WET VAN 30 JULI 1979 BETREFFENDE DE PREVENTIE VAN BRAND EN ONTPLOFFING EN BETREFFENDE DE VERPLICHTE VERZEKERING VAN DE BURGERRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN DERGELIJKE GEVALLEN. (B.S. 20.09.1979) (err. 18.12.1979) HOOFSTUK I. - PREVENTIE VAN BRANDEN EN ONTPLOFFINGEN. Artikel 1. De brandpreventie omvat al de veiligheidsmaatregelen die tot doel hebben, enerzijds, het ontstaan van een brand te voorkomen, elk begin van brand op te sporen en de uitbreiding ervan te verhinderen, anderzijds, de hulpdiensten te alarmeren en zowel de redding van de personen als de bescherming van de goederen in geval van brand te vergemakkelijken. De preventie van ontploffingen omvat de gezamenlijke veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van omstandigheden die ontploffingen kunnen veroorzaken en ter beperking daarvan indien ze toch zouden ontstaan. Art. 2. [Programmawet van 22 december 2003, art. 413. (B.S. 31.12.2003) – § 1. Met het oog op de preventie van brand en ontploffing, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de basispreventienormen die één of meer categorieën van constructies gemeen hebben, ongeacht hun bestemming. 1 § 2. Afwijkingen op de basispreventienormen zoals bepaald in § 1 kunnen worden toegestaan indien de desbetreffende constructie door deze afwijkingen een veiligheidsniveau behoudt dan tenminste gelijk is aan deze vereist door deze normen. Elke aanvraag tot afwijking wordt ingediend door de bouwheer of zijn afgevaardigde. De Koning bepaalt de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen worden toegestaan. Afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan op basis van een advies van een commissie voor afwijking.
Art. 3. [Wet 22 mei 1990, art. 2 (inw. 1 oktober 1990) (B.S. 21.09.1990) De Koning stelt, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de bevoegde Minister, de specifieke preventienormen vast die betrekking hebben op de constructies waarvan het gebruik samenhangt met aangelegenheden waarvoor de nationale overheid bevoegd is.] Art. 4. De gemeenteraad kan verordeningen inzake preventie van branden en ontploffingen uitvaardigen. Hij kan eveneens de voorschriften van de algemene verordeningen aanvullen. Behalve indien de algemene verordening anders bepaalt, blijven de bestaande gemeenteverordeningen van kracht tot bij het verstrijken van de door de Koning vastgestelde termijn. Art. 5. Op verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst 2 ziet de Burgemeester toe op de
1
Zie met name het Arrest nr. 49 van het Arbitragehof van 10 maart 1988 (B.S. 29.03.1988). Uit het voorgaande volgt dat artikel 107quater van de Grondwet en artikel 6, § 1, I, 1°, en IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, het geheel van de stedenbouw en ruimtelijke ordening en de huisvesting aan de Gewesten hebben overgedragen, met inbegrip van alle aspecten van die aangelegenheden die specifiek de brandveiligheid van de gebouwen beogen. Het beleid inzake brandveiligheid van de gebouwen die hoofdzakelijk voor bewoning bestemd zijn is geen zuiver nationale aangelegenheid gebleven. Dit beleid vertoont immers, omwille van de bijzondere bestemming van die gebouwen, specifieke aspecten. Is de nationale overheid bevoegd om inzake brandbeveiliging de basisnormen uit te vaardigen, dit wil zeggen normen die gemeen zijn aan een categorie van constructies zonder dat daarbij in acht genomen wordt welke de bestemming ervan is, toch zijn de Gewesten bevoegd tot het regelen van de aspecten van de brandbeveiliging die specifiek zijn voor de gebouwen die hoofdzakelijk voor bewoning bestemd zijn, met name om de nationale basisnormen aan te passen en aan te vullen, zonder die aan te tasten. De Gewesten zijn bovendien bevoegd om alle normen inzake brandbeveiliging, met inbegrip van de nationale, toe te passen.
-1-
mei 2007
XII.1
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
§ 3. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking bedoeld in § 2, vierde lid. De commissie voor afwijking bestaat onder andere uit ingenieurs van de algemene directie van de Civiele Veiligheid, beroepsbrandweerofficieren, deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers. Zij worden aangewezen op grond van hun bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid in zake brandvoorkoming.]
uitvoering van de krachtens deze wet voorgeschreven veiligheidsmaatregelen. Bij het volbrengen van zijn taak is de brandweerdienst 3 onderworpen aan de inspectie die door de Koning wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 9 van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming 4 . De Burgemeester alsmede het personeel van de brandweerdienst3 en het personeel belast met de inspectie hebben te allen tijde vrije toegang tot de in artikel 2 bedoelde inrichtingen. Art. 6. § 1. Er wordt een Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing ingesteld, waarvan de samenstelling en de werkwijze door de Koning worden bepaald. Deze Raad bestaat uit vertegenwoordigers van de openbare en van de particuliere belangen. Hij heeft tot taak: a) alle maatregelen inzake beveiliging tegen brand en ontploffing voor te stellen; b) advies te geven over ieder ontwerpbesluit betreffende de preventie van branden en ontploffingen. § 2. [programmawet van 22 december 1989, art.305 (B.S. 30.12.1989) - Een veiligheidsfonds voor preventie en bestrijding tegen brand en ontploffing wordt ingeschreven op de afzonderlijke sectie van de begroting van de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt. Dat Fonds is bestemd voor : 1° [programmawet van 22 december 2003, art. 415. (B.S. 31.12.2003) - allerhande uitgaven betreffende de beroepsopleiding voor de leden van de brandweerdiensten 5 en van de civiele bescherming.] 2° het financieren van het onderzoek en de informatie betreffende preventie en bestrijding van brand en ontploffing; 3° het dekken van de uitgaven die voortkomen uit de toepassing van [artikelen 10bis en 12] van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming. 6 Aldus gewijzigd bij Programmawet van 30 december 2001, art. 104 (B.S. 31.12.2001)
HOOFDSTUK II. - VERPLICHTE BURGERRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING INZAKE BRAND EN ONTPLOFFING. Art. 7. § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk kunnen toepasselijk worden verklaard op alle inrichtingen die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk zijn, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten. § 2. Bij in Ministerraad overlegde besluiten bepaalt de Koning de categorieën van inrichtingen waarop Hij de bepalingen van dit hoofdstuk toepasselijk maakt en wijst Hij de natuurlijke of rechtspersonen aan die de krachtens deze bepalingen opgelegde verplichtingen moeten nakomen.
2
de territoriaal bevoegde brandweerdienst wordt [de hulpverleningszone waartoe zijn gemeente behoort] aldus gewijzigd bij Wet van 15 mei 2007, art. 189, 1° (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007) 3 de brandweerdienst wordt [de hulpverleningszone] aldus gewijzigd bij Wet van 15 mei 2007, art. 189, 2° en 3° (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007) 4 overeenkomstig artikel 9 van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming wordt [overeenkomstig de artikelen 168 tot 174 van de Wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.] aldus gewijzigd bij Wet van 15 mei 2007, art. 189, 2° (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007) 5 de brandweerdiensten wordt [de hulpverleningszones] aldus gewijzigd bij Wet van 15 mei 2007, art. 190, 1° (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007) 6 de toepassing van artikelen 10bis en 12 van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming wordt [de toepassing van het artikel 37 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.] aldus gewijzigd bij Wet van 15 mei 2007, art. 190, 2° (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007)
-2-
mei 2007
XII.1
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
De Koning bepaalt de uitgaven die op dat Fonds mogen worden aangerekend.]
Art. 8. De in artikel 7, § 2, bedoelde natuurlijke of rechtspersonen zijn objectief aansprakelijk zowel voor de lichamelijke als voor de materiële schade, aan derden veroorzaakt door een brand of een ontploffing, onverminderd het gewone verhaal op de voor het schadegeval aansprakelijke personen. De Koning bepaalt het maximaal bedrag van die objectieve aansprakelijkheid. Geen inrichting mag voor het publiek worden opengesteld indien de objectieve aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kan geven, niet gedekt is door een verzekering welke de in het eerste lid vermelde personen hebben afgesloten bij een verzekeringsonderneming die erkend is of van erkenning ontslagen is krachtens de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Voor de inrichtingen die voor het publiek toegankelijk zijn op de dag waarop deze wet in werking treedt, bepaalt de Koning binnen welke termijn de verzekering moet zijn afgesloten. In afwijking van het derde lid, zijn de door de Koning aangewezen publiekrechtelijke rechtspersonen ontslagen van de verplichting een verzekeringscontract af te sluiten. De verzekeraar die de benadeelde personen heeft vergoed, treedt in de rechten zowel van deze personen als van de verzekeringsnemers tegen de voor het schadegeval aansprakelijke derden tot beloop van de door hem betaalde sommen. [Wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, art. 151 (inw. 31 december 1994) (B.S. 30.04.1996, Editie 2) - Kunnen niet genieten van de uitkeringen bepaald in deze wet : a. in de mate van zijn fout, de brandstichter of de dader van de ontploffing;
c. ieder natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden, evenals iedere instelling die of ieder organisme dat beschikt over een wettelijk of conventioneel subrogatierecht of over een eigen recht tegen de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval. Het subrogatierecht toegekend aan de verzekeringsinstelling krachtens artikel 136, § 2, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen [het subrogatierecht toegekend aan de rechtspersonen en instellingen bedoeld bij artikel 14 § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector] en het eigen recht van de verzekeraar van arbeidsongevallen krachtens artikel 47 van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen kunnen echter uitgeoefend worden na volledige vergoeding van de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden door de verzekeraar van de objectieve aansprakelijkheid.] Aldus gewijzigd door de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, art. 193 (inw. 31 december 1994) (B.S. 03.03.1998) De Koning bepaalt, op de voordracht van de Minister van Economische Zaken, het voorwerp en de draagwijdte van deze verzekering alsmede de desbetreffende controlemaatregelen, na advies van de bij de wet van 9 juli 1975 ingestelde Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor Verzekeringen. Art. 8 bis. [programmawet van 22 december 1989, art.306 (B.S. 30.12.1989) – §1. [Wet van 25 april 2007, art. 217 (B.S. 08.05.2007) - Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval.] § 2. Indien de verzekeringsnemer, om welke reden ook, ophoudt de in artikel 8, eerste lid, bedoelde aansprakelijkheid te dragen, moet hij daarvan binnen acht dagen mededeling doen aan de verzekeringsonderneming. § 3. Voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde in België worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit waar het schadegeval is gebeurd, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de zetel van de verzekeringsonderneming. § 4. Een vonnis of arrest gewezen in een geschil terzake van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan aan de verzekeringsonderneming of aan de -3-
mei 2007
XII.1
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
b. de verzekeraar die de benadeelde persoon vergoed heeft in het kader van een verzekering met vergoedend karakter en die zijn subrogatierecht uitoefent bedoeld in artikel 41 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;
benadeelde partij slechts worden tegengeworpen, indien ze in het geding partij zijn geweest dan wel daarin zijn geroepen. Niettemin kan het vonnis of arrest, dat in een geschil tussen de benadeelde en de verzekeringsnemer is gewezen, worden tegengeworpen aan de verzekeringsonderneming, indien is gebleken dat deze laatste in feite de leiding van het geding op zich heeft genomen. De verzekeringsonderneming kan de verzekeringsnemer in het geding roepen dat door de benadeelde tegen hem wordt ingesteld. Wanneer de burgerlijke vordering tot herstelling van een door een brand of ontploffing veroorzaakte schade, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, tegen de verzekeringsnemer wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan de verzekeringsonderneming door de benadeelde partij of door de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken en kan zij ook vrijwillig tussenkomen, onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht zijn gebracht, maar het strafgerecht kan geen uitspraak doen over de rechten die de verzekeringsonderneming kan doen gelden tegenover de verzekeringsnemer. Bovendien kan de verzekeringsnemer in de zaak worden betrokken door de verzekeringsonderneming die vrijwillig tussenkomt.
§ 6. Geen uit de wet of uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, exceptie of verval kan door een verzekeringsonderneming aan een benadeelde worden tegengeworpen. Een verzekeringsonderneming kan zich een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringsnemer voor zover de verzekeringsonderneming volgens de wet of volgens de verzekeringsovereenkomst gerechtigd was de uitkering te weigeren of te verminderen. § 7. De verzekeringonderneming kan aan een benadeelde de beëindiging, de nietigverklaring, de ontbinding, de opzegging, de schorsing van de overeenkomst of van de dekking, uit welke oorzaak ook, slechts tegenwerpen ten aanzien van schadegevallen, die plaatsvinden na verloop van een termijn van dertig dagen na de kennisgeving door de verzekeringsonderneming van een dezer feiten. De kennisgeving moet geschieden bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs gericht aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke instelling gevestigd is, die bevoegd is voor het ontvangen van de kennisgevingen betreffende de verzekering die in dit hoofdstuk geregeld wordt. De termijn begint te lopen op de dag volgende op die, waarop de aangetekende brief ter post bezorgd is. De kennisgeving kan niet vroeger geschieden dan : 1° op de dag waarop de overeenkomst een einde heeft genomen ten aanzien van de verzekerde indien het een schorsing betreft; 2° op de dag van de kennisgeving door één van beide partijen aan de andere van de ontbinding, de opzegging of de nietigverklaring van de overeenkomst; 3° op de dag van de beëindiging van de overeenkomst in alle gevallen die niet onder 2° zijn voorzien. § 8. De verzekeringsonderneming die de overeenkomst bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden aan de verzekeringsnemer een bewijsstuk af te geven waarvan de vorm en de inhoud door de Koning worden bepaald. -4-
mei 2007
XII.1
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
§ 5. Iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, verjaart na verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsonderneming stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsnemer. Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen de verzekeringsnemer stuiten, stuiten ook de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde tegen de verzekeringsonderneming. De verjaring wordt ten opzichte van een verzekeringsonderneming gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeringsonderneming en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te lopen te rekenen vanaf het ogenblik waarop één der partijen aan de andere partij bij deurwaardersexploot heeft kennis gegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt; indien de kennisgeving bij aangetekende brief geschiedt, begint de nieuwe termijn te lopen op de dag volgend op die waarop de brief ter post is afgegeven.
§ 9. De verzekeringsonderneming die de overeenkomst als bedoeld in artikel 8, derde lid, afsluit, is ertoe gehouden hiervan kennis te geven aan de burgemeester van de gemeente waar de voor het publiek toegankelijke inrichting gevestigd is. De verzekeringsonderneming schrijft de kennisgevingen en aangiften met betrekking tot deze verzekering in een repertorium, waarvan de inrichting en werkwijze door de Koning worden geregeld. § 10. De koninklijke besluiten in uitvoering van de paragrafen 8 en 9 worden genomen na advies van de bij de wet van 9 juli 1975 ingestelde Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor Verzekeringen.] Art. 9. De ondernemingen die de in artikel 8 bedoelde burgerrechtelijke aansprakelijkheid verzekeren, vestigen ten laste van de verzekeringsnemers jaarlijks een heffing die niet meer mag belopen dan 10 pct. van het jaarbedrag van de premie met betrekking tot de in voornoemd artikel opgelegde verzekering. De opbrengst van deze heffing is bestemd tot stijving van het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing bedoeld in artikel 6, § 2. De Koning bepaalt, op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Economische Zaken, het percentage van genoemde heffing, inning en overdracht aan het Fonds. De Controledienst van de verzekeringen is gelast toe te zien op de uitvoering van deze bepalingen. HOOFDSTUK III - SANCTIES EN CONTROLE.
§ 2. In geval van veroordeling kan de rechter de sluiting van de inrichting voor een duur van één maand tot één jaar bevelen. Die sluiting kan in voorkomend geval worden uitgevoerd ten laste van de derde die de inrichting mocht hebben overgenomen sedert de vaststelling van de overtreding welke tot de sluiting aanleiding geeft. In dat geval wordt de derde echter in het geding geroepen en kan het vonnis niet tegen hem ingeroepen worden indien hij kan bewijzen dat hij te goeder trouw was en onkundig van de sluiting waarmee de inrichting was bedreigd. Hij moet eveneens bewijzen dat hij de krachtens artikel 3, § 1 vereiste aanpassingen of verbouwingen heeft uitgevoerd. De sluiting van de inrichting gaat in achtenveertig uren na de betekening van de beslissing tot veroordeling. Art. 11. De burgemeester kan de voorlopige sluiting bevelen van de inrichting die niet voldoet aan de krachtens deze wet voorgeschreven veiligheidsmaatregelen. De heropening van de inrichting wordt slechts toegestaan als de vereiste aanpassingen of verbouwingen uitgevoerd zijn. Art. 12. Onverminderd de op de officieren van gerechtelijke politie rustende plichten, is de burgemeester gemachtigd de inbreuken op de bepalingen van deze wet op te sporen en bij wege van processen-verbaal die bewijskrachtig zijn behoudens tegenbewijs, vast te stellen. Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder overhandigd. Art. 13. 7 De Koning is belast met de coördinatie van de tekst van deze wet met die van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming. Daartoe kan Hij de bepalingen van de wet van 31 december 1963 aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet. 7
Artikel 13 wordt opgeheven bij Wet van 15 mei 2007, art. 191 (inw. niet bepaald) (B.S. 31.07.2007) N.B. (inw. niet bepaald) betekent (datum van inwerkingtreding) treedt in werking tien dagen na de bekendmaking van het besluit waarbij de Koning vaststelt dat de voorwaarden vervuld zijn zoals bedoeld in artikel 220 van de Wet van 15 mei 2007 betreffende de Civiele Veiligheid.
-5-
mei 2007
XII.1
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
Art. 10. § 1. Overtreding van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen koninklijke besluiten wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot duizend frank, of met een van die straffen alleen. In geval van herhaling binnen het jaar kan de straf tot het dubbele van het maximum worden verhoogd. De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde overtredingen.
KONINKLIJK BESLUIT VAN 17 JULI 1981 TOT VASTSTELLING VAN DE UITGAVEN DIE OP HET FONDS VOOR BEVEILIGING TEGEN BRAND EN ONTPLOFFING MOGEN WORDEN AANGEREKEND. (B.S. 20.08.1981) Gelet op wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, inzonderheid op artikel 6, § 2; Gelet op het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 tot regeling van de administratieve en begrotingscontrole; Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 17 juni 1981; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, zoals het vervangen werd door artikel 18 van de gewone wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980; Overwegende dat sommige wetenschappelijke onderzoekingen inzake brandvoorkoming en bestrijding onverwijld moeten worden aangevat of onverminderd voortgezet; Overwegende dat de dringende noodzaak aldus met bijzondere redenen is omkleed; Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. De op het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing aan te rekenen uitgaven zijn de volgende : 1° Inzake beroepsopleiding van het personeel der brandweerdiensten : a) cursussen, voordrachten, stages, bijscholingsseances : - de kosten voor huur, onderhoud en uitrusting van de lokalen; - de toelagen en verblijf- en reisvergoedingen toegekend aan de - voordrachtgevers, de lesgevers en de leerlingen; - de diverse kosten betreffende het opmaken van de cursussen;
2° Inzake onderzoekingen betreffende brand en ontploffing : a) de kosten van beproeving van materieel, van uitrusting en van producten aangewend bij de brandbestrijding; b) de subsidies aan instellingen belast met het verrichten van onderzoekingen inzake brandbestrijding en -voorkoming en waarvan het programma vooraf door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is aanvaard. De reglementaire bepalingen inzake toekenning van subsidies en controle op de aanwending ervan zijn evenwel ten deze van toepassing. 3° Inzake informatie betreffende brand en ontploffing : a) de kosten van aankoop van informatiematerieel: boeken, tijdschriften, films, diapositieven, enz.; b) de kosten van voorlichting van de bevolking : - uitdeling van brochures, folders, affiches, enz., filmprojectie, organisatie van voordrachten en exposés. Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
-6-
XII.2
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
b) oefenterreinen en -gebouwen : de kosten veroorzaakt door het gebruik en het in goede staat houden ervan.
KONINKLIJK BESLUIT VAN 27 AUGUSTUS 1993 TOT UITVOERING VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992, AFGEKORT ALS "KB/WIB 92". (B.S. 13.09.1993) Uittreksel …. HOOFDSTUK I. - GRONDSLAG EN BEREKENING VAN DE BELASTINGEN. …. [ K.B. van 25 februari 2007, art. 1 (B.S. 02.03.2007) - AFDELING XXV undecies – Vermindering voor uitgeven voor beveiliging van een privé-woning tegen inbraak en brand (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 14531) Art. 6315.- De uitgaven voor de beveiliging van privé-woningen tegen inbraak worden in aanmerking genomen voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën : a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van de volgende inbraakvertragende gevelelementen : 1° specifiek inbraakwerend glas; 2° beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; 3° gepantserde deuren; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan, bedoeld in het artikel 1, § 4, van de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, en betreffende de kosten die gepaard gaan met het beheer van alarmen door een in het kader van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale;
De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, moeten worden uitgevoerd door een persoon die, op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst voor de uit te voeren werken, overeenkomstig artikel 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geregistreerd is als aannemer. Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd, wat de plaatsing van een alarmsysteem betreft, door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming, en moeten, wat het alarmbeheer betreft, deze dienstverrichtingen worden verzekerd door een in het kader van dezelfde wet vergunde alarmcentrale. Art. 6316.- De uitgaven voor de beveiliging van privé-woningen tegen brand worden in aanmerking genomen voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën : a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van waterblussers met additief van 6 kg of polyvalente poederblussers van 6 kg, conform de reeks normen NBN EN 3 « Draagbare blustoestellen », met inbegrip van het blustoestel dat wordt geplaatst voor het automatisch blussen in verwarmingslokalen op stookolie; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van deuren met een brandweerstand van « een half uur » geplaatst : 1° 2° 3° 4°
tussen de garage en de woning; aan de binnenkant van de keuken; tussen het slaap en woongedeelte van de woning; aan de binnenkant van het verwarmingslokaal.
-7-
februari 2007
XII.3
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
c) de uitgaven betreffende de levering en plaatsing van een camerasysteem uitgerust met een registratiesysteem.
De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid moeten worden uitgevoerd door een geregistreerde aannemer zoals in artikel 6315, tweede lid. Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd conform de geldende reglementering inzake de preventie van brand en ontploffing. Art. 6317.- De aannemer of onderneming bedoeld in artikelen 6315 en 6316 garandeert de conformiteit van de werken op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIter. Ten dien einde moet de door de geregistreerde aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan : a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten : « Verklaring met toepassing van artikel 6315 en/of artikel 6316 van het KB/WIB 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 14531 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende....., bevestig dat : - ... (per maatregel de vermeldingen overnemen dien worden opgelegd door bijlage IIter van het KB/WIB 92) - ... ... (datum) ... (naam) ... (handtekening). »
§ 2. Naast de voorwaarde bedoeld in § 1, moet de belastingplichtige die het voordeel van de bepalingen van artikel 14531 van het voornoemd Wetboek vraagt, wat de levering en plaatsing van een camerasysteem uitgerust met een registratiesysteem bedoeld in artikel 6315, eerste lid, c, betreft, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden.] ….
-8-
februari 2007
XII.3
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
Art. 6318.- § 1. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 14531 van het genoemde Wetboek vraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden : - de facturen betreffende de leveringen en de prestaties die aan de basis liggen van de uitgaven bedoeld in artikel 14531 van hetzelfde Wetboek; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen.
BIJLAGE IIter van het KB/WIB 92 Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven opgesomd in artikel 14531 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op het beveiligen van een woning tegen diefstal of brand (KB/WIB 92, artikelen 6315 tot 6318). Maatregel 1 : Beveiliging tegen diefstal A. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van inbraakvertragende gevelelementen : 1° betreffende de beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, licht-koepels, dakvensters, keldergaten en hekken : de geregistreerde aannemer bevestigt dat de beveiligingssystemen en de plaatsing ervan daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van de woning zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten : een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de geregistreerde aannemer refereren aan de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De geregistreerde aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen; 2° in het bijzonder, betreffende het specifiek inbraakwerend glas : de geregistreerde aannemer bevestigt dat het glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten.
C. Betreffende de kosten die gepaard gaan met het alarmbeheer : de vergunde alarmcentrale bevestigt de aansluiting van het alarmsysteem door het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst. Maatregel 2 : Beveiliging tegen brand Aangaande de uitgaven betreffende de deuren met een brandweerstand van « een half uur » : de geregistreerde aannemer bevestigt dat deze geplaatst zijn op basis van een proefprocesverbaal, waarvan alle details worden gerespecteerd. De proef is uitgevoerd volgens NBN 713-020 « Brandweerstand van bouwelementen » of EI1 30 volgens NBN EN 13501-2 « Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 2 : classificatie gebruik makend van gegevens van brandweerstandsproeven met uitsluiting van producten voor gebruik in ventilatiesystemen ». Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 februari 2007 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het vlak van de belastingvermindering voor uitgaven voor beveiliging van een privé-woning tegen inbraak of brand.]
-9-
februari 2007
XII.3
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
B. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan : de erkende beveiligingsonderneming bevestigt dat het geïnstalleerde materieel wordt gecertifieerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de veiligheidsondernemingen.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER PROGRAMMAWET VAN 27 DECEMBER 2006 (I) (B.S. 28.12.2006)
Uittreksel ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : …. TITEL II. - FINANCIËN …. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Afdeling 1. – Personenbelasting …. Art. 15. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling IIduodecies ingevoegd, die een artikel 14531 bevat, luidende :
Art. 14531. - Een belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de beveiliging van een woning tegen inbraak of brand waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die : a) genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 104, 8°, 14524, 14525 of 14530. De belastingvermindering is gelijk aan 50 pct. van de in het eerste lid bedoelde uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 130 EUR per woning bedragen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de uitgaven met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woning evenredig omgedeeld in functie van : - het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen van die woning, voor de echtgenoten die eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker zijn; - het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten, voor echtgenoten die huurder zijn. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken met betrekking tot de uitgaven bedoeld in het eerste lid moeten voldoen. Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen. ….
- 10 -
XII.4
FOD Binnenlandse Zaken Algemene Directie van de Civiele Veiligheid – Documentatie
« Onderafdeling IIduodecies. - Vermindering voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand.