28
Een korpschef past zich aan
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.4/13
Perrick. Een autoritaire Nijmeegse korpschef past zich aan in een nieuwe tijd. Tommy van Es is geaffilieerd onderzoeker & paperbegeleider aan de Politieacademie.
Als gesproken wordt over de jaren zestig, de tijd van de gezagscrisis en burgerlijke ongehoorzaamheid, denkt men meestal aan Amsterdam, aan Provo, de rookbom bij het huwelijk van Beatrix en Claus en de bouwvakkersrellen. Toch werd de politie elders ook geconfronteerd met oproerige jongeren, met jeugd die zich niets meer liet gezeggen. Ook in de studentenstad Nijmegen kwam de politie onverwachts tegenover lastige burgers te staan. Daar werd de politie geleid door Frans Perrick, een hoofdcommissaris die er vast van overtuigd was zijn zaakje op orde te hebben. Hoe traden hij en zijn korps de nieuwe tijd tegemoet?
H
oofdcommissaris Perrick was een bijzondere figuur. Hij was geboren in Limburg, had rechten gestudeerd in Nijmegen en was kort voor de oorlog toegetreden tot de Nijmeegse gemeentepolitie. Tijdens de oorlog was hij betrokken geraakt bij het verzet en had hij zich zelfs gedwongen gezien om onder te duiken. Vanaf het najaar van 1944 deed hij eerst in het bevrijde Nijmegen dienst bij het Militair Gezag en trad daarna aan als plaatsvervangend korpschef in Heerlen. Dat korps verrijkte hij met de eerste vrouwelijke politieafdeling in Nederland. Ook was hij betrokken bij de totstandkoming van een politieschool voor de zuidelijke gemeentepolitie in Doenrade. In 1954 was hij, 38 jaar oud, benoemd tot korpschef van Nijmegen. Perrick was een fervent aanhanger van de professionalisering van de politie, het politiële verheffingsideaal uit de jaren twintig. Doel was de vorming van een ‘superieur’ politieapparaat waar ‘mannen met grote innerlijke beschaving, discipline en stabiliteit’ deel van uitmaakten. Daartoe
Een ‘superieur’ politieapparaat waar ‘mannen met grote innerlijke beschaving, discipline en stabiliteit’ deel van uitmaakten
TvdP_4_DEF2.indd 28
was nodig een organisatie naar militair model: hiërarchisch, met zekere taakdifferentiatie en uitgerust met krachtige leiders. In overeenstemming met de heersende politiemoraal uit de jaren vijftig moest de verschijning van de politieman op straat ontzag inboezemen. Toch zou dezelfde Perrick, toen Provo de doodsklok luidde voor het tot dan toe gebruikelijke politionele toezicht op de burger, openstaan voor veranderingen. Teneinde dat alles goed te begrijpen eerst een schets van de Nijmeegse politie in de jaren vijftig.
Politieklas Het professionele ideaal dat Perrick had omarmd, ging uit van permanente, zichtbare aanwezigheid van de politie op straat. In Nijmegen kwam dit onder meer tot uiting in het optreden van de afdeling Verkeerspolitie. De verkeerspolitie was na de oorlog het paradepaardje van de Nederlandse politie. Het opkomend snelverkeer belichaamde de vooruitgang. Handhaving van de orde in het verkeer was algemeen gewenst. Het Nijmeegse korps had een Verkeersdienst, maar daarnaast had Perrick in Nijmegen voor dat werk, net als eerder in Heerlen, een Vrouwelijke Politie opgericht die onder andere verkeersles gaf op lagere scholen. Met een oprol-zebrapad onder de arm trokken de dames langs de klassen om les te geven in het veilig oversteken en brachten jeugdige klaar-overs in het Goffertpark de fijne kneepjes van de assistentie bij dat oversteken bij. Verkeersonderricht was niet de enige taak van de Vrouwelijke Politie. Even belangrijk was het stringente toezicht op straat op de jongste jeugd. Daartoe trokken de vrouwen in de zogeheten baldadigheidspatrouilles de buurten in. Vooral tijdens de vrije woensdagmiddagen en zaterdagen zagen zij er op toe dat niets ongeoorloofds gebeurde. Zij richtten zich op misdragingen als buurtje pesten, erwten schieten op fietsende voorbijgangers, in verkeersborden klimmen en in andermans tuin spelen. Jeugdige overtreders werden aangesproken op hun gedrag en uitgenodigd voor de
15-05-2013 16:03:31
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.4/13
Een korpschef past zich aan
29
Frans Perrick, korpschef in Nijmegen van 1954 tot 1976, probeerde zich aan te passen aan de nieuwe maatschappelijke realiteit van de jaren zestig. Dat lukte, tegen de wens van de oude garde, tot op zeker hoogte. Tegelijkertijd ging Perrick ook tegen de tijdgeest in: hij zou altijd een man van ‘law and order’ blijven in de relatie met zijn mensen.
politieklas. De ouders werd aangezegd hun kroost een woensdagmiddag aan de politie toe te vertrouwen. In een instructie van Perrick heette het dat de: ‘(...) na een oproep aan het bureau verschenen minderjarigen zich gedisciplineerd verzamelen op de binnenplaats van het Hoofdbureau van Politie, waarna ze zwijgend geleid worden naar het theorie- of instructielokaal. Na een deels vermanende deels instructieve algemene toespraak (...) waarbij getracht werd de kinderen te doen beseffen, dat hun gedrag maatschappelijk ontoelaatbaar was, volgt een individueel opvoedend gesprek , waarbij tevens getracht zal worden de verhouding jeugdpolitie gunstig te beïnvloeden.’ De Vrouwelijke Politie stond er niet alleen voor. Zij werkte nauw samen met de Kinderpolitie en de straatdienst. Als een spijbelend kind tijdens schooltijd door surveillerende agenten werd aangetroffen, werd het aangehouden en naar school teruggebracht. De schoolleiding werd op de hoogte gesteld en bij de Kinderpolitie werd een aantekening gemaakt. Uiteraard werden ook de spijbelaars uitgenodigd voor deelname aan de politieklas. In de politieklas bevonden zich steevast ook voetballertjes die op de verkeerde plek hun passie hadden uitgeleefd. Vanwege het verkeer was voetballen op straat namelijk verboden. Dat gold ook voor de veel aanlokkelijker gemeentelijke gazons. Indien kinderen betrapt werden op ´illegaal´ voetballen, werd hun de bal door de politie ontnomen. Van deze bal-inname werd een administratie bijgehouden waarvoor de hoofdcommis-
TvdP_4_DEF2.indd 29
saris persoonlijk de richtlijnen had uitgevaardigd. De politie werd zo als verlengstuk van ouderlijk gezag geaccepteerd.
Relatie met de burger Niet alleen kinderen waren onderworpen aan de strenge blik van de politie. Ook volwassenen werden geconfronteerd met voortdurend politietoezicht. Agenten in de straatdienst moesten met militaire precisie de ronde doen en zich daarbij zo min mogelijk laten afleiden. Zij hadden vaste meldpunten en meldtijden en werden geacht daarvan niet af te wijken. Men diende bij wijze van spreken de klok gelijk te kunnen zetten op de rondes van een surveillerende politieman. Op punctuele uitvoering werd veelvuldig gecontroleerd; nalatigheid werd bestraft met een extra dienst of het inleveren van een vakantiedag. De functionaliteit was geheel zoek. Een regel was een regel en daar diende men zich, zeker als politieman, aan te houden. Punt uit. Hetzelfde gold voor de burger: de wet was de wet en die moest gehandhaafd worden. Overleg van de politie met een burger was ongepast. Deze politionele houding kwam in Nijmegen tot uiting bij het handhaven van de gemeentelijke verordeningen, soms nog stammend uit de crisisjaren, zoals een verbod op het ´onnodig verblijven op muurtjes, vensterbanken en portieken´ en een doorloop-gebod. Indien een burger weerspannig was, was het niet bezwaarlijk om hem even een handje te helpen middels de ‘lat erover’. Op een tikje meer of minder werd niet gekeken. De politie was immers de baas op straat en wilde dat zo houden.
15-05-2013 16:03:32
Een korpschef past zich aan
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.4/13
Foto: ANP
30
Steeds vaker gehoorzaamden burgers niet meer vanzelfsprekend als hun gezegd werd door te lopen, terwijl dit toch duidelijk in de plaatselijke verordening stond.
Het Provo-jaar 1966 in Nijmegen Halverwege de jaren zestig voelde ook de Nijmeegse politie de hete adem van een veranderende tijdsgeest. In december 1965 maakte men ook in de Karelsstad kennis met Provo in de vorm van een demonstratie tegen de oorlog in Vietnam, in het bijzonder de rol van de VS. De betoging was echter niet alleen een internationaal statement, maar ook een protest tegen de Nederlandse staat en haar ´handlanger´, de Nijmeegse politie. Steen des aanstoots was de verplichte vergunning om te demonstreren. In een fatsoenlijke democratie zou de burger immers vrij moeten zijn om te allen tijde in de publieke ruimte uiting te geven aan zijn ´diepste´ politieke overtuiging. Dit was een heikel punt geworden, omdat bij demonstraties graag ‘Johnson moordenaar!’ werd geroepen. Volgens de Nederlandse wet een duidelijk geval van belediging van een bevriend staatshoofd, waartegen de politie dus had op te treden. Eveneens wilde men, behalve het tijdstip, de demonstratieroute zelf bepalen. De Nijmeegse politie vreesde in dat geval verstoring van het verkeer en daarmee een ernstige openbare ordeverstoring. Perrick liet zich door deskundigen informeren over Provo, maar kon vooralsnog moeilijk doorgronden wat de beweging inhield en wat zij wilde. Hoogleraar sociologie J.M.G. Thurlings van de plaatselijke universiteit had bijvoorbeeld begin maart 1966 nog op het Nijmeegse politiebureau tijdens een lezing verklaard dat ‘een Provo een heel pretentieuze figuur (is) die pretendeert een mening te hebben over kunst, cultuur, politiek, menselijke moraal (en) sexualiteit’. In ieder geval ving de Nijmeegse politie meer dan genoeg signalen op dat grootschalige ordeverstoringen ook in haar stad tot de mogelijkheden behoorden. Voor Perrick was dit alles aanleiding zijn personeel naar een vierdaagse training Openbare Ordeverstoring sturen. Op het programma stond
TvdP_4_DEF2.indd 30
onder meer het gebruik van de lange wapenstok, uitleg van het gebruik van de karabijn en een traangasoefening. Daarmee hoopte Perrick met zijn korps goed voorbereid te zijn op een eventuele fysieke confrontatie met Provo.
Muurtjeszitters en waarom-vragers Waren rellen in Nijmegen eind 1965 nog slechts een hersenschim van wakkere politiemensen, concreet en verontrustend was al wel het nieuwe gezagsondermijnend gedrag. Steeds vaker gehoorzaamden burgers niet meer vanzelfsprekend als hun gezegd werd door te lopen, terwijl dit toch duidelijk in de plaatselijke verordening stond. Dat manifesteerde zich onder meer bij het zitten op muurtjes, vooral in de omgeving van het beeldje van Marieken van Nimwegen op de Grote Markt. Ook weigerden steeds meer weggestuurde jongeren hun naam op te geven, wat de politie logischerwijs aanzette tot aanhouding en opsluiting. Een agent uit die tijd: ‘Dat was echt wel een indicatie van al die veranderingen. Dat ze niet meer gewoon weggingen. (...) maar dat ze vroegen: Ja, maar waarom moet ik dan weg ? (...) Maar waarom zal ik een naam opgeven? Het ´waarom´. Het waarom! De reden wilden ze weten.’ Bezorgd werd op 18 juli 1966 in de korpsleiding geconstateerd dat een bepaling in de APV ontbrak dat aan de bevelen van de politie om door te lopen moest worden voldaan. Omdat het onnodig ophouden in portieken, op vensterbanken en op muurtjes nog wel gewoon van kracht was, werd dat de kapstok om tegen Provogedoe op te treden. Tegelijk werd het onder jongelui steeds meer een sport om met zulk gedrag de politie te provoceren. Een andere provocatie van het politiegezag was het stelen
15-05-2013 16:03:33
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.4/13
Een korpschef past zich aan
Perrick richtte een seniorenbrigade op, waarmee hij de ouderen onttrok aan direct contact met het publiek van vlaggen. Een vlag was immers een symbool van de gevestigde orde. Perrick besloot daarop tot extra surveillance in de binnenstad. Vooral in de ogen van oudere politiemannen was het wegnemen een ernstig vergrijp. Toen het Nijmeegse Universiteitsblad het vuurtje opstookte door een beloning in het vooruitzicht te stellen bij inlevering van een vlag bij de redactie, maakte de politie proces-verbaal op tegen de auteur. Prompt werd een andere sport ontdekt: het omdraaien van verkeersborden. Aangezien Nijmegen beschikte over omklapborden voor eenrichtingverkeer, was het gemakkelijk om zo het verkeer in het honderd te laten lopen. Dezelfde grap werd uitgehaald met parkeerverboden. Wederom reageerden de oudere politiemensen getergd. Ondanks de nieuwe vom van gezagsondermijnend gedrag, leek Nijmegen het einde van 1966 te halen zonder grote openbare ordeverstoringen. Op de laatste dag van het jaar ging het echter alsnog mis. Op Plein 1944 gingen jongeren over tot het verbranden van een kerstboom en, geïnspireerd door dat eerste succes, ook van dozen, kranten, benzine, een bromfiets en enkele fietsen. Op dat moment greep de in een surveillancewagen toegesnelde politie in en vermaande met een megafoon de aanwezigen: “Verwijdert U. Doorlopen!” Een aantal jongeren ondernam daarop een poging de wagen omver te duwen. Toen begonnen de schermutselingen, die uiteindelijk ontaardden in een kat-en-muisspel tussen jongeren en politie in de binnenstad. Op de hoek van de Mesdagstraat en de Rembrandtstraat werden stapels autobanden in brand gestoken.
De omslag van Perrick Na de oudejaarsrellen meende Perrick dat het nodig was zijn personeel nog eens te wijzen op de veranderde houding van het publiek. In zijn nieuwjaarstoespraak besteedde hij nadrukkelijk aandacht aan ‘een veranderende algemene opvatting en gedragsverhouding inzake gezag en vrijheid’. Naar zijn vaste overtuiging werden ‘niet alleen de ordehandhaving, maar (…) de orde zelf en het gezag, hun inhoud en hun grondslagen’ bedreigd. Helemaal onverwacht was deze nieuwjaarsgedachte niet. In het voorafgaande jaar had Perrick bij verschillende gele-
TvdP_4_DEF2.indd 31
31
genheden al aangedrongen op een bescheiden aanwezigheid van geüniformeerden, op een quasinonchalante en in principe geweldloze opstelling op momenten dat provo’s aanstalten maakten om met sit-ins of spontane demonstraties de openbare orde te verstoren. Ook ten aanzien van de Vietnamdemonstraties werd inmiddels een oogje dicht geknepen. Zo was in de zomer van 1966 in het stafoverleg reeds geconstateerd dat het min of meer gewoonte was geworden dat de organisatie geen vergunning aanvroeg maar wel aangaf dat er een demonstratie op komst was en had Perrick toen besloten daarmee te kunnen leven indien de demonstratie minder dan dertig actievoerders telde en men zich ‘netjes aan de verkeersregels’ hield. In het korps viel deze terughoudendheid niet bij iedereen in goede aarde. Vooral de oude garde bleef zijn eigen benadering kiezen, hetgeen merkbaar was bij de begeleiding van de Vietnamdemonstraties. Zo ging een van de begeleidende agenten een keer ter intimidatie met opzet op de tenen staan van een demonstrant. Dat daarop niet gereageerd werd, kwalificeerde hij met enige tevredenheid als ‘laf’. In november 1967 deed zich bij een demonstratie een incident voor dat in het Nijmeegse korps de boel op scherp zette. Een van de organisatoren raakte in een worstelpartij verwikkeld met een inspecteur, die hij vervolgens in het gezicht sloeg. Enkele veelal oudere politiemannen gaven aan dat indien hen zoiets zou overkomen, de rapen gaar waren. Daarmee brak voor Perrick het moment aan om zijn nieuwjaarsgedachte handen en voeten te geven. Hij besloot deze politiemannen niet meer in te zetten en met zo min mogelijk mensen in uniform op straat aanwezig te zijn. Nu de oude garde op non-actief was gesteld, ontstond ruimte voor samenwerking tussen politie en actievoerders, wat voordien ondenkbaar was geweest. Met goedkeuren van Perrick werden de organisatoren op het bureau uitgenodigd om tevoren te bespreken op welke manier ze het wilden aanpakken. Daarbij deden in de regel zowel de politie als de organisatoren water in de wijn.
Molenaar Problematisch bleef ondertussen het herhaaldelijk overtreden van het verbod op belediging van bevriend staatshoofd. Na ampele overweging besloot Perrick om de leiders van de demonstratie verantwoordelijk te stellen en liet foto’s van hen onder het personeel verspreiden. Repressief optreden zou tot na de demonstratie uitgesteld worden. Nog weer later werd besloten om alleen nog maar proces-verbaal op te maken indien de beledigende tekst meegevoerd werd op een protestbord. Mede door het uitblijven van enige vorm van veroordeling, begonnen de politiemensen op straat hun interesse in het onderwerp te verliezen. Het leek een onzinnige bezigheid te worden, te meer omdat demonstranten nadien verklaarden niet ‘Johnson moordenaar!’ te hebben geroepen, maar ‘Johnson molenaar!’, wat moeilijk als een belediging kon worden uitgelegd. In april 1968 kwam een einde aan de maandelijkse Vietnamdemonstraties. Toen was de relatie van de politie met het Provodom al
15-05-2013 16:03:33
32
Een korpschef past zich aan
Men doet Perrick tekort als men alleen oog heeft voor zijn als traditioneel ervaren vasthoudendheid
het Tijdschrift voor de Politie – jg.75/nr.4/13
verdween eveneens uit het repertoire van de politie. In 1970 hief Perrick zelfs zijn paradepaardje de Vrouwelijke Politie op. Ook de afdeling Kinderpolitie slonk aanzienlijk, hetgeen mede ingegeven was door de opkomst van andere organisaties die de kinderzorg op zich ging nemen. Daarmee verdween binnen korte tijd de sterke arm als verlengstuk van ouderlijk gezag in de publieke ruimte. Illustratief voor de omslag in het toezicht op kinderen was dat tegelijk met de afschaffing van de richtlijn om ballen van op straat voetballende kinderen in te nemen, de Kinderpolitie samen met de gemeente ging kijken waar plekken gecreëerd konden worden om de jongste jeugd onbezorgd te laten ballen. Een nieuwe vorm van politionele betrokkenheid was geboren.
Het tijdperk-Perrick ten einde Perrick had zich in reactie op de onrust aangepast aan een nieuwe maatschappelijke realiteit, maar hij was in een aantal andere opzichten niet veranderd. Zo bleef hij vasthouden aan het militaire opvatting van gezagsuitoefening binnen zijn politiekorps. Leidinggevenden dienden te vertellen wat er moest gebeuren. Ook zijn eigen directe ondergeschikten hadden maar naar hem te luisteren. Tevens diende de politie te allen tijde onder bestuurlijk gezag te opereren en lag zijns inziens de ruimte slechts in de professionele uitvoering van een bestuurlijk geuite wens. Hij had wat dat betreft duidelijk een ander standpunt dan zijn Haagse collega Kees Peijster, die in de moderne politieman een bewuste staatsburger wilde zien, die zijn verantwoordelijkheid moest nemen daar waar democratisch bestuur het ‘Verval’ vooralsnog liet afweten. Daarnaast richtte Perrick ook een seniorenbrigade op waarmee hij de ouderen in de organisatie onttrok aan direct Perrick wist ook de afstand tussen hem en het lagere personeel niet te overbruggen. In het geheugen gegrift van Nijcontact met het publiek. In reactie op een toename van de meegse politiemensen staat bijvoorbeeld zijn vasthoudendcriminaliteit plaatste hij ook veel korpsleden van de oude stempel van de straatdienst over naar de recherche. Voor de heid aan strenge kledingvoorschriften. Terwijl het collega’s in andere korpsen ondertussen was toegestaan op warme straatdienst betekende het een aanmerkelijke verjonging, zomerdagen een overhemd te dragen, was het de Nijmeegse temeer omdat vanaf 1962 een flink aantal 17-jarige Mavodienders tijdens de Nijmeegse vierdaagse slechts vergund gediplomeerden ingestroomd was. Van muurtje zitten werd de handschoenen losjes in de linkerhand bij zich te dragen. vervolgens geen item meer gemaakt. Het uniformjasje bleef naar het inzicht van Perrick onberisDe meer traditioneel ingestelde politiemannen beschouwpelijk behoren tot de outfit van een goede politieman. De den deze omslag als ‘het verval’. Zij zagen met lede ogen hoe de korpsleiding naar hun gevoel de oren te veel liet han- ongerieflijke hitte diende men, net als hijzelf, voor lief te nemen. gen naar de jongere generatie die de heilloze weg bewanIn 1976 nam Perrick afscheid van het Nijmeegse politiedelde van het ‘kalmpjes aan’. Opvallend was ook de terugkorps. Daarmee kwam een einde aan de loopbaan van een houdende opstelling van de Nijmeegse politie tijdens Oud prominente politieman, die tot op het laatst zijn eigen koers en Nieuw eind 1968. Op Plein ’44 was wederom een vuur bleef varen. Maar naast zijn als traditioneel ervaren vastontstoken dat deze keer werd gevoed door van huis aangesleepte rommel. De Nijmeegse politie hield zich op afstand. houdendheid, doet men Perrick tekort indien men geen oog Nadat rookbommen waren onstoken en een rij van autoban- heeft voor de wijze waarop hij tussen 1966 en 1970 zijn korps liet opschuiven richting de veranderende opvattingen den tussen een brandende kerstboom en het vuur waren over gezag en de rol van de politie in de samenleving. gelegd, volstond zij met het inschakelen van de brandweer, die zonder tegenstand het vuur doofde. Ook het preventieve toezicht op kinderen werd in rap tempo Literatuur: afgebouwd. Vanaf 1968 werd steeds minder vaak een poliEs, Tommy van, Het einde der vanzelfsprekendheid. De culturele tieklas georganiseerd. Hetzelfde gebeurde met de baldadig- revolutie & openbare orde in Nijmegen 1966-1970, eindscriptie UvA. heidspatrouilles. En het in de gaten houden van spijbelaars On-line in te zien via de mediatheek, Politieacademie Apeldoorn. voorgoed veranderd. Perrick vond het echter nuttig toen nog een stapje verder te gaan. Speciaal voor het geuniformeerde personeel werd een vijfdaagse cursus in Epe georganiseerd. Dertig jaar later vertelde voormalig agent Brussen daarover: “Er hield daar dan een korpschef lezingen. Daarna werden er groepen gevormd en dan moest je daar over discussiëren. Ze hadden een vreemde aangetrokken die de discussie uitlokte en telkens vroeg waarom je in een gegeven situatie op een bepaalde manier optrad. En dan moest je blootgeven en dan ontstond er discussie. Dat was een beetje modern om de politieman bewuster te maken. En dat heb ik ook zo ervaren.”
«
TvdP_4_DEF2.indd 32
15-05-2013 16:03:33