Hoofdstuk 3 VWO 5: Zuidoost-Azië Paragraaf 2: Natuurrampen Door de plaatgrenzen in Zuidoost-Azië komen daar veel aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, aardverschuivingen en tsunami's voor. Door vulkaanuitbarstingen en hevige regenval kan een lahars (modderstroom) ontstaan. Dit kan soms worden voorkomen door een kratermeer droog te leggen. Door de relatieve zeespiegelstijging t.o.v. de kust komen laaggelegen gebieden aan de kust onder water te staan. Die gebieden zijn zeer dichtbevolkt. In Vietnam zal zeer veel landbouwgrond verdwijnen en ook wordt zout water verder de delta op worden gestuwd, waardoor zout grondwater steeds dichter bij het oppervlak komt. Ook neemt het debiet van de Mekong af door de stuwdammen. Boeren zijn vaak blij met de natte moesson doordat dan een vruchtbaar laagje slib wordt afgezet. Er komen daarnaast echter ook tropische cyclonen of taifoens voor in de delta's. Het water op zee wordt dan opgezwiept en rivieren kunnen dan niet meer afwateren. Met een piekafvoer kunnen dijken snel bezwijken. Taifoens treffen vooral Vietnam en de Filipijnen, maar ook Myanmar heeft er al eens last van gehad. Ook El Niño heeft invloed op de regio. Het maakt het weer grilliger. Paragraaf 3: Natuurrampen en beleid Zuidoost-Azië heeft met veel natuurrampen te maken. De risicoperceptie is echter niet hoog: doordat sommige rampen al heel lang niet meer voorgekomen zijn, schatten bewoners de risico's soms verkeerd in. Ook hebben ze soms geen alternatief door armoede. Hazardmanagement is een planmatige vorm van gevarenbeheersing. Dat is nodig wanneer een land een behoorlijke kans heeft op natuurrampen. Goed hazardmanagement kent een risicoanalyse, structurele voorzorgsmaatregelen en een rampenplan dat vaak geoefend wordt. Met moderne technologie kunnen risico's worden geanalyseerd. Deze techniek is echter duur en lang niet alle landen kunnen het betalen. Ook is het moeilijk veel mensen snel te waarschuwen door het ontbreken van moderne media. Daarnaast groeit de bevolking in de delta, een risicogebied. Als een gebied arm is, zullen de gevolgen van een natuurramp groter zijn dan als dat gebied rijk is. Arme landen hebben minder te verliezen bij een natuurramp en er is dus een kleine materiële schade. In soft states, landen met een zwak bestuur, is er vaak geen of een falend hazardmanagement. Ontwateringssloten van een kratermeer slibben tenslotte weer dicht, maar er is geen onderhoud. Myanmar wilde daarnaast aanvankelijk geen noodhulp toelaten, maar soms willen landen dit juist omdat corrupte politici ook wat kunnen verdienen aan de hulp. Paragraaf 4: Milieuproblemem: ontbossing Door de welvaart ontstaan milieuproblemen in Zuidoost-Azië. Een van die problemen is de ontbossing. Het milieu wordt ernstig en soms onherstelbaar aangetast. Dit komt doordat kleine sedentaire boeren meer permanente akkers en hout willen vanwege de bevolkingsgroei. Daarnaast heeft de commerciële houtkap een aandeel van 10% in de ontbossing, o.a. doordat corrupte bestuurders vergunningen verlenen. Ook projectontwikkelaars willen land voor plantages, garnalenkwekerijen en toeristenresorts. Bovendien wil de inheemse bevolking, die zwerflandbouw (ladangbouw) bedrijft, meer land door het handelen van de andere partijen en de bevolkingsgroei. Hierdoor ontstaat roofbouw. Veel van de houtkap wordt aangestuurd door de centrumlanden. Milieuorganisaties pakken daarom betrokken bedrijven en banken aan. De oerwouden in de regio hebben de hoogste biodiversiteit. Dit komt door het insulaire karakter, het reliëf en de rol als grensmilieu. De ontbossing gaat echter snel. Daardoor is er een verstoorde waterbalans, verlaging van de biodiversiteit, afname van de kwaliteit van de bodems (landdegradatie) en bodemerosie. Daardoor ontstaan aardverschuivingen en overstromingen. In droge periodes is het oerwoud nog maar een kleine buffer voor water. De aanvoer van slib is te groot en koraalriffen lijden daaronder. Het evenwicht is dus zo verstoord dat de duurzaamheid van het ecosysteem verloren gaat. Kleine, lokale etnische gemeenschappen raken hun leefgebied kwijt
en trekken naar de bewoonde wereld. Een enkeling blijft achter voor de toeristen. Door de ontbossing verliest men een volgroeid en klimaatneutraal oerwoud dat CO2 opneemt. Nu wordt er juist CO2 verbrandt. Paragraaf 5: Milieuproblemen: luchtverontreiniging Door de industrialisatie treedt verstedelijking snel op. Daardoor ontstaat ook luchtvervuiling en geluidsoverlast. Dit leidt tot veel gezondheidsproblemen. Ook in de fabrieken zijn de omstandigheden niet gezond en veilig, vooral in de informele sector. Veel landen laten hun producten produceren in Zuidoost-Azië om te ontkomen aan dure milieu-investeringen. Ook bosbranden komen veel voor. Veel bos wordt platgebrand om biobrandstof, een relatief schone brandstof, te kunnen produceren. Er is veel vraag naar. De vervuiling wordt door het centrum afgewenteld op de periferie. Lokaal heeft dit tot gevolg dat de leefomgeving van mens en dier onherstelbaar wordt aangetast en de natte moesson minder regen zal brengen, wat enorme gevolgen heeft voor de productie van voedsel (rijst). Regionaal heeft dit luchtverontreiniging en daarmee gepaard gaande schade voor de volksgezondheid tot gevolg. Mondiaal draagt de luchtverontreiniging bij aan het wereldwijde broeikaseffect. Door de economische groei is er dus een vermindering van het welzijn van mensen en een afnemende biodiversiteit. Paragraaf 6: Milieuproblemen: bodem- en waterverontreiniging Ook in de landbouw in Zuidoost-Azië worden al modernere middelen gebruikt zoals kunstmest vanwege de bevolkingsgroei. Dit leidt echter wel tot agrochemische vervuiling. Het intensievere bodemgebruik leidt tot versnelde verwering, gevaar voor verzilting, chemische verontreiniging van bodems en oppervlaktewater, en de agrochemicaliën komen in de voedselkringloop. Ook spoelen deze stoffen uit in de zee en wordt het water vertroebeld, waardoor koraalriffen afsterven en vissen hun natuurlijke ecosysteem verliezen. Daarnaast leidt de toegenomen monocultuur tot een groter risico op plantenziektes die met gif besteden worden waarmee natuurlijke vijanden van de luizen ook sterven, waardoor meer gif nodig is. Bovendien breken ziektes uit onder dieren doordat veel dieren op kleine oppervlakten worden gehouden. Op korte termijn gaat men er op vooruit door de toegenomen productie. De schade die op lange termijn echter ontstaat is misschien onherstelbaar, bijvoorbeeld doordat onbekende plantensoorten uitbreken die anders zouden kunnen helpen bij de ontwikkeling van medicijnen. Tijdens de Vietnamoorlog heeft Amerika boven Vietnam, Cambodja en Laos het zeer giftige ontbladeringsmiddel Agent Orange verspreid om de Vietcong die zich schuilhielden in de bossen te kunnen zien. De gevolgen voor de gezondheid van de bewoners zijn tot op de dag van vandaag nog te merken. Ook in de steden is er veel bodem- en waterverontreiniging doordat er geen goed vuilverwerkingsen rioleringssysteem bestaat. Paragraaf 7: Globalisering op het platteland De landbouw in Zuidoost-Azië wordt steeds commerciëler door de groene revolutie, de modernisering van de landbouw met machines, kunstmest, bestrijdingsmiddelen, nieuwe hoogwaardige gewassen, verbeterd fokvee en irrigatie. Deze gewassen moeten wel juist worden behandeld en je moet elk jaar opnieuw duur zaad kopen omdat je dat niet van de productie kan halen. Mno's leveren dit in een pakket aan moderne boeren. Zij zijn nu onderdeel van de agribusiness, die zich bezighoudt met de hele productiekolom van voedsel. De boer moet nu met de hele wereld concurreren. Soms mislukt er een oogst of dalen de prijzen. De boer heeft zich in de schulden gestoken voor de modernisering, maar kan die niet meer betalen. Hij moet zijn bedrijf verkopen en gaat naar de stad of wordt landarbeider. Ook speelt de agrarische of rurale involutie. Steeds meer mensen moeten in de bevolkingslandbouw dezelfde hoeveelheid voedsel produceren en moeten met dat voedsel dus meer mensen voeden. Dit komt door de snelle bevolkingsgroei en het failliet gaan van boeren. Door de bevolkingsgroei en de groei van de steden daalt het beschikbare rijstareaal per persoon.
Door de groene revolutie proberen kleine boeren onder collectieve samenwerkingsverbanden uit te komen door het voedsel al voor de oogst te verkopen en met subcontracting machinaal te laten oogsten. Ook werkt het grootste deel van de bevolking in Zuidoost-Azië nog in de landbouw, ondanks de deagrarisatie. Wel is de opbrengt per hoofd en per hectare toegenomen. De sociale ongelijkheid op het platteland neemt echter toe en het heeft slechte gevolgen voor het milieu. Veel arme plattelanders komen in krottenwijken terecht en vormen de onderklasse. De politieke islam (het moslimfundamentalisme) heeft daar dan ook zijn basis. Paragraaf 8: Globalisering in de stad De modernisering verschilt tussen steden in Zuidoost-Azië. Er zijn wel enkele grote lijnen te ontdekken. Er ontstaat namelijk een uniform stedelijk landschap. De stad ziet er tenslotte niet Aziatisch, maar modern en westers uit. Ook ontwikkelen de steden zich heel snel, wat ook nagestreefd wordt door de autoritaire regeringen voor de economische groei. Daarnaast trekken de steden veel migranten aan. Het aantal megasteden groeit dan ook snel. De steden groeien snel door migratie, maar vooral door een hoge natuurlijke groei. Dit leidt tot overurbanisatie omdat de stad de groei niet meer aankan. Hierdoor ontstaan slums, een overbelaste infrastructuur en een uitdijende informele sector. De overheid probeert dit te bestrijden door toegang te verbieden (met als gevolg meer krottenwijken, die door economische groei later weer krimpen), onder dwang mensen te verwijderen (bijvoorbeeld Pol Pot in Cambodja) en opvangen en reguleren door de beperkte instroom en grootschalige woningbouw. Er zijn te weinig banen voor alle migranten en dus ontstaat er een informele sector als vluchtsector met een onzekere arbeidsmarkt. Als dit werk onder steeds meer mensen moet worden verdeeld, spreek je van urbane involutie. Paragraaf 9: Ontwikkeling in verschillende snelheden Door de globalisering is Zuidoost-Azië zeer dynamisch. Ook hier is het proces van uitschuiving aanwezig. Wel ontwikkelen landen en regio's in die landen zich in verschillende snelheden. In centrumgebieden is een autonome ontwikkeling, maar in perifere gebieden bepalen andere partijen de koers. Daar is afgeleide ontwikkeling. In die gebieden is veel afroming aan natuur, arbeid en kapitaal, bijvoorbeeld braindrain en cirkelmigratie. De gebieden met autonome gebieden profiteren. In Zuidoost-Azië zijn veel gebieden met comparatieve voordelen. Dit valt te verklaren door de interactietheorie van Ullman. Er moet aan de voorwaarden complementariteit, transporteerbaarheid en het ontbreken van tussenliggende mogelijkheden worden voldaan. Paragraaf 10: Conflicten met mensen De eerste bewoners van een gebied zijn de echte autochtonen. Doordat hun leefgebieden worden bedreigd verdwijnen ze. Ze zitten alleen maar in de weg en kunnen geen vuist ertegen maken. Al heel lang komen Chinezen naar Zuidoost-Azië en door kettingmigratie kwamen er alleen maar meer. Ze passen zich een beetje aan, maar bouwden vooral aan een economisch en sociaal netwerk. Ze hechten sterk aan persoonlijke relaties en vertrouwen elkaar blind. De meerderheid voelt zich door de economisch succesvollere Chinezen buitengesloten. Chinezen kunnen buiten de banken om ook makkelijk geld lenen. Ze spelen een dynamische rol, maar zijn in alle landen een etnische en culturele minderheid. Veel landen kennen een autocratisch regime dat, soms onder dwang, een eenheidsstaat probeert op te bouwen. Als het slecht gaat met het land, zijn de economisch succesvollere Chinezen al snel de zondebok. Dit uit zich in discriminatie, geweldpleging, brandstichting en valse beschuldigingen. Chinezen durven vaak dan ook niet meer uit te komen voor hun identiteit. Bij integratie maak je deel uit van de nieuwe samenleving, maar je blijft als minderheid wel herkenbaar. Bij assimilatie ga je op in de samenleving en pas je je dus volledig aan. Het behoud van de Chinese identiteit hangt af van het aandeel Chinezen, de mate waarin zij in het verleden gedwongen zijn, de mate van cultuurverschil, de mate van politieke vrijheid en de mate van
verwestering van het land. In Thailand wordt een assimilatiepolitiek gevoerd. In Maleisië worden Maleisiërs positief gediscrimineerd om de sociale ongelijkheid te verkleinen. In democratische landen durven Chinezen wel uit te komen voor hun cultuur. Paragraaf 11: Conflicten in gebieden Er zijn in Zuidoost-Azië veel binnenlandse territoriale conflicten (brandhaarden). Groepen willen regionale autonomie (zelf zeggenschap hebben in een gebied). Deze roep wordt groter bij grote sociale en regionale ongelijkheid, grote etnische en culturele verschillen, een ruimtelijke scheiding van volkeren en een grillige vorm van het land. Conflicten worden vaak langs economische en politieke lijnen uitgevochten. Overheden zien de minderheden als bezetters van de staatsgrond. Ze willen graag vergunningen afgeven voor de gebieden. Veel gebieden willen onafhankelijk worden (seperatisme). Het gaat helemaal mis als de overheid de dominante cultuur wil opleggen aan de minderheid. Overheden proberen separatisme te voorkomen door nation building. Men probeert een identiteit te smeden of forceren. Vaak gaan ambtenaren uit het centrum naar de periferie als zendmast van de cultuur. Sommige overheden zoeken zelfs een gemeenschappelijke vijand tegen de minderheden. Overheden proberen te reageren op de roep om regionale autonomie door verzet met militair geweld de kop in te drukken, een vorm van regionalisme toe te staan om de wind uit te zeilen te nemen voor separatisme, te kiezen voor een federale staatsvorm waarbij de politieke eenheden nauw samenwerken of door separatisme toe te staan. Paragraaf 12: Internationale conflicten De modernisering en snelle economische ontwikkeling noemen ook tegenkrachten op, zeker als de regionale en sociale ongelijkheid toenemen. Veel partijen willen islamitische wetgeving invoeren. Ook zijn er vrijzinnige islamitische stromingen die het geloof juist willen inpassen in de moderne samenleving. De regionale gebeurtenissen hebben vaak mondiale gevolgen. Soms verbindt de politieke islam zich met internationale terroristische netwerken. Door de “War on Terror” vinden regeringen in Zuidoost-Azië het gerechtvaardigd dictatoriaal te regeren. Er zijn nu al veel grensconflicten in de regio. Oost-Timor en Indonesië ruziën over een corridor naar een exclave van Oost-Timor, Myanmar pakt niet zoals haar buurlanden de papaverteelt in de Gouden Driehoek aan, veel landen maken ruzie over het bezit van de Spratley-eilanen vanwege de visgronden en de bodemschatten, landen ruziën over de schuldvraag van de piraterij in de Straat Malakka en Cambodja en Thailand ruziën over grensgebieden met tot werelderfgoed uitgeroepen tempels. Sommige ecosystemen overschrijden landsgrenzen en zouden supranationaal beheerd moeten worden. China kan nu zonder overleg stuwdammen bouwen in de Mekong, met nadelige gevolgen voor de landen stroomafwaarts, zoals het uitblijven van overstromingen met slib en het vasthouden van water door China bij droogte. Ook bij bosbranden raken andere landen vaak betrokken. Paragraaf 13: Internationale samenwerking: ASEAN De ASEAN is opgericht door de niet-communistische landen van Zuidoost-Azië omdat zij tijdens de Koude Oorlog niet wilden worden vermalen tussen Oost en West. Het was oorspronkelijk een defensieve alliantie. Nu zijn ook de communistische landen aangesloten. De economische functies van later zijn niet altijd goed uit de verf gekomen. Er is wel gemeenschappelijk beleid nodig omdat mno's een internationaal netwerk in de regio ontwikkelen dat boven de invloedssfeer van individuele state uitstijgt. De ASEAN wil geschillen vreedzaam afhandelen. Ook proberen ze samen milieuproblemen en hazardmanagement aan te pakken. Vooral Myanmar wordt een gebrek aan good governance verweten. Er zijn weinig burgerlijke vrijheden en velen vluchten. Democratie beschermt die vrijheden het beste en een regering staat dan onder controle van het volk en is dus doelmatiger. De ASEAN-landen hebben afgesproken te streven naar democratie. Daarmee laten ze het principe los dat ze zich niet bemoeien met elkaars binnenlandse politiek.
Er is een toenemende economische vervlechting binnen de ASEAN maar ook met de ASEAN door China en India, twee opkomende reuzen. Zuidoost-Azië probeert ze “in te lijven” door samen te werken. Er wordt zelfs al gesproken van een Oost-Aziatische gemeenschap. Dit kan echter niet in de nabije toekomst ontstaan doordat landen net als in de EU tegenstrijdige belangen hebben. De economische verschillen zijn ook groter en men is niet zomaar bereid deze kloof regionaal te dichten. Eerst zal de ASEAN moeten streven naar good governance, vanuit westers oogpunt zowel d o e l a l s m i d d e l