1/21/15
Hoogbegaafdheid en metacognitieve vaardigheden
!
Overzicht workshop Sted. Gymnasium Schiedam 20 januari 2015
Marcel V. J. Veenman
Instituut voor Metacognitie Onderzoek
[email protected]
i M o
Is er sprake van een probleem bij de leerling? • Onvoldoendes of te lage cijfers. • Maakt geen huiswerk of besteed daar (te) weinig tijd aan. • Heeft opdrachten/werkstukken niet op tijd af => levert werk vaak te laat in. • ‘Vergeet’ vaak dat er een proefwerk is en wanneer dat proefwerk is => onvoorbereid. • Is ongemotiveerd voor school (of doet alsof…) => kont-tegen-de-krib gedrag. • Verzuipt in nevenactiviteiten; doet school erbij. • Zijn er tekenen van faalangst? (gespannen voor proefwerk, fysieke symptomen, slapeloosheid)
• Is er sprake van een probleem bij de leerling? • Metacognitief organiseren van studiewerk. • Hoe kun je (zwakke) metacognitie herkennen in het leergedrag? • Stimuleren van metacognitief gedrag in de leerling door ouders.
Metacognitief organiseren van studiewerk • Agenda-gebruik (planning/werkverdeling). • Vaste, rustige werkplek om huiswerk te maken. • Afleiders (mobiel, TV, computerspelletjes). • Werktijden (tijdsplanning, nevenactiviteiten, maar ook voldoende slaap). • Verschillende schriften voor verschillende vakken. • Tas inpakken met boeken & schriften voor de volgende dag.
Organiseren van studiewerk
Suggesties organiseren van studiewerk
• Ervaart de leerling (uw kind) het organiseren van studiewerk ook zelf als een probleem? => bereidheid om er iets aan te doen.
• Neem samen de agenda van het kind door & leer het kind schoolwerk in te plannen en te spreiden in tijd. • Plan ook nevenactiviteiten in de agenda, evenals ontspanning en beoogde bedtijd. • Laat het kind aan de hand van een overvolle agenda zien dat er keuzes moeten worden gemaakt => laat het maken van keuzes aan het kind over (wel vragen stellen). • Bij gesteggel over mobieltje, laat het kind zelf ‘turven’ hoeveel keer het mobieltje overgaat tijdens het maken van huiswerk (bewustwording). • Geef positieve feedback wanneer iets lukt (vele malen effectiever dan zeuren, dreigen of straf).
• Afspraken niet eenzijdig opleggen of afdwingen => contraproductief. Het wordt dan een gevecht tegen elkaar i.p.v. met elkaar. • Samen tot afspraken komen & ook samen bespreken indien het kind zich niet aan gemaakte afspraken kan houden (maak het kind medeverantwoordelijk). • Leg vooral het nut voor het kind uit (waarom). • Wees geïnteresseerd en aanspreekbaar voor vragen (niet om controle uit te oefenen, geen verwijten maken).
1
1/21/15
Faalangst: wat is dat? • Faalangst: angst voor een negatieve beoordeling door anderen (ouders, docenten, vrienden). • De situatie moet relevant zijn voor de leerling. • Het gaat om een subjectieve inschatting door de leerling van die beoordeling (dus niet persé realistisch). • Faalangst kan ook optreden bij goed presteren. • Cognitieve component: “Zorggedachten” blokkeren cognitief functioneren => negatief effect op prestatie. • Affectieve component: “Emotionaliteit” zoals verhoogde hartslag, hyperventileren, zweten, blozen etc. => leidt tot vermijdingsgedrag.
Faalangsttype 3: Faal-vermijders. • Proberen falen te vermijden door extra inzet te leveren => doorgaans goede prestaties. • Extra inzet is twee-snijdend zwaard: 1) als goed voorbereid, dan maximale kans op succes => goed presteren is opsteker, 2) 2) maar als tóch falen, dan ernstige aantasting van zelfwaarde (“zie je wel dat ik het niet kan…”). • Remediëring: relativering van falen door her-attributie training (RET)
Faalangsttype 5: Zelf-handicappers. • Vermijdingsgedrag: zoeken bij voorbaat excuus voor potentieel falen (niet goed voorbereiden, te laat beginnen, ziekte voorwenden, brug stond open etc.) => zeer zwakke prestatie. • (Onvermijdelijk) falen kunnen zij toeschrijven aan hun ‘handicap’ (bv. een gebrekkige voorbereiding), i.p.v. aan gebrekkige capaciteiten => voorkomt aantasting van zelfwaarde. • Remediëring: Moeizaam, want diep-geworteld. Gesprek aangaan is vaak zinloos. Gedragsmodificatie (afspraken maken + belonen van taakgericht gedrag, ‘bestraffen’ van taakvermijdend gedrag, niet de prestatie!)
Faalangst en metacognitieve vaardigheden (Veenman e.a., 2000) Type 1: Beschikbaarheidsdeficiëntie:
Beschikbaarheidsdeficiëntie van metacognitieve vaardigheden
Herhaald falen
Testangst
Type 2: Productiedeficiëntie:
Bestaande testangst
Productiedeficiëntie door cognitieve interferentie
Falen
Faalangsttype 4: Perfectionistische overstrevers. • Leggen de lat voor zichzelf extreem hoog, waardoor zij bijna nooit aan hun eigen criteria kunnen voldoen => toch zéér goede prestatie. • Spiegelen zich aan beter presterende mede-lln., en zoeken bevestiging van docenten en ouders. • Veel last van emotionele symptomen (onzekerheid, hoofdpijn, nervositeit, slapeloosheid). • Remediëring: emotionele ondersteuning bij suboptimale prestatie, ontspanningsoefeningen, afspraken over werktijden en slaap, & realistische doelen stellen (RET).
Metacognitie: wat zou er moeten gebeuren? Voorbereiding: vooraf - Taakanalyse (Wat is de aard van de taak? Wat wordt er van me verwacht?) - Voorkennis activeren (Wat weet ik al? 2x) - Doelen stellen (Wat moet ik bereiken?) - Plannen (Hoe ga ik de taak aanpakken?) Uitvoering: tijdens - Plan systematisch uitvoeren (Stap-voor-stap) - Monitoren (Jezelf in de gaten houden) Evaluatie: na - Zelf-evaluatie (Heb ik mijn doel bereikt? 2x) - Reflectie (Recapitulatie en terugkijken)
2
1/21/15
Belang van adequate ‘diagnostiek’ voorafgaand aan metacognitieve instructie Niet alleen het herkennen of een leerling zwak is qua metacognitie, maar vooral ook het vaststellen waar die zwakheden optreden (profiel). Wanneer metacognitieve deficiënties in kaart zijn gebracht, kun je metacognitieve instructie specifiek daarop richten.
Observeren van metacognitieve vaardigheid (Veenman, 2011) Dus observeren wat uw kind daadwerkelijk doet tijdens de uitvoering van een leertaak. Je vraagt het kind om een schooltaak hardop-denkend uit te voeren: “Vertel me eens hardop hoe jij dat doet…” Géén hulp geven, maar alleen nagaan welke metacognitieve activiteiten het kind spontaan vertoont.
Anders risico van verveling (“weten we al, kennen we al, doen we al”). Maar… neem niet zomaar aan wat leerlingen zelf zeggen, wél wanneer zij iets doen of laten zien.
Globaal vaststellen of kind impulsief of juist bedachtzaam is (voorbereiding, uitvoering en evaluatie).
Opdracht 1 observeren
Opdracht 2
Ga na voor de 3 protocollen probleemoplossen of de metacognitieve vaardigheden goed of matig zijn. Beargumenteer ook uw keuze. Gebruik het schema uit slide 12.
Noteer bij beide tekstbestuderingsprotocollen in de kantlijn welke metacognitieve vaardigheden u herkent, of juist mist. Gebruik het schema uit slide 12.
Hint: een correct antwoord betekent niet dat alle metacognitieve vaardigheden ook goed moeten zijn; en een fout antwoord betekent niet dat alle metacognitieve vaardigheden dus ook zwak zijn.
Metacognitieve vaardigheden: suggesties observeren • Ga met uw kind aan tafel zitten om een huiswerkopdracht te maken; • Laat het kind de taak hardop-denkend uitvoeren (zonder interventie!); • Probeer een beeld te krijgen of het kind in alle fasen van de taakuitvoering (vooraf, tijdens, na) adequate metacognitieve vaardigheden laat zien; • Ga ook na welke metacognitieve vaardigheden ontbreken. • Laat de (in-)correctheid van het antwoord niet overheersen;
Hint: probeer niet alleen te kijken naar wat de leerling metacognitief gezien wél doet, maar ook naar wat de leerling metacognitief zou moeten hebben gedaan (maar nalaat).
Metacognitieve vaardigheden zijn trainbaar, mits... (Veenman, 2011) 1) Metacognitieve instructie moet worden geïntegreerd met de leertaak om succesvol te kunnen zijn. 2) Het nut van metacognitieve activiteiten moet expliciet worden uitgelegd om studenten ertoe te brengen de extra inspanning van die activiteiten te leveren. 3) Metacognitieve instructie moet over een langere periode worden gegeven om een langdurig effect te bewerkstelligen.
3
1/21/15
WWW&H regel voor de instructie van metacognitie (Veenman, 1998)
Welke metacognitieve activiteiten? Wanneer moeten die activiteiten worden toegepast? Waarom zijn die activiteiten noodzakelijk? Hoe moeten activiteiten worden uitgevoerd?
Individuele instructie: Stappenplan probleemoplossen (Wat & Wanneer) 1) Lees de opgave. Probeer in je eigen woorden te zeggen wat je te weten moet komen (het gevraagde). 2) Welke gegevens of getallen heb je nodig om dit probleem op te lossen? (de gegevens) 3) Plan vooraf de stappen die je moet zetten om dit probleem op te lossen. 4) Ga bij elke stap na of de uitkomst van je berekeningen klopt. 5) Ga bij elke stap na of je dichter bij het antwoord bent. 6) Kijk aan het eind terug naar de opdracht: kun je nu een conclusie trekken als antwoord op de vraag?
Opdracht 3 Bedenk bij elk van de stappen uit het stappenplan voor probleemoplossen hoe u de instructie ervan expliciet zou kunnen maken. Wat moet u dan doen? En wat moet u dan zeggen? Gebruik hierbij de opgave uit de protocollen voor probleemoplossen.
Expliciete instructie • Impliciete instructie: de meeste ouders passen zelf ook metacognitieve vaardigheden toe, maar ze wijzen hun kind er niet expliciet op (vooral niet waarom je dat moet doen. • Expliciete instructie: hierbij wordt bij elke metacognitieve vaardigheid expliciet aandacht besteed aan de WWW&H regel: (“Dit is plannen…, dat doe je zo…, en dat doe je hier omdat je dan…”).
Instructiemethode stappenplan Modeling (waarom & hoe): - stap voordoen terwijl je uitlegt wat je waarom doet; - stap laten uitvoeren door het kind terwijl je het kind helpt indien nodig; - stap zelfstandig laten uitvoeren door kind; - kind laten oefenen met stap. Principes modeling: - de stappen één-voor-één aanbieden; - niet teveel stappen per sessie; - bij elke nieuwe sessie dienen eerdere stappen kort te worden herhaald en geoefend door het kind.
Suggesties voor instructie 1) Gebruik uzelf als rolmodel: maak uw eigen metacognitieve gedrag expliciet (uitleg nut/waarom). 2) Maak elke stap zo concreet mogelijk: laat zo duidelijk mogelijk zien wat je moet doen om een stap uit te voeren (bv. onbekend woord opzoeken in het woordenboek). 3) Stel niet teveel metacognitieve vaardigheden tegelijk aan de orde (selecteer/beperk aantal stappen per sessie). 4) Voldoende oefening & herhaling over tijd (inslijpen tot ‘goede gewoonte’).
4
1/21/15
Individuele instructie: Stappenplan tekstbestuderen (Wat & Wanneer) 1) Lees de titel en probeer in je eigen woorden te zeggen wat je over dit onderwerp te weten moet komen. 2) Ga na wat je al over dit onderwerp weet (voorkennis). 3) Bedenk vooraf hoe je het lezen van de tekst gaat aanpakken: waarop ga je je aandacht richten? 4) Ga bij elke zin of alinea na of je begrijpt wat er staat. 5) Ga bij elke alinea na wat je nu meer weet over het onderwerp. 6) Maak aan het eind een samenvatting in eigen woorden: weet je nu voldoende over het onderwerp van de tekst?
Opdracht 4 Leerlingen kunnen niet alle stappen in één sessie aanleren. Bedenk daarom bij het stappenplan voor tekstbestuderen hoe u de instructie van stappen in verschillende sessies aan de orde gaat stellen. Geef ook aan wat u moet doen om een verband tussen de verschillende sessies aan te brengen. Gebruik hierbij de tekst uit de protocollen voor tekstbestuderen.
Verdere suggesties voor instructie
Wat te doen wanneer uw kind in verzet gaat? (“doe ik al, niet nodig, geen zin…”)
1) Kies het stappenplan dat past bij de opgave. 2) Pas het stappenplan desnoods aan voor het type opgave (bv. specifieke woordkeuze). 3) Zet het stappenplan op kaartjes waarmee uw kind zelfstandig kan werken. 4) Voldoende oefening & herhaling over tijd (inslijpen tot ‘goede gewoonte’). 5) Verwijs ook in het ‘alledaagse leven’ naar de stappen uit het stappenplan. Geef zelf het goede voorbeeld en stel vragen aan het kind. 6) Wijk niet af van de lesmethode op school => schept verwarring bij het kind.
1) Dwingen heeft geen zin, overreden wel (“probeer het een tijdje uit… dan kun je ervaren dat het werkt.”). 2) Ultieme argument: minder fouten => levert een hoger cijfer op. 3) Kost in eerste instantie moeite, maar gaat daarna juist tijdsbesparing opleveren => doelgerichter & minder fouten. 4) Lange-termijn perspectief: misschien lijkt het nu niet nodig, maar straks (bovenbouw VO, of WO) kun je in problemen komen (onvoldoendes, studie-uitval).
5