Hoofdstuk 8 België als een vitaal knooppunt in de informatie-economie Doorheen dit rapport werd het reeds meermaals vermeld: België is geen echte leider in de ontwikkeling van ICT, noch in de hardware, noch in de software, noch in de vroege ontwikkeling van het internet-netwerk. Wij zijn terecht fier over de hoge penetratiegraad van kabel en ADSL-lijnen, maar we vergeten te dikwijls ons af te vragen of we de leiders zijn in het gebruik van de technologie voor activiteiten die een echte toegevoegde waarde creëren. We hebben internationaal erkende experts in cryptologie, maar de commerciële toepassingen ervan worden elders geëxploiteerd. We produceren schitterende telecommunicatieapparatuur, maar in bedrijven waarvan de beslissingscentra elders liggen. We hebben distributiebedrijven waarvan het bedrijfsmodel gebaseerd is op het internet, maar we kopen relatief veel meer via buitenlandse sites dan buitenlanders bij ons kopen. België was tot nu toe zelden de pilootmarkt voor commerciële internettoepassingen. Waar de complexiteit en de beperkte omvang van onze markt voor sommige producten een voordeel betekenen voor het uitproberen van nieuwe producten (zoals bijvoorbeeld in de automobielmarkt), was dit niet het geval voor internettoepassingen. Zelfs bekende Belgische bedrijven uit de voedingssector hebben er de voorkeur aan gegeven om de initiële lancering van hun B2B-internettoepassingen te organiseren in grotere markten, zoals Frankrijk en Duitsland, waar er meer schaalvoordelen zijn en waar de ‘netwerk-externaliteiten’ hoger zijn. Daardoor hebben we een achterstand opgelopen, zowel in de business-to-business (B2B) als in de business-to-consumer (B2C) toepassingen. De achterstand in de B2B-markt heeft verschillende redenen. -
-
De meeste ‘startups’ die experimenteerden met nieuwe bedrijfsmodellen, waren niet gebaseerd in België. Als gevolg daarvan was er minder commerciële druk op de bestaande bedrijven (de ‘incumbents’) om zelf met internetmodellen te gaan experimenteren. Grotere Belgische bedrijven voelden niet de druk om te gaan innoveren. Een ietwat impressionistische analyse van de websites van een aantal grotere Belgische bedrijven, en zeker van de KMO’s, heeft ons geleerd dat de meeste van onze bedrijven nog niet verder zitten dan het gebruik van e-mail en het ontwerpen van een quasi publicitaire site. De reële kansen (beschreven in hoofdstuk 4) om de lessen die we hebben geleerd uit de experimenten van internetstarters te combineren met de sterkte van de operaties en het bestaande klantenbestand, werden door onze bedrijven nog niet aangegrepen. Zelfs als we rekening houden met de geringe omvang van België en zijn economie, blijken we in verhouding minder startende bedrijven te hebben gehad dan vergelijkbare landen. Waarom? Zijn we misschien minder ondernemend dan we onszelf graag voorhouden? Nemen we als Belgen 1
-
minder risico’s? Of is het stigma dat samenhangt met falen nog te groot? Dat lage aantal starters leidt echter tot een vicieuze cirkel. Starters hebben behoefte aan andere kleine bedrijven: veel kleine bedrijfjes zijn actief in een klein segment van de waardeketen, en hebben behoefte aan andere bedrijven – liefst ook niet te groot, want daar voelen ze zich comfortabel bij – om de totale waarde te kunnen leveren. Een geïsoleerd klein bedrijfje heeft het moeilijker dan een bedrijfje dat zich opgenomen voelt in een netwerk. We hebben dan ook geleden aan een dubbel deficit: een laag aantal ‘startups’ en een omgeving die niet zeer ‘klein-bedrijfsvriendelijk’ was. Voor de meeste internationale internetbedrijven is België geen topprioriteit bij de lancering van nieuwe producten. De complexiteit van onze markt, met al haar diversiteit in cultuur en organisatie, maakt ons land minder aantrekkelijk voor een internetbedrijf dat het vooral moet hebben van een snelle groei om netwerkvoordelen te kunnen realiseren. Ook de efficiëntie van de bestaande distributiesystemen en de nabijheid van de leveranciers maakten het gebruik van internettoepassingen misschien minder interessant in België. Wanneer een Vlaamse boer raad nodig heeft van een leverancier omtrent bemesting of zaadkeuze, volstaat een kort telefoontje om binnen een paar uur een technisch raadgever van die leverancier over de vloer te krijgen. Wanneer een geïsoleerde Finse of Zweedse boer raad nodig heeft, is het internet wellicht een snelle en ideale oplossing. Door de densiteit van het dienstennetwerk in ons land vormen internetdiensten hier misschien een minder waardevolle propositie dan in minder dichtbevolkte landen. De weerstand tegen verandering, waarover we het al hebben gehad, vindt in België zijn wortels in de kwaliteit van wat reeds aan diensten bestaat.
In de B2C-markt liggen we ook achterop, volgens studies van onder meer de Boston Consulting Group1. We citeren: “Online Retailing is emerging more slowly in Belgium than in most other developed countries. Today Belgium is between one and six months behind the European average, which itself is 18 months behind the United States”. Een goede illustratie hiervan is de korte beschrijving van de experimenten in de Belgische distributiesector die we in de casestudies hebben gezien. Dit houdt uiteraard grote gevaren in voor onze economie, zoals trouwens ook in dit rapport wordt vermeld. Als wij later komen met het aanbieden van diensten, gaan de Belgische trendsetters automatisch surfen naar buitenlandse sites. Het rapport van de Boston Consulting Group vermeldt dat meer dan 45% van de internet-aankopen door Belgen gebeurt via buitenlandse sites. De import on line is vijfmaal zo groot als de on line export! Er zijn verschillende redenen waarom het B2C-aanbod zo traag van start gaat in België. -
Er is een vrij lage internetpenetratie bij onze bevolking, in vergelijking met de landen die een leidende positie hebben in B2C-gebruik. De lage penetratiegraad wordt dikwijls in verband gebracht met de hoge aansluitingsen abonnementskosten voor internetgebruikers, zoals we in hoofdstuk 6 hebben besproken.
2
-
-
-
-
Het aanbod van de producten die via het internet verkocht worden, is niet perfect aangepast. Een van de redenen hiervoor is waarschijnlijk dat er gewoon te weinig geëxperimenteerd wordt om uit te vinden wat de modale Belg wil kopen via het internet. De technologie van het internet heeft schaalvoordelen nodig. Producten verdelen via het internet is duurder dan de consument naar een grootwarenhuis loodsen en hem daar zelf het werk laten doen. De distributie heeft de klant weten te overtuigen om zelf de goederen uit de rekken te halen, te verpakken en te transporteren; dat moet de leverancier allemaal zelf doen als de klant via het internet bestelt. Om dat te compenseren heeft men rotatie en schaalvoordelen nodig. Wellicht is dit mogelijk voor Amazon of Barnes & Noble, maar niet voor een distributeur van Nederlands- of Franstalige literatuur in België zoals Proxis. Dit werd nog eens geïllustreerd door de moeilijkheden waarmee Frontstage onlangs werd geconfronteerd. De Belgische klant is conservatief en vertoont nogal wat weerstand tegen veranderingen. Traditioneel kocht de Belg toch al niet zoveel via catalogi. Nu vraagt men hem niet alleen een aankoopbeslissing te nemen zonder de goederen te kunnen betasten, maar men vraagt hem ook nog eens om zijn kredietkaart (als hij die al heeft). Bovendien heeft, zoals Ready.be heeft ondervonden, een trage levering na een bestelling via het internet geen grote toegevoegde waarde in vergelijking met het distributiesysteem in een dichtbevolkt land zoals het onze. Uiteindelijk is het niet verwonderlijk dat 45% van de aankopen gebeurt op buitenlandse sites: de Belg gebruikt vandaag het internet voor producten die niet om de hoek of in het dichtstbijzijnde shopping center voorhanden zijn, of voor producten waarmee hij niet op straat wil worden gezien. En dat zijn er niet zoveel! Er is een duidelijk gebrek aan gesofisticeerd risicokapitaal. We scoren misschien niet zo slecht inzake kwantiteit en kwaliteit van het risicokapitaal in vergelijking met onze Europese partners, maar we liggen nog steeds ver achterop in vergelijking met de Angelsaksische wereld.
Zoals we in de inleiding hebben geschreven, zijn we ervan overtuigd dat België ondanks zijn minder goede uitgangspositie in de waardeketen van de kennismaatschappij een rol kan vervullen als knooppunt in het beheer van informatiestromen. In de komende jaren zullen we een explosieve groei zien in de stromen van informatie, financiële transacties en het verzenden van gedigitaliseerde goederen en diensten. Die rijkdom aan informatiestromen moet ergens gekanaliseerd en beheerd worden. Als we onze troeven goede gebruiken, hebben we een kans om een hoofdrol te spelen in dat kennisbeheer. We verwijzen nogmaals naar het klassement dat de Financial Times maakte van de potentiële winners en verliezers in de kenniseconomie, en waar België op de zevende plaats kwam voor Frankrijk, Duitsland en Japan2. We zitten dus in een redelijk goede positie om een belangrijke rol te spelen in de internationale kennismaatschappij en in het beheren en coördineren van informatie en kennis. Kunnen we België omvormen tot een vitaal knooppunt in het creëren van informatie en het beheren van de informatiestromen? Dit vereist een coherent kader waarin de overheid, de burgers, het onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners 3
samenwerken om een infrastructuur te creëren die het mogelijk maakt om echte innovators te worden in het beheer van de informatie- en kennisstromen. Een aantrekkelijk investeringsklimaat voor internationale informatiecentra kan een goed begin zijn, maar is wellicht onvoldoende om veel werkgelegenheid te creëren. Onderwijs, overheid en bedrijven zullen moeten samenwerken om een ICTvriendelijk klimaat te scheppen. Vergeet ook niet dat het creëren van toegevoegde waarde in cyberspace dikwijls hetzelfde is als het creëren van toegevoegde informatie. De productie van ‘inhoud’ wordt dan ook cruciaal in een visie waarbij België de ambitie heeft om een vitaal knooppunt te worden in de informatie-economie. Het doel en de middelen De ambitie om zo’n vitaal knooppunt te worden in de informatie- en kennisstromen in de zich voortdurend ontwikkelende ICT-economie is voldoende ruim om er vele groepen achter te scharen en er initiatieven in onder te brengen, maar toch ook concreet genoeg om een aantal voorstellen te formuleren voor het bedrijfsleven, de overheid, het onderwijs en de burgers. De opgesomde voorstellen zijn uiteraard onvolledig en subjectief. Ze houden rekening met wat in andere landen gebeurt, en ze bouwen op een aantal ervaringen die we in België al hebben opgedaan. Ze zijn subjectief omdat ze hun oorsprong vinden in de discussies binnen de Economische Kring. Maar ze zijn actiegericht, de meeste ervan kunnen vrij snel worden geïmplementeerd. En we zijn ervan overtuigd dat België een flinke sprong voorwaarts zal maken in het peloton van de ICT-landen, indien een aantal van deze voorstellen als een pakket wordt geïntroduceerd. Bij het formuleren van de voorstellen zijn we ervan uitgegaan dat alles start bij de markt (of bij de burger als klant van de overheid). Om aan deze ‘marktbehoeften’ te voldoen heeft men middelen nodig: toegang tot aangepaste technologie, de beste en best opgeleide werknemers, en ook goedkope financiële middelen. Bovendien moet de overheid een kader scheppen waarin ICT-bedrijven en -toepassingen kunnen groeien en bloeien. De creatie van markten Om succesvol te zijn als een knooppunt voor ICT-toepassingen, moet België de ambitie hebben om zelf een leidende markt te worden in het gebruik van elektronisch geleverde informatie. We moeten een zogeheten ‘lead customer’ worden, een klant die als voortrekker fungeert. Zonder een leidende lokale markt is het voor bedrijven moeilijk om de innovatie als strategie, waar we het vroeger in dit rapport over hadden, te gaan toepassen als bedrijf verankerd in België. Marktbehoeften ontdekken en creëren is uiteraard in de eerste plaats een taak voor ondernemende bedrijven, niet voor de overheid. Maar die marktontwikkeling kan wel geholpen worden. Daartoe formuleren we dertig voorstellen. 1. Ondernemers hebben klanten nodig. Uit vele onderzoeken blijkt dat het succes van ‘valleys’ zoals Silicon Valley veel te maken heeft met de aanwezigheid van grote bedrijven die bereid waren het risico te nemen om producten en diensten te kopen van kleine ‘startups’. Er zijn altijd uitzonderingen op deze 4
regel, maar de meeste kleinere bedrijven kregen hun eerste doorbraak toen ze erin slaagden een product aan de man te brengen bij een groot bedrijf. Verkopen op een consumentenmarkt is voor een starter veel moeilijker. In het geval van Silicon Valley wijst men er steeds op dat de ontwikkeling van het ondernemerschap niet mogelijk zou zijn geweest zonder bedrijven als Hewlett Packard of Intel, en meer recent Cisco. België heeft niet veel echt grote bedrijven zoals de Cisco’s, Nokia’s of Philips’en van deze wereld. Maar is het te veel gevraagd van de grotere Belgische bedrijven om iets meer risico’s te nemen in hun aankooppolitiek en een gedeelte van hun aankopen bewust te plaatsen bij lokale starters? 2. De overheid (op alle niveaus) is uiteraard een van de belangrijkste leveranciers van op informatie gebaseerde diensten. E-government is een enorme opportuniteit om ons land een sprong in de cyberruimte te laten maken. Als zodanig kan de overheid een markt creëren. Daarom moet zij een aantal pilootprojecten lanceren rond reële behoeften van de Belgische burger, zodanig gekozen dat de integratievoordelen van het internet een echt voordeel bieden. Denk aan de voordelen die we beschreven hebben in Singapore en Ierland, of aan de successen die we zagen in de voorbeelden van Seneffe en Antwerpen - maar ook aan de tegenslagen die beschreven werden: een benadering die te sterk toegespitst is op technologie (‘toys for the boys’) zal falen! We hebben toepassingen nodig die een echte toegevoegde waarde bieden voor de modale burger. Voorbeelden daarvan zijn de integratie van geboorteaangiften en bouwaanvragen, het starten van een klein bedrijfje, het uitreiken van paspoorten en nummerplaten, enzovoort. 3. Het implementeren van pilootprojecten zal uiteraard ook een flink stuk reorganisatie van de dienstverlening vereisen. Slechte en complexe diensten of reglementeringen blijven slecht en complex, ook al staan ze op het internet! Een ‘re-engineering’ van de openbare diensten is aan de orde. Gedurende de discussie in de Kring hebben we in detail het voorbeeld van de Kruispuntbank in de Sociale Zekerheid bekeken. Daaruit hebben we een aantal belangrijke lessen getrokken over hoe men succesvol kan reorganiseren bij de overheid. Deze lessen bleken niet erg te verschillen van wat we in het bedrijfsleven ervaren: een sterke sponsor op het hoogste niveau (in dit geval de vroegere premier Jean-Luc Dehaene), een enthousiaste maar tegelijk ook diplomatische kampioen voor het project (Frank Robben) en een duidelijk herkenbaar voordeel voor de gebruikers, gebaseerd op de integratie van verschillende gegevensbanken. We scharen ons ook achter sommige aanbevelingen die het consultingbedrijf Accenture gaf omtrent e-overheid, en we herhalen ze nog maar eens: (a) een duidelijke visie en de nodige administratieve infrastructuur om departementen en ministeries te helpen bij de invoering van een aantal toepassingen, om doelstellingen te communiceren, om de resultaten en de verantwoordelijkheden te bepalen en te verifiëren; (b) starten bij de behoeften van de burger en niet bij de structuur van de overheid; (c) een mentaliteit van customer relationship management introduceren, wat in de praktijk betekent dat een burger nooit twee keer dezelfde informatie aan de overheid zou moeten verstrekken; (d) een website voor de hele overheid die innovatieve oplossingen 5
biedt aan de burger, en die er garant voor staat dat de burger maar één interactiepunt met de overheid heeft. 4. Elektronische handel lijdt nog steeds onder een gebrek aan vertrouwen bij de potentiële klanten. De internetsector en in het bijzonder de B2C-bedrijven moeten nog een ethische geloofwaardigheid opbouwen. Als we de gemiddelde consument (en niet alleen de trendsetters) willen overhalen om meer via het internet te kopen van de Belgische internetstarters, dan moeten we hem ervan overtuigen dat het om goede producten gaat, dat de kredietkaartnummers niet misbruikt zullen worden, dat de levering getrouw volgens de bestelling zal verlopen en binnen de beloofde termijn, enz. De klant wenst een kwaliteitsgarantie, gebaseerd op feiten - maar om die feiten te kennen moet hij eerst ervaring opdoen, en dat kan alleen maar door een stap in het onbekende te zetten. Die stap kan vereenvoudigd worden door de consument gerust te stellen met een kwaliteitslabel; daarom moet de snelle invoering van een door de overheid ondersteund kwaliteitslabel voor internetbedrijven aangemoedigd worden. Er werd al een aantal initiatieven genomen op dit vlak, zowel door werkgeversorganisaties als door bedrijven. Hoe sneller we beschikken over een degelijk kwaliteitslabel, hoe sneller we de klanten kunnen begeleiden en ‘opleiden’ in het herkennen van een goede internetleverancier. 5. De markt voor e-learning en bijbehorende producten zal exploderen. Een kennismaatschappij vereist goed opgeleide werknemers. In de rangschikking die werd opgesteld door de Financial Times speelden de kwaliteit en de innovatie van de onderwijssystemen een grote rol. Traditionele vormen van onderwijs zullen meer en meer worden aangevuld met nieuwe benaderingen die de enorme mogelijkheden van de informatieen communicatietechnologieën exploiteren. Na de eerste mislukkingen, tegenslagen en desillusies gaan we naar een periode waarin e-learning veel professioneler wordt aangepakt. Vrijwel alle succesvolle producten komen vandaag uit het buitenland. Onze onderwijsmarkt is een oligopolie die niet sterk de innovatie stimuleert. Willen we vermijden dat ons e-onderwijs volledig in handen komt van een paar grote buitenlandse commerciële organisaties, dan moeten we experimentele vormingsinitiatieven steunen in hun vroege ontwikkeling. In dit domein worden grote kansen geboden door samenwerking tussen de bedrijven, die vragende partij zijn inzake vorming, en de organiserende machten van het onderwijs. Bedrijven hebben behoefte aan continue opleiding, ze investeren er massaal in. Het geld is dus voorhanden. Waarop wachten de onderwijsinstituten om hun kennis en pedagogische processen om te buigen in on line producten? 6. De lokale markt is wellicht te klein om on line learning echt rendabel te maken, maar er zijn zes miljard mensen op deze wereld die opleiding nodig hebben: een deel daarvan moet toch geïnteresseerd zijn in onze kennis. We moeten bereid zijn om ons onderwijs niet te laten stoppen aan onze landsgrenzen. Het ontwikkelen van een exportmentaliteit in het onderwijs kan helpen om ons op de wereldmarkt te positioneren als leveranciers van topklasse-onderwijs. Een land als Australië (ruim 250 maal zo groot als België, maar met een bevolkingsaantal dat niet eens het dubbele bedraagt) 6
heeft in zijn onderwijssector een ‘export’ gecreëerd van vier miljard dollar per jaar door buitenlanders in Australië te laten studeren. Deze activiteit is slechts tien jaar oud en behoort tot de snelst groeiende dienstensectoren in Australië. Tot nu toe gebeurt dit vooral op een traditionele manier, maar de Australische scholen en universiteiten investeren meer en meer in onderwijs op afstand met on line modules. Markten en prijzen Markten hebben te maken met de vraag, maar ook met de prijs en de toegankelijkheid. Als we willen slagen in onze ambitie, moeten we ervoor zorgen dat de toegang tot het internet en andere IC-technologieën goedkoop en gemakkelijk is. We kunnen dan wel internettoepassingen ontwikkelen, nieuwe bedrijfsmodellen toepassen en eoverheidsproducten lanceren, maar uiteindelijk moet de Belg er ook nog gebruik van maken. Uit de interviews is gebleken dat velen in het beleid ervan overtuigd zijn dat internettoepassingen (in tegenstelling tot de mobiele telefoon) nog te veel een technologisch hoogstandje zijn. Er is te veel ‘technology push’ en te weinig ‘market pull’, de consument is nog te weinig vragende partij. Om meer vraag te creëren, moeten we gemakkelijk en goedkoop toegang hebben tot het internet. En we moeten ons goed voelen bij het gebruik ervan, we moeten ons de technologie eigen maken. In eerste instantie verwachten we dat die toegang via een eigen pc en telefoonaansluiting zal gebeuren. Heel wat studies tonen aan dat de Belgen niet vooraan in het peloton zitten inzake pc-gebruik en internetaansluitingen. Dit werd grondig uit de doeken gedaan in hoofdstuk 6. In vrijwel alle discussies die we de laatste maanden voerden, werd met de vinger gewezen naar de relatief hoge aansluitingskosten en de hoge telecommunicatiekosten in België. De feiten zijn wat ze zijn: in september 2001 lagen de connectiekosten in België duidelijk hoger dan in andere landen (ongeveer het dubbele van de meeste van onze Europese partners). Men is het niet altijd eens over de precieze invloed hiervan op het internetgebruik. De verdedigers van de hogere kosten wijzen erop dat die geen negatieve invloed hebben op bijvoorbeeld het gebruik van de mobiele telefoon, en dat de lagere kosten in een land als Frankrijk niet leiden tot een hogere penetratie van het internet. Bovendien ligt de prijs van de connectie nog steeds erg laag in vergelijking met de afschrijving van een pc. Uiteraard zijn andere modellen denkbaar en mogelijk voor de toegang tot het internet. Mega-internetcafés hebben gewerkt in een aantal grote steden, maar niet altijd en overal. Openbare bibliotheken met vrije internettoegang (of voor een symbolische prijs) zijn een ander alternatief. Het voorbeeld van Antwerpen heeft duidelijk aangetoond dat niet alle formules werken. Men moet voorzichtig zijn met een te technische benadering. De context en de begeleiding moeten evenzeer ter harte worden genomen. Om te voorkomen dat de toegang tot het internet voor de modale Belg een barrière zou zijn om een enthousiast gebruiker te worden, doen we de volgende voorstellen. 7. Het gebruik van het internet in België kost veel geld, meer dan in de ons omringende landen. Het verband tussen telecommunicatiekosten en internetgebruik is geen perfecte correlatie: ook andere invloeden spelen een 7
rol. Toch werd in vrijwel alle interviews gepleit voor een verlaging van de aansluitings- en communicatiekosten voor de burger. Door een samenwerking tussen het bedrijfsleven en de overheid, en door een grotere druk vanuit de bedrijfs- en consumentenverenigingen, zou men de dienstverleners in België moeten kunnen overtuigen om de telecommunicatiekosten snel te verlagen. Een doorgedreven liberalisering van het lokale telefoonnetwerk en de opening ervan voor de concurrentie zullen hier ongetwijfeld toe bijdragen. 8. Voor bepaalde groepen (jongeren, gepensioneerden, werklozen) zou men de communicatiekosten voor internetgebruik tot nul moeten kunnen brengen. Dit is in de praktijk reeds het geval in de aangesloten en uitgeruste scholen, maar andere bevolkingsgroepen zouden eveneens gemakkelijk toegang moeten krijgen. En men mag zeker niet de kleine scholen uit het oog verliezen in de uitrustingspolitiek. 9. Een van de ideeën die men daarvoor zou kunnen implementeren, is het openstellen van scholen en bibliotheken of andere openbare gebouwen buiten hun normale openingsuren. Scholen worden onvoldoende gebruikt: ze staan veelal leeg in de late namiddag, ‘s avonds en tijdens het weekend. Indien het lokale bedrijfsleven en de scholen tot een echte samenwerking komen, kan men misschien de nodige financiering vinden om de schoolgebouwen gedeeltelijk open te houden en toegang te verlenen aan leerlingen en ouders om te surfen buiten de lesuren. Een goed voorbeeld is De Muze in Gent, waar de gebouwen en de pc’s werden gebruikt om senioren te leren omgaan met het internet. Dit vergt uiteraard een investering in pc’s en, niet te vergeten, begeleidend personeel, zoals het voorbeeld van Antwerpen ons leert. Ook hier worden kansen geboden voor samenwerking tussen het bedrijfsleven en de scholen: pc’s die door een bedrijf afgeschreven zijn, kunnen nog gebruikt worden in de scholen - en misschien kunnen sommige informaticaspecialisten uit het bedrijfsleven een paar uurtjes werken met de ouders om hen te leren hoe ze de jonge gebruikers kunnen begeleiden. Op de koop toe moet men ook een goede breedbandaansluiting hebben, maar hierbij is hulp mogelijk van de lokale overheden. Er bestaat in België geen echte traditie van steun aan scholen door het bedrijfsleven. Is dit geen project waar de overheid, de bedrijven en de scholen elkaar kunnen vinden? 10. Mega-internetcafés zijn blijkbaar nog geen echt rendabele bedrijfspropositie, zeker niet in middelgrote steden. Recentelijk zijn er nog een paar gestopt met hun activiteiten. Toch bewijst de buitenlandse ervaring dat ze beantwoorden aan een behoefte. Misschien kunnen bedrijven en lokale overheden de handen in mekaar slaan om grote internetcafés mogelijk te maken in kleine en middelgrote steden - of zelfs kleinere internetbistro’s waar men gratis of mits een kleine vergoeding een aantal sites kan consulteren, bijvoorbeeld in de wachtruimte van stations, hospitalen, enz. De bedoeling hierbij is om de internetterminals tot een vertrouwd element van het omgevingsbeeld te maken. Omtrent de middelen: het onderwijs
8
Om succesvol te zijn, moeten we financiële en technologische middelen hebben en ook goed opgeleide werknemers en ondernemers. Het onderwijs is daarin uiteraard een cruciaal element. Uit de beschrijving van wat in het buitenland gebeurt, maar ook uit de voorbeelden in eigen land, blijkt dat het niet volstaat een paar pc’s in klaslokalen te plaatsen. Het gaat hier om een fundamentele verandering in de onderwijsmethodes en de onderwijsstructuur. Meer dan ooit zullen we evolueren naar een vorm van continu onderwijs. Door de snelle veranderingen in de maatschappij is het nodig voortdurend bij te leren. Nieuwe technologieën leiden ook tot nieuwe types van jobs, en sommige van die jobs zullen slechts tijdelijk bestaan. Voortgezet onderwijs en permanente vorming moeten ervoor zorgen dat de werknemers blijven evolueren. De aantrekkelijkheid en het gebruiksgemak van e-learning zullen de ‘onderwijsconsument’ ertoe verleiden om bijna spelenderwijs bij te leren. Zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde zijn er krachten die in de richting van continue vorming duwen. Dit continue leerproces vereist een andere organisatie van het onderwijs. Hoeveel hebben de scholen en de onderwijsnetten in België te bieden in termen van e-learning? De meeste aantrekkelijke aanbiedingen komen vandaag van commerciële nietBelgische aanbieders met totaal andere kostenstructuren (en schaalvoordelen) dan onze traditionele onderwijsleveranciers. Vrijwel alle succesvolle aanbieders van eonderwijs en van educatieve software op de Belgische markt komen van elders. Wil ons onderwijs zich blauw betalen aan licenties op buitenlandse producten? En hoe moet het met de kwaliteitscontrole, het erkennen van diploma’s, de bepaling van leerobjectieven die aangepast zijn aan de typisch Belgische situatie, als we in eigen land geen productie van e-leerpakketten hebben? Leren in de cyberruimte en met ICT gebeurt helemaal anders dan in een traditioneel onderwijssysteem. Het cyber-leren is veel meer inductief; de rol van de lesgever is die van begeleider, niet van alleswetende ‘meester’. Uit de casestudies leren we dat het lerarenkorps, op enkele uitzonderingen na, nog onvoldoende voorbereid is op deze uitdaging. Ons onderwijssysteem is ontworpen voor een maatschappij met een tekort aan informatie. De beperkte informatie kwam van de lesgever; de leerling of student werd opgeleid om via experimenten en deductie zelf nieuwe informatie op te bouwen. Met ICT is dit grondig veranderd. Iedereen die toegang heeft tot het internet, is het slachtoffer van informatie-overlast. Er is gewoon te veel informatie beschikbaar, en bovendien komt die informatie dikwijls in een prettige en goed gestructureerde vormgeving. Studenten die aan een project werken, kunnen het zich gemakkelijk maken: ze halen wat teksten van het internet, gieten die in een professionele vorm via een desktop editor en leveren het werkstuk af, zonder ooit te moeten nadenken over waar ze nu eigenlijk mee bezig waren. Het oude adagium van wetenschappelijk onderzoekers “met vijf artikels en een schaar, heb ik snel een zesde klaar”, wordt nog gemakkelijker om toe te passen: het knippen en plakken gaat automatisch. Het onderwijs en de ouders zullen veel meer aandacht moeten besteden aan het beheren van die informatie-overlast en het stimuleren van onze jongeren om doorheen de vorm te kijken. Begrijpen, analyseren, synthetiseren zijn belangrijke competenties. En er
9
bestaat een risico dat die competenties verloren gaan in een maatschappij met informatie-overlast. Zoals verschillende keren werd vermeld, is het onderwijs wellicht de grootste uitdaging voor zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap. Niet alleen omdat onderwijs essentieel is in een maatschappij gebouwd op kennis en informatie, maar ook omdat de structuur van het onderwijs in België een quasi-oligopolie vormt die uit zichzelf al weerstand biedt tegen verandering. Dit is geen negatieve commentaar op de verdiensten van de individuele lesgevers. Het is een simpele vaststelling omtrent een inherente eigenschap van oligopolide systemen, waar die ook bestaan in de wereld. De huidige centraliserende hervormingen in de Vlaamse universiteiten en hogescholen kunnen die reflex van weerstand tegen verandering nog versterken. Tot nu toe hebben de verschillende overheden vooral geïnvesteerd in hardware en connecties en een (beperkte) technische opleiding. Dit is een nodige voorwaarde, maar het is ook kristalhelder dat dit niet volstaat om een echte verandering in het onderwijs te realiseren. Om een begin van antwoord te geven op die uitdagingen, formuleren we de volgende voorstellen. 11. Het introduceren van ICT in het onderwijs is meer dan een budget voorzien voor pc’s. Dit is uiteraard nodig, maar er zijn te veel voorbeelden waar de pc’s enkel dienen voor het vermaak van de leerlingen en niet echt bijdragen tot het onderwijs. Onderwijs dat ICT wil aanleren en exploiteren, vergt een lerarenkorps dat ervoor is opgeleid. Er moet dus een massieve inspanning komen inzake lerarenopleiding. Gebeurt dit niet, dan zal het lerarenkorps weerstand bieden. 12. Vorming op zichzelf volstaat niet. Om te slagen moet men een echt geïntegreerde aanpak hebben: het installeren van pc’s en het opleiden van leraars, maar ook de aanduiding en ondersteuning van ‘enthousiastelingen’ en coaches in elke school. Die ‘ICT-kampioenen’ lopen echter het risico om geïsoleerd te worden als een soort van ‘outcasts’ - daarom hebben ze begeleiding en ondersteuning nodig. In de casestudies werd gesuggereerd een website en een chat room te creëren waar deze geëngageerde lesgevers met elkaar van gedachten kunnen wisselen. 13. Onderwijzen met ICT is helemaal anders dan het traditioneel onderwijs, waar de ‘meester’ doceert en de leerling absorbeert. Onderwijs gebaseerd op ICT moet er rekening mee houden dat de leerling een heleboel informatie opsteekt van andere bronnen dan van de lesgever. Het is een type van onderwijs waar de autoriteit van de lesgever gemakkelijk ondergraven kan worden. Het stimuleren van ICT in ons onderwijs vereist dan ook experimenten met en opleidingen in nieuwe leermethodes. De discussie over de verschillen in aanpak tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap suggereert dat bij die experimenten een zekere lokale autonomie moet worden gelaten. Laten we ook niet vergeten dat in het bedrijfsleven al heel wat experimenten hebben plaatsgevonden. Grote bedrijven hebben doorgaans gesofisticeerde leercentra, in België of elders. Hun ervaring kan nuttig gebruikt worden in het 10
lager en middelbaar onderwijs. We moeten ervoor zorgen dat die ervaring wordt overgedragen van het bedrijfsleven naar het onderwijs. 14. Het ombuigen van een grote organisatie zoals ons onderwijssysteem is uiteraard een oefening in ‘change management’. Zowel het Vlaams als het Franstalig onderwijs heeft recentelijk veranderingsprocessen ondergaan. Maar ook grote bedrijven zoals IBM en GE, die van dezelfde omvang zijn als ons onderwijssysteem, hebben massale veranderingen doorgevoerd bij het implementeren van ICT. Hun ervaringen zijn zeker ook bruikbaar. Om te slagen moet men vooraf investeren in een aantal goed begeleide en gepubliceerde proefprojecten, waarvan het succes als een ‘virus’ kan werken in de rest van de organisatie. Het onderwijs zou dan ook zo snel mogelijk een aantal experimenten moeten opzetten of bevorderen. We weten dat er reeds heel wat gebeurt, maar dikwijls is dit op lokaal vlak. Het onderwijssysteem moet investeren in onderzoek over zichzelf. 15. ICT-opleidingen hebben het voordeel dat ze weinig of niet verankerd zijn in de culturele traditie van ons land. Dit domein is dus gemakkelijker toegankelijk voor allochtonen dan andere meer cultureel geïnspireerde activiteiten. Een geconcentreerde inspanning om ICT-onderwijs te gebruiken als een integratiemiddel voor allochtonen is aangewezen. 16. In de internetmaatschappij is de vorm soms belangrijker dan de echte inhoud. De kunst van het communiceren levert een groot voordeel op: de macht ligt bij degene die zijn ideeën kan uitdrukken (en dus doordrukken). Ons onderwijs moet leren beter te communiceren, en doorheen de vorm te kijken om de inhoud van de communicatie beter te kunnen appreciëren en evalueren. Omtrent de middelen: permanente vorming De introductie tot ICT is niet alleen de taak van het onderwijs. In een cyberwereld is permanente vorming van cruciaal belang. De grootste uitdaging is misschien wel de opleiding van het gedeelte van de actieve bevolking dat geen ICT nodig heeft in zijn dagelijkse job. Kinderen, gepensioneerden en ICT-werkers vinden de tijd en de mogelijkheid om het internet te leren gebruiken. Maar de actieve bevolking die het internet niet gebruikt voor het werk, heeft veelal geen tijd en ook geen behoefte om zich erin te verdiepen. Deze groep is het moeilijkst te bewegen naar de cyberwereld en toch zijn het precies deze mensen die op korte termijn met creatieve voorstellen zouden kunnen komen voor internettoepassingen. In dit domein kan het bedrijfsleven een grote bijdrage leveren. Daarom stellen we het volgende voor. 17. Om het gedeelte van de actieve bevolking dat voor zijn job geen ICTvaardigheden nodig heeft, toch op te leiden voor ICT-gebruik, pleiten we ervoor dat alle bedrijven en overheidsinstellingen een basisopleiding in ICTtoepassingen verschaffen voor alle werknemers (binnen of buiten de normale arbeidsuren). Zij kunnen bijvoorbeeld een klein internetcafé organiseren binnen de muren van het bedrijf, waar werknemers tijdens de vrije uren of na 11
de arbeidsdag on line kunnen gaan. Dit is wellicht gemakkelijker te organiseren voor grotere bedrijven, maar KMO’s zouden hiervoor kunnen samenwerken. 18. De aankoop van een pc door de werknemer, of het ter beschikking stellen door het bedrijf van een pc bij de werknemer thuis, moet ingebracht kunnen worden als bedrijfskosten en mag niet beschouwd worden als een voordeel in natura. De Zweedse ervaring heeft duidelijk aangetoond dat dit een van de beste investeringen is geweest om de ICT-geletterdheid van de bevolking te verhogen. 19. Jongeren opleiden in ICT betekent ook: jongeren de ‘honger’ geven om een ICT-job te zoeken. Hier ligt een taak voor het bedrijfsleven, dat aan de jongeren meer informatie moet geven omtrent de behoefte aan goedgeschoold ICT-personeel. Ook zouden de werkgeversfederaties meer moeten investeren in de promotie van op ICT gerichte opleidingen. 20. Een van de karakteristieken van de informatiemaatschapij is de mogelijkheid om veel meer ‘telewerk’ te doen, d.w.z. te werken van op afstand (ofwel thuis, ofwel in speciale regionale centra waar diverse bedrijven werknemers uit dezelfde regio samenbrengen in een soort ‘werkhotel’). Dit wordt zeker gestimuleerd door het Belgische mobiliteitsprobleem. De recente aanslagen in New York zullen bovendien een aantal internationale bedrijven verplichten om op die manier te gaan werken, en wellicht zullen hun ervaringen naar Europa worden overgedragen. Maar laten we eerlijk zijn: momenteel werkt telewerk niet goed. Dit is duidelijk een gebied waar de sociale partners kunnen overleggen om een oplossing te vinden die thuiswerk, zij het deeltijds of voltijds, aantrekkelijk en productief zou kunnen maken. De uitdaging is niet alleen een goed juridisch kader te ontwikkelen, maar ook oplossingen te vinden die beantwoorden aan de sociale behoeften en die het werk prettig maken. 21. Vorming gebeurt dikwijls ‘on the job’. De job is niet alleen het werk, maar ook de vrijwillige inzet van velen in non-profitorganisaties. Zoals we gezien hebben in de voorbeelden omtrent de non-profitorganisaties, worden daar dikwijls heel creatieve dingen gedaan met zeer beperkte middelen. In al haar programma’s om het ICT-gebruik te stimuleren, heeft de overheid totnogtoe de non-profitsector vrijwel totaal vergeten. Vele kleinere non-profitorganisaties hebben misschien wel toegang tot een (gerecycleerde) computer, maar missen dikwijls de kennis om problemen op te lossen. Een efficiënte helpdesk voor kleine non-profitorganisaties zou bijdragen tot een hele reeks lokale initiatieven, die dan weer kunnen leiden tot interessante innovaties. Een dergelijke helpdesk zou georganiseerd kunnen worden in een coöperatief samenwerkingsverband tussen de non-profitorganisaties en in samenwerking met de lokale overheden. In sommige gevallen kunnen ook grote bedrijven, als een dienst aan de gemeenschap, het initiatief nemen om een dergelijke helpdesk te creëren door hun eigen ICT-personeel ervoor in te zetten (of hun bestaande helpdesk beschikbaar te maken voor verenigingen).
12
De middelen: meer of goedkoper Naast menselijke middelen moeten we ook beschikken over goedkoop kapitaal of over kostenverlagende acties. Een paar voorstellen daaromtrent. 22. Indien we van België een vitaal knooppunt in de coördinatie van informatiestromen willen maken, moet de overheid bereid zijn om daarvoor middelen vrij te maken. Uiteindelijk kunnen vele van die activiteiten ook uitgevoerd worden in landen met hooggeschoolde goedkope arbeidskrachten, zoals India of Brazilië. Onze culturele verscheidenheid is misschien een voordeel in de productie van informatie en het creëren van toegevoegde waarde met inhoud. Maar dat zal niet genoeg zijn. Er moeten stimulerende maatregelen uitgewerkt worden die aangepast zijn aan de specificiteit van de creatie van kennis, gegevensbanken en informatie-inhoud. 23. Uit de interviews bleek dat KMO’s nog niet ver gevorderd zijn inzake ICT. Voor velen houdt de toepassing van ICT een groot risico in, en staat het gelijk met echt speurwerk en ontwikkeling. Misschien kan men voor de KMO’s de initiële investeringen in ICT beschouwen als een onderzoeks- en ontwikkelingsproject, waarvoor bijvoorbeeld een dubbele fiscale aftrekbaarheid zou kunnen gelden. De context voor ondernemers Innoveren met ICT gebeurt niet in een vacuüm, maar in een gemeenschap. Het heeft een sociale status, het creëert rolmodellen. Is onze maatschappij al gereed voor echt ICT-gedreven ondernemerschap? Uit de discussies die we voerden in voorbereiding tot dit rapport, bleek dat er een grote verdeeldheid bestaat over de ondernemerszin van de Belg. Velen prezen de energie en de creativiteit van onze KMO’s, maar anderen merkten op dat we als Belgen onze ondernemerszin overschatten. Er zijn wellicht nog steeds acties nodig om het ondernemen in België gemakkelijker te maken. Daartoe stellen we het volgende voor. 24. Heel wat inspanningen werden reeds geleverd om het starten met een onderneming te vereenvoudigen, maar nog blijft het een administratieve rompslomp. De Belgische overheid moet inspanningen blijven leveren om de procedures bij het starten van een bedrijf te ‘re-engineeren’. Dit is trouwens een ideaal voorbeeld van een toepassing van e-overheid met een grote toegevoegde waarde. Uit onderzoek dat uitgevoerd werd voor de Koning Boudewijnstichting, blijkt overigens dat niet alleen de regelgeving moet veranderen. Zelfs met een goed wettelijk en reglementair kader wordt het ondernemen soms gehinderd door een al te trage of bureaucratische toepassing door ambtenaren die onvoldoende inzicht hebben in wat risicovol ondernemen inhoudt. 25. Ondernemen is starten met een onderneming, maar jammer genoeg betekent het soms ook stoppen met een onderneming. We hebben het voorbeeld 13
gegeven van Singapore, waar een echte poging werd gedaan om het stoppen van een onderneming – in gevallen die niets te maken hebben met slecht management – snel en zonder te veel moeilijkheden te laten verlopen. Alhoewel de juridische context er helemaal anders is, blijft er toch wel iets van te leren voor België. Ook het stigma dat samenhangt met falen, kan verzacht worden. Hoe? Misschien door rolmodellen te tonen van ondernemers die een tweede kans hebben gekregen, die deze met beide handen hebben aangegrepen en geslaagd zijn! De juridische en reglementaire context De rol van de overheid is hier uiteraard zeer belangrijk. Maar ook andere maatschappelijke groepen hebben hier een grote rol te spelen, om de eenvoudige reden dat nog heel wat uitdagingen en problemen met betrekking tot ICT in beweging zijn. Een al te sterk reglementerende en controlerende overheid zou wellicht reglementen uitvaardigen die snel verouderen. We formuleren in dit verband een tweetal voorstellen. 26. De PKI (Public Key Infrastructure) is essentieel voor een goede relatie tussen burger en overheid. Reeds heel wat stappen werden in België genomen om de directieven terzake van de Europese Unie toe te passen. We pleiten ervoor dat België zijn inspanningen verhoogt en een leider wordt in de uitwerking en toepassing van PKI. Al van bij de introductie van de eerste computers werden in de media en in de literatuur angstwekkende doemscenario’s gepresenteerd over de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer. George Orwell beschreef het beeld van Big Brother, een computer die de samenleving regeert en die iedereen altijd en overal in de gaten houdt. Dat beeld was begrijpelijk in een tijd toen men nog uitsluitend met grote mainframecomputers werkte en informatica exclusief bedreven werd door technici in afgesloten computerzalen van bedrijven en administraties. De evolutie van de informatica is nadien een heel andere richting ingeslagen, met het gevolg dat de computer vandaag een dagelijks gebruiksapparaat is voor een groot deel van de bevolking. Daardoor is de irrationele angst voor het Big Brother-effect van ICT sterk afgenomen. De aaneenschakeling van computers in wereldomvattende netwerken zoals het internet leidt nu echter tot een nieuwe bezorgdheid over de gevolgen voor de privacy. De belangrijkste kwestie op dit vlak is de vrees van een groot deel van de bevolking dat het gebruik van computers en netwerken de bescherming van de privacy negatief zal beïnvloeden. Belgisch en buitenlands onderzoek toont aan dat een substantieel aantal van de potentiële internetgebruikers afgeschrikt wordt door een gebrek aan vertrouwen in het medium. Veel mensen reserveren hun vakantie of hun theaterticket toch liever niet via het internet, omdat ze niet weten wat er achteraf met hun persoonsgegevens gaat gebeuren. Een groot deel van het publiek leeft met het gevoel dat men veiliger en anoniemer transacties kan doen via de klassieke weg, zonder ICT. Wat kan men doen om daaraan te verhelpen? 27. Een eerste zaak is natuurlijk dat men in dit domein over een adequate regelgeving moet beschikken. Weliswaar is de regelgeving over de 14
bescherming van de privacy in grote mate een Europese bevoegdheid, maar dit betekent zeker niet dat er geen taak meer overblijft voor de nationale autoriteiten. De huidige Belgische wetgeving over de bescherming van de privacy met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens is grotendeels een transcriptie van de Europese richtlijn. Als men het daarbij laat, is die wetgeving echter veel te vaag en te abstract om tot veralgemeende toepassing te leiden. Bedrijven en particulieren hebben meer concrete gedragsregels nodig die rechtstreeks aansluiten bij de dagelijkse praktijk. De wetgeving moet bijgevolg dringend aangevuld worden met duidelijke gedragscodes. Daarbij moet de overheid een stimulerende en coördinerende rol vervullen, maar het is belangrijk dat in grote mate een beroep wordt gedaan op zelfregulering. 28. Het volstaat niet dat bedrijven en administraties meer duidelijkheid krijgen over de regels die ze moeten naleven bij de verwerking van persoonsgegevens: het publiek moet ook maatstaven krijgen om te kunnen oordelen of de regels in de praktijk worden toegepast. Daarom moeten dringend controlemechanismen ontwikkeld worden. Een mogelijk spoor is de toekenning van een ‘privacylabel’ aan bedrijven of administraties. Dat is echter niet voldoende. Er moeten ook procedures tot stand komen om regelmatig te controleren of de regels daadwerkelijk worden nageleefd. Voor het uitwerken van die procedures kan men zich bijvoorbeeld inspireren op de schema’s die worden toegepast voor de controle van de brandpreventie of de veiligheid van liften, gasleidingen, enzovoort. Voor een efficiënte controle van een ‘privacy-label’ zal men over duidelijke meetinstrumenten moeten kunnen beschikken. Daarom moeten de wetgeving en de gedragscodes die in het kader van die wetgeving worden uitgewerkt, vertaald worden naar standaarden met klare evaluatiecriteria. België hoeft op niemand te wachten om ervoor te zorgen dat in ons land op een ‘privacy-vriendelijke’ manier aan e-business wordt gedaan. 29. Volgens de letter van de wet hebben werkgevers geen enkel recht op inzage in de gegevens of informatie die een werknemer uitwisselt met anderen binnen of buiten het bedrijf. Dit spreekt vanzelf wanneer het rechtmatige privécommunicatie betreft, maar het leidt tot moeilijke situaties als het gaat om informatie die rechtstreeks met het bedrijf te maken heeft. Wij pleiten voor een dialoog tussen de sociale partners om beter af te bakenen tot waar de privacy reikt inzake communicatie binnen de bedrijfsactiviteiten. De maatschappelijke context Het gebruik van ICT speelt zich niet alleen af binnen de bedrijven, maar in een brede maatschappelijke context. Er bestaat heel wat controverse omtrent de invloed die ICT kan hebben op een maatschappij. Sommigen hebben hierop een ‘new age’ visie en zien een collectieve intelligentie ontstaan. Voor anderen betekent ICT gewoon een versnelling en een grotere efficiëntie in het gebruik van informatie, wat in de lijn ligt van elke beschaving. Zonder stelling te nemen in dit filosofisch debat, konden we uit de interviews toch een aantal tendensen distilleren. Die hebben we gerangschikt in zeven grote categorieën van vragen.
15
Vrijwel iedereen had het over de fameuze digitale breuklijn, of wat wij liever beschreven als het creëren van een ‘inclusive information society’. De ongelijke toegang tot informatie wordt als onaanvaardbaar beschouwd. Voor sommigen is dit een probleem van jongeren tegenover ouderen, anderen verwezen naar de kosten van pc en internetaansluiting die een drempel creëren voor de lagere sociale klassen. Nog anderen zagen het gevaar van een geografische verdeling, door de verschillende kostenstructuur voor vaste telefoonverbindingen en leased lines tussen enerzijds de steden en anderzijds de rurale en afgelegen gebieden. Het is een feit dat het internet vandaag vooral populair is bij jonge relatief welgestelde mannen met een vrij hoog opleidingsniveau. De digitale breuklijn bestaat, maar niet alleen tussen arm en rijk. Een tweede groep van vragen heeft te maken met de vaststelling dat een op informatie gebaseerde maatschappij de voorkeur zal geven aan degenen die zich goed kunnen uitdrukken, die de kunst van het communiceren beheersen. Wie niet zo goed kan communiceren, zal minder meetellen in de ICT-maatschappij. Ten derde: in de laatste honderd jaar is de belangrijkste bron van op informatie gebaseerde ontspanning geëvolueerd van de krant (met zijn feuilletons) over de radio, de bioscoop en de televisie naar het internet. De doorbraak van internet- of Montspanning (gebaseerd op de mobiele telefoon) is nog niet compleet, maar verschillende symptomen geven aan dat we er niet ver meer af zijn. In Frankrijk wordt sinds augustus 2001 muziek aangeboden via mobiele telefoons, in Japan kan men aan karaoke doen via de telefoon, elektronische muziekdragers worden populairder, en in reality shows zoals Big Brother en Loft Story spelen internet en webcam soms zelfs een grotere rol dan de tv-uitzendingen zelf. Deze vormen van ontspanning, gebaseerd op informatie, werden in het verleden altijd gereglementeerd door de Europese overheden. De doorbraak van internettoepassingen is echter veelal gedreven door een oligopolie van grote internationale groepen die in grote mate ontsnappen aan de nationale reglementering. De vraag is dan ook of deze internationalisering en concentratie van informatieproductie en ontspanning een bedreiging vormt. In theorie biedt het internet de mogelijkheid om directe democratie te realiseren. Het voorbeeld van Antwerpen toont aan dat het niveau daarvan nog niet zeer hoog is. En hoe representatief is de surfer die commentaren geeft op bepaalde voorstellen? Kan hij gemanipuleerd worden? Kan het medium gemanipuleerd worden? Het internet heeft een aantal echt nieuwe verschijnselen mogelijk gemaakt, zoals bijvoorbeeld internationale nieuwsgroepen en forums. Daarin wordt een actieve dialoog gevoerd tussen individuen die elkaar niet kennen, maar die gelijkaardige interesses of belangen hebben. Vermits vele van die nieuwsgroepjes losjes met elkaar verbonden zijn, zien we een virtuele internationale communicatieruimte ontstaan. Soms kan dit leiden tot positieve resultaten, zoals in het geval waar een dictatuur niet meer in staat is om de informatiekanalen te controleren. Of het kan onvoorziene massabewegingen creëren. Er wordt beweerd dat de meest recente machtswisseling in de Filipijnen mogelijk werd gemaakt door de zeer snelle communicatie die de zogenaamde ‘grassroots’-bewegingen konden voeren via internet en mobiele telefoon. Ook de anti-globaliseringsbeweging maakt uitgebreid gebruik van het internet om zich te organiseren. Tezelfdertijd houdt die enorme virtuele communicatieruimte een zeer groot gevaar in: de informatie die door deze ruimte flitst (letterlijk met de snelheid 16
van het licht, en met een zeer groot multiplicatie-effect) wordt zelden geverifieerd en kan gemakkelijk gemanipuleerd worden. Sommige bedrijven hebben vastgesteld dat hun reputatie en dus ook hun beurskoers aangetast kan worden door gemanipuleerde informatie, en dit in een minimum van tijd. En sinds september 2001 weten we nu ook dat terroristen zich anoniem kunnen bewegen en verbergen in deze virtuele ruimte. Het gebruik van ICT kan voeren tot zeer grote transparantie: een goed voorbeeld is een webcam die continu beelden zendt naar een publieke website. Waar in sommige domeinen grote transparantie absoluut noodzakelijk is, kan een verplichting tot transparantie echter een zware inbreuk veroorzaken op het recht op privacy van burgers en organisaties. En ten slotte: in een op ICT gebaseerde maatschappij gebeurt alles onmiddellijk. Mobiele telefoons, internetverbindingen waar ook ter wereld, e-mails die overal opgevraagd kunnen worden: het betekent dat men altijd en overal bereikbaar is. Een dergelijke ‘onmiddellijkheid’ van informatie en communicatie leidt tot een zeer zware druk: bestaat er dan nog wel zoiets als vrije tijd, weekend en vakantie? Een aantal van de geïnterviewde personen pleitte sterk voor een reflectie omtrent de ‘onthaasting’ van de maatschappij. Deze zeven categorieën van vragen liggen wellicht buiten het domein van de actievoorstellen die de Kring wilde formuleren. Ze zijn bedoeld als een aanzet tot nadenken over de impact van ICT op de samenleving als geheel. Op kortere termijn zien we de nood aan een breed maatschappelijk debat, in het bijzonder omtrent de trade-off tussen privacy, transparantie en bescherming van de samenleving. Daarom formuleren we nog een laatste voorstel. 30. De discussie over de trade-off tussen privacy en transparantie, evenals over de reglementering van ontspanningsproducten op het internet, vereist een breed maatschappelijk debat. De alternatieven zijn bekend, en voor de duidelijkheid stellen we de keuze hier vrij extreem: enerzijds een klimaat waarin men opvoedt en voorlicht, maar met een minimum aan reglementering inzake productie en verspreiding van informatie, en anderzijds een maatschappij waarin de media en de informatiestromen georganiseerd en gecontroleerd worden. Een breed debat daarover is wenselijk. Besluit We zijn aan het einde van dit rapport gekomen. Op tafel liggen dertig ambitieuze voorstellen ter discussie. Onze droom is België tot een belangrijk knooppunt te maken in de besturing van de kennis- en informatiestromen. Om dit te realiseren, hebben we een kader nodig dat innovatie in de ICT-wereld mogelijk maakt. Enkele marginale maatregelen zullen niet volstaan om dat maatschappelijk en economisch kader te creëren. We hopen dat de sociale partners, het onderwijs, de overheid en de burgers zullen samenwerken om een groot deel van deze voorstellen te implementeren. We zijn ervan overtuigd dat een coherent en ambitieus programma een groot verschil kan maken in onze toekomstige welvaart.
17
1
The Boston Consulting Group, 2001, Online retailing in Belgium, Towards the New Economy, Brussels, Belgium. 2 Financial Times, New Millenium’s Winners and Losers, october 29, 2001, p. 12.
18