1.1 Waarom aandacht voor deze groep kinderen? Het passend onderwijs in Nederland is inmiddels gerealiseerd. Kinderen die gemiddeld moeite hebben met de schoolvakken krijgen een passend lesaanbod en worden voldoende begeleid. Blijkbaar vinden we dat nodig en vinden we het minder moeilijk om met deze groep om te gaan gezien de voorgaande constateringen. Passend onderwijs is er echter ook voor de begaafde kinderen. Excellerende kinderen moeten de mogelijkheid krijgen om verder aan hun talenten te werken binnen een structuur van doceren, zelf-leren en coachen. Juist deze kinderen drinken nieuwe informatie op. Binnen de kortste keren hebben ze het grootste gedeelte van de lesstof van hun leerjaar al begrepen. Soms hebben ze nog een zetje nodig, af en toe krijgen ze een heel nieuw onderwerp voorgeschoteld, maar regelmatig weten ze het al (lang). Een uitdaging voor de leerkracht om de kinderen geboeid en betrokken te houden op het onderwijs, zodat zij weer met plezier gaan deelnemen aan het onderwijs. De aanpak in verschillende klassen moet daarnaast niet los gezien worden, maar als een geheel. Zo kan door de hele school op een uniforme wijze lesgegeven worden.
1.2 Wie behoren tot deze groep? De uniciteit van ieder kind dient gerespecteerd te worden. Dit zien we op de Ark niet alleen als mooi streven, maar als een opdracht vanuit de Bijbel. We respecteren ieder kind dan ook zodanig dat de eigen ontwikkeling optimale kansen krijgt. 1 Ook die van de meerbegaafde leerling. De vraag is dan wanneer je spreekt over een ‘hoog- of meerbegaafd kind.’ Denkend vanuit de onderwijsbehoeften, passend in ons Handelingsgerichte denken, zien wij kinderen die uitdaging nodig hebben op gebieden als 'informatie onthouden, taalgebruik en woordenschat, onderzoek doen naar complexe problematieken 2. Prof. Dr. Franz Mönks (oprichter van het centrum voor Begaafdheidsonderzoek in Nijmegen en Antwerpen) sluit wat dat betreft het beste aan bij onze onderwijsvisie en heeft dat in zijn onderzoeken mooi verwoord. Grote nieuwsgierigheid, buitengewoon goed geheugen, breed scala aan interesses, opvallend taalgebruik en veel energie zijn enkele van de kenmerken die hij noemt. Samengevat stelt dhr. Mönks dat meerbegaafde kinderen tenminste moeten beschikken over de volgende eigenschappen: 1. Hoge intellectuele vermogens: intelligentie die boven het gemiddelde ligt, vaak gemeten met een prestatie- of intelligentietest, meestal uitgedrukt met een intelligentiequotiënt (IQ). Hierbij wordt meestal een grens van een IQ van 130 of hoger gehanteerd; 2. Taakgerichtheid en volharding (motivatie): doorzettingsvermogen om een taak te volbrengen; 3. Creatief vermogen: het vermogen om op een originele en vindingrijke wijze oplossingen voor problemen te bedenken. Het denkvermogen is flexibel, associatief, uiteenlopend, intuïtief, origineel en vaak buiten de geijkte paden (Nederstigt, 2003)3.
1
Schoolgids, paragraaf 1.8 "Visie op onderwijs en opvoeding" Schoolgids, paragraaf 5.4 "Handelings- en opbrengstgericht werken" 3 Nederstigt, I., Hoogbegaafdheid, een gave?, Amersfoort: CPS (2003), pag. 14 2
2
Ook Robert Sternberg onderscheidt drie basisvaardigheden met betrekking tot het denken: 1. Analytische intelligentie; 2. Creatieve intelligentie; 3. Praktische intelligentie. Een kind met meerbegaafdheid kan op alle drie van deze niveaus denken. Zij moeten juist een keuze leren maken in de manier van denken om een probleem te kunnen oplossen. Door hen op verschillende niveaus te laten denken krijgt hun onderwijs meer betekenis. Dat zorgt uiteindelijk voor een grotere motivatie om tot leren te komen (zie theorie Mönks, punt 2). Gemiddeld zijn er 10% meerbegaafde kinderen op een school. Door een goede en duidelijke signalering moet de leerkracht er achter zien te komen wie deze kinderen in zijn/haar klas zijn. Op de Ark spreken wij over meerbegaafde kinderen. Hier vallen ook de hoogbegaafde kinderen onder.
1.3 Wat bieden wij aan Iedereen heeft baat bij structuur. Ook (hoog)begaafde kinderen. Om ze echt iets aan te bieden waarin ze werken aan een nieuwe vaardigheid, nieuwe kennis of verdieping van bestaande kennis, gaan wij werken met (leer)lijnen. Zo gebruiken zij hun eerder opgedane kennis beter en ontstaat er een gelijkheid binnen alle groepen van de school. Deze kinderen binnen je groep extra uitdagen lukt vaak wel, maar is niet afdoende. Maar wat is nu nodig om die continuïteit te waarborgen en hoe kun je binnen al dat verdiepingswerk de structuur blijven aanbieden en zelf ook het overzicht houden? Wij hebben gekozen voor het opzetten van een Plusklas. De continuïteit wordt gewaarborgd, kinderen werken in een duidelijke structuur, krijgen voldoende begeleiding en kunnen hun eigen denken en handelen verder ontwikkelen met gelijkgestemden. In de Plusklas krijgen de kinderen één keer in de week extern les. Geadviseerd wordt om met niet meer dan 12 tot 15 kinderen in zo’n groep te werken. Worden het er wel meer, dan splitsen we de groepen en komen zij óm de week bij elkaar. Niet alleen het opdoen van cognitieve kennis is belangrijk, maar minstens zo waardevol is het werken aan specifieke vaardigheden waar deze leerlingen baat bij hebben. Deze kinderen nemen de regie over hun eigen leerplan, aan de hand van een cognitief en inhoudelijk verdiepend onderwerp. Er is een vaste begeleider aanwezig tijdens het leren zodat er gewerkt kan worden aan persoonlijke relaties en gecoacht kan worden op studie- en sociaal emotioneel gebied. Zo leren zij van en met elkaar. De Plusklas is voor de kinderen van groep 6-8. Verrijken van lesstof vindt plaats in groep 0-2. Compacten en verrijken vindt binnen de groepen 3-8 plaats.
1.3.1 Compacten en verrijken binnen de groep Compacten en verrijken is iets wat op de Ark al wordt gedaan. Rekenen: Voor rekenen hebben we de speciale compactingroute die hoort bij de methode Pluspunt. Leerlingen van 5-8 werken hiermee. De verrijkingsmaterialen op school zijn: - Pluspunters; 3
- KIEN; - Rekenmeesters; - Logische breinbrekers; - Bolleboos; - Plustaak rekenen/wiskunde; - Denktank. De leerkracht kan zelf een keuze maken welke methode hij/zij wil gebruiken om te verrijken. Taal: Voor taal zijn er aparte routeboekjes, uitgegeven door de SLO. Deze routeboekjes zijn bij de methode Taal Actief geschreven en kunnen gedownload worden van de site. Kinderen kunnen, net als bij rekenen, zien welke lessen zij klassikaal moeten meedoen en welke lessen zij mogen overslaan. Wanneer er een les overgeslagen mag worden, wordt er verrijkt. De volgende verrijkingsmaterialen hebben wij op school: - Slimme taal (digitaal); - Taalmeesters; - Plustaak taal; - Taaltoppers. Vooruit: Ook de Vooruit-mappen worden door leerkrachten gebruikt. Deze bieden verrijking aan, ook bij de zaakvakken. Echter zijn onze mappen al wat verouderd, maar ze kunnen nog prima ingezet worden. Organisatorisch is het begeleiden van het ‘verrijken binnen de groep’ een probleem (zie punt c, inleiding). Om dit op te lossen stelt iedere leerkracht in zijn/haar weekplanning een vaste dag aan, met een vast tijdstip om het werk van de begaafde kinderen te bespreken. Het is wel belangrijk dat de leerkracht eisen stelt aan het werk van deze kinderen. De verrijkingsstof is voor hen namelijk basisstof.
1.3.2 Verrijken buiten de groep D.m.v. een Plusklas wordt de leerkracht die de groep heeft, ontlast en krijgen de kinderen de aandacht en het (creatieve) onderwijs dat zij nodig hebben. Eén keer per week worden de kinderen uit de klas gehaald. Op deze middag (de gehele middag) krijgen zij les van de leerkracht van de Plusklas. Hier wordt gewerkt met het onderwijsconcept Big Picture Learning, met hier en daar een aanpassing, zodat het beter bij onze school past. Big Picture Learning gaat uit van drie pijlers (3R) rondom het individuele kind: Relatie, Relevantie, Resultaat. Dit doen ze door te starten bij de interesse van het kind. Deze interesse wordt gebruikt voor de verdere ontwikkeling. Het creatieve denkvermogen van de kinderen wordt zo bevorderd. Er moet een vaste begeleider aanwezig zijn tijdens het leren zodat er gewerkt kan worden aan persoonlijke relaties en gecoacht kan worden op studie- en sociaal emotioneel gebied. Dit onderwijsconcept hecht veel waarde aan het contact met ouders/verzorgers en het plannen van eventuele uitstapjes met deze kinderen.
4
De kinderen werken individueel of in twee-, drietallen aan een opdracht en krijgen hiervoor zes weken de tijd. Op andere momenten dan die ene middag, wordt er niet aan dit project gewerkt. Dit is praktisch niet haalbaar. De kinderen mogen namelijk in de Plusklas een maatje kiezen en hij of zij hoeft niet altijd uit hun eigen groep te komen. Een kind uit groep 7 kan met een kind uit groep 8 samenwerken. Wanneer zij dan aan het project verder mogen werken in de klas, moeten zij op hetzelfde moment de klas kunnen verlaten en krijg je het probleem dat er op dat moment niet begeleid kan worden door de leerkracht van de Plusklas. Hoe ziet Big Picture Learning in de praktijk eruit? Zoals al eerder beschreven is structuur belangrijk. Bij het Big Picture Learning krijgen de kinderen allerlei foto’s te zien die op tafel liggen. Hier wordt door de leerkracht van de Plusklas structuur in aangebracht, door van tevoren een thema te bedenken die aansluit bij bijv. een zaakvak, een wiskundige onderwerp o.i.d.. Door te gaan werken in thema’s behoud je een structuur en overzicht van de aangeboden verrijking. De kinderen kiezen, bijv. rondom het thema Afrikaanse landen, een foto die hen aanspreekt. Hier bedenken zij individueel of in twee-/ max. drietallen een vraag bij. Deze gaan zij gedurende zes weken uitwerken. De onderzoeksmethode mogen de kinderen zelf kiezen, net als het kiezen van een bijpassende presentatievorm. Aan het eind van dit traject presenteren zij hun onderzoek en resultaten; niet alleen aan de Plusklas, maar ook aan de eigen klas. Zo blijft ook hun eigen klas betrokken. Na deze zes weken volgen er verschillende nieuwe foto’s, behorend bij een nieuw thema, bijv. ontdekkingsreizen, en begint het project opnieuw. De kinderen houden alle doelen, planningen e.d. bij in een door de leerkracht van de Plusklas gemaakt werkboek. Ouderbetrokkenheid is belangrijk. Ook bij een Plusklas. Ouders van de kinderen die in de Plusklas zitten, worden uitgenodigd op de groepsinformatieavond om kennis te nemen van deze onderwijsvorm. Wanneer ouders betrokken raken op dit concept kunnen zij wellicht hun kinderen thuis verder motiveren en stimuleren. Resultaten worden op reguliere contactavonden besproken. Zoals eerder beschreven volgen wij de theorie van Mönks (zie 1.2). De kinderen die aan de Plusklas deelnemen zullen aan de drie voorwaarden moeten voldoen. Is het echter dat een kind één voorwaarde mist, is het niet zo dat deze direct voor deelname wordt uitgesloten. Het kind mag deelnemen aan het verdiept aanbod. Na twee periodes komt er een evaluatie. Kinderen worden besproken, resultaten (ook op het sociaal emotionele gebied) worden bekeken. Blijkt nu dat de prestaties van het kind onvoldoende zijn, kan het niet meer deelnemen aan de Plusklas. Dit past dan blijkbaar niet bij de onderwijsbehoefte van het kind. Wel blijft het kind verdiepen in de klas bij rekenen en taal. Dit verrijken biedt meer structuur, waar het kind misschien behoefte aan heeft.
1.4 Het signaleren van deze kinderen Wij werken op de Ark met het SiDi-3 protocol. SiDi-3 is een signalerings- en diagnosticeringsprogramma voor intelligente en (hoog)begaafde kinderen van groep 1-8. Het maakt onderscheid tussen de groepen 0-1-2 en 3-8.
5
1.4.1 Signaleren in groep 0 Bi de aanmelding van een kind gebruikt de leerkracht formulier 1A (zie Protocol SiDi-3, pag. 13) waarmee een eerste inschatting voor hoog-/meerbegaafdheid kan worden gemaakt. Dit is een eerste inschatting, geen vaststelling. Deze resultaten worden digitaal verwerkt en automatisch weergegeven. Het kind zelf hoeft geen toetsen o.i.d. te maken. Het blijft bij die ene vragenlijst aan de ouders (zie SiDi-3-protocol, pag. 13). De verdere ontwikkeling kan daarna in het observatiesysteem KIJK bijgehouden worden en ook blijft de leerkracht kijken naar de resultaten van de CITO-toetsen bij de kleuters. Het is belangrijk dat signalering al bij de kleuters uitgevoerd wordt. Gebeurt het later, is er een grote kans dat er misdiagnoses gesteld worden. Denk bijvoorbeeld aan ADHD of ADD als uiting van een kind die al jarenlang het gevoel heeft niet lekker op school in het vel te zitten als gevolg van ‘meer kunnen/meer weten.’ In verschillende literatuur wordt het screenen bij binnenkomst aanbevolen. Het is bijna een must. Zo wordt in het boek 'Misdiagnose van hoogbegaafden' (Webb, Amend, Webb en Goerss, 2013)4 ingegaan op het missen van signalen en de consequenties hiervan. Ook in de gesprekken die gevoerd zijn met mensen van de Driestar en de SLO wordt dit sterk benadrukt. Een kind kan al snel aanpassingsgedrag gaan vertonen, waardoor de signalen onduidelijk worden. Dit kan leiden tot onderpresteren en/of gedragsproblemen. Diverse factoren kunnen zo'n grote invloed hebben dat er scheefgroei in de ontwikkeling kan plaatsvinden (Van der Molen, 2005)5. Indien er sterke vermoedens zijn van een ontwikkelingsvoorsprong, wordt er binnen de klas verrijkt. Bij kleuters spreken wij nog niet over meerbegaafdheid, maar over een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong.
1.4.2 Signaleren in groep 1-2 Ieder jaar wordt de jaarlijkse groepssignaleringslijst (formulier 1B) afgenomen. Ook hier geldt: dit is een eerste inschatting, geen vaststelling. Deze vragenlijst is specifiek gericht op leeraspecten én signalen van zorg. De resultaten worden automatisch en digitaal verwerkt, waarna aangegeven wordt of er verder onderzoek nodig is of dat het onderzoek bij de signalering stopt. De leerkracht vult hierna formulier 3B in, waarbij zij het kind op 60 stellingen scoren. Dit is de diagnosefase. Deze stellingen geven een beeld over het leervermogen (probleemoplossend vermogen, creatief denken, overige denkvaardigheden), de motivatie/taakgerichtheid, zelfstandigheid/zelfregulering, sociaalemotionele competentie, de houding tegenover de school, het zelfbeeld en de leerprestaties. Het mooie aan SiDi-3 is dat er ook aandacht besteed kan worden aan onderpresteerders en begaafde kinderen met faalangst. Hier zijn speciale vragenlijsten voor. Blijkt uit de diagnosefase dat het kind wederom een positief signaal afgeeft, is de ontwikkelingsvoorsprong gediagnosticeerd. Let wel, dit is geen wetenschappelijke diagnose. Wanneer een ontwikkelingsvoorsprong kan worden vastgesteld, gaat het kind uitgedaagd worden met verrijkingsmaterialen binnen de klas. De verdere ontwikkeling wordt via KIJK en CITO-toetsen bijgehouden.
4 5
Webb J.T., Amend E.R., Webb N.E., Goerss J., Misdiagnose van hoogbegaafden, Van Gorcum (2013) Van der Molen W., Omgaan met hoogbegaafde kinderen in de basisschool, Garant (2005), pag. 18
6
1.4.3 Signaleren in groep 3-5 Ook in de groepen 3-5 wordt ieder jaar de jaarlijkse groepssignaleringslijst (formulier 1B) afgenomen. Indien er sterke vermoedens zijn van meerbegaafdheid bij kinderen uit groep 3-5, wordt door de leerkracht formulier 3B van het SiDi-3 protocol ingevuld. Hieruit zal blijken of het kind wel of niet doorstroomt naar de diagnosefase. Wanneer uit de signaleringsfase blijkt dat een kind een positief signaal afgeeft, vult de leerkracht formulier 3B in. Ook bij deze groepen worden er 60 stellingen beschreven die een beeld geven van de competenties zoals in subparagraaf 1.4.2 worden beschreven. Blijkt daaruit dat het kind wederom een positief signaal afgeeft en daarmee de diagnose meerbegaafdheid heeft gekregen, zal de leerkracht moeten gaan compacten en verrijken binnen de groep.
1.4.3 Signaleren in groep 6-8 Het eerste gedeelte van de signalering is gelijk aan de signalering in de groepen 1-5. Waarna de leerkracht formulier 1B heeft ingevuld en een aantal kinderen een positief signaal afgeven, volgt ook bij hen de diagnosefase (formulier 3B). Voor de kinderen van groep 6-8 geldt dat de kinderen zelf ook een digitale vragenlijst tijdens deze fase invullen. Dit is de leerlingvragenlijst van SiDi-3 (formulier 5). Deze gaat over vermeende verveling bij reguliere schoolvakken, faalangst en sociaal-emotionele aspecten. Blijkt uit al deze lijsten dat het kind hoog scoort, wordt er door de leerkracht besloten (mogelijk in samenspraak met de IB’er) of hij/zij in aanmerking komt voor de Plusklas en/of alleen voor het compacten en verrijken (zie subparagraaf 1.3.2 voor eisen die aan de Plusklas gesteld worden). Wordt er besloten dat het kind uitgedaagd moet worden in de Plusklas volgt er een gesprek met de ouders. Dit gesprek voert de leerkracht niet zelf, maar de leerkracht van de Plusklas. In dit gesprek wordt besproken: - Hoe het proces tot de diagnose van hun kind er heeft uitgezien; - De resultaten van de diagnoselijst; - Hoe de ouders tegenover het leren in de Plusklas staan; - Wat de bedoeling/opzet van de Plusklas is. Wanneer de ouders toestemming geven voor het plaatsen van hun kind in de Plusklas, neemt de leerkracht van de Plusklas de vervolgstappen op zich. Hij/zij schrijft, samen met het kind, een plan van aanpak. De eigen leerkracht van het kind zorgt voor het compacten en verrijken binnen de groep en wordt door de leerkracht van de Plusklas op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen die zich voordoen bij het kind. De leerkracht van de Plusklas is verantwoordelijk voor het bespreken, het uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak en de ontwikkeling van het kind.
7
Bijlage SiDi-3 protocol
Website Routeboekjes Taal Actief http://www.slo.nl/primair/publicaties/compacten/taal/actief/
8