! Hoofdstuk 10 De tijdperken De aarde is vier en een half miljard jaar oud. Na twee miljard jaar hadden we water en een atmosfeer. De oersoep begon te borrelen en bracht haar producten voort. Daardoor is het voor ons mogelijk om een indeling te maken die we beschrijven als, tijdperken. In het Precambrium waren de algen en wieren een gevolg van de rust en gelijkmatigheid die heerste op de planeet. Ze vormden zuurstof en leverden daarmee een belangrijke bijdrage in de verandering van de atmosfeer. Bij het aanspoelen en vertoeven langs de kusten kregen ze houvast op vaste bodem. De planten maakten hun opwachting op en in een bodem die was voorzien van voedingrijke mineralen, stof en gruis. Planten bonden deze elementen en zo werd het, voor het leven zo belangrijke, aarde of zand gevormd. In deze aarde woekerden de cellen voort. In de ca. 900 miljoen jaar oude lagen van de Bitter-Springformatie heeft men verschillende soorten micro-organismen gevonden. Verschillende soorten schimmels, blauwwieren, groenwieren, draadvormige bacteriën en andere organismen vormden toen al een hechte ‘wierengemeenschap’. Na het Precambrium begon het tijdvak Paleozoïcum (Paleo is Latijn voor, ‘oudste’). Dit is onderverdeeld in het Cambrium, Ordovicium, Siluur, Devoon, Carboon en het Perm. Het Cambrium is de periode van 570 tot 500 miljoen jaar geleden. Het is vernoemd naar de Romeinse naam voor Noord–Wales (Cambria). In dit tijdperk werden de Tribolieten gevormd. De cellen hadden al flink doorgewerkt want naast de Tribolieten bestonden meer levensvormen met dezelfde kenmerken. Veel dieren waren voorzien van een pantser, de cellen waren creatief met kalk geweest. Daarnaast vormden zich ook sponsachtigen en weekdieren. Met de vorming van de armpotigen en stekelhuidigen wordt het Cambrium afgesloten. Het Ordovicium en het Siluur (500 – 395 miljoen jaar geleden) zijn vernoemd naar respectievelijk de Ordoviciërs en de Siluriërs. Twee Keltische volksstammen uit Wales en Engeland. Beide tijdperken worden hier in één adem genoemd omdat er geen significante verschillen waren en ook geen afzonderlijke gebeurtenissen, het kabbelde rustig voort. De eerste vaatplanten ontstonden en ook de eerste koralen. Bij de eerste huisjesdragende inktvissen zaten de stamvormen van de Nautilusschelpendie ook nog in de huidige tijd leven. Ook de eerste gewervelde dieren verschenen hier, de kaaklozen die zich samen met de beenvissen en pantservissen verder ontwikkelden. Het Devoon (395 – 345 miljoen jaar geleden) is vernoemd naar het graafschap Devonshire. Voor het eerst zijn er wat meer, ‘spectaculaire’ ontwikkelingen te zien. Natuurlijk waren die er ook al voor het Devoon maar vanaf hier krijgen paleontologen en geologen een duidelijker beeld in de afscheidingen van de lagen en hetgeen zich in die lagen heeft verzameld. Er ontstonden ertsen. Uit de kalkafscheidingen kan men opmaken hoe zich de Ammonieten en de drijvende organismen zich verder ontwikkelden. Het zich steeds verdere uitbreidende plantendek op het vaste land zorgde voor nieuwe chemische reacties die ontstonden uit rotting en verwering. Wieren, wolfsklauwachtige planten en varens kwamen tot hoge ontwikkeling. Dit alles maakte het mogelijk dat de eerste dieren het “land” in hun leefmilieu betrokken. Sommigen keerden terug naar de zeeën, anderen bleven in beide milieus leven. Veel soorten ontwikkelden zich ook tot de echte landdieren. Bij de weekdieren ontstonden de landslakken. Ook de eerste gewervelde dieren kwamen op het land en namen de hinderlijke zwaartekracht voor lief. Een ander kenmerk van het Devoon is dat veel diersoorten groter werden. Pantservissen en schorpioenachtigen bereikten lengtes van meerdere meters. De primitieve inktvissen en stekelhuidigen begonnen in het laat–Devoon uit te sterven. Bij de vissen vond een stormachtige ontwikkeling plaats. De pantservissen waren groot en ongetwijfeld de baas in de oerzeeën. Maar de beenvissen evolueerden met groot succes verder. Longvissen en enkele kwastvinnigen konden met succes op het land overleven. De eerste salamanders ontstonden uit de kwastvinnigen. Bij de kraakbeenvissen ging de ontwikkeling nog sneller. In het boven–Devoon waren de primitieve haaiensoorten al opgevolgd door de ‘moderne’ haaien. Geleerden ontdekten een laag waarin zich grote concentraties steenkool hadden verzameld. Daarom werd het tijdperk van deze laag het
45
! Carboon genoemd (carbo is Latijn voor kool). In dit tijdperk (345 – 280 miljoen jaar geleden) vormden zich nieuwe troggen en gebergten. Het was een tijdperk van grote geologische- en geografische activiteit. Belangrijk voor ons omdat juist in dit tijdperk de voorwaarden ideaal waren voor de fossiliseren van veel organismen waardoor onze huidige fossiele brandstoffen konden ontstaan. Binnen de groep van de wolfsklauwachtigen ontstonden de eerste echte bomen. De schub– en zegelbomen werden dertig meter hoog en hadden een stamdoorsnede van twee meter. De uitgestrekte moerassen en bossen die ontstonden gaven de landdieren de kans om zich verder te ontplooien. Vooral de gelede dieren maakten hun sprong voorwaarts.
Figuur 1.3 Gelede dieren Primitieve spinnen, enorme duizendpoten en schorpioenen van twee meter liepen rond op de aarde. Geen leuke plek voor mensen die niet van dit soort beestjes houden! In het water waren de laatste dieren van de eerste fase uitgestorven. De Tribolieten waren de laatste die hun bestaansrecht kwijt raakten. De degenkrabachtigen en reuzenschorpioenen namen hun plek in. In het carboon was het tijdperk voor de ontwikkeling van de insecten en de landdieren. Het Perm (280 – 230 miljoen jaar geleden) is vernoemd naar de gevonden lagen in Perm, een Russisch district in de Oeral. In het Perm werd het Oeralgebergte dan ook gevormd. Uit de gevonden floraresten kan men afleiden dat er klimaatverschillen waren op aarde en dat gedurende het hele tijdperk de gemiddelde temperatuur begon te stijgen. Een woestijnachtige klimaatzone had zich over grote delen van de aarde uitgebreid. De laatste Tribolieten stierven uit. Hun plek werd ingenomen door de kreeftachtigen. De primitieve insecten stierven ook uit. De moderne, recente insecten traden voor het eerst op. Bij de weekdieren veranderde weinig. De amfibieën hadden de bloei van hun ontwikkeling achter de rug. Gelijktijdig verschenen de eerste reptielen. In het Zuid-Afrikaanse Karroo Bekken komen we de oudste soorten tegen. De Cotylosauria werden al erg groot. Ze hadden nog wel een volledig gesloten schedeldak. De orde der Thecondontia waren de eerste oerreptielen die zgn. slaapvensters hadden waaraan zich krachtige kauwspieren konden hechten. Alle grote land– en zeereptielen, en later ook de vogels, stammen uit deze oergroep. De oerzoogdieren en de zoogdierachtige reptielen breidden hun gebieden uit. Zij verwierven als eersten een verhemelteplaat tussen neus – en mondholte waardoor ze konden blijven ademen tijdens het innemen van voedsel. In het Perm veroverden de ontstane levensvormen de zoetwatermilieus en de brakke watergebieden. In het boven-Carboon nam de variëteit van planten toe. Aan het eind van het Perm groeiden overal de varenplanten, de wolfsklauwachtigen, de paardestaartachtigen en de zaadplanten. Na het Paleozoïcum kwam het tijdvak Mesozoïcum (Meso is Latijn voor vocht of klam). De tijdperken in dit vak zijn de Trias, de Jura en het Krijt. De naam Trias (230 – 195 miljoen jaar geleden) is ontleend aan de drie formaties waarin de aardlagen uit dit tijdperk verdeeld worden. Bontzandsteen, Muschelkalk en Keuper. Alle drie de formaties werden gevormd in het, ‘Germaanse bekken’. Dit was een groot moerasgebied dat zich uitstrekte van het huidige Polen tot Engeland.
46
! Aan het begin van dit tijdperk stierven grote diergroepen massaal uit en werden snel opgevolgd door nieuwe groepen. Op het gebied van de flora gebeurde er niet zoveel. Op het gebied van de fauna des te meer. De eencelligen, tweekleppigen en slakken breidden zich uit met steeds meer ondersoorten. Ook de ammonieten en hun schelpen konden zich door de overdaad aan kalk verder ontwikkelen. De grote zeeschorpioenen stierven uit tezamen met duizenden soorten grote oerinsecten. Nieuwe groepen, kleine insecten namen hun plaats in. Veel van deze insecten leven nog tot in het heden voort. De zeeegels, zeekomkommers en zeelelies drongen door tot in de deels brakke binnenzeeën. Door de toename van de rifbouwers (kalksponsen en koraal kolonies) groeiden de riffen uit tot barrières. Deze riffen werden al snel bewoond door talloze mosdiertjes, sponzen, slakken, tweekleppigen en wormen. Hun verschijning en uitbreiding brachten een sterke impuls bij de evolutie van de vissen. Kraakbeenvissen, steurachtigen, beensnoeken en longvissen zwommen door de riffen en deden zich tegoed aan de overdaad van prooidieren. Op het land en in de moerassen namen de oerreptielen steeds grotere vormen aan. De eerste theropoden (op de achterpoten lopend) verschenen en de schilpadden en krokodillen namen vormen aan die al sterk op de in onze tijd levende exemplaren leken. Slangen en hagedissen stonden nog erg dicht bij elkaar.
Figuur 1.4 Theropoden Er zijn, met uitzondering van de maashagedis, nog niet genoeg tussensoorten gevonden om een duidelijk beeld te krijgen hoe de scheiding tussen beide soorten verliep. Gedurende de Jura (195 – 135 miljoen jaar geleden) waren de continenten al zover uiteengedreven dat er sprake was van een verdeling die duidelijke kenmerken vertoonde van het huidige beeld. De Jura is genoemd naar het gebied in Zwitserland waar de eerste vondsten zijn gedaan. De zee rukte op. Op de continenten ontstonden grote moerassen en binnenzeeën. Ook daalden enkele delen van continenten waardoor enorme bekkens en slenken ontstonden die deels werden opgevuld door sedimenten. De Jura staat in hoofdzaak bekend om vijf belangrijke kenmerken. • Steeds meer levensvormen • De opkomst van de bloemen en vlinders • De verdere ontwikkeling en toename in grootte bij oerreptielen • De opkomst van de vliegende reptielen • De vondst van de oervogel De zoogdierachtige reptielen waren nagenoeg uitgestorven. De kleine Ictidosauridae wist zich met succes te handhaven. Niet alleen op het land namen de reptielen grote vormen aan. Ook in zee wisten ze met succes uit te groeien tot de overheersende soort. Vishagedissen en Plesiosauria kwamen in grote getale voor over de hele aarde. De Pterosauria (vliegende reptielen) waren nog klein en primitief.
47
!
Figuur 1.5 Pterosauria Ze kwamen voort uit kruipende reptielen. Kenmerken waren een licht skelet als bij de moderne vogels en vleugels die vastzaten aan de vingers. Bij de oervogel waren reeds veren aanwezig op de schubben. Het dier zal nog niet de ongeëvenaarde luchtcapriolen van zijn nazaten hebben kunnen uitvoeren. Maar het feit dat hij reeds in de late Jura zijn opwachting maakte was spectaculair. Bovendien werd het een belangrijke schakel in de overgang van andere reptielsoorten naar vogels (met name de raptors). Het Krijt (135 – 65 miljoen jaar geleden) is het laatste tijdperk van het Mesozoïcum. De naam is afgeleid van de krijt- afzettingen op het eiland Rügen. In het begin ontwikkelen de grotere reptielen zich nog sterk. Met name de vliegende reptielen bereiken hun hoogtepunt. Aan het eind van het krijt stierven alle grote reptielen in een relatief kort tijdsbestek uit. De eerste groepen met planten en dieren die het Tertiair zouden gaan bepalen verschijnen al tegen het einde van het Krijt ten tonele. Hogere zoogdieren met een placenta en kolonievormende insecten. In het krijt heerste een grote orogenetische activiteit. Het was het laatste tijdperk waarin zich grote gebergten vormden zoals de Alpen, de Karpaten en de Kaukasus in de oude wereld, de Rocky Mountains en een tweede rij Cordilleras in de Andes, in de nieuwe wereld. De oerreptielen en de zoogdierachtige reptielen stierven uit. Hun plaats werd veroverd door de zoogdieren. In tegenstelling tot dat wat men in de Hollywood films ziet, was het niet de Jura, maar vooral het Krijt waar de reuzenreptielen hun absolute hoogtepunt bereikten. Vliegende Pterosauria met vleugelspanwijdtes van 10 meter doorkruisten het luchtruim. 40 Meter lange Brontosaurussen, Diplodocussen en andere giganten leefden in kuddes in de vruchtbare valleien en moerasgebieden. Deze dieren kenden geen vijanden. In hun kielzog trokken enkele reuzencarnivoren mee als de Albertosaurus en later, de Tyrannosaurus Rex. Dit waren de enorme aaseters die de dode en zwakke giganten opruimden. De echte jagende carnivoren waren, net als de Albertosaurus en Tyrannosaurus, theropode dieren die hun lange staart voor balans gebruikten. In tegenstelling tot de grote aaseters waren zij veel kleiner, snel en goed ontwikkelde voorpoten met vervaarlijke klauwen. De grootst bekende soort is de Coelurosaurus met zijn dolkachtige teenklauw (In de film “Jurrasic Parc” wordt dit dier “Velociraptor” genoemd). Raptors, waaronder ook de Velociraptor waren vervaarlijke jagers die veel intelligentie en aanpassingsvermogen wordt toegedicht. Ze bereikten hoogtes van 50 cm. tot anderhalve meter. De meeste resten van deze soort zijn gevonden in afzettingen in Noord China en Mongolië. Uit de uitgestorven oerzoogdieren hadden zich twee soorten zoogdieren ontwikkelt die fylogenetisch te scheiden zijn. Enerzijds waren er de buideldieren, anderzijds placenta dieren. Ook insecteneters en oerhoefdieren ontstonden aan het einde van het krijt. Geen van deze dieren was groter dan een muis. Ze leefden een verborgen bestaan en moesten de ‘heerschappij’ overlaten aan de veel grotere en talrijke reptielensoorten. Het Kenozoïcum (Keno is Latijn voor, ‘menselijke gestalte’) is het tijdvak waarin we nu leven. Het bestaat uit de tijdperken Tertiair, Quartair, Pleistoceen, Holoceen Het Tertiair (65 – 23 miljoen jaar geleden) is het eerste tijdperk binnen het tijdvak Kenozoïcum. Tertiair en Quartiair zijn nog oude benamingen die vroeger gehanteerd werden in de geologische indelingen. Beide tijdvakken hebben nu de benamingen Paleozoïcum en Mesozoïcum. Tertiair en Quartiair verwijzen naar, ‘terreinen’ en zijn opgenomen in het Kenozoïcum. De verdeling en ligging van de continenten week niet meer sterk af van het huidige beeld. Er vond een geleidelijke afkoeling plaats door de, ‘poolverschuivingen’. Midden–Europa werd subtropisch en overal op de aarde kwamen grote overstromingen voor die nieuwe binnenzeeën (Rode Zee, Kaspische Zee) en meren deden ontstaan. Daardoor kregen veel soorten planten en dieren de mogelijkheid om bruggen te vormen tussen Afrika en Eurazië (In Ethiopië zijn erg veel vondsten gedaan die hiervoor bewijs leveren). In sedimenten en de bruinkoollagen is veel gevonden over deze periode. In de zeeën ontstonden de roggen en onder de 48
! haaien vond de laatste wisseling plaats. Nagenoeg alle recente vormen van de haaien zwommen al in de zeeën rond. De soorten die nu alleen nog in de tropische zeeën leven kwamen toen op de hele aarde voor. Nieuw was de reuzenhaai, de haai die toen al een planktoneter was, getuige zijn ‘fuiktanden’, kon zich snel ontwikkelen door de overvloed aan kril en plankton in de oceanen. De kaakloze pantservissen stierven uit. De kamtandhaaien, varkenshaaien en franjehaaien waren op hun retour. De enorme Procarcharodon megalodon stierf uit. Deze rover met zijn zaagtanden van 15 cm. had zijn fylogenetische eindvorm bereikt. De tegenwoordige witte haai is vier maal zo klein en kon zich veel beter handhaven. Ook bij de amfibieën werden de vormen bereikt die we ook nu tegenkomen in de natuur. Bij de reptielen vonden echter zeer ingrijpende veranderingen plaats. Alle grote reptielen op het land, in het water en in de lucht stierven uit. De kleinere soorten schildpadden en krokodillen overleefden deze massale uitsterving en leven tot op de dag van vandaag voort. Bij de slangen hadden de reuzenvormen zich reeds laat in het Krijt gevormd. Nieuw waren de gifslangen. De koraalslangachtigen (zeeslangen, cobra’s, mamba’s etc…) en drogadders waren de eerste soorten. De groefkopadders (ratelslangen, lanspuntslangen etc..) zullen vermoedelijk de meest recente soort zijn. Zij komen, op een enkele uitzondering na, alleen voor in de nieuwe wereld. Bij de zoogdieren ontstond een spectaculaire groei. Zij namen de plaats in van de grote reptielen. De zeeën raakten bevolkt met enorme walvissen. Deze dieren stamden af van de landdieren uit de groep van de creodonten. De aanwezigheid van een bekkengordel, de bouw van hun wervels en hun meerwortelige kiezen vormen een duidelijk bewijs voor hun herkomst van het land. De tandwalvissen (vleeseters) ontwikkelden zich parallel met de walvissen. Op het land bereikten veel zoogdieren al snel reuzenvormen. De buideldieren en placentadieren waren in staat om met hun organismen de grote temperatuurswisselingen te weerstaan. Iets dat de grote reptielen niet lukte. Door de verschillende recente ijstijden weten we veel over het verloop binnen het Kenozoïcum. Via het Pleistoceen komen we in het Holoceen, de recente tijd. Onder de tandarmen (gordeldieren, luiaards) ontwikkelden zich ware reuzenvormen. De grondluiaard was minstens 5 meter hoog en moet een uiterst bizarre verschijning zijn geweest. Deze dieren stierven in de recente tijd uit.
Figuur 1.6 Tandarmen (Gordeldier) Ook onder de hoefdieren, de slurfdieren en de eeltpotigen verschenen de reuzenvormen. Tot aan het begin van de laatste ijstijd hebben nog veel van deze soorten geleefd. In tegenstelling tot alle voorgaande tijdperken kwamen op het land geen uitzonderlijk grote aaseters meer voor. Het luchtruim was veroverd door de vogels, vanuit het luchtruim ontstond “de eerste keuze”. De roofdieren kenmerkten zich door snelheid en slankheid, net als de raptors in het Krijt. Door de snelle verovering van het luchtruim door de moderne vogels (veelal de oude raptors) werden kadavers van reuzendieren snel ontdekt. Vaak in een symbiose met landdieren werden de kadavers gelokaliseerd en opgeruimd. Dit is ook nu nog goed te zien. Gieren beschikken over ongelooflijk sterke zintuigen om kadavers of aanstaande kadavers waar te nemen. Landdieren kunnen dit zien, ze oriënteren zich deels op de vliegende aaseters en op hun eigen reukvermogen. Op een zeer snelle en efficiënte wijze wordt het kadaver vervolgens verorberd door de gieren en op de grond levende aaseters. Een grote aaseter zou geen kans hebben en doorlopend te laat komen. Bovendien zien we ook wel eens op tv hoe de enorme aantallen gieren en hyena’s tewerk kunnen gaan. Zij hebben minder nodig, zij zijn met velen en hoe groot en sterk een aaseter ook maar mag zijn, nooit zal hij het kunnen winnen van een gemotiveerde groep. De huidige Rex onder de roofdieren is de leeuw. In een onderling gevecht zou de leeuw het echter nog geen 10 seconden volhouden tegen 49
! een beer. Maar de beer is allang geen volledig roofdier meer. Hij bedient zich ook van kadavers en planten. Een groot deel van zijn leven brengt hij solitair door. Groepsvorming en samenwerking kent de beer niet. Het grootste deel van zijn menu bestaat uit plantaardige kost. Daarnaast eet hij vlees door op jacht te gaan. Een zeer succesvol jager is hij natuurlijk niet door zijn kolossale omvang. Daarom bestaat een groot deel van zijn jagersbestaan dan ook uit waden in de rivieren en vissen op momenten dat er veel vis is. Verder is van alle beren bekend dat ze ook niet vies zijn van het eten aan kadavers. Voor het ontstaan van ijstijden zijn zeer uiteenlopende verklaringen waar ik hier niet op in wil gaan. Al vanaf het Perm heeft de aarde afkoeling en ijstijden gekend. Voor een echte ijskap op aarde zijn drie voorwaarden nodig. 1. Er moet vast land zijn (een continent) binnen het poolbereik om ijs en sneeuw vast te houden (anders zouden de ijsschotsen gewoon uiteen drijven). 2. Er moet een oceaan zijn die als vochtleverancier dient. 3. Geschikte zeestromingen die ‘afdrijven’ tegengaan en voor opeenhoping zorgen. Zo ligt de huidige Noordpool er lekker bij. Ze is van alles voorzien. De Zuidpool (Antarctica) heeft het wat moeilijker gehad. Gedurende het Devoon lagen het huidige Afrika en Zuid–Amerika nog aan elkaar met Gondwanaland als zuidelijk continent, gletsjersporen van de Sahara tot diep in Kongo bewijzen dit. Bij het afdrijven kwam het Gondwanaland in het poolbereik en werd tenslotte Antarctica. Er zijn reeds meerdere malen sporen gevonden in de bodem van Antarctica die iets vertellen over een tropisch verleden. Zeer recentelijk hebben de Russen het Volkov Meer ontdekt. Dit enorme meer is ca. 320 miljoen jaar geleden al dichtgevroren. Nader onderzoek zal ons veel vertellen over het, toen nog, prille leven op aarde. Helaas laat dit onderzoek nog wel even op zich wachten omdat men zich eerst door een 40 km. dikke ijslaag moet boren. Na de laatste glaciale periode (ca. 10.000 jaar geleden) bestonden flora en fauna zoals ze ook nu nog bestaan. Als mensen hebben we aanschouwd hoe diersoorten uitstierven. Ook kunnen we bewust waarnemen hoe soorten zich kunnen aanpassen en overleven. Binnen het denken in termen van supply chain en net kunnen we stellen dat groei een werkwijze van de natuur is. Als er ideale omstandigheden zijn groeien veel organismen uit tot kolossale vormen. Zolang de omstandigheden ideaal zijn groeit het systeem verder. Gevolg is dat de kwetsbaarheid sterk toeneemt. Als er ook maar iets aan de omstandigheden verandert dreigt meteen gevaar op uitsterven. Twee vergelijkingen: Olifanten, chiraffen en neushoorns zijn enkele voorbeelden van grote dieren die veel (ruimte) nodig hebben om te kunnen bestaan. De kans op verandering in een grote ruimte is veel groter dan verandering in een kleine ruimte. Daarom zijn insecten, muizen en ratten dan ook veel minder kwetsbaar. Ze hebben minder nodig om te kunnen bestaan. De kinderen die in de tweede wereldoorlog werden geboren en slecht werden verzorgd omdat er niets was, bleven relatief klein. Nu zijn het kleine mensen waarvan we zeggen: ‘Hun groei is achtergebleven door slechte omstandigheden.’ Vanuit de invalshoek van de natuur gezien, kan men stellen: ‘Ze zijn kleiner geworden maar ze zijn net zo intelligent gebleven. Gedurende hun leven hebben ze minder voedsel nodig gehad en kleinere hulpmiddelen nodig gehad. Ze hebben minder nodig om hetzelfde te presteren. In economische zin: ‘Wat is het nut van groter worden?’ Denk er maar eens over na in termen van “de mens”, maar ook in termen van organisaties. Moet een supply chain en/of net per definitie uit grote onderdelen worden opgebouwd?
50
! Hoofdstuk 11 De oorsprong van de zoogdieren De oerzoogdieren ontwikkelden zich nagenoeg gelijktijdig met de oerreptielen. Het eerste kenmerkende verschil was dat bij de zoogdieren het achterste gedeelte van de onderkaak kleiner werd waardoor ruimte ontstond voor het bot dat tanden en kiezen draagt (dentale). Op deze wijze ontwikkelde zich een onderkaak die een losse verbinding kreeg met het slaapbeen van de bovenschedel. En dit was het dan!! De oerzoogdieren konden de concurrentie met de oerreptielen niet aan en stierven uit. Zo staat het geschreven. Maar een klein behaard beestjes wist zich te handhaven en leefde verscholen in de broeierige wouden van Jura en Krijt. De kleine harige beestjes zagen hoe de oerreptielen hun plaats moesten afstaan aan de reptielen en uitstierven. Ze leerden overleven in extreme omstandigheden met betrekking tot klimaat en de talrijke vijanden. Klein is goed. Klein betekend weinig ruimte en weinig voedsel. Deze beestjes ontwikkelden zich verder en waren de stamvaders van de moderne zoogdieren. Tegen het einde van het Krijt kunnen we al spreken van de kenmerkende verschillen van de reptielen van toen en de zoogdieren van toen. • Zoogdieren zogen hun jongen • Op enkele uitzonderingen na baren zij levende jongen • Ze hebben haren • Ze zijn warmbloedig (endotherm) en kunnen een constante lichaamstemperatuur handhaven dankzij hun receptoren. Met name het laatst genoemde verschil moet de kleine zoogdiertjes erg geholpen hebben bij de snelle klimaatsveranderingen. De aarde oscilleert, dat wil zeggen dat hij niet alleen om zijn as draait maar ook nog iets heen en weer schommelt waardoor zonlicht onder een andere hoek in de atmosfeer komt. IJstijden ontstaan door oscillatie en temperatuursverschillen van de zee. De zeeën zijn enorme warmteregulatoren voor de aarde. De totale stijging of afname van temperatuur bepaalt hoeveel ijs wordt gevormd op de polen. In dit kader kunnen we de grote voordelen van de zoogdieren zien, ook in deze tijd. Koudbloedige dieren (reptielen, vissen en amfibieën) kunnen zich niet snel aanpassen aan een dalende temperatuur. Ze, ‘tanken’ hun energie door directe omzetting van fotonen in warmte. Dat maakt ze kwetsbaar. Voorbeeld: We zien slanke fragiele vrouwen wel eens optreden met behoorlijk grote wurgslangen. In de natuur zou dit niet kunnen. De wurgslang zal de vrouw nooit als prooi zien maar is wel in staat om de vrouw te doden. Is de slang die optreedt tam? Ik ken geen tamme slangen. Ik weet wel dat als je een slang even in de koelkast legt, dat het dier al zeer snel niet meer goed kan bewegen. Wacht je te lang dan sterft het dier. Haal je hem er op tijd uit dan kun je met hem doen wat je wilt. In eerste instantie kan hij maar een beetje bewegen. Het duurt lang voordat hij weer zoveel spierkracht heeft dat hij in staat is om bijvoorbeeld zijn bek te openen, laat staan om te bijten. Iets dat in miljoenen jaren is uitgeprobeerd en opgebouwd kan zich meestal niet in een paar duizend jaar ombouwen of aanpassen. Denk hierbij na over organisaties. Wie zich het snelst aanpast zal de grootste kans hebben om te overleven.
51
! Hoofdstuk 12 Evolutie, vreten en gevreten worden Als je enkele gebeurtenissen omschrijft per tijdperk en het comprimeert tot enkele blaadjes ontkom je niet aan de indruk dat zich toch wel afschuwelijke slachtpartijen moeten hebben afgespeeld in dat verre verleden. Dat is natuurlijk niet waar. Het heeft zich in een zeer lange tijd afgespeeld. Als we de verschijning van de mens op aarde relateren aan de leeftijd van de aarde en dit terugbrengen op een schaal van een jaar, verschijnt de eerste mens op 31 december om 19.00 uur. Er ligt dus nogal wat achter ons. Maar we moeten twee spreuken in de gaten houden. De eerste is die over de reiziger die best naar zijn reisdoel mocht uitzien maar niet moest vergeten van waar hij vertrokken was. De tweede is die van de bioloog, ‘de Argy’. Iets is wat het is omdat het zo geworden is. Dat is evolutie!! Als iets geen bestaansrecht meer heeft dan sterft het uit. Evolutie is niets meer dan aanpassing, net als moderne ondernemingen. De deeltjes, atomen, moleculen en cellen bevrijden hun energie in vormen van binding, ze kunnen niet anders. Na binding volgt een fase van handhaving en vervolgens treedt ontbinding op. De energie gaat nooit verloren, na de ontbinding volgt een nieuwe vorm van binding. Sommige deeltjes die we in ons dragen zijn al miljarden jaren oud, andere deeltjes zijn ongetwijfeld ooit eens onderdeel geweest van andere organismen. Helaas heeft een deeltje geen specifieke kenmerken dus kan niemand claimen van welke dino of Einstein hij of zij iets in zich draagt. Die fase van handhaving interesseert ons uiteraard het meest want in ons geval betekent dat het leven. De principes zijn overal hetzelfde. Zowel op microschaal als op macroschaal. Denk maar eens aan een artikel of een organisatie. Het komt tot stand, heeft een tijd lang nut en verdwijnt daarna. In de marketing kennen we bij artikelen de ontwikkelfase, de promotiefase, de winstfase en de uitloopfase. In feite gelden dezelfde vier fasen voor het hele leven. Een mens doorloopt dezelfde fasen, net als een bedrijf. Maar zelfs culturen en volkeren doorlopen deze fase. Altijd ontwikkelt iets zich, het profileert zichzelf, vindt zijn ideale plek en kent dan een uitloopfase. Of je nu over een mens praat of over het Romeinse Rijk, het is altijd en overal hetzelfde en we kunnen het alleen beïnvloeden door energie aan te wenden. In de natuur kunnen we dat niet. Het zijn de oerkrachten die bepalen wat er gebeurd en alleen door flexibel te zijn kunnen we overleven. Kijk naar de meest recente gebeurtenissen in Japan. Het is een ramp maar een groot deel van de mensen op deze planeet woont dicht bij de kust en accepteert de risico’s. Zoals Einstein zei: ’God dobbelt niet’! Net als sterven is uitsterven iets heel gewoons dat een logisch gevolg van leven is. Zolang het bestaansrecht heeft sterft het niet uit. Het geleidelijk uitsterven van de vele miljoenen diersoorten in de behandelde tijdperken had een aantal oorzaken. We zullen er enkele noemen. Geologische activiteit Dit is een opsomming van een aantal oorzaken. 1. Gebergtevorming zorgde ervoor dat veel moerassen, riviermondingen en lagunes uitdroogden. We weten dat tegen het einde van het Krijt veel gebergtevorming heeft plaatsgevonden. 2. Grootschalige vulkaanuitbarstingen die het klimaat beïnvloeden waardoor in een korte tijd het voedsel van de dieren verdween of veranderde. De veranderingen in temperatuur hadden natuurlijk ook een directe uitwerking op de dieren. Kosmische activiteit 1. De aarde vertoont nogal wat sporen van (redelijk recente) inslagen van meteoren. Gezien de omvang van de achtergebleven kraters moet dit zeker grote gevolgen gehad hebben voor het klimaat. 2. Toename van straling als gevolg van een dicht bijzijnde supernova (we zien de overblijfselen hiervan aan de nachtelijke hemel). 3. Grote inslagen op andere planeten die invloed hadden op oscillatie en “route” van de aarde. 4. Deeltjesbombardementen als gevolg van verstoringen in het magnetisch schild van de aarde.
52
! Fylogenetische activiteit 1. Wij kennen twee parasietvormen. De parasieten die gevaarlijk zijn voor hun gastheer en de ‘slimme’ parasieten die later zijn ontstaan en hun gastheer geen schade toebrengen zodat ze hun eigen bestaansrecht waarborgen. Wedden dat die slimme jongens niet zomaar ontstonden? Blijkbaar hadden hun voorgangers voor nogal wat ellende gezorgd onder de parasieten. 2. Infecties en/of virussen (denk eens aan de pest, aids en de ziekte van Lyme bij mensen, maar ook de Tse Tse vlieg bij mens en dier). 3. Kleine zoogdieren die zich tegoed deden aan de eieren van de grote reptielen. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Ik weet zeker dat er nooit één reden kan zijn voor uitsterving. Ondanks de prachtige documentaires over inslaande meteorieten, compleet met animatie, kan dit geen reden geweest zijn. Het zal zeker een rol hebben gespeeld ten aanzien van de snelheid waarmee iets uitstierf maar ik hou me toch liever bij de logica. In de wereld van levende organismen ontwikkelt iets zich en wordt groter en groter. Daarbij verliest het kwetsbaarheid voor de directe gevaren. De afhankelijkheid van de omgeving wordt echter groter. Uiteindelijk wordt het organisme zo groot dat een aantal factoren gelijktijdig een rol gaan spelen. 1. De zwaartekracht zegt “het is genoeg geweest”, dus sterft het door te groot, te zwaar en te plomp. 2. Er is zoveel energie uit de directe omgeving nodig om het organisme in stand te houden dat de kleinste verandering daar al grote gevolgen heeft voor het organisme. 3. Er is een ‘evolutionaire’ eindfase bereikt die de omstandigheden en de start moet vormen voor nieuwe bindingen. Als die op gang zijn gekomen kan het oermodel weg (zoals je de verpakking van iets ook weggooit nadat het zijn nut tijdens het transport heeft gehad). Ik denk dat het laatste punt als het belangrijkste element gezien moet worden bij evolutie. De resten die we nu nog vinden van lang vervlogen tijden hebben aanvankelijk tot veel misvattingen geleid. Het geloof in reuzen en draken ontstond in de tijd dat de Grieken een, voor die tijd, hoog beschavingpijl hadden. Zij voeren over de Middellandse Zee en de zeelieden kwamen niet alleen met sterke verhalen terug maar ook met bijzondere voorwerpen. Zo werd de schedel van een recente olifantsoort aangezien voor de schedel van een monsterlijke éénogige Cycloop. Met weinig kennis en veel fantasie kun je er dat ook wel in zien. De grote opening voor de slurf doet denken aan een opening voor een oog met twee in elkaar overgaande oogkassen. Odysseus kwam op het eiland van de Cycloop. Volgens onderzoekers die de route uit het werk van Homerus hebben gereconstrueerd moet het eiland van de Cycloop Sicilië zijn geweest. Daar kwam nog tot in recente tijden (5000 jaar geleden) de dwergolifant voor. Of hij er ook nog leefde in de Griekse tijd is niet helemaal duidelijk maar het ligt voor de hand dat Sicilië voor de Grieken een ver eiland moet zijn geweest met, op z’n minst, vreemde schedels op de knokenvelden. Tot de negentiende eeuw werden veel grote botten gevonden en toegeschreven aan Reuzen die daar ooit eens geleefd moesten hebben. Pas toen Ossip Sjoemachov rond 1800 bij de monding van de Lena een volledig intacte ingevroren mammoet ontdekte en tentoonstelde herkende men de botten die men al eerder op verschillende plaatsen gevonden had in Europa, Alaska en Noord Amerika. Op dit moment halen we veel informatie en goed geconserveerde resten van oerdieren uit de permafrost van Siberië. Siberië is groot en dunbevolkt. Veertig jaar communisme en verbanningen hebben daar nog niet zo heel veel aan kunnen veranderen. Op veel onherbergzame plaatsen liggen de resten nog gewoon op de grond. In de bevroren grond zit een ware schat aan informatie. Van de mammoet en de wolharige neushoorn weten we dat ze hooggespecialiseerde dieren waren die afhankelijk waren van grote hoeveelheden voedsel in voedselarme gebieden. Verzachting van het klimaat, de komst van regen en instortende gletsjers zorgden voor overbodigheid van deze grondwoelers in de voorheen droge en schrale gebieden. Vondsten wijzen op huidinfecties, verassing van hele groepen dieren door lawines en degeneratie. Er wordt beweerd dat ook de primitieve mens een belangrijk aandeel gehad zou hebben in het uitsterven van de mammoet. Hij zal dit dier vaak gezien hebben. Uit wandschilderingen uit de oertijd kan men ook afleiden dat de mens op hem jaagde. Vermoedelijk geldt ook hier dat de mens het laatste stukje van het uitstervingproces heeft versnelt. Een feit blijft namelijk dat de leefomstandigheden en omgeving voor dieren als de mammoet zeer specifiek waren. Kmt daar verandering in dan vindt aanpassing
53
! plaats (men heeft veel resten van volwassen mammoets gevonden waaruit bleek dat ze veel kleiner waren dan hun voorgangers uit eerdere tijden. Net als de baby’s in de oorlog, net als de dieren in de zeeën en wouden, als er stress komt wordt alles weer kleiner). Dat zit ook in onze genen, als de vraag afneemt ontslaan bedrijven meteen mensen. Saneren, afslanken, hoe je het ook maar noemt, het is 1 op 1 met de echte wereld en het wordt gedaan om de rest in stand te houden. Het leidt echter wel tot nieuwe problemen in het overgebleven systeem want saneren betekent ook minder betrokkenheid bij de overgebleven medewerkers. Waar men vroeger de gedachte had; ‘Gelukkig, ik mag blijven’, heerst bij een meer vrije geest de gedachte; ‘Nu zij, wanneer ben ik aan de beurt? Ik wacht niet af en ik ga solliciteren!’ Vaak zijn het de betere medewerkers die zo denken en veel ondernemingen hebben geen flauw benul hoeveel ze beschadigen in hun organisatie op lange termijn met het saneren. Er wordt alleen in termen van kostenreductie gedacht, niet meer in termen van wat men wil doen en waar men in uit wil blinken.
54
! Hoofdstuk 13 De eerste mensachtigen Tot nu toe hebben we nog geen aandacht besteedt aan de mensachtigen (hominiden). Dat komt omdat het me wel toepasselijk lijkt om hier een apart hoofdstuk aan te wijden. Niet omdat ik andere organismen minder interessant vindt, integendeel, maar uiteindelijk wil ook ik een bijdrage leveren aan de oplossing van problemen in onze uiterst complexe samenleving. Dat red ik niet met een verhaal over gifslangen of elementaire deeltjes. Mensen komen voort uit de groep van de primaten. De vroegste primatengroep verscheen laat in het Krijt. Dit was de groep van de insecteneters (ook de mollen en spitsmuizen stammen hiervan af). De eerste scheiding trad nog in het Krijt op toen een soort begon te evolueren van een neusdier naar een oogdier. Daaruit splitsten soorten zich verder in halpapen (spookdiertjes en lemuren) en apen. Het grootste deel van het huidige Afrika was bedekt met oerwouden. Op enkele hoogvlakten na was het een groene wereld waarin gedurende miljoenen jaren uiterst stabiele klimaat en milieuomstandigheden heersten. In het zuiden en op Madagaskar gedijden de apen, makis en lemuren goed. Er ontwikkelde zich een grote diversiteit waar ook reuzenvormen tussen ontstonden. In deze groene wereld die werd afgewisseld met kleurige bloemen en een overvloed aan voedsel evolueerden de soorten naar het eind van hun bestaansrecht. Er waren veel soorten waarvan al in een vroeg stadium duidelijk werd dat ze de strijd met de voorouders van de huidige chimpansees en gorilla’s niet zouden kunnen winnen. Ze vluchtten voor hun machtige tegenstrevers en kwamen daarbij terecht in extreme omstandigheden. Het veilige woud met het voedsel en de hoge bomen ruilden ze in voor een wijder land. Daarin was ruimte voor hen maar er waren ook nieuwe gevaren. De meeste soorten stierven uit of wisten soortgelijke gebieden als de beschermende wouden te bereiken. Enkele soorten lukte het om zich aan te passen en te overleven. Aan de randen van de wouden en gebergten was blijkbaar nog een plaatsje voor hen ingeruimd. Ze misten de overdaad aan voedsel en bescherming. Zij die het overleefden leerden zichzelf aan om bescherming te zoeken in grotten en gaten. Ze waren nog veel meer dan de woudbewoners op elkaar aangewezen. Hun groepen moesten groter worden want de sterfte onder volwassenen en kinderen was groot. Het waren kleine schichtige wezens, voor alles op hun hoede en de enige manier om te overleven werd hun taaiheid en vindingrijkheid. Ze misten de overweldigende fysieke kracht van veel van hun evolutionaire neefjes. Ze misten de vruchten en zaden uit het woud. Honger en doorlopende bedreiging dreef ze tot ander gedrag. Vreten of gevreten worden. Zo leerden ze om ook ander voedsel tot zich te nemen. Eerst aten ze van de resten van kadavers die door roofdieren waren achtergelaten. Hun honger leidde ertoe dat ze nagenoeg alles opaten van een kadaver, ook het beenmerg in de botten. Dit had een grote invloed op de ontwikkeling van hun hersenen. Tot op de dag van vandaag is niet bekend dat er in die tijd andere dieren ‘bewust’ het beenmerg uit de botten van kadavers slurpten. De gevaren om hen heen noodzaakten hen ertoe om steeds vaker rechtop te gaan en te balanceren op hun achterbenen. Vanuit zwaartekracht en lichaamsbouw was dit geen stap vooruit en beslist geen efficiënte wijze van voortbewegen. Het gaf hen echter de mogelijkheid om te “overzien”. Ze zagen hierdoor meer en verder. Dit was blijkbaar nuttiger in die omstandigheden dan het ideale lichaam. Hoe mooi men de opgepoetste, glimmende en afgetrainde lichamen van de 100 meter hardlopers ook mag vinden, als het stadion vol zou zitten met katachtigen, wolven, beren en marterachtigen zouden deze dieren gieren van het lachen als ze de onhandige capriolen van tweebenige mensen zouden zien als een wedstrijd. Mensachtigen ruilden in die tijd hun fysieke surplus in voor hersencapaciteit. De eerste hominiden leefden miljoenen jaren geleden op deze wijze. Gevaren, dreigende overbevolking en een groeiend “bewustzijn” dreef enkele soorten naar het noorden. Ze volgden daarbij de slenk,
55
! waarvan nu nog enkele sporen zijn te zien in Afrika, die naar het noorden liep. Deze slenk kende veel vruchtbare valleien en bood veel beschermende plaatsen. Zo kwamen uiteindelijk enkele soorten terecht in het noorden. Nieuwe extremiteiten in het klimaat dwongen hen om creatief te zijn. Sommige groepen raakten volledig geïsoleerd toen de Rode Zee zich vormde. Op de ontstane onvruchtbare eilanden was veel te weinig voedsel voorhanden. Veel hominiden stierven en enkele soorten stierven uit. De soorten die overleefden hadden zich aangepast aan de omstandigheden. Wadend in het water rondom de eilanden wisten ze zich in leven te houden met het voedsel dat de zee hen bood. Dit mag gezien worden als de tweede voedselrevolutie. De eerste was de toevoeging van beenmerg en vlees aan hun vruchten- en zadenmenu, de tweede was de toevoeging van vis en schaaldieren. Ook dit had weer een grote invloed op de verdere vorming van de neocortex (buitenste laag van de hersenen) bij hominiden. Het waden in het halfdiepe water maakte het voortbewegen op twee benen eenvoudiger. Deze hominiden begonnen zich thuis te voelen bij het water. Na twee miljoen jaar was het wederom raak met aardbevingen en landverschuivingen in het gebied rondom de Rode Zee. Er ontstond een landbrug tussen Afrika en Eurazië. Wat nog belangrijker was, was dat veel eilanden geen eilanden meer waren en de weg vrij was voor de hominiden om de weidsheid van het vaste land weer op te zoeken. Zo verspreidden ze zich in de miljoenen jaren die daarop volgden in Azië en Europa. Ondersoorten stierven uit, anderen pasten zich aan. Op veel plaatsen in de wereld zijn de resten gevonden van de directe voorganger van de menssoort, Homo Erectus. Op Java, bij Peking maar ook in Afrika en Europa zijn resten gevonden van deze hominide die zeker twee miljoen jaar als soort heeft geleefd. Van Homo Erectus weten we dat hij stenen werktuigen gebruikte. De omstandigheden hadden de hominiden al tot twee grote revoluties gebracht. Omnivoor worden door gebrek aan voedsel en rechtop gaan om te (over)zien en om te waden. Op de vorm van de schedel na had Homo Erectus een skelet als dat van de moderne mens. Met zijn schedelinhoud van ca. 1000 cc. was hij klaar voor een nieuwe sprong. Hoewel veel van deze soort is gevonden over een groot verspreidingsgebied zijn er geen complete skeletten gevonden. De patronen in de ontbrekende delen doen vermoeden dat Homo Erectus ook kannibaal was, al dan niet gedwongen door honger. Hij mag gezien worden als een mensachtige die het zeer lang heeft volgehouden en in harmonie met een groot deel van de aarde leefde. Toch stierf ook hij uit. Een andere soort had zijn plaats ingenomen. Ongeveer 250.000 jaar geleden stond hij op veel verschillende plaatsen op de aarde. Homo Sapiëns, zo hebben ze hem genoemd! Hij leek in velerlei opzicht op zijn voorganger. Er waren echter twee grote verschillen. Zijn schedelinhoud was toegenomen tot ongeveer 1500 cc. en de derde grote fylogenetische revolutie had zich bij Homo Sapiëns voltooid. De duimen! In tegenstelling tot alle andere primaten stonden de duimen van Homo Sapiens veel dichter bij de andere vingers. Dit had de deur geopend om het vingertopjesgevoel te krijgen. Apen, maar ook andere dieren, zijn in staat om hulpmiddelen te gebruiken voor het overwinnen van obstakels. Een aap gebruikt een stok om mieren te vangen, een honingdas maakt een ladder om bij een bijennest te kunnen komen. Homo Sapiens ging verder dankzij zijn duimen. Hij was in staat om niet alleen middelen te gebruiken, hij leerde ook om deze middelen te “bewerken” tot betere middelen. Uit de vele miljoenen organismen die hem voor gingen was een soort ontstaan die in staat was om zijn omgeving te manipuleren op grote schaal. Voor het eerst had niet, de omvang van een systeem de strijd om het voortbestaan gewonnen maar een nieuw fenomeen, “intelligent” gedrag. Is dit zo? Moeten we dit zien als het begin van de moderne mens? Zelf roepen wij dat natuurlijk graag, maar hoe moeten we hier mee omgaan vanuit een fylogenetisch standpunt? Dat Homo Sapiëns een soort is die voortkwam uit een lange lijn van mensachtigen is duidelijk. Zijn verdere ontwikkeling wijkt echter van alle miljoenen soorten en jaren af. Het feit dat hij te zwak was om te kunnen concurreren met zijn soortgenoten in het dichte beschermende woud bracht hem naar de grasvlakten. Honger en bedreigingen maakten hem waakzaam en omnivoor. Het steeds maar weer moeten zoeken naar bestaansrecht brachten hem in situaties die hij wonderwel overleefde. Toch zal dit met veel meer dieren gebeurd zijn. We kunnen rustig stellen dat erg veel dieren op land, in zee en in de lucht veel beter zijn toegerust op overleven dan de mens. Ook nu nog zien we dat extreme situaties leiden tot versnellingen in evolutie. Even kabbelt het niet rustig voort maar gebeurt er iets dat levende wezens ertoe dwingt om hun creativiteit aan te wenden om te kunnen overleven. Mie-
56
! ren gaan op een blad zitten om niet te verdrinken. Mieren gaan ook op een blad zitten om een rivier over te steken. Zoals al gezegd gebruiken Honingdassen werktuigen. Ze leven in zeer onherbergzaam gebied en weten daar te overleven door een aantal unieke aanpassingen van hun lichaam. Zo zitten ze nagenoeg volledig los in hun huid waarvan de rug kenmerken heeft van het pantser van een schildpad. 50% van hun voeding bestaat uit de giftigste dieren die er zijn. Er is een documentaire die laat zien dat een honingdas vol in zijn snuit wordt gebeten door een pofadder die vervolgens door de das doormidden wordt gebeten. Een mens zou sterven. De honingdas valt na korte tijd neer en iedereen ziet het diertje stuiptrekken en tenslotte stil liggen. Na een uur komt de das echter weer bij en eet de slang op. Gezien de grootte van deze das en de hoeveelheid gif van de pofadder kan men dit een zeer bijzondere overlevingsprestatie noemen. Er zijn hagedissoorten in de woestijnen die honderd gram wegen en genoeg hebben aan tweetiende gram water per jaar. Je kunt een schorpioen volledig invriezen, helemaal opgesloten in een blok ijs. Leg het blok in de zon. Als het ijs gesmolten is loopt de schorpioen weg. Van diezelfde schorpioenen is nog meer bekend. Tijdens de eerste kernproeven van Robert Oppenheimer in de zuidelijke woestijnen van de VS werd de vernietigende kracht van de atoombom vastgesteld. Pas later kwam men achter de nog veel meer dodelijke uitwerking van de straling. Alles wat leefde ging dood door straling. Een deel direct, een ander deel in tijdsfases daarna als gevolg van kanker (ook heel veel soldaten en geleerden, die tijdens de proeven als een stel toeristen toekeken). Vreemd genoeg kwamen in dit dode gebied nog wel schorpioenen voor. Pas zeer recent is ontdekt dat schorpioenen niet immuun zijn voor straling, net zoals de honingdas niet immuun is voor gif. In hun lichamen komen echter onmiddellijk processen op gang die de schadelijke inwerking van kwalijke stoffen neutraliseren. Nu zit er een groot verschil tussen de chemische werking van slangengif en de ioniserende werking van veel soorten straling. Toch heeft de natuur hier, getuige deze beestjes, al wat op gevonden. Gelukkig zijn geleerden nu bezig om onderzoek te doen naar deze fenomenen. Ik heb een paar voorbeelden genoemd over bijzondere aanpassingsvaardigheden van dieren. Ik heb dat gedaan om de mens in een breder daglicht te stellen vanuit de evolutie. In tegenstelling tot veel van zijn voorgangers werd Homo Erectus niet enorm groot en plomp. Homo Erectus was een soort die zich in kleinere groepen over de aarde bewoog en voedsel wist te verzamelen door list en handigheid. Zijn opvolger Homo Sapiens moet nog bewijzen dat hij een succesvolle opvolger zal worden. Het doelbewust gebruiken van vuur wordt gezien als een mijlpaal in de geschiedenis van de mens. Vanuit fylogenetisch standpunt kan echter ook gesteld worden dat dit het begin is van de degeneratie. Intelligentie heeft de mens niet per definitie verder gebracht dan andere levende wezens. De mens blijft een, “zwakkere” soort die door haar intelligentie steeds verder afdrijft van datgene waaruit ze is voortgekomen. Het vuur bracht de mens bescherming en warmte, landbouw maakte setteling mogelijk, het wiel bracht techniek. Maar uiteindelijk heeft de mens steeds meer nodig uit de omgeving om te kunnen overleven. Zoals de grote herbivoren ooit eens zoveel voedsel nodig hadden dat iedere verstoring in de keten dodelijk voor ze werd, zo hebben mensen steeds meer grondstoffen nodig om hun zwaktes te maskeren en hun groeiende intelligentie te bevredigen. Er zijn nog een paar volkeren op aarde die leven zoals de eerste Homo Sapiens. Op de Australische vlakten en in de wouden kennen we de Aboriginals. In de oerwouden in het Amazonegebied leven nog enkele indianenstammen, net als in de diepste wouden van zuidoost Azië. Uit meer recente tijden leven nog de Eskimo’s op de noordpool. Moderne mensen hebben lang op deze laatste jagers en verzamelaars neer gekeken. Vanaf de middeleeuwen werden ze achtervolgd en uitgeroeid. Nu weten we meer en beginnen steeds meer onderzoekers aan te dringen op behoud van deze laatste groepen. Bij deze groepen zit nog kennis die wij allang verloren hebben. Ze hebben ook enkele kenmerkende overeenkomsten. • Ze leven in harmonie met hun omgeving. Ze vragen weinig van de natuur. • Hun gemeenschappen zijn klein en niet erg complex. Ze zijn op elkaar aangewezen en doen veel samen. Er zijn daardoor geen standsverschillen op basis van economie. • Ze weten opmerkelijk veel over flora en fauna. • Hun zintuigen zijn zeer goed ontwikkeld. • Bij hen komen een aantal dodelijke ziektes niet voor.
57
! •
Ze hebben geen behoefte aan macht. Gevechten onderling komen wel voor maar hebben vaak een symbolisch en ritueel karakter.
Ondanks onze huidige maatschappelijke “prestaties” verlangen we, vaak onbewust, wel eens terug naar de gevoelens die we nu zo vaak weg moeten redeneren. Veel mannen houden van jagen. Of dat nu met een geweer in de bergen is of met een hengel langs het kanaal, het is een appél aan een oergevoel. Vrouwen hebben een totaal eigen groepsgevoel dat sterk afwijkt van dat van de mannen. Bij vrouwen spelen kwesties vaak hoog op en gaan langer door. Mannen houden het liever simpel. Veel vrouwen hebben ook een sterker ontwikkelde intuïtie dan mannen. De sport is een goede uitlaatklep geworden voor het competitiegevoel. Bij vrouwen komt dan vaak het oergevoel boven als ze mannen zien wedijveren. Het is bekend dat veel vrouwen iets van seksuele opwinding voelen bij het gadeslaan van mannen die een vechtsport beoefenen. Meestal niet bewust, maar hun lichamen reageren er wel op. Ongetwijfeld komt dit voort uit de oerbeelden en gevoelens van hetgeen zich honderdduizenden jaren geleden heeft afgespeeld. De mannen die moesten vechten voor het recht om vrouwen te, “nemen” en zich voort te planten en de vrouwen die bepaalden welke mannen in aanmerking kwamen voor leiderschap en het leveren van het beste zaad. Net als nu nog in het dierenrijk maken de vrouwen in feite de dienst uit in het dagelijks leven. Mannen zijn er voor de bescherming en de voortplanting. Alleen de grootste en sterkste mag paren. Wat is er in ooit veranderd bij Homo Sapiens? Daarvoor moeten we in een andere keuken kijken. Binnen een groep chimpansees heerst een duidelijke hiërarchie die veel overeenkomst vertoond met de ordes binnen andere groepen zoogdieren. Bij álle zoogdieren die in groepsverband leven bepalen de vrouwen de sociale orde. Voor de voortplanting laten ze alleen de sterkste toe. De man die zich dat recht verworven heeft moet zich doorlopend bewijzen op het gebied van kracht en vitaliteit. Ook bij chimpansees geldt dat. Als het op fysiek geweld en dominantie aankomt is er een mannelijke leider. Veel vrouwtjes zijn echter slim. De big boss maakt ze zwanger en vervolgens vertonen ze ‘bedelgedrag’ bij andere mannetjes. Met bedelgedrag bedoel ik in dit geval dat ze de andere mannetjes aan het werk zetten. Zwangerschap geeft veel ongemakken en beperkingen. Chimpanseevrouwen hebben ontdekt dat mannetjes veel voor ze willen doen in ruil voor fysieke aanraking. Ze brengen voedsel, ze beschermen en ze mengen zich als partij in onderlinge vetes bij vrouwen, zolang de big boss het gedoogd. Zou dit geleid hebben tot de monogamiteit die wij als moderne mensen kennen? We weten dat monogamiteit voorkomt in de natuur. Maar juist niet bij dieren die in groepsverband leven. In onze ingewikkelde sociale structuur komt zelfs bij veel vrouwen de oereerlijkheid naar boven. Ze zoeken bij een man vier belangrijke eigenschappen. • Hij moet sterk zijn en het gezin kunnen beschermen • Hij moet het gezin kunnen onderhouden • Hij moet lief en teder zijn voor vrouw en kinderen • Hij moet een vrouw kunnen blijven boeien Deze vier maal “hij moet” eigenschappen zijn bij slechts weinig mannen aanwezig. Als er dan al een dergelijke man is zijn vrouwen niet meer bereid om een dergelijk exemplaar met tien andere vrouwen te delen. Voor mannen ligt het veel eenvoudiger. Veruit de grootste groep mannen valt vooral op het uiterlijk van de vrouw. Vrouwen hoeven dus aan veel minder eisen te voldoen dan mannen. Als ze aantrekkelijk zijn voor een man en bereid om te paren is een man al snel tevreden. Ergens in de tienduizenden jaren dat Homo Sapiens zich verder ontwikkelde tot de moderne mens heeft dit proces zich ingezet en voortgezet. Het gevolg was dat een groep mensachtigen uit relatief veel mannen bestond. Bij Homo Sapiens heeft de vrouw haar sociale machtspositie opgegeven door een man voor zichzelf op te gaan eisen. Dit verschijnsel van valse monogamiteit heeft zich al verankerd in de structuur van de oergemeenschappen. Het heeft grote voordelen gehad in de strijd om het bestaan. Veel mannen maakten de groep weerbaar en sterk, men kon bendevorming creëeren en als groep op rooftocht gaan (krijgen). Ook ontstonden er veel meer genetische paden in één groep waardoor de kans op inteelt afnam. Als de lei-
58
! der stierf was er direct een vervanger. Het mogelijke “bedelgedrag” van de vrouwen is misschien wel de grootste revolutie geweest bij de overlevingkansen van Homo Sapiens. Natuurlijk moest er ook een prijs voor betaald worden. Het fenomeen jaloezie zal hier zijn oorsprong gevonden hebben. De toename van mannen leidde tot veel uitgebreidere gevechten met wedijverende groepen. Gevechten om het voortbestaan gingen niet meer tussen de twee leiders maar tussen de twee leiders en hun groepen. Kortom, ook het voeren van oorlog kreeg haar plaats in de beschaving van Homo Sapiens.
59
! Hoofdstuk 14 Prehistorie en statenvorming Ik behandel de komende hoofdstukken vanuit westers perspectief. Het zijn de feiten die invloed hebben gehad op het westerse denken. Ik realiseer me heel goed dat voor andere beschavingen vermoedelijk hele andere gebeurtenissen van belang zijn geweest maar ik wil me hier beperken tot mijn eigen achtergrond en (historische) kennis. De keuze van de vrouwen (monogamiteit), het gebruik van vuur en de plaats van de duimen brachten nogal wat teweeg bij de moderne mens. Zo ook de ontdekking van de landbouw. Als jager die zich ook tegoed kon doen aan planten had de mens kennis opgebouwd over wat wel en niet eetbaar was. Ongetwijfeld zal hij ook de natuurlijke velden hebben waargenomen waar de planten stijf op elkaar stonden. Het is hem gelukt om te bevatten wat er gebeurde en, na het vuur, nu ook planten en grond planmatig te gebruiken voor het verkrijgen van voedsel. (een vroege vorm van genetische manipulatie). De ontdekking van de landbouw mag als een mijlpaal worden gezien die grote impact heeft gehad op de verdere ontwikkeling van de mens. Voor landbouw is vruchtbare grond nodig. Vruchtbare grond vind je vooral langs rivieren in dalen. Het is dan ook niet vreemd dat juist op dit soort plaatsen de eerste permanente nederzettingen ontstonden. Nog heel erg lang bleef de mens een jager en verzamelaar van voedsel die door allerlei gebieden trok. Het bestaan in een nederzetting gaf echter grote voordelen. Er was veiligheid, altijd warmte en er kon gehandeld worden. Er werd informatie uitgewisseld. De landbouw zorgde ervoor dat er veel voedsel was. Er was meer comfort want men kon een permanente verblijfplaats bouwen. Mensen zwierven niet meer achter hun behoeften aan maar de goederen moesten vervoerd worden naar de nederzettingen. De supply chain werd geboren. Eerst zullen nederzettingen wel iets weg hebben gehad van handelsposten en ontmoetingsplaatsen, maar steeds meer breidden ze zich uit. Op zeer uiteenlopende plaatsen in de wereld ontwikkelden deze nederzettingen zich min of meer gelijktijdig. Uitzondering hierop is Amerika. Maar Amerika komt straks apart aan de beurt omdat zich daar dingen hebben afgespeeld die tot op de dag van vandaag nogal mysterieus zijn. In het volgende hoofdstuk meer daarover. De gebieden waar de eerste nederzettingen zich verder ontwikkelden en waar het “wij” gevoel moet zijn ontFiguur 1.1 Nederzetting staan hebben allemaal één overeenkomst. Het waren vruchtbare gebieden waar de landbouw zich verder kon ontwikkelen, waar een aantal diersoorten gedomesticeerd konden worden en waar mensen, meer tijd konden creëeren om steeds betere hulpmiddelen te maken en na te denken over hoe het anders kon, slimmer. Voor het eerst waren groepen mensen bij elkaar en communiceerden over andere zaken dan angst, jacht en honger. Er ontstond ruimte voor het gesprek en de gedachte (filosofie) en techniek. Men kon direct vergelijken met elkaar zodat de eerste versnelling van improvement plaats kon vinden. De mens ontwikkelde zich verder tot de hedendaagse soort, een denkend, peuterend en bouwend wezen dat dan weer eens hinder ondervindt van zijn intelligentie en dan weer eens iets heel bijzonders tot stand brengt met dezelfde intelligentie. Om enig inzicht te krijgen in de prilste fase van onze geschiedenis zullen we op de komende bladzijden enkele gebeurtenissen koppelen aan tijd en gebied waar ze zich afspeelden. Oost Azië • Ca. 6000 v. Chr. Verbouw van rijst (Thailand) • Ca. 3500 v. Chr. Longshancultuur in China • Ca. 3000 v. Chr. Toepassing van brons in Thailand • Ca. 2750 v. Chr. Eerste beschavingen in de Indus vallei (India) • Ca. 1000 v. Chr. Ariërs verspreiden zich via de Ganges vallei (India) Midden Oosten • Ca. 9000 v. Chr. Domesticatie van dieren en veredeling van gewassen (gerst en tarwe). Vermoedelijk is de vijg de eerste gecultiveerde vrucht
60
! • • • • • • • • • • • • • • •
Ca. 7500 v. Chr. Stichting van Jericho, een van de oudste ommuurde steden ter wereld Ca. 7000 v. Chr. Toepassing kopererts in Anatolië (Turkije) Ca. 6000 v. Chr. Sterke groei van Catal Hüyük (Anatolië), de grootste nederzetting uit die periode Ca. 5000 v. Chr. Mesopotamië, het land tussen Eufraat en Tigris (Irak), wordt bevolkt en mensen passen irrigatie toe Ca. 4000 v. Chr. Eerste bronsgietwerk Ca. 3000 v. Chr. Ontwikkeling van grotere nederzettingen in Mesopotamië (Soemeriërs) Ca. 2000 v. Chr. Hettieten (Volk uit het noorden) vallen Anatolië binnen en stichten een eigen rijk Ca. 1800 v.Chr. Stichting van Babylonië (zuid Mesopotamië) Ca. 1200 v. Chr. Ineenstorting van de rijken van de Soemeriërs en Hettieten door aanvallen van Assyriërs. Joodse uittocht uit Egypte en vestiging in Palestina Ca. 1150 v. Chr. Eenwording van Judea en Israël onder koning David. Ca. 700 v. Chr. Assyriërs op hoogtepunt van hun militaire macht Ca. 650 v. Chr. Assyriërs veroveren Egypte Begin van de periode van ijzerbewerking Ca. 600 v. Chr. Babyloniërs, Meden en Scythen plunderen Nineve (hoofdstad van Assyrië) Ballingschap van het Joodse volk in Babylonië Ca. 550 v. Chr. Stichting van het Perzische Rijk Ca. 520 v. Chr. Het Perzische Rijk heerst van de Nijl tot de Indus onder Darius I. Er wordt een verbindingskanaal tussen de Nijl en de Rode Zee gegraven.
Noord Afrika • Ca. 5000 v.Chr. Diverse landbouwnederzettingen in Noord Afrika • Ca. 4000 v. Chr. Begin van de uitdroging van de Sahara. De bewoners concentreren zich langs de vruchtbare oevers van de Nijl • Ca. 3000 v. Chr. Koning Menes sticht het Egyptische rijk. • Ca. 2700 v. Chr. Begin van het oude Rijk in Egypte (piramiden tijdperk) • Ca. 1100 v. Chr. Verspreiding van de Feniciërs rondom de Middellandse Zee • Ca. 900 v. Chr. Stichting van het koninkrijk Koesj (Nubië) ten zuiden van Egypte • 814 v. Chr. Officiële stichtingsjaar van de Fenicische Kolonie Carthago. Europa • Ca. 6500 v. Chr. Eerste landbouw in Griekenland en het Egeïsche gebied • Ca. 5000 v. Chr. Verbreiding van landbouw langs de Donau naar het noorden (Hongarije en Duitsland) en naar het westen (Frankrijk) • Ca. 4000 v. Chr. Landbouw in de lage landen en landbouwers steken over naar de Britse eilanden. • Ca. 3000 v.Chr. Verspreiding van koperbewerking en eerste grotere nederzettingen in het Egeische gebied • Ca. 2000 v. Chr. Indo-europese volken (Myceners) trekken de Peloponnesus binnen. Begin van de Minoïsche beschaving op Kreta • Ca. 1600 v. Chr. Begin van de Myceense beschaving in Griekenland • Ca. 1400 v. Chr. Einde van de Minoïsche beschaving op Kreta • Ca. 1200 v. Chr. Einde van de Myceense beschaving in Griekenland • Ca. 1000 v. Chr. Vestiging van de Etruriërs (Etrusken) in Italië • Ca. 750 v.Chr. Stichting van kolonies om de Middellandse Zee door Griekse stadsstaten • Ca. 700 v. Chr. Verspreiding van de Scythen vanuit midden Azië naar Oost Europa • Ca. 650 v. Chr. Opkomst van de ‘Tirannen’ in de Griekse steden • Ca. 510 v. Chr. Stichting van de Romeinse Republiek • Ca. 500 v. Chr. Hallstatt-cultuur in centraal – en west Europa, toepassing van gemengde landbouw en ijzeren gereedschap • Ca. 300 v. Chr. Romeinen hebben Italië veroverd
61
! Tot zover enkele feiten per gebied. Op het culturele vlak moeten ook nog enkele feiten worden vermeld om uiteindelijk een samenhangend beeld te krijgen. • 6000 v. Chr. Oudst bekende keramiek en kleding van wol (Catal Hüyük) • 3500 v. Chr. Bouw van megalithische graftomben en steenkringen op eilanden in de Middellandse Zee, langs de Spaanse en Franse kust en op de Britse eilanden. • 3500 v. Chr. Toepassing van het wiel en de ploeg in Mesopotamië en het zeil in Egypte • 3100 v. Chr. Beeldschrift ontwikkelt door Soemeriërs • 2590 v. Chr. Bouw van de piramide van Cheops • 2500 v. Chr. Domesticatie van het paard in centraal Azië • 2000 v. Chr. Toepassing van zeilen bij zeewaardige schepen (Egeïsch gebied) • 1500 v. Chr. Ideografisch schrift in China, lineair B schrift in Griekenland en op Kreta, spijkerschrift bij de Hettieten in Anatolië • 1100 v. Chr. Feniciërs ontwikkelen het alfabetische schrift en leggen daarmee de basis voor alle moderne Europese schriftvormen • 776 v. Chr. Eerste Olympische spelen in Griekenland • 750 v. Chr. De Ilias van Homerus en de gedichten van Hesiodus op schrift gesteld • 650 v. Chr. De eerste munten in Lydië en Griekenland • 530 v. Chr. Pythagoras actief als wiskundige en mysticus • 500 v. Chr. Invoering van het kastenstelsel in India • 486 v. Chr. Dood van Siddharta Gautama (de Boeddha) • 479 v. Chr. Dood van Confucius • 350 – 200 v. Chr. Hoogtepunt van de Chinese wijsbegeerte en de eerste wetenschappelijke ontdekkingen • 312 – 311 v. Chr. De Seleuciden komen met hun eerste dateringsysteem • 290 v. Chr. Stichting van de bibliotheek in Alexandrië (Egypte) door Ptolemeus (favoriete generaal van Alexander de Grote en voorvader van Cleopatra) Opvallend is dat zich op veel verschillende plaatsen in de wereld in kort tijdbestek belangrijke zaken afspeelden op het gebied van eenwording en statenvorming. Leiders werden koningen en kregen privileges. De groei van de bevolking per nederzetting leidde tot expansiedrift. Er bestaat natuurlijk geen datum waarin men kan zeggen: ‘En toen was de prehistorie voorbij’. Uit de opsomming van de feiten blijkt wel dat de prehistorie in West Europa veel langer heeft geduurd dan in de gebieden rondom de Middellandse Zee en het Middenoosten. De eerste staten waren de nederzettingen die uit waren gegroeid tot steden. Plaatsen waar sprake was van structuur door bestuur. Van daaruit ontstonden nieuwe begrippen. Het fenomeen formele macht kreeg betekenis. Macht door vaardigheid, macht door kennis en macht door schoonheid kregen er een nieuw broertje bij. Ook de muziek begon zich te ontwikkelen vanuit de jacht en oorlog. In de oertijd had de mens al kennis gemaakt met deze vorm van communicatie en kunst. Muziek kon zich gaan ontwikkelen. Tot de dag van vandaag trekken muzikanten rond en zingen hun verhalen. In de tijd dat de nederzettingen gestalte begonnen te krijgen gingen een aantal muzikanten “samenspelen”. De stadstaten handelden met elkaar, voerden oorlogen met elkaar en brachten kennis en goederen over en weer. Zoals al eerder vermeld lag het voor de hand dat het allemaal begon in de vruchtbare gebieden. Ook de kuststreek werd snel interessant toen de scheepvaart zich ontwikkelde. Veel resten van de oudste steden laten zien wat er veranderde. Ook in Nederland kennen we een voorbeeld. Dorestad was een rivierhaven die relatief dicht bij zee lag en aan het eindpunt van een enorme rivier (de Rijn). Omdat de loop van de rivier veranderde moest de stad mee verplaatsen (een steeds bredere kade was het gevolg. Dit ging door tot het niet meer haalbaar was en de stad werd verlaten. Overal op de wereld vinden we resten van steden die ooit eens aan zee of aan een rivier lagen maar waar de natuur voor verandering zorgde. Vooral de ontwikkeling van de muziek en de dans zorgde voor een versnelling in het creatieve en intellectuele denken van de mens. Het was oorspronkelijk, trainde de hersenen en liet meteen resultaten zien zodat stimulans en competitie een minder agressief karakter kregen.
62
! Economische aspecten Als groepen groter worden ontstaat schaarste aan goederen. De ontwikkeling van de landbouw was bepalend voor de grootte en groeimogelijkheden van een nederzetting. De hoeveelheid voedsel van het land en de voedingswaarde was afhankelijk van de aard van de verbouwde producten, van de hoeveelheid land en van de kwaliteit van de grond van dit land. In Oost Azië was rijst bepalend voor de omvang van de bevolking. In het middenoosten en Europa de graansoorten en in Amerika de maïs. Als je deze soorten met elkaar vergelijkt kun je al snel enkele conclusies trekken. Tarwe had een relatief lage opbrengst. Niet ieder jaar kon het verbouwd worden waardoor zich een meerslagenstelsel ontwikkelde. Tarwe kon maar eens per twee of zelfs drie jaar op hetzelfde terrein verbouwd worden. Gevolg was dan ook dat minstens de helft van de landbouwgrond altijd braak moest liggen. Tarwe kon de mensen voor 60% voorzien in hun voedingsbehoefte. De opbrengst per hectare is gemiddeld ongeveer 1660 kilo. Tarwe werd ca. 9000 v. Chr. “ontdekt” en 5000 v. Chr. overal in midden Azië en Europa verbouwd. Ook Rijst kent haar oorsprong in midden Azië. We kennen droge en natte rijstbouw. Het kan mensen voor 90% voorzien in hun voedingsbehoefte. Rijst had aanvankelijk een grote cultiveringachterstand op tarwe omdat het pas rond 2000 v. Chr. grootschalig werd toegepast. Al in 6000 v. Chr. kende men rijst en verbouwde het ook op kleine schaal. Op de immense vlakten van China werd rijst niet gecultiveerd. Daar werd tarwe, gierst en kafferkoren (sogrum) verbouwd. In het zuidoosten van Azië werd rijst voor het eerst grootschalig verbouwd. Daar bleek al zeer snel dat rijst ieder jaar verbouwd kan worden op veel plaatsen door de mogelijkheden van droge en natte bouw. De opbrengst per hectare bedraagt 2600 kg. Ongepelde rijst kan bovendien lang worden opgeslagen. Maïs kent haar oorsprong in Zuid Amerika. Het is een uiterst makkelijk groeiende soort die weinig aandacht nodig heeft. Maïs is taai en groeit razendsnel. Het kan twee keer per jaar verbouwd worden op hetzelfde terrein waardoor er een enorme opbrengst ontstaat. Maïs heeft namelijk maar 50 dagen nodig na het zaaien om geoogst te kunnen worden. Ook maïs kent droge en natte bouw. De voedingswaarde is echter niet zo hoog. Naast maïs moeten veel andere producten gegeten worden om voldoende calorieën binnen te krijgen. Het winnen en verwerken van diverse metalen leidde ook tot schaarste. Metaal betekende macht want metaal kon voor veel doeleinden worden ingezet en maakte de bewerking van hout eenvoudiger waardoor men opeens voorwerpen kon maken die voorheen niet te bedenken waren. Door ertsen te legeren werden verschillende soorten en kwaliteiten van metaal ontdekt. Vergelijk het met de ontwikkeling van kernsplitsing en nanotechnologie. Fundamenteel onderzoek leidt tot nieuwe techniek, bewerkingen en mogelijkheden. Helaas was het ook toen al zo dat de bijzondere eigenschappen van metaal ook grote voordelen boden bij het maken van wapens. Wie scherpe en sterke metalen wapens bezat was heet en meester op het slagveld.
63
! Hoofdstuk 15
De overgang naar de beschaving
De nederzettingen veranderden in de tijd steeds meer in staten of steden. Een grote groep mensen op een relatief klein oppervlak maakte structuur en bestuur noodzakelijk. Mensen begonnen goede dingen en slechte dingen te delen met elkaar en te ervaren als groep. Een tegenvallende oogst leidde meteen tot hongersnood op grote schaal. Het “wij” gevoel begon daardoor de overhand te krijgen waardoor een gemeenschappelijke cultuur werd ontwikkeld. In een aantal gevallen werd die cultuur zo veelomvattend dat we spreken van een beschaving. Er bestaan enorm veel beschavingen sinds de intrede van de mens. Onderstaande drie voorbeelden van beschavingen zeggen iets over een totaalbeeld waar mensen zich meteen iets bij voor kunnen stellen.
Shang dynastie Azië
Maya beschaving
Vikingen We laten Azië los en richten onze aandacht vooral op het Midden Oosten, Noord Afrika en Europa. Speciale aandacht is er op het eind voor Amerika. In termen van “beschaving” is er een oppervlakkige chronologie op te bouwen van de beschavingen die ook op Europa grote invloed hebben gehad. Soemerisch Egyptisch Minoïsch Hettieten Babyloniërs Assyriërs Perzen Grieken Romeinen Er bestaan aanmerkelijk meer beschavingen die ook grote invloed hebben gehad. We beperken ons echter tot de bovengenoemde omdat deze het meest bekend zijn en we er ook relatief veel over weten. Andere beschavingen hebben ook veel invloed gehad maar ik wil voorkomen dat dit hoofdstuk een zwaar en lijvig stuk wordt over oude beschavingen. Wie meer wil weten van, bijvoorbeeld, de Hoerri, de Lydiërs of de Kelten kan veel informatie krijgen via internet.
64
! De Soemeriërs (Mesopotamië) Over deze cultuur en dit volk is het nodige bekend. Dankzij het door hen ontwikkelde spijkerschrift hebben archeologen een redelijk beeld van de Soemeriër. Hun geschreven geschiedenis bestaat echter hoofdzakelijk uit tableaus met inventarissen en voorraden. Prachtige kleurrijke verhalen zijn niet bekend. Het was een volk dat handelde en aandacht schonk aan kennis en techniek. Het Soemerische Rijk bestond uit een aantal stadstaten. Hun behoefte aan hout en metaal werd steeds groter en dwong hen uiteindelijk gebieden te gaan bezetten waar deze stoffen voorradig waren. Het is de Soemeriërs nooit gelukt om een volwaardige eenheid te vormen. Het rijk ging ten onder door interne verdeeldheid.
Er was te weinig onderlinge binding om van “een volk” te kunnen spreken en de kleine bureaucratieën zorgden voor een zodanig onsamenhangend geheel dat de Assyriërs en Babyloniërs het gebied onder de voet konden lopen en de Soemeriërs assimileerden in de nieuwe bevolking. Soemerische rijk
De Egyptenaren (de Nijldelta en Nijlvallei) Over dit volk is veel bekend. Dankzij hun hiërogliefen kon veel in kaart worden gebracht. Egypte ontwikkelde zich gelijktijdig met Soemerië. De twee beschavingen hebben contact gehad met elkaar. Bij de komst van de agressieve Hettieten in het noorden (Anatolië) hadden ze een gezamenlijke vijand die beide culturen ertoe dwong om grote legers samen te stellen. Van de Egyptenaren is bekend dat ze ook handel dreven met de Minoïsche beschaving op Kreta. Ze voerden oorlogen in het zuiden met de Nubiërs en in het noorden met de Ammonieten en Hettieten. Lange tijd was Egypte bezet door de Hyksos, een woest volk uit het noordoosten. Farao Kamose slaagde er in 1567 v. Chr. in om de Hyksos te verdrijven. Van de Hyksos namen de Egyptenaren het gebruik van de strijdwagen over en de toepassing van de samengestelde boog. Met hun bouwkundige en administratieve vaardigheden hebben de Egyptenaren een grote bijdrage geleverd aan de vorming van latere culturen. Vanaf ca. 1100 v. Chr. werd Egypte geregeerd door achtereenvolgens Libiërs, Nubiërs, Perzen en Macedoniërs. In 30 v. Chr. werd Egypte een Romeinse provincie.
De Egyptenaren Kreta Duizenden jaren zijn volkeren op drift geweest. Dit begon in de prehistorie toen de jacht niet genoeg meer opleverde voor de steeds groter wordende groepen. Doorlopend zochten mensen, verbonden in grotere groepen, naar betere leefomstandigheden. Vanaf de Balkan en het Transsylvanische gebergte
65
! trokken de Indo Europese volken naar het zuiden. In de Macedonische vlakten, voor de kust maakte men de keuze: ‘Gaan we links of rechts?’ Zij die links gingen passeerden de Bosporus (toen vermoedelijk nog een vallei) en trokken Anatolië in. Zij die rechts gingen kwamen via Macedonië en Thessalië terecht in de Peloponnesus. Het leven was goed want de vele eilanden en het zachte klimaat zorgden voor een prettig leven met voldoende voedsel en grondstoffen. Natuurlijk werd het wel steeds drukker in dit gebied met als gevolg dat andere volkeren weer op drift raakten. De Egeïsche Zee is bijzonder rijk aan eilanden. In het zuiden lag een groter eiland dat de ring omsloot. De mensen die zich daar permanent vestigden waren zeevaarders. De zeevaart werd op dat moment nog maar door weinigen bedreven. Op Kreta was men veilig en kon zich in een korte tijd een grote beschaving opbouwen. Het hoogtepunt van haar bloeitijd was omstreeks 1500 v.Chr. Als zeevaarders dreven de Kretenzers handel met Egypte en stichtten ze zelfs koloniën. Rond 1500 v. Chr. werd één van deze koloniën (Akrotiri op Thera) door een enorme vulkaanuitbarsting volledig verwoest. Ondertussen hadden meerdere volkeren de zeevaart onder de knie gekregen en waren de Kretenzers niet meer zo veilig. Hoe hoog hun beschaving ook was, het was geen groot volk met een machtig leger, het was voor hen nooit noodzakelijk geweest om te moeten vechten voor land. Ze waren vooral handelaren die erop uit trokken en terugkwamen met goederen die rijkdom en creativiteit brachten. De Myceense beschaving had zich weten uit te breiden. Tenslotte veroverden de Mycenen, Kreta en vernietigden de hoofdstad Knossos. En zo gebeurde het dan ook dat de Minoïsche beschaving ten onder ging en deel ging uitmaken van het rijk van de Mycenen. De Minoïsche beschaving op Kreta heet de bakermat te zijn van de latere Europese beschaving. De Hettieten Dit was een volk dat linksaf ging en Anatolië in trok. Het was een krijgshaftig volk dat oorspronkelijk, samen met de Loewiërs en Hoerriërs uit Europa was gekomen. Laatst genoemde twee volkeren trokken door naar Mesopotamië, dat nog steeds zeer in trek was bij alle op drift geraakte volkeren uit het noorden. De Hettieten veroverden heel Anatolië en bouwden een krachtig rijk op. De Ammonieten en Filistijnen vluchtten voor hen uit naar Libanon en Palestina toen ze hun ogen op het zuiden richten. Het is bekend dat ze veldslagen hebben gevoerd met de Soemeriërs en de Egyptenaren. Rond 1300 v. Chr. stortte hun rijk in doordat ze de aanvallen van o.a. de Armeniërs niet langer konden weerstaan. Aleppo was de belangrijkste stad van de Hettieten. De Babyloniërs Na de uitholling van de Soemerische beschaving was in het zuiden een machtsvacuüm ontstaan. Verschillende volkeren namen gebiedsdelen in. Het was koning Hammoerabi (ca. 1800 v. Chr.) die tenslotte de, vooral Amoritische, steden verenigde en de macht kreeg over het geheel. Hammoerabi is de geschiedenis ingegaan als de eerste leider die georganiseerd bestuur hanteerde om de steden te regeren. Babylon werd zijn hoofdstad. Nog in zijn regeerperiode werd Babylon Babyloniërs aangevallen en geplunderd door de Hettieten. Daarna kwamen de Kassieten uit het Zargos gebergte aan de macht. Zij wisten het Babylonische rijk nog 4 eeuwen in stand te houden. Omstreeks 1400 v. Chr. werd het Babylonische rijk door de Assyriers ingenomen.
66
! De Assyriërs Toen de Soemeriërs verdeeld raakten over het bestuur van hun stadstaten waren het de Assyriërs vanuit het noorden en de Babyloniërs vanuit het zuiden die het vruchtbare en rijke Mesopotamië veroverden. De Assyriers kwamen voort uit de Ammonieten, Hettieten en Ciliciërs. In een korte tijd veroverden zij een groot gebied. Daarbij hadden zij weinig last van hun agressieve buren, de Hettieten. Tussen deze twee rijken zaten nog grote gebieden die bevolkt werden door de Hoerriërs en de Miranniërs. Assyrië kon daardoor erg lang gedijen en zich volledig op het zuiden richten waar ze eerst de Soemeriërs en later de Babyloniërs versloegen. Hun hoofdstad, Ninevé, in het noorden van het huidige Irak, breidde zich uit en was aanvankelijk het machtscentrum. De Assyriërs namen veel van de Babyloniërs over, zelfs hun schrift. Door gebrek aan grondstoffen als hout en metalen waren ze genoodzaakt om een krijgshaftige politiek te voeren. Sterke en goed georganiseerde legereenheden haalden de noodzakelijke goederen weg bij de omringende (berg)volkeren. Deze tactiek werkte zo goed dat ze volledig in de Assyrische cultuur werd ingeburgerd. De veroveringszucht breidde zich eerst uit in het westen. Mittani en Syrië werden ingelijfd, later ook het land van de Filistijnen (Palestina), Israël en noord Egypte. In het oosten bestond al een langdurige band tussen de Babyloniërs en de volkeren uit Elam (Iran). Toen de Assyriërs Babylonië veroverden stelden ze in het begin weinig belang in het oosten. Ze hielden er vriendschappelijke banden met de Scythen en de Meden op na. Deze volkeren leerden veel van de Assyriërs. Het rijk van de Assyriërs werd uiteindelijk zo groot dat de grenzen niet meer te verdedigen waren. Achter Elam had zich al meer dan duizend jaar een oud Indo Europees volk verder ontwikkeld, de Ariërs. Een deel van dit volk was naar de Indus vallei getrokken in het oosten. Het andere deel vermengde zich met de Perzen uit centraal Azië en zocht uitbreiding in westelijke richting. Ze joegen de Meden en Scythen voor zich uit. Deze drongen Assyrië binnen en plunderden Ninevé in 612 v. Chr. In 605 v. Chr. werd Assyrië veroverd door de Perzen in het zuiden en de Meden in het noorden. Assyriërs
De Perzen Het Perzische rijk had in de bergketens in het oosten een goede natuurlijke grens. De Scythen hadden zich noordelijk van de Zwarte zee gevestigd, de Sarmaten woonden aan de noordoostzijde en de Thraciërs bevonden zich aan de westkant van de Zwarte Zee. Met het samensmeden van de Perzen en de Meden (Cyrus in 550 v. Chr.) ontstond een groot rijk. Mede door deze periode van betrekkelijke rust konden de Perzen geheel Anatolië onder hun invloedsfeer brengen. Gelijktijdig trokken de Perzische legers op naar het zuiden waar ze de Syrische hoogvlakten, Palestina en Israël bezetten. Ook noord Egypte werd bezet. Perzen
Het zuiden van het Perzische rijk bestond uit woestijn. Er was daar niet veel te halen. De Perzen richtten daarom hun blik naar het noorden en westen. In het noorden werd de Perzische koning Darius in 513 v. Chr. door de Scythen verdreven uit de Oekraïne. In het westen kwamen de Ioniërs in opstand. Darius zond een leger om ook Athene (dat de Ioniërs had bijgestaan) te straffen. Bij Marathon werden de Perzen in 490 v. Chr. verslagen. Nog in datzelfde jaar ondernam Xerxes, de zoon van Darius, een nieuwe invasie. Eerst werd hun vloot verslagen bij Salamis. Later (489 v. Chr.) werd het restant van het Perzische leger bij Plataeae in de pan gehakt. Vanaf dat moment was het gedaan met de Perzische expansie. In de 150 jaren die daarop volgden waren er wat interne spanningen tussen broers en halfbroers maar het rijk kende toch vooral rust. In 331 vernietigde Alexander de Grote het Perzische leger van Darius II bij Gaugamela en werd Perzië onder de voet gelopen door eerst de Grieken en later de Parthen.
67
! De Grieken In eerste instantie waren het de Mycenen die een sterk kustvolk vormden en de verschillende eilanden in de Egeïsche Zee (tot en met Kreta) onder hun invloed brachten. Zoals al eerder vermeld ging het er in de Peloponnesus soms ruig aan toe. De Ioniërs, de Doriërs en de Grieken (Hellenen, Grieks is de naam die de Romeinen aan hen gaven) vestigden zich daar en streden dan weer eens zij aan zij tegen de Perzen en dan weer tegen elkaar. In eerste instantie ontstonden er steeds meer kleine stadsstaten en het is dan ook niet vreemd dat het woord Polis veel betekent in de vorming van de Hellenistische beschaving. Polis betekent Stadsstaat. Zonder dat er sprake was van een verenigd rijk stichtten deze stadsstaten overal hun koloniën die vervolgens ook weer stadsstaten werden. Ze dreven handel, voerden oorlogen en wisselden kennis uit. Voor het eerst ontstonden grotere centra in Europa waar men contacten onderhield met de Kelten, Etruriërs, Italiërs en de Illyriërs. Tarraco (Barcelona), Massalia (Marseille), Neapolis (Napels) en Byzantium (Istanboel) waren grote handelscentra die koloniën als Sicilië, Sardinië en de Balearen bestuurden. Aan de noordkust van Afrika werden veel zaken gedaan met de Feniciërs. In Numidië werden veel handelsposten gesticht en Tripolis was een stadsstaat. Rond 790 v. Chr. had Lycurgus de basis gelegd voor de stadsstaat Sparta in het zuiden van de Peloponnesus. Deze staat was op militaire leest geschoeid en een voorbeeld van discipline en hardheid in de strijd. In het noorden was het Athene dat een groot contrast vormde met Sparta. Athene kende democratie en wijsbegeerte. Deze twee staten werden dominant en vochten samen tegen de Perzen. In de 5e eeuw v. Chr. was het echter flink raak. Toen vlogen ze elkaar in de haren omdat Sparta nog steeds een Tirannenstaat was en Athene een democratie. 27 Jaar lang (431–404 v. Chr.) bevochten ze elkaar om de macht in de Griekse wereld. Ook na deze oorlog bleef het onrustig omdat Sparta jaloers was op de grote invloed die Athene had binnen de cultuur en de zeevaart. In de 4e eeuw bleven beide staten elkaar doorlopend dwars zitten waarbij Perzië op de achtergrond meespeelde in het spel van de over en weer beschuldigingen. Toch stond de cultuur op haar hoogtepunt en waren het de grote beeldhouwers en denkers die furore maakten. De barbaar Phillippus van Macedonië (Atheners noemden iedereen buiten Athene, barbaren), verenigde de stadsstaten met elkaar door ze botweg te veroveren en zijn wil op te leggen. In 338 v. Chr. versloeg hij de Atheners bij Ghaeronea. Phillippus kwam vroeg aan zijn einde door moord. Zijn zoon Alexander kwam daardoor al op jonge leeftijd aan de macht. Hij was geen politicus. Het gekonkel aan het hof, waar zijn moeder een hoofdrol vertolkte, liet hem koud. Hij liet zich al op jonge leeftijd alleen maar beïnvloeden door enkele filosofen. Ook later, toen hij ver weg was, correspondeerde hij nog met deze kleine groep mensen. Nadat hij in 331 v. Chr. Darius II had verslagen en een Perzisch invasiegevaar had afgewend wilde hij meer. Alexander had een droom. Hij wilde een rijk stichten dat zich voorbij de Indus zou uitstrekken. In 334 v. Chr. stak hij met een groot leger de Hellespont over en veroverde in een tijdsbestek van 11 jaar een gebied dat reikte tot India. Na zijn dood in 323 v. Chr. werd dit rijk verdeeld onder drie generaals die er een puinhoop van maakten. Grote militaire successen bleven uit maar het Hellenisme vierde hoogtij op cultureel gebied. In Egypte had Alexander een stad in het noorden gesticht, Alexandria (daar was hij niet erg origineel mee want hij had nog vijf nieuwe steden die naam gegeven in de door hem veroverde gebieden). Zijn favoriete generaal Ptolemaeus was een groot historicus en stichtte een nieuwe dynastie van machthebbers (Cleopatra was de laatste uit die lijn). In Alexandrië liet hij een bibliotheek bouwen die zijn weerga niet kende in die tijd. Alle grote werken werden hier verzameld. Antiochië werd de hoofdstad van het oostelijke rijk en Pella van het derde, Macedonische rijk. In politiek opzicht hielden deze rijken, als eenheid, niet lang stand. Maar er ontstond een steeds drukker handelsverkeer met het verre oosten en uitwisselingen van kennis en kunst met het midden oosten. Zonder een sterk machtsblok of eenheid te vormen werden vele volkeren sterk beïnvloed door de Griekse cultuur. Zij werd bepalend voor wat er verder ging gebeuren in Europa. De Romeinen, die in 31 v. Chr. het laatste grote deel (Egypte) van het oude rijk van Alexander in handen kregen, baseerden De Grieken
68
! hun geestelijke en intellectuele wereld volledig op die van de Grieken. De Grieken hadden hun oorspronkelijke begrip Polis naar het niveau gebracht van Kosmopolis. Het waren de Romeinen die daar wel wat mee konden. De Romeinen In het midden van de laars van Italië woonden zeer veel verschillende volkeren zoals de Veneti, de Picentes, de Lapyges en de Latijnen met een ijzercultuur en bergvolken uit de Apenijnen met een bronscultuur. In de 18e eeuw v. Chr. viel een volk uit Klein-Azië (de Etruriërs) dit gebied binnen. Zij hadden een hoog beschavingsniveau en al snel werd het ene volk na het andere onderworpen. Hun hoofdstad, Tarquinii lag in het noorden van de Toscaanse vlakten. De Etruriërs (ook wel Etrusken genoemd) bouwden hun rijk op, op basis van landbouw.
Overal ontstonden nederzettingen ten noorden en ten westen van de Apenijnen (Bologna en Perugia zijn oude Etruskensteden). De Grieken vestigden hun kolonies ten zuiden van dit rijk. Tot oorlogen kwam het niet omdat de Griekse koloniepolitiek niet was gebaseerd op landhonger en de Etruriërs hun handen vol hadden aan de binnenlandse politiek. De grootste nederzetting ontstond aan de Tiber. Rome werd in een korte periode het handelscentrum tussen de Etruriërs in het noorden, de Latijnen in het oosten en de Grieken in het zuiden. Hoewel Rome als smeltkroes van verschillende beschavingen beschouwd kan worden waren het toch vooral de Latijnen die de overhand kregen. De Etruriërs hadden nog steeds een hoger cultureel peil. Ook tegenwoordig zien we daar nog veel van terug in Rome en Toscane. Maar de Latijnen onderwierpen de Etruriërs net zoals de Macedoniër Alexander de democratische en filosoferende Atheners onderwierp. Niet alleen op het slagveld maar vooral op het gebied van samenhang. De Indo-Europese talen kregen de overhand waarbij Rome een belangrijke rol speelde. Rond 550 v. Chr. waren Etruriërs en Latijnen, met Rome als centrum, zodanig versmolten in een republiek dat midden Italië als Romeins beschouwd mocht worden. De Romeinen breidden hun rijk gestaag uit volgens Grieks model waarbij de landbouw de drager van de economie werd. De situatie vereiste dat de Romeinen een sterk en goed georganiseerd leger moesten hebben. Vanuit het noorden ondernamen Keltische volken (vooral de Galliërs) vaak plundertochten die het Rijk veel kwaad deden. In het zuiden raakten de Romeinen in conflict met de Handelsstad Carthago (de Feniciërs). De Chartagenen bezaten koloniën op Sicilië, Sardinië en Corsica. Na drie oorlogen vernietigden de Romeinen Carthago in 146 v. Chr. Ze doopten het Carthaagse achterland in Africa en lijfden Spanje, Sicilië, Sardinië en Corsica in. Na deze oorlog was Rome ook een wereldmacht op maritiem gebied. Via politiek en krijg veroverden de Romeinen in de daaropvolgende eeuwen een gebied dat reikte van Brittania tot voorbij de Eufraat. In 27 v. Chr. vond een fundamentele verandering plaats in de structuur van de regering. De republiek verdween en het keizerschap kwam. Het woord keizer is afgeleid van Caesar. Octavianus was een achterneef van Julius Caesar. Nadat Octavianus de macht in handen kreeg kroonde hij zich tot keizer Augustus. De senaat bleef weliswaar nog in tact maar de macht werd uitgeoefend door de keizer, een goddelijkheid op aarde. Aanvankelijk had dit weinig invloed op de vitaliteit en kracht van het Rijk. De Romeinen waren en bleven vooral uitstekende administrateurs die hun legers op moreel en logistiek gebied goed onderhielden. De grote kracht van de legionair was zijn training en zijn wapenuitrusting. Net als in het leger van Alexander was de Romeinse legionair een beroepsvechter, geen landbouwer die opeens moest vechten. Zijn wapenuitrusting was gebaseerd op die van de hoplieten uit het oude Sparta. Een groot schild, een kort sterk zwaard, en een sterke lans. Nieuw was de training die had gezorgd voor discipline en het bewust samen, tactisch vechten. Vijanden leerden hier uiteraard van. De kracht van het Rijk nam verder af toen een reeks van zwakke keizers aan de macht kwam en het Rijk van binnenuit werd uitgehold. Overal waren indrukwekkende versterkingen gebouwd langs de buitengrenzen van het Rijk, maar de decadentie had toegeslagen bij de machthebbers. In het jaar 284 werd het Rijk opgedeeld in vier prefecturen. Het Rijk werd nu geregeerd door twee keizers en twee onderkeizers. Al snel kwam het De Romeinen
69
! zwaartepunt van de macht in Byzantium te liggen, de oude Griekse kolonie waar de tweede keizer regeerde. De naam Constantijn speelt een belangrijke rol in de begindagen van het Oost-Romeinse Rijk. Hij voerde in 330 een herziening in van het belastingstelsel. Dit maakte hem blijkbaar zo populair dat Byzantium werd omgedoopt tot Constantinopel. Daarbij nam hij ook nog eens het christelijke geloof aan omdat hij wist dat zijn macht daardoor zou toenemen. Voor hem maakte het niet zo heel veel uit. Maar het christelijke geloof werd daardoor diep verankerd in de Romeinse cultuur. Het werd een staatsgodsdienst met een bisschop in Rome en patriarch in Constantinopel, Alexandrië en Antiochië. Omstreeks 455 trok Rome zijn legioenen overal in West- en Noord-Europa terug. Germaanse en Gotische stammen stroomden het Rijk binnen. Rome als politieke macht hield op te bestaan. Maar de nieuwe bezetters waren ondertussen wel bekeerd tot het christendom. In het oosten hield het Romeinse Rijk tot 1453 stand. Toen werd Constantinopel ingenomen en een onderdeel van het Ottomaanse Rijk. En de rest van de wereld? Uiteraard stond de tijd in andere delen van de wereld niet stil. We zullen kort ingaan op Afrika en het verre oosten en wat uitgebreider op Amerika. Afrika De ontwikkeling van grotere beschavingen is onder de evenaar veel trager verlopen dan in de gematigde en koudere streken. In de periode van 6000 v. Chr. tot 3000 v. Chr. droogde de Sahara verder uit en zochten de bewoners hun toevlucht in de oostelijke valleien van de Nijl en langs de zuidelijke rand van de tropische regenwouden. De nagenoeg ondoordringbare regenwouden zorgden ervoor dat de verspreiding van landbouw en grotere nederzettingen veel trager verliep dan in de gebieden boven de evenaar. Het jagen en voedsel verzamelen werd pas minder toen kleine boeren gemeenschappen rond 500 v. Chr. ontstonden door het verbouwen van gewassen die gedijden in het tropische klimaat (gierst en sorghum). Aanvankelijk werd dit gecombineerd met het vissen in de rivieren. Omstreeks 100 v. Chr. werd de kameel in Afrika ingevoerd waardoor de Sahara meer toegankelijk werd. Er ontstonden toen iets meer contacten met Carthago en Egypte. Pas in 1000 ontstonden de grotere culturen in midden- en zuidelijk Afrika. Het verre oosten China is sinds de vroegste tijden bewoond. Omstreeks 4000 v. Chr. ontstonden de eerste landbouw gemeenschappen op de hoogvlakten in het noorden. Deze terrasvormige vlakten langs de rivieren hadden een vruchtbare löss bedekking en een goede afwatering. De gemeenschappen bleven echter klein en tijdelijk van aard. Rond 1600 v. Chr. werd voor het eerst brons gebruikt. De Shang dynastie heerste tussen ca. 1500 en 1100 v. Chr. Het was een los verbond van verschillende stammen. In de elfde eeuw v. Chr. waren het de Zhou die de macht grepen. Zij breidden het oorspronkelijke gebied van de Shang uit en er ontstonden handelswegen. In de zevende eeuw v. Chr. verloren de Zhou koningen hun macht. Het gebied verviel in veel kleinere staatjes en pas in de zesde eeuw was er weer sprake van eenheid (Chu). Politieke stabiliteit bestond er echter nog niet. De Shang en Chu cultuur verbreidden zich verder omdat er sprake was van structurele bestuursvormen en een schrift. Er was toen al sprake van een Chinese cultuur met edelen en bedienden en hoofdsteden waar graan en goederen verhandeld werden. Op het platteland bleef men ver achter. De meeste boeren werkten nog met stenen werktuigen. Tussen 403 en 221 v. Chr. vochten zeven staten om de macht in China. Qin kwam als winnaar uit de ring. In de vijfde eeuw v. Chr. kwamen ijzeren werktuigen bij de Chinezen in omloop en het gebruik van trekdieren. Dit zorgde voor een geweldige vooruitgang in de opbrengsten van de landbouw. Maar de onderlinge oorlogen zorgden nog steeds voor weinig samenhang en politieke instabiliteit. In het koninkrijk Qin werd de feodale aristocratie vervangen door gecentraliseerde bureaucratie. Er werden hoofden van familiegroepen aangewezen die zorg moesten dragen voor arbeidskracht in het leger en voor de openbare werken. Qin liet al zijn tegenstanders genadeloos uit de weg ruimen en het volk ging gebukt onder zware lasten.
70
! Daarom stortte het rijk ook direct ineen na zijn dood in 206 v. Chr. Verschillende burgeroorlogen leidden uiteindelijk tot een nieuw feodaal systeem onder de Han-dynastie. Al gedurende de Qin periode was men begonnen met het bouwen van een muur die de doorlopende invallende Xiongnu nomadenstammen moest weren. Tijdens de Han-dynastie werd deze muur verder in westelijke richting uitgebouwd en veroverden de Chinese legers grote gebieden in het noorden en het westen. In die periode ontstonden de grote handelswegen naar het westen waarbij de Chinezen vooral zijde uitvoerden naar Parthië en het Romeinse Rijk. Het China van die periode was minstens net zo groot als het Romeinse Rijk en had naar schatting 57 miljoen inwoners. De Han-dynastie bleef bestaan tot het begin van de derde eeuw. Daarna viel het rijk uiteen in drie onafhankelijke staten. Pas aan het eind van de zesde eeuw was er weer sprake van een politieke eenheid (de Sui dynastie). Deze dynastie ging ten gronde aan de lasten die de (her)bouw van de grote muur vergde. De Tang keizers namen de macht over en veroverden grote gebieden. Aan het eind van de zevende eeuw stonden hun legers al in Voor-Indië, centraal Azië en Afghanistan. Noordelijk Korea werd bezet en in 630 werden de geduchte Turken in het noorden verslagen en verdreven naar het zuidwesten. In het midden van de zevende eeuw was het rijk zo groot dat het pas in de achttiende eeuw in haar omvang overtroffen zou worden. In deze periode werden veel culturele zaken overgenomen door omliggende en onderworpen volken. Vooral het schrift en de bestuursvormen. Het rijk werd te groot en werd daardoor onstabiel. Grote binnenlandse opstanden (vooral de boeren) maakten het noodzakelijk dat de Chinezen zich uit centraal Azië terug moesten trekken. De Tibetanen en Oejgoeren namen hun plaats daar in en de opkomst van de Islam zorgde ervoor dat China steeds meer een gesloten karakter kreeg. Aan het begin van de tiende eeuw was het gedaan met de Tangdynastie. China viel uiteen in tien staten met een generaal aan het hoofd. De mensen trokken naar de vruchtbare valleien en er ontstond voor het eerst welvaart. Graan was de grote motor van de economie. Overal ontstonden rijke handelssteden. Onder de Songdynastie werd het rijk gedeeltelijk verenigd. De Songkeizers waren niet erg veroveringszuchtig. Nadelig gevolg hiervan was dat de militaire macht van China afnam. Voordeel was dat het hele land opbloeide op het gebied van handel en wetenschap. Wie ambtenaar wilde worden moest een examen afleggen, kooplieden werden rijk en brachten hun gedachtegoed binnen het bestuurssysteem. Papiergeld, gilden, het kredietwezen en vennootschappen werden in het leven geroepen. In de dertiende eeuw aan de vooravond van de Mongoolse invallen was China wereldmacht nummer één. Met het inwonertal, productiviteit, rijkdom en de stand van wetenschap en techniek lagen ze ver voor op Europa. De invallen van de Mongoolse Songkeizer ruitervolken (Djengis Khan en Kublai Khan) zouden daarna voor grote sociale ontwrichtingen zorgen en niet alleen China maar ook Europa laten sidderen op hun grondvesten). Voor Indië wordt al gedurende vierhonderdduizend jaar bewoond. Met name in de heuvels van Punjab, en in de vallei van Soan en Beas zijn fijn bewerkte stenen werktuigen gevonden. In de Indusvallei ontstond tussen 2550 v. Chr. en 1550 v. Chr. een beschaving vanuit Harappa. Hoge burchten, planmatig gebouwde steden en rioleringsystemen wijzen op een hoge beschaving die bestond uit priesters, kooplieden en landbouwers. Er werd veel handel gedreven met Mesopotamië. Het schrift is nog steeds niet te ontcijferen. De Induscultuur verdween spoorloos. Pas in 1925 werden, bij opgravingen, de eerste sporen en schatten gevonden. Oorzaak van deze verdwijning was de komst van de Indo-Europese Ariërs uit het noordwesten. Dit volk had zich afgescheiden van de grote nomadenhorden op de zuid Russische vlakten. Met hun wapens en strijdwagens veroverden zij geheel Indië. Ze namen landbouw technieken over van de oorspronkelijke bewoners en herstelden de handelsroutes met Mesopotamië en de Arabische wereld. In de oudste teksten wordt dit volk de Dasa’s genoemd, de oorspronkelijke onaanraakbaren. Het noorden leende zich uitstekend voor de landbouw. Rond 500 v. Chr. ontstonden hier de eerste grote rijken. Net als in China bleef India gedurende haar gehele bestaan verdeeld in meerdere rijken waardoor nooit een machtig politiek bolwerk ontstond. De geschiedenis van Zuidoost-Azië gaat zeer ver terug in de tijd. De javamens is een soort op zich. Maar ook veertigduizend jaar oude resten van Homo Sapiëns wijzen al op een vroege bewoning. Op Sumatra, Borneo, in Siam en Cambodja zijn resten gevonden van beschaving. Ook blijkt dat men in 6000 v. Chr. al rijst verbouwde in deze gebieden.
71
! In deze gebieden werd tussen 1000 v. Chr. en 500 v. Chr. al brons en ijzer gebruikt. Er waren al hoogontwikkelde culturen toen ze rond 200 v. Chr. onder Indische – en Chinese invloed kwamen te staan. Het Hindoeïsme en Boeddhisme drongen door tot op Java. De culturele invloed was vaak Indisch terwijl de handel in hoofdzaak met China werd gedreven. In Zuid Cambodja heeft men bij Go Oc Eo een grote havenstad uit de derde tot zesde eeuw opgegraven. In de zevende eeuw werden de eerste tempels in Angkor-Borei en op Java gebouwd. In Vietnam werden Hindoeïstisch – Boeddhistische tempels gebouwd. Deze tempelcultuur bleef bestaan tot de dertiende eeuw. Daarna vielen de Thai vanuit het noorden deze landen binnen. De Ming keizers uit China probeerden in de vijftiende eeuw gebieden te veroveren, met name Noord Vietnam dat ooit eens een provincie van China was. Dit lukte echter niet, hoewel de leer van Confusius wel wortel schoot. Op Malakka, Java en Sumatra had de Islam al in de dertiende eeuw wortel geschoten. Toen de eerste Europeanen in de zestiende eeuw in Zuidoost Azië aankwamen bestond het gebied al uit kleine onsamenhangende koninkrijkjes met een groot verleden. Amerika De geschiedenis van Amerika is ronduit vaag. De algemene aanname op dit moment is dat rond 40.000 v. Chr. en rond 20.000 v. Chr. grote migratiegolven hebben plaatsgevonden, via de dichtgevroren Beringstraat, van Azië naar Amerika. In het noorden bleven de mensen een nomaden bestaan houden. De Eskimo’s waren het meest plaatstrouw door het harde klimaat en leefden vooral van het vissen. De Prairie Indianen bleven een nomadenvolk met verschillende stammen. Ze leefden van de jacht, vooral op de bizon en ze trokken dan ook mee met de enorme kudden die voorzagen in hun behoeften. De woudindianen handhaafden hun positie als jagers maar kenden ook landbouw. De Hopewel Indianen trokken vanuit het zuiden naar Ohio en Illinois waar ze in gemeenschappen leefden en grafheuvels bouwden. Ook onderhielden ze contacten met de hoog beschaafde indianen uit Midden Amerika. Langs de uitgestrekte kustlijnen leefden de indianen van de visserij. In de periode van 1500 tot 1900 overstroomden de Europese kolonisten de jacht- gebieden van de Indianen. Het bleek dat er geen samenleving of versmelting plaats kon vinden zodat bloedige oorlogen in de negentiende eeuw ervoor zorgden dat de indianen nagenoeg uitgeroeid werden. Wat ze overhielden waren enkele reservaten waar ze tot op de dag van vandaag proberen in vrede met de natuur te leven. Er zijn ook Indianen die deelnemen aan de westerse maatschappij die ontstond in de VS. Het gokwezen in de VS is miljardenbusiness die voor een groot deel gerund wordt door de Indianen. Hun imago is in de laatste decennia behoorlijk opgepoetst. In midden Amerika zien we duidelijk de resten van twee culturen die op elkaar botsten. In het zuiden van de verenigde staten hebben Indianen gewoond (o.a. Hopi) die landbouw kenden en een permanente woonplaats hadden. Daarbij waren ze ook voedselverzamelaars. In het huidige Mexico kenden de Indianen de maïsteelt al rond 1500 v. Chr. Zij bouwden hun beschavingen op door landbouw en het exporteren van obsidiaan (vulkanisch glasachtig gesteente dat werd gebruikt voor sieraden en wapens). In de derde eeuw begon de klassieke Maya beschaving. In deze periode voerden de Maya’s het Hiërogliefen schrift in en bouwden hun platte stenen plateaus (stéles) met tijdsrekenkundige inscripties. Ze konden een zonsverduistering voorspellen, konden de jaargetijden berekenen en vonden de idee van de plaatswaarde en het begrip nul uit. Er kwamen meer volken met een hoog ontwikkelingspeil. Teotihuacán was een enorme stad die bloeide omstreeks de zesde en zevende eeuw. Er woonden meer dan honderddertigduizend mensen in een symmetrisch en planmatig gebouwde stad. Rond 750 werd deze stad verwoest terwijl het Maya rijk in de negende eeuw instortte om een, ook nu nog, onverklaarbare reden. Later kwamen de Azteken die hun rijk in stand hielden tot de komst van de Spanjaarden. De naam “Tolteken” valt ook regelmatig. Naar het schijnt was dit een oervolk met bijzondere kenmerken met Tula (in midden Mexico) als hun hoofdstad. De mensen in het Andes gebergte bouwden geheel onafhankelijk van midden Amerika hun eigen beschavingen op. Sterker nog, er wordt door veel onderzoekers vermoed dat de grondslag van deze beschavingen nog veel ouder zijn dan die uit midden Amerika. Dat werpt al een grote vraag op met betrekking tot hun oorsprong. Bij de laatste migratiegolf over de Beringzee zullen ze zeker niet gezeten hebben. Het valt niet te verwachten dat er mensen waren die zeiden: ‘bij Alaska rechtsaf , dan als een speer naar beneden en snel een beschaving opbouwen in de Andes.’ Dit lijkt niet haalbaar vanuit zowel geografisch- als antropologisch standpunt. Er moet dus een eerdere golf van mensen zijn geweest
72
! (ca. 40.000 v. Chr.). Toch werpt dit ook de nodige vragen op. Om bij een antwoord in de buurt te komen zullen we eerst Zuid-Amerika eens bekijken met de geografische bril op. Het Andes gebergte is ongeveer 340 miljoen jaar oud en ligt aan een rand van twee schollen in de aardkorst. Op enkele plaatsen in het huidige Brazilië en Argentinië liggen zogenaamde schilden. Dit zijn de eerste eilanden die op aarde verschenen en kunnen dus derhalve als oergebieden worden gezien. Op deze schilden worden veel resten van oudere culturen, zelfs beschavingen, gevonden. Het huidige Amazonegebied bestond in die tijd vooral uit zoute en brakke binnenzeeën. Lang geleden heeft de Andes een forse knal gehad van de onderliggende schollen. Er heeft toen één van de meest formidabele landverschuivingen op aarde plaatsgevonden. De vruchtbare valleien ten oosten van de Andesketen werden letterlijk, kilometers omhoog geduwd en er ontstond een tweede keten Cordilleras (bergen) aan de oostzijde. De Andes was veranderd in twee bergketens met daartussen een enorme altiplano (hoogvlakte). De bodem van de binnenzeeën werd letterlijk opgestroopt en viel droog. Het Amazonegebied ontstond omdat het gebied werd gevoed door enorme rivieren die hun smelt water uit de Andes naar het oosten voerden. In en rondom de Andes ontstonden hoge beschavingen met tempels en piramidevormen die in ouderdom en schoonheid niet onderdoen voor de beschavingen uit het middenoosten. Tot op de dag van vandaag wordt nog veel ontdekt maar ook veel gespeculeerd. Geleerden zijn het lang niet altijd eens met wat daar ooit gebeurd zou kunnen zijn. Wel neemt men aan dat Zuid-Amerika ook vanuit het westen is bereikt door Polynesische volkeren. Langs de hele kuststrook, van het zuiden van Chili tot het noorden van Columbia zijn resten te vinden van hoge beschavingsvormen die al duizenden jaren voor onze jaartelling hun oorspong kenden. Hoge beschavingen in onherbergzaam land want wie wel eens op een altiplano is geweest weet dat het leven daar niet erg Titicacameer
comfortabel geweest kan zijn. Een voorbeeld is het Titicacameer. Een enorm meer op 3500 meter hoogte. Het enige meer ter wereld waar je gelijktijdig zeeziek en hoogteziek kunt worden (en dan ben je ziek hoor!). Bij het Titicacameer liggen enkele raadselachtige plaatsen waarvan Tiahuanaco wel het meest bekend is voor de wat meer gemotiveerde toerist. Wie deze plaats en het meer bezoekt krijgt meteen een vreemd gevoel. De ruïnes kloppen namelijk niet echt. Deze beschaving moet oeroud zijn geweest en kent nog steeds een aantal geheimen. Ten eerste liggen her en der grote stenen verspreid. Keurig bewerkt met een akelig goed gevoel voor verhoudingen en symmetrie. Deze stenen zijn zo enorm groot en zwaar dat ze niet te verplaatsen zijn. Ook niet in deze tijd met de sterkste kranen en andere hijsmiddelen. Toch zijn ze gemaakt en liggen ze her en der verspreid. Men heeft de groeven teruggevonden waar deze stenen gehouwen zijn en de conclusie is dat ze toch over afstanden van vele kilometers vervoerd zijn. Het is duidelijk dat deze stenen deel uitmaakten van gebouwen. Er staan ook resten van indrukwekkende tempelachtige gebouwen waarbij soortgelijke stenen zijn toegepast. Wat overeind staat kan redelijk goed gedateerd worden, ongeveer vanaf de derde eeuw na Christus. Ten tweede zijn overal nog resten te zien van irrigatiekanalen en transportwegen. Ook deze zijn aangelegd volgens strakke patronen en een goed doordacht plan. Aanvankelijk dacht men dat deze kanalen alleen met irrigatie te maken hadden. Tegenwoordig wordt ook aangenomen dat het collectoren waren. Het water nam de hitte van de dag op en stond die af aan de rotsen zodat de nachtelijke kou min of meer werd geneutraliseerd. Daardoor kon men overleven en bepaalde gewassen verbouwen. Tot en met vandaag zijn geleerden het niet over de datering van een aantal Andesbeschavingen eens. Er worden nog regelmatig nieuwe ontdekkingen gedaan in onherbergzame gebieden en de meest intrigerende vraag is: ‘Waarom zulke hoge beschavingen op de meest onherbergzame plekken?’ Dit vloekt met alle andere beschavingen op de planeet. Die ontstonden in valleien en vruchtbare gebieden. Toen de Spanjaarden in de zestiende eeuw kwamen waren de Inca’s al enkele eeuwen het machtigste volk met Cuzco als hun hoofdstad. In de negende eeuw was het Huari Rijk (Peru) ineengestort. In de eeuwen tussen het verdwijnen van de Huari cultuur en de komst van de Inca’s uit het zuiden van de Andes waren er veel kleine culturen die, na een korte terugval, weer een hoog beschavingniveau hadden. Ondanks de grote tijdspanne tussen de Huari en de Inca’s, beschouwden de Inca’s de Huari
73
! toch als hun voorgangers. Kenmerkend voor beide culturen was dat ze hun gebouwen en tempels ook bouwden op de wijze waarop de ruïnes bij Tiahuanaco zijn gebouwd. Zeer nauwkeurig uitgehouwen rotsblokken die bijna naadloos op en aan elkaar passen. Veel geleerden vermijden het onderwerp Tiahuanaco het liefst. Er zijn teveel tegenstrijdigheden en onverklaarbare zaken. Toch wordt steeds meer aangenomen dat er in de Andes al beschavingen waren op zeer hoog niveau die tot de oudste ter wereld behoren. Hadden de Andesbeschavingen contact met de beschavingen in Midden-Amerika? Er zijn geen duidelijk aanwijzingen die duiden op grote handelsroutes. Zowel de beschavingen in de Andes als Midden-Amerika hadden geen maritiem karakter. Er zijn in Midden-Amerika, al voor de komst van de Europanen, veel oorlogen gevoerd tussen de vele kleinere beschavingen. Het oorlogvoeren maakte deel uit van het leven. In de Andes bleef het veel rustiger. De Inca’s brachten hun cultuur en godsdienst niet alleen over, maar ook hun organisatievormen, irrigatietechnieken en landbouwtechnieken. Het is uitgesproken jammer dat we niet veel meer afweten van één van de oudste culturen op deze planeet. In de zestiende en zeventiende eeuw hebben de Europeanen afschuwelijk huisgehouden in deze gebieden door de roof van gouden en zilveren voorwerpen en het uitmoorden van de oorspronkelijke inwoners. Later, in de negentiende eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw was Zuid-Amerika het domein van de rubbertappers, avonturiers en mijnbouwbedrijven. Archeologen en andere wetenschappers kwamen eigenlijk te laat. Door al het plunderwerk heeft men relatief weinig terug kunnen vinden. Ongeveer vijfentachtig procent van alle kunstschatten uit Zuid Amerika zijn geplunderd en vernietigd. Maar aan het begin van de twintigste eeuw vond nog een plundering plaats toen bleek dat sommige Peruanen zilveren nagels gebruikten bij timmer- en constructiewerk. In de oerwouden leefden veel indianenstammen van de jacht, visserij en het verzamelen van voedsel. Deze enorme bron van leven was ontstaan doordat de opgedroogde gebieden werden overspoeld door de rivieren die gevoed werden door het smeltwater uit de Andes (van de tien grootste rivieren ter wereld stromen er zeven door Zuid-Amerika). Deze stammen hadden zeer uiteenlopende culturen en talen, ook een teken van grote verschillen uit een oeroude tijd. Nog steeds wordt hardnekkig beweerd (ook door deskundigen) dat Zuid-Amerika, en dan met name het Andesgebergte, werd bevolkt vanuit het westen door de volkeren die zich ook in de Polynesische gebieden vestigden. Er zijn enkele feiten die daar op zouden kunnen wijzen. De negroïde vormen in de afbeeldingen van het “Oervolk” en enkele belangrijke overeenkomsten in taal en cultuur tussen de vroeg Chinese en vroeg Amerikaanse beschaving lijken te wijzen op een gemeenschappelijke voorouder. Helaas zijn de meeste oerwoudindianen verdwenen door uitroeiing en verzwakking. Wat ons rest zijn de oude legenden en een enkele spectaculaire vondst in de Andes of het Amazonegebied. Wat we wel weten is dat de Azteken geen schrift kenden, het wiel niet bekend was in Zuid-Amerika en dat er veel oorlogen zijn gevoerd voor de komst van de Europeanen. Net als bij de oudste beschavingen in het middenoosten speelde de aanbidding van de zon een belangrijke rol in de verschillende culturen. Op het gebied van bouwkunst, heelkunst, sterrenkunde, wiskunde en gewassenveredeling deden de zuid- en midden Amerikaanse beschavingen niet onder voor beschavingen elders op de planeet. De afstand tussen heersers (aristocratie en priesters) en het volk was enorm. Daardoor was er geen band tussen het volk en haar leiders. Dat was een belangrijke reden waarom de Spanjaarden destijds zonder al teveel inspanning enorme gebieden konden veroveren en daar, met weinig middelen, hun macht konden handhaven. Ze hoefden slechts de heersers en religieuze leiders te doden en uit te roepen dat zij de nieuwe heersers waren, het volk geloofde het wel, er was geen enkele betrokkenheid met wat zich in de paleizen en tempels afspeelde. Iets dergelijks gebeurde ook in de laatste dagen van het Romeinse Rijk. In de eeuwen van de republiek groeide Rome en ontwikkelde Rome zich. In de eeuwen dat het een keizerrijk was er doorlopend verval, soms onderbroken met een opleving omdat enkele kundige keizers de juiste maatregelen namen. Maar in de laatste dagen van het Rijk was iedere binding tussen volk en leiding weg. Laat dat een les zijn voor politici en bestuurders van ondernemingen...
74
! Hoofdstuk 16 De klassieke wereld Terug naar de Grieken en de Romeinen, ons eigen Europa. Met de klassieke wereld bedoelen we de wereld van de geschreven en gedateerde verhalen en gedichten. De wereld van de beeldhouwkunst, de schilderkunst en mozaïeken. De filosofie en andere vormen van wetenschap. Kortom, alles wat ons heeft beïnvloed en nog steeds beïnvloed in ons dagelijks leven. De Grieken kunnen betiteld worden als de uitvinders van de filosofie. De wijsbegeerte waar alles uit voortkwam. Van democratie tot wetenschap. De veldtochten van de Macedoniër, Alexander de Grote, gaven het Hellenisme een verbonden karakter (Minoïsch, Dorisch, Ionisch, Macedonisch, Sparta, Athene) weer nieuwe en inspirerende beelden van andere beschavingen. Er was welvaart en de machthebbers namen de filosofen serieus. De hunkering naar meer kennis werd algemeen gewaardeerd en gerespecteerd. Kunstenaars kregen grote opdrachten, werden goed betaald en hadden een grote vrijheid van handelen om hun artistieke talenten optimaal aan te wenden. Het lag voor de hand dat de Grieken werden overrompeld door de Romeinen. Deze stoelden hun cultuur echter volledig op die van de Grieken waarbij nog meer verfijning werd aangebracht (Corinthische stijl) in beeldhouwwerken en bouwwerken. In feite zijn er nooit enorme veldslagen om de macht geweest tussen Grieken en Romeinen. Een deel van het erfgoed van Alexander kregen de Romeinen regelrecht in hun schoot geworpen. Het andere deel werd weliswaar ingelijfd, maar er vond geen Romanisering plaats bij de Grieken. Er vond juist een Hellenisme plaats bij de nieuwe bezetters. Dit is een enorme impuls geweest voor de Romeinen. Deze waren op het slagveld al heer en meester met hun slimme wapens en tactiek. In administratief en logistiek opzicht waren ze hun wereld ook ver vooruit. Nu droegen ze ook nog een cultuurschat over aan de onderworpen volken waarvan velen een bezetting dan ook veel eerder zagen als een zegen dan als een beroving van de vrijheid. De Romeinen bleven namelijk opmerkelijk coulant als het ging om behoud van cultuur, godsdienst en eigenwaarde. Toen de Romeinen hun veroveringszucht op het noorden richtten in de eerste eeuw na Chr. werd het grootste deel van Europa bewoond door Keltische stammen. De Kelten waren een geheimzinnig volk waarvan de oorsprong niet geheel duidelijk is. Zij hadden de Germaanse stammen naar het noorden verdreven. Sporen van hun beschaving zijn gevonden tot in Spanje, Italië en Macedonië. Toen de Romeinen over de Alpen trokken en hun grenzen uitbreidden tot aan de Rijn werden de meeste Keltische stammen geromaniseerd. Alleen op de Britse eilanden behielden zij hun vrijheid en cultuur. De Romeinen brachten aanvankelijk veel goeds in een gebied dat doorlopend geteisterd werd door grote migraties en stammenoorlogen. Er werd een uitstekend wegennet opgezet dat bewaking kende door de legionairs. Dit stimuleerde de economie. Het gebruik van Romeinse bouwmaterialen (dakpannen, metselsteen met specie, natuursteen) bracht comfort en veiligheid. De bestuurlijke en logistieke kwaliteiten van de Romeinen zorgden voor orde en welvaart. De overgang van een republiek naar een Keizerrijk werd vooral gevoeld toen de zwakke keizers regeerden. De belastingen schoten omhoog, de verhalen over gekke, decadente keizers deden de ronde en de bezette volkeren moesten steeds meer soldaten leveren voor de legioenen die dan weer eens de grenzen moesten bewaken en dan weer eens op expeditie gingen. De dienstplicht in die tijd was iets heel anders dan nu. Stammen moesten hun zonen leveren. De jonge mannen kregen een opleiding van vier maanden en dienden vervolgens minstens vijftien jaar in de legioenen (soms ook twintig jaar). Meestal ver van hun geboortestreek. Zij die hun diensttijd overleefden kregen het Romeinse staatsburgerschap en een premie of een stukje grond. Het mag duidelijk zijn dat de jonge mannen die vertrokken dus terugkwamen als Romeinse veteranen die alles hadden beleefd wat maar gruwelijk kon zijn. Sommigen bleven dienen in het legioen en kregen hogere posten. Anderen koloniseerden hun verworven grond en werden landbouwer. Na honderden jaren Romanisering en lange periodes van rust en vrede begon het Romeinse Rijk haar kracht te verliezen. De decadentie heeft hier zeker een rol gespeeld. De macht die de christelijke kerk kreeg was ook een factor. In de vierde en vijfde eeuw werd het Rijk aangevallen. Aanvankelijk waren het veelal bondgenoten (foederati). Volkeren die een plaats hadden in het Rijk maar waarvan de mannen moesten vechten in de legioenen. Dan weer werden ze als heldhaftige bondgenoten gezien, dan weer kreeg een heel volk de opdracht om te verhuizen naar een ander gebied. In het jaar 410 werd Rome voor het eerst grootschalig geplunderd door de Visigoten. Alarik, leider van de Visigoten, was een hoge officier in een Romeins legioen en had er genoeg van om rond te zwerven in het Rijk. Met
75
! zijn volk en een sterk leger (allemaal Visigotische legionairs die hadden gediend in de Romeinse legioenen) trok hij naar het zuiden en plunderde Rome. Daarna was geen stad in het Rijk meer veilig. Eerst waren het de Hunnen die van de Hongaarse vlakten (Pannonië) kwamen en plunderend tot voor de poorten van Rome kwamen. Daarna kwamen de Vandalen die Rome bezetten, plunderden en zelfs het keizerschap overnamen. In die tijd was het keizerschap allang een farce. In het midden van de vijfde eeuw riep Rome zijn legioenen terug van de uiterste grenzen. Dit was geen geleidelijk proces maar een geplande terugtocht. Brittania werd verlaten, de Rijn werd opgegeven als grens en de legioenen marcheerden na vierhonderd jaar bezetting en Romanisering terug naar gebieden onder de Alpen en onder Lutetia Parisii (Parijs). Het West-Romeinse rijk bestond niet meer. Vandalen en Goten namen grote gebieden rond de Middellandse Zee in bezit. Toch bleven deze gebieden wel geromaniseerd. Ook Spanje en Gallië. Omdat de terugtocht zo snel verliep vielen in het noorden hele gebieden open en raakten de volkeren weer op drift. Van de romanisering in het noorden bleef vrijwel niets over. Formeel hadden de Romeinen de bezette gebieden verdeeld. Legercommandanten kenden de titel dux (hertog) en comes (graaf). Deze bleven achter en behielden de formele macht. De meeste van hen waren Romeinse veteranen. Maar niemand kon verhinderen dat heel Europa in de vijfde en zesde eeuw schudde op zijn grondvesten. Met de dreiging in het oosten (de Hunnen) hadden veel kleine volkeren zich verzameld aan de oostkant van de Rijn. De Romeinen lieten deze volkeren niet toe waardoor zich een machtige Germaanse eenheid ontwikkelde, de Franken.
76