Hoofdlijnennotitie Participatiewet 1-7-2014 Gemeente Stein
1
Inhoud 1.
Inleiding:.......................................................................................................................................... 3
2.
Wat verandert er? ........................................................................................................................... 3 2.1
Nieuwe doelgroepen............................................................................................................... 4
2.2
Financieringssystematiek ........................................................................................................ 4
2.3
Loonkostensubsidie ................................................................................................................ 4
2.4
Beschut werk........................................................................................................................... 4
2.5
Baangarantie door werkgevers. .............................................................................................. 4
2.6
Quotumregeling ...................................................................................................................... 5
3.
Overige maatregelen ...................................................................................................................... 5
4.
De Particpatiewet als onderdeel van de 3D’s ................................................................................. 6
5.
Samenwerking Zuid Limburg........................................................................................................... 8 5.1
Werkbedrijf ............................................................................................................................. 8
5.2
Verdere samenwerking Westelijke Mijnstreek ....................................................................... 9
a.
Participatiehuis ....................................................................................................................... 9
b.
Regionaal Meld en Coördinatiepunt / Jongerenloket............................................................. 9
c.
Westelijke mijnstreek en Vixia ................................................................................................ 9
Beleid .................................................................................................................................................... 10
7.
6.1
Beschut werk......................................................................................................................... 10
6.2
Bestandsanalyse.................................................................................................................... 11
6.3
Instrumenten. ....................................................................................................................... 11
Verordeningen. ............................................................................................................................. 12 7.2
De verordeningen re-integratievoorzieningen en tegenprestatie........................................ 12
7.2
Cliëntenparticipatie............................................................................................................... 13
8.
Financiële paragraaf...................................................................................................................... 13
9.
Alle beslispunten op een rij........................................................................................................... 14
Bijlage. ................................................................................................................................................... 16 Aanscherping WWB per 1 januari 2015. ........................................................................................... 16 Invoering van de kostendelersnorm ................................................................................................. 16 Intensivering armoedebeleid ............................................................................................................ 16 Maatregel bij niet naleven verplichting ............................................................................................ 17 De tegenprestatie ............................................................................................................................. 17
2
1.
Inleiding:
Het sociale domein is sterk aan verandering onderhevig. De samenleving en de sociale structuren veranderen: mensen worden ouder, individualisering is een trend, maar ook ontstaan nieuwe vormen van gemeenschapszin en verbondenheid. De overheid trekt zich meer terug, de verantwoordelijkheid van burgers zelf wordt groter. Binnen die context hevelt de Rijksoverheid diverse taken over naar de gemeenten op de beleidsterreinen werk, inkomen, zorg en jeugd. De komende jaren krijgt de gemeente een grotere uitvoerende taak op deze beleidsterreinen en wordt ze verantwoordelijk voor alle maatschappelijke ondersteuning en niet-medische zorg aan haar burgers. De gedachte hierachter is het dienstverlenende profiel van de gemeente te versterken en de dienstverlenende taken zo dicht mogelijk bij de burger te organiseren. Zo kan het beste aangesloten worden bij de eigen kracht van de burger en zijn sociale omgeving. Dit past binnen de huidige politiek-maatschappelijke opvatting om uit te gaan van wat men wel kan en de eigen verantwoordelijkheid zoveel mogelijk te benutten voor zichzelf en zijn omgeving. De gemeente Stein pakt die verandering in samenhang op. Ze heeft haar strategische visie op de transformatie van het sociale domein in Stein vervat in een hoofdlijnennotitie die op 12 december 2013 werd vastgesteld door de gemeenteraad. Verder zijn er hoofdlijnennotities vastgesteld voor de decentralisaties Jeugd en Awbz/WMO. De notitie die hier voorligt richt zich op de derde decentralisatie: de Participatiewet. In de strategische visie zijn een aantal uitgangspunten vastgesteld. Die uitgangspunten zijn in deze notitie verder toegespitst op de Participatiewet. Die nadere uitwerking is vastgelegd in een aantal beslispunten. Deze notitie is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt opgesomd welke veranderingen er als gevolg van de Participatiewet op de gemeente Stein afkomen. Dat hoofdstuk wordt gevolgd door een hoofdstuk waarin andere maatregelen van Rijkswege op het terrein van Werk en Inkomen te verwachten zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 uiteengezet hoe de Participatiewet en de overige ontwikkelingen op het terrein van Werk en Inkomen zich verhouden tot de overige decentralisaties In hoofdstuk 5 wordt uiteengezet op welke wijze er wordt samengewerkt in Zuid Limburg op het terrein van arbeidsmarktbeleid en in de voorbereiding van de Participatiewet In hoofdstuk 6 geven we aan welke specifieke beleidskeuzes de gemeente Stein in aanloop op de Participatiewet wil maken en in hoofdstuk zeven wordt kort aangeven welke verordeningen door de gemeenteraad vastgesteld zullen moeten worden. De notitie wordt afgerond met een korte financiële paragraaf en een overzicht van alle beslispunten.
2.
Wat verandert er?
Met de Participatiewet komt er één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Deze wet vraagt van mensen die kúnnen werken, om naar vermogen aan de slag te gaan – bij voorkeur bij reguliere werkgevers. De Participatiewet is eigenlijk een verzameling van aanpassingen op diverse wetten, waaronder de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet op de sociale werkvoorziening (WSW) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
3
Met de Participatiewet wil het Rijk zoveel mogelijk mensen, ook die met een arbeidsbeperking, in beweging krijgen, bij voorkeur door regulier werk. Meedoen staat voor het kabinet voorop. Mensen die een beroep doen op de Participatiewet zullen beoordeeld worden op hun mogelijkheden om op basis van hun arbeidsvermogen te werken. Voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten blijft de Wajong bestaan.
2.1
Nieuwe doelgroepen
Met de komst van de Participatiewet stopt de instroom in de WSW. De eisen voor de Wajong worden aangescherpt. Mensen die voorheen een beroep op de Wajong of de WSW konden doen en bij een reguliere werkgever kunnen werken, vallen straks onder de Participatiewet. Voor de Wajong geldt deze overdracht alleen voor mensen die vanaf 1 januari 2015 een eerste aanvraag doen. Voor mensen die zijn aangewezen op beschut werk, krijgen gemeenten de mogelijkheid om beschut werk te creëren, tegen andere voorwaarden dan de huidige WSW. Gemeenten krijgen daardoor met een nieuwe doelgroep te maken: mensen die voorheen vanwege een fysieke of verstandelijke beperking recht hadden op de Wajong. Deze groep viel voorheen onder de verantwoordelijkheid van het UWV. Dat betekent voor gemeenten een nieuwe taak: het inzetten van specifieke voorzieningen (denk aan aanpassingen op de werkplek of een doventolk) en nieuwe samenwerkingspartners (zo heeft het UWV een keten met het praktijkonderwijs voor Wajongers).
2.2
Financieringssystematiek
De huidige financieringssystematiek van de WWB wordt onder de Participatiewet naar verwachting voortgezet. Financiering vanuit het Rijk gebeurt via twee hoofdstromen: het inkomensdeel (I-deel) voor de uitkeringen en het participatiebudget voor re-integratie en bemiddeling naar werk. De veranderingen zitten in het samenvoegen van de reintegratiemiddelen van de WWB, de WSW en de Wajong tot een ongedeeld participatiebudget. Dit participatiebudget wordt daarbij nog eens samengevoegd met de middelen voor de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en middelen voor de uitvoering van de Jeugdwet. Dit wordt het sociaal deelfonds genoemd. Door instelling van dit fonds, beoogt het kabinet om gemeenten in staat te stellen maatwerkbeleid mogelijk te maken.
2.3
Loonkostensubsidie
Om te bevorderen dat mensen met arbeidsbeperkingen bij reguliere werkgevers aan het werk gaan, introduceert de wetgever het instrument loonkostensubsidie. Bij loonkostensubsidie compenseert de overheid de werkgever voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon:
Mensen met een productiviteit onder het minimumloon worden conform de cao door de werkgever betaald. De overheid vult het verschil tussen de loonwaarde en het minimumloon aan met een loonkostensubsidie van maximaal 70% van het minimumloon. Het verschil tussen het cao-loon en minimumloon is voor rekening van de werkgever.
2.4
Beschut werk
Vanaf 1 januari 2015 stopt de instroom in de WSW. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om beschut werk te organiseren. Hiervoor komt geld beschikbaar om landelijk 30.000 plekken te realiseren, tegen wettelijk minimumloon.
2.5
Baangarantie door werkgevers.
Sociale partners stellen zich garant voor 125.000 banen in 2025 (100.000 voor marktpartijen, 25.000 voor de overheid). Vanaf het ‘proefjaar’ 2014 loopt het aantal te realiseren plekken jaarlijks op. De in 2014 door marktpartijen te realiseren 5.000 plekken worden toegevoegd aan het overeengekomen aantal garantiebanen. Om het quotum af te wenden moeten private werkgevers in 2017 in totaal 5.000 banen méér gerealiseerd hebben 4
dan in het Sociaal Akkoord is afgesproken. Wajonggerechtigden blijven, naast Wswgeïndiceerden, een voorrangsgroep bij het invullen van de baangaranties. Onder deze groep vallen nu ook Wajongers met een verdienvermogen van meer dan 100% WML.
2.6
Quotumregeling
Het quotum is voorlopig van de baan. Er wordt wel een Quotumwet voorbereid. Een eerste concept ondergaat momenteel een internetconsultatie. Het uiteindelijke wetsvoorstel is voorjaar 2014 naar de Kamer gestuurd. Eind 2015 wordt gepeild of sociale partners de doelstellingen halen. Dit moment is met een jaar vervroegd als gevolg van het begrotingsakkoord van oktober 2013. Als de doelstelling niet wordt behaald treedt de quotumwet op 1 januari 2015 in werking.
3.
Overige maatregelen
Naast de aankondiging van de Participatiewet die al in de contourenbrieven en nota’s van wijzigingen zijn toegelicht, is er nog een aantal maatregelen genomen die van invloed zijn op de toeleiding naar werk van bijstandsgerechtigden. Een aantal van die wijzigingen, die gezamenlijk als ‘Aanscherping WWB’ bekend staat dienen per 1 januari 2015 ingevoerd te worden. Dit is door de zesde nota van wijzigingen van 3 februari 2014 een feit. De maatregelen lopen daarmee nu gelijk met de Participatiewet. Omdat deze nota zich richt op de Participatiewet, zijn de maatregelen aanscherping WWB in een bijlage uiteengezet. Vanwege de relevantie voor de Participatiewet worden ze hier wel kort opgesomd.
5
De huishoudinkomenstoets, die per 1 januari 2012 werd afgeschaft, wordt vervangen door de invoer van een kostendelersnorm die per 1 januari 2015 ingevoerd zal worden. Dit voorkomt dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen, waardoor de inkomsten hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden. (Zie hiervoor ook de bijlage)
De tegenprestatie naar vermogen wordt verplicht. Een tegenprestatie betekent dat van bijstandsgerechtigden verwacht wordt, dat zij een significante tegenprestatie uitvoeren, in ruil voor de uitkering. Van de gemeente wordt verwacht dat ze regelt hoe ze deze plicht gaat vormgeven. De gemeente krijgt hierbij ook de mogelijkheid om te regelen dat vrijwilligerswerk van bepaalde inhoud en omvang als een tegenprestatie is te beschouwen. Daarnaast krijgt de gemeente de ruimte om mantelzorgers van een tegenprestatie te vrijwaren, zolang die mantelzorg geboden wordt. (zie hiervoor ook de bijlage)
Een tijdelijke ontheffing kan alleen de arbeidsverplichting betreffen, niet de reintegratieverplichting. Alleen mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kunnen permanent van arbeids- en re-integratieverplichting zijn ontheven. (zie hiervoor ook de bijlage)
Handhaving wordt strikter, maar waar dit aanvankelijk door de wetgever uniform beoogd werd, is deze uniformiteit aanzienlijk teruggedraaid en weer in gemeentelijke bevoegdheid georganiseerd. Gemeenten moeten de bijstandsuitkering drie maanden stopzetten als iemand niet voldoet aan de sollicitatieplicht. De weigering (voor 100%) die pas herleeft nadat betrokkene opnieuw een verzoek om bijstand doet, is door de nota van wijziging van 3 februari 2014 omgezet in een verlaging (met 100%). Dit houdt in dat na 3 maanden de uitkering automatisch herleeft.
o
De bepaling dat de gemeenten bij het opleggen van een maatregel rekening moet houden met bijzondere omstandigheden en dringende redenen is van een discretionaire bevoegdheid omgezet in een opdracht/verplichting.
o
Het naar vermogen krijgen van werk, de tegenprestatie en zeer ernstige misdragingen werd overgeheveld van art.18 lid 4 naar lid 2 WWB. Dit betekent dat het (weer) aan de gemeenten is om de precieze maatregelen bij verordening vast te stellen.
o
Art.18 lid 7 WWB bepaalt dat als de gemeenten de bijstand heeft verlaagd tot 100%, de gemeente op verzoek van betrokkene de verlaging terugdraait zodra uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde verplichtingen weer nakomt.
Het kabinet scherpt de WW-duur aan. Vanaf 2016 wordt de WW-uitkering stapje voor stapje, met 1 maand per kwartaal, teruggebracht. Vanaf 2019 wordt de WW dan maximaal 2 jaar uitgekeerd door de overheid. De hoogte van de WW-uitkering in deze periode is gekoppeld aan het laatstverdiende loon. De duur van de WW-uitkering wordt maximaal 24 maanden: 12 maanden gerelateerd aan het laatstverdiende loon en 12 maanden gerelateerd aan het wettelijk minimumloon. In de eerste tien jaar bouwen werknemers per gewerkt jaar één maand WW-recht op, daarna een halve maand per gewerkt jaar. Bestaande rechten voor wat betreft de opgebouwde jaren worden binnen het maximum van de nieuwe systematiek gerespecteerd. Dit wordt geregeld in de Wet Werk en Zekerheid.
4.
De rechtspositie van flexwerkers wordt versterkt. Werknemers met tijdelijke contracten kunnen bijvoorbeeld eerder aanspraak maken op een vaste aanstelling. De laagste loonschalen worden opengesteld, waarmee het kabinet verwacht dat flexwerkers aan de onderkant van de arbeidsmarkt weer in dienst genomen worden. Dit wordt geregeld in de Wet Werk en Zekerheid.
De Particpatiewet als onderdeel van de 3D’s
De Participatiewet is een onderdeel van de drie decentralisaties. En we benaderen deze bewegingen in hun integraliteit. We zullen de drie D’s in hun samenhang moeten bezien. Hoe kunnen we zaken beter op elkaar afstemmen, instrumenten nuttiger inzetten of vernieuwen en de zogenaamde 0-de lijn versterken? Vanuit de Participatiewet staan begrippen als arbeid en actieve deelname centraal. Hoe benutten we dit potentieel om bijvoorbeeld netwerken op buurt- of wijkniveau te mobiliseren? Wat voor structuren en instrumenten geldt, geldt tevens voor de benadering van onze burgers. Waar meervoudige problemen aan de orde zijn verdient de burger een integrale benadering; bij enkelvoudige problemen moet worden gekozen voor de enkelvoudige benadering. Dit zowel binnen de koker van de Participatiewet als ook binnen de drie D’s. We zijn op zoek naar nieuwe welzijnsarrangementen; de WWB en de WSW staan niet op zich, verbinding met ketenpartners is van cruciaal belang. Integraal werken is de basis. Samenwerken is op steeds meer terreinen, ook bij gemeenten, een manier om met minder middelen dezelfde dienstverlening/prestatie te leveren. De economische crisis duurt al enige jaren en zal waarschijnlijk nog enige jaren duren. Dit heeft consequenties voor bedrijven (sluitingen en ontslag). Er zijn meer mensen op de arbeidsmarkt en er is sprake van een toename van de werkloosheid door o.a. minder beschikbare banen. Met als gevolg dat er meer mensen in de uitkering komen en het vormgeven van structurele uitstroom van uitkeringsgerechtigden steeds lastiger is. Voor 6
mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zal de afstand steeds groter worden. Omdat de huidige WWB een “open einde” regeling is betekent dit dat gemeenten een fors financieel risico lopen. Steeds meer burgers moeten een beroep doen op het vangnet van de gemeenten (o.a. WWB, Bijzondere Bijstand en Schuldhulpverlening). Het Rijk heeft daarnaast in de afgelopen jaren een bezuinigingsslag doorgevoerd op het domein van Werk en Inkomen. Dit betekent dat er steeds meer moet gebeuren met minder middelen. De budgetten zullen de komende jaren verder afnemen. De gemeenten zullen meer zelf beleid dienen te ontwikkelen en het maken van lastige keuzes is daarbij onvermijdelijk.. Regionaal beleid en een daarop afgestemde efficiënte en effectieve uitvoering zijn noodzakelijk en ook steeds meer een wens. Dat betekent een deel van de eigen ambities verruilen voor een regionale ambitie die efficiënter en effectiever werken mogelijk maakt. Door de bezuinigingen is de kwetsbaarheid van de gemeenten groot, inzetten op een efficiënte bedrijfsvoering wordt daarmee steeds belangrijker. De bezuinigingen vragen om heroverwegingen; in hoeverre wordt nog ingezet op participatie en welke doelgroepen willen wij nog bedienen? Dat betekent voor medewerkers binnen het terrein van het sociaal domein dat competenties als ondernemerschap, inlevingsvermogen, flexibiliteit, creativiteit, onafhankelijkheid nodig zijn om concreet vorm te kunnen geven aan de regisseursrol. Naast de Participatiewet richten ook de andere beleidsterreinen op het gebied van werk en inkomen, zoals inkomensondersteuning, minimabeleid en schuldhulpverlening, zich op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie. Ondanks dat de beleidsvelden minimabeleid en schuldhulpverlening geen deel uitmaken van de 3 Decentralisaties lijkt het, gezien de uitgangspunten voor de herinrichting en de samenhang met de overige beleidsvelden, gewenst deze beleidsvelden hierbij nadrukkelijk te betrekken voor zowel de plek als de wijze (al dan niet uitbesteed) waarop deze worden uitgevoerd. Beslispunt 1: Bij de vormgeving van het lokale sociaal domein worden ook de beleidsvelden minimabeleid en schuldhulpverlening nadrukkelijk betrokken. De mogelijkheden om intern zaken in samenhang te regelen worden beperkt door de door de regering duidelijk uitgesproken voorkeur voor regionale samenwerking. Zoals in de inleiding al werd aangegeven wordt er zelfs een apart artikel opgenomen om dit middels een aanwijzing af te dwingen. In de aanbiedingsbrief is over de regionale aanpak onder andere onderstaande tekst opgenomen: ‘In de ‘Decentralisatiebrief’ staat dat de regering de uitvoeringskracht van gemeenten verder wil versterken. Voor de korte termijn vraagt de regering van gemeenten om onder bepaalde voorwaarden congruente samenwerkingsverbanden te vormen. Goede werkgeversdienstverlening is een essentiële succesfactor om daadwerkelijk meer banen te vinden voor mensen met een arbeidsbeperking. Hiervoor is het nodig dat gemeenten de inzet van instrumenten zo organiseren, dat die inzet voor werkgevers transparant en eenduidig is en geen onnodige administratieve lasten met zich mee brengt. Werkgevers willen en kunnen niet met iedere afzonderlijke gemeente zaken doen. Dit geldt voor de al bestaande instrumenten, maar ook voor de instrumenten loonkostensubsidie en voor beschut werk, die met de Participatiewet voor de gemeentelijke doelgroep beschikbaar komen. Bij de uitwerking van bovenstaande instrumenten is het voorkomen van overbodige bureaucratie het uitgangspunt. Het is daarom van belang dat gemeenten samenwerken in arbeidsmarktregio’s. Op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) zorgen UWV en gemeenten ervoor dat er in iedere regio één aanspreekpunt is waar werkgevers terecht kunnen voor informatie en advies’.
7
Beslispunt 2:
Bij de inrichting van het lokale sociaal domein streven wij er naar om zaken zo veel als mogelijk in samenhang vorm te geven. Wij houden echter ook rekening met regionale ontwikkelingen en de regels die de wetgever hierover geeft.
5.
Samenwerking Zuid Limburg
In het sociaal akkoord is afgesproken dat er 35 regionale Werkbedrijven komen. Het Werkbedrijf vormt straks de schakel tussen de werkgever en mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen. Een goede werkgeversdienstverlening is een belangrijke voorwaarde voor het welslagen van de Participatiewet. Uitstroom naar werk kan alleen als er banen zijn en werkgevers meerwaarde zien in werkzoekenden met arbeidsbeperkingen. Gemeenten moeten binnen 35 arbeidsregio’s samenwerking op de 35 Werkpleinen bevorderen en tot een gezamenlijk regionaal arbeidsmarktbeleid komen. Dit is vastgelegd in de Wet Suwi. De arbeidsregio die voor Stein van toepassing is, is Zuid-Limburg. Heerlen is de gemeente die als centrumgemeente voor die regio is aangewezen. Dat betekent dat de werkpleinen in Sittard-Geleen en Maastricht komen te vervallen. Bij vormgeving van de werkgeversdienstverlening komt er in Heerlen één aanspreekpunt of digitaal loket waar werkgevers terecht kunnen voor informatie, advies en specialistische expertise en waar vacatures en werkzoekenden worden geregistreerd.
5.1
Werkbedrijf
In de huidige structuur op Zuid Limburgse schaal is er sprake van een bestuurlijk overleg tussen de portefeuillehouders van Heerlen (Parkstad), Maastricht (Heuvelland) en SittardGeleen (Westelijke Mijnstreek). Onder dit stedelijk netwerk Zuid Limburg (SNZL) hangt een directie-overleg van hoofden of directeuren Sociale Zaken (Regionaal Arbeidsmarkt Netwerk). Onderwijs en UWV zijn nauw bij de overleggen betrokken. In de visie van de VNG is het Werkbedrijf niets anders dan de bovengenoemde overlegstructuur aangevuld met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers. Het belang van werkzoekenden en werkgevers is immers niet gediend met een nieuwe knip tussen doelgroepen of gedwongen mega fusies van SW-bedrijven. De uitvoering dient waar mogelijk centraal en voor iedereen in de arbeidsmarktregio plaats te vinden maar waar nodig (en voor onze doelgroep zeker wenselijk) in de subregio. Gemeenten en UWV dienen ook afspraken te maken over hoe zij de werkgevers in de regio actief gaan benaderen. Uitgangspunt daarbij is dat de werkgevers te maken krijgen met één contactpersoon. In de werkgeversdienstverlening zetten gemeenten en UWV samen met andere partners een samenwerking op die is afgestemd op de lokale en regionale omstandigheden. In ZuidLimburg is daarom afgesproken dat de dienstverlening aan werkgevers ook op subregio schaal georganiseerd zal blijven. In Sittard-Geleen is het werkgeversservicepunt Westelijke Mijnstreek daarom geopend. In Parkstad en Maastricht-Heuvelland zijn ook soortgelijke werkgeversservicepunten geopend. Deze keuze is gemaakt om de lokale en regionale afstemming vorm te geven. De staatssecretaris heeft de zogenaamde Werkkamer (Stichting van de Arbeid plus VNG gevraagd een eensluidend advies over de kwestie te geven. De voorbereiding van de drie decentralisaties wordt op Zuid-Limburgse schaal gecoördineerd door de tripool-gemeenten Maastricht, Sittard-Geleen en Heerlen. Voor de decentralisatie-opgave van de participatiewet fungeert de gemeente Heerlen als trekker 8
voor Zuid-Limburg. Vanuit deze aanpak wordt samenhang en afstemming gezocht op de onderwerpen diagnose, werkgeversdienstverlening en bedrijfsvoering waarbij de uitvoering met name op subregionaal niveau ligt. Tevens vindt er tussen de portefeuillehouders afstemming plaats op bestuurlijk niveau als het gaat om afstemming van bestuurlijke besluitvorming, samenwerking en de juiste schaalgrootte voor uitvoering van de drie Decentralisaties.
5.2
Verdere samenwerking Westelijke Mijnstreek
In de loop van 2007 hebben de vier gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de keuze gemaakt om het arbeidsmarktbeleid samen vorm te geven en in te vullen. Als uitvloeisel daarvan wordt ook de uitvoering samen opgepakt: a. Participatiehuis Gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt met cliënten die een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. De doelgroep bestaat uit personen met meervoudige problematiek zoals: wonen, inkomen, schulden, sociale vaardigheden, psychische en medische problemen. Vanuit een multi-probleem-aanpak wordt zorgklanten begeleiding geboden om de sociale activering te bevorderen. b. Regionaal Meld en Coördinatiepunt / Jongerenloket Jaarlijks verlaten ruim 35.000 jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie. Het vooruitzicht van deze jongeren is slecht: veelal langdurige of frequente werkloosheid en een gebrekkig ontwikkelingsperspectief. Redenen genoeg om het probleem van vroegtijdig schoolverlaten serieus aan te pakken. Het doel van de RMC-functie is het scheppen van voorwaarden voor jongeren tot 23 jaar om de voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijs- en/of arbeidsmarktpositie te bereiken. Dat is goed voor de jongere zelf, goed voor de maatschappij en goed voor de economie. In het kader van het ‘Actieplan Jeugdwerkloosheid’ is de doelgroep tijdelijk uitgebreid met de groep jongeren van 23 tot en met 27 jaar. Voortzetting van de samenwerking op bovenstaande onderdelen is gewenst. Wel zal een herijking moeten plaatsvinden van de gemaakte afspraken en financiering. Eerdere afspraken zijn gemaakt op basis van tijdelijkheid en financiering vanuit het (ruimere) participatiebudget. c. Westelijke mijnstreek en Vixia Ook het arbeidsmarktbeleid wordt binnen de regio Westelijke Mijnstreek door gemeenten in gezamenlijkheid gevoerd evenals de sturing op het Sw-bedrijf Vixia. De regiegroep benut haar executiekracht om de vertaling van gezamenlijk beleid naar de uitvoeringsorganisaties in de vier gemeenten te laten plaatsvinden. We zijn dus groot voorstander van het opschalen van de samenwerking. Met Vixia wordt samengewerkt als het gaat om het vorm en inhoud geven aan de transformatie van Vixia van breed mensontwikkelbedrijf naar een bedrijf voor beschut werk. De effectuering per 1 januari 2015 van de overdracht van verticale mensontwikkeling van Vixia naar de gemeenten is daar een herkenbaar en zichtbaar voorbeeld van. Vixia is de uitvoeringsorganisatie die namens de 4 regiogemeenten de Wsw uitvoert. Vanaf 1 januari 2015 wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom en maakt de Rijksvergoeding onderdeel uit van het re-integratiebudget. Het fictieve budget per Wsw-plek daalt ingaande 2015 met € 500 per jaar tot € 22.500 in 2020. Buiten de beschikbare Rijksbijdrage, die integraal wordt doorgesluisd naar Vixia, draagt de gemeente ook verplicht bij in het exploitatietekort. Omdat de Wsw-werknemers hun wettelijke rechten en plichten houden 9
vormt de Wsw een belangrijk financieel risico. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen of het exploitatietekort, net als nu, voldaan wordt uit de algemene middelen. Hierbij is het van belang te herhalen dat de gemeente Stein straks een deelfonds Sociaal Domein te verdelen heeft. Dat is in het kader van de kosten van Vixia een relevant punt. Want het tekort op de begroting van Vixia staat al lang, en terecht, op de agende van de gemeente Stein. Dat moet het blijven staan. Het bestuur van de GR Vixia stuurt nadrukkelijk op een efficiënte en effectieve uitvoering maar de verwachting is, dat de bedrijfsvoering niet zonder tekorten zal kunnen plaatsvinden. Met het ongedeelde Sociaal Deelfonds in het verschiet moet de gemeente Stein een keuze maken hoe die verwachtte tekorten opgevangen zullen worden. De gemeente Stein heeft het uitgangspunt vastgesteld dat ze de decentralisaties uitvoert met de daarvoor van Rijkswege beschikbaar gestelde middelen. Dat is en blijft de ambitie op langere termijn. Maar op de korte termijn lopen we het risico dat een buitenproportioneel deel van het nieuwe Participatiebudget opgaat aan de oude WSW-doelgroep. Dit legt een zodanige druk op het budget dat hierdoor de toeleiding naar de arbeidsmarkt van de andere doelgroepen, waar de gemeente óók voor verantwoordelijk is, onder druk komt te staan. Het probleem zal zich uiteindelijk vanzelf oplossen. Want na het afsluiten van de instroom van de Wsw, zal er feitelijk een sterfhuisconstructie ontstaan. Bij Vixia bijvoorbeeld, zal de komende 10 jaar ongeveer één derde van de Wsw-populatie uitstromen in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er moeten voor de korte termijn dus keuzes gemaakt worden over hoe het Sociaal Deelfonds ingezet zal worden en hoe de tekorten van Vixia worden opgevangen. Dit is pas mogelijk als er meer duidelijk is over het Sociaal Deelfonds en als het beleidsplan Participatiewet gereed is. In dat beleidsplan wordt uiteen gezet welke middelen we voor welke doelgroepen inzetten om ze naar de arbeidsmarkt te geleiden. Dan moet er ook een keuze gemaakt worden over de wijze waarop het tekort bij Vixia opgevangen zal worden. Het bestuur van de GR Vixia stuurt nadrukkelijk op een efficiënte en effectieve uitvoering maar de verwachting is, dat de bedrijfsvoering niet zonder tekorten zal kunnen plaatsvinden. Op deze plek wordt het voorstel gedaan om re-integratiebudget niet te belasten met de tekorten op de Wsw. Dit legt een zodanige druk op het budget dat hierdoor de toeleiding naar de arbeidsmarkt van de andere doelgroepen, waar de gemeente óók voor verantwoordelijk is, onder druk komt te staan. Beslispunt 3: De samenwerking binnen de Westelijke Mijnstreek met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid wordt voortgezet. Beslispunt 4: Blijven inzetten op een efficiënte en effectieve uitvoeringsorganisatie Vixia BV. met een exploitatietekort dat zoveel als mogelijk beperkt blijft. Beslispunt 5: Samen met de 4 regiogemeenten zullen wij de komende tijd de plek van Vixia binnen het regionale arbeidsmarktbeleid opnieuw definiëren.
Beleid 5.3
Beschut werk.
De wet biedt de mogelijkheid om landelijk voor 30.000 mensen met een ernstige beperking beschut werk te organiseren. In theorie kunnen deze mensen geplaatst worden bij reguliere werkgevers. Deze mensen hebben heel intensieve en vaak individuele begeleiding nodig. 10
De verwachting is dan ook dat deze groep mensen eerder is aangewezen op vormen van dagbesteding dan deelname aan loonvormende arbeid. Deze dagbesteding zou kunnen worden ondergebracht bij Vixia maar kan ook worden georganiseerd samen met vormen van dagbesteding in het kader van de AWBZ. Voordat een keuze gemaakt kan worden zullen de diverse opties onderzocht moeten worden waarbij per model de inhoudelijke en financiële gevolgen in beeld worden gebracht. Beslispunt 6: Bij de vormgeving van beschut werk worden diverse opties onderzocht op inhoudelijke en financiële gevolgen.
6.2
Bestandsanalyse.
Een grondige kennis van het klantenbestand wordt met de invoering van de Participatiewet nog belangrijker. De doelgroep is heel divers en om te bepalen wie welke begeleiding nodig heeft, welke instrumenten beschikbaar zijn en de keuze voor het vervolgtraject, is een doorlopende bestandsanalyse noodzakelijk. Omdat de loonwaarde moet worden vastgesteld door middel van een objectieve, transparante en betrouwbare methode lijkt het verstandig daar aansluiting bij te zoeken. Het is de vraag of de huidige wijze van screening hiervoor toereikend is. Gezien de rol die het Werkgeverservicepunt en de Werkbedrijven (gaan) vervullen is het de vraag of wij deze bestandsanalyse lokaal gaan uitvoeren of dat wij dit in regionaal verband oppakken. De keuze voor een instrument zal de komende periode verder worden uitgewerkt. Beslispunt 7: Een grondige kennis van het klantenbestand is belangrijk. Onderzocht wordt hoe wij deze analyse het beste vorm kunnen geven.
6.2
Instrumenten.
Wij hebben de afgelopen jaren al ruime ervaring opgedaan met de toeleiding van werkzoekenden richting arbeidsmarkt. Goede ervaringen hebben wij opgedaan met onze leerwerkprojecten waarbij wij onze klanten een leerwerkplek (stage, werken met behoud van uitkering, gesubsidieerde baan) aanboden gecombineerd met een opleiding voor een erkend diploma. Wat wij aan instrumenten (zoals jobcoaching, opleidingen, taaltrajecten, werknemersvaardigheden, sollicitatietrainingen etc) kunnen blijven inzetten wordt mede bepaald door de beschikbare financiële middelen. Duidelijk is in ieder geval dat er ten opzichte van het verleden vaker keuzes moeten worden gemaakt en dat nog meer aandacht moet worden geschonken aan het efficiënt en effectief inzetten van instrumenten gericht op (uiteindelijk) duurzame uitstroom. De instrumenten ‘stage, werken met behoud van uitkering en loonkostensubsidie’ vullen wij op dit moment in op basis van maatwerk: wat wil de werkgever investeren in de klant en wat zijn de kansen op een vast contract. Voorkomen moet worden dat de individuele gemeenten tegen elkaar uitgespeeld worden. Een regionale afstemming lijkt daarom gewenst vooral ook omdat deze contacten steeds vaker zullen worden gelegd op regionaal niveau. Beslispunt 8: Streven naar het uitvoeren van re-integratie –activiteiten binnen de door het Rijk beschikbare middelen.
11
Beslispunt 9:
De uitgangspunten van ons re-integratiebeleid voortzetten, waarbij wij gezien de daling van de beschikbare middelen nog meer zullen inzetten op instrumenten die gericht zijn op duurzame uitstroom.
Beslispunt 10:
De inzet van instrumenten zo nodig regionaal afstemmen en/of vormgeven. Beslispunt 11: Bij de inzet van instrumenten leveren wij zo veel mogelijk maatwerk en kijken wij nadrukkelijk naar de behoefte van de werkgevers. Wij gaan door met het zelf ontwikkelen en uitvoeren van projecten.
7.
Verordeningen.
De gemeenteraad moet in diverse verordeningen regels vaststellen. In deze notitie gaan we alleen in op de regels die betrekking hebben op de wijziging per 1 januari 2015. Ter verduidelijking eerst de volgende toelichting: Per 1 juli 2014 wijzigt de WWB op diverse onderdelen. Het betreft hier de zogenaamde aanscherping van de WWB, waarin onder andere aan de orde komen: tegenprestatie, invoering zoektijd ook voor belanghebbenden ouder dan 27 en het maatregelenbeleid. Per 1 januari 2015 wordt de WWB vervangen door de Participatiewet. Het overgrote deel van de gemeenten was er voorstander van om alle wijzigingen te laten ingaan op 1 januari 2015. Dit is ook als zodanig door de VNG gecommuniceerd met de regering. Het kabinet houdt echter vast aan de 2 invoeringsdata. Gezien de samenhang met het totale sociale domein hebben wij de wijzigingen in de WWB van 1 juli 2014 opgenomen in een bijlage.
7.2
De verordeningen re-integratievoorzieningen en tegenprestatie.
Mensen uit de gemeentelijke doelgroep hebben aanspraak op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijke geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag om ondersteuning afwijzen moet dit gemotiveerd gebeuren. Er zal altijd een individuele afweging gemaakt moeten worden of de gemeente de aanspraak kan en wil honoreren. Tegen een besluit staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. In een verordening wordt het beleid vastgelegd over: het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling; het opdragen van een tegenprestatie de mogelijkheden van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt vergroten onder welke voorwaarden welke personen, en eventuele werkgevers van deze personen, in aanmerkingen komen voor de in de verordening genoemde voorzieningen De gemeente bepaalt op basis van een goede diagnose welk instrument zij inzetten op basis van de mogelijkheden en behoefte van de individuele cliënt. De gemeente stelt vast wie op eigen kracht aan de slag kan komen en wie daarvoor ondersteuning nodig heeft en in welke vorm. Binnen 6 maanden na toekenning van de uitkering van bijstand wordt een plan van aanpak opgesteld. In dit plan wordt, indien er ondersteuning wordt verleend, de ondersteuning uitgewerkt. Verder worden de verplichtingen die zien op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd in het plan van
12
aanpak. Ook op het plan van aanpak zijn de algemene regels voor bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Beslispunt 12: Binnen de wettelijke regels zullen wij geen voorkeursbeleid voeren ten aanzien van doelgroepen. Beslispunt 13: Werk boven inkomen is het uitgangspunt, hierbij zullen wij rekening houden met de persoonlijke- en gezinssituatie van de klanten waarbij het streven is eventuele belemmeringen op te heffen. Beslispunt 14: Met betrekking tot de Anw-ers en NUG-gers zullen wij een inkomenstoets hanteren.
7.2
Cliëntenparticipatie
De regering hecht sterk aan een actieve betrokkenheid van personen die met de Participatiewerk te maken krijgen. De precieze manier waarop de gemeenten deze actieve betrokkenheid vormgeven legt de gemeenteraad vast in een verordening. Personen die te maken krijgen met de Participatiewet zijn belangrijke gesprekspartners om een goede dienstverlening aan de doelgroep mogelijk te maken. Het is belangrijk dat zij worden betrokken bij de totstandkoming van het beleid. Om dit te borgen ligt het voor de hand om personen die te maken krijgen met de Participatiewet een stevige en zichtbare positie te geven. Zo kan de gemeenteraad het oordeel van belanghebbenden betrekken bij het vaststellen van het beleid. Op dit moment is er een Wmo/wwb-raad actief in Stein. Met dat inspraakorgaan is cliëntenparticipatie voor zowel de Wmo als de Wwb geborgd. Desalniettemin is het in het kader van de decentralisaties van belang om ook de wijze van cliëntenparticipatie te heroverwegen. De gemeentelijke doelgroep over het sociaal domein als geheel neemt immers aanzienlijk toe. Bij de heroverweging van cliëntenparticipatie wordt onderzocht of het zinniger is om cliëntenparticipatie integraal te organiseren, of dat het – gezien de toegenomen omvang van klantgroep en benodigde hulpaanbod – beter is om per decentralisatie een cliëntenraad in te stellen. Dat zou in het kader van de Participatiewet betekenen dat er één afzonderlijke cliëntenraad voor de Participatiewet wordt ingesteld. Beslispunt 15: Afwegen op welke manier de cliëntenparticipatie het beste kan worden vormgegeven: een cliëntenraad voor het hele sociale domein of een afzonderlijke raad voor de Participatiewet.
8.
Financiële paragraaf
In paragraaf 2.2 is al even kort aangegeven wat de financiële gevolgen van de Participatiewet zullen zijn. De huidige financieringssystematiek van de WWB wordt onder de Participatiewet naar verwachting voortgezet. Financiering vanuit het Rijk gebeurt via twee hoofdstromen: het Inkomensdeel voor de uitkeringen en het Participatiebudget voor re-integratie en bemiddeling naar werk. De bestaande budgetten voor de Wsw en re-integratie WWB worden gebundeld en daarnaast worden er middelen aan het gebundeld budget toegevoegd voor de nieuwe doelgroepen. Dit gebundelde Participatiebudget maakt samen met de nieuwe middelen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor de uitvoering van de Jeugdwet onderdeel uit van het nieuwe sociaal deelfonds. Het gebundelde participatiebudget is ontschot en gemeenten bepalen zelf voor welke mensen zij het inzetten.
13
In onderstaand overzicht worden de netto besparingen opgenomen van de verschillende maatregelen van de participatiewet
Netto besparingen maatregelen participatiewet (bedragen in miljoenen euro) 2014 2015 2016 2017 struc 40 45 -20 -250 -1.180 1 Wajongvoorstellen 5 100 100 100 100 2 Kostendelersnorm verzachting 0 -60 -140 -210 -650 3 WSW en beschut werken voorstellen -15 35 55 110 385 4 Inzet loonkostensubsidie (incl beperken mobibonus) -10 -25 -50 -90 -370 5 Baangarantie 15 50 85 95 95 6 Beperken mobiliteitsbonus Totaal 35 145 30 -245 -1.620 participatiewet Hoe deze middelen zullen worden verdeeld per gemeente, zal in de loop van 2014 middels informatie uit diverse gemeentefondscirculaires duidelijk worden. Hierbij wordt opgemerkt dat de verdeling van de kosten van sociale werkvoorzieningen over het land scheef zijn verdeeld en dat er mogelijk rekening mee moet worden gehouden dat de kosten voor de sociale werkvoorziening hoger zijn dan het nieuwe participatiebudget.
9.
Alle beslispunten op een rij Beslispunt 1: Bij de vormgeving van het lokale sociaal domein worden ook de beleidsvelden minimabeleid en schuldhulpverlening nadrukkelijk betrokken. Beslispunt 2: Bij de inrichting van het lokale sociaal domein streven wij er naar om zaken zo veel als mogelijk in samenhang vorm te geven. Wij houden echter ook rekening met regionale ontwikkelingen en de regels die de wetgever hierover geeft.
Beslispunt 3: De samenwerking binnen de Westelijke Mijnstreek met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid wordt voortgezet. Beslispunt 4: Blijven inzetten op een efficiënte en effectieve uitvoeringsorganisatie Vixia BV. met een exploitatietekort dat zoveel als mogelijk beperkt blijft. Beslispunt 5: Samen met de 4 regiogemeenten zullen wij de komende tijd de plek van Vixia binnen het regionale arbeidsmarktbeleid opnieuw definiëren.
14
Beslispunt 6:
Bij de vormgeving van beschut werk worden diverse opties onderzocht op inhoudelijke en financiële gevolgen. Beslispunt 7: Een grondige kennis van het klantenbestand is belangrijk. Onderzocht wordt hoe wij deze analyse het beste vorm kunnen geven. Beslispunt 8: Streven naar het uitvoeren van re-integratie –activiteiten binnen de door het Rijk beschikbare middelen. Beslispunt 9: De uitgangspunten van ons re-integratiebeleid voortzetten, waarbij wij gezien de daling van de beschikbare middelen nog meer zullen inzetten op instrumenten die gericht zijn op duurzame uitstroom. Beslispunt 10: De inzet van instrumenten zo nodig regionaal afstemmen en/of vormgeven. Beslispunt 11: Bij de inzet van instrumenten leveren wij zo veel mogelijk maatwerk en kijken wij nadrukkelijk naar de behoefte van de werkgevers. Wij gaan door met het zelf ontwikkelen en uitvoeren van projecten. Beslispunt 12: Binnen de wettelijke regels zullen wij geen voorkeursbeleid voeren ten aanzien van doelgroepen. Beslispunt 13: Werk boven inkomen is het uitgangspunt, hierbij zullen wij rekening houden met de persoonlijke- en gezinssituatie van de klanten waarbij het streven is eventuele belemmeringen op te heffen. Beslispunt 14: Met betrekking tot de Anw-ers en NUG-gers zullen wij een inkomenstoets hanteren. Beslispunt 15: Afwegen op welke manier de cliëntenparticipatie het beste kan worden vormgegeven: een cliëntenraad voor het hele sociale domein of een afzonderlijke raad voor de Participatiewet.
15
Bijlage. Aanscherping WWB per 1 januari 2015. De regering heeft in het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (d.d. 12 november 2013) een aantal voorstellen uit het Regeerakkoord uitgewerkt. Met deze voorstellen beoogt de regering de bijstand houdbaar te houden en meer activerend te maken. Daarbij heeft de regering oog voor het vangnetkarakter van de bijstand, waarbij individueel maatwerk het essentiële uitgangspunt is, en voor de maatschappelijke en financiële houdbaarheid van het vangnet. Het wetsvoorstel is, naar aanleiding van afspraken gemaakt in het wetgevingsoverleg van de Tweede Kamer aangepast. De gemaakte afspraken over het wetsvoorstel WWB maatregelen betreffen met name een vergroting van de afwegingsruimte voor het college bij de uitvoering van de WWB. Het is van groot belang, dat het college de nodige beleidsruimte maar ook de verantwoordelijkheid heeft om in het individuele geval een adequate afweging te kunnen maken op basis van de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende of het gezin. Daarom komt de regering op basis van de gemaakte afspraken met enkele aanpassingen. Deze hebben onder andere betrekking op het maatregelenregime bij het niet nakomen van verplichtingen; en de tegenprestatie; Met deze nota van wijziging wordt meer balans aangebracht tussen enerzijds heldere wettelijk verankerde regels en verplichtingen en anderzijds de beleidsruimte die colleges bij het toepassen daarvan nodig hebben. De andere maatregelen in het wetsvoorstel van 12 november 2013 (de kostendelersnorm en de intensivering van het armoedebeleid) blijven onveranderd van kracht:
Invoering van de kostendelersnorm Als er binnen een huishouden meerdere bijstandsuitkeringen zijn toegekend, kan door stapeling van uitkeringen het huishoudinkomen zo hoog zijn dat daarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Het inkomen kan zelfs hoger zijn dan het inkomen in een vergelijkbaar huishouden maar waarbij er slechts een kostwinner is die modaal verdient. In dat geval is het niet meer lonend om op zoek te gaan naar regulier werk. Om de bijstand activerender te maken, wordt een kostendelersnorm ingevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de financiële voordelen van het kunnen delen van de kosten binnen een huishouden. Dit betekent dat de bijstandsnorm per persoon lager wordt naar mate er meer meerderjarige personen in de woning wonen ongeacht of het om familieleden of derden gaat. Om ervoor te zorgen dat gaan werken wel loont, hebben inkomsten uit werk geen negatief effect op andere personen in het huishouden. Door de invoering van de kostendelersnorm, vervalt het belang van de Toeslagen- en verlagingenverordening. De verordeningsplicht hiervoor wordt dan ook afgeschaft. De kostendelers norm geldt niet voor die belanghebbenden die de leeftijd van 21 nog niet bereikt hebben.
Intensivering armoedebeleid In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over de intensivering van het armoedebeleid. Aanvullende inkomensondersteuning vraagt om individueel maatwerk. In het wetsvoorstel wordt de verlening van de categoriale bijzondere bijstand beperkt en de individuele bijzondere bijstand verruimd. De categoriale langdurigheidstoeslag wordt omgevormd tot een individuele inkomenstoeslag voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Een individuele beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand is nodig om ervoor te zorgen dat bijzondere bijstand alleen terecht komt bij mensen die het echt nodig hebben, maar ook om de persoonlijke en maatschappelijke situatie van een persoon of gezin te verbeteren en waar mogelijk de belanghebbende weer te laten deelnemen aan het arbeidsproces. 16
Met de voorgenomen decentralisaties op het terrein van de jeugdzorg en de Awbz/Wmo wordt gemeenten meer ruimte geboden om binnen het sociale domein de ondersteuning en activering van mensen integraal te beoordelen en aan te bieden. Om de gemeenten in staat te stellen om door individueel maatwerk een effectief armoedebeleid te voeren en de problematiek van een persoon of gezin integraal aan te pakken, vindt de regering het belangrijk dat de gemeenten daartoe zowel beleidsmatig als financieel in staat gesteld worden. In het regeerakkoord is hiervoor structureel 100 miljoen beschikbaar gesteld.
Maatregel bij niet naleven verplichting De huidige WWB, maar ook het wetsvoorstel biedt het college de beleidsruimte om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden of de gezinssituatie van de bijstandsgerechtigde bij het vaststellen van de bijstand, de daaraan verbonden verplichtingen en de op te leggen of opgelegde maatregelen. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 16 december 2013 is de regering tot het oordeel gekomen dat het toepassen van het individualiseringsbeginsel bij een op te leggen of een opgelegde maatregel verduidelijking behoeft. Het college is gehouden een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien, naar het zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken (tiende lid). Met de aanvullende zinsnede “naar zijn oordeel” geeft de regering explicieter dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel aan dat het college uitdrukkelijk de ruimte heeft om in individuele gevallen af te wijken van de in de WWB standaard minimaal voorgeschreven hoogte en duur van de verlaging van de bijstand. Dit betekent dat de colleges –gelet op de bijzondere omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden middelen te verwerven - bevoegd zijn om in individuele gevallen te besluiten de maatregel op een lager niveau, voor een kortere duur of zelfs op nul vast te stellen. De nul-maatregel telt wel mee bij recidive. Toepassing van dit artikellid vergt een individuele beoordeling, er is geen sprake van een algemene ontsnappingsclausule. Concreet betekent dit dat – ondanks dat de WWB een bepaalde (minimale) maatregel bij het niet-naleven van een geharmoniseerde arbeidsverplichting voorschrijft – het college uitdrukkelijk moet beoordelen of de betreffende standaardmaatregel ook in dit individuele geval moet worden toegepast. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat het college op voorhand is gehouden om bij de minste of geringste niet-nagekomen verplichting een bepaalde periode geen bijstand te verstrekken.
De tegenprestatie Het college ontwikkelt beleid voor het verrichten van een significante tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden en zorgt voor de uitvoering ervan. Dat doet het conform de ter zake geldende gemeentelijke verordening De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen voor het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 eerste lid, onder c, van de WWB. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen. Om die reden vervalt de voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, van de WWB (onder B, punt 2). Het is van belang dat betrokkenen invloed hebben op de keuze van hun maatschappelijk nuttige activiteit die ze als tegenprestatie kunnen verlenen. ls een betrokkene al maatschappelijk actief (bijvoorbeeld met de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind), dan is het van belang dat gemeenten met deze individuele activiteiten rekening houden bij de beoordeling en het besluit rond de tegenprestatie naar vermogen. Bij de beoordeling kunnen de omvang en de duur daarvan meespelen. Overigens mag de tegenprestatie naar vermogen óók in deze gevallen de re-integratie activiteiten niet in de weg staan. 17
In de voornoemde verordening kunnen gemeenten opnemen dat vrijwilligerswerk van een bepaalde inhoud en omvang als tegenprestatie is te kwalificeren. Tevens kan de gemeenteraad in de verordening de bepaling opnemen dat, als de belanghebbende mantelzorg verricht, het college kan besluiten dat de belanghebbende geen tegenprestatie wordt opgedragen, zolang hij mantelzorg verricht. Raadzaam is dat de gemeenteraad in de verordening de criteria vastlegt op basis waarvan dit wordt beoordeeld. De finale beoordeling en beslissing liggen bij de voor de uitvoering ter zake verantwoordelijke instantie, het college. Tegen de beslissing van het college staat bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open. Artikel 35 van de IOAW en IOAZ zijn op overeenkomstige wijze aangepast (onderdelen II, onder b en III, onder b).
18