“Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving met betrekking tot longstay TBS zich met artikel 5 EVRM?”
Sabine Loopik ANR 63.69.79 Universiteit van Tilburg Master Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht Datum: Begeleidsters:
12 maart 2010, 16.00u – 17.00u Mevrouw mr. S.B.G. Kierkels Mevrouw mr. S.R.B. Walther
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave
2
Lijst met afkortingen
4
Inleiding
5
Hoofdstuk 1 TBS en de longstay-afdeling
7
1.1 De maatregel TBS
7
1.1.1
De geschiedenis van de maatregel
1.2 De voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel
7 10
1.2.1
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
1.2.2
Veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen of goederen 11
1.2.3
Delicten
1.3 Verschillende vormen van TBS
10
12 12
1.3.1
TBS met dwangverpleging
12
1.3.2
TBS met voorwaarden
14
1.4 Duur, verlenging en beëindiging van de TBS
14
1.5 De longstay-afdeling
17
1.5.1
De criteria voor plaatsing op een longstay-afdeling
19
1.5.2
De longstay TBS in cijfers
20
Hoofdstuk 2 De eisen van art 5 EVRM aan nationale wetgeving
21
2.1 Artikel 5 EVRM
21
2.2 Beperking van persoonlijke vrijheid
22
2.2.1
Law
22
2.2.2
Court
23
2.2.3
Lawful detention
24
2.3 Artikel 5 lid 4 EVRM; beroep op de rechter
25
2.3.1
Lawfulness
25
2.3.2
Court
27
2.3.3
Speedily
29 2
Hoofdstuk 3 Jurisprudentie inzake de TBS regeling en artikel 5 EVRM
31
3.1 De beroepscommissie van de RSJ
31
3.1.1
Jurisprudentie
32
3.1.2
Conclusie
40
3.2 De Nederlandse rechter
41
3.2.1
Jurisprudentie
42
3.2.2
Conclusie
45
3.3 Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
47
3.3.1
Jurisprudentie
48
3.3.2
Conclusie
50
Hoofdstuk 4 Conclusie en aanbevelingen
51
Literatuurlijst
58
3
Lijst met afkortingen Bvt
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
GGz
Geestelijke Gezondheidszorg
Hof
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
IDFA
International Documentary Film Festival Amsterdam
ITZ
Afdeling Individuele TBS-Zaken van het Ministerie van Justitie
LAP
Landelijke Adviescommissie Plaatsing
lfz
longstay forensische zorg
MI
Dr. F.S. Meijers Instituut
OM
Openbaar Ministerie
PBC
Pieter Baan Centrum
RSJ
Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
Sr
Wetboek van Strafrecht
Sv
Wetboek van Strafvordering
TBR
Ter Beschikking van de Regering
TBS
Terbeschikkingstelling
TBSa
Ter beschikking stelling met aanwijzingen
WBOPZ
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
WODC
Wetenschappelijke Onderzoek- en Documentatiecentrum
4
Inleiding De strafrechtelijke maatregel TBS is regelmatig in het nieuws, en vaak op negatieve wijze. Het is meer dan eens voorgekomen dat een TBS’er zich tijdens zijn verlof ontrokken heeft aan zijn begeleider en een strafbaar feit heeft gepleegd. Een voorbeeld hiervan is de ontsnapte TBS’er Satyanand B. die zich tijdens zijn ontsnapping in 2006 binnen 11 uur schuldig maakte aan verkrachting, diefstal met geweld en poging tot doodslag.
Mijn interesse voor TBS is ontstaan tijdens een opdracht die ik gemaakt heb in het kader van het vak Strafrecht en Mensenrechten. In deze opdracht stond de longstay TBS in verhouding met het recht op vrijheid en veiligheid van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM) centraal. Uit deze opdracht bleek dat de longstay TBS zoals deze in Nederland geregeld is, niet vanzelfsprekend in overeenstemming is met artikel 5 van het EVRM. Een TBS’er die na twee behandelpogingen in twee verschillende inrichtingen nog steeds als delictgevaarlijk voor de maatschappij beschouwd wordt, loopt de kans op een longstayafdeling geplaatst te worden. Een plaatsing op deze afdeling houdt in dat er geen tot weinig resocialiserende activiteiten meer ondernomen worden, maar dat er gewerkt wordt aan een leven binnen de inrichting en stabilisatie van de psychische stoornis. De mogelijkheid bestaat dat de TBS’er levenslang in een inrichting zal verblijven en daar zelfs zal sterven.
Omdat Europese regelgeving steeds meer van belang is voor onze nationale wetgeving is het van belang om te onderzoeken of onze regelgeving voldoet aan de eisen die het EVRM stelt aan nationale wetgeving. Ik heb voor artikel 5 van het EVRM gekozen omdat dit artikel gaat over het recht op vrijheid en veiligheid. Indien deze vrijheid rechtmatig beperkt wordt door detentie, moet een gedetineerde de mogelijkheid hebben om de rechtmatigheid van de opgelegde vrijheidsbeneming te laten toetsen door een court. In het kader van mijn onderzoek moet een TBS-gestelde die verblijft op een longstay-afdeling de rechtmatigheid van dit verblijf kunnen laten toetsen door een court. De toetsende instantie dient niet alleen het nationale, maar ook het internationale recht te betrekken bij zijn onderzoek. Artikel 3 EVRM, het verbod op foltering en onmenselijke behandeling, zou eventueel ook betrekking kunnen hebben op het verblijf in een longstay-afdeling. Dit is echter een geheel andere problematiek, daarom zal ik dit artikel niet betrekken bij mijn onderzoek.
5
Om de longstay TBS te onderzoeken heb ik de volgende centrale onderzoeksvraag opgesteld: “Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving met betrekking tot longstay TBS zich met artikel 5 van het EVRM?”
Deze centrale onderzoeksvraag heb ik opgedeeld in subonderdelen en verdeeld over vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk van deze scriptie zal ik de nationale TBS-regeling uiteen zetten door eerst een beschrijving te geven van de maatregel TBS in het algemeen. Ik zal de relevante vormen van TBS beschrijven en de duur, verlenging en beëindiging van TBS bespreken. Vervolgens zal ik de procedure beschrijven die gevolgd moet worden om een TBS’er op een longstay-afdeling te kunnen plaatsen. In het tweede hoofdstuk zal ik aan de hand van literatuur onderzoeken wat artikel 5 EVRM inhoudt, welke eisen het stelt aan nationale wetgeving en hoe dit artikel uitgelegd wordt. In hoofdstuk drie zal ik vervolgens nationale en internationale jurisprudentie onderzoeken, die relevant is voor mijn onderzoeksvraag. In het laatste hoofdstuk van deze scriptie zal ik een conclusie trekken uit mijn onderzoek en mijn centrale onderzoeksvraag beantwoorden. Tevens zal ik in dit hoofdstuk aanbevelingen doen om (mogelijke) strijdigheden met artikel 5 EVRM op te lossen.
Dit onderzoek is wetenschappelijk en maatschappelijk relevant omdat vaak alleen naar de beveiliging van de maatschappij wordt gekeken als het om TBS gaat, en niet naar de rechtspositie van de TBS’er. Er is dan ook veel meer literatuur te vinden die TBS bekijkt vanuit het perspectief dat de maatschappij beschermd dient te worden tegen deze mensen, dan literatuur waarin de rechtspositie van de TBS’er onderwerp van onderzoek is. Om meer begrip te krijgen voor de TBS’er, is het noodzakelijk om ook eens vanuit zijn rechtspositie naar de TBS te kijken. Dit is recentelijk gedaan door Meral Uslu en Maria Mok die een documentaire hebben gemaakt over de longstay-TBS, die op het IDFA-festival in november 2009 in première is gegaan. In deze documentaire wordt er gekeken naar de mens in de TBS, en niet het monster in de TBS, zoals de samenleving hen vaak ziet.
6
Hoofdstuk 1 TBS en de longstay-afdeling
1.1 De maatregel TBS Het Nederlandse sanctiestelsel bestaat uit straffen en maatregelen. Het verschil tussen deze twee is het doel waarmee ze opgelegd worden. Het doel van een straf is het vergelden van schuld en leedtoevoeging voor de gepleegde strafbare feiten. De opgelegde straf moet proportioneel zijn in verhouding tot de gepleegde feiten. Maatregelen worden niet opgelegd met het doel van vergelding en leedtoevoeging, zij worden opgelegd omdat het belang van een veilige samenleving zwaarder weegt dan het belang van de gedetineerde om vrij te zijn. De maatregel behoeft niet proportioneel te zijn in verhouding met de gepleegde feiten, omdat de maatregel niet wordt gelimiteerd door schuld.1
De huidige TBS-maatregel is in werking getreden op 1 september 1988. Om de maatregel goed te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om eerst naar de geschiedenis te kijken. Hieronder zal het ontstaan van de TBR-maatregel besproken worden en hoe de TBRmaatregel zich ontwikkeld heeft tot onze huidige TBS-maatregel.
1.1.1
De geschiedenis van de TBR-maatregel
Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) uit 1886 telde slechte één maatregel voor volwassenen, namelijk de strafrechtelijke plaatsing in een krankzinnigengesticht.2 Deze maatregel kon voor maximaal 1 jaar worden opgelegd. Het sanctiestelsel was in deze tijd erg eenvoudig omdat men van menig was dat dit de vergelijkbaarheid ten goede zou komen en er hierdoor een sanctie kon worden opgelegd die in verhouding met het gepleegde strafbare feit was.
De wetgever van 1886 was de mening toegedaan dat een dader toerekeningsvatbaar was of niet, er was geen tussenvorm mogelijk. Deze maatregel kon dan ook alleen opgelegd worden als de dader geheel ontoerekeningsvatbaar was. Daders die verminderd toerekeningsvatbaar waren kwamen niet in een krankzinnigengesticht, echter bij deze daders werd rekening gehouden met hun verminderde toerekeningsvatbaarheid in de strafmaat.
1 2
Muller & Vegter 2009, p. 201. Hofstee 2003, p. 1.
7
Al snel na de invoering van het eenvoudige sanctiestelsel van 1886 werd duidelijk dat de maatregel niet voldoende was voor daders met psychische problemen.3 De maatregel was opgesteld naar de leer van de klassieke richting4, de strafmaat stond centraal en was maximaal één jaar. De moderne richting5 was van mening dat het sanctiepakket uitgebreid moest worden. Niet langer stond de strafmaat centraal bij het bepalen van de duur van de maatregel, maar het gevaar dat van een dader uitging. Omdat de duur van de gevaarlijkheid van een dader moeilijk in te schatten is, wilde de nieuwe richting een maatregel waarbij de duur van tevoren niet vast staat. De maatregel zal pas beëindigd worden als er geen gevaar meer uitgaat van de dader.
In november 1928 werd de nieuwe maatregel TBR ingevoerd. Deze maatregel kon zowel op ontoerekeningsvatbare als verminderd toerekeningsvatbare daders worden toegepast.6 De nieuwe maatregel had twee doelen; ten eerste diende de maatregel TBR de maatschappij te beschermen tegen de gestoorde dader. Daarnaast was de TBR gericht op de resocialisatie van de dader, zodat deze uiteindelijk na behandeling terug kon keren in de maatschappij. De maatregel moest wel gezien worden als een ultimum remedium, als er een minder ingrijpende mogelijkheid was om het gewenste resultaat te bereiken, moest deze opgelegd worden.
De TBR kon in twee vormen worden opgelegd, namelijk in de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke variant. De voorwaardelijke TBR kon bij bepaalde delicten opgelegd worden indien er sprake was van een psychische stoornis, die bestond op het moment dat het strafbare feit gepleegd werd. De algemene voorwaarde voor de voorwaardelijke TBR hield in dat de dader zich binnen zijn proeftijd niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. Naast deze algemene voorwaarde kon de rechter ook nog bijzondere voorwaarden opleggen, zoals het voldoen van een schadevergoeding of het volgen van een behandeling voor de aandoening. Voordat de onvoorwaardelijke TBR opgelegd kon worden, moest er voldaan zijn aan een aantal criteria. Ten eerste moest er sprake zijn van een psychische stoornis, die bestond op het moment dat het strafbare feit gepleegd werd. Ten tweede kon de maatregel TBR slechts opgelegd worden bij bepaalde delicten. De laatste voorwaarde was dat de oplegging van de 3
Hofstee 2003, p. 5. De klassieke richting beoogt met het strafrecht de burger te beschermen tegen een te grote willekeur van de overheid, hoe meer er vastgelegd is in de wet, hoe meer rechtszekerheid de burger heeft. 5 De moderne richting legt meer de nadruk op het beschermen van de maatschappij tegen criminaliteit. 6 Hofstee 2003, p. 7.
4
8
TBR in het belang van de openbare orde moest zijn. Deze voorwaarde stond in de zogenaamde “Stopwet” en werd in 1933 aan artikel 37a Sr toegevoegd omdat de Nederlandse rechter zeer veelvuldig gebruik maakte van de nieuwe maatregel TBR. Binnen vijf jaar na de invoering van de maatregel waren alle beschikbare plaatsen bezet7, en ontstond er een passantenproblematiek. De Stopwet voldeed aan zijn doel, namelijk het verminderen van het aantal TBR-gestelden. Een bijkomend effect was echter wel dat de daders die nog wel TBR opgelegd kregen, behoorden tot de categorie “zware gevallen” bestaande uit gewelds- en zedendelinquenten. Gevolg hiervan was dat de inrichtingen beter beveiligd moesten worden, de behandelingen aangepast moesten worden aan de zwaardere problematiek en een TBR-gestelde gemiddeld langer in de inrichting verbleef. Om de doorstroom toch op gang te houden, werden TBR-gestelden soms eerder ontslagen uit de inrichting dan verantwoord was. Het gevolg hiervan was dat de recidive weer omhoog ging en de rechterlijke macht het vertrouwen in de TBR-maatregel verloor. De Stopwet werd in 1947 weer ingetrokken8 en het aantal TBS-gestelden nam weer toe, er ontstond wederom een capaciteitsprobleem en het aantal passanten nam weer toe.
Rond 1950 ontstond de Utrechtse school. Deze stroming heeft een nieuwe manier ontwikkeld om mensen te beoordelen op hun gedrag. Tot dan toe bekeek Justitie en de Psychiatrie altijd van buitenaf naar een dader. De Utrechtse school was meer geïnteresseerd in hoe daders zelf dachten over hun situatie. Belangrijke namen uit deze stroming zijn Willem Pompe, Gerrit Kempe en Pieter Baan. Zij ontwikkelden samen ideeën en brachten deze vervolgens in de praktijk. Een belangrijk resultaat van een van deze ontwikkelingen dat nog steeds bestaat is het Pieter Baan Centrum (hierna PBC), waar een verdachte geobserveerd kan worden teneinde de rechter een advies te geven inzake de geestelijke gesteldheid van de verdachte.
Door een wetswijziging in 1988 veranderde de TBR in de TBS. Een van de grootste veranderingen was het aantal delicten waarvoor TBS opgelegd kon worden. Voortaan was TBS alleen een mogelijkheid indien op het strafbare feit een strafbedreiging van vier jaar gevangenisstraf of meer stond.
7 8
Feldbrugge 2007, p. 17. Hofstee 2003, p. 16.
9
1.2 De voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel De maatregel TBS kan niet zondermeer worden opgelegd. Artikel 37a Sr stelt drie eisen, wetende een “gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het begaan van het feit”, “gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene vrijheid van personen of goederen” en “het strafbare feit moet bedreigd zijn met een gevangenisstraf van vier jaar of meer dan wel behoren tot de artikelen genoemd in artikel 37a lid 1 sub 1 Sr”. Deze drie eisen zullen hieronder apart behandeld worden.
1.2.1
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Om te kunnen bepalen of iemand een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had tijdens het begaan van het strafbare feit, moet eerst duidelijk zijn wat precies verstaan wordt onder een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In kamerstukken van 1980-19819 wordt voor een omschrijving van deze begrippen verwezen naar de Memorie van Antwoord inzake de vervanging van de krankzinnigenwet uit 1884 door de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen10 (hierna WBOPZ). In deze kamerstukken staat dat onder een gebrekkige ontwikkeling wordt verstaan: ‘de uit een aanlegstoornis of beschadiging van de hersenen voortvloeiende diepere vorm van zwakzinnigheid: idiotie en imbecillitas mentis. Het gaat hier om een aangeboren of op zeer jeugdige leeftijd verworven ernstige belemmeringen in de ontwikkeling van de geestvermogens’.
Onder een ziekelijke stoornis wordt verstaan: ‘als de geestvermogens na een kortere of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken. Hier moge worden herhaald dat altijd biologische, psychische en sociale factoren – zij het in onderling wisselende mate – een rol bij het ontstaan en het voortduren van de stoornis kunnen spelen’.
Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat deze omschrijvingen opgesteld zijn voor de WBOPZ, waar de psychische aandoening meer centraal staat dan het gevaar dat uitgaat van een dader. Echter deze omschrijvingen zijn duidelijk genoeg om ook voor de TBS van toepassing te kunnen zijn. 9
Kamerstukken II 1980/81 11 932, nr. 5, p. 31. Kamerstukken II 1979/80 11 270, nr. 12, p. 12-14.
10
10
Een ander punt dat van belang is bij deze voorwaarde, is de daadwerkelijke vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Niet alle verdachten zijn bereid om mee te werken aan een onderzoek naar hun geestvermogens. Betekent dit dat een weigerende observandus de maatregel TBS niet opgelegd kan krijgen? Uit jurisprudentie van de Hoge Raad11 blijkt dat de maatregel TBS niet opgelegd kan worden indien de rechter niet vast kan stellen dat de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had. Dit is immers één van de voorwaarden voor de oplegging van TBS. Toch is het mogelijk om de maatregel TBS op te leggen als een verdachte weigert mee te werken aan het onderzoek. Ten eerste is het mogelijk om een rapport op te maken omtrent de redenen van verdachte om niet mee te werken aan een onderzoek.12 De weigering op zich kan al een beeld geven van de geestvermogens van de verdachte en voldoende zijn voor het opstellen van een rapport. De wet vereist niet dat een verdachte zijn medewerking heeft verleend aan een dergelijk rapport. Ten tweede kan de rechter gebruik maken van rapportages die ouder zijn dan een jaar inzake de verdachte indien het niet mogelijk is een recente rapportage te gebruiken in verband met de weigering tot medewerking van de verdachte.
De maatregel TBS kan dus wel opgelegd worden als de verdachte weigert mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens, echter er moet voor de rechter wel vast staan dát de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had ten tijde van het begaan van het strafbare feit en dat deze gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in causaal verband staat met het gepleegde strafbare feit.
1.2.2
Veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen of goederen
De tweede voorwaarde voor het opleggen van de maatregel TBS is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen dit vereist, ook wel het gevaarscriterium genoemd.
Op het eerste gezicht is het misschien vreemd dat de veiligheid van goederen genoemd wordt in dit artikel. De wetgever heeft dit gedaan om bewijstechnische problemen te voorkomen, indien het gevaar voor personen niet te onderscheiden is van het gevaar voor goederen.13 11
HR 9 januari 2001, NJ 2001, 112, r.o. 3.4. Kamerstukken II 1992/93 22 909, nr. 3, p. 5. 13 Kamerstukken II 1982/83 11 932, nr. 10, p. 4. 12
11
Het is immers goed denkbaar dat een misdrijf gericht op goederen escaleert en vervolgens ook een misdrijf tegen personen wordt, zoals brandstichting. Over de veiligheid van de dader zelf wordt niet gesproken in dit artikel. Dit komt omdat het gevaar voor zichzelf niet onder artikel 37a Sr valt, maar onder artikel 37 Sr. Krachtens dit artikel kan een dader die een gevaar vormt voor zichzelf voor de termijn van een jaar geplaatst worden in een psychiatrisch ziekenhuis. Omdat artikel 37 Sr en het gevaar voor zichzelf niet onder het bereik van deze scriptie vallen, zullen deze onderwerpen niet verder besproken worden.
Bij de “veiligheid van anderen” moet gedacht worden aan personen in de omgeving van de dader, terwijl bij de “algemene veiligheid van personen” gedacht moet worden aan willekeurige personen die los staan van de dader.
1.2.3
Delicten
Zoals in lid 1 sub 1 van artikel 37a Sr is omschreven, kan TBS slechts opgelegd worden voor een beperkt aantal delicten. Dit is zo bepaald, omdat TBS gezien moet worden als een laatste middel, een ultimum remedium14, aangezien de maatregel erg ingrijpend is. Ten eerste kan TBS opgelegd worden als het om een misdrijf gaat waar vier jaar gevangenisstraf of meer voor staat, en waarvoor voorlopige hechtenis toegestaan is. Vervolgens worden nog diverse delicten opgesomd in het artikel, zoals opiumdelicten en bedreiging met bepaalde delicten.
1.3 Verschillende vormen van TBS De TBS-maatregel kan in verschillende vormen worden opgelegd. De Maatregel kan ten eerste in een voorwaardelijke vorm worden opgelegd. De vorm die echter het meest voorkomt is de TBS met dwangverpleging.15 Deze vorm is weer onder te verdelen in een beperkte en onbeperkte variant. Hieronder zullen enkele vormen en varianten besproken worden.
1.3.1. TBS met dwangverpleging De artikelen 37a en 37b Sr vormen de basis voor TBS met dwangverpleging. De eerste variant van deze maatregel is die met een onbeperkte duur. De maatregel wordt in beginsel voor twee jaar opgelegd en kan vervolgens onbeperkt verlengd worden door de rechter met 14 15
Zie hoofdstuk 1.1.1. Kelk 2008, p. 341.
12
één of twee jaren16, indien dit nodig is in verband met het gevaar dat (nog steeds) van de dader uit gaat. Indien deze vorm van TBS wordt opgelegd, gaat het om een misdrijf dat ‘gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’. Het gevaar dat van een dader uitgaat prevaleert hier boven de proportionaliteit
tussen het
gepleegde
strafbare
feit
en
de
sanctie,
omdat
het
proportionaliteitsbeginsel geen doorslaggevende rol speelt bij de maatregel TBS. Indien er sprake is van een minder ernstig geweldsmisdrijf of een strafbaar feit waarbij geen ernstig geweld is gebruikt, dan kan de maatregel enkel voor een beperkte duur van maximaal vier jaar opgelegd worden krachtens artikel 38e Sr. Er is hier voor een beperkte duur gekozen omdat de gepleegde feiten niet zo “zwaar” zijn dat zij een onbeperkte TBS kunnen legitimeren. Hier gaat het proportionaliteitsbeginsel boven het gevaar dat van een dader uit kan gaan.17 Om een goed beeld te kunnen vormen van de TBS met dwangverpleging, is het van belang dat het begrip “dwangverpleging” duidelijk is en onderscheiden wordt van het begrip “dwangbehandeling”. Onder dwangbehandeling moet volgens de wetgever worden verstaan18: ‘een proces van hulpverlening dat erop gericht is een patiënt in staat te stellen zodanig aan zich zelf te werken, dat hij te zijner tijd weer zonder ontoelaatbare schade voor de samenleving of zich zelf aan het vrije maatschappelijke verkeer zal kunnen deelnemen. Met name gaat het erom die condities te beïnvloeden, te cureren of te elimineren die hem voorheen (mede) tot ernstige of aanhoudende strafbare gedragingen hebben gebracht. Het streven is daarbij de behandelde persoon, als ook zijn omgeving, de tot stand gebrachte verandering te doen ervaren als een verbetering’.
Omdat deze behandeling een inbreuk maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam19, kan een dergelijke behandeling alleen plaats vinden als de TBS-gestelde daar vrijwillig mee in stemt.20 Onder verpleging moet worden verstaan: ‘de beveiliging, de verzorging, en de bejegening voor zover deze niet onder de omschrijving van behandeling vallen met dien verstande dat, voor zover een therapeutisch milieu wordt aangeboden, verpleging en behandeling in een vloeien’.
16
Artikel 38d Sr. Hofstee 2003, p. 94. 18 Kamerstukken II 1982/83 11 932 nr. 10, p. 25-26. 19 Artikel 11 Grondwet. 20 Kamerstukken II 1982/83 11 932 nr. 10, p. 26. 17
13
1.3.2. TBS met voorwaarden De TBS met voorwaarden behoort sinds 2 oktober 199721 tot een van de mogelijkheden van het Nederlandse sanctiepakket. Haar voorganger was de TBS met aanwijzingen, de TBSa genoemd, die de voorwaardelijke TBR heeft vervangen in 1988.22 Artikel 38 Sr is de huidige wettelijke basis voor deze vorm van TBS. De TBS-gestelde krijgt de maatregel TBS opgelegd, maar hoeft geen verpleging in een TBS-inrichting te ondergaan. In plaats hiervan stelt de rechter voorwaarden waar de voorwaardelijk TBS-gestelde zich aan moet houden. Deze voorwaarden kunnen tijdens de looptijd van de beperkte TBS ambtshalve, op verzoek van het Openbaar Ministerie (hierna OM) of op verzoek van de TBS-gestelde of diens raadsman nog gewijzigd of aangevuld worden.23 Indien de TBS-gestelde zich niet aan een van de voorwaarden houdt dan kan de rechter op verzoek van het OM beslissen dat de voorwaardelijk TBS-gestelde alsnog TBS met dwangverpleging krijgt en binnen een justitiële inrichting verpleging zal moeten ondergaan.24 De TBS met voorwaarden zal hier niet verder besproken worden aangezien een voorwaardelijk TBS-gestelde in beginsel25 niet in aanmerking komt voor een plaatsing op een longstay-afdeling.
1.4 Duur, verlenging en beëindiging van de TBS Hoe lang een TBS-maatregel duurt, wanneer er verlengd kan worden en welke eisen aan de beëindiging van TBS worden gesteld, verschilt per vorm van TBS.26 Hieronder zal per vorm aangeven worden hoe bovenstaande zaken geregeld zijn.
De duur van de TBS is selectief gemaximeerd, dit houdt in dat in beginsel de maatregel een maximum duur heeft, behalve als het om een ernstig geweldsdelict gaat. Indien het om een ernstig geweldsdelict gaat, heeft de TBS geen maximum duur. De selectieve maximering is een compromis tussen de voorstanders van een absolute maximering27, en tegenstanders van absolute maximering. Argumenten voor een absolute maximering houden voornamelijk in dat de onzekerheid over de duur van de opgelegde TBS extra leed oplevert. Bovendien hangt de beoordeling voor verlenging voor een groot deel af van een psychiatrische voorspelling, en deze is lang niet altijd juist. 21
Bij wet van 25 juni 1997, Stb. 1987, nr. 282. Hofstee 2003, p. 97. 23 Artikel 38i Sr. 24 Kamerstukken II 1994/95 24 256, nr. 3, p. 9-10, en Artikel 38c Sr. 25 Dit zou enkel het geval kunnen zijn als de TBS met voorwaarden omgezet wordt in een TBS met dwangverpleging, in geval van het niet naleven van de gestelde voorwaarden. 26 Zie Hoofdstuk 1.3. 27 De duur van de TBS is vooraf bekend. 22
14
Tegenstanders voeren daarentegen aan dat er een speciaal-preventieve28 werking uitgaat van een duur die niet van te voren vaststaat. Dit zorgt er voor dat daders die nog steeds delictgevaarlijk zijn niet terugkeren in de maatschappij. De last tot TBS wordt voor minimaal twee jaar opgelegd. Dit geldt zowel voor de TBS met dwangverpleging, als de TBS met voorwaarden.29 Een verlenging van de maatregel is verder alleen mogelijk in hele jaren, zo heeft het Gerechtshof Arnhem beslist.30
Indien het OM een verzoek tot verlenging van de TBS-maatregel wil indienen, kan zij dit op zijn vroegst twee maanden en uiterlijk een maand voor het einde van de TBS-maatregel doen.31 Er is in dit wetsartikel voor het woord “kan” gekozen, omdat het OM niet verplicht is om een verlenging te verzoeken. Indien er geen verlengingsverzoek komt, dan zal de TBSmaatregel van rechtswege eindigen. Het OM dient de minister in dit geval zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de beslissing om geen verlengingsverzoek in te dienen.32 De TBS zal tevens van rechtswege eindigen als het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de termijn waarvoor de TBS is opgelegd verlopen is en er geen nieuwe termijn door de rechter opgelegd is.
De beperkte TBS met dwangverpleging kan slechts eenmaal met twee jaar of tweemaal met één jaar worden verlengd. Na deze vier jaar wordt de TBS in beginsel van rechtswege beëindigd.
De TBS met dwangverpleging kan telkens met één of twee jaren worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen deze verlenging vereist.33 Dit kan inhouden dat een TBS-gestelde de rest van zijn leven in een inrichting verblijft, indien zijn delictgevaarlijkheid niet afneemt. Indien het OM een verlenging van de TBS verzoekt, dient zij hierbij de stukken te overleggen die genoemd zijn in artikel 509o lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Ten eerste dient er een recent met redenen omkleed advies te zijn van het hoofd van de inrichting waar de TBS-gestelde verblijft. Indien het hoofd van de inrichting echter zelf geen psychiater is, 28
Kelk 2005, p. 29. Speciaal preventief kan een straf of maatregel werken op drie wijzen, namelijk afschrikking van de dader, verbetering van de dader of door onschadelijkmaking van de dader. 29 Artikel 38d Sr. 30 Cleiren & Nijboer 2004, p. 261. 31 Artikel 509o lid 1 Sv. 32 Artikel 51 lid 1 sub a RVT. 33 Artikel 38e lid 2 Sr.
15
dan zal er tevens een advies overlegd moeten worden van een psychiater die verbonden is aan de inrichting.34 Ten tweede dient er een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de TBS-gestelde overlegd te worden. Deze aantekening bevatten opmerkingen over het gedrag van de TBS-gestelde, zijn houding ten opzichte van andere TBS-gestelden en het personeel van de inrichting en zijn medicatiegebruik. Deze aantekeningen kunnen de rechter helpen bij het nemen van een beslissing op het verlengingsverzoek van het OM.
Na een TBS-termijn van zes jaar wordt er een zwaardere toets uitgevoerd met betrekking tot het verlengingsverzoek van het OM, die vervolgens iedere zes jaar plaatsvindt.35 Deze toets kan al plaats vinden na 5 jaar, indien er dan een verlenging van twee jaar verzocht wordt door het OM, en hiermee de termijn van zes jaar overschreden wordt. Deze toetst is zwaarder, omdat er een recent multidisciplinair advies overlegd dient te worden van twee gedragsdeskundigen. Een van deze deskundigen dient een psychiater te zijn en de tweede is vaak een forensisch psycholoog of een medewerker van de reclassering met veel ervaring. Om de objectiviteit en onafhankelijkheid tijdens dit belangrijke onderzoek te kunnen garanderen, mogen de twee gedragsdeskundigen niet aan de inrichting waar de TBS-gestelde verblijft verbonden zijn op het moment dat zij onderzoek doen naar de TBS-gestelde.
Voordat de rechter een beslissing neemt op de verlengingsvordering van het OM, moet de TBS-gestelde eerst gehoord worden.36 Deze hoorplicht is opgenomen door de wetgever naar aanleiding van de zaak Winterwerp.37 Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna Hof) heeft in deze zaak beslist dat iemand die van zijn vrijheid is beroofd, het recht op toegang tot een rechter heeft om de rechtmatigheid van zijn detentie te laten toetsen. De hoorplicht wordt zo essentieel geacht, dat een verlenging dan ook niet uitgesproken kan worden indien het niet mogelijk is de TBS-gestelde te horen, bijvoorbeeld als deze voortvluchtig is.38 Indien de TBS-gestelde niet gehoord kan worden, dan zal de beslissing omtrent de verlenging aangehouden moeten worden tot het moment dat er wel gehoord kan worden. Het gevolg van het aanhouden van een beslissing omtrent de verlenging kan zijn dat de beslissingstermijn overschreden wordt. Betekent dit dat er dan helemaal geen verlenging 34
Artikel 46 lid 3 RVT. Artikel 509o lid 4 Sv. 36 Artikel 509s lid 3 Sv. 37 EHRM 24 oktober 1979, Publ. ECHR series A, vol. 33, NJ 1980, 114. 38 Kamerstukken II 1992/93 22 909, nr. 3, p. 16. 35
16
meer kan plaatsvinden? Het antwoord op deze vraag is “nee”. Het Hof heeft in een latere zaak39 tegen Nederland een uitzondering gemaakt voor TBS-gestelden die voortvluchtig zijn en hierdoor niet gehoord kunnen worden. Het is immers de rechtbank niet aan te rekenen dat de TBS-gestelde niet gehoord kan worden. Volgens het Hof moet in dergelijke gevallen voorrang gegeven worden aan een “speedily” beslissing, de hoorplicht komt in deze gevallen op de tweede plaats.
De TBS kan eindigen door het verstrijken van de maximale termijn, er wordt geen verlenging verzocht door het OM, het OM is niet-ontvankelijk in zijn verzoek of de rechter beslist negatief op het verlengingsverzoek. TBS kan echter ook op andere wijzen eindigen, zoals door een nieuwe last tot TBS. Indien de TBS-gestelde opnieuw de maatregel TBS krijgt opgelegd door de rechter, zowel een lichtere als een zwaardere variant, dan vervalt de oude TBS en dient de “nieuwe” TBS ten uitvoer te worden gelegd.40 De mogelijkheid tot het verzoeken van gratie bestaat ook voor de TBS-gestelde, vaak in relatie tot ouderdom of een (terminale) ziekte, dit is echter geen rechtsmiddel.41
1.5 De longstay-afdeling Een longstay afdeling zoals wij die nu kennen is een relatief nieuw fenomeen in het Nederlandse strafrecht en bestaat sinds de jaren negentig. Er zijn echter altijd al TBSgestelden geweest die niet terug konden keren in de maatschappij en hierdoor langdurig in een inrichting verbleven. Op een longstay-afdeling verblijven TBS-gestelden waarbij geen tot zeer weinig behandelsucces is geboekt, die een hoog beveiligingsniveau hebben en zeer waarschijnlijk nog lang in een TBS-inrichting zullen moeten verblijven. In 1995 werd het al duidelijk dat er meer longstay-plaatsen nodig waren in Nederland, omdat het aantal TBS-gestelden die een longstay-plaats nodig hadden groeide. Kamerleden Bremmer en Rehwinkel dienen een motie42 in waarin zij aangeven dat er plaatsen moeten komen voor “chronisch delictgevaarlijke TBS’ers”, omdat zij nu plaatsen innemen die gebruikt kunnen worden voor TBS-gestelden voor wie wel behandelperspectieven bestaan. Naar aanleiding van deze motie wordt de “Commissie-Zorg voor voortdurend delictgevaarlijke verpleegden” ingesteld. Het belangrijkste aspect van het rapport is een eigen 39
Koendjbiharie v. The Netherlands, EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11487/85. Artikel 38l lid 1 Sr. 41 Artikel 558 lid 3 Sv. 42 Kamerstukken II 1995-96 24 256, nr. 22. 40
17
beveiligingsniveau voor de longstay TBS en een aangepast programma voor de behandelingen zorgbehoefte. Naar aanleiding van het rapport van de commissie legt de minister van Justitie in een brief aan de Tweede Kamer nogmaals duidelijk uit hoe de behandeling er uit komt te zien op een longstay-afdeling, en welke kansen TBS-gestelden hebben op een dergelijke afdeling. Zo is overplaatsing naar een minder beveiligde afdeling mogelijk, en uiteindelijk is zelfs een terugkeer naar de maatschappij niet uitgesloten, mits de delictgevaarlijkheid van de TBS-gestelde dit toestaat.43 In 2001 buigt de Commissie Kosto zich over de longstay-TBS en zij komt tot de conclusie dat de groep longstay TBS-gestelden op te delen is in twee groepen; de verpleegden die zorg nodig hebben, zoals psychotische verpleegden, en verpleegden die minder behoefte hebben aan zorg. De zorgbehoeftigen kunnen het best geplaatst worden bij de Geestelijke Gezondheidszorg (hierna GGz), hierdoor komen plaatsen vrij in de TBS-inrichtingen voor verpleegden die meer kans op een succesvolle behandeling hebben. Verpleegden die geen of minder zorg nodig hebben, kunnen volgens de commissie zowel in de GGz geplaatst worden, als in een TBS-inrichting.44
In opdracht van de minister van Justitie, doet het Wetenschappelijke Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna WODC) in 2004 opnieuw onderzoek naar de longstay TBS. In dit onderzoek wordt een verschil gemaakt tussen “longcare” en “longstay” verpleegden. Het verschil tussen deze twee groepen is dat de longcare-verpleegden minder beveiliging nodig hebben dan de longstay-verpleegden, beide groepen worden echter gezien als blijvend delictgevaarlijk.45 Naar aanleiding van het onderzoek van het WODC komt de minister in 2005 met een nieuw beleid ten aanzien van de longstay-TBS. De belangrijkste punten van het nieuwe beleid zijn de criteria voor de plaatsing op een longstay-afdeling. Het nieuwe uitgangspunt is dat alle behandelmogelijkheden uitgeput moeten zijn voordat een verpleegde in aanmerking komt voor een longstay-plaatsing. Voorheen waren twee behandelpogingen van drie jaar in twee verschillende klinieken voldoende. Tevens komt er een nieuwe plaatsingsprocedure waarbij voortaan geadviseerd zal worden door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna LAP). Over deze procedure volgt later meer.
43
Kamerstukken II 1998/99 24 587, nr. 33. Hofstee 2003, p. 34. 45 Kamerstukken II 2005/06 30 250, nr. 5, p. 67. 44
18
1.5.1
De criteria voor plaatsing op een longstay-afdeling
Het verblijf op een longstay-afdeling betekent een minder intensieve behandeling voor de TBS-gestelde en kan daarom niet zomaar opgelegd worden. Krachtens artikel 2 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna Bvt) dient de verpleging zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt te worden aan de behandeling van de TBS-gestelde, een behandeling kan daarom niet zomaar ontzegd worden. Hieronder zal uiteen gezet worden aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om een TBS-gestelde op een longstay-afdeling te kunnen plaatsen.
De afdeling Individuele TBS-Zaken (hierna ITZ) van het ministerie van Justitie neemt de beslissing of een TBS-gestelde op een longstay-afdeling geplaatst wordt. Hiervoor hebben zij de volgende voorwaarden gesteld46: 1. De tbs-gestelde is blijvend delictgevaarlijk, hetgeen blijkt uit een risicotaxatie die niet ouder is dan een jaar; 2. De tbs-gestelde heeft conform «de state of the art» alle behandelingsmogelijkheden ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar; 3. Er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de geestelijke gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Indien er voldaan is aan deze drie voorwaarden, dan kan de kliniek aan de ITZ adviseren om de TBS-gestelde op een longstay-afdeling te plaatsen. De kliniek zal bij dit advies een rapport moeten overleggen waarin staat welke behandelingen de TBS-gestelde heeft ondergaan en welke resultaten hiermee behaald zijn. Tevens dient de kliniek aan te geven hoeveel zorg en beveiliging de TBS-gestelde zal moeten hebben op de longstay-afdeling. Zodra de ITZ van mening is dat een TBS-gestelde naar een longstay-afdeling verplaatst moet worden, dan laat zij zich adviseren door de LAP. Deze multidisciplinaire commissie bestaat uit zes leden, waarvan ten minste twee leden een leidende functie als psychiater en psycholoog dienen te hebben bij een GGz-centrum of een particuliere forensische psychiatrische kliniek. De overige leden zijn deskundigen op het gebied van de forensische psychiatrie. Aan de hand van rapporten over de TBS-gestelde gaat de commissie onderzoeken of daadwerkelijk alle mogelijke behandelingen aangewend zijn om de TBS-gestelde te 46
Kamerstukken II 2008/09 29 452, nr. 98, p. 1-2.
19
behandelen. Indien zij van mening is dat er nog behandelmogelijkheden zijn, dan zal zij het advies geven om deze mogelijkheden te benutten. Indien alle mogelijkheden naar haar mening al benut zijn, dan zal de commissie het ITZ het advies geven om de TBS-gestelde op een longstay-afdeling te plaatsen. De plaatsing op een longstay-afdeling is zeer ingrijpend voor de TBS-gestelde, er bestaat dan ook de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen deze beslissing. De TBS-gestelde kan dit doen bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna RSJ).47 Zodra de TBS-gestelde op een longstay-afdeling komt, betekent dit niet per definitie dat hij hier “levenslang” zal moeten verblijven. De rechter toetst ieder jaar, of iedere twee jaar of de verlenging van de TBS noodzakelijk is.48
1.5.2
De longstay TBS in cijfers
Om een beter beeld te krijgen van de omvang van de groep TBS-gestelden die op een longstay-afdeling verblijven, zullen hieronder enkele statistieken met betrekking tot de longstay worden besproken. Zoals eerder al besproken in dit hoofdstuk zijn het aantal longstay-plaatsen snel gestegen in de afgelopen jaren. Uit de bovenste tabel blijkt dat in er in 2006 bijna zeven maal meer TBSgestelden op een longstay-afdeling verbleven dan in 2000 en dat de longstay-afdeling een steeds groter deel uit maakt van de totale TBS-groep. De onderste tabel betreft het te verwachten aantal benodigde longstay-plaatsen.
47 48
Longstay, 2008, p. 55. Artikel 509t lid 1 Sv.
20
Hoofdstuk 2 De eisen van art 5 EVRM aan nationale wetgeving Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna EVRM) is op 3 september 195349 in werking getreden en is inmiddels door 47 landen geratificeerd.50 In Nederland is het verdrag op 31 augustus 1954 in werking getreden, en het individuele klachtrecht is op 24 mei 1960 erkend.
Verdragsbepalingen die een ieder verbindend zijn, behoeven in Nederland niet eerst omgezet te worden in nationale wetgeving om rechtskracht te hebben, hier zorgt artikel 93 Grondwet voor. De rechter kan een ieder verbindende bepaling dus direct toepassen. Artikel 94 Grondwet bepaalt dat in het geval de nationale wetgeving strijdig is met een verdragsbepaling, de verdragsbepaling voor gaat. Dit is van belang voor de toepasselijkheid van het EVRM in de Nederlandse rechtspraak.
Hieronder zal eerst het doel van artikel 5 EVRM aan bod komen, namelijk het beschermen van het recht op vrijheid en veiligheid. Omdat dit recht in sommige gevallen beperkt mag worden, zal vervolgens zal naar voren komen aan welke eisen voldaan moet zijn om dit recht te mogen beperken.
2.1 Artikel 5 EVRM Artikel 5 EVRM behelst het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid, één van de belangrijkste fundamentele beginselen van een democratische samenleving en daarom erg belangrijk binnen het EVRM. Het artikel is opgebouwd in drie delen, ten eerste het fundamentele recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid51, vervolgens de situaties waarin de overheid bevoegd is dit recht te beperken52, en als laatste de procedurele rechten die een persoon heeft indien hij van zijn vrijheid is beroofd.53
Om een goed beeld te krijgen van het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid, is het van belang dat de definitie van “vrijheidsontneming” bekend is. Een dergelijke definitie wordt echter niet door het verdrag zelf geven, en ook het Europese Hof voor de Rechten van de 49
Harteveld e.a. 2004, p. 11. European Court of Human Rights 2009, p. 3. 51 Artikel 5 lid 1 EVRM. 52 Artikel 5 lid 1 sub a t/m f EVRM. 53 Artikel 5 leden 2 t/m 5 EVRM. 50
21
Mens (hierna Hof) is nog niet met een duidelijke definitie gekomen. In de zaak Guzzardi v. Italy54 is wel duidelijk geworden dat het Hof zich laat leiden door de concrete situatie en daarbij onder andere rekening houdt met de aard, de duur, de gevolgen, de uitvoeringsmodaliteiten en de manier waarop de al dan niet vrijheidsberovende maatregel wordt genomen.55
2.2 Beperking van persoonlijke vrijheid Artikel 5 lid 1 EVRM geeft limitatief aan welke uitzonderingen er bestaan op het verbod van vrijheidsontneming, in de volgende situaties zijn beperkingen toegestaan; a. Rechtmatige detentie na veroordeling door een bevoegde rechter; b. gijzeling; c. voorarrest in afwachting van behandeling door de rechter; d. minderjarigen ter opvoeding, of om hem voor een bevoegde rechter te brengen; e. personen die een besmettelijke ziekte kunnen verspreiden, geestelijk zieken, verslaafden en landlopers; f.
ter voorkoming dat iemand onrechtmatig het land binnen komt of ter uitlevering.
Indien er sprake is van een van de bovenstaande situaties, kan het recht op persoonlijke vrijheid niet zondermeer beperkt worden, hier worden eisen aan gesteld. Deze algemene eisen gelden in iedere situatie, en zullen hieronder uiteengezet worden.
2.2.1
Law
De vrijheidsbeneming moet in alle gevallen geschieden volgens een door het recht beschreven procedure (in accordance with a procedure prescribed by law) en op het recht berusten (lawful), dit is dus een dubbele eis die gesteld wordt door het artikel. De woorden law en lawful zijn niet de vertalingen van het Nederlandse woord wet, omdat de begrippen meer omvatten dan alleen nationale wetgeving. Zo vallen ook het ongeschreven recht, jurisprudentie, overheidsbeleid en het verdrag zelf en de daaraan ten grondslag liggende beginselen onder deze begrippen. Het bereik van de bepaling wordt hiermee groter dan enkel de nationale wetgeving.
54 55
EHRM 6 november 1980, Application no. 7367/76. Vander Lanotte & Haeck 2004, p. 297.
22
Het is echter maar de vraag of in het geval van de longstay-TBS aan deze voorwaarde wordt voldaan. De procedure om iemand op een longstay-afdeling te plaatsen is niet in de wet vastgelegd56, enkel in een beleidskader van het ministerie van Justitie, die berust op de TBSwetgeving. Nu is vastlegging in een wet niet vereist, omdat het woord law meer omhelst dan alleen de wet, zoals hierboven al uiteen gezet is, echter vastlegging in een wet biedt meer rechtszekerheid, dan enkel een beleidskader. Echter moet de vraag gesteld worden of longstay-TBS wel een vorm van TBS is en hierdoor op de TBS-wetgeving berust.57 Zoals eerder58 al genoemd, is het doel van TBS tweeledig, namelijk beveiliging van de maatschappij én resocialisatie. Bij de longstay-TBS wordt het tweede doel, de resocialisatie, geheel weggehaald uit de maatregel. De behandeling is niet langer gericht op resocialisatie en een terugkeer in de maatschappij, maar op een leven binnen de inrichting en stabilisatie van de psychische stoornis. Zelfs de RSJ heeft in haar advies59 aan de minister aangegeven dat de longstay-TBS zo wezenlijk verschilt van de TBS dat dit geen “welkom verschijnsel” is. Toch valt de longstay-afdeling volgens de staatssecretaris van Justitie gewoon onder de TBSwetgeving en is er geen sprake van een andere maatregel.60 Longstay-TBS is een externe differentiatie van de TBS-maatregel die in eerste instantie opgelegd is door de rechter, en valt derhalve ook onder de TBS-wetgeving.61
2.2.2
Court
Uit artikel 5 lid 1 sub a EVRM blijkt dat iemand rechtmatig van zijn vrijheid mag worden beroofd, nadat hij tot detentie is veroordeeld door een rechter (court). Hoewel het woord court niet per definitie een rechter of rechtbank behoeft te zijn, zijn er wel eisen waaraan voldaan moet zijn, wil er sprake zijn van een court. Zo dient het gerecht onafhankelijk te zijn van de uitvoerende macht en diens bevoegdheid moet berusten op het recht.62 Uit EHRM De Wilde, Ooms en Versyp v. Belgium63 blijkt tevens dat het woord court ook met zich mee brengt dat bij behandeling door de rechter zekere procedurele garanties geboden moeten worden. Wat de procedurele garanties precies inhouden is niet duidelijk, maar het Hof eist dat ze adequaat zijn.
56
Ook al wordt hier door respondenten wel om verzocht. Kamerstukken II 2008/09 29 452, nr. 118, p.4. Zie ook Boksem 2007, p. 214. 58 Zie p. 7 van deze scriptie. 59 Longstay, 2008, p. 30. 60 Kamerstukken II 2007/08 29 452, nr. 92, p.6 en Kamerstukken II 2008/09, 29 452, nr. 118, p.4. 61 In hoofdstuk vier zal ik mijn mening hierover ventileren. 62 Harteveld e.a. 2004, p.41. 63 EHRM 18 juni 1971, Application no. 2832/66; 2835/66; 2899/66, § 78. 57
23
De procedurele garanties zullen opgemaakt moeten worden uit artikel 6 EVRM, de beginselen die ten grondslag liggen aan artikel 5 EVRM en het verdrag zelf.
In artikel 5 lid 1 sub a EVRM wordt voor de eerste keer het woord court gebruikt en er wordt hier gedoeld op het court die de vrijheidsberoving oplegt. In dit geval gaat het dus om de Nederlandse rechter die de maatregel TBS oplegt. Zoals hierboven beschreven, dient een court aan een aantal eisen te voldoen voordat er gesproken kan worden van een court in de zin van het EVRM. De Nederlandse rechter is onafhankelijk van de uitvoerende macht64 en is bevoegd om iemand te veroordelen tot TBS65, er kan dus gesproken worden van een court in de zin van het verdrag. Verder is het Nederlandse strafproces, waarin de maatregel TBS opgelegd kan worden, omgeven met voldoende procedurele garanties, welke terug te vinden zijn in het Wetboek van Strafvordering.
2.2.3
Lawful detention
Artikel 5 lid 1 sub a EVRM gaat er van uit dat er een aantal garanties geboden worden voor een eerlijk proces66 en vereist dat de vrijheidsberoving lawful is. Het woord lawful is in dit artikel gekoppeld aan de detentie, niet aan de veroordeling. Het gaat hier dus om de vraag of de vrijheidsberoving die is opgelegd door een court rechtmatig is. De vraag of het proces eerlijk verlopen is, zal aan de hand van artikel 6 EVRM getoetst moeten worden. Aangezien artikel 6 EVRM buiten het bereik van de probleemstelling van deze scriptie ligt, zal hier niet verder op ingegaan worden. Om de vraag te beantwoorden of de vrijheidsbeneming lawful is, zal er eerst gekeken worden naar de eisen die de nationale wetgeving stelt. Vervolgens zal er naar het verdrag gekeken worden en de beginselen die ten grondslag liggen aan het verdrag. Indien een detentie niet meer als lawful aan te merken is, dient hij opgeheven te worden. Voor de longstay-TBS’er betekent dit dat indien zijn verblijf op een longstay-afdeling niet meer te rechtvaardigen is, bijvoorbeeld door het afnemen van zijn gevaarlijkheid of een nieuwe behandelmogelijkheid die zou kunnen bijdragen aan de vermindering van zijn psychische stoornis, dat zijn TBS beëindigd dient te worden of dat hij teruggeplaatst dient te worden naar een behandelafdeling.
64
In Nederland geldt de machtenscheiding van Montesquieu. Artikel 37 lid 1 Sr. 66 Er wordt gesproken over een “competent court”. 65
24
2.3 Artikel 5 lid 4 EVRM; beroep op de rechter Lid 4 van artikel 5 EVRM is een belangrijke bepaling in dit artikel. Het geeft de gedetineerde de mogelijkheid om de rechtmatigheid (lawfulness) van zijn vrijheidsbeneming binnen een korte termijn (speedily) door een rechter (court) te laten toetsen. Mocht de vrijheidsbeneming niet meer rechtmatig zijn, dan dient de invrijheidstelling bevolen te worden.
In Nederland heeft een TBS-gestelde verschillende mogelijkheden om de rechtmatigheid van zijn verblijf in een inrichting te laten toetsen door een rechter of een andere instantie. Ten eerste kan de TBS-gestelde in beroep gaan bij de beroepscommissie van de RSJ tegen de beslissing om hem op een longstay-afdeling te plaatsen.67 Ten tweede kan de TBS-gestelde bij de jaarlijkse of tweejaarlijkse verlengingszitting aan de rechter kenbaar maken dat hij van mening is dat hij niet op een longstay-afdeling thuishoort. De verlengingsrechter heeft geen directe invloed op de plaatsing van de TBS-gestelde, maar kan wel indirect invloed uitoefenen.68 Ten slotte voert de LAP vanaf 2009 driejaarlijks controles uit op de rechtmatigheid van een verblijf op de longstay-afdeling.69
Ook artikel 5 lid 4 EVRM heeft drie algemene eisen waaraan voldaan moet worden, deze zijn lawfulness, speedily en court. Deze drie eisen zullen hieronder uitgewerkt worden.
2.3.1
Lawfulness
Een ieder die van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht op toegang tot een court. Indien de vrijheidsberoving niet lawful is, dient de gedetineerde in vrijheid te worden gesteld. De court waar de gedetineerde toegang tot heeft dient daarom wel de bevoegdheid te hebben om verandering te brengen in de situatie van de gedetineerde, mocht deze niet rechtmatig zijn. De toetst van lid 4 is eigenlijk een extra toets, bovenop de jaarlijkse of tweejaarlijkse verlengingstoets, om te bezien of de bevolen detentie (nog steeds) lawful is. Niet alleen naar nationaal recht, zoals bij het opleggen van de detentie70, maar ook naar het recht van het EVRM. Niet alleen de rechtsgang wordt hier beoordeeld, maar ook de uitkomst van deze procedure wordt getoetst op zijn juistheid. Uit een eerdere zaak71 van het Hof zou afgeleid kunnen worden dat er na een gerechtelijke veroordeling geen plaats meer is voor een nieuwe 67
Zie hoofdstuk 2.3.2. Zie hoofdstuk 3.2. 69 Zie p. 39 van deze scriptie. 70 Zie law bij 2.2.1. 71 EHRM De Wilde, Ooms en Versyp v. Belgium, 18 juni 1971, Application no. 2832/66; 2835/66; 2899/66, § 76 68
25
toetsing op basis van artikel 5 lid 4 EVRM. Het Hof heeft in EHRM Winterwerp v. The Netherlands72 echter duidelijk gemaakt dat dit niet het geval is. Het zou in strijd zijn met het doel van het verdrag om deze rechtsgang niet open te stellen voor gedetineerden die veroordeeld zijn door een rechter. Het kan namelijk zo zijn dat na verloop van tijd de reden voor de vrijheidsbeneming niet meer of niet meer in ernstige mate aanwezig is, zoals bij TBSgestelden het geval kan zijn. Het Hof geeft aan dat er om deze reden een soort periodieke toetsing plaats dient te vinden. Indien een staat niet beschikt over een periodiek toetsingssysteem, dan dient in ieder geval de weg naar een court open te staan.73 De Commissie74 heeft wel duidelijk aangegeven dat het in deze zaken gaat om personen die van hun vrijheid beroofd waren in verband met een psychische stoornis, indien de vrijheidsberoving een andere grondslag heeft, kan de uitkomst anders zijn. Wil er voldaan zijn aan de eis van lawfulness, dan zal er dus een periodieke toetsing plaats moeten vinden, of de weg naar de rechter moet open staan voor degene die van zijn vrijheid is beroofd.
In Nederland hebben wij een dergelijke periodieke toetsing, echter enkel met betrekking tot de verlenging van de TBS. Ieder jaar, of iedere twee jaren kan de TBS-maatregel door de verlengingsrechter verlengd worden met een of twee jaren, op verzoek van het OM. Daarnaast staat er een rechtsgang open naar de beroepscommissie van de RSJ, indien een TBS-gestelde zich niet kan verenigen met de beslissing om op een longstay-afdeling geplaatst te worden.75 Dit beroep kan echter slechts eenmaal ingesteld worden, namelijk na de plaatsingsbeslissing van de minister.76 Een nieuwe mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de plaatsing op een longstay-afdeling is opgenomen in het nieuwe longstay beleid van 2009.77 De minister dient per 1 juni 2009 iedere drie jaar een beslissing tot voortzetting van plaatsing op een longstay-afdeling af te geven. Tegen deze beslissing staat de mogelijkheid van beroep open, dit vormt een nieuwe versterking van de rechtspositie van TBS-gestelden op een longstay-afdeling.
72
24 oktober 1979, Application no. 6301/73. ECRM X v. The United Kingdom, 5 november 1981, Application no. 7215/75, § 52. 74 De Commissie is opgeheven bij de invoering van het 11e protocol bij het verdrag op 1 november 1998. 75 Zie 2.3.2. 76 Artikel 69 lid 1 Bvt. 77 Inwerkingtreding Beleidskader Longstay Forensische Zorg d.d. 19 januari 2009. 73
26
2.3.2
Court
In artikel 5 lid 4 EVRM wordt voor de tweede keer het woord court gebruikt. De rechtbank die de maatregel TBS oplegt, is de instantie die bedoeld wordt in de eerste court.78 Met de tweede court, in lid 4, wordt de instantie bedoeld die de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming onderzoekt, in dit geval de beroepscommissie van de RSJ. Om te voldoen aan de eisen die het Hof stelt aan een “court”, dient er sprake te zijn van een instantie die onafhankelijk is van de uitvoerende macht en de partijen. Echter niet alleen aan de instantie worden eisen gesteld, ook aan de procedure die gevolgd wordt. In EHRM De Wilde, Ooms en Versyp v. Belgium79 wordt aangegeven door het Hof dat, indien een procedure verstrekkende gevolgen voor de vrijheid van de desbetreffende personen kan hebben, deze procedure ook voorzien dient te zijn van de juiste waarborgen, zoals bij een strafrechtelijk proces. Het strafrechtelijk proces wordt gezien als de meest uitgewerkte vorm van een proces, de beslissing die genomen wordt kan verstrekkende gevolgen hebben voor de persoonlijke vrijheid van een persoon, dus processuele waarborgen dienen aanwezig te zijn.80 Enkel een openbare behandeling en uitspraak zijn hier niet voldoende voor, zoals het Hof besloot in EHRM De Wilde, Ooms en Versyp v. Belgium. Een andere processuele waarborg is terug te vinden in Winterwerp v. The Netherlands.81 In deze zaak vindt het Hof het essentieel dat de gedetineerde toegang heeft tot een rechter om gehoord te worden. Omdat Winterwerp in krankzinnigenbewaring zit en zijn eigen belangen niet goed kan behartigen, dient hij een extra processuele waarborg te hebben in de vorm van een vertegenwoordiger, die zijn belangen wel kan behartigen. Gehoord worden is een fundamenteel beginsel en als dit niet gebeurt kan dit leiden tot een schending van artikel 5 EVRM, zelfs als het niet horen het gevolg is van de ongeoorloofde afwezigheid van de gedetineerde. Deze situatie speelde zich af in de zaak EHRM Keus v. The Netherlands.82 Keus werd ter beschikking gesteld van de regering, maar ontsnapte uit de inrichting waar hij verbleef. Op dit moment was echter de procedure met betrekking tot de verlenging van zijn TBS gaande. De rechtbank heeft toen, zonder Keus op te roepen, besloten dat de TBS verlengd werd, omdat de Nederlandse wet niet toestond dat de beslissing aangehouden zou worden tot het moment dat Keus weer terug was in de inrichting en gehoord kon worden. 78
Zie 2.2.2. EHRM De Wilde, Ooms en Versyp v. Belgium, 18 juni 1971, Application no. 2832/66; 2835/66; 2899/66, § 78-79 80 Harteveld e.a. 2004, p. 71. 81 24 oktober 1979, Application no. 6301/73 § 60. 82 25 oktober 1990, Application no. 12228/86 § 27. 79
27
Het Hof had begrip voor de Nederlandse wetgeving en het feit dat de rechtbank eigenlijk geen andere mogelijkheid had, maar toch had Keus gehoord moeten worden in de verlengingsprocedure. Er was echter geen sprake van een schending van artikel 5 EVRM omdat Keus de mogelijkheid had om de rechtmatigheid van zijn vrijheidsontneming in een andere procedure aan de orde te stellen.83 Indien de gedetineerde dus naast de gebrekkige rechtsgang, nog een andere mogelijkheid heeft om de lawfulness van zijn detentie te laten beoordelen, is er geen sprake van een schending van artikel 5 EVRM.
In de Nederlandse procedure staat er geen rechtsgang naar een rechter open voor een TBSgestelde die op een longstay-afdeling verblijft en die de rechtmatigheid van zijn verblijf op deze afdeling wil laten toetsen. Er bestaat echter wel een rechtsgang naar de beroepscommissie van de RSJ. De vraag is of de beroepscommissie voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een “court”. Er dient sprake te zijn van een instantie die onafhankelijk is van de uitvoerende macht en beide partijen. Het mag duidelijk zijn dat de beroepscommissie niet afhankelijk is van de TBS-gestelde die zijn verblijf op een longstay-afdeling ter discussie stelt. Kan echter hetzelfde gezegd worden met betrekking tot de minister van Justitie, die de andere partij is in de procedure bij de beroepscommissie? De beroepscommissie valt namelijk onder de RSJ en deze is weer ingesteld door de minister van Justitie, dezelfde minister die de beslissing neemt op het verzoek om een TBS-gestelde op een longstay-afdeling te plaatsen. Alhoewel de beroepscommissie onafhankelijk is en de leden van de beroepscommissie niet verbonden zijn aan het ministerie van Justitie84 kan er toch een schijn van afhankelijkheid en partijdigheid ontstaan.
Deze schijn van partijdigheid kan nog versterkt worden door het feit dat de RSJ niet alleen een rechtsprekende functie heeft, maar ook een adviserende functie. De RSJ geeft de minister advies indien er een nieuw beleid wordt opgesteld en kan zo dus invloed hebben op het beleid. In Nederland wordt de scheiding der machten85 aangehouden, echter deze scheiding komt hier in het gedrang, aangezien de RSJ meewerkt met de wetgevende macht aan beleid en tevens zelf rechtspreekt.
83
Keus v. The Netherlands, EHRM 25 oktober 1990, Application no. 12228/86 § 28. Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, factsheet 2009. 85 De scheiding der machten van Montesquieu. 84
28
De positie van de beroepscommissie wordt hiermee erg zwak en er is behoorlijk afbreuk te doen aan het beeld van onpartijdigheid. Bovendien is de RSJ een andere mening toegedaan over hoe het longstay-beleid er uit zou moeten zien dan de minister. In haar advies van 200886 geeft de RSJ aan dat zij het beleidskader loslaat en de longstay benadert vanuit het perspectief van longterm-behandelen en beveiligen. De belangrijkste aanbevelingen uit het advies zijn een verankering in de wet van de longstay-TBS, het anders regelen van de plaatsingsbeslissing87, en meer bevoegdheden voor de rechter.
2.3.3
Speedily
De rechter die verzocht wordt om de lawfulness van een vrijheidsbeneming te onderzoeken heeft hier niet onbeperkt de tijd voor, een beslissing dient “speedily” genomen te worden. Als beginpunt wordt genomen het moment waarop het verzoek tot toetsing van de rechtmatigheid binnenkomt bij de bevoegde instantie.88 Deze eis geldt zowel als een staat een periodieke toetsing heeft, en als een staat op verzoek van een gedetineerde de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming toetst. Wanneer een beslissing speedily genomen is staat niet precies vast en hangt af van de omstandigheden van de zaak. De eis van speedily is strenger dan de “redelijke termijn-eis” van artikel 6 EVRM, echter behoeft het ook niet “promptly” te zijn zoals artikel 5 lid 3 EVRM vereist.
De
verlengingsrechter
dient
binnen
twee
maanden
na
het
indienen
van
de
verlengingsvordering een besluit te nemen.89 De termijn die de verlengingsrechter gegeven wordt is naar mijn mening niet onredelijk lang en zal geen strijd opleveren met de eis dat een beslissing speedily genomen dient te worden. De beroepscommissie is echter niet gebonden aan een wettelijk vastgelegde termijn waarbinnen zij een besluit moet nemen90, er wordt slechts vermeld dat de beslissing “zo spoedig mogelijk” genomen dient te worden. Aangezien het niet de verlengingsrechter, maar de beroepscommissie is die een besluit neemt over de plaatsing op een longstay-afdeling, wordt er mijns inziens afbreuk gedaan aan het recht op een speedily besluit. Juist de instantie die verandering kan brengen inzake de plaatsing van een TBS-gestelde is niet gebonden om binnen een bepaalde tijd uitspraak te 86
Longstay, 2008 p. Plaatsing voortaan door de rechter, plaatsing door het Verlofadviescollege, of plaatsing door minister maar dan moet de beroepscommissie de bevoegdheid krijgen om “vol” te toetsen en niet zoals nu slechts marginaal. 88 Harteveld e.a. 2004, p.74. 89 Artikel 509t lid 1 Sv. 90 Artikel 68lid 1 Bvt. 87
29
doen. Dit zou kunnen betekenen dat dit gedeelte van de procedure niet in overeenstemming is met artikel 5 EVRM. De nadruk ligt echter op de woorden “zou kunnen”, omdat het mogelijk is dat de beslissingstermijn van de beroepscommissie (zo spoedig mogelijk) toch nog binnen het criterium van een speedily besluit valt, aangezien voor de term speedily geen termijn vaststaat.
30
Hoofdstuk 3 Jurisprudentie inzake de TBS regeling en artikel 5 EVRM In de vorige hoofdstukken zijn de TBS-regeling en artikel 5 EVRM besproken. In dit hoofdstuk zal de jurisprudentie met betrekking tot deze onderwerpen aan bod komen. Niet enkel
de
Nederlandse
rechter
neemt
beslissingen
omtrent
TBS-gestelden,
de
beroepscommissie van RSJ behandelt beroepen van TBS-gestelden die zich niet kunnen verenigen met hun plaatsing op een longstay-afdeling en de TBS-gestelde heeft onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om te klagen bij het Europese Hof. Hieronder zal eerst de beroepscommissie van de RSJ besproken worden, vervolgens de Nederlandse rechter en als laatste de Europese procedure.
3.1 De beroepscommissie van de RSJ De eerste longstay-afdeling is tot stand gekomen in de inrichting Veldzicht91 en sinds het bestaan van deze afdeling behandelt de beroepscommissie van de RSJ beroepen tegen de beslissing tot plaatsing op een longstay-afdeling. Deze beslissing wordt genomen door de minister van Justitie en is een plaatsingsbeslissing zoals bedoeld in artikel 11 Bvt. Tegen deze beslissing staat beroep open krachtens artikel 69 lid 1 sub a Bvt. De beroepscommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden van de sectie TBS van de RSJ.92 In deze sectie zitten deskundigen uit het penitentiair recht, het jeugd- en familierecht en de gedragswetenschappen, leden van de rechterlijke macht en advocatuur, het openbaar bestuur en een aantal medici.93 Tijdens de zitting krijgen de TBS-gestelde en de vertegenwoordiger van de minister de mogelijkheid om hun standpunten naar voren te brengen. Hierna toetst de beroepscommissie de plaatsingsbeslissing op redelijkheid en billijkheid94, aan de wet en aan een ieder verbindende bepalingen uit verdragen.95 Tevens worden de plaatsingscriteria van het ministerie van Justitie mee genomen in de beslissing. Omdat deze plaatsingscriteria in de loop der jaren veranderd zijn, zullen de relevante uitspraken van de beroepscommissie hieronder in chronologische volgorde besproken worden en zullen de toenmalige criteria vermeld worden.
91
Sinds 1999. Hofstee 2003, p. 231. 93 http://www.rsj.nl/over_de_raad/. 94 Zie Burgerlijk Wetboek 3, artikel 12 voor een definitie van redelijkheid en billijkheid. 95 Artikel 66 lid 2 sub a en sub b Bvt. 92
31
3.1.1 Jurisprudentie 1999 - 2002 In deze periode golden de volgende criteria voor een plaatsing op de longstay-afdeling:96 1. Vast staat dat een intramurale behandeling van ten minste zes jaar heeft plaatsgevonden, 2. betrokkene dient ten minste éénmaal ter herselectie te zijn aangeboden aan het (toenmalige) Dr. F.S. Meijers Instituut (MI), waarbij behandelingen in het kader van een eerder opgelegde tbs en voortgezet verblijf in het MI worden meegenomen, 3. aannemelijk moet zijn dat de gevolgde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis, waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict, nog steeds aanwezig is, 4. betrokkene komt niet in aanmerking voor doorplaatsing naar een (niet-justitiële) ggz-instelling gezien gevaar dat van hem uitgaat naar de samenleving.
99/0095/TB In deze zaak gaat klager in beroep tegen de beslissing tot plaatsing op een longstay-afdeling. Klager verblijft sinds 1974 in een inrichting en wordt in april 1999 op een longstay-afdeling geplaatst. Klager is van mening dat er nog behandelmogelijkheden voor hem zijn en verzoekt om plaatsing in het PBC. Tevens is klager van mening dat een plaatsing op een longstayafdeling een verkapt “levenslang” is en de minister niet bevoegd is om deze sanctie op te leggen, derhalve is de beslissing in strijd met de artikelen 10 en 15 Sr en artikel 5 lid 1 onder a en b van het EVRM. Klager stelt dat er geen verplegings- en behandelingsplan voor hem is opgemaakt op de longstay-afdeling en zijn oude verplegings- en behandelingsplan is niet aangepast aan zijn nieuwe omgeving. Indien er geen behandeling meer plaats vindt, meent klager, kan de rechter niet meer inhoudelijk maar slechts formeel toetsen of zijn verblijf op de longstay-afdeling nog te rechtvaardigen valt op grond van de opgelegde TBS.
Volgens de minister zijn de behandelmogelijkheden voldoende onderzocht en wordt er ruimschoots voldaan aan de criteria die gelden voor een plaatsing op een longstay-afdeling. Tevens wordt er op deze afdeling ook een verplegings- en behandelingsplan opgesteld dat doelen stelt aan het verblijf op de afdeling. Het plan voor klager is nog niet tot stand gekomen, echter zijn verblijf wordt wel in multidisciplinaire teamvergaderingen besproken.
96
Longstay, 2008, p. 57.
32
Inzake het argument dat de plaatsing op een longstay-afdeling feitelijk “levenslang” betekent is de minister van mening dat een overplaatsing naar een behandelafdeling zeker niet uitgesloten is. Ieder jaar wordt het verplegings- en behandelingsplan geëvalueerd en tweejaarlijks wordt de rechtmatigheid van de TBS getoetst in het kader van de verlenging van de TBS. Er zijn voldoende mogelijkheden om de longstay-afdeling weer te kunnen verlaten volgens de minister. De beroepscommissie is van mening dat de plaatsingsbeslissing gegrond is. Het feit dat het verplegings- en behandelingsplan van klager nog niet opgesteld is, betekent niet dat de plaatsing hiermee onrechtmatig wordt, de plaatsing is niet in strijd met de Bvt en de redelijkheid en billijkheid. Het beroep op de artikelen 10 en 15 Sr en artikel 5 lid 1 onder a en b EVRM faalt.
Uit deze uitspraak blijkt dat ook de beroepscommissie de plaatsing op een longstay-afdeling niet als een definitief eindstation ziet en er dus niet gesproken kan worden van een “verkapt levenslang”. Er zijn altijd mogelijkheden om weer overgeplaatst te worden naar een andere inrichting of behandelafdeling. De longstay-afdeling valt binnen de TBS-wetgeving en is derhalve niet in strijd met de artikelen 10 en 15 Sr en artikel 5 lid 1 onder a en b EVRM, mits aan de plaatsingscriteria voldaan is. Waarom is de longstay-afdeling dan niet in strijd met artikel 5 EVRM? Op deze vraag geeft de beroepscommissie geen antwoord in zijn beslissing. De beroepscommissie geeft enkel aan dat de Nederlandse procedure juist verlopen is, dat klager voldoet aan de plaatsingscriteria en er geen strijd is met de Bvt. De vraag of de Nederlandse procedure wel voldoet aan de eisen van artikel 5 EVRM komt geheel niet ter sprake, ook al heeft de raadsman van klager wel aangevoerd dat de huidige procedure niet kan vallen onder de huidige TBS-regeling en derhalve een eigen juridische basis dient te krijgen die vastgelegd is in een formele wet. Mijns inziens had de beroepscommissie hier zorgvuldiger moeten zijn en uiteen moeten zetten waarom de Nederlandse procedure met betrekking tot plaatsing op een longstay-afdeling wel degelijk onder de TBS-regelgeving valt en er geen sprake kan zijn van strijd met artikel 5 EVRM.
33
2003 - april 2006 De geldende criteria voor een longstay-afdeling zijn in deze periode:97 1. Er dient sprake te zijn van een intramurale behandeling van meer dan zes jaren, waarbij de duur van behandeling in het kader van een eerder opgelegde tbs wordt meegenomen; 2. er dient, bij voorkeur, sprake te zijn van meerdere behandelpogingen; 3. het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict nog steeds aanwezig is; 4. de minister dient zich, alvorens een besluit tot plaatsing op een longstayafdeling te nemen, te laten adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP die bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen. De LAP onderzoekt of de behandelaar, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid (dat wil zeggen met inachtneming van eisen die aan de indicatiestelling in professionele zin gesteld moeten worden) tot de longstayindicatie heeft kunnen komen; 5. in de overwegingen tot plaatsing op een longstayafdeling wordt meegenomen dat de ter beschikking gestelde (tbs-gestelde) niet in aanmerking komt voor doorplaatsing naar een (niet justitiële) ggzinstelling gezien het gevaar dat van hem uitgaat naar de samenleving.
Een verschil met bovenstaande plaatsingscriteria en die uit 1999 is het feit dat meerdere behandelpogingen slechts nog de voorkeur verdienen, maar niet meer vereist zijn.
03/0654/TB-II Klager is meerdere malen voor verschillende delicten veroordeeld tot TBR en TBS. Bij zijn laatste veroordeling tot TBS is klager na twee jaar behandeling voorgedragen voor een plaats op een longstay-afdeling. Klager is het niet eens met de plaatsingsbeslissing, omdat volgens hem niet voldaan is aan alle plaatsingscriteria. Hij stelt dat het criterium van zes jaar behandeling niet gehaald is, omdat hij voor verschillende delicten veroordeeld is tot TBR en TBS en deze perioden niet bij elkaar opgeteld kunnen worden. Een ander argument dat klager aanvoert tegen de cumulatie, is de geruime tijd die tussen de TBS-opleggingen zat.
De minister is van mening dat klager wel voldoet aan de plaatsingscriteria, omdat niet het delict bepalend is voor de vraag of aan de criteria voldaan is, maar de stoornis die klager had
97
Longstay, 2008, p. 58-59.
34
ten tijde van het plegen van de delicten. De stoornis van klager is niet veranderd sinds hem de eerste keer TBR opgelegd is, daarom is cumulatie van de perioden niet onredelijk of onbillijk. Uit onderzoek van het PBC blijkt dat klager al twintig jaar aan dezelfde stoornis lijdt en blijvend delictgevaarlijk is en dat dit niet afgenomen is door diverse behandelingen. De LAP bevestigt dit standpunt in haar onderzoek.
De beroepscommissie volgt het standpunt van de minister, de aard van de aanwezige stoornis is bepalend voor de toelaatbaarheid van de cumulatie. Het argument dat er geruime tijd tussen de TBS-opleggingen zit houdt geen stand, gezien het feit dat klager ook tijdens deze periodes in de fout is gegaan en veroordeeld is voor strafbare feiten.
Kan de beroepscommissie zo maar besluiten tot cumulatie? Mijns inziens is cumulatie, in dit specifieke geval, niet onredelijk. In de plaatsingscriteria die op dat moment van kracht waren staat dat de TBS-gestelde meer dan zes jaar behandeld dient te zijn, én dat een eventueel eerder opgelegde TBS hier bij meegenomen kan worden. Daar komt nog bij dat tijdens het begaan van de diverse delicten dezelfde stoornis een bepalende rol heeft gespeeld, ook al heeft er tussen de delicten geruime tijd gezeten. Een cumulatie is in dit geval dan ook niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Mei 2006 – mei 2009 In het longstaybeleidskader van augustus 2005 worden de nieuwe criteria neergelegd voor de plaatsing op een longstay-afdeling:98 1. Betrokkene heeft conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar (bij bepaalde individuen die zeer gevoelig zijn voor decompensatie kan een multidisciplinair onderzoek op indicatie door de LAP de tweede behandelpoging vervangen); 2. er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de ggz vanwege het vereiste beveiligingsniveau.
Men houdt bij deze plaatsingscriteria niet meer vast aan de termijn van zes jaren, omdat er naar een inhoudelijk criterium is gewerkt. Door niet meer vast te houden aan een aantal jaren, wordt er aangegeven dat een variabele behandelingsduur mogelijk is. 99
98 99
Longstay, 2008, p. 61. Kamerstukken II 2004/05, 29 452, nr. 35, p. 9-10.
35
05/2955/TB Klager is van mening dat er in zijn geval niet gesproken kan worden over twee mislukte behandelpogingen in twee verschillende inrichtingen. Zijn eerst behandelpoging verliep goed en klager heeft ruim anderhalf jaar zelfstandig gewoond. Toen klager het idee had dat het fout dreigde te gaan, is hij zelf terug gegaan naar de inrichting. Klager heeft nog steeds hoop op resocialisatie en verzoekt daarom een nieuw onderzoek door het PBC.
De minister geeft aan dat twee behandelingen in verschillende inrichtingen wenselijk zijn, maar niet verplicht. Uit de rapportages betreffende klager blijkt dat de behandeling niet geleid heeft tot een vermindering van de delictgevaarlijkheid van klager. Een deskundige heeft ter zitting verklaard dat klager negentig procent kans op recidive heeft volgens de risicotaxatie, terwijl klager zelf van mening is genezen te zijn.
De beroepscommissie is van mening dat op basis van de overlegde rapporten, de minister in alle redelijkheid tot een plaatsing op een longstay-afdeling is kunnen komen. Klager voldoet aan alle plaatsingscriteria en heeft tijdens de zitting niet aan kunnen tonen dat hij geen gevaar meer vormt voor de samenleving. Het beleidskader van de minister geeft aan dat er bij voorkeur twee behandelpogingen ondernomen zijn in twee verschillende inrichtingen, dit betekent echter niet dat na één mislukte behandelpoging de minister niet kan beslissen tot een plaatsing op een longstayafdeling. In deze zaak heeft de minister hiertoe kunnen beslissen aangezien er geen reëel behandelperspectief meer aanwezig is en klager een hoge delictgevaarlijkheid heeft. Het verzoek van klager om opnieuw onderzocht te worden in het PBC wordt afgewezen omdat er uit de stukken niet blijkt dat een nieuw onderzoek een andere uitkomst zal geven.
De beroepscommissie herhaalt zijn standpunt met betrekking tot één behandeling in één inrichting in 06/1803/TB.
08/2365/TB Klager verblijft al ruim tien jaar op een longstay-afdeling in Veldzicht en verzoekt overgeplaatst te worden naar een behandelafdeling, overplaatsing naar het PBC voor observatie inzake een herplaatsing of overplaatsing naar een andere longstay-afdeling. Klager wil niet langer in Veldzicht verblijven omdat hij het gevoel heeft daar geen eerlijke kans te 36
hebben gehad of nog te zullen krijgen. Klager is van mening dat de longstay-regeling in strijd is met de artikelen 5 en 13 EVRM, omdat de procedure niet voldoende waarborgen bevat, aangezien de beroepscommissie in eerste en hoogste instantie beslist en slechts marginaal toetst. Tevens is er in het longstay-beleidskader van augustus 2005100 aangegeven dat de LAP periodiek zou gaan toetsen om te bezien of verblijf op een longstay-afdeling nog wel te rechtvaardigen is, en bij klager heeft een dergelijke periodieke toets nog niet plaats gevonden.
De staatssecretaris is van mening dat de procedure wel met voldoende waarborgen omgeven is. Twee deskundigen en de LAP geven advies voordat er een plaatsingsbeslissing genomen wordt. Indien de TBS-gestelde het niet eens is met deze beslissing, heeft hij de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de beroepscommissie. De procedure is hiermee met voldoende waarborgen omkleed en niet in strijd met het EVRM. De periodieke toetsing door de LAP waar klager op doelt wordt in het beleidskader wenselijk geacht, echter is het nog niet bekend hoe invulling gegeven gaat worden aan deze periodieke toetsing. In het geval van klager zijn er geen concrete aanwijzingen geweest die aanleiding hebben gegeven om over te gaan tot een dergelijke toetsing.
De beroepscommissie stelt voorop dat aan de aankondiging van een periodieke toets in het kader van de longstay-status door de LAP (thans) niet zonder meer een recht daarop kan worden ontleend. Het beleid is op dit punt nog niet uitgewerkt en er is nog niets bekend over de frequentie waarmee de LAP de rechtmatigheid van een verblijf op de longstay-afdeling zal gaan toetsen. In het geval van klager is er in ieder geval geen aanleiding geweest om een dergelijk toets te ondernemen. De beroepscommissie is verder van mening dat er geen sprake is van een schending van de artikelen 5 en 13 EVRM. De TBS wordt ieder jaar of iedere twee jaren verlengd door de rechtbank, met de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Gerechtshof te Arnhem. Daarnaast staat voor klager een rechtsmiddel open bij een onafhankelijk instelling, de beroepscommissie, tegen een beslissing tot plaatsing in een longstay-afdeling of een afwijzing van een verzoek tot overplaatsing naar een behandelafdeling. Het verzoek om uit de longstay-afdeling geplaatst te worden, kan op ieder moment worden ingediend. De artikelen 5 en 13 EVRM bieden niet het recht op behandeling door twee instanties, derhalve is er geen sprake ven een schending van het EVRM.
100
Kamerstukken II 2004/05, 29 452, nr. 35, p. 11-12.
37
De beroepscommissie heeft deze redenering met betrekking tot de artikelen 5 en 13 EVRM herhaald in 08/2366/TB.
De beroepscommissie gaat mijns inziens erg kort door de bocht door te stellen dat het beleid inzake een periodieke toetsing door de LAP nog geen vorm heeft gekregen en daardoor geen recht is waar klager zich op kan beroepen. De periodieke toets wordt namelijk in het beleid van 2009 uiteengezet. Weliswaar is het beleid nog niet van kracht op het moment van de uitspraak, desalniettemin heeft de periodieke toets wel vorm gekregen in het beleid van 2009 en zou de beroepscommissie hier bekend mee kunnen zijn. De periodieke toets heeft in het beleid van 2009 als volgt vorm gekregen: De rechtspositie van de tbs-gestelde in de longstay forensische zorg wordt versterkt. Dit gebeurt door aan de mogelijkheid in beroep te gaan tegen de beslissing tot plaatsing in lfz, de mogelijkheid toe te voegen in beroep te gaan tegen voortzetting van die plaatsing. Hierbij is bepaald dat er door de minister van Justitie iedere drie jaar een beschikking tot voortzetting van de plaatsing in lfz wordt afgegeven. De Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap) adviseert over de plaatsing en de voortzetting van de plaatsing aan de minister. Om de Lap goed toe te rusten voor deze taak, wordt de Lap en de adviseringsprocedure geformaliseerd. Voorts wordt de Lap versterkt met een jurist als voorzitter. Begin 2009 begint de Lap met de toetsing van de lfz-plaatsing van tbs-gestelden die al langer dan drie jaar in een lfz-voorziening verblijven.
Het nieuwe beleidskader is op 1 juni 2009 in werking getreden.101 Klager zal nu moeten wachten tot de minister een beslissing tot voortzetting van zijn plaatsing neemt, zodat hij hiertegen in beroep kan gaan. Het argument dat er geen concrete aanwijzingen waren om een periodieke toetst uit te voeren in het kader van de voortzettingbeslissing kan naar mijn mening geen stand houden, aangezien in het beleidskader niet om dergelijke aanwijzingen gevraagd wordt.
Het standpunt van de beroepscommissie met betrekking tot de artikelen 5 en 13 EVRM zou sterker kunnen worden met dit nieuwe beleid. De beroepscommissie was al de mening toegedaan dat er voldoende waarborgen bestaan, nu er hier nog een bij komt, ligt het in de lijn der verwachting dat in de toekomst een beroep op artikel 5 (en eventueel artikel 13) EVRM zal falen, mits de juiste procedure gevolgd is.
101
Zie hieronder.
38
Juni 2009 In het Beleidskader Longstay Forensische Zorg de dato19 januari 2009 worden de nieuwe plaatsingscriteria voor de plaatsing op een longstay-afdeling beschreven. Het beleidskader is op 1 juni 2009 in werking getreden. 1 Er bestaat risico dat de tbs-gestelde een ernstig delict pleegt (zie voetnoot voor omschrijving van de typen delicten ). Dit risico voor fysieke schade van anderen is zodanig groot dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd. Het risico blijkt uit een recente risicotaxatie (niet ouder dan een jaar). Het hoeft overigens niet per se zo te zijn dat betrokkene reeds een dergelijk ernstig delict heeft gepleegd. 2 Beveiliging naast eventuele zorg is nodig om te voorkomen dat de tbs-gestelde tot onder 1. genoemde delicten komt. 3 Het delictrisico is niet zodanig afgenomen dan wel beheersbaar geworden dat de tbs-gestelde buiten de onder 2. genoemde vormen van beveiliging en toezicht kan. 4 De tbs- gestelde heeft conform “state of the art” alle behandelingsmogelijkheden ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar. Bij bepaalde individuen die zeer gevoelig zijn voor decompensatie kan een multidisciplinair onderzoek op indicatie door de Landelijke adviescommissie plaatsing (Lap) de tweede behandelpoging vervangen. 5 Er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
De plaatsingscriteria zijn weinig veranderd in het nieuwe beleidskader, enkel wordt nu een risicotaxatie vereist die niet ouder dan een jaar is.
09/1092/TB Klagers beroep is niet gericht tegen de plaatsing op een longstay-afdeling, aangezien klager al geruime tijd op een longstay-afdeling verblijft. Door de sluiting van de afdeling waar hij verblijft wordt hij overgeplaatst naar een andere inrichting, en tegen de plaatsing in deze nieuwe inrichting is zijn beroep gericht. Klager heeft aangegeven graag in De Corridor geplaatst te worden, aangezien hij hier veel mensen kent en zich thuis voelt. Klager is het niet eens met de stelling van de Staatssecretaris dat plaatsing in De Corridor gecontra-indiceerd is, gezien het feit dat de ex-partner van klager hier verblijft. Klagers ex-partner verblijft al jaren in een inrichting in Vught en kan hierdoor geen belemmering zijn voor een plaatsing in De Corridor.
39
De staatssecretaris erkent dat de ex-partner van klager inderdaad in Vught verblijft en niet in De Corridor, echter de relatieproblemen tussen klager en zijn ex-partner zijn ontstaan toen de ex-partner een relatie kreeg met een andere verpleegde in De Corridor. Deze verpleegde verblijft nog steeds in De Corridor en de komst van klager naar deze inrichting zou te veel onrust veroorzaken binnen de groep. De Staatssecretaris geeft aan dat er geen beleid is met betrekking tot een sociaal netwerk, maar met betrekking tot relaties is het de inrichting die beoordeelt of een relatie toegestaan is. In dit geval bestaat de kans dat klager en de andere verpleegde voor onrust zullen zorgen gezien de omstandigheden, en is het niet wenselijk om klager in De Corridor te plaatsen.
De beroepscommissie is van mening dat de plaatsingsbeslissing niet onredelijk of onbillijk is. Klager diende in een andere inrichting te worden geplaatst omdat de afdeling waar hij verbleef gesloten werd. In Veldzicht was direct plaats voor klager en daarom is hij daar geplaatst. Het feit dat zijn vrienden in De Corridor verblijven heeft geen doorslaggevende betekenis om klager ergens anders te plaatsen, daar komt nog bij dat een plaatsing in De Corridor voor onrust zou kunnen zorgen.
3.1.2 Conclusie Uit de uitspraken van de beroepscommissie blijkt dat de beroepscommissie toetst aan het geldende nationale recht, de plaatsingscriteria die op het moment van toetsing gelden, en aan de redelijkheid en billijkheid. Dit blijkt onder meer uit de uitspraken waar genoegen wordt genomen met één behandelpoging in één inrichting, indien er geen zicht op resocialisatie is, terwijl de plaatsingscriteria aangeven dat twee behandelpogingen in twee verschillende inrichtingen wenselijk zijn.
Na het bestuderen van diverse uitspraken van de beroepscommissie kom ik tot de conclusie dat de beroepscommissie over het algemeen consequent is in haar uitspraken. Er wordt regelmatig terug verwezen naar eerdere uitspraken en dezelfde lijn wordt vaak gevolgd, tenzij de omstandigheden van het geval om een andere aanpak vragen. Wat mij wel opvalt, is dat de motivering van de beroepscommissie erg beknopt is, meerdere malen wordt een argument afgewezen, zonder dat daar een motivering voor gegeven wordt. De vraag waarom de motivering van de beroepscommissie niet uitgebreider is heb ik niet kunnen beantwoorden. Een mogelijk antwoord kan gezocht worden in het feit dat de motivering van een beslissing vaak uitgebreid is om een eventueel hoger beroep op te kunnen baseren. In het geval van de 40
longstay-plaatsing is er echter geen mogelijkheid tot hoger beroep, de beroepscommissie beslist in eerste en enige instantie. Maar juist daarom zou er mijns inziens een uitgebreide motivering aan een ongegrondverklaring ten grondslag moeten liggen. De TBS’er op de longstay-afdeling heeft namelijk geen mogelijkheid om nadere uitleg te krijgen van een andere instantie.
Een beroep op artikel 5 EVRM is slechts enkele malen gedaan en heeft tot nu toe nog niet tot succes geleid.102 Zoals hierboven al aangegeven, de motivering van de beroepscommissie is erg summier en daarom is het moeilijk te achterhalen waarom de longstay-afdeling volgens de beroepscommissie niet in strijd is met artikel 5 EVRM. Zoals in hoofdstuk twee al aan bod is gekomen, verlangt het EVRM dat er bepaalde processuele waarborgen zijn om de burger te beschermen tegen onrechtmatige vrijheidsbeneming. Mijns inziens wordt er hier een belangrijke processuele waarborg onthouden, namelijk een deugdelijke motivering van de beslissing.103
Een beroep op artikel 5 EVRM wordt moeilijker nu er een extra waarborg in de vorm van een voortzettingsbeslissing bij is gekomen. Het argument dat de rechtmatigheid van de plaatsing op een longstay-afdeling slechts eenmaal getoetst wordt door de beroepscommissie is nu niet meer van toepassing, aangezien er vanaf juni 2009 voortaan iedere drie jaar een beslissing genomen dient te worden omtrent de voortzetting van het verblijf op de longstay-afdeling en er tegen deze beslissing de mogelijkheid van beroep open staat.
3.2 De Nederlandse rechter De Nederlandse rechter heeft geen directe invloed op de longstay-plaatsing van een TBSgestelde, deze bevoegdheid is voorbehouden aan de beroepscommissie van de RSJ zoals hierboven uiteengezet is. De Nederlandse rechter komt echter wel in beeld bij de jaarlijkse of tweejaarlijkse verlenging en de extra zware toetsing bij de verlenging die na zes jaar of een veelvoud daarvan plaatsvindt. Het Gerechtshof te Arnhem is uitsluitend bevoegd om te beslissen op verlengingszaken in hoger beroep.104
102
99/0095/TB, 08/2365/TB en 08/2366/TB. Zoals de strafrechter wel verplicht is te geven, artikel 359 lid 2 Sv. 104 Artikel 67 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie. 103
41
Bij de verlengingen kan de rechter aangeven dat hij nog resocialisatiemogelijkheden ziet en een longstay-plaatsing daarom niet wenselijk acht, of een andere inrichting adviseert omdat de relatie tussen de inrichting en de TBS-gestelde niet werkbaar meer is. Meer dan een aanwijzing is dit in eerste instantie echter niet. De rechter is niet bevoegd om de juistheid van een plaatsing op een longstay-afdeling te toetsen, of om te bevelen dat er een nieuwe resocialisatiepoging ondernomen dient te worden. De rechter kan echter in zijn vonnis wel aangeven dat hij een bepaalde gang van zaken wenselijk acht, en dat indien dit niet gebeurt, het volgende verlengingsverzoek mogelijk niet ingewilligd wordt omdat er geen sprake meer is van een rechtmatige vrijheidsbeneming.105 Hieronder zullen enkele uitspraken van de Nederlandse rechter uiteengezet worden.
3.2.1 Jurisprudentie Rechtbank ’s-Gravenhage 8 maart 2005, LJN AS9065 In deze zaak heeft de TBS-gestelde zijn verblijf op een longstay-afdeling niet ter sprake gebracht tijdens de verlengingszitting, maar heeft hij een kort geding aangespannen tegen de Nederlandse staat. Eiser vordert primair zijn in vrijheid stelling, subsidiair dat hij opnieuw in behandeling wordt genomen en meer subsidiair dat hij aangeboden wordt ter herselectie bij het PBC.
Eiser voert aan dat zijn verblijf op een longstay-afdeling in strijd is met wettelijke- en verdragsbepalingen, immers er is hem behandeling ontzegd. Tevens is er geen sprake van een deugdelijke grondslag voor de plaatsingsbeslissing en ontbreekt er een deugdelijk rechtsmiddel tegen de plaatsingsbeslissing, immers de RSJ is door de minister ingesteld en vervult zowel een adviserende, toezichthoudende106 als rechtsprekende functie. De plaatsingsbeslissing is hiermee onrechtmatig jegens hem.
De gedaagde stelt zich primair op het standpunt dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Artikel 69 Bvt geeft aan dat beklag tegen een plaatsingsbeslissing dient te geschieden bij de beroepscommissie van de RSJ en niet bij de voorzieningenrechter. Tevens is er voor eiser de mogelijkheid om zijn longstay-plaatsing ter discussie te stellen bij de verlengingszitting. Eiser heeft deze twee mogelijkheden niet benut. Bovendien kan eiser 105
Hof Arnhem 2 juli 2007, LJN BA8529, Rechtbank Leeuwarden 7 april 2009, LJN BI2621 en Rechtbank Leeuwarden 28 april 2009, LJN BI2508. 106 De toezichthoudende taak van de RSJ is per 1 oktober 2006 komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Instellingswet RSJ.
42
zijn longstay-plaatsing nog ter sprake brengen bij de lopende beroepsprocedure inzake zijn overplaatsing naar een andere inrichting.
De rechter is van mening dat, ook als de beroepscommissie van de RSJ niet als een onafhankelijk gerecht is te beschouwen zoals eiser stelt, geldt dat eerst de aangewezen rechtsgang moet worden doorlopen en eiser zich hierna tot de Burgerlijk rechter had kunnen wenden. In dit geval is die rechtsgang niet doorlopen en dient eiser niet ontvankelijk te worden verklaard en te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Uit deze uitspraak blijkt dat een kort geding geen mogelijkheid is om de beroepscommissie te omzeilen en toch een rechter te betrekken bij de vraag of verlijf op een longstay-afdeling rechtmatig is.
Gerechtshof Arnhem 5 maart 2007, LJN AZ9806 De TBS-gestelde heeft om twee redenen beroep aangetekend tegen de verlenging van zijn TBS. Ten eerste omdat de externe deskundigen hun rapport hebben opgemaakt aan de hand van een onderzoek uit 2004 en hierdoor niet meer als onafhankelijk geacht kunnen worden. Ten tweede stelt de TBS-gestelde dat de plaatsingsbeslissing en de verlengingsbeslissing in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel en artikel 5 EVRM. Hiervoor voert zijn advocaat onder andere de volgende argumenten aan; • De gehele regeling van de TBS is uitvoerig terug te vinden in de formele wetgeving, maar plaatsing op een longstay-afdeling is hier niet in terug te vinden. Er moet serieus rekening worden gehouden met het feit dat de longstay TBS levenslang kan gaan duren indien de beroepscommissie van de RSJ de plaatsing niet onrechtmatig acht, omdat de TBS-gestelde niet meer de kans krijgt om aan te tonen dat zijn delictgevaarlijkheid is afgenomen. Indien hij dit niet kan aantonen, zal de TBS iedere keer opnieuw verlengd worden en feitelijk een levenslange sanctie worden. Dit is in strijd met het legaliteitsbeginsel, het stelsel van wetgeving met betrekking tot de TBS en artikel 5 EVRM; • Er bestaat een eenvoudige procedure om op een longstay-afdeling geplaatst te worden, echter een eenvoudige procedure om hier weer vanaf te komen is er niet. Dit zorgt bij de TBS-gestelde(n) voor veel onzekerheid en onrust.
43
Het Gerechtshof leidt van artikel 5 EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie af dat een vrijheidsbenemende maatregel die geen enkel perspectief biedt op een mogelijk einde daarvan in strijd kan zijn met de strekking van dit artikel. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat er mogelijkheden zijn om weer uit een longstayafdeling geplaatst te worden, en dat de plaatsing op een longstay-afdeling met een aantal waarborgen omgeven is. De belangrijkste waarborgen zijn de advisering door de LAP en de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de beroepscommissie van de RSJ. Tevens wordt de verlengingsbeslissing iedere keer gebaseerd op advies van de inrichting, die over actuele informatie betreffende het ziektebeeld van de TBS-gestelde beschikt, het recidivegevaar en eventuele behandelingspogingen en behandelingsverzoeken. Voorts dienen bij iedere verlengingsbeslissing recente wettelijke aantekeningen overlegd te worden.
Het Gerechtshof is van mening dat dit alles voldoende is om aan de eisen van artikel 5 lid 4 EVRM te voldoen. Voor zover het de verlengingsbeslissing betreft, geeft het Gerechtshof aan er van uit te gaan dat de longstay-afdeling voortdurend inspanningen verricht om te bezien of er nieuwe vooruitzichten zijn op een mogelijk nieuwe behandelmethoden. Tevens is het voor de verlengingsrechter goed mogelijk om op basis van de beschikbare informatie een weloverwogen beslissing te nemen en derhalve acht het Gerechtshof de plaatsing op een longstay-afdeling niet in strijd met artikel 5 EVRM. Het Gerechtshof verlengt de TBS met twee jaar.
Gerechtshof Arnhem 2 juli 2007, LJN BA8529 Bij deze verlengingszitting eist de TBS-gestelde primair zijn vrijlating, omdat hij al anderhalf jaar niet meer wordt behandeld, en subsidiair een nieuw onderzoek door het PBC. Er hebben twee resocialisatiepogingen in twee verschillende inrichtingen plaatsgevonden, die beide beëindigd zijn omdat de TBS-gestelde verdacht werd van een zedendelict. In beide gevallen is de TBS-gestelde vrijgesproken van deze delicten, echter de inrichting rekent hem deze zaken wel aan en ziet hierdoor geen resocialisatiemogelijkheden meer. Het Gerechtshof geeft aan dat een (voorwaardelijke) beëindiging van de TBS op dit punt niet mogelijk is, aangezien de TBS-gestelde al anderhalf jaar niet meer is behandeld, en de reclassering niet in staat is om hem te begeleiden. Het Gerechtshof is wel van mening dat de situatie zo niet voort kan duren, en acht een nieuwe resocialisatiepoging op zijn plaats, gezien het feit dat de vorige twee pogingen ten onrechte zijn beëindigd met betrekking tot de vermeende strafbare feiten. Uit een onderzoek van het PBC blijkt dat de risicotaxatie van de 44
TBS-gestelde milder is geworden en zij geven het advies om zo spoedig mogelijk met resocialisatie te starten.
In het licht van artikel 5 EVRM rust er op de overheid de plicht om een nieuwe resocialisatiepoging te ondernemen en het Gerechtsof verlengt de TBS dan ook met twee jaar zodat deze resocialisatiepoging gerealiseerd kan worden. Het Gerechtshof geeft verder aan dat indien de situatie niet veranderd is tegen de tijd dat er opnieuw over een verlenging beslist dient te worden, er dan geen andere mogelijkheid bestaat dan de TBS (voorwaardelijk) te beëindigen. In twee uitspraken van de rechtbank Leeuwarden107 wordt deze lijn, waarbij in het licht van artikel 5 EVRM de overheid de plicht heeft tot het ter hand nemen van een nieuwe resocialisatiepoging indien daartoe concrete aanwijzingen zijn, voortgezet.
De rechtbank Assen gaat verder dan alleen de suggestie dat de TBS niet meer verlengd zal worden indien er geen nieuwe behandelpoging wordt ondernomen.108 In deze zaak werd de TBS-gestelde, ondanks de aanwijzingen van de verlengingsrechter, niet behandeld door de inrichting waar hij zat en voorgedragen voor een plaats op de longstay-afdeling. Op deze aanvraag werd negatief beslist, echter de TBS-gestelde werd nog steeds geen behandeling geboden. De rechtbank acht het ongewenst om de TBS-gestelde zonder resocialisatie terug de maatschappij in te sturen, maar er is geen wettelijke grond meer aanwezig om hem nog langer ter beschikking te stellen en daarom is beëindiging van de maatregel de enige oplossing.
3.2.2 Conclusie Uit bovenstaande jurisprudentie blijkt dat het Gerechtshof Arnhem van mening is dat verblijf op een longstay-afdeling in beginsel niet in strijd is met artikel 5 EVRM, de procedure is voorzien van voldoende waarborgen en de longstay-afdeling is zeker geen eindstation. Indien er nieuwe behandelmogelijkheden of veranderde omstandigheden zijn, bestaat er altijd de mogelijkheid om een TBS-gestelde weer terug te plaatsen op een behandelafdeling.109 De Nederlandse rechter komt hiermee tot dezelfde conclusie als de beroepscommissie.
107
7 april 2009, LJN BI2621 en 28 april 2009, LJN BI2508. Rechtbank Assen 27 april 2006, LJN AW4063. 109 Zie Gerechtshof Arnhem 5 februari 2007, LJN AZ7819. 108
45
Dat zaken na verloop van tijd kunnen veranderen, wordt door het Gerechtshof Arnhem niet onderkend. Naar mate een TBS-gestelde langer in een inrichting verblijft, zullen de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit een steeds belangrijkere rol gaan spelen bij de afweging van de belangen van de maatschappij en de belangen van de TBS-gestelde. Het belang van de TBS-gestelde zal steeds zwaarder dienen te gaan wegen.110
Maar hoe wordt er dan bepaald dat er geen vooruitgang zit in de situatie als er geen behandeling meer plaatsvindt? Hoe moet vooruitgang opgemerkt worden als er niet meer naar gekeken wordt? Hoe “echt” zijn de kansen die de TBS-gestelden op een longstay-afdeling hebben volgens de Nederlandse rechter en de beroepscommissie van de RSJ? Hoe kan een TBS-gestelde bewijzen dat hij vooruit gaat en een reële kans op resocialisatie heeft, als hij niet meer behandeld wordt? Op al deze vragen komt geen duidelijk antwoord. De waarborgen tegen een onrechtmatige vrijheidsontneming zijn de jaarlijkse of tweejaarlijkse verlenging van de TBS door de rechter, het multidisciplinair onderzoek bij iedere verlenging die zes jaar of een veelvoud daarvan inhoudt, de beroepsmogelijkheid bij de beroepscommissie van de RSJ en vanaf juni 2009 om de drie jaar een extra onderzoek van de onafhankelijk LAP naar de rechtmatigheid van de voortzetting van een plaatsing op de longstay-afdeling. Op zich zijn dit goede waarborgen en heeft de TBS-gestelde bijna ieder jaar een mogelijkheid om direct of indirect bezwaar te maken tegen zijn verblijf op de longstay-afdeling, maar dan dient er wel goed onderzoek naar de stoornis van de TBS-gestelde mogelijk te zijn. De vraag blijft echter of een dergelijk onderzoek mogelijk is aangezien de TBS-gestelde geen behandeling meer krijgt voor zijn stoornis en hierdoor een reële kans op resocialisatie eigenlijk verkeken is.
Er is echter ook een andere kant van de medaille, het is begrijpelijk dat niet alle TBSgestelden tot in den treuren behandeld kunnen worden. Ten eerste omdat dit schadelijk kan zijn voor de TBS-gestelden die de behandeldruk niet aan kunnen. Ten tweede omdat er niet voldoende behandelplaatsen aanwezig zijn in Nederland om alle TBS-gestelden te (blijven) behandelen. Ten slotte moet er rekening mee gehouden worden dat behandeling een aanzienlijk hoger kostenplaatje met zich mee brengt dan verblijf op een longstay-afdeling. Al deze factoren moeten in ogenschouw genomen worden om een “haalbare” en “eerlijke”
110
Gerechtshof Arnhem 21 juli 2007, LJN AI0168.
46
procedure te ontwikkelen. Met een nieuwe driejaarlijkse toetsing door de LAP is in ieder geval een nieuwe stap in de goede richting genomen.
3.3 Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens Niet iedereen kan met iedere klacht terecht bij het Hof, dit zou de werklast ondraaglijk hoog maken en enorme vertragingen betekenen. Daarom worden in artikel 34 EVRM de personen die in beginsel een klacht in kunnen dienen bij het Hof limitatief genoemd. Dit zijn natuurlijke personen, niet-gouvernementele organisaties of groepen van personen die beweren zelf slachtoffer te zijn van een of meerdere schendingen van het verdrag en de daarbij behorende protocollen. Naast deze voorwaarde, zijn er meer vereisten waaraan voldaan dient te zijn, wil het Hof het verzoekschrift111 in behandeling nemen. Ten eerste dient het verzoekschrift schriftelijk ingediend te worden en voorzien te zijn van een handtekening van de klager.112 Het verzoekschrift mag in het Nederlands worden ingediend en dient gericht te zijn aan de Griffier van het Hof. Het verzoekschrift moet onder andere vermelden tegen welke staat de klacht gericht is, welke artikelen eventueel geschonden zijn, welke nationale rechtsmiddelen door klager aangewend zijn en het moet de uitkomsten van de aangewende rechtsmiddelen vermelden.113
Indien het verzoekschrift aan alle vereisten voldoet, zal het Hof beoordelen of het verzoekschrift ontvankelijk is. Voor ontvankelijkheid moet Nederland onder andere aansprakelijk te houden zijn voor het (eventueel) schenden van een recht uit het EVRM, het is niet mogelijk om een particulier aansprakelijk te stellen voor een (eventuele) schending.114 Daarnaast dienen alle nationale rechtsmiddelen uitgeput te zijn voordat iemand een beroep kan doen op het Hof en dient het verzoekschrift binnen zes maanden na de definitieve nationale beslissing ingediend te worden. 115 Andere gronden om een klager niet-ontvankelijk te verklaren zijn misbruik van het klachtrecht, de wens van de klager om anoniem te blijven of een eerder onderzoek naar de zaak door het Hof of een andere internationale instantie.
Zodra het verzoekschrift ontvankelijk is verklaard, zal een rechter-rapporteur de zaak bekijken en beslissen of de zaak behandeld dient te worden door een Comité van drie rechters 111
Er wordt gesproken over een verzoekschrift, omdat het verzoek om de klacht te behandelen schriftelijk dient te geschieden. 112 Artikel 45 Reglement. 113 Artikel 47 Reglement. 114 Artikel 34 EVRM. 115 Artikel 35 EVRM.
47
of een Kamer van zeven rechters. Indien de Kamer afstand doet van haar rechtsmacht, hetgeen onder bepaalde voorwaarden kan gebeuren116, behandelt de Grote Kamer met zeventien rechters de klacht. Beide partijen dienen het wel eens te zijn met de behandeling door de Grote Kamer, indien dit niet het geval is, dient de Kamer het verzoekschrift alsnog zelf te behandelen.117 De Grote Kamer komt ook in beeld indien een van de partijen het niet eens is met een uitspraak van de Kamer. Binnen drie maanden na de uitspraak van de Kamer kan een van de partijen verzoeken om verwijzing naar de Grote Kamer.118 Een college van vijf rechters bekijkt of de zaak doorverwezen wordt naar de Grote Kamer. Er wordt enkel doorverwezen indien er sprake is van een ernstige vraag betreffende de interpretatie of toepassing van het verdrag of een van de protocollen of als er sprake is van een ernstige kwestie van algemeen belang.
Een einduitspraak van het Hof is bindend voor de staat die in het geding betrokken is. Indien een staat veroordeeld wordt voor een schending van het EVRM dient de betreffende staat er voor te zorgen dat er rechtsherstel geboden wordt aan het slachtoffer van de schending. In Nederland is hiervoor een mogelijkheid tot herziening in het leven geroepen in 2003.119 Indien het niet mogelijk is om het slachtoffer rechtsherstel te bieden, kan het Hof het slachtoffer genoegdoening in de vorm van een financiële tegemoetkoming toekennen.120
3.3.1
Jurisprudentie
Hieronder zullen diverse uitspraken van het Hof aan de orde komen die van belang zijn geweest bij het opstellen van wetgeving, of van belang kunnen zijn voor het huidige Nederlandse beleid met betrekking tot de longstay-afdeling. De zaak Winterwerp v. The Netherlands121 is al eerder aan bod gekomen in hoofdstuk twee, in verband met de rechtmatigheid (lawfulness) van de vrijheidsbeneming. Het Hof heeft aangegeven dat, zeker bij gedetineerden die een psychische aandoening hebben, de lawfulness van de vrijheidberoving periodiek getoetst dient te worden. De reden hiervoor is het feit dat de psychische aandoening met verloop van tijd af kan nemen of zelfs geheel kan verdwijnen met behulp van behandeling en eventueel medicijnen. 116
Bijvoorbeeld een klacht die een belangrijke vraag over de interpretatie van het verdrag betreft. Artikel 30 EVRM. 118 Artikel 43 EVRM. 119 Artikel 457 lid 1 sub 3 Sv. 120 Artikel 41 EVRM. 121 EHRM 24 oktober 1979, Application no. 6301/73. 117
48
In de zaak X. v. The United Kingdom122 wordt het systeem van de periodieke toetsing verder uitgewerkt. In deze zaak gaat het om een persoon die opgenomen is in een psychiatrisch ziekenhuis in verband met strafbare feiten die hij begaan heeft. Het Hof geeft aan dat personen met een psychische stoornis een speciale groep gedetineerden is met eigen specifieke problemen. Met name het feit dat de reden om deze personen van hun vrijheid te beroven met verloop van tijd kan ophouden te bestaan speelt een grote rol bij deze groep gedetineerden. Het Hof verwijst terug naar Winterwerp123 waar zij beslist heeft dat het niet in overeenstemming zou zijn met artikel 5 lid 4 EVRM om personen met een psychische stoornis die veroordeeld zijn door een rechter, niet de mogelijkheid te geven om na hun veroordeling de lawfulness van hun vrijheidsberoving opnieuw te laten beoordelen door een rechter.
Waar een gedetineerde op grond van een psychische stoornis voor onbepaalde tijd van zijn vrijheid is beroofd, dient een periodieke toets te zijn met een juridisch karakter om te beoordelen of de lawfulness van de vrijheidsberoving nog steeds aanwezig is. Indien een dergelijke periodieke toets niet wordt toegepast, dient de gedetineerde de mogelijkheid te hebben om, met redelijke tussentijd, de lawfulness van zijn vrijheidsberoving te laten toetsen door een rechter. Voor deze mogelijkheid maakt het niet uit of de gedetineerde veroordeeld is door een civiele rechter, een strafrechtelijke rechter of een andere instantie.
Niet enkel wanneer een vrijheidsberoving van onbepaalde tijd is opgelegd kan een periodieke toetsing van belang zijn. In de zaak Van Droogenbroeck v. Belgium· is het Hof van mening dat ook bij een vrijheidberoving voor bepaalde tijd een periodieke toetsing zal moeten plaatsvinden of de mogelijkheid om de lawfulness van de vrijheidsberoving te laten toetsen dient aanwezig te zijn. Van Droogenbroeck is voor maximaal tien jaar ter beschikking van de regering gesteld na het begaan van strafbare feiten. Tien jaar is echter het maximum aantal jaren dat Van Droogenbroeck ter beschikking kan worden gesteld, binnen die tien jaar bestaat er voor de regering een grote vrijheid om Van Droogenbroeck vrij te laten, indien zijn neiging tot het begaan van strafbare feiten afgenomen is. Zoals in Winterwerp v. The Netherlands en X. v. The United Kingdom al aangegeven wordt door het Hof, kan de reden waarom iemand van zijn vrijheid is beroofd ophouden te bestaan, in dat geval zal de vrijheidsberoving
122 123
EHRM 5 november 1981, Application no. 7215/75 § 52. EHRM Winterwerp v. The Netherlands, 24 oktober 1979, Application no. 6301/73 § 55.
49
unlawful zijn en beëindigd moeten worden. Van Droogenbroeck dient daarom toegang tot een rechter te hebben, zodat de lawfulness van zijn vrijheidberoving onderzocht kan worden. Het Hof trekt deze lijn door in Weeks v. The United Kingdom124 en Thynne, Wilson and Gunnell v. The United Kingdom.125 In deze zaken gaat het ook om de vrijheidsbeneming van personen met een psychische stoornis. Omdat de aanwezige psychische stoornis en het gevaar dat hiervan uitgaat een belangrijk aandeel heeft in reden voor de vrijheidsbeneming, is het Hof van mening dat de gedetineerden de mogelijkheid moeten hebben om de rechtmatigheid van hun vrijheidsbeneming met enige regelmaat te laten toetsen. Indien de psychische stoornis namelijk niet meer aanwezig is en er geen sprake meer is van een gevaar voor de samenleving, dan is de vrijheidsbeneming niet meer lawful.
In het geval van een TBS-gestelde die nog behandelmogelijkheden heeft, maar toch op een longstay-afdeling verblijft, zou het bovenstaande inhouden dat de TBS-gestelde dient te worden teruggeplaatst naar een behandelafdeling, zodat er weer begonnen kan worden met resocialisatie en eventueel een terugkeer naar de maatschappij. Indien terugplaatsing op een behandelafdeling en resocialisatie niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld in verband met ziekte of ouderdom, dan kan er voor gekozen worden om de TBS-gestelde te plaatsen in een GGzinstelling.
3.3.2
Conclusie
Bovenstaande jurisprudentie heeft allemaal in mindere of meerdere mate invloed gehad op de Nederlandse regelgeving met betrekking tot longstay-TBS. Zo is het van belang dat procedures met voldoende waarborgen omgeven zijn, zoals het recht om gehoord te worden of, indien direct horen niet mogelijk is, het recht op vertegenwoordiging. Bovendien moet er rekening gehouden worden met het feit dat het gaat om personen met een “unsound mind”. De stoornis die aanwezig was ten tijde van de vrijheidsbeneming kan afgenomen zijn of zelfs geheel niet meer bestaan, in dit geval is een vrijheidsontneming niet meer rechtmatig. Daarom is het van belang dat er een periodieke toets bestaat die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming kan vaststellen. Indien een dergelijk periodieke toetsing niet tot de mogelijkheden behoort, zal er op zijn minst een rechtsgang naar een court moeten zijn om de rechtmatigheid vast te laten stellen, met redelijke tussentermijnen.
124 125
EHRM 2 maart 1987, Application no. 9787/82 § 55-59. EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11787/85; 11978/86; 12009/86 § 76-78.
50
Hoofdstuk 4 Conclusie en aanbevelingen Nu de Nederlandse regelgeving met betrekking tot de longstay-TBS besproken is, de eisen die artikel 5 EVRM aan nationale wetgeving stelt aan bod zijn gekomen en de zowel de nationale als internationale jurisprudentie onderzocht is, is het tijd om de onderzoeksvraag te beantwoorden die in de inleiding vermeld is:
“Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving met betrekking tot longstay TBS zich met artikel 5 van het EVRM?”
In hoofdstuk één is de nationale regelgeving met betrekking tot longstay TBS aan bod gekomen. De maatregel TBS wordt door de rechter opgelegd krachtens artikel 37a Sr j° artikel 37b Sr aan personen die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben. Zoals in dit hoofdstuk beschreven, kan TBS slechts opgelegd worden als vaststaat dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens had ten tijde van het begaan van het strafbare feit. Dit strafbare feit dient een gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen op te leveren, en ten slotte dient er op het strafbare feit een gevangenisstraf van vier jaar of meer te staan, dan wel dient het strafbare feit te behoren tot de artikelen genoemd in artikel 37a lid 1 sub a Sr. Indien aan al deze eisen voldaan wordt, kan de maatregel TBS opgelegd worden. De rechter heeft hierbij de mogelijkheid om voor een bepaalde vorm van TBS te kiezen, die het meest geschikt is. Zo kan er gekozen worden voor TBS met dwangverpleging voor een bepaalde of voor een onbepaalde duur, of de rechter kan kiezen voor TBS met voorwaarden.
Indien bij een TBS-gestelde de behandeling niet of nauwelijks aanslaat, en het gevaar dat van hem uitgaat niet verminderd is, bestaat de mogelijkheid om hem op een longstay-afdeling te plaatsen. Op deze afdeling wordt niet meer intensief gewerkt aan een terugkeer naar de maatschappij, maar wordt er gewerkt aan een leven binnen de inrichting en stabilisering van de psychische stoornis. Een TBS-gestelde kan echter niet zomaar op deze afdeling geplaatst worden aangezien artikel 2 Bvt stelt dat de verpleging zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt dient te worden aan de behandeling van de TBS-gestelde, terwijl het juist de behandeling is die bijna tot nihil gereduceerd wordt op deze afdeling. Voor het plaatsen van TBS-gestelden
51
op deze afdeling bestaan dan ook eisen waaraan voldaan dient te zijn. Deze eisen worden opgesteld door het ministerie van Justitie en vastgelegd in een beleidskader. In het huidige beleidskader wordt vereist dat uit een recente126 risicotaxatie blijkt dat de TBS-gestelde blijvend delictgevaarlijk is, dat de TBS-gestelde een “State of the art” behandeling heeft ondergaan en dat er geen mogelijkheid bestaat om de TBS-gestelde in een GGz-instelling te plaatsen in verband met het beveiligingsniveau dat vereist is. Indien de inrichting waar de TBS-gestelde verblijft van mening is dat de TBS-gestelde meer op zijn plaats is op een longstay-afdeling, kan zij hem voordragen voor plaatsing op deze afdeling. De afdeling Individuele TBS-Zaken (hierna ITZ) van het ministerie van Justitie onderzoekt dan of er daadwerkelijk aan de voorwaarden voldaan is. Zij doet dit niet zelf, de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna LAP) draagt zorg voor dit onderzoek. De LAP is
een
multidisciplinaire
commissie
die
onderzoekt
of
daadwerkelijk
alle
behandelmogelijkheden benut zijn om de TBS-gestelde te resocialiseren. Indien zij van mening is dat dit het geval is, zal zij de ITZ adviseren om de TBS-gestelde op een longstayafdeling te plaatsen. Namens de minister van Justitie wordt vervolgens op grond van artikel 11 Bvt het besluit genomen om de TBS-gestelde op een longstay-afdeling te plaatsen.
Omdat het hier om een erg ingrijpende verandering gaat, heeft de TBS-gestelde krachtens artikel 69 lid 1 sub a Bvt de mogelijkheid om deze beslissing aan te vechten bij de beroepscommissie van de RSJ. De RSJ is een onafhankelijk orgaan, de leden zijn niet verbonden aan het ministerie van Justitie of andere organisaties die verbonden zijn met de Raad en zij worden door de Kroon benoemd.127 Het is echter maar de vraag of er hier echt van een onpartijdig orgaan gesproken kan worden. De beroepscommissie is namelijk een onderdeel van de RSJ, die op haar beurt onderdeel is van het ministerie van Justitie. Dit feit op zich kan al de schijn van partijdigheid met zich mee brengen, maar er is nog een verband tussen de RSJ en het ministerie van Justitie. De RSJ heeft niet alleen een rechtsprekende functie, maar ook een adviserende functie. Bij het opstellen van een nieuw beleidskader inzake de longstay-TBS vraagt de minister van Justitie de RSJ advies te geven omtrent het concept beleidskader. De RSJ is dus als het ware betrokken bij de wetgevende macht, als adviesgevend orgaan en bij de rechtsprekende macht als rechtsprekend orgaan. Het Beleid waar ze zelf advies over geeft, moet ze later toetsen als beroepscommissie. Er zou gezegd kunnen worden dat er hier sprake is van een schending van 126 127
Niet ouder dan een jaar. http://www.rsj.nl/over_de_raad/.
52
de scheiding der machten en dat de kans op belangenverstrengeling groot is. Bovendien toetst de beroepscommissie slechts marginaal of de minister in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen, dit zou een volle toets moeten zijn om de TBS-gestelden meer rechtszekerheid te geven. De beroepscommissie brengt echter niet alleen vragen in de zin van nationale wetgeving met zich mee, ook in het licht van artikel 5 lid 4 EVRM kunnen er problemen ontstaan, zoals in hoofdstuk twee uiteengezet is. In lid 4 wordt namelijk een court vereist die onafhankelijk is van beide partijen. Zoals hierboven al uiteen gezet is, kan de onpartijdigheid van de beroepscommissie behoorlijk in twijfel worden getrokken en kan dit een schending van artikel 5 lid 4 EVRM opleveren. In de jurisprudentie omtrent artikel 5 EVRM, die aan bod gekomen is in hoofdstuk drie, is verder uitgemaakt dat er een periodieke toets dient te zijn om de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming te toetsen, of er dient een weg naar de rechter te open staan om de rechtmatigheid te kunnen laten toetsen. Naar mijn mening voldoet Nederland nog maar sinds een paar maanden aan deze eis, namelijk sinds de inwerkingtreding van het nieuwe beleidskader, waarbij een voortzettingbeslissing genomen moet worden door de minister van Justitie na een verblijf van drie jaar of een veelvoud daarvan op de longstay-afdeling.128 Hiervoor was er namelijk geen periodieke toets of de mogelijkheid om met redelijke tussentermijnen een rechtmatigheidtoets te verzoeken. Enkel de verlenging van de TBS werd op rechtmatigheid getoetst, echter niet de rechtmatigheid van het verblijf op de longstayafdeling. Een plaatsing op de longstay-afdeling kon slechts eenmaal ter discussie worden gesteld, namelijk na het besluit tot plaatsing op deze afdeling.
Uit het advies van de RSJ uit 2008 blijkt dat de RSJ niet gelukkig is met de ontwikkelingen die longstay-TBS heeft doorgemaakt. Ze waarschuwt er voor dat de longstay-TBS geen instituut op zichzelf mag worden binnen de TBS.129 Zij ziet de longstay-TBS liever anders geregeld dan hoe het nu in het nieuwe beleidskader inzake de longstay-TBS geregeld is. Een van de punten die verbeterd kan worden volgens de RSJ is de manier waarop beslist wordt over de plaatsing op een longstay-afdeling, zij geven hiervoor meerdere mogelijkheden in hun advies.
128 129
Zie p. 37 van deze scriptie. Longstay, 2008, p. 31.
53
De plaatsingsbeslissing wordt nu genomen door de minister van Justitie, de minister is echter een politiek figuur met een politieke kleur, die na zijn ambtsperiode vervangen wordt door een ander politiek figuur, met wellicht een andere politieke kleur. De politieke kleur van de minister doet afbreuk aan de rechtszekerheid van de longstay-TBS’ers, omdat dit mogelijk een rol speelt bij de plaatsingsbeslissing. Bovendien kan de minister ter verantwoording worden geroepen en kan er in dit opzicht niet van een onafhankelijk instituut worden gesproken, zoals daar bij een rechterlijk college wel sprake van is. Een (ander) onafhankelijk instituut is niet alleen wat wenselijk wordt geacht door velen, het wordt zelfs vereist door artikel 5 EVRM, zoals in hoofdstuk twee van deze scriptie uiteen wordt gezet. Artikel 5 EVRM behelst het recht op vrijheid en veiligheid, een van de belangrijkste fundamentele beginselen van een democratische samenleving. Dit artikel stelt een aantal eisen aan de nationale wetgeving van de staten die lid zijn van het EVRM. Een van de eisen die gesteld wordt is dat de vrijheidsbeneming geschiedt volgens een door het recht beschreven procedure die berust op het recht, dit is een dubbele eis. Volgens de staatssecretaris van Justitie is longstay slechts een variant van de maatregel TBS en kan er niet gesproken worden van een andere maatregel die een eigen wettelijke basis nodig heeft. Naar mijn mening strookt longstay echter niet met de gedachte achter de maatregel TBS, namelijk bescherming van de maatschappij én resocialisatie, omdat een van de twee doelen geheel uit de maatregel wordt gehaald, enkel het beveiligingsaspect blijft over bij de longstay. Indien longstay niet gezien kan worden als variant van TBS, dan kan er ook geen sprake meer zijn van een procedure die berust op het recht, omdat het recht enkel de maatregel TBS heeft vastgelegd en niet de “longstay-variant”. In dit geval zou er sprake zijn van een schending van artikel 5 EVRM.
Om terug te komen op mijn onderzoeksvraag, zoals deze vermeld is aan het begin van dit hoofdstuk, kom ik tot de conclusie dat de Nederlandse regelgeving met betrekking tot de longstay TBS zich niet goed verhoudt met artikel 5 EVRM. Op te veel plaatsen kunnen grote vraagtekens gezet worden bij de manier waarop in Nederland de longstay-TBS is geregeld. Mijns inziens schiet de regeling te kort en wordt longstay-TBS’ers niet de bescherming geboden waar zij op grond van het EVRM recht op hebben.
54
Om mijn bevindingen te toetsen heb ik contact gezocht met mr. Wim Anker, strafrechtadvocaat te Leeuwarden, die onder andere gespecialiseerd is in TBS-zaken. Ik heb mr. Anker een aantal vragen mogen stellen over de longstay-TBS, de rol van de beroepscommissie en de minister van Justitie en het nieuwe beleidskader. In het kort komt het er op neer dat mr. Anker van mening is dat longstay niet gezien kan worden als een vorm van TBS, aangezien slechts het beveiligingselement overeind gebleven is in deze vorm en de resocialisatie geheel niet meer terug te vinden is. Bovendien is mr. Anker van mening dat deze “vorm” van TBS vastgelegd moet worden in een formele wet, niet slechts in een beleidskader, omdat het belang voor de TBS’er op de longstay-afdeling te groot is en zijn situatie te uitzichtloos. De minister van Justitie dient volgens mr. Anker geheel te verdwijnen uit de longstay-TBS, dit is een politiek figuur en niet de juiste persoon voor deze taak. Het zou beter zijn om de beslissing omtrent de plaatsing op een longstay-afdeling te laten nemen door de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem, deze kamer heeft veel ervaring en kennis op het gebied van TBS en bestaat uit drie raadsheren, een psycholoog en een psychiater.130 Over het nieuwe beleidskader is mr. Anker ook weinig positief, hij ziet het als een cosmetische constructie en een fopspeen. De minister dient volgens hem geheel te verdwijnen uit de longstayregelgeving. Het verblijf op een longstay-afdeling zou volgens hem driejaarlijks vol getoetst moeten worden door een rechterlijk college, slechts dan heeft de TBS’er een echte waarborg. Europese wetgeving en de rechtsgang naar het Europese Hof zijn rechtsgebieden waar mr. Anker zich niet mee bezig houdt, desalniettemin is hij het met mij eens dat de Nederlandse regelgeving omtrent longstay-TBS niet voldoet aan de eisen van artikel 5 EVRM.
Om de Nederlandse regelgeving omtrent longstay-TBS wel in overeenstemming te laten zijn met artikel 5 EVRM, zullen er een aantal aanpassingen gemaakt moeten worden. Hieronder zal ik mijn aanbeveling plaatsen inzake het aanpassen van de regelgeving.
Ten eerste zou het mijns inziens beter zijn de longstay-TBS vast te leggen in de TBS wetgeving, in plaats van in beleidskaders zoals dit nu gebeurt. Beleidskaders zijn relatief eenvoudig te wijzigen en geven de longstay-TBS’ers hierdoor minder rechtszekerheid. Indien de plaatsingscriteria vastgelegd zouden worden in de wet, dan zouden de eisen niet zo
130
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Gerechtshoven/Arnhem/Over+het+hof/Rechtsgebieden/Speciale+rechtsg ebieden.htm
55
gemakkelijk gewijzigd kunnen worden en versterkt dit de rechtspositie van de longstayTBS’ers.
Ten tweede gaat mijn voorkeur er naar uit om de beslissing over de plaatsing op een longstayafdeling over te laten aan een rechter of rechterlijk college, in plaats van aan de minister van Justitie, zoals het nu geregeld is. De longstay-TBS is een veel zwakkere vorm van de TBS dan de TBS die in beginsel is opgelegd door de rechter. Het primaire doel van TBS is beveiliging, echter daarnaast bestaat het doel van resocialisatie, en dit tweede doel wordt geheel geschrapt bij de longstay-TBS. Er kan daarom eigenlijk niet meer gesproken worden van een variant van de TBS-maatregel. Indien longstay-TBS inderdaad als “nieuwe” maatregel gezien wordt, dan is alleen de Nederlandse rechter bevoegd deze maatregel op te leggen, en niet de minister. Bovendien is een rechterlijk college echt een onafhankelijk orgaan, en geen politieke passant, zoals de minister dit wel is. Indien een rechter inderdaad zou beslissen over de plaatsing op een longstay-afdeling, dan is een logisch gevolg dat de mogelijkheid tot hoger beroep voortaan ook bij de rechter terecht komt. Hierdoor zou er een extra waarborg ontstaan voor de longstay-TBS’er. Momenteel bestaat deze mogelijkheid niet en beslist de beroepscommissie in eerste en enige instantie. De beroepscommissie van de RSJ komt met de bovenstaande aanbeveling te vervallen, omdat er geen taak meer voor haar is. Het wegvallen van de beroepscommissie zou echter gelijk een van de strijdigheden met het EVRM oplossen, namelijk de zwakke positie van de beroepscommissie van de RSJ en het feit dat zij eigenlijk niet als een onafhankelijk instituut gezien kan worden en hierdoor in strijd is met het EVRM.
Indien de bovenstaande aanbevelingen doorgevoerd worden, zal het beleidskader inzake de longstay-TBS wederom aangepast dienen te worden, een groot gedeelte van het beleidskader kan dan worden vastgelegd in de wet. De nieuwe periodieke toets131 die sinds juni 2009 van toepassing is, zal ook een andere vorm dienen te krijgen. Nu dient de minister iedere drie jaar een voortzettingbeslissing te nemen over de plaatsing op een longstay-afdeling. Indien echter de minister geen rol meer speelt in de longstayregelgeving, zal ook hier een andere oplossing voor gezocht moeten worden. Een mogelijke oplossing is de beslissing inzake de voortzetting van een verblijf op de longstay-afdeling tegelijk te nemen met de beslissing inzake de verlenging van de TBS. Indien de TBS dan voor
131
Zie onderaan p. 39 van deze scriptie.
56
een jaar of twee jaar wordt verlengd, wordt tevens een beslissing genomen over de voortzetting van het verblijf op de longstay-afdeling.
Voordat de longstay-regelgeving echter aangepast kan worden, zal eerst onderzocht moeten worden of de voorgestelde wijzigingen wel haalbaar zijn. Zo zal de rechterlijke macht nog meer onder druk komen te staan als zij voortaan over de plaatsing op een longstay-afdeling en de voortzetting daarvan zal gaan beslissen. Omdat de materie erg lastig is zal de rechter zich moeten laten adviseren alvorens hij een besluit kan nemen. In het huidige systeem wordt de minister geadviseerd door de LAP, deze taak zou de LAP nu voor de rechterlijke macht kunnen gaan uitvoeren. Dit zou op zich geen grote verandering zijn en moet gemakkelijk te realiseren zijn. Bovendien is er al sprake van veel ervaring en kennis op het gebied van TBS binnen de rechterlijke macht, indien de aanbeveling van mr. Anker gevolgd wordt, en de Penitentiaire Kamer voortaan gaat beslissen over de plaatsing op en de voortzetting van een verblijf op de longstay-afdeling.
57
Lijst van geraadpleegde literatuur Boksem 2007 J. Boksem, `Longstay: uitzicht zonder perspectief `, Strafblad, 2007, p. 201-214.
Cleiren & Nijboer 2004 C.P.M. Cleiren & J.F Nijboer, Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2004
European Court of Human Rights 2009 Council of Europe, The European Court of Human Rights Some Facts and Figures 19592009, Straatsburg: 2009
Feldbrugge 2007 J. Feldbrugge, Wat iedere Nederlander zou moeten weten over de TBS: geschiedenis, achtergronden en werkwijze van een uniek systeem, Nijmegen: Valkhof Pers 2007
Harteveld e.a. 2004 A.E. Harteveld e.a.,Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004
Hofstee 2003 E.J. Hofstee, TBS, Deventer: Kluwer 2003
Kelk 2005 C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2005
Kelk 2008 C. Kelk, Nederlands Detentierecht, Deventer: Kluwer 2008
Vander Lanotte & Haeck 2004 J. vander Lanotte & Y. Haeck, Handboek EVRM. Deel 2: artikelsgewijze commentaar, volume 1, Antwerpen – Oxford: Intersentia 2004
Longstay 2008 RSJ, Longstay, Advies d.d. 1 februari 2008
58
Muller & Vegter 2009 E. Muller & P.C. Vegter, Detentie. Gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009
Geraadpleegde Kamerstukken Kamerstukken II 1979/80 11 270, nr. 12 Kamerstukken II 1980/81 11 932, nr. 5 Kamerstukken II 1982/83 11 932, nr. 10 Kamerstukken II 1992/93 22 909, nr. 3 Kamerstukken II 1994/95 24 256, nr. 3 Kamerstukken II 1995/96 24 256, nr. 22 Kamerstukken II 1998/99 24 587, nr. 33 Kamerstukken II 2004/05, 29 452, nr. 35 Kamerstukken II 2005/06 30 250, nr. 5 Kamerstukken II 2007/08 29 452, nr. 92 Kamerstukken II 2008/09 29 452, nr. 98 Kamerstukken II 2008/09, 29 452, nr. 118
Geraadpleegde jurisprudentie De Wilde, Ooms and Versyp v. Belgium, EHRM 18 juni 1971, Application no. 2832/66; 2835/66; 2899/66 Winterwerp v. The Netherlands, EHRM 24 oktober 1979, Application no. 6301/73 Guzzardi v. Italy, EHRM 6 november 1980, Application no. 7367/76 X v. The United Kingdom, ECRM 5 november 1981, Application no. 7215/75 Weeks v. The United Kingdom, EHRM 2 maart 1987, Application no. 9787/82 Keus v. The Netherlands, EHRM 25 oktober 1990, Application no. 12228/86 Koendjbiharie v. The Netherlands, EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11487/85 Thynne, Wilson and Gunnell v. The United Kingdom, EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11787/85; 11978/86; 12009/86 Hoge Raad 9 januari 2001, NJ 2001, 112 Gerechtshof Arnhem 5 maart 2007, LJN AZ9806
59
Gerechtshof Arnhem 2 juli 2007, LJN BA8529 Rechtbank ’s-Gravenhage 8 maart 2005, LJN AS9065 Rechtbank Assen 27 april 2006, LJN AW4063 Rechtbank Leeuwarden 7 april 2009, LJN BI2621 Rechtbank Leeuwarden 28 april 2009, LJN BI2508 RSJ 2 september 1999, 99/0095/TB RSJ 18 november 2004, 03/0654/TB-II RSJ 8 augustus 2006, 05/2955/TB RSJ 23 mei 2007, 06/1803/TB RSJ 25 februari 2009, 08/2365/TB RSJ 25 februari 2009, 08/2366/TB RSJ 2 september 2009, 09/1092/TB Geraadpleegde internetbronnen http://www.rsj.nl/over_de_raad/ Geraadpleegd op 09-11-2009
http://www.commissievantoezicht.nl/achtergronden/diverseartikelen/toezichthoudende_taak_ van_de_rsj/ Geraadpleegd op 07-01-2010
http://www.ankerenanker.nl/ Geraadpleegd op 16-12-2009
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Gerechtshoven/Arnhem/Over+het+hof/Rechtsgebieden/ Speciale+rechtsgebieden.htm Geraadpleegd op 24-02-2010
60