaat van Karel V van 6 november 1520 zij geen tienden aan geestelijken schuldig zijn. De boeren blijven weigeren hun tienden te betalen. Leuven is zo boos over het uitblijven van de inkomsten dat zij hun rentmeester opdracht geven de achterstallige tienden, desnoods met inbeslagneming van goederen op te eisen. Maar de Schijndelse boeren blijven verwijzen naar het plakkaat 2050 van het jaar 1671. De overheid weet ook niet goed hoe te handelen. Zij merkt al snel dat zij geen geld meer krijgen uit Leuven (voor het salaris van de predikant) en komt op haar beslissing terug. Zij laten daarom weten dat de achterstallige tienden toch betaald moeten worden en in 1672 worden daarom de Schijndelse hoptienden door de Staat in beslag genomen. Op 17 december 1674 veroordeelt de Raad van Brabant de regenten van Schijndel om 750 gulden achterstallige hoptienden van 1673 en 1674 te voldoen en machtigt de regenten tevens om deze som om te slaan over de hopkuilen van allen die in die jaren hop geteeld hebben. In november 1678 verbiedt de Raad van State op verzoek van de Schijndelse regenten, de pachters der hoptienden in Schijndel, van de tiendplichtigen 6 stuivers voor elk 110 hopkuilen te eisen, wat gelijk zou staan aan een 5 e of 6e penning, in plaats van een 10 e penning der geschatte waarde van de oogst. In 1679, na vertrek van de Fransen, komt de Raad van State met een plakkaat, waarin zij officieel het plakkaat van 19-2-1671 herroepen. Met deze plakkaten probeert zij ook de misbruiken (wederom) te voorkomen en wordt het misbruik verboden op straffe van 100 gouden realen (Spaanse zilveren munt, 14e – 19e eeuw). In 1712 en 1718 rijst er een geschil tussen de Pastoor van Schijndel en de tiendverpachter (admodiateur) IsaacVersterre. De Raad van State verleent op 13 juni 1730 de regenten van Schijndel het rechtsmiddel om nalatigen in het voldoen der tienden voor het gerecht in Den Bosch te dagen. Op 23 mei 1732 vaardigt de Raad van State een plakkaat en ordonnantie uit “tot weeringe der abuizen en frauden omtrent het pagten der tienden in de Meierij van ‘s Hertogenbosch en andere quartieren in de Generaliteit”.
7
Schijndelse tiendoproeren Het oproer van 1678 Op 8 augustus 1678 begint de onrust pas goed. Gisbert Goor en Arnold Vercuijlen hebben de hoptienden gepacht voor 559 gulden en 25 gulden “wijngelt”. De verpachting heeft plaats gehad in de herberg van Jan Heeswijk. De hopoogst die altijd half september plaats vindt, ziet er goed uit. Op de betaaldagen waarop de boeren hun tienden moeten gaan betalen, komen de hopboeren niet opdagen. De pachters Gisbert Goor en Arnold Vercuijlen gaan op 17 augustus naar de schepenen en eisen dat zij de hopboeren door middel van het luiden van de klok, oproepen. De schepenen van Schijndel, solidair met de boeren, weigeren dat. Zij laten zelfs oogluikend toe dat de twee heren ”bondt en blauw” worden geslagen en zij het dorp moeten verlaten. Maar zij komen terug met enkele “helpers” om hun tienden op te eisen. Burgemeester Willem Peter van Gerwen staat ze op te wachten en zegt dat zij niet welkom zijn in het dorp en dat niemand hen geld zal geven, laat staan hen zal “accorderen”. Dit alles maakt weinig indruk. Er worden twee deurwaarders aangesteld, Lonijs Walten en Johan Cassemaior. Zij maken bekend dat als de boeren niet betalen zij naar Den Bosch moeten gaan om hun tienden te betalen. Ook dit helpt niet. De boeren worden zo kwaad dat zij, gesteund door de schepenen, de hopkuilen uitsteken en er koren op zaaien om zo in ieder geval het betalen van de hoptienden te ontlopen. Wat nu de Schijndelse hopboer bezield heeft is onbekend. De enige reden kan zijn dat het welzijn in Schijndel veel afhangt van de welstand van de hopboeren. Zij zijn niet zelfsupportend, zoals bijna alle andere boeren. Is de hopoogst slecht dan hebben zij weinig om van te leven; alles moet gekocht worden. Moeten er ook nog tienden betaald worden, dan komen zij en Schijndel in de problemen. Het oproer van 1715 Als op 3 juni 1715 Isaac Versterre in de herberg van Christiaan Huijben (oud president) de Leuvense grote- en hoptienden wil gaan verpachten zijn tientallen Schijndelse boeren op deze verpachting afgekomen. Deze tienden zijn hiervoor in 1712 o.a. door Willem Munster en Jan Wouters van Roy president en schepen van Schijndel verpacht. In dat jaar verklaren zij voor de notaris dat zij voor 3 jaar deze tienden gepacht hebben voor een bedrag van 2250 gulden (“het wijngelt daarinne gerekent”) jaarlijks. Tot hun grote schrik zien de Schijndelse boeren dat ook enkele boeren uit St Oedenrode op deze verpachting zijn afgekomen, genaamd Jacobus van Hombergh (ondervorster), Jan Kemps, Adriaan Koppen en Hendrik van Roosmalen. Zij verklaren later voor de Schepenen van St. Oedenrode dat op ‘t moment dat Jacob van Hombergh op de eerster klamp “gemeijnt” heeft verscheidene mensen, waaronder Huijbert van Mensel, Faes van Gemert en Peter van Hamont geroepen hebben dat zij maar schelmen zijn.10 Verder roepen zij dat ze naar St Oedenrode zullen gaan om daar te gaan turven (turf steken), ”want die van Roy sulle hier alle tiende pachten”. Hierop ontstaat een groot “remoer, geluyt, geklompt op de schuppen en geschreeuw”. Als Isaac Versterre enige rust bij de boeren waarneemt, wil hij verder gaan met de verpachtingen, maar op de volgenden klampen worden bespottelijke prijzen “gemeynt”. Voor een klamp die normaal 150 gulden opbrengt wordt maar een oortje (geld) geboden (“ofte een pint jenever”). De boeren uit St Oedenrode zijn intussen naar andere ruimten “gevlucht”.
8
Isaac Versterre wil daarop de vergaderkamer ontruimen. Dan gaat het goed mis! De Schijndelnaren roepen dat de kamer ook van hun is en dat zij die van “Roy” met stokken uitgeleiden zullen doen en hen zullen opwachten. Op het moment dat Jan Kemps de herberg wil verlaten staat de fanatieke groep Schijndelse boeren hem op te wachten. Een van hen, Peter van Hamont, slaat Jan Kemps met een klippel en hij vlucht naar binnen. Tijdens de verpachtingen roepen de ingezetenen van Schijndel meerdere malen dat ze de tienden zullen verbranden en de paarden van de karren die de tienden komen halen, zullen doodschieten. Isaac Versterre heeft toen de verpachting gestaakt en de“Rooyse” boeren gewapend naar St. Oedenrode geëscorteerd. De groep Schijndelse boeren hebben hen tot “het Schoor toe aen de bercke bij de compe? aende Royerhey” met veel kabaal gevolgd. Onderweg heeft Versterre hen gewaarschuwd dat het met hen slecht zal aflopen. Bij de verpachting heeft ook ene Lucas Peter Verhoeven uit Schijndel partij gekozen voor Isaac Versterre.Volgens getuigen wordt hij door Faes van Gemert en andere ‘s avonds opgewacht en “van voren geslagen” zodat hij ter aarde valt. Zijn schouder is gekwetst en het been (bot) aan stukken geslagen. Volgens Mechelina Kemelagh, huisvrouw van Hendrik Rijstebergh, kan hij niet meer opstaan.Verder verklaart zij dat Huijbert van Mensel en voornoemde Lucas uit ‘t huis komen van Adriaen de Groot en dat Huijbert zegt dat Lucas een schelm is. Lucas antwoordt hierop dat hij geen schelm is. “Nee” zegt Huijbert, “ jij bent geen schelm maar een hondsvot”. Vervolgens heeft Huijbert Lucas met een mes in zijn rechterschouder gestoken. Later zou Lucas Verhoeven verklaren dat hij niet wist wie hem geslagen had en meester chirugijn uit Schijndel Innocentius Egidius Bernuly verklaart dat hij de kwetsuur aan de linkerschouder11 heeft onderzocht en geen “steeken, sneeden nog eenig open wonden te hebben gesien”. Bij de verpachting heeft ook nog een andere inwoner van St Oedenrode, Anthony Arien Goyart, een klamp gepacht. Hij wordt op 6 juli, komende van St Oedenrode opgewacht door enkele Schijndelnaren. Hij weet aan hen te ontkomen door zich te verbergen in een droge sloot in het Elsebosch. Hij heeft hen toen horen zeggen: “Die schelmen die de tienden gepacht hebben zullen wij doodslaan”. De andere dag is dezelfde groep naar het huis van Goyart “komen cloppen zeggende schelm die de tiende gepacht heeft comter uyt, we sullen je vermoorden”. De volgende ochtend vindt Anthony Goyart zijn eiken- en kersenboom “afgesneden”. Isaac Versterre houdt woord. Hij zorgt ervoor dat enkele opstandige Schijndelnaren: Huijbert van Mensel, Teunis Maij Gijsbert, Gerrit Hendrik Geerits, Hendrik de knecht van NN van Heesch, Dielis Aerts Verkuylen, Arien Hermen Segers, Jan van Nistelroy, Faes van Gemert, Peter van Hamont, NN van Kessel en Hendrik van Heretom worden gearresteerd en gevangen gezet in de gevangenpoort in Den Bosch. Ten voordele van Huijbers van Mensel getuigen op 21 september 1715 Christiaen Huijbert oud president en herbergier, Adriaen de Groot regerend Schepen en zijn vrouw Anna, Peter Verdriesen herbergier en zijn vrouw Dirkske, Pero van Turenhout, Adriaen van Steijen herbergier en zijn vrouw Emmeritiana en Anthony en Adriaen broers en zonen van Adriaen Goyart.
9
Zij verklaren dat tijdens de verpachting alles “vredelijck” verlopen is en dat Huijbert van Mensel op die dag “ geen kwade, zindelijke en lasterlijcke woorden an de heren verpagters of pagters gesproken” heeft. De advocaat van Huijbert van Mensel houdt in maart 1716 een pleidooi waarin hij Huijbert, die al 9 maanden in strikte opsluiting in de gevangenpoort in Den Bosch opgesloten zit en daar tijdens de strenge winter bittere kou geleden heeft, probeert vrij te pleiten. Hij stelt o.a. dat de verklaring van Mechelina Rijstenberghe vals, versierd en “uyt de Luyt geraep “ is en dat zij dat gedaan heeft uit haat, passie, drift en vijandschap tegen de gevangene. Verder vindt hij dat het hier maar ging over een “Paapse” faculteit (Leuven) en verwijst naar de verklaringen van meesterchirugijn Bernuly en een van de slachtoffers Lucas Verhoeven. Op 22 mei 1717 komt de rechtelijke uitspraak van dit proces. Huijbert van Mensel wordt “ter exemple” 3 jaar verbannen uit Stad en Meijerij. Hij moet binnen 24 uur vertrekken. Peter Hamont, ook al zo lang gevangen, wordt tot 1 jaar verbanning veroordeeld. Wat opvalt in dit proces is dat veel getuigen later alles weer intrekken of van niets weten zoals bijvoorbeeld Anthony Goijart (slachtoffer). Hij verklaart voor de rechter dat Huijbert van Mensel hem nooit aangesproken heeft en dat hij niets gezien of gehoord heeft. Huijbert, afkomstig uit Uden, heeft de drie jaar verbanning niet overleefd. Hij sterft op 15-21720 in Schijndel 42 jaar oud. Hij is op 17-6-1706 in Schijndel getrouwd met Jenneke Spierings, weduwe van Peter van Uden. Peter van Hamont geboren in 1680, trouwt op 20-11-1712 in Schijndel met Alem Jans Ariens, weduwe van Hendrik Aart van Luyck. Hoe het met hem afloopt is onbekend. De opstand van 1795 Na de inval van de Fransen verwacht iedereen dat de tienden worden afgeschaft. Aangezien dat niet gebeurt en de tienden in 1795 weer worden verpacht, verzamelt een grote groep boeren zich voor het gemeentehuis en bestormt met veel “getier” geschreeuw, ‘gelach en gejuich’ de raadkamer, alwaar de gemeenteraad bijeen is voor de verpachting der tienden. Veel boeren zijn dronken en trekken hun messen en dreigen hier mee. Men wil de verpachting voorkomen. President Verhagen weet de boeren enigszins tot bedaren te brengen. Hiervan maken stadhouder/secretaris Nouhuys en de rentmeester van Boxtel uit Leuven gebruik om te vluchten. Van Boxtel zoekt zijn heil in de pastorie. De verpachting gaat niet door. Leuven laat het hierbij niet zitten en krijgt steun van de Staat (Bataafse republiek). Er komt een verordening dat de tienden moeten worden betaald, maar ze worden met tien procent verlaagd.
10
De Tiendkaart van Schijndel (1757) De reden van deze nieuwe kaart is, dat het door het pachtsysteem steeds moeilijker wordt om de eigenaren van vooral kleine percelen te vinden. Wat voor de Leuvense faculteit nog veel erger is: zij kan de goederen waarop cijnzen en tienden rusten niet meer lokaliseren. De eigenaren konden overal wonen en van de pachters (na 1671 konden ook particulieren pachten) die van elders komen hoeven niet te rekenen op de medewerking van Schijndelnaren en het dorpsbestuur. Deze pachters moeten het zelf maar uitzoeken. De Leuvense faculteit wil deze problemen oplossen door de tiendplichtige-akkers (klampen) her in te delen. De boeren zien dat als een bedreiging. Immers het ontduiken van de tienden wordt hierdoor bijna onmogelijk. Er dreigt een opstand. De tiendpachters moeten de hulp inroepen van soldaten uit Den Bosch om de opbrengst veilig te stellen. De oproerkraaiers worden gevangen genomen en op het schandblok in Den Bosch geplaatst. De rust keert in 1749 enigszins terug doordat het dorpsbestuur zelf de tienden voor 10 jaar gaat verpachten. De faculteit gaat wel door met de herindeling van haar tienden. In 1757 is de nieuwe kaart klaar met 16 klampen, getekend door Jan Francis van Weijer, erkend landmeter van de Raad van State. Pas in 1779 volgt de publieke verpachting van de 30 klampen.12
11
Collectief ritueel gedrag Het verzet tegen de tienden gaat meestal gepaard met ritueel gedrag. Met de benaming ketelmuziek, charivari of volksgericht duidt men in het algemeen gebeurtenissen aan die door de overheid beschouwd worden als ordeverstoring, straatschenderij, geweldpleging en mishandeling. Met gebeurtenis of actie bedoelt men rituele sanctie op afwijkend gedrag en zijn een soort instrument tot sociale controle. In de literatuur heeft men het dan meestal over b.v. de beer rijden, in de ploeg spannen of tafelen en betreft het meestal mensen uit de eigen gemeenschap die “gecorrigeerd” moeten worden. Deze rituele sancties worden ook toegepast op bedreiging van buitenaf. Zo kan men de tiendheffingen van na 1648 zien als een bedreiging van buiten af. De rituele sancties gaan gepaard met ritueel geweld zoals het ingooien of inslaan van ruiten (glazen), beschadigingen aan het huis, omkappen van bomen, het afsnijden van paardestaarten, het maken van vuur, het vernielen van wagens (het breken van een kar) en het dreigend achtervolgen (begeleiden met veel lawaai) van tiendwagens of slachtoffers. Verder wordt bij deze acties veel lawaai of muziek gemaakt. Het luiden van de tiendklok en het maken van gebaren naar de “daders” is ook een veel voorkomende rituele handeling. Ook de keuze van het tijdstip (‘s nachts of in de schemer de oogst binnen halen) kan men als ritueel gedrag zien. Dit alles heeft een symbolische betekenis. Als de zaak justitieel onderzocht wordt kan men geen getuigen vinden en alles wordt ontkend en men weet van niets. Vooral in het proces van 1715 van de tiendopstand in Schijndel vindt men veel van deze elementen terug. Maar ook elders in Brabant, zoals in Someren ziet men dat tiendopstanden met ritueel geweld gepaard gaan. Zo maakt het archief van Postel in 1627 melding van een tiendopstand van vier pachthoeven in Someren: “Het gepeupel schijnt opgehitst te zijn”. Ook wordt vermeld dat de “misdaden” gepaard gingen met het afsnijden van heesters, het uittrekken van ‘t vlas van de president, het inslaan der glazen (ruiten), het afsnijden van paardestaarten, het aansteken van de turf, het luiden van de klok (tiendklok), breken van een kar en het achtervolgen van de tiendwagens naar de akkers. Uit het voorafgaande blijkt dat de tiendopstanden sociaal, politiek en religieus getint waren.
12
Afschaffing van de tienden Door de komst van de Fransen in 1795 hadden de boeren gehoopt dat het tiendrecht, net zoals de heerlijke rechten, zouden worden afgeschaft. Tot ieders verbazing worden wel de heerlijke rechten afgeschaft maar het tiendrecht niet. In 1797 na opheffing van de Leuvense faculteit13 wordt de Staat eigenaar van de tienden van Schijndel en worden de bezittingen beheerd, zoals alle oude geestelijke goederen, door de commissie van Breda. Op de 21ste van de grasmaand 1807 valt het besluit tot vrijstelling van betaling der tienden (novale tienden) van alle nieuw ontgonnen land. Ook in de Franse tijd zijn er pogingen geweest om tot afschaffing van de tienden te komen. De boeren komen meer en meer collectief in verzet en krijgen ook meer steun. Velen vinden de tienden een rem op de ontwikkeling van de landbouw. In 1848 wordt het bij wet mogelijk de domaniale (de oude geestelijke goederen) tienden af te kopen. Van deze mogelijkheid wordt goed gebruik gemaakt. De gemiddelde afkoop bedraagt ca. 45 gulden per hectare. In veel plaatsen worden commissies opgericht tot afkoop van deze tienden. Dit was een hele klus want na eeuwen waren de tienden erg versnipperd en de eigenaren moeilijk te vinden. Sommige gemeenten, zoals Someren, kopen in 1858 van de Staat de domeingoederen14. Dit is gunstig; de gemeente is na 10 jaar verpachten van deze goederen tiendvrij. In 1860 komt er een wetsvoorstel (van Baron Sloet tot Oldhuis) tot afschaffing van alle tienden. De kerk besluit in 1878 dat hun tienden afgekocht mogen worden. Pas in 1907 komt de tiendwet die met ingang van 1-1-1909 alle tienden opgeheven verklaart. De Staat stelt de tiendeigenaren schadeloos. Hiervoor werden volgens deze wet de tiendplichtige percelen nog 30 jaar lang belast met grondrente. In Schijndel moeten de tiendplichtigen daarom van 1909 tot 1939 rente aan de Staat betalen als schadeloosstelling van de afkoop der tienden. In 1909 bij de afschaffing van de tienden blijkt dat Noord Brabant het hoogste aantal aangeslagen percelen heeft, namelijk 39174 (Ned. 98936 percelen) die jaarlijks een tiendrente opbrengen van 281617 gulden (Ned. 961263 gulden). Zo komt na ruim elf eeuwen een einde aan een middeleeuwse vorm van belasting.
13
Literatuur en bronnen Streekarchivaat: Brabant Noord-Oost, Veghel Rechtelijk archief St Oedenrode Streekarchivaat: Langs Aa en Dommel, Vught Rechtelijk archief Schijndel Tiendarchief Leuven Notarieel archief Schijndel Gemeente archief Den Bosch Criminele rollen Boeken en tijdschriften Duijvendak.M.G.J., 1990, Boeren en collectieve actie, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 16, pp 364. Duijvendak.M.G.J., 1990, Rooms, rijk en regentesk, Elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk Noord-Brabant (circa 1810-1914), Noordbrbants Genoodschap, ‘s-Hertogenbosch Inventaris van het archief der gemeente Schijndel tot het jaar 1814. Heesters, pater Wiro, m.m.v. A.Prinsen, 1984, Schijndel, Historische verkenningen, Stichting Brabants Heem deel 25, Waalre. Rooyakkers.G. en T.Romme, 1989, Charivari in de Nederlanden (rituele sanctie op deviant gedrag), Volksbulletin 15,3.. Rooyakkers.G., 1995, Eer en schande, Volksgebruiken van het oude Brabant, Sun, Nijmegen. Crijns,A.H. en J.Kriellaars, 1987, Het gemengd Landbouwbedrijf op de zandgronden van Noord-Brabant 1800-1885, Bijdrage tot de geschiedenis vn het zuiden van Nederland, nr. 72, Stichting Historisch Contact, Tilburg. Crijns,A.H. en J.Kriellaars,1992, Het gemengd Landbouwbedrijf op de zandgronden van Noord-Brabant 1886-1930, Bijdrage tot de geschiedenis vn het zuiden van Nederland, nr. 90, Stichting Historisch Contact, Tilburg. Welvaarts,Th., 1898, Zomeren naar de archieven van Postel’s abdij, Pelleman, Helmond. Broers, E., 1996, Beledigingszaken voor de Staatse Raad van Brabant 1586-1795, Brabantse Rechtshistorische Reeks 9. Boer,D.E.H.de., M.Boone en W.A.N.Hessing, 1992, Nederlands verleden in vogelvlucht, DELTA I, De middeleeuwen 300-1500, Leiden.
14
Noten 1
In Schijndel viel de hop onder de grote tiende, maar tussen 1671 en 1689 werd zij afzonderlijk verpacht en was het een zelfstandige tiende. In 1671 werd op last van de Raad van State de Schijndelse hoptiende losgemaakt van de grote tiende, want, zei men: “De helft van Schijndel was hoppe”. 2 Omdat het luiden van de klok een belangrijke sociale maatschappelijke en kerkelijke rol vervulde moest de kwaliteit van deze klok gewaarborgd worden. De bezitter van de grote tienden moest hiervoor borg staan. In Schijndel was dat de Leuvense faculteit. 3 Novale tienden werden ook wel eens braaktienden genoemd. 4 Aardappelen hebben altijd buiten de tiende gevallen. 5 Schema: tiendeigenaar (tiendheffer) \ tiendpachter (niet te verwarren met grondpachter) \ Boer (tiendplichtige). Deze boer was of eigenaar van de boerderij en/of grond of hij kon deze boerderij en/of grond gepacht hebben. De grondeigenaar was niet per definitie de tiendeigenaar. 6 Daders van deze “kwade praktijken” kregen in 1732 een boete van 200 gulden en bij herhaling werden zij gegeseld. 7 Vooral Heeze, Leende, Lierop, Mierlo, Someren en Asten (RAB, Prov. Bestuur 4420) 8 Philippus de Spina was deken van het kapittel van de St Jan in Den Bosch. 9 De Vicaris had van 1331 tot 1649 de inkomsten van deze smalle tienden gehad. 10 Schelden en beledigingen werden in de 17e en 18e eeuw vaak voor de hoogste rechtbank, de Raad van Brabant, “uitgevochten”. Eer en eerbaarheid waren in die tijd zeer belangrijk voor de Brabanders. Inbreuk op het eergevoel of reputatie leidde meestal tot een civiele procedure. De meest voorkomende en ergste scheldwoorden voor mannen waren: schelm, schurk, schobbejak, hondsvot, bloedzuiger, dief en hoerenzoon.Voor vrouwen waren dat hoer en canaille (feeks). 11 Mechelina had het over een rechter schouder! 12 Voor de herindeling waren er maar vier klampen Wijbosch, Elschot, de Borne en het Lutteleind. In het jaar 1779 was het aantal klampen uitgebreid tot 30 klampen. 13 Na de Franse revolutie werden alle geestelijke goederen genaast. Zo werden, na de komst van de Fransen, ook de goederen van de universiteit van Leuven eigendom van de Staat. 14 De domeingoederen waren de oude geestelijke goederen die in 1648 in handen van de Staat kwamen en later, in 1797 werden beheerd door de commissie Breda.
15