WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 179
Hoofdstuk 7 vermogen zwaarder belasten
7.1 Vermogensbelastingen De geldkringloop biedt tal van aangrijpingspunten voor de heffing van belastingen (zie onderdeel 1.1). Naast heffingen op het inkomen en de consumptie bestaan belastingen op het bezit en de overgang (op anderen) van vermogen. Zo had Nederland tot 2001 een jaarlijkse belasting op basis van iemands netto vermogensbezit. Vrijwel alle industrielanden kennen een heffing wanneer iemand bij zijn overlijden een erfenis nalaat die toevalt aan de erfgenamen. Het gewicht van zulke heffingen bij bezit en overgang van vermogen in de belastingmix verschilt sterk van land tot land (tabel 7.1). Tabel 7.1: Vermogensbelastingen: internationale vergelijkinga Opbrengst / bbpb 1975 2003 mutatie Verenigd Koninkrijk Frankrijk Verenigde Staten Nederland Denemarken Zweden België Duitsland
4,5 1,8 3,6 1,0 2,3 0,5 0,9 1,4
4,2 3,2 3,1 2,0 1,8 1,6 1,5 0,8
-0,3 1,4 -0,5 1,0 -0,5 1,1 0,6 -0,6
Aandeel in de belastingmixb 1975 2003 mutatie 13 5 14 2 6 1 2 4
12 7 12 5 4 3 3 2
-1 2 -2 3 -2 2 1 -2
a Vergelijkingslanden zijn dezelfde als in tabel 2.1. Landen zijn hier gerangschikt naar dalend aandeel van vermogensbelastingen in het bbp in 2003. b Uitgedrukt in procenten. Bron: oeso (2005a), 78
Zowel hun opbrengst, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product, als hun aandeel in de mix is opvallend groot in de Angelsaksische landen, die toch vaak worden gezien als boegbeeld van het kapitalistische sys-
179
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 180
teem. Je zou verwachten dat de belastingwetgever in zulke landen de ‘kapitalisten’ ontziet, maar het tegendeel blijkt het geval te zijn. Duitsland, icoon van het Rijnlandse model waarbij arbeid en kapitaal samenwerken, draagt in tabel 7.1 de rode lantaarn. Dit is al even merkwaardig, want de belastingdruk op de lonen is bijna nergens zo hoog als bij de oosterburen. Je zou verwachten dat de Duitse fiscus ook kapitaalverschaffers stevig aanpakt. Niet dus. Na 1975 is Nederland op de ranglijst uit tabel 7.1 gestegen van een lage naar een hoge middenpositie. De verklaring is niet ver te zoeken. Van onze heffingen rekent de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in haar belastingstatistiek de volgende mee als taxes on property (belastingen op bezit): • de in 2001 afgeschafte vermogensbelasting (zie onderdeel 9.3), • de in 2006 afgeschafte kapitaalsbelasting (zie onderdeel 9.3), • overdrachtsbelasting en assurantiebelasting (zie onderdeel 1.3), • schenkingsrecht en successierecht, • door gemeenten geheven onroerendezaakbelastingen (zie onderdeel 8.3), • door waterschappen geheven polderlasten. Onroerende zaken zijn begrepen in de grondslag van al deze heffingen, uitgezonderd de kapitaalsbelasting. Vooral doordat de prijzen van onroerende zaken in de afgelopen dertig jaar veel sterker zijn gestegen dan de waarde van de binnenlandse productie, is de door de oeso gemeten opbrengst van in Nederland geheven vermogensbelastingen sinds 1975 verdubbeld tot 2 procent van het bbp.1 Hun aandeel in de belastingmix ligt inmiddels iets boven de 5 procent. De persoonlijke vermogens zijn geconcentreerd bij een betrekkelijk kleine groep burgers. Daarom zijn belastingen die worden geheven op grondslag van het vermogen, samen met de progressieve inkomstenbelasting het meest geschikte instrument om de verdeling van inkomens en vermogens minder scheef te maken. De inkomstenbelasting kwam al aan de orde in hoofdstuk 4. Daar bleek dat de meeste vermogenswinsten onbelast blijven. Dit vloekt met de draagkrachtgedachte. Onderdeel 7.3 laat zien hoe de inkomensheffing over vermogensopbrengsten kan worden verzwaard. Onderdeel 7.4 bespreekt argumenten om in Nederland een algemene vermogenswinstbelasting in te voeren. Vervolgens gaat de rest van dit hoofdstuk
180
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 181
over mogelijke aanpassingen van heffingen die vermogensbezitters op dit moment al treffen. Het gaat om de belastingen van rechtsverkeer (onderdeel 7.5) en het schenkings- en successierecht (onderdeel 7.6). De gemeentelijke onroerendezaakbelastingen komen in hoofdstuk 8 aan de orde. Het aandelenbezit is heel ongelijk verdeeld. Dit rechtvaardigt een beschouwing over de belastingheffing van vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal (nv’s en bv’s) en van hun aandeelhouders (onderdeel 7.7). Mijn eigen opvattingen zijn te vinden in het afsluitende onderdeel van dit hoofdstuk. 7.2 Een vermogend land Nederland telt 7,3 miljoen gezinshuishoudens.2 Begin 2005 waren hun gezamenlijke bezittingen bijna 2.500 miljard euro waard. Het vermogen van gezinnen kan diverse bestanddelen omvatten, zoals de waarde van de eigen woning, opgebouwde pensioenrechten, contant geld, spaartegoeden bij de bank, aandelen en obligaties, kunst en antiek. Veel huishoudens hebben behalve bezittingen ook schulden, bijvoorbeeld omdat de aankoop van het eigen huis is gefinancierd met een hypothecaire lening. Na aftrek van alle schulden blijken Nederlandse huishoudens te beschikken over een netto vermogen van meer dan 1.900 miljard euro. Tabel 7.2 laat zien hoe dit vermogen is samengesteld. Tabel 7.2: Vermogensbezit huishoudens in miljard euro, 2005 Eigenwoningbezit Besparingen bij pensioenfondsen en levensverzekeraars Aandelen, obligaties en andere financiële bezittingen Spaargeld Andere bezittingen
1.052 758 287 198 163
Totaal vermogen Schulden
2.458 536
Totale netto vermogen
1.922
Bron: dnb (2005a), 61
181
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 182
De eigen woning vormt met afstand het belangrijkste vermogensbestanddeel, gevolgd door de bij pensioenfondsen en levensverzekeraars ondergebrachte besparingen voor de oude dag. Het netto vermogen (bezittingen min schulden) bedraagt gemiddeld bijna 265.000 euro per huishouden. Veel lezers zullen zich niet in dit bedrag herkennen. Geen wonder. Vermogens en het daaruit getrokken inkomen zijn nogal scheef over de huishoudens verdeeld. Een grote groep Nederlanders heeft geen bezit van betekenis. Zij huren een huis en hun spaarrekening bij de bank vermeldt een bescheiden positief saldo, als ze al niet bijna permanent rood staan. Het gemiddelde wordt fors opgetrokken door een betrekkelijk kleine groep mensen met een groot vermogen. Los daarvan is het eigenwoningbezit volgens verwachting bij de hogere inkomensgroepen geconcentreerd. Mensen met een laag inkomen maken bij de bank geen kans om de lening te krijgen die zij nodig hebben om een eigen onderdak te kunnen financieren. Rijke gezinnen wonen bovendien in de mooiste huizen en moeten daarom het hoogste bedrag wegens woongenot bij hun belastbare inkomen tellen. De rijkste tien procent van de huishoudens geeft bijna eenderde deel van de totale belaste huurwaarde aan (tabel 7.3). De verdeling van de aanspraken op aanvullend pensioen en op uitkeringen krachtens een polis van levensverzekering is nog schever. Samen zijn die aanspraken driekwart biljoen euro waard. Zij zijn op dit moment volledig vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing van 1,2 procent. Aandelen, obligaties en banktegoeden worden wél door de rendementsheffing getroffen. Blijkens tabel 7.3, die is gebaseerd op de belastingstatistiek, geniet de 10 procent van de huishoudens met de hoogste inkomens (kolom 10) 60 procent van het in box 3 belaste vermogen. Tabel 7.3: Vermogensverdeling, 2002a 10-procent groep:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Belaste huurwaarde Vermogen in box 3
2 1
2 2
4 3
4 3
5 4
10 4
10 5
13 7
18 12
31 60
a Procentuele aandelen. Afgezien van het effect van afrondingen telt elke regel dus op tot 100 procent. Bron: cbs Inkomens Panel Onderzoek
182
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 183
De harde cijfers tonen onomstotelijk aan dat belastingen op het bezit en de overgang van vermogen een belangrijk middel kunnen zijn om bestaande vermogensverschillen tussen huishoudens te verkleinen. Te verwachten gedragsreacties van de belastingbetalers zijn hierbij niet te verwaarlozen. Die reacties verschillen per type vermogensbestanddeel. Onroerende zaken liggen vast, terwijl hun eigenaar bij de overheid bekend is. Hun immobiliteit maakt grond en panden zeer geschikt als heffingsgrondslag. Eigenaren kunnen de heffing immers niet ontlopen door te verhuizen. Fraude is praktisch uitgesloten, want alle eigenaren staan bij het Kadaster geregistreerd. Geen wonder dat de fiscus bezitters van grond en huizen al eeuwen op de korrel heeft. In tegenstelling tot onroerende zaken is financieel vermogen ‘mobiel’. Beleggers kunnen hun deposito bij een Nederlandse bank van de ene op de andere dag naar een buitenlandse bank overboeken. Anders dan in de eerste decennia na de oorlog hebben bedrijven en vermogensbezitters tegenwoordig geen deviezenvergunning van De Nederlandsche Bank meer nodig voordat zij geld naar het buitenland mogen overmaken. Mensen die geld achter de hand hebben en er niet voor voelen met een bank over de grens in zee te gaan, kunnen hun euro’s ook in buitenlands onroerend goed steken. Dat is aantrekkelijk wanneer een ander land vermogen van buitenlanders niet of nauwelijks belast. De dreiging van belastingvlucht van bemiddelde burgers noopt de wetgever tot enige terughoudendheid bij het zwaarder belasten van vermogen en daaruit getrokken inkomsten. Zolang iemand in Nederland woont, is hij evenwel verplicht hier belasting te betalen, ook over vermogen dat hij in het buitenland aanhoudt zoals een tegoed bij een Zwitserse bank. Mensen die niet willen verhuizen, kunnen hun vermogen dus net zo goed in eigen land laten. Aangeven moeten ze het toch, of het nu hier of in een ander land op een bankrekening staat. Alleen na daadwerkelijke emigratie vist de vaderlandse fiscus achter het net, althans gedeeltelijk. Want de emigrant die na zijn vertrek onroerende zaken of een onderneming in Nederland aanhoudt, blijft over het inkomen uit deze bronnen hier belasting verschuldigd, ook al woont hij elders. De Belastingdienst merkt de emigrant voor dit inkomen aan als ‘buitenlands belastingplichtige’.
183
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 184
Helaas is het niet vanzelfsprekend dat belastingplichtigen die hier (blijven) wonen hun hele buitenlandse vermogen naar behoren aangeven. Zwaardere heffingen op vermogen kunnen een impuls geven aan fiscale fraude, waarbij belastingbetalers een toenemend deel van hun vermogen overhevelen naar geheime rekeningen in het buitenland. Of ze steken het in buitenlands onroerend goed, waar de vaderlandse fiscus geen weet van heeft. Tot kort geleden kon de belastingdienst nauwelijks controleren of belastingplichtigen hun buitenlandse vermogen wel volledig opgaven. Volgens een schatting van tien jaar geleden had zich destijds in het buitenland al een vluchtkapitaal uit Nederland van tientallen miljarden euro’s opgehoopt, waarvan het bestaan voor de vaderlandse fiscus werd verzwegen. Om belastingvlucht tegen te gaan wisselen de lidstaten van de Europese Unie in toenemende mate informatie uit, vooral over tweede huizen en banktegoeden (zie verder in onderdeel 9.3). De belastingdienst doet sinds 2002 onderzoek naar buitenlandse rekeningen en buitenlands onroerend goed van Nederlandse belastingplichtigen. Dit project heeft in vijf jaar tijd bijna 400 miljoen euro aan belastingen en boetes opgebracht. In totaal kregen 11.500 belastingplichtigen een naheffing.3 Zwart sparen bij een buitenlandse bank is dus riskanter geworden. Het Europese belastingnet vertoont echter nog wijd gapende mazen. Wie bijvoorbeeld deelneemt in een buitenlands beleggingsfonds, kan zijn vermogen nog steeds straffeloos verzwijgen, omdat de kans op ontdekking uiterst gering is. Zowel belastingvlucht in de vorm van fiscaal gedreven emigratie als het risico van toenemende belastingfraude stelt grenzen aan de vermogensbelastingen die Nederland kan heffen. Anderzijds dikken belanghebbenden de risico’s en bezwaren van vermogensheffingen graag aan. Hoe dan ook, het staat vast dat hoge heffingen op onroerende zaken – de meest immobiele heffingsgrondslag – mogelijk zijn zónder het gevaar van belastingvlucht of fraude. Wel zet dit type vermogensheffingen de prijzen van huizen, kantoren en andere zakenpanden onder druk. Zij verminderen immers het netto rendement op investeringen in onroerende zaken, wat sommige beleggers afschrikt. En mensen die overwegen een huis te kopen, houden uiteraard rekening met de mate waarin geldende belastingregels hun woonlasten beïnvloeden.
184
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 185
Behalve belastingen op onroerende zaken zijn toch ook andere vermogensheffingen levensvatbaar. Dit hoofdstuk onderzoekt mogelijkheden om de belastingdruk op vermogen en daaruit getrokken inkomsten te verzwaren. 7.3 Inkomensheffing over vermogensopbrengsten Op dit moment worden inkomsten uit sparen en beleggen in box 3 belast tegen een vast tarief van 30 procent. Niet de werkelijke inkomsten worden belast, maar een door de wetgever verondersteld rendement van 4 procent. In feite werkt de heffing in box 3 als een belasting over de gemiddelde waarde van het vermogen – een ieder jaar opnieuw geheven vermogensbelasting met een tarief van 1,2 procent.4 De drukverdeling van de vermogensrendementsheffing is degressief. Beleggers die de hoogste opbrengst per geïnvesteerde euro behalen, betalen de minste belasting. Niet zelden daalt hun werkelijke belastingdruk tot beneden de 10 procent. Ter vergelijking: voor arbeidsinkomsten geldt een begintarief van ongeveer 34 procent. Een alternatief dat voluit recht doet aan de draagkrachtgedachte, is de wérkelijke inkomsten uit vermogen samen met de overige inkomsten van de belastingplichtige te belasten tegen een progressief tarief (zie onderdeel 4.10). De twee belangrijkste vermogensbestanddelen – de eigen woning en opgebouwde pensioenaanspraken – worden in box 3 ontzien. Bij wijze van uitzondering wordt in de eigen woning gestoken vermogen belast in box 1. Hier gaat de wetgever uit van een veel lager rendement dan 4 procent. In het algemeen wordt 0,6 procent van de waarde van de eigen woning (de huurwaarde) belast, zij het niet tegen een vast tarief van 30 procent maar tegen het progressieve tarief, dat oploopt tot 52 procent. Opgebouwde aanspraken op een aanvullend ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn geheel vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing. Als gevolg van beide tegemoetkomingen worden wél in box 3 belaste vermogensbestanddelen – een spaartegoed bij de bank, een effectenportefeuille – fiscaal gediscrimineerd. De consequentie is dat gezinnen meer geld steken in de eigen woning en veel meer geld oppotten bij pensioenfondsen en levensverzekeraars dan zij zouden doen wanneer alle beleggingsvormen even zwaar werden belast. Economen houden niet van zulke ‘verstoringen’ in de economie, die ontstaan
185
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 186
doordat fiscale motieven het gedrag van beleggers sturen. Nu staat wel vast dat politici in Den Haag de hier bedoelde verstoringen beogen. Zij willen het eigenwoningbezit via fiscale subsidies aanmoedigen en achten het van groot belang dat mensen voldoende geld opzij leggen voor hun oude dag. Het is echter de vraag of zulke paternalistische motieven de bestaande fiscale tegemoetkomingen voor het eigen huis en het pensioensparen in hun volle omvang kunnen rechtvaardigen. 7.4 Vermogenswinstbelasting Iemand die dit jaar een eerder verworven pakket aandelen met 20.000 euro winst verkoopt, geniet inkomen in de vorm van vermogenswinst. Hij kan voor de behaalde vermogenswinst van 20.000 euro immers precies zoveel kopen als iemand die 20.000 euro heeft verdiend door ervoor te werken. Toch wordt inkomen uit arbeid belast en blijven door particulieren gerealiseerde vermogenswinsten doorgaans onbelast.5 Dat is niet alleen onlogisch en in strijd met de draagkrachtidee, maar het heeft de wetgever ook genoopt tot het stellen van ingewikkelde aanvullende regels om door het wettelijke systeem veroorzaakte uitwassen weg te snoeien. Voorbeeld Een succesvolle ondernemer verdient 400.000 euro per jaar. Hij werkt in dienst van zijn eigen bv voor een jaarsalaris van 150.000 euro. Na aftrek van deze salarislasten bedraagt de jaarwinst van de bv 250.000 euro. Deze directeur-grootaandeelhouder (dga) pot de winsten vier jaar lang op in de bv. Daarna verkoopt hij de aandelen voor 1 miljoen euro aan de bank. De bank wil die som grif betalen. In de bv zit immers 1 miljoen opgepotte winst. Volgens de hoofdregel van de inkomstenbelasting zou deze vermogenswinst van 1 miljoen euro – de waardeaangroei van de aandelen dankzij de ingehouden winst – onbelast blijven. Hoe minder salaris de dga zichzelf betaalt (waarover hij belasting moet betalen), hoe hoger de winst wordt die hij in zijn bv kan oppotten en bij verkoop aan de bank als belastingvrije vermogenswinst kan verzilveren. Juist om deze belastingbesparende constructie tegen te gaan maakt de wet een uitzondering voor aandeelhouders die meer dan 5 procent van het aandelenkapitaal van een vennootschap in handen hebben. Deze houders
186
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 187
van een ‘aanmerkelijk belang’ (ab) zijn over bij de verkoop van hun abaandelen gemaakte winst 25 procent belasting verschuldigd (box 2). Aandeelhouders zonder aanmerkelijk belang kunnen de bij het afstoten van hun aandelen behaalde winst daarentegen belastingvrij incasseren. Dit voorbeeld illustreert hoe een ondernemer een deel van zijn belaste salaris kan omzetten in onbelaste vermogenswinst. In dit geval heeft de wetgever daar een stokje voor gestoken door een speciale regeling te treffen, waarbij voordelen die de grootaandeelhouder trekt uit een aanmerkelijk belang – ook indien zij worden genoten in de vorm van vermogenswinst – in box 2 zijn belast tegen 25 procent. In de jaren tachtig en negentig begaven tal van vermogensbezitters zich op het brede pad dat verlichting van fiscale lasten bood. Tot aan de belastingherziening van 2001 waren tal van belastingbesparende constructies er met succes op gericht belaste vermogensopbrengsten, zoals rente, om te zetten in onbelaste vermogenswinst. Voorbeeld Een vrouw koopt voor 100.000 euro obligaties die een rente geven van 4 procent, tegen een koers van 100 procent. Deze obligaties worden over een jaar afgelost. Na een jaar ontvangt zij naast de hoofdsom van 100.000 euro dus 4.000 rente rente, die in de jaren negentig tegen het toptarief van 60 procent was belast. Van de rentevergoeding hield zij dus netto 1.600 euro over. Als alternatief kon de belegster uit dit voorbeeld 100.000 euro stoppen in 104 renteloze obligaties van 1.000 euro elk, tegen een koers van 96,15.6 Na een jaar worden deze obligaties afgelost en ontvangt de belegster 104.000 euro. De koerswinst van 4.000 euro (de obligaties zijn aangekocht voor 100.000 euro) blijft onbelast. Louter door in een ander type obligaties te beleggen – renteloos in plaats van rentedragend – bespaart de belegster 2.400 euro inkomstenbelasting. Sinds de jaren zeventig heeft de wetgever via een golf reparatiewetgeving geprobeerd het gebruik van zulke op belastingbesparing gerichte constructies in te perken. De wettenmakers in Den Haag waren echter niet opgewassen tegen de inventiviteit van belastingplichtigen en hun goedbetaalde advi-
187
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 188
seurs. Via steeds ingewikkelder juridische kunstgrepen werden inkomensstromen (belast) omgezet in vermogenswinst (onbelast), waarbij de fiscus in de regel het onderspit dolf. In de jaren negentig zijn de particuliere vermogens ruimschoots verdubbeld. De opbrengst van de inkomstenbelasting over de reguliere opbrengst van particuliere vermogens kelderde in dat decennium echter met een derde.7 Bij de belastingherziening in 2001 heeft de wetgever uiteindelijk het hoofd in de schoot gelegd. Voortaan zou over het gemiddelde vermogen van belastingplichtigen 1,2 procent inkomstenbelasting worden geheven in de vorm van vermogensrendementsheffing (box 3). Zo wordt vermogensaanwas sindsdien in elk geval langs indirecte weg meegenomen in de heffingsgrondslag. Voorbeeld Een belegger stapt begin januari 2006 voor 50.000 euro in aandelen Smit Internationale. Aan het eind van het jaar zijn deze aandelen 70.000 euro waard. De in box 3 verschuldigde belasting bedraagt 1,2 procent van 60.000 euro.8 Verandert de koers daarna niet meer, dan wordt de niet-gerealiseerde vermogensaanwas van 20.000 euro in 2007 en later jaren langs indirecte weg in de belastingheffing betrokken. Voortaan is de vermogensrendementsheffing immers elk jaar verschuldigd over 70.000 euro, in plaats van over de oorspronkelijk belegde 50.000 euro. In de aanloop naar de parlementaire behandeling van de belastingherziening 2001 hebben diverse gezaghebbende fiscalisten groot bezwaar gemaakt tegen invoering van de vermogensrendementsheffing. Hun voornaamste bedenking was dat zij botst met de draagkrachtgedachte, die valt te beschouwen als de historische motivering van de inkomstenbelasting.9 Deze ‘bezwaarde’ fiscalisten braken een lans voor belastingheffing over wérkelijk genoten inkomsten uit vermogen. Verder zouden vermogenswinsten voortaan moeten worden belast, en wel op het moment dat een belastingplichtige het voordeel realiseert. Pas op dat moment beschikt hij immers over de contanten om met de fiscus af te rekenen over de vermogensaangroei in voorafgaande jaren. In dit systeem past het om ook rekening te houden met vermogensverliezen, terwijl die op dit moment niet kunnen worden afgetrokken bij de berekening van het belastbare inkomen. In 1998 deed een commissie van
188
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 189
de Vereniging voor Belastingwetenschap een uitgewerkt voorstel voor zo’n vermogensmutatieheffing.10 7.5 Overdrachtsbelasting Wie een bestaande onroerende zaak verwerft, bijvoorbeeld een huis of een kantoorgebouw, is over de aankoopprijs 6 procent overdrachtsbelasting verschuldigd.11 Daarmee is de bezitter van een eigen huis niet van de fiscus af. Voortaan betaalt hij jaarlijks inkomensheffing over de huurwaarde van zijn pand, omdat de wetgever zijn onderkomen als een bron van belastbaar inkomen aanmerkt. Tevens krijgen eigenwoningbezitters elk jaar opnieuw te maken met heffingen van de gemeente (onroerendezaakbelasting, rioolrecht) en een aanslag van het waterschap. Het eigen huis is voor de overheid een ‘melkkoe’, moppert menige woningbezitter, die dan vergeet dat het voordeel van de hypotheekrenteaftrek de heffing over de huurwaarde vele malen overtreft. Bovendien is het in de woning belegde eigen geld vrijgesteld voor de vermogensrendementsheffing. Beide fiscale tegemoetkomingen zijn goed voor een belastingbesparing van ruim 19 1/4 miljard euro per jaar (tabel 7.4). Alle betalingen die huiseigenaren samen aan de fiscus doen, tellen op tot slechts 7 1/2 miljard euro. Aan het tweerichtingsverkeer met de fiscus houden de eigenwoningbezitters als groep dus jaarlijks bijna 12 miljard euro over! Het eigen huis vormt voor de overheid eerder een bijkans bodemloze budgettaire put dan een melkkoe. Bovendien zijn het rioolrecht en de waterschapslasten goed verdedigbaar als Tabel 7.4: Eigen huis en fiscus in miljard euro Belastingvoordeel door aftrek hypotheekrentea Gederfde vermogensrendementsheffing over eigen geld Opbrengst inkomensheffing over huurwaarde Overdrachtsbelasting (bij verkoop van bestaande woningen) Onroerendezaakbelasting en andere plaatselijke heffingen Saldo in het nadeel van de overheid
11 3/4 7 1/2 -2 -3 -2 1/2 —— 11 3/4
a Inclusief vrijstelling kapitaalverzekeringen. Bron: Van Ewijk et al. (2006b), 19
189
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 190
een vorm van profijtheffing: de aanwezigheid van riolering en de waterafvoer door het schap houden de prijs van huizen hoog en de voeten droog. Volgens de meeste economen en diverse gezaghebbende internationale instellingen moet de bestaande fiscale behandeling van de eigen woning in de inkomstenbelasting worden herzien. Het Centraal Planbureau heeft verschillende mogelijkheden onderzocht om de fiscale subsidie voor de eigen woning in Nederland te hervormen. Bij elke door het cpb bestudeerde optie wordt de overdrachtsbelasting afgeschaft.12 Doorgaans voeren voorstanders van deze maatregel twee argumenten aan. Ten eerste belemmert deze heffing de arbeidsmobiliteit. Mensen met een eigen huis die een betere baan elders krijgen aangeboden, zullen minder snel toehappen, omdat zij bij de noodzakelijke verhuizing 6 procent van de aankoopprijs van hun nieuwe woning aan de fiscus moeten afdragen. Bovendien zou een rechtsgrond voor deze heffing ontbreken. Op beide argumenten valt het nodige af te dingen. Ten eerste wordt het bedrag van de overdrachtsbelasting bij de aankoop van een huis vrijwel altijd meegefinancierd. Bij een huis dat 300.000 euro kost, bedraagt het te lenen bedrag inclusief overdrachtsbelasting 318.000 euro. Uitgaande van een hypotheekrente van 4 procent bedraagt de maandelijks verschuldigde rente in het eerste geval 1.000 euro en in het tweede geval 1.060 euro. Rekening houdend met de belastingbesparing als gevolg van de renteaftrek, stijgen de rentelasten door de meegefinancierde overdrachtsbelasting met ruim 1 euro per dag. Zou iemand daarvoor een interessante nieuwe baan laten schieten, die waarschijnlijk ook nog een flink hoger salaris oplevert? Mocht de werknemer in kwestie echt niet meer dan 1.000 euro rente per maand kunnen betalen, dan zal hij in zijn nieuwe woonplaats een iets goedkoper huis zoeken. Betaalt hij voor zijn nieuwe woning 283.000 euro en financiert hij de overdrachtsbelasting mee, dan is hij onder de pannen met een lening van 300.000 euro, het maximum dat hij zich kennelijk financieel kan permitteren. Dit voorbeeld laat zien dat de gemiddelde huizenkoper niet alleen op basis van de koopprijs van de woning beslist. Iemand op huizenjacht kijkt allereerst naar zijn besteedbaar inkomen, verder naar het spaargeld dat hij eventueel achter de hand heeft, de rentestand en het belastingvoordeel door de renteaftrek. Ook zaken als de omgeving
190
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 191
van de woning, achterstallig onderhoud, de noodzaak van een verbouwing, komende gezinsuitbreiding en het salarisperspectief spelen een rol bij de lasten die de koper van een huis bereid is op zijn schouders te nemen. In de praktijk zal de overdrachtsbelasting daarom slechts een beperkte invloed hebben op de beslissing elders een betere baan te aanvaarden. Verder voeren voorstanders van afschaffing van de overdrachtsbelasting aan dat deze heffing een zwakke ‘rechtsgrond’ heeft. Met dit begrip wordt bedoeld: de rechtvaardiging dat een belasting bestaat. Over de rechtsgrond van uiteenlopende belastingen zijn boekenkasten vol gepubliceerd. Wanneer het recht van de overheid om te heffen wordt erkend – en wie bestrijdt dat tegenwoordig, zonder belastingheffing kan een beschaafde samenleving niet bestaan – is het toch vooral een kwestie van smaak welke heffingen gerechtvaardigd zijn, uitgezonderd dan gevallen waarin de fiscale autoriteiten zonder toetsing door een onafhankelijke rechter vrijwel al het inkomen of bezit van de burgers confisqueren. Hier is bovendien een rechtvaardigingsgrond voor de overdrachtsbelasting. Burgers in ons land durven met een gerust hart een huis te kopen, omdat zij weten dat de overheid dit bezit registreert en beschermt, zowel tegen ongegronde aanspraken van derden als tegen criminele activiteiten, al lukt dit laatste niet altijd. Dat de overheid voor deze rechtsbescherming van het belangrijkste vermogensbestanddeel van gezinnen een vergoeding eist, elke keer dat de woning wordt doorverkocht, valt daarom wel te billijken. Bijkomend argument is dat de overdrachtsbelasting of een vergelijkbare heffing in ons land al eeuwenlang wordt gevorderd. Oude belastingen, waaraan iedereen gewend is, worden maatschappelijk gemakkelijker aanvaard dan nieuwe heffingen. Ook dit cynische argument pleit tegen afschaffing van de overdrachtsbelasting. Zou deze belasting toch van het toneel verdwijnen, dan valt een gat van 3 miljard euro in de begroting. Gegeven de stand van de overheidsfinanciën, zullen andere belastingen omhoog moeten om dit gat te stoppen. De nadelige effecten van deze lastenverzwaring moeten worden afgewogen tegen de eventuele voordelen die afschaffing van de overdrachtsbelasting biedt. Zou tegelijkertijd bijvoorbeeld de belastingdruk op de factor arbeid met 3 miljard euro worden verhoogd, dan kost dat werkgelegenheid en is meer geld
191
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 192
voor sociale uitkeringen nodig. Aan een lastenverschuiving van huizen, niet naar de productiefactor arbeid, maar naar meer mobiele vermogensbestanddelen, kleven eveneens bezwaren. Zij prikkelt belastingbetalers eerder tot fraude en belastingvlucht dan de bestaande heffing bij de verkoop van onroerende zaken. Ten slotte wordt zelden opgemerkt dat starters op de woningmarkt het na afschaffing van de overdrachtsbelasting nog moeilijker zouden krijgen. Eerder bleek dat huizenkopers deze belasting gewoonlijk meefinancieren. Zij bieden een lagere koopprijs of wijken uit naar een iets goedkopere woning, zodat de woonlasten binnen het beschikbare gezinsbudget blijven. Als de overdrachtsbelasting zou verdwijnen, kunnen huizenjagers 6 procent meer bieden voor te koop aangeboden woningen zelf. Dus stijgen de prijzen van alle woningen die te koop komen en hebben starters het nakijken. 7.6 Successierecht De erfgenamen van een inwoner van Nederland moeten over de waarde van hun aandeel in de erfenis successierecht betalen. De erflater kan deze heffing niet ontgaan door zijn vermogen al bij leven weg te schenken. In dat geval is namelijk schenkingsrecht verschuldigd. Vertrek naar het buitenland om aan heffing van successierecht te ontsnappen helpt evenmin. Tot tien jaar na hun emigratie blijven Nederlanders voor deze heffing belastingplichtig. De wet regelt verschillende vrijstellingen: voor de echtgenoot 507.803 en voor kinderen ouder dan 22 jaar 8.680 euro. Een zeer belangrijke extra vrijstelling geldt voor erfgenamen die de onderneming van de erflater of schenker gedurende ten minste vijf jaar voortzetten. Zij hoeven slechts successierecht te betalen over een kwart van de waarde van de onderneming. Het zevenschijventarief dat wordt toegepast op de niet-vrijgestelde verkrijging, kent een dubbele progressie: zowel naar grootte van de verkrijging als naar de graad van familieverwantschap. Tabel 7.5 geeft eerst het tarief dat geldt in het meest voorkomende geval, wanneer de langstlevende echtgenoot en/of de kinderen erven van een overleden echtgenoot (tariefgroep i). Deze naaste familie heeft te maken met een tarief dat oploopt van 5 tot 27 procent. Hoeveel zij ook erven, de fiscus claimt dus ten hoogste een kwart van de erfenis. Het tarief voor ouders die van hun kind erven en voor broers en zusters van de overledene loopt op van 8 tot 43 procent (tariefgroep ii). Al-
192
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 193
le andere erfgenamen hebben te maken met een tarief dat ligt tussen 41 procent en 68 procent (tariefgroep iii). Tabel 7.5: Tarief schenkings- en successierecht Verkrijging (euro)
over de eerste schijf van over de tweede schijf van over de derde schijf van over de vierde schijf van over de vijfde schijf van over de zesde schijf van over meer dan a b c d
Tariefgroep:
21.703 21.698 43.391 86.783 173.566 520.695 867.836
ia
iib iiic Tariefpercentaged
5 8 12 15 19 23 27
8 13 19 24 30 37 43
41 45 50 54 59 63 68
Overlevende echtgenoot en kinderen. Ouders, broers en zusters. Alle overige verkrijgers. Percentage voor tariefgroepen ii en iii afgerond.
Dat de verkrijging door de erfgenaam in alle tariefgroepen tegen een progressief tarief wordt belast, valt te rijmen met het draagkrachtbeginsel. Naarmate iemand meer erft, kan hij daarvan een groter deel afstaan voor de financiering van de overheidsuitgaven. De progressie naar familieverwantschap – wie verder van de erflater af staat, houdt minder van zijn erfenis over – valt daarentegen niet met een beroep op het draagkrachtbeginsel te rechtvaardigen. Een kind zonder vermogen dat 8,5 ton van zijn moeder erft, is daarvan eenvijfde deel aan successierecht kwijt. Zou deze erflaatster aan de beste vriend van haar zoon – eveneens onbemiddeld – hetzelfde bedrag van 8,5 ton vermaken, dan betaalt die vriend ongeveer drievijfde deel van zijn verkrijging aan de fiscus. Toch is de draagkracht van beide erfgenamen vlak voor het overlijden van moeder in dit voorbeeld even groot (klein). Het aanzienlijk lagere tarief voor de meest naaste familieleden is van alle tijden en bestaat in alle landen die successierecht heffen. Het valt vermoedelijk te verklaren uit de gedachte dat erflaters hun partner en kinderen verzorgd willen achterlaten. Daarom stelt de wetgever zich terughoudend op. Wanneer de erfgenaam geen gezinslid is, maar verre familie of een vreemde, komt de erfenis
193
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 194
voor hen doorgaans onverwacht. Zo’n buitenkans zou dan volgens velen een hoger tarief rechtvaardigen. Op de hoogte van het tarief bestaat kritiek. Als onderdeel van het belastingplan voor 2007 wilde het kabinet het toptarief van 68 procent (voor overige verkrijgers) verlagen tot 63 procent. Dit ging niet door, omdat de Tweede Kamer de voor lastenverlichting beschikbare middelen liever gebruikte om enkele vrijstellingen wat te verruimen. In de Eerste Kamer drong een meerderheid van de senatoren aan op matiging van de successieheffing. Bij die gelegenheid noemde cda-senator Peter Essers een hoogste tarief van 68 procent ‘niet meer van deze tijd’. De pvda sloot zich bij de kritiek aan.13 7.7 Vennootschapsbelasting Het is onzeker wie de last van de vennootschapsbelasting uiteindelijk dragen. Toch mag worden verondersteld dat zij voor een deel ten laste komt van de aandeelhouders van de vennootschap.14 De aan de beurs genoteerde aandelen van in Nederland gevestigde vennootschappen zijn voor een belangrijk deel in handen van buitenlandse aandeelhouders. Via de vennootschapsbelasting betalen zij dus indirect mee aan de financiering van overheidsvoorzieningen in ons land. Dat is terecht. Het dividend dat zij uit de behaalde winst krijgen uitgekeerd, is mede te danken aan door onze overheid tot stand gebrachte voorzieningen. Zonder een geschoolde beroepsbevolking en de aanwezige infrastructuur kan het bedrijfsleven nu eenmaal niet goed uit de voeten. De heffingsgrondslag van de vennootschapsbelasting is de belastbare winst van naamloze en besloten vennootschappen. In 2006 bedroeg het algemene tarief 29,6 procent. Voor winst tot 22.689 euro gold een verlaagd tarief van 25,5 procent. Met ingang van 2007 is als uitvloeisel van de operatie Werken aan Winst een verlaagd drieschijventarief van kracht (tabel 7.6). Bovendien gelden twee bijzondere, extreem lage tarieven. Winsten die worden behaald met uitvindingen waarvoor een octrooi is verkregen, vallen in de ‘octrooibox’ onder een tarief van slechts 10 procent. De bedoeling van deze tegemoetkoming is hier gevestigde bedrijven te prikkelen om meer te investeren in onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten. Via een met de octrooibox vergelijkbare ‘rentebox’ hoeven grote ondernemingen over
194
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 195
binnen het concern behaalde financieringswinsten niet meer dan 5 procent vennootschapsbelasting te betalen.15 Nederlandse en buitenlandse concerns gebruiken vaak een in ons land gevestigde dochtermaatschappij om honderden miljoenen of zelfs miljarden euro’s dan wel dollars op de internationale kapitaalmarkt aan te trekken. Daarbij profiteren zij onder andere van het netwerk van belastingverdragen dat Nederland met andere landen heeft gesloten. Het extreem lage tarief voor de winst van zulke financieringsdochters is bedoeld om Nederland als vestigingsland aantrekkelijk te houden. Ons land heeft elders in de wereld een reputatie als belastingparadijs (meer hierover in onderdeel 9.2). Het gunstige fiscale regime voor financieringsmaatschappijen is daar in hoge mate debet aan. Tabel 7.6: Tarief vennootschapsbelasting, 2007 Belastbare winst (euro) van tot 0 25.000 60.000
25.000 60.000 ∞∝
Percentage
20 23,5 25,5
De met ingang van 2007 van kracht geworden tariefverlaging betekende een forse aderlating voor de schatkist. Voor een deel kregen de vaderlandse ondernemers door minister Zalm en staatssecretaris Wijn van Financiën echter een sigaar uit eigen doos gepresenteerd. Hun voordeel als gevolg van de tariefverlaging gaat voor een deel weer verloren, doordat zij vanaf 2007 bij de berekening van de belastbare winst minder aftrekposten hebben. Zo is een grens gesteld aan de afschrijving op onroerende zaken. Het bedrag van de afschrijving brengt tot uitdrukking hoeveel een gebouw of een machine in de loop van het jaar minder waard is geworden, door slijtage of andere oorzaken. Tot 2007 mochten ondernemers op de aanschafprijs van zulke bedrijfsmiddelen blijven afschrijven tot het gebouw of de machine uiteindelijk voor 1 euro op hun balans stond. In werkelijkheid zouden deze bedrijfsmiddelen bij verkoop doorgaans nog een hoop geld opbrengen.
195
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 196
Aan deze soepele regeling is nu paal en perk gesteld. Tegenwoordig mogen ondernemers hun bedrijfspanden nog slechts afschrijven tot de helft van het bedrag dat die panden bij verkoop zouden opbrengen. Op aan derden verhuurde beleggingspanden mag helemaal niet langer worden afgeschreven zodra hun fiscale boekwaarde onder de verkoopwaarde komt te liggen. Verder mogen bedrijfsmiddelen, zoals auto’s en machines, niet in minder dan vijf jaar ten laste van de winst worden afgeschreven. 7.8 Eigen visie inkomensheffing Liquidatie van het boxenstelsel De vermogensrendementsheffing verdraagt zich slecht met het draagkrachtkarakter van de inkomstenbelasting. Het ligt veeleer in de rede belasting te heffen over het inkomen dat iemand daadwerkelijk heeft genoten als beloning van zijn spaarzin: dividend op aandelen, rente op spaarrekeningen en obligaties, huur en pacht als opbrengst van verhuurde onroerende zaken. Daar komt bij dat het huidige tarief van de vermogensrendementsheffing (30 procent) erg laag is. Over een bijstandsuitkering is al 34,15 procent belasting verschuldigd.16 Daarom heb ik in onderdeel 4.10 bepleit het boxenstelsel op te doeken en het per 1 januari 2001 afgeschafte systeem van inkomstenbelasting in ere te herstellen. Onder dat vroegere systeem waren alle werkelijk genoten vermogensinkomsten samen met het overige inkomen onderworpen aan het progressieve tarief. Voor belastingplichtigen die op hun vermogen een gemiddeld rendement van 4 procent maken, verandert in dit geval in beginsel niets. Ook in box 3 worden zij op dit moment al geacht 4 procent vermogensrendement te maken. Wel zullen na de overstap op het vroegere systeem van inkomstenbelasting rente en dividend zwaarder worden belast: niet langer voor elke belastingplichtige tegen een tarief van 30 procent, maar tegen een tarief dat – afhankelijk van zijn overige inkomsten – komt te liggen tussen 30 en 55 procent (zie onderdeel 4.13 voor de nieuwe tariefstructuur). Onmiskenbaar zal de met deze wijzigingen samenhangende lastenverzwaring sommige vermogende belastingplichtigen aanzetten tot belasting-
196
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 197
vlucht of het plegen van fiscale fraude. Jammer genoeg is dit de prijs van ieder ingrijpend voorstel om burgers meer naar draagkracht te laten betalen voor collectief gefinancierde voorzieningen. Dat is evenwel geen reden om af te zien van maatregelen die het draagkrachtkarakter van de inkomensheffing versterken. Hogere belaste opbrengst uit eigen woning Onderdeel 4.11 bevat een pleidooi om het bedrag van de bij te tellen huurwaarde stapsgewijs op te trekken van 0,6 naar 2 procent van het in de eigen woning belegde geld. Beleggen in de stenen van het eigen huis blijft dan nog altijd aantrekkelijker dan sparen bij de bank, waarbij over een rendement van in het algemeen tussen 3 en 4 procent met de fiscus dient te worden afgerekend. pensioenfondsbelasting Bedrijven kunnen de pensioenvoorziening van hun personeel toevertrouwen aan een pensioenfonds of haar uitbesteden aan een levensverzekeraar. Op dit moment wordt sparen bij deze institutionele beleggers voorgetrokken boven andere vormen van sparen voor de oude dag. Uitvoerders van pensioenregelingen hoeven over hun beleggingsopbrengsten namelijk geen belasting af te dragen. Evenmin hoeven deelnemers aan zulke regelingen vermogensrendementsheffing te betalen over de waarde van hun inmiddels opgebouwde pensioenaanspraken. Wie daarentegen bij een bank sparen voor hun oude dag, zijn jaarlijks 1,2 procent vermogensrendementsheffing over het tegoed op hun rekening verschuldigd. Anno 2007 hebben werknemers en ondernemers bij pensioenfondsen en levensverzekeraars een pensioenkapitaal opgebouwd van meer dan 750 miljard euro (tabel 7.2). De beheerders van dit enorme vermogen realiseerden in 2005 een rendement van ruim 4 procent, oftewel ongeveer 30 miljard euro.17 Over deze beleggingsopbrengsten betalen de pensioenuitvoerders, zoals gezegd, geen cent belasting. Zij voegen de onbelaste opbrengst van hun beleggingen toe aan het pensioenvermogen dat zij voor de deelnemers aan de regeling beheren. Belasting wordt pas geheven wanneer deelnemers van hun pensioen gaan genieten. Op de maandelijkse pensioenuitkering, die mede mogelijk is door in het verleden behaalde rendementen, houdt het
197
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 198
pensioenfonds dan loonheffing in, een voorheffing die de gepensioneerde met de door hem verschuldigde inkomensheffing kan verrekenen. De komende decennia zal het nationale pensioenvermogen nog aanzienlijk groeien. Is het niet vreemd dat dit immense vermogen bij de belastingheffing volledig buiten schot blijft, totdat het aan de gepensioneerden wordt uitbetaald? In de Tweede Kamer is een initiatief-wetsontwerp in behandeling om banksparen voor de oude dag in de toekomst net zo gunstig te behandelen als pensioenregelingen. Ook een omgekeerde aanpak is natuurlijk denkbaar. In die opzet vervalt bij de vermogensrendementsheffing de huidige vrijstelling voor de waarde van pensioenaanspraken. In het geval van oudere werknemers met een redelijk salaris zijn die aanspraken algauw tonnen waard. Wanneer zij daarover uit hun lopende inkomen jaarlijks 1,2 procent rendementsheffing zouden moeten voldoen, bestaat een reële kans dat zij hierdoor in liquiditeitsproblemen raken. Deelnemers kunnen immers niet bij hun pensioenfonds aankloppen om vast een stukje van hun toekomstig pensioen op te eisen, zodat zij de belastingaanslag kunnen betalen. Dat is het kardinale verschil met mensen die spaargeld wegzetten bij de bank: die kunnen een stukje van hun tegoed opnemen om de aanslag te voldoen. Vooral om deze reden dient de fiscale bevoordeling van het pensioensparen langs een andere weg te worden beperkt, namelijk via een nieuwe jaarlijkse heffing op het belegde vermogen van pensioenfondsen en levensverzekeraars. Zij kan worden geheven bij alle pensioenregelingen waarvan het risico in Nederland ligt, analoog aan de bestaande assurantiebelasting op schadeverzekeringen. Belastingplichtig wordt elke instelling die vermogen beheert dat is bedoeld voor toekomstige pensioenuitkeringen. De heffingsgrondslag is het vermogen dat de instelling aanhoudt met het oog op haar pensioenverplichtingen. Bij een tarief van een kwart procent – geheven van een vermogen van 750 miljard euro – had zo’n pensioenfondsbelasting in 2005 al bijna 2 miljard euro opgebracht. Zo’n nieuwe heffing is uitsluitend levensvatbaar wanneer zij niet kan worden ontgaan door de uitvoering van de pensioenregeling naar een ander land te verplaatsen. Dit moet eerst nog beter worden uitgezocht. Het bestuur van pensioenfondsen kan op twee manieren op de invoering van zo’n heffing reageren. Ten eerste is het denkbaar dat het bestuur besluit
198
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 199
de pensioenregeling wat te versoberen. Actieve deelnemers (die nog pensioen opbouwen) en gepensioneerden zien hun aanspraken dan iets verminderen. Hierdoor hoeft de pensioenpremie niet omhoog, ondanks het door de nieuwe pensioenfondsbelasting lagere netto rendement op de beleggingen van het fonds. In dit geval dalen de arbeidskosten in ons land, wanneer de opbrengst van de pensioenfondsbelasting ten minste wordt gebruikt om de loonheffing met 2 miljard euro te verlagen. De andere mogelijkheid is dat bestuurders van pensioenfondsen besluiten de premie iets hoger vast te stellen, zodat de bestaande pensioenregeling onverkort in stand kan blijven. De hogere pensioenpremie vormt voor werkgevers onderdeel van hun arbeidskosten. In dit geval blijven de loonkosten in de Nederlandse economie gelijk. Enerzijds kan de loonheffing met 2 miljard euro omlaag, gezien de opbrengst van de pensioenfondsbelasting. Anderzijds stijgen de pensioenpremies met 2 miljard euro, opdat pensioenfondsen de nieuwe heffing kunnen betalen zonder dat bestaande pensioenaanspraken worden aangetast. Doordat deelname aan de pensioenregeling van het bedrijf voor vrijwel alle werknemers verplicht is gesteld, brengt deze heffing het opbouwen van een oudedagsvoorziening voor de grote meerderheid van de bevolking niet in gevaar. Als gevolg van de pensioenfondsbelasting zal het voor uitkeringen aan gepensioneerden en polishouders beschikbare kapitaal van pensioenfondsen en levensverzekeraars minder hard groeien. Toekomstige uitkeringen vallen hierdoor lager uit dan in de situatie zonder pensioenfondsbelasting, tenzij de premies worden verhoogd. vermogenswinstbelasting Vermogenswinsten vormen inkomen, net als salaris en de op een spaartegoed gekweekte rente. Op dit moment zijn de meeste vermogenswinsten echter vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting. In het verleden hebben met name economen van sociaal-democratischen huize er herhaaldelijk voor gepleit hier een eind aan te maken.18 Gezaghebbende fiscalisten lieten zich evenmin onbetuigd.19 Ik zal hun argumenten ten gunste van de vermogenswinstbelasting hier niet allemaal herhalen. In de aanloop naar de belastingherziening van 2001 hebben diverse economen en fiscalisten opnieuw aangedrongen op invoering van een algemene vermogenswinstbelasting. De paarse bewindslieden op Financiën – Zalm (vvd) en Vermeend
199
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 200
(pvda) – voelden daar evenwel niets voor. Zij wezen op onoverkomelijke uitvoeringsproblemen en stelden dat de budgettaire opbrengst van dit alternatief niet overhield. Beide argumenten zijn betrekkelijk eenvoudig te weerleggen. Om de grondslag van de vermogensrendementsheffing te kunnen bepalen moet de Belastingdienst ook nu al ieder jaar de waarde van iemands vermogen op 1 januari en op 31 december vaststellen. Met het oog hierop dienen belastingplichtigen de waarde van tal van vermogensbestanddelen in hun aangifte voor de inkomstenbelasting te vermelden: aandelen, obligaties, banktegoeden, beleggingen in kunst en antiek. De waardestijging van vermogensbestanddelen die iemand in de loop van het jaar afstoot, laat zich dus bepalen aan de hand van het soort gegevens die belastingplichtigen nu al aan de fiscus verstrekken. De eigen woning valt buiten de vermogensrendementsheffing. In dit geval zijn alle aankoop- en verkoopprijzen van onroerende zaken uit andere bronnen bij de Belastingdienst bekend. Ook bij transacties met grond, huizen, kantoren en fabrieken valt dus voor belastingambtenaren simpel na te gaan hoeveel vermogenswinst of -verlies iemand heeft gemaakt. Bovendien heffen tal van andere landen eveneens belasting over vermogenswinsten.20 Wat elders technisch mogelijk is, moet toch ook in Nederland kunnen? Het argument dat de opbrengst van een vermogenswinstbelasting gering zal zijn valt te ontzenuwen met cijfers uit tabel 7.7. Zij hebben betrekking op een belegger die in 1984 beschikte over een beginvermogen van 100.000 euro. Hij kon destijds drie strategieën volgen: • tamelijk risicoloos sparen via een deposito bij de bank; de rente wordt niet opgenomen maar jaarlijks op zijn tegoed bijgeschreven, • risicovol beleggen in een doorsnee aandelenportefeuille; ontvangen dividenden worden steeds herbelegd door aandelen bij te kopen, • kiezen voor een combinatie: de helft van zijn beginvermogen bij de bank op een depositorekening zetten en voor de andere helft in aandelen gaan. Tabel 7.7 geeft de eindwaarde van het vermogen in 2002, na belastingheffing, op basis van cbs-cijfers over door beleggers in de periode 1984-2002 werkelijk behaalde rendementen. De instorting van de aandelenkoersen in 1987 en opnieuw in 2001 is in deze cijfers meegenomen. Toen geleden om-
200
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 201
Tabel 7.7: Beleggingsrendement en betaalde belasting in 1.000 euro, 1984-2002a Bruto rendement Betaalde belasting Eindvermogen vrhb vwbc vrhb vwbc vrhb vwbc
Aandelenbelegging Sparen bij de bank Combinatie sparen/aandelen
857,3 167,4 422,7
714,4 168,8 384,3
121,7 27,8 58,6
184,3 20,6 85,3
735,6 139,6 364,1
530,1 148,2 299,0
a Uitgegaan is van een beginvermogen van 100.000 euro. b vrh = vermogensrendementsheffing. c vwb = vermogenswinstbelasting. Bron: gebaseerd op Dusarduijn en Gribnau (2006), 535
vangrijke koersverliezen zijn in andere jaren duidelijk méér dan goedgemaakt. De keuze voor aandelen heeft beleggers al met al geen windeieren gelegd. Nu doen we een gedachtenexperiment. Stel dat in de periode vanaf 1984 jaarlijks belasting was geheven over een fictief rendement van 4 procent (dit is de regeling zoals die in feite pas sinds 2001 bestaat). In dit geval was het vermogen van onze aandelenbelegger in negentien jaar aangegroeid van de oorspronkelijke 100.000 tot 735.600 euro, nadat hij in totaal 121.700 aan rendementsheffing had betaald. Was in de periode 1984-2002 daarentegen een vermogenswinstbelasting van kracht geweest, dan had de aandelenbelegger in de loop van negentien jaar 184.300 euro aan de fiscus afgedragen en had hij in 2002 een eindvermogen van 530.100 euro gerealiseerd. De vermogenswinstbelasting zou gedurende deze periode anderhalf keer zoveel hebben opgebracht als de rendementsheffing.21 Voor spaarders zou het bruto beleggingsresultaat bij beide belastingtypen vrijwel hetzelfde zijn geweest, ongeveer 68.000 euro. Nu zou een vermogenswinstbelasting over een periode van negentien jaar wat minder hebben opgebracht (20.600 euro) dan de vermogensrendementsheffing (27.800 euro). In het scenario met een fiftyfifty verdeling over banksparen en aandelen zit de vermogensaanwas bij beide belastingtypen vanzelfsprekend tussen de vermelde uitersten in.
201
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 202
De opbrengst van de vermogenswinstbelasting valt dus alleen lager uit wanneer vermogensbezitters al hun geld bij de bank hadden geparkeerd. Bij meer gespreide beleggingen blijft de opbrengst van de rendementsheffing al snel achter, tenminste zolang zij uitgaat van een verondersteld rendement van 4 procent per jaar, omdat met name aandelenbeleggers blijkens cijfers van het cbs in de periode 1984-2002 gemiddeld een veel beter beleggingsresultaat dan 4 procent per jaar hebben behaald. De conclusie kan niet anders luiden dan dat een vermogenswinstbelasting op de lange termijn een hogere opbrengst voor de schatkist genereert dan de bestaande vermogensrendementsheffing. De verkiezingsprogramma’s uit 2006 van de Socialistische Partij en van GroenLinks stellen de invoering van een vermogenswinstbelasting in het vooruitzicht. Het cpb heeft beide programma’s doorgerekend. Uit deze exercitie komt eveneens naar voren dat een vermogenswinstbelasting meer opbrengt dan de huidige vermogensrendementsheffing.22 Er zijn dus steekhoudende argumenten om de huidige vermogensrendementsheffing te vervangen door een heffing over de werkelijke inkomsten uit sparen en beleggen, in combinatie met de invoering van een vorm van vermogenswinstbelasting. Bij de vormgeving van de heffing over vermogenswinsten draait het, zoals bij iedere belasting, om drie vragen: wie zijn belastingplichtig, wat is de heffingsgrondslag en hoe ziet het tarief eruit? Belastingplicht Voor de belastingplicht kan de wetgever aansluiten bij de bestaande inkomstenbelasting. Iedereen die in Nederland woont, plus een buitenlander met bepaalde bezittingen in ons land – met name onroerende zaken – zou onder de vermogenswinstbelasting vallen. Heffingsgrondslag De heffingsgrondslag van de vermogenswinstbelasting omvat in elk geval de waardestijging van alle onroerende zaken en effecten (aandelen, obligaties en vergelijkbare waardepapieren). Te overwegen valt ook de waardestijging van kunstvoorwerpen en antiek onder de heffing te brengen. Om praktische redenen zou een vrijstelling moeten gelden voor zaken die uitsluitend voor persoonlijk gebruik zijn bestemd. Zo is het op dit moment ook bij de vermogensrendementsheffing geregeld.
202
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 203
Het is denkbaar de waardestijging elk jaar te belasten, ook wanneer die alleen op papier is gerealiseerd. Dan is sprake van een vermogensaanwasbelasting. Het grote bezwaar is dat iemand van de vermogensgroei op papier zijn belastingaanslag niet kan betalen. Daarom geniet een vermogenswinstbelasting de voorkeur. Hierbij wordt de waardestijging pas belast nadat zij is gerealiseerd bij het afstoten van het betrokken vermogensbestanddeel. Het gaat hierbij niet alleen om verkoop. Wanneer het vermogensbestanddeel aan een derde wordt geschonken of door de kinderen wordt geërfd, is eveneens sprake van realisatie van de vermogensaanwas. Het ligt verder in de rede het moment van belastingheffing in bepaalde gevallen uit te stellen. Het meest sprekende voorbeeld betreft de eigen woning. Voorbeeld Een starter op de woningmarkt koopt zijn eerste huis voor 225.000 euro. Na tien jaar verkoopt hij dit voor 350.000 euro. De behaalde vermogenswinst van 125.000 euro vormt in beginsel belaste vermogenswinst. Wanneer hij binnen een jaar een ander huis koopt, zeg voor 450.000 euro, wordt deze winst ‘doorgeschoven’ en voorlopig niet belast. Op zijn oude dag verkoopt onze huiseigenaar zijn pand voor 700.000 euro – winst dus nog eens 250.000 euro – en gaat hij een voor senioren geschikt appartement huren. Pas op dit moment wordt vermogenswinstbelasting geheven over het totale voordeel van 375.000 euro, zijnde de doorgeschoven winst van het eerste huis van 125.000 euro plus de winst van 250.000 euro die is gemaakt bij de verkoop van zijn laatste huis. Het is logisch niet alleen vermogenswinsten, maar ook gerealiseerde vermogensverliezen in aanmerking te nemen. Om belastingbesparende constructies te keren mogen compensabele vermogensverliezen alleen worden weggestreept tegen belaste vermogenswinsten uit hetzelfde jaar. Gaan in een bepaald jaar de vermogensverliezen de vermogenswinsten te boven, dan mag het saldoverlies worden meegenomen naar de toekomst. Bij de afbakening van de heffingsgrondslag vormt de waardeverandering van het geld een lastig punt. Behalve in 1987 werd het geld in de afgelopen halve eeuw voortdurend minder waard. In 1975 liep de inflatie zelfs tegen de 10
203
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 204
procent. Wanneer de waarde van huizen of aandelen in zo’n jaar ook met 10 procent stijgt, is de vermogensbezitter uiteindelijk niet rijker geworden. De koopkracht van zijn vermogen is gelijk gebleven. Moet – bij de berekening van de vermogenswinst – het bij vervreemding van vermogensbestanddelen behaalde voordeel dus niet eerst worden gecorrigeerd voor de sinds de verwerving van die bestanddelen opgetreden inflatie, zodat alleen reële vermogenswinst wordt belast? Twee argumenten pleiten tegen zo’n inflatiecorrectie. Ten eerste. De winst die een ondernemer maakt bij de verkoop van bedrijfsmiddelen (nu al belast in box 1) en het voordeel dat de aanmerkelijkbelanghouder behaalt bij het afstoten van zijn aandelenpakket (nu al belast in box 2), worden bij de heffing van inkomstenbelasting op dit moment evenmin gecorrigeerd voor de invloed van de inflatie. Ten tweede. Bij de inkomensheffing wordt het bedrag van loon, salaris en de sociale uitkeringen evenmin gecorrigeerd voor de waardevermindering van de euro ten opzichte van het voorafgaande jaar.23 Voorbeeld Een werknemer met een bruto maandsalaris van 5.000 euro krijgt 2 procent opslag. Hij gaat dus 5.100 euro per maand verdienen. Het leven is inmiddels ook 2 procent duurder geworden. Zijn koopkracht is gelijk gebleven. Toch moet hij ook over de salarisverhoging met 100 euro gewoon belasting betalen. Tarief Zuivere toepassing van de draagkrachtgedachte brengt mee dat gerealiseerde vermogenswinsten samen met de overige inkomsten tegen het progressieve tarief van de inkomstenbelasting worden belast. Voordelen die zijn behaald bij het afstoten van vermogensbestanddelen, komen boven op de overige inkomsten. In de praktijk zou dit betekenen dat de fiscus vermogenswinsten doorgaans tegen het toptarief aftopt (52 procent). In veel gevallen is dat niet redelijk, omdat het voordeel in een groot aantal jaren is ontstaan. De starter op de woningmarkt in het voorbeeld op bladzijde 203 realiseert in één keer een vermogenswinst van 125.000 euro die in de loop van tien jaar is aangegroeid. Zou in deze periode elk jaar 12.500 euro als vermogensaanwas zijn belast, dan was hoogstwaarschijnlijk het lagere tarief van een van de mid-
204
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 205
denschijven toegepast (42 procent). Daarom verdient het de voorkeur vermogenswinsten die in één keer tot uiting komen, volgens een lager, vast tarief af te rekenen. Zo wordt tevens voor een deel gecorrigeerd voor de vertekenende invloed van de inflatie, die de vastgestelde vermogenswinst opblaast. In onderdeel 4.13 propageer ik een drieschijventarief, met heffingspercentages van achtereenvolgens 30, 40 en 55. Daarbij past vermogenswinsten niet zwaarder te belasten dan tegen 40 procent. Vereenvoudiging Worden in de toekomst alle vermogenswinsten belast, dan kan de heffing van 25 procent vervallen die houders van een aanmerkelijk belang (ab) nu betalen over voordelen die zij behalen bij verkoop van hun aandelenpakket. Elke aandeelhouder, of hij nu ab-houder is of niet, betaalt voortaan – vroeger of later – regulier inkomstenbelasting over het ontvangen dividend en over voordeel dat hij behaalt bij het afstoten van aandelen. Dit maakt het minder lucratief om winst op te potten in de bv. Wel blijft het mogelijk via winstinhouding door de bv de heffing van inkomstenbelasting uit te stellen tot het tijdstip waarop de winst aan de aandeelhouder(s) wordt uitgekeerd. Opbrengst Volgens een behoedzame raming zou de vermogenswinstbelasting jaarlijks driekwart miljard euro kunnen opbrengen. overdrachtsbelasting De overdrachtsbelasting staat ter discussie. Het door sommigen aangevoerde argument dat elke rechtsgrond voor deze heffing ontbreekt, overtuigt mij niet. Zij heeft eeuwenoude voorlopers. Zou iedereen het betalen van belasting bij de verkoop van bestaande onroerende zaken hoogst onrechtvaardig vinden, dan was zij inmiddels allang van het fiscale toneel verdwenen. De overdrachtsbelasting is ingeburgerd en roept nauwelijks verzet op. Mensen die een bestaande onroerende zaak verwerven, kunnen de 6 procent van de koopsom doorgaans moeiteloos meelenen bij de hypotheekverstrekker. Het voor de financiering van overheidsuitgaven benodigde geld moet ergens vandaan komen. Het alternatief, een zwaardere belasting van de productiefactor arbeid, berokkent de economie veel meer schade dan een
205
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 206
heffing van 6 procent, elke keer dat onroerende zaken in andere handen overgaan. De heffingsgrondslag van de overdrachtsbelasting is bovendien robuust, want nauwkeurig geregistreerd en ongevoelig voor belastingvlucht. Een andere sterke eigenschap van deze heffing is dat fraude en invorderingsproblemen vrijwel zijn uitgesloten, omdat de verplicht ingeschakelde notaris het verschuldigde bedrag uitrekent en rechtstreeks aan de fiscus afdraagt. Soms wordt beweerd dat afschaffing van de overdrachtsbelasting de werking van de arbeidsmarkt zal olieën. Verhuizen naar een woning in de buurt van de nieuwe werkkring wordt dan immers 6 procent goedkoper? Ik geloof daar niets van. Gezinnen die op huizenjacht zijn, beschikken over een bepaald budget voor hun toekomstige woonlasten. Vervalt de overdrachtsbelasting, dan kunnen zij het zich permitteren op zoek te gaan naar een 6 procent duurdere koopwoning. Maar dat geldt voor alle huizenkopers. Zij bieden dus tegen elkaar op. Bij de bestaande krapte op de woningmarkt is het gevolg dat de huizenprijzen over de gehele linie stijgen. Is de lokale markt erg krap, dan gaan de prijzen van koopwoningen na de afschaffing van de overdrachtsbelasting domweg met 6 procent omhoog. Voor iemand die overweegt een nieuwe baan te accepteren, blijft verhuizen dan even duur als nu. De werking van de arbeidsmarkt verbetert in dit geval niet. Wat de fiscus in deze situatie misloopt, verdwijnt grotendeels in de zakken van mensen die hun huis verkopen. Zij boeken extra vermogenswinst, boven op de toch al de sterke waardestijging van hun woning. Conclusie: de overdrachtsbelasting moet blijven en haar tarief hoeft niet omlaag. schenkings- en successierecht Elk jaar vererft een deel van het totale gezinsvermogen van oudere naar jongere generaties. Onbekend is om welke bedragen het gaat, omdat het cbs al meer dan twintig jaar geen informatie over nalatenschappen meer verzamelt. Uitgaande van een netto vermogen van gezinnen van meer dan 1.900 miljard euro (tabel 7.2) en de concentratie van vermogensbezit bij oudere jaargangen, erven jongere generaties volgens een heel ruwe berekening jaarlijks ten minste 25 à 30 miljard euro. De belasting die over nalatenschappen wordt geheven, brengt 1,7 miljard euro op: niet meer dan 6 procent van alles wat aan de erfgenamen toevalt. Deze geringe belastingdruk valt te verkla-
206
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 207
ren doordat de Successiewet belangrijke vrijstellingen kent. Verder is het tarief voor de meeste erfgenamen niet extreem hoog. Voor de overlevende echtgenoot en de kinderen loopt het op van 5 tot ten hoogste 27 procent. Een kind dat acht ton erft, hoeft daarvan nog altijd niet meer dan eenvijfde deel aan de fiscus af te staan. Sommigen rechtvaardigen de heffing over erfenissen met een beroep op het buitenkansbeginsel: een erfenis ontvangen lijkt op een lot uit de loterij. Bij de loterij van het leven zijn de winstkansen echter ongelijk verdeeld. Wie de grootste erfenissen ontvangen, hebben het doorgaans al goed getroffen. Kinderen die met een zilveren lepel in de mond worden geboren, starten met een aanzienlijke voorsprong. Zij groeien op in betere buurten en krijgen van huis uit meer kennis en sociaal kapitaal mee. Zij gaan naar de beste scholen en beschikken over betere netwerken. Welgestelde ouders kunnen bijvoorbeeld financieel bijspringen bij de aankoop van hun eerste woning. Later in hun leven valt hun bovendien een riante erfenis in de schoot. Vervolgens profiteren ook hun eigen kinderen daar weer van. Erfenissen bestendigen zo de maatschappelijke ongelijkheid van generatie op generatie. Om hier iets aan te doen kan het successierecht worden verzwaard. Door de tariefstructuur progressiever te maken bewerkstelligt de overheid een sterkere herverdeling van grotere vermogens. De meeste nalatenschappen vallen toe aan de langstlevende echtgenoot en/of de kinderen. Zij vallen in tariefgroep i (tabel 7.5) en gaan successierecht betalen voor zover hun verkrijging groter is dan de vrijstelling. De progressie neemt toe door in deze tariefgroep enerzijds de vrijstelling voor kleinere erfenissen te verruimen. Anderzijds kunnen de tariefpercentages voor verkrijgingen boven de 50.000 euro worden opgetrokken. Een toptarief van 50 procent is mijns inziens goed verdedigbaar. Het zou uitsluitend verschuldigd zijn bij zeer grote erfenissen, bijvoorbeeld over wat méér wordt verkregen dan 1 miljoen euro. 7.1
Twee miljonairs over het successierecht
De een, vroeger voorzitter van de raad van bestuur van een beursgenoteerde onderneming, die nu nog een aantal belangrijke commissariaten vervult: ‘Ik begon met niets. Heb hard gewerkt en spaarzaam geleefd. Een groot deel van mijn leven heb ik 72 procent inkomstenbelasting betaald.
207
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 208
Is het redelijk dat ik over mijn besparingen uit de resterende 28 procent ook nog eens successierecht moet betalen?’ De ander, opgenomen in de tophonderd van meest invloedrijke Nederlanders en op betrekkelijk late leeftijd nog een stamhouder verwekt hebbend: ‘Ik wil dat ventje goed verzorgd achterlaten. Door de belastingheffing over de erfenis word je dubbel gepakt.’ Commentaar: het toptarief van de inkomstenbelasting van 72 procent gold tot 1990. Het was in 1989 pas van toepassing op belastbaar inkomen – dus na aftrekposten – voor zover dat 240.000 gulden (110.000 euro) te boven ging. De gemiddelde belastingdruk was destijds hoog, maar geen 72 procent. Sinds 2001 staat het toptarief op 52 procent. Uiteraard willen ouders goed voor hun kroost zorgen, ook financieel. Maar zelfs na een verdubbeling van de tarieven van het successierecht houdt een kind dat 800.000 euro van zijn vader erft, daarvan nog bijna een half miljoen euro over. Is dat niet meer dan voldoende, zelfs als een kind over wat minder talenten beschikt (wat meestal niet het geval is)? Het argument van de ‘dubbele heffing’ (eerst inkomstenbelasting, dan successierecht) snijdt geen hout. Daar heeft iedereen mee te maken. Op inkomen worden eerst loonbelasting en sociale premies ingehouden. De fiscus eist vervolgens opnieuw tol, of het inkomen na belasting nu wordt besteed of gespaard. Bestedingen zijn belast via btw, milieuheffingen, motorrijtuigenbelasting, accijnzen en zo meer. Logisch dat de fiscus ook langskomt wanneer een deel van het netto inkomen opzij wordt gelegd. Dan gaat het om de in dit hoofdstuk besproken vermogensheffingen, waaronder de onroerendezaakbelasting en het successierecht. Op een overeenkomstige manier kan de tarieflijn voor broers, zussen en ouders van de erflater, die nu oploopt van 26 procent (eerste schijf ) tot 53 procent (zevende schijf ) bijvoorbeeld beginnen bij 30 procent en vandaar stapsgewijs naar 65 kruipen. Het tarief voor de overige verkrijgers kan in lijn hiermee stijgen van 40 tot 75 procent. De precieze vormgeving van het tarief blijft hier verder in het midden. De voornaamste boodschap is dat de tariefpercentages omhoog kunnen zonder dat erfgenamen daarmee onaanvaardbaar tekort worden gedaan.
208
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 209
Heffing van successierecht met stevige tarieven kan het ‘familiekapitaal’ aantasten. Dat is waar, maar de voorzorgsfunctie van familiekapitaal heeft sterk aan betekenis ingeboet dankzij de sociale bescherming die de verzorgingsstaat jong en oud biedt. Een sterkere progressie van het successierecht stuit daarom niet op onoverkomelijke bezwaren en egaliseert een aantal hobbels op het maatschappelijke speelveld. Mensen die vanaf het begin een voorsprong hebben, omdat zij in een goed nest zijn geboren, kunnen na het overlijden van de ouders wel een veer laten. Ook bij het hier voorgestelde tarief dragen de overlevende echtgenoot en de kinderen nooit meer dan de helft van de erfenis aan de fiscus af, zelfs bij extreem grote nalatenschappen. Daarbij komt dat het successierecht een belasting is die de nationale economie weinig schade berokkent. Slechts weinig belastingbetalers zullen minder sparen, omdat hun erfgenamen later een hogere belasting over de erfenis moeten betalen.24 Wel krijgen vermogensbezitters een extra prikkel om hun vermogen legaal (via belastingbesparende constructies) of frauduleus aan de greep van de fiscus te onttrekken. Al eerder is opgemerkt dat zulke gedragsreacties van een deel van de belastingplichtigen zijn te verwachten bij elke poging de belastingdruk voor een deel te verleggen naar de groep met hoge inkomens en grote vermogens. Nadelen in de vorm van fiscaal trapezewerk en pogingen om de fiscus te bedotten moeten worden afgewogen tegen de rechtvaardiger lastenverdeling die langs deze weg valt te bereiken. Alles afwegend meen ik dan ook dat de tarieven van schenkings- en successierecht best omhoog kunnen om het ideaal van heffen naar draagkracht dichterbij te brengen. Bij de globaal aangeduide tariefstructuur neemt de opbrengst van deze belastingen toe met 0,7 miljard euro. vennootschapsbelasting Bij de operatie Werken aan Winst zijn de lasten voor ondernemend Nederland per 1 januari 2007 met meer dan 1 miljard euro verlicht. Met de toen wettelijk geregelde octrooibox (300 miljoen euro) en rentebox (475 miljoen euro) zijn eveneens forse bedragen gemoeid. De regering heeft het omvangrijke pakket maatregelen ten gunste van het bedrijfsleven verdedigd door te wijzen op de noodzaak het nationale vestigingsklimaat te verbeteren. Inderdaad staat onze vroegere fiscale toppositie al een tijdje onder druk, in het bij-
209
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 210
zonder doordat andere landen sterke eigenschappen van ons belastingstelsel hebben gekopieerd en hun tarieven hebben verlaagd (zie onderdeel 9.1). Onduidelijk blijft echter hoeveel schade onze economie hierdoor lijdt. Ook tijdens de parlementaire behandeling van de hierop betrekking hebbende wetsontwerpen is de regering er niet in geslaagd de beweerde schade aan te tonen. Vooral internationaal georiënteerde belastingadviseurs klagen over een verslechterend fiscaal klimaat, dat hun kennelijk omzet dreigt te gaan kosten. Duidelijk is verder dat het internationale bedrijfsleven voor concernfinanciering en de exploitatie van merkrechten en octrooien bij voorkeur uitwijkt naar landen waar de hiermee gemoeide geldstromen fiscaal geen strobreed in de weg wordt gelegd. Dat kan eenvoudig, omdat het hierbij gaat om niet-plaatsgebonden economische bedrijvigheid. De vraag is of Nederland dit soort activiteiten via allerlei tegemoetkomingen bewust moet willen (blijven) aantrekken, ook al is met de activiteiten van op internationale schaal opererende belastingadviseurs hoogwaardige werkgelegenheid gemoeid (zie onderdeel 9.5). Een groot bezwaar is dat de recente tariefverlagingen in ons land andere landen stimuleren om vergelijkbare maatregelen te nemen. Hierdoor jagen landen elkaar op in een heilloze competitie wie het grote bedrijfsleven de laagste tarieven weet te offreren. De eindsituatie is in het meest extreme geval dat geen enkel land nog een winstbelasting van betekenis heft. Bovendien verzwijgen de voorstanders van tariefverlaging dat het overgrote deel van de economische bedrijvigheid en de daarmee verbonden arbeidsplaatsen wel degelijk in belangrijke mate plaatsgebonden is. Vrijwel alle ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf – detailhandel, vrije beroepen, distributiebedrijven – zijn op Nederland aangewezen. Deze ondernemingen wijken niet uit wanneer het tarief van de winstbelasting hier een paar punten hoger ligt dan in de buurlanden (wat trouwens niet het geval is). Voor de maakindustrie is het verschil in loonkosten veel belangrijker. Het is aannemelijk dat concerns die in een aantal landen actief zijn, bij de beslissing over de plaats van nieuwe productievestigingen eerst nagaan hoeveel belasting hier en elders moet worden voldaan. Doorslaggevend zal de hoogte van het tarief in de regel niet zijn. Zulke concerns – of zij hun geld nu verdienen in de maakindustrie of de zakelijke dienstverlening – zetten fabrieken en ver-
210
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 211
koopkantoren bij voorkeur dicht in de buurt van hun leveranciers en klanten neer. Zij zullen dus letten op de ligging van een land en de daar aanwezige infrastructuur, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, het sociale klimaat, de corruptie van de ambtenaren en dergelijke. Het is denkbaar dat het vestigingsklimaat van Nederland al met al meer gediend is met een extra investering van enkele miljarden euro’s per jaar in onze overbelaste infrastructuur dan met de in 2007 totstandgebrachte verlaging van de winstbelasting, die de minister van Financiën eveneens een paar miljard euro’s per jaar kost. Ten slotte valt te wijzen op verstorende uitstralingseffecten binnen ons belastingstelsel zelf. In het verlengde van de tariefverlaging van de vennootschapsbelasting is namelijk ook de belastingdruk verlaagd voor ondernemers die inkomstenbelasting betalen. Anders zou de belastingbesparing die ondernemers met een eenmanszaak kunnen behalen door uit te wijken naar de rechtsvorm van de besloten vennootschap wel erg groot worden. Met ingang van 2007 is daarom eentiende deel van de winst van eigenaren van een eenmanszaak vrijgesteld van de inkomensheffing. Als gevolg van deze mkbwinstvrijstelling daalt de maximale druk van de inkomstenbelasting voor ondernemers van 52 naar 46,8 procent. Haar invoering vormt een onfortuinlijke illustratie hoe door internationale belastingconcurrentie afgedwongen aanpassingen van de vennootschapsbelasting ook de grondslag van de inkomensheffing uithollen, ten koste van een gelijke fiscale behandeling van winstinkomen, salarissen en uitkeringen. Vooral dankzij de mkb-winstvrijstelling is het voor veel ondernemers niet langer lucratief om hun eenmanszaak in te brengen in een eigen bv. De voorbeelden in tabel 7.8 die dit laten zien, hebben betrekking op een alleenstaande ondernemer van 45 jaar met een jaarwinst van 100.000 respectievelijk 200.000 euro. Bij de berekening van de over de winst verschuldigde inkomstenbelasting is rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en de mkbwinstvrijstelling. In dit geval zijn, anders dan in de rest van het boek, de tarieven uit 2007 gebruikt. Na de inbreng van zijn zaak in een bv kent de ondernemer zichzelf als directeur-grootaandeelhouder een bruto jaarsalaris van 75.000 euro toe dat, bij de bepaling van de fiscale winst van de bv, een kostenpost vormt. Dit is belast tegen het progressieve tarief van box 1. De dga keert alle na heffing van vennootschapsbelasting resterende winst van de bv
211
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 212
als dividend aan zichzelf uit. Hierover is 25 procent inkomstenbelasting verschuldigd (box 2).25 De cijfers wijzen het uit. Bij de keuze voor de eenmanszaak is bij een winst van 100.000 euro het netto inkomen 5.500 euro hoger en de belastingdruk 5,5 procent lager. In het geval dat de winst 200.000 euro bedraagt, valt het netto jaarinkomen bij de keuze voor de eensmanszaak 8.700 euro hoger uit dan wanneer de ondernemer voor een bv opteert. In de praktijk spelen bij de berekening van de verschuldigde belasting en de keuze van de rechtsvorm van de onderneming veel factoren een rol die in dit vereenvoudigde voorbeeld zijn verwaarloosd. Zelfs bij een wat hogere belastingdruk biedt de keuze voor de besloten vennootschap wel degelijk bepaalde voordelen. Zo is de dga bij een onverhoopt faillissement niet met zijn persoonlijk vermogen aansprakelijk voor de schulden van de bv. Verder kan hij bijvoorbeeld in een afzonderlijke pensioen-bv een uitstekende oudedagsvoorziening opbouwen, wat voor de eenmansondernemer vaak niet is weggelegd. In de praktijk laten ondernemers zich uitgebreid adviseren, voordat zij besluiten om hun eenmanszaak al dan niet om te zetten in een bv. Tabel 7.8: Eenmanszaak of bv: belastingdruk in 2007 bv
Eenmanszaak Winst Netto inkomen Belastingdruka
100.000 65.521 34,5
200.000 118.721 40,6
100.000 60.022 40,0
200.000 110.022 45,0
a Verschuldigde inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting in procenten van de winst.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Werken aan Winst heeft onder andere de woordvoerder van de pvda-fractie verzet aangetekend tegen de verlaging van het tarief van de winstbelasting voor vennootschappen tot 25,5 procent. De sociaal-democraten vonden 28,5 procent welletjes. Een tarief van 30 procent lijkt alleszins houdbaar. In de race naar de bodem hoeft Nederland niet mee te sprinten met de kopgroep. Verder is de noodzaak van een verlaagd tarief voor vennootschapswinsten tot 60.000 euro niet aangetoond. Succesvolle startende ondernemers zullen zich niet uit het veld laten slaan door de beperkte lastenverzwaring die van het gelijk-
212
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 213
trekken van de tariefpercentages op 30 procent het gevolg is. Die lastenverzwaring bedraagt ten hoogste 4.775 euro (bij een winst van 60.000 euro). De octrooibox voor de opbrengst van patentrechten met een tarief van slechts 10 procent kan worden gemist. De effectiviteit van deze fiscale prikkel is kwestieus. De rentebox met een zacht tarief van 5 procent voor de winst van financieringsdochters van internationale concerns dient vooral de status van Nederland als belastingparadijs en kan vervallen. Na deze tariefaanpassingen neemt de opbrengst van de vennootschapsbelasting met meer dan 2,5 miljard euro toe.26 Bovendien is het niet langer nodig de mkb-winstvrijstelling te handhaven. Door haar af te schaffen neemt de opbrengst van de inkomensheffing met 0,5 miljard euro toe. Bij een vlak tarief van de vennootschapsbelasting van 30 procent en de voorgestelde tariefstructuur van de inkomstenbelasting (zie onderdeel 4.13) ontbreekt voor zelfstandigen de financiële prikkel om hun goedlopende eenmanszaak om te zetten in een bv (tabel 7.9). Voor de cijfervoorbeelden in tabel 7.8 en 7.9 zijn dezelfde uitgangspunten gebruikt. Alleen kan de ondernemer met een eenmanszaak nu uitsluitend gebruik maken van de zelfstandigenaftrek. Wanneer hij kiest voor de bv-vorm en de winst (na salariskosten) jaarlijks meteen in de vorm van dividend uitkeert, is de helft van dat dividend belast volgens het progressieve tarief. De andere helft is vrijgesteld van inkomstenbelasting, omdat bij de vennootschap al eerder over de winst is geheven. De belastingdruk ligt bij het hier gepresenteerde alternatief hoger dan bij het stelsel dat sinds 1 januari 2007 van kracht is. Dit blijkt het geval te zijn bij de meeste winstniveaus in de hier vergeleken situaties, en daar komt het nivellerende effect van de in hoofdstuk 4 beschreven grondslagverbreding van de inkomensheffing nog bij. Tabel 7.9: Eenmanszaak of bv: eigen alternatief bv
Eenmanszaak Winst Netto inkomen Belastingdruka
100.000 65.044 35,0
200.000 115.044 45,0
100.000 62.010 38,0
200.000 104.510 47,7
a Verschuldigde inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting in procenten van de winst.
213
WieBetaalt_Def
15-05-2007
10:48
Pagina 214
Wanneer de directeur-grootaandeelhouder de winst niet onmiddellijk in de vorm van dividend aan zichzelf uitkeert, maar in plaats daarvan de winst oppot in zijn bv, is hij bij verkoop van de aandelen in de toekomst 40 procent vermogenswinstbelasting verschuldigd. De totale druk van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting bedraagt in dit geval 58 procent. Dat is iets meer dan het nieuwe toptarief van de inkomstenbelasting van 55 procent. Ook over een lange termijn bezien valt voor zelfstandigen dus geen belastingbesparing te bereiken door hun onderneming in de rechtsvorm van een besloten vennootschap te gieten. Voorbeeld De gehele winst van de besloten vennootschap wordt na heffing van 30 procent vennootschapsbelasting opgepot. Van elke euro winst blijft dus 70 procent in de bv achter. Hierdoor worden de aandelen steeds ‘vetter’. Ze geven immers recht op de binnen de vennootschap opgehoopte winsten uit het verleden. Wanneer de aandelen worden verkocht, is over de opgepotte winst 40 procent vermogenswinstbelasting verschuldigd, dus 0,4 x 70 of 28 procent. Samen met de al betaalde 30 procent vennootschapsbelasting levert dit een totale belastingdruk van 58 procent op.
214