rect hebben gedragen. In middels kwamen de eerste bevelen door de radio, de klok moest één uur en veertig minuten vooruit gezet worden, het verkeer moest overal voorrang verlenen aan de Duitse weermacht en dagelijks kwamen tal van nieuwe bepalingen door. De doodstraf werd onmiddellijk ingevoerd tegen tal van overtredingen. Maar in ons dorp heerste nog grote onrust over ’t lot van onze soldaten. Velen uit onze omgeving hadden aan de oorlog deel moeten nemen en van bijna geen van hen was bekend of ze gespaard gebleven waren of niet. De namen van hen die ons bekend waren luidden: J. de Wit Azn J. de Wit Nzn P. de Wit Gzn M. de Wit Wzn J. v.d. Oord J. Ranzijn J. Tamis
P. Bakker Th. Leek C. Hertog C. Klaver J. Glas A. Swaerts P. Tuin
J. Konijn C. Driehuis S. Lenting G. Zwaan G. Boutshoorn A. Schilder A. Tuin pzn
A. Tuin nzn A. de Wit pzn G. van Diepen G. Slijkerman A. Baars J. de Wit azn N. De Vries
Na een kort maar hevig gevecht met de Duitsers, waarbij hij de meeste van zijn kameraden zag sneuvelen en ze in ’t licht van schijnwerpers met granaat en mitrailleurvuur beschoten werden, werd J. de Wit Azn gevangen genomen en naar Polen gevoerd. Zes weken later kwam hij met vele anderen weer naar Holland terug, onherkenbaar met baarden en vermagerd van de honger. Zo waren velen, waarvoor ’t ergste gevreesd was, toch weer behouden weerge-
keerd. Alle hierboven genoemde mannen kwamen gezond weer thuis”. Vrijdag 17 mei “Vrijdag 17 mei kwam een militaire colonne het dorp in rijden die hier stopte terwijl ’t eind nog over de kolksluis stond. Het waren Hollandse soldaten die als krijgsgevangenen te ’t Zand hun verdere bestemming moesten afwachten, ongeveer duizend man. Grotendeels waren het Friezen, ze werden ingekwartierd in de scholen, cafés en bij burgers. Wij hadden kapitein A.J.A. Oudenampsen, sergeant-majoor Vossenberg, sergeant Koch en korporaal Vermeulen. De kapitein was bij ons ingekwartierd de anderen in ’t z.g. graalhuisje naast ons”. Ze zouden tot 27 mei blijven en mochten toen naar huis. Tot besluit Er kwamen op 16 mei ook Duitse militairen in Schagerbrug, waar de Ortskommandantur gevestigd werd aan de Schagerweg 83/85. In Petten arriveerde een peloton fietsers, dat in de kerk ging bivakkeren. Vervolgens kwam de Duitse Kustwacht, die in het kindertehuis Trein 8.28 trok. Gedurende deze meidagen sneuvelden een 19-jarige zoon van de nog maar kort in Oudesluis wonende familie Boontjes en de eveneens 19-jarige Arie Muntjewerf Ez – ook uit dat dorp – (nabij de Grebbeberg). Bij Vlissingen kwam de uit Zijpe afkomstige milicien Joop de Boer om het leven.2
hoofdstuk 2: EVACUÉES, VLUCHTELINGEN EN INKWARTIERING Inleiding In tijden van oorlog worden mensen van huis en haard verdreven. Zo ook tijdens de Tweede Wereldoorlog. Direct vanaf het begin van de oorlog kregen de Zijpe en Petten met ontheemden van elders te maken. Van 14 tot 20 mei 1940 verbleven er hier 726 mensen uit de Utrechtse plaatsen Maarssen en Maarsseveen. Ook bivakkeerden hier in de eerste maanden van de oorlog zeer veel koeien uit de onder water gezette polder Koegras en uit een deel van de Anna Paulownapolder. Den Helder werd vanaf 14 mei 1940 veelvuldig gebombardeerd, eerst even door de Duitsers en vervolgens door de Engelsen/geallieerden. Bovendien werd de marinestad langzaam maar zeker één spergebied: eerst een aantal straten, vervolgens een aantal wijken en ten slotte, vanaf november 1943, heel Den Helder. Ook werden een complete woonwijk (Oud Den Helder) en enkele straten, zoals de Kanaalweg, afgebroken op last van de Duitse bezetter. Dat alles leidde tot massaal ontvluchten van deze stad. Velen, zeker 1000-1100, vonden onderdak in Zijpe. Tijdelijk of (vrijwel) de hele oorlogsperiode. Veel mannen gingen dagelijks op en neer naar hun werk in Den Helder. ’s Avonds en ’s nachts waren ze hier, met hun gezinnen, veilig. Naast minstens 100 onderduikers, waaronder joden, herbergde de Zijpe vele Pettemers toen hun dorp
8.
in 1943/44 op last van de bezetter compleet werd afgebroken [zie hoofdstukken 4 en 6]. Naar ruwe schatting 2000-2500 mensen van elders konden dus in de Zijpe overleven. En dan waren er nog de vele Duitse bezetters. Veelal bivakkeerden die in ontruimde scholen en andere gebouwen of in barakken, maar ook wel bij burgers. GEËVACUEERDEN uit Maarssen en Maarsseveen Op 1 juli 1940 rapporteerde burgemeester Breebaart van Zijpe over de voorbereiding en het verloop van de door het ‘Nederlandsche militair gezag’ bevolen evacuatie van de inwoners van Maarsseveen en van een deel van Maarssen. De voorbereiding Er was voor deze operatie in Zijpe een heel apparaat opgezet, ruim 4000 mensen werden verwacht. Het organisatieschema vermeldt 74 functies en 49 namen van mannen en vrouwen, sommigen in een dubbelfunctie. De burgemeester en gemeentesecretaris J.A. de Boer hadden de algehele leiding. Er waren een medische subcommissie, een voor de levensmiddelenvoorziening, een voor huishoudelijke zaken en voor elk van de zes grotere dorpen een commissie van ontvangst. Het Algemeen Weeshuis (Huize
Van Strijen) werd in allerijl tot noodziekenhuis omgevormd, geschikt voor 50 patiënten. Timmerlieden werkten dag en nacht om voldoende bedden te maken. De pastorie van de hervormde kerk te St. Maartensbrug zou plaats bieden aan 12 lijders aan besmettelijke ziekten. De zuivelfabrieken in de gemeente en de bakkers zouden melk, boter, kaas en brood leveren. Autobussen, vrachtwagens en luxe auto’s zouden de geëvacueerden van station Schagen halen en naar hun verblijfadressen in Zijpe brengen. Het verloop Op 10 mei 1940 om 17.30 uur kreeg burgemeester Breebaart een telegram met de tekst: “Gelast inkwartiering geëvacueerden. Bij weigering artikel 34 Oorlogswet. Belast U met de uitvoering.” Meteen werd het Centraal Comité in het gemeentehuis bijeengeroepen en begon men de uitvoering te regelen. Drie dagen later (13 mei) kwam er weer een telegram met de boodschap dat het eerste transport de volgende morgen om 6.24 uur in Schagen aan zou komen. Op het station aldaar arriveerden 726 mensen (onder wie 6 flink zieken) en daar zou het bij blijven. De leiding in Schagen had de afvoer niet goed geregeld, maar met wat improvisatie lukte het uiteindelijk toch, zij het dat de voor Petten bestemden via Burgerbrug moesten. Burgemeester Breebaart: “De toestand van de vluchtelingen te beschrijven is onmogelijk. Huilende vrouwen en kinderen, doodvermoeide zieken en oude menschen, die den vorigen avond, voor een deel zelfs te voet over een afstand van een paar uur bepakt en bezakt op weg waren gegaan naar den trein te Maarssen, verzameld in het station aldaar onder het geronk der vijandelijke vliegmachines boven hun hoofden, troffen wij na een lange treinreis in deerniswekkende toestand aan. “ Iedereen kreeg wat te eten en warme drank, werd geregistreerd, ingedeeld en in de loop van de middag had een ieder zijn of haar plaats van bestemming in de Zijpe of Petten bereikt. Burgemeester Breebaart: “Wij waren gereed voor het volgende transport. Dit nu bleef door de dramatische loop der gebeurtenissen achterwege. Een oogenblik stonden wij verbijsterd, niet wetend wat de oorzaak was [de capitulatie]. Maar veel tijd werd ons niet gelaten. De bagage moest worden uitgezocht en weggebracht, vele zich voordoende incidentele moeilijkheden moesten worden opgelost en werden opgelost.” Vee uit de Anna Paulownapolder en Het Koegras Tijdens het oplossen van die incidentele moeilijkheden belde de burgemeester van Anna Paulowna zijn collega van Zijpe: zijn gemeente werd voor een deel onder water gezet – zodanig dat het vee er niet kon blijven. De beesten waren al onderweg naar Zijpe, neem maatregelen voor ontvangst. Dat gebeurde, maar toen belde de burgemeester van Den Helder met een zelfde verzoek in verband met het onderwaterzetten van de polder Koegras. Breebaart: “Nu was goede raad duur, want bijna de geheele Zijpe was met vee volgepropt en bij meerdere herberging zou de voedselvcoorziening daarvan gevaar loopen. Tot in Zuid-Zijpe waren de koeien reeds on-
dergebracht.” Een commissie bekeek de zaak snel en concludeerde dat er nog een paar koeien bij konden in de Zijpe, de rest werd ondergebracht in Schagen, St. Maarten en Barsingerhorn. De geëvacueerden uit Maarsse(nveen) werden op 20 mei 1940 in Schagen weer op de trein gezet. De operatie was goed verlopen. Zijper ervaringen Waar werden de geëvacueerden ondergebracht? Bijvoorbeeld in de Leihoek en aan de Belkmerweg. Bij respectievelijk de families Blom en De Boer. “De oorlog was nauwelijks begonnen of er werden al zes evacuées bij de familie Blom (boerderij in de Leihoek) gebracht. Ze kwamen uit Maarsseveen en moesten weg omdat de Nederlandse militairen de boel onder water zetten. Het was een boerenarbeider met zijn gezin. Ze bleven tien dagen en konden toen weer terug. Arie (Blom) bracht ze naar Burgerbrug met paard en wagen. De familie Blom heeft nog steeds (1995) contact met die familie.” De familie L. de Boer (boerderij aan de Belkmerweg aan het zuideinde van de westzijde, dus dicht bij Petten) kreeg al “op de eerste dag van de oorlog de familie Hoegee uit Maarssen” in de uitbouw aan de achterkant van de boerderij. “De familie Hoegee woonde in oorlogsgebied, nabij de waterlinie, en moest tijdelijk elders worden ondergebracht. Het betrof een boerenfamilie van in totaal 7 personen, die ongeveer 3 weken aan de Belkmerweg verbleef.” Uit Woudenberg of Maarsseveen? Ook de familie Blaauw te St. Maartensbrug kreeg mensen uit het Utrechtse in huis. Uit briefkaarten die de moeder en zuster gestuurd hebben aan dienstplichtige zoon/broer Maarten Pieter Blaauw (1-I Depot Genietroepen Schoonhoven) citeer ik: 15 mei 1940: “Er zijn 4 menschen gekomen van Woudenberg. Ik meen dat er hier aan de Brug ongeveer 100 menschen zijn; meer zullen er wel niet bijkomen, nu de toestand gelukkig is veranderd (capitulatie – er wordt niet meer gevochten). Ons gezin is man, vrouw en 2 meisjes. Het oudste meisje heeft een jongen die Maarten Pieter heet (net als de geadresseerde dus). Hoe is ’t mogelijk niet.” 16 mei: De mensen uit Woudenberg heten List. “ ’t Zijn heele geschikte menschen en ontzettend dankbaar, dat ze zoo’n goed huis hebben getroffen. En het kantoortje brengt al weer reusachtig zijn geld op, want List is leider van ik meen 50 geëvacueerden en daardoor zijn er velen die wat met hem hebben te bespreken. Maar het duurt allemaal heel kort, want hij regelt alles handig. De menschen hadden een vreselijke reis hierheen gehad.” 18 mei: “Te Maarsseveen waar de logees vandaan komen, daar wordt heel hard gewerkt, de menschen weer terug kunnen, misschien volgende week nog.” Het wordt twee dagen later al. De zee zien en poesie-album Op 20 mei schrijft de zus: “Vandaag zijn onze menschen weggegaan, heel erg dankbaar, dat ze zoo’n
9.
goed thuis hebben gehad. Rina, het oudste meisje, is vanmorgen met me mee gereden naar Schagen; wilde een wapenlepeltje hebben van Zijpe en Schagen. Gistermiddag zijn we beiden nog even naar de zee wezen kijken. Dat wilde ze zoo graag. In Maarsseveen is wel veel water, maar niet zoo’n prachtig groote zee met zo’n mooi duinlandschap. ’t Was een aardig meisje (...) Het jongste meisje was wat bleu, maar toch erg lief. Ze had haar poesie-album mee en daar moesten we alledrie in schrijven. Gelukkig had ik nog een heel stel albumplaatjes van vroeger overgehouden; dat viel mee.” HELDERSE VLUCHTELINGEN Op dinsdag 14 mei 1940, vier dagen na het begin van de oorlog, was het eerste Duitse bombardement op Den Helder. De heer C. J. de Wit uit ’t Zand schreef in zijn oorlogsdagboek:
De Westgracht in Den Helder na het bombardement van 14 mei 1940.
“’s avonds kwamen de eerste Helderse vluchtelingen ’t Zand binnen, vrouwen en kinderen huilden, de mensen wisten niet waarheen, maar spoedig hadden ze onderdak bij G.A. de Wit in café de Jonge Prins”. De Wit ging woensdag 15 mei 1940 naar Den Helder, hij schrijft: “bij Kolksluis (net ten noorden van ’t Zand) begon ’t water, heel de polder Koegras lag onder water, dat was gedaan voor de verdediging van de Stelling Den Helder”. Hij zag vele vluchtelingen uit Den Helder langs de weg per fiets, met wagentjes soms hele inboedels meevoerend. Engelse bombardementen De bombardementen op Den Helder gingen door in juni en juli 1940, alleen nu door de Engelsen, en de “volgende dag kwamen er dan weer vluchtelingen. Mensen die hoopten dat na het grote bombardement van 24 juni de rust voorgoed weergekeerd was, vluchtten nu ook de stad uit en zochten een goed heenkomen”, onder meer in ’t Zand. Zo schrijft C.J. de Wit: “Juli 1940 kwamen bij ons de eerste vluchtelingen van Den Helder in huis. Het waren de heer Y. Tukke met vrouw en twee dochtertjes Jo, vijftien jaar en Ditta, achttien jaar en de heer K. Pauli, vrouw, dochtertje Alie, 14 jaar. Tien weken zijn deze mensen bij ons geweest en er heerste tussen hen en ons een goede verhouding, maar onderling ontbrak er iets aan de
10.
Politiebureau aan de Prins Hendriklaan in Den Helder na het grote bombardement van 24 op 25 juni 1940.
harmonie en zo vertrok de eerste familie, weer terug naar Den Helder. De anderen betrokken het graalhuisje (vroeger v.d. jeugdbeweging) naast ons, dat door de heer Nak met vrouw en dochtertje was verlaten in verband met hun terugkeer naar Den Helder. Toen kwamen de heer W. Klinkert met zijn vrouw en de heer en mevrouw Manderfeld met hun zoontje Heinz, die ongeveer drie maanden oud was. Later is bij ons in huis Jantje Manderfeld geboren. Ook was er een broer van mevrouw Hintertür die Hannus heette. Ook met hen was de verhouding uitstekend. Wij leefden in deze dagen met achttien mensen bij elkaar maar alle gezinnen woonden afzonderlijk. Nauwelijks zes weken later weer een bombardement op Den Helder en op de avond van de volgende dag hadden we ook de familie Tukke weer bij ons, toen waren we, tien dagen lang met twee en twintig mensen in huis. Daarna ging de familie Tukke naar een ander huis in ’t Zand.” Alleen al bij het bombardement van 24 juni 1940 vielen 48 doden (vooral burgers), er zouden nog zo’n 100 bombardementen volgen... Onderdak in de Zijpe en Petten Al in juli 1940 hadden verschillende inwoners van Den Helder onderdak gezocht in de Zijpe. De marinestad was gedurende de hele oorlog aan luchtaanvallen blootgesteld. Die waren op het marinecomplex (werf + haven) gericht, maar de stad kreeg ook zijn deel. Duizenden Heldersen zochten elders onderdak – in de hele Kop tot aan Alkmaar toe. Maar de mannen moesten overdag wel naar hun werk in Den Helder. Tijdens de bezetting reed dan ook wat al snel de ‘evacuatietrein’ werd genoemd. ’s Morgens naar de marinestad en aan het eind van de werkdag naar Breezand, Anna Paulowna, Oudesluis en verder. De trein was meestal afgeladen. In de gemeenteraad van Zijpe werd besloten dat de ingezetenen die inkwartiering opgelegd kregen verplicht waren die mensen op te nemen. Aanvankelijk was men overeengekomen dat niet meer Helderse vluchtelingen opgenomen zouden worden dan 25% van het Zijper inwonertal. Maar dit percentage werd in juli 1940 in Oudesluis al ruim overschreden. Oudesluis met zijn stationnetje was immers ideaal voor de Heldersen. Maar dat leidde wel tot grote woningnood in dit dorpje. “Jongelui, die met trouwplannen rondlopen, kunnen geen woning krijgen. Het is
gewenscht, dat de leegkomende woningen in de eerste plaats aan de ingezetenen worden verhuurd(...)”. Oudesluis en ’t Zand hadden meer Helderse vluchtelingen dan de andere Zijper dorpen, maar ook in Petten was alles bezet. Huizen durfde men niet te bouwen, want die zouden ‘in gewone tijden’ wel eens onverhuurbaar kunnen zijn. De al eerder genoemde familie De Boer op de boerderij aan het zuideinde van de Belkmerweg kreeg ook al in de eerste oorlogsmaanden een Helders gezin over huis. Het was de familie Bijl, die een bestaan had in de visserij en waarvan de woning was afgebroken. Vervolgens verbleef bij de familie De Boer tot aan het eind van de oorlog het gezin van meester Geensen uit Petten.
gedeelte (de stolp) verbeterd. Waterleiding werd aangelegd en er kwam zelfs een toilet. Voor de kinderen werd een slaapkamertje gemaakt. We leefden als twee gezinnen in goede harmonie met elkaar.” Den Helder wordt spergebied De marinestad werd tijdens de bezetting langzaam maar zeker één spergebied. Eerst een aantal straten, dan een aantal wijken en vanaf november 1943 geheel Den Helder. Om een vrij schootsveld tegen de geallieerde bombardementsvluchten te krijgen sloopten aannemers in opdracht van de Duitse bezetter een complete woonwijk (Oud Den Helder) en prachtige straten zoals de Kanaalweg. Dat leidde tot steeds meer Helderse evacués/vluchtelingen.
Boerderij Kanaalzicht te St. Maartensvlotbrug. Foto familie Kuit-Broersen.
Mevrouw N. Kuit-Broersen woonde in de oorlog op de boerderij Kanaalzicht aan de Rijksweg te St. Maartensvlotbrug: “Bij mij thuis werd al heel snel een deel van de oude boerderij gevorderd ten behoeve van geëvacueerden uit Den Helder. Wij kregen in huis de familie Balyon. Dit gezin bestond uit vader Joep, moeder Truus en twee kinderen: Alie van tien en Wim die toen ongeveer acht jaar oud was. Met dit gezinnetje kwam ook nog een oma mee. Volgens mij was die toen zo’n zeventig jaar. Het was een hele mooie zomerse dag toen ze werden afgehaald door mijn broer. Dit gebeurde met paard en de biggenwagen. De oude mevrouw zat in een leunstoel boven op de vracht. Ik vond dat een heel naargeestig en ook zielig gezicht”. De oma overleed in de volgende winter. “Ten behoeve van onze gasten werd hun woon-
De sloop van de Oude Helder 1944.
De Lange Jammer in Oudesluis Ook in Oudesluis verbleven veel Helderse evacuées. Arie Brak schrijft: “Zij kwamen bij de mensen inwonen en ook werden er barakken gebouwd: ‘De lange Jammer’. Speciaal voor deze mensen is het station van Oudesluis weer in gebruik genomen. Men kon overdag weer naar Den Helder te werk gaan en ’s nachts veilig weer ‘thuis’ (in Oudesluis) slapen. Zo was er de familie Pinkhoff, die bij meester Jippes woonde. (het waren joden) Later werden zij naar Duitsland getransporteerd. Een andere familie was die van Jan Rück. Dit gezin woonde bij de familie Groeneweg aan de Hoge Sluis. Jan Rück heeft vele Oudesluizers leren zwemmen.”
‘De Lange Jammer’ bestaande uit negen aan elkaar gebouwde noodwoningen, ‘kippenboeten gelijk’. Tekening G. Dekker 1946.
11.
Speciaal voor mensen uit Den Helder werden houten noodwoningen (‘kippenhokken’) gebouwd op het land aan de Sportlaan, op het voetbalveld en op het erf van café Spoorzicht. Ook in de rest van de Zijpe liet de Dienst Vluchtelingenzorg kippenboeten, bollenschuren en dergelijke, vooral in ’t Zand, bewoonbaar maken voor evacuées. In Schagerbrug zaten eveneens mensen uit Den Helder.
Op de achtergrond de noodwoningen op het voetbalveld van Oudesluis. Boven links J. Asjes en 3e van links M. van Dorsselaer; onder v.l.n.r. B. Rutjes, P. Groot, ?, H. Elling en P. Huiberts.
Lege kippenschuren in St. Maartensvlotbrug Albert Keesman en zijn vrouw Fijtje Buisman hadden sinds eind 1927 een pluimveebedrijf plus schapen en een paar koeien in St. Maartensvlotbrug (grenzende aan het stort langs het Noord-Hollands Kanaal). In het eerste oorlogsjaar stonden de nog vrij nieuwe kippenschuren leeg. Vluchtelingenzorg liet ze dubbelwandig maken en paste ze verder aan voor bewoning. Dat leverde dertien woonruimten op, die in 1941 bevolkt raakten door dertien gezinnen, bestaande uit 56 personen – evacués uit Den Helder. Die raakten er snel ingeburgerd, zo snel dat de zeer waakzame hond van Keesman niet meer blafte als een van hen het grindpad opliep. Zo verbleven daar onder meer Niec en Sijtje Endenburg met baby en de ouders van Sijtje – het echtpaar Beers. Niec werkte op de marinewerf en ging iedere dag op en neer naar Den Helder. In augustus 1942 kwam er een eind aan deze huisvesting van evacués. De Duitsers vorderden toen namelijk woning en kippenschuren om er 100 man van de Wehrmacht te legeren. Het was voor de mensen uit Den Helder inpakken en wegwezen.
De sloop van de Oude Helder 1944.
12.
Na september 1944 kwamen er nog meer vluchtelingen uit Den Helder in deze omgeving terecht, ook in het al zo volle Oudesluis. Bij de familie Brak aan de Westfriese dijk kwam de familie De Haan; hij was steenkolenhandelaar in de Ceramstraat. Zij zouden tot na de bevrijding blijven. Oostenrijkse Helderse vluchteling “Met de vluchtelingen uit Den Helder was voor een paar jaar ook een zekere Anton Rijon meegekomen, hij was gehuwd en had twee of drie kinderen. Hij was in Oostenrijk geboren en had van zijn kinderjaren af in Den Helder gewoond, maar was nooit als Nederlander genaturaliseerd en dus moest hij enige maanden geleden opkomen om in het Duitse leger te vechten. Hij moest zijn gezin verlaten en in Frankrijk heeft hij zijn eerste oefeningen meegemaakt”. In december 1943 was hij 16 dagen met verlof bij zijn vrouw en kinderen in ’t Zand, maar moest daarna weer terug naar het front, waarschijnlijk Rusland. Officieel werden er circa 500 Helderse vluchtelingen ingeschreven in de Zijpe, maar er waren er wel zo’n 500 à 600 meer – in totaal dus 1000 à 1100. In Schagerbrug waren het er, volgens een schatting van de heer A. Ligthart, 20 tot 30 (gezinshoofden?); ze zaten onder meer bij Wartenhorst, Cor Doorn en Piet Thomas. Eind juni 1945 lezen we in de oorlogsaantekeningen van de heer C.J. de Wit uit ’t Zand: “De Helderse vluchtelingen, waarvan de meesten reeds vijf jaar hier verblijven, gaan langzaam aan naar Den Helder terug. (...) Velen kunnen niet terugkeren omdat hun huizen er niet meer zijn (stuk gebombardeerd of afgebroken door/op last van de bezetter)... INKWARTIERING Duitsers Op donderdag 16 mei 1940 om ongeveer 5.30 uur ’s morgens kwamen de Duitse militairen ’t Zand binnen – de bezetting was begonnen. Medio juni capituleerde Frankrijk en het Engelse expeditieleger vluchtte terug naar het vaderland. Rond die tijd (medio juni) noteert C.J. de Wit: “In ons dorp was alles rustig totdat er tien Duitse soldaten en twintig chauffeurs in de R.K. school ingekwartierd werden. De kinderen dus niet naar school. Alle dagen reden de chauffeurs naar vliegkamp ‘De Kooi’, dat door de Duitsers geweldig vergroot en veranderd werd, startbanen werden aangelegd, barakken en grote vliegtuigboxen werden gebouwd. Gebouwen in allerhande vormen werden
neergezet en alles werd met groen gecamoufleerd, zodat je vanuit de lucht niets van dit alles kon zien. Tijdens deze werkzaamheden waar honderden arbeiders voor nodig waren, vielen vaak bommen neer, waardoor op een dag twaalf arbeiders tegelijk gedood werden. Er waren twee mannen uit Schagen bij. De anderen kwamen uit de omliggende gemeenten”. Vanaf 16 mei 1940 waren er Duitse bezetters in de Zijpe en Petten. Hoeveel en waar precies is (nog) een vraag. Bovendien lijkt het er op dat de bezetting hier nogal wisselend was. Na juni 1941 (Duitse inval in Rusland) en de zeer strenge winter van 1941/42 , zo schrijft C. J. de Wit, “kwamen er in de kop van Noord-Holland steeds meer Duitse soldaten en ’t Zand had ook zijn deel in de scholen en de cafés en ook bij de burgers ingekwartierd. En dagelijks kwamen ze bij ons in de winkel om allerhande zaken te kopen, zo hadden we een vaste klant (Franz Peisler uit Aschaffenburg).” De heer De Wit kreeg ondanks de oorlog toch vriendschap met deze man “en vaak zat hij met ons een kop koffie mee te drinken. Een man van dezelfde compagnie, Ludwig Seip ( what’s in a name, LFvL) kwam ook 2 à 3 x per week. Meestal bracht hij vruchten, sigaren of drank mee “en er waren avonden die gezellig waren, al was zijn bezoek ook niet altijd even welkom. Die mensen waren ver van huis en hadden geen vertier of ontspanning, dus als ze een huisje vonden waar ze ’s avonds een beetje gezelligheid hadden, lieten ze dat niet meer los. Negen maanden heeft deze ploeg te ’t Zand vertoefd en toen moesten ze optrekken naar Rusland en zo zagen we hen vertrekken ’s avonds voor de eerste Pinksterdag (1941) (...) Velen van hen gingen huilend weg. In Holland hadden ze het goed en nu moesten ze naar het barre Rusland met zijn eindeloze sneeuwvlakten. Van Peisler hebben we later bij tijd en wijle een brief ontvangen uit Rusland. Van Seip hebben we nimmer meer gehoord, misschien is hij voor altijd in de Russische sneeuwvlakten gebleven”... Burgervlotbrug In Burgervlotbrug verrees, wellicht in de zomer van 1941, een Duits militair kamp, met zes grote houten barakken voor de soldaten. Parallel aan de Pettemerweg, tussen de woningen nr. 5 en nr. 11, kwamen twee barakken en nog eens vier op de hoek van de Rijksweg en de Pettemerweg. Ook werd een stenen loods gebouwd van 10 bij 24 meter als paardenstal. Deze loods staat er nog steeds. Op het middenterrein van dit kampement waren schuilkelders/opslagplaatsen. De woningen Pettemerweg 11 en 13 waren al eerder door de Wehrmacht gevorderd en in gebruik als ‘Schreib-Stube’. Ook Rijksweg 19 in Burgervlotbrug, eigendom van garagebedrijf P. de Nijs, was door de Duitsers gevorderd. Ze gebruikten het als garage en werkplaats. Paarden en materiaal Ab Nobel woonde tijdens de oorlog met zijn ouders op de boerderij ‘Zomervreugd’ aan de Belkmerweg vlakbij de spoorhalte in Oudesluis. Van 1942 tot in 1944 moesten ze onderdak bieden aan paarden en
materiaal van de bezetter. De manschappen waren ondergebracht in de dorpsschool en in de zalen van de cafés; de commandant had een “beter stekkie” in het dorp. Eerst kwamen er bij de familie Nobel 12 paarden van een legeronderdeel dat moegestreden uit Rusland was teruggetrokken. Later kwam er een luchtafweerdetachement bij. Nog weer later arriveerden “grote kinderen”, de jongens van de Herman Göringdivisie. De Duitsers verbrandden rustig afval vlakbij de boerderij met rieten dak..., ze oefenden met mijnen in het weiland: een gat maken, mijn erin en onzichtbaar afdekken met een zode – levensgevaarlijk. In de loop van 1943 noteert C. J. de Wit over de Duitsers in ‘t Zand: “Het is nu in ons dorp rustig en stil. Maanden die jaren zijn geworden hadden de Duitsers hier gewoond, in scholen, cafés, barakken en ook bij de burgers in ontruimde huizen. ’s Morgens reden dan met groot geraas de zware kanonnen, bespannen met zes paarden, de munitiewagens en allerlei andere voertuigen ’t dorp uit. Zo daverde dat hele stel in een lange rij naar Groote Keeten, Callantsoog, somtijds naar Kamperduin, voor oefeningen. Somtijds hielden ze oefeningen in ’t dorp en schoten vanaf de daken met de geweren. Je zag ze dan langs de weg rennen en ’t was een geknal van jewelste. En ’s avonds liepen ze weer te wandelen en je zag dan veel meer militairen als burgers. Zondags moesten ze bijna altijd dienst doen. Somtijds zagen we enkelen naar de kerk gaan. Toen de Polen hier in ’t Zand lagen, gingen ze vast elke zondagmorgen, naar de H. mis en deze mensen waren zeer devoot en stichtend in de kerk. Maar ’t duurde niet lang en ’t werd streng verboden naar de kerk te gaan”. Vervolgens kwamen ‘de Mongolen’ naar de Zijpe. In december 1943 noteert De Wit: “Hier in ’t dorp is het een tijd rustig geweest dat wil zeggen, we hebben weken lang geen soldaten gehad, maar onverwacht worden weer huizen ontruimd en de mensen moeten maar zien ergens onderdak te krijgen, want er komen weer soldaten en weer zien we de troepen binnenkomen”. De Duitse militairen in de Zijpe waren her en der gelegerd, zoals in de kippenhokken en grote schuur op het erf van Koster (waar nu de nieuwe wijk Hoenderpark is) in Schagerbrug, in/bij ‘Het Wildrijk’ te St. Maartensvlotbrug en voorts in scholen, in het weeshuis (later Huize Van Strijen) aan de Groote Sloot, in het bejaardentehuis aan de Schagerweg (nu Stolperweg), op boerderijen en bij gewone burgers. Vanaf het begin van de oorlog dus ook bij Zijper burgers, maar die inkwartiering bij burgers nam vooral in het laatste oorlogsjaar toe. “In maart 1945 zag het er naar uit dat de oorlog spoedig zou eindigen; alle Duitse soldaten waren al vertrokken uit Callantsoog. De mensen die uit dat dorp geëvacueerd waren (voor de Atlantikwall) keerden weer terug naar hun eigen woning”. [ Op de afbraak van Petten en de ontruiming van Callantsoog komen we in een apart hoofdstuk (4) terug]
13.