“Hoe veilig is het bodem kwaliteitsbeleid?” Een onderzoek naar het beroepsmatig blootstellingrisico voor werknemers, die werkzaam zijn met functioneel toepasbare licht verontreinigde grond?
Dit rapport is opgesteld door: Ir. A.J. Kraayeveld Afstudeerscriptie voor de Delft TopTech masteropleiding MoSHE 16, 2009-2010 Datum 24 februari 2011 Status tweede versie
Spectrum HSE Technology bv 2011
Op deze uitgave is auteursrecht van toepassing. Deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, mits dit in zijn geheel gebeurt. Gedeeltelijke verveelvuldiging is enkel toegestaan met toestemming van Spectrum HSE Technology b.v. Verwijzing naar dit rapport kan door middel van onderstaande tekst: A.J.Kraayeveld , 2011 , “Hoe veilig is het bodem kwaliteitsbeleid?” , Spectrum HSE Technology
Spectrum HSE Technology bv Branderf 2 3218 AC Heenvliet Tel. Fax.
: 0181-619788 : 0181-621081
ii
VOORWOORD Dit onderzoek heb ik uitgevoerd in het kader van mijn afstudeeropdracht voor de masteropleiding Management of Safety, Health and Environment bij Delft Toptech, welke ik in de periode 2009 en 2010 heb gevolgd. De doelgroep van dit onderzoek is de grond-, weg- en waterbouwsector (GWW) in algemene zin, maar met name de branche organisaties en de regelgevers voor milieu en arbeidsomstandigheden (Ministeries VROM en SZW). Tevens is dit onderzoek bruikbaar voor veiligheidskundigen bij de advisering van bedrijven, die werken met verontreinigde grond. Ik ben sinds 1990 actief in het werkveld rondom verontreinigde grond, zoals bodem-saneringen, in de functie van milieukundig en/of veiligheidskundig adviseur. Tevens ben ik trainer en opleider ten aanzien van dat onderwerp bij bedrijven, actief in de GWW-sector. In 2003 ben ik een onderneming gestart dat erkend is voor het uitvoeren van bodemonderzoek en begeleiden van bodemsaneringen. Tijdens mijn werkzaamheden werd duidelijk dat de GWW-sector er vanuit gaat dat grond, die schoon is voor de volksgezondheid (“milieu”), ook schoon is voor de werknemer (“Arbo”). Bij milieutechnisch schone grond worden echter andere criteria toegepast dan bij veiligheidstechnisch schone grond. Dit was voor mij aanleiding om dit verschil nader te onderzoeken. Mijn dank gaat uit naar Remko Houba van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL) te Utrecht, die mij begeleid heeft gedurende het onderzoek. Tevens wil ik het RIVM bedanken voor het ter beschikking stellen van het model Dispersion of VOlatile COntaminantS (DIVOCOS), voor het vaststellen van emissies bij bodemsaneringen en het model voor het risico van bodemverontreiniging met vluchtige stoffen (VOLASOIL), voor het modeleren van uitdamping van vluchtige stoffen uit verontreinigde bodem. Uiteraard bedank ik ook mij collega’s, die geduldig bij de printer stonden te wachten tijdens het printen van de vele lijvige studierapporten en voor het kritisch beoordelen van concepten.
iii
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING
vi
1
INLEIDING
1
2
PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLING ONDERZOEK 2.1 Context van het probleem 2.2 Doelstelling van het onderzoek 2.3 Werkwijze onderzoek
3 4 4
3
HET 3.1 3.2 3.3
HUIDIG BODEMKWALITEITSBELEID OMSCHRIJVING BELEID ONDERLIGGEND MODEL “CSOIL” ACHTERGRONDWAARDEN 2000, KLASSE WONEN EN INDUSTRIE 3.3.1 Generieke Maximale Waarden 3.3.2 Bodemfunctiekaarten en Lokale Maximale Waarden 3.3.3 Interventiewaarden 3.3.4 Overzicht getalswaarden 3.3.5 Correctie Humus- en Lutumwaarden
4
RICHTLIJN WERKEN MET VERONTREINIGDE GROND
5
BLOOTSTELLING VERONTREINIGDE GROND WERKNEMERS 5.1 WERKWIJZE VASTSTELLING BLOOTSTELLING 5.2 PARAMETERSET EN TOETSWAARDEN 5.3 WORST CASE SITUATIE 5.4 BEREKENING BLOOTSTELLING EN TOETSING 5.5 STAPEL- EN SOMMATIETOETS 5.6 VERFIJNING ANALYSE 5.7 VLUCHTIGE COMPONENTEN EN HUIDOPNAME 5.7.1 Inhalatie van organische dampen 5.7.2 Huidopname 5.8 ASBEST
5 6 9 10 10 11 12 13
15 17 20 23 25 27 32 35 37
6
OMVANG VERONTREINIGDE GROND IN NEDERLAND
39
7
OMVANG BEROEPSGROEP POTENTIEEL BLOOTGESTELDEN
40
8
SAMENVATTING EN DISCUSSIE ONDERZOEKSRESULTATEN
41
9
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
45
10 REFLECTIE
46
11 BIBLIOGRAFIE
47
iv
BEGRIPPEN
50
AFKORTINGEN
51
BIJLAGEN: 1 Toetswaarden Regeling Bodemkwaliteit (AW 2000) 2 Voorbeeld bodemfunctiekaart 3 Correctieregels voor humus- en lutumwaarden Regeling Bodemkwaliteit 4 Humaan-Toxicologische maximaal toelaatbare risiconiveau en wettelijke grenswaarde 5 Overzicht effecten van verontreinigingen 6 Voorbeeld berekening Cadmiumblootstelling 7 Parameterset sanering DIVOCOS 8 Grafische uitkomsten DIVOCOS voor PCB, PAK en olie 9 Bijdragen van de verschillende PAK’s op PAK (som 10) 10 Totale blootstelling GWW-werknemer 11 Verontreinigingsbeelden Nederland voor zware metalen en PAK 12 Beroepsgroepen en aantal werknemers
v
SAMENVATTING Op dit moment is het in het kader van het huidig bodemkwaliteitsbeleid mogelijk om licht verontreinigde grond nuttig toe te passen. Hiervoor zijn op basis van een risicomodel de maximale waarden vastgesteld voor toepassing in landbouwgebieden (Klasse Achtergrondwaarde), woongebieden (Klasse wonen) en industriegebieden (Klasse industrie). Vraagstelling Bij dit onderzoek is de vraag onderzocht of het huidig bodemkwaliteitsbeleid veilig is voor werknemers, die werkzaamheden met en in grond van de betreffende kwaliteitsklassen uitvoeren. Oftewel is de blootstelling aan gevaarlijke stoffen lager dan de geldende normen? Onderzoeksmethode Het onderzoek volgt een drietal lijnen: 1. Welk blootstellingmodel is er gehanteerd om de maximale bodemkwaliteitswaarden vast te stellen in het Bodemkwaliteitsbeleid? Dit is door middel van een studie van beleidsondersteunende documenten uitgevoerd. 2. Welke Arbo-regels worden er gehanteerd bij werkzaamheden met grond, ingedeeld in de klasse achtergrondwaarde, wonen en industrie. Dit is gedaan aan de hand van de geldende publicatie 132 van CROW, welke door de GWW-sector wordt gehanteerd. 3. Wat is nu de blootstelling van werknemers in de verschillende bodemkwaliteitsklassen? Hierbij is een worst case situatie gedefinieerd, waarin een drietal blootstellingroutes zijn bekeken: Ingestie van bodemdeeltjes; Inademing van bodemdeeltjes; Huidcontact met bodemdeeltjes; Inademing van vluchtige stoffen; Huidcontact met vluchtige stoffen. De blootstelling in de worst case situatie is bepaald en heeft er een verdere verfijning plaatsgevonden. Als nevenvraag heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar het aantal blootgestelden (omvang van de groep) en de hoeveelheid verontreinigde grond in Nederland (kans op contact). Deze vragen worden beantwoord aan de hand van statistische gegevens. Hoe zijn maximale bodemkwaliteitswaarden vastgesteld? De maximale bodemkwaliteitwaarden in het bodembeleid worden gebaseerd op een blootstellingmodel (CSOIL) dat de blootstelling berekent van GEBRUIKERS bij een bepaald GEBRUIK van een locatie. Hierin worden een aantal scenario’s gehanteerd om de gehalten voor de drie kwaliteitsklassen vast te leggen: 1. De gehalten voor de klasse Achtergrondwaarde, wordt bepaald door het gebruik van de bodem als moestuin, landbouw en natuur; 2. De gehalten voor de klasse Wonen, wordt bepaald door het gebruik als wonen met tuin, plaatsen waar kinderen spelen en groen met natuurwaarden;
vi
3. De gehalten voor de klasse Industrie, wordt bepaald door het gebruik als infrastructuur, bebouwing en industrie. Het blootstellingmodel modelleert niet de blootstelling van werknemers, die werkzaamheden verrichten in de bodem. De getalsmatige gehalten van de kwaliteitsklassen zijn gehanteerd in de berekening van de blootstelling van werknemers. Welke Arbo-richtlijn wordt er gehanteerd bij het werken met verontreinigde grond? De huidige Arbo-richtlijn CROW-132 sluit aan bij het bodemkwaliteitsbeleid en hanteert de waarden, die daarbij zijn vastgesteld. Het werken met grond in kwaliteitsklasse achtergrondwaarde en wonen, wordt als veilig beschouwd. Voor het werken met grond in klasse industrie worden zogenaamde basis-maatregelen gehanteerd. Bij hogere gehalten (boven de interventiewaarden) worden uitgebreide maatregelen gehanteerd. Hoe is de blootstelling bij werkzaamheden in de verschillende kwaliteitsklassen? Het onderzoek is uitgevoerd door middel van literatuuronderzoek en is het aspect blootstelling berekend op basis van een “tiered approach”. Hierbij is de blootstelling berekend op basis van een worst case situatie. Opvolgend is de worst case nader verfijnd om te komen tot een schatting van de blootstelling. Bij de worst case situatie zijn een aantal parameters als worst case gehanteerd: De humus- en lutumcorrectie regel is gesteld op 95 percentiel waarden van de bodem in Nederland (lutum = 35% en humus = 21%). 95% van de bodem in Nederland heeft lagere gehalten dan hierboven genoemd. Bij deze waarden zijn de toegestane gehalten van stoffen in de bodem het hoogst; Alle componenten van de standaard bodemanalyse zijn verhoogd, te weten zware metalen, PAK’s, PCB, minerale olie en asbest. Andere componenten worden niet standaard geanalyseerd; Ingestie van bodemdeeltjes is gesteld op de 98 percentiel waarden van een eerder uitgevoerd uitgebreid onderzoek; De biobeschikbaarheid van de verontreiniging is voor alle componenten op 100% gesteld, met uitzondering van lood (74%); De inhalatie van bodemstofdeeltjes is gesteld op 2,5 mg/m3, hetgeen de stofblootstelling is bij het zeven van zeer droge grond geschat op 1 meter afstand van de zeef; De tolerable daily intake van olie is gebaseerd op die van aromatisch componenten in de ketenlengte 16 tot 35 en van PAK is gebaseerd op aanwezigheid van 20% benzo(a)pyreen in PAK totaal. Het aantal blootgestelden en hoeveelheid verontreinigde grond in Nederland Op basis van beschikbare statistieken kan worden vastgesteld dat er 170.000 werknemers werkzaam zijn bij bedrijven, die werkzaamheden in de bodem verrichten. Een gedeelte van deze groep is fysiek actief met grond. Van het Nederlands grondgebied valt 82% in de klasse achtergrondwaarde en 18% in de klasse wonen en industrie met de verhouding 1:1.
vii
Uitkomsten en conclusies De uitkomsten van het onderzoek zijn de volgende : De huidige Arbo-richtlijn gaat uit van de toegestane normen van het Besluit Bodemkwaliteit. Dit besluit heeft haar normen echter gebaseerd op blootstellingroutes, die niet toepasbaar zijn voor het doen van werkzaamheden met die grond. Het is echter zo, dat het werken met verontreinigde grond met toepasbare grond (volgens het Besluit Bodemkwaliteit), toevallig wel in zijn algemeenheid als veilig beschouwd kan worden. Het bodemkwaliteitsbeleid kan als veilig worden beschouwd voor de individuele componenten, mits volgens de geldende Arbo-richtlijn wordt gewerkt. Indien er sprake is van een worst case situatie en er zijn meerdere componenten verhoogd kan door additie de blootstelling hoger zijn dan de grenswaarde of de tolerable daily intake. Dit is met name het geval voor de klasse industrie en in mindere mate klasse wonen. De belangrijkste componenten, die bijdragen aan de blootstelling zijn asbest, PCB, PAK en lood. Het Bodemkwaliteitsbeleid zal zorgdragen voor een betere situatie in de toekomst. De kwaliteit van de bodem zal toenemen. Wel zal door bronnen in de landbouw de kwaliteit in de landbouw gebieden achteruitgaan en wordt het risico gelopen dat niet meer voldaan wordt aan de klasse achtergrondwaarde. De blootstelling van de werknemer met de betreffende grond zal hierdoor ook toenemen. Analyse van de potentieel blootgestelden leert dat hier sprake is van een totale groep van naar schatting 80.000 werknemers, waarvan 25.000 boven de grenswaarde kunnen worden blootgesteld in een worst case situatie en als er geen maatregelen worden getroffen. Een belangrijke eis is dat in die gevallen volgens de geldende richtlijnen worden gewerkt (basisklasse) om niet boven de grenswaarde uit te komen. De blootstelling wordt met name veroorzaakt door ingestie en bepaalt ongeveer 90% van de blootstelling. Asbest bepaalt met name de inhalatoire blootstelling. De classificatie van de huidige Arbo-richtlijn CROW 132 is terecht voor wat betreft de klasse industrie. Het hanteren van hygiënische maatregelen is in de bijbehorende basisklasse noodzakelijk. Wel kan worden geconcludeerd dat voor een aantal componenten de T-classificatie boven de interventiewaarden voor kobalt, koper, kwik, nikkel en zink rigide is. De classificatie, die wordt gehanteerd in de Arbo-richtlijn, gebruikt tevens de humus- en lutumcorrectie van het Besluit Bodemkwaliteit. Deze koppeling is onterecht en dient te gebeuren op basis van de absolute gehalten. Aanbevelingen Naar aanleiding van het onderzoek kan worden aanbevolen: Om dit onderzoek te gebruiken als onderbouwing van de huidige Arborichtlijn CROW 132, voor de maatregelen bij klasse industrie. Bij de classificatie van bodemsaneringen dient niet (alleen) gebruik te worden gemaakt van de LD50-waarden, maar ook van de systematiek, zoals gebruikt in dit onderzoek. Het betreft hier met name de blootstelling aan niet-vluchtige stoffen. Bij werkzaamheden stringent de hygiënische maatregelen te treffen, zoals opgenomen in de Arborichtlijn CROW 132, voor de klasse industrie. Het hand-mond-gedrag bepaalt in grote mate de blootstelling, welke hoger is dan de som van de grenswaarde en Tolerable Daily Intake. Om het gebruik van de humus- en lutumcorrectie in de Arborichtlijn los te laten. De koppeling tussen het besluit Bodemkwaliteit is niet terecht, immers de blootstelling is afhankelijk van de absolute gehalten. Er is op dit moment nog geen argument om de correctie toe te passen.
viii
1. INLEIDING Door de inwerkingtreding van het Besluit Bodemkwaliteit (BBk) per 1 juli 2008 is het mogelijk om licht tot matig verontreinigde grond toe te passen op basis van het gebruik van de bodem. In het Besluit Bodemkwaliteit wordt op basis van het gebruik van de bodem (wonen of industrie) toegestaan om licht tot matig verontreinigde grond toe te passen. De vraagstelling van onderhavig onderzoek is of het toepassen van deze grond significante risico’s met zich meebrengt voor werknemers, die werkzaamheden met die grond uitvoeren. Deze vraagstelling is nader uitgewerkt in hoofdstuk 2. De basis voor het bodemkwaliteitsbeleid ligt in het milieurisico-model CSOIL. Dit model genereert toegestane kwaliteitsnormen voor het gebruik van de bodem. Dit wordt in hoofdstuk 3 toegelicht. Voor werkzaamheden met licht tot matig verontreinigde grond is een Arbo-richtlijn opgesteld door de Grond-, Weg- en Waterbouw-sector (GWW). Deze richtlijn gaat ervan uit dat werken met deze toegepaste grond in zekere mate “veilig” is. In hoofdstuk 4 wordt deze richtlijn nader toegelicht. Onderhavig onderzoek tracht antwoord te geven op de vraag of de toegepaste methodiek van het Besluit Bodemkwaliteit voldoende bescherming geeft voor werknemers, die werkzaamheden moeten verrichten met de betreffende grond, zoals het aanleggen van kabels en leidingen, grondverzet, straatwerk, etc. Het blootstellingrisico kan gekwantificeerd worden als kans op blootstelling x effect van blootstelling. Het effect van het werken met licht verontreinigde grond wordt in dit rapport vastgesteld op basis van literatuuronderzoek in hoofdstuk 5. Hierin wordt de blootstelling berekend en/of ingeschat op basis van een tiered approach, waarbij eerst worst case de blootstelling wordt bepaald en opvolgend een verfijning van de analyse plaatsvindt. De kans dat de GWW sector daadwerkelijk blootgesteld wordt aan licht tot matig verontreinigde grond ligt met name in de hoeveelheid verontreinigde grond in Nederland en de omvang van de potentieel blootgestelde groep. Dit wordt in respectievelijk hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 nader vastgesteld. Uiteindelijk zal dit onderzoek resulteren in een antwoord op de vraag “Is het huidig bodemkwaliteitsbeleid veilig voor GWW werknemers?”. Een discussie rond dit antwoord vindt u in hoofdstuk 8 om uiteindelijk te komen tot een conclusie en aanbevelingen van de auteur in hoofdstuk 9. Hierin worden aanbevelingen gedaan aan de doelgroep van dit onderzoek, te weten werkgevers, de overheid, branche verenigingen en werknemers. Op de volgende pagina is de hoofdstructuur van het onderzoek en deze rapportage schematisch weergegeven.
1
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Figuur 1 : Hoofdstructuur onderzoek en rapportage
In het onderzoek zijn er dus een drietal lijnen, waarlangs wordt gekeken: 1. Milieu-lijn : Welke parameters zijn de basis voor het huidig Bodemkwaliteitsbeleid? 2. Arbo-lijn : Welke parameters zijn de basis voor de Arbo-richtlijnen? 3. Technische lijn : Wat is nu de blootstelling?
Leeswijzer rapport Er worden in dit rapport bodem-vaktermen gebruikt. Er wordt dan ook aangeraden om eerst de begrippenlijst te lezen achter hoofdstuk 11. In de tekst worden begrippen, die in de begrippenlijst worden uitgelegd, eenmalig aangemerkt met een # gevolgd door een volgnummer. Literatuurverwijzingen zijn numeriek aangegeven tussen haakjes () en opgenomen in hoofdstuk 12. Afkortingen zijn opgenomen in de afkortingenlijst achter hoofdstuk 11.
2
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
2. PROBLEEMSTELLING, DOELSTELLING EN WERKWIJZE ONDERZOEK 2.1
CONTEXT VAN HET PROBLEEM Per 1 juli 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit#1 van toepassing. Dit besluit geeft de mogelijkheid om licht#2 tot matig#2 verontreinigde grond#3 toe te passen of te hergebruiken. Dit hergebruik#4 is enkel toegestaan in gebieden, waar het gebruik van de bodem overeenkomt met de kwaliteit van de toe te passen grond. De grond kan dus functioneel#5 worden toegepast#6. Er worden hierin een drietal bodem#3 kwaliteitklassen gehanteerd:
Bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Deze bodemklasse betreft gevoelige gebieden, waar contact met de verontreiniging onwenselijk is, zoals landbouwgebieden, natuur en moestuinen/volkstuinen. Bodemkwaliteitsklasse Wonen. Deze bodemklasse betreft minder gevoelige gebieden, bestaande uit wonen met tuin en plaatsen waar kinderen spelen. Bodemkwaliteitsklasse Industrie. Deze bodemklasse betreft gebieden, waar weinig contact mogelijk is met de verontreiniging door het gebruik, zoals ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie.
De bijbehorende getalswaarden worden door het milieurisicomodel CSOIL bepaald en berekend op basis van een aantal blootstellingscenario’s:
Blootstelling van de mens : opeten gronddeeltjes, eten van gewassen uit tuinen en uitdamping naar de binnenlucht; Invloed op ecosystemen : aantasting van soorten door de verontreiniging; Effect op de landbouw, beroepsvisserij en schelpenteelt : aantasting van de voedselvoorziening; Verspreiding naar het oppervlaktewater.
In bovenstaande blootstellingscenario’s is de blootstelling van de werknemer niet meegenomen. In de scenario’s is enkel de blootstellingroute opgenomen voor het normale gebruik van de locatie, dus niet kabels ingraven of het bewerken#7 van grond. Deze beroepsmatige blootstelling voor de GWW werknemers is dus anders dan het milieurisicomodel CSOIL hanteert.
3
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
2.2
DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK De hoofdvraagstelling voor dit onderzoek is dan ook:
Hoofdvraagstelling Hoe veilig is het Besluit Bodemkwaliteit voor de werknemers, die werkzaam zijn met functioneel toepasbare verontreinigde grond? Oftewel, wat is in dit geval het beroepsmatig blootstellingrisico? Bijbehorende deelvragen zijn gerelateerd aan het blootstellingrisico (= kans x effect):
Kansvragen Hoeveel functioneel toepasbare grond / licht verontreinigde grond is er in Nederland? Hoe groot is de kans dat werkzaamheden in deze grond worden uitgevoerd? Hoe groot is de groep van potentieel blootgestelde GWW werknemers?
Effectvragen Wat is de blootstelling bij de werkzaamheden met licht verontreinigde grond? Wat zijn de effecten op de korte en lange termijn? Nevenvragen bij dit onderzoek zijn:
Nevenvragen Is de huidige Arbo-richtlijn voor het werken met verontreinigde grond voldoende onderbouwd en geeft deze voldoende bescherming? Is er een goed Nederlands toetsingskader voor de vastgestelde blootstelling?
2.3
WERKWIJZE ONDERZOEK Het onderzoek bestaat voor een belangrijk deel uit literatuuronderzoek naar de onderbouwing van het bodemkwaliteitsbeleid en naar parameters, die van belang zijn voor de blootstelling van GWW werknemers. Opvolgend is met behulp van de relevante blootstellingparameters de blootstelling berekend en/of onderbouwd ingeschat. Hierbij dient gezegd dat blootstelling zeer divers is door de soorten stoffen, lokale (weer)omstandigheden, typen grond en soorten werkzaamheden. Daarom is dit onderzoek beperkt gebleven tot een worstcase scenario gevolgd door een verfijning (tiered approach). Indien bij een worst case scenario de werknemer veilig kan werken met verontreinigde grond, kan worden verwacht dat dit altijd het geval zal zijn. Indien het worst case scenario aangeeft dat het niet verantwoord is, zal een verfijning worden toegepast van de analyse.
4
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
3. HET HUIDIG BODEMKWALITEITSBELEID In dit hoofdstuk worden de achtergronden van het huidig bodemkwaliteitsbeleid omschreven. Het is immers van belang te weten of in de onderbouwing van het beleid rekening is gehouden met blootstelling aan werknemers en of in deze onderbouwing parameters bruikbaar zijn voor het vaststellen van de blootstelling van werknemers. 3.1
OMSCHRIJVING BELEID Voor de kwaliteit van (water)bodem#3 wordt door de overheid een maximaal toelaatbaar risico gehanteerd aan de blootstelling, het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR Humaan) (1). De mens mag maximaal aan deze dosis worden blootgesteld. Bij deze blootstelling is rekening gehouden met kwetsbare groepen, zoals kinderen. Op basis van verschillende blootstellingroutes wordt bepaald bij welk gehalte van een verontreiniging in de grond, dit wordt bereikt. Deze gehalten zijn de zogenaamde Interventiewaarden. Het model voor het vaststellen van deze Interventiewaarde is het model CSOIL, welke in § 3.2 nader wordt toegelicht. Voor de berekening van de Interventiewaarde is een “representatief” gebruik van de bodem gehanteerd, bestaande uit “wonen met tuin”. Deze waarden zijn de basis voor het wel of niet saneren van de bodem. Grond verontreinigd boven de Interventiewaarde mag niet worden hergebruikt. Dit is nader geregeld in de Circulaire bodemsanering (2) en wordt ook wel de “nooit”-grens van het bodembeleid genoemd. De Beleidsbrief Bodem (3) heeft de aanzet gegeven voor een vernieuwd beleid ten aanzien van grond, die lichter verontreinigd is dan de Interventiewaarde (4). Het beleid op het grondverzet van deze zogenaamde licht tot matig verontreinigde grond is opgenomen in het Besluit Bodemkwaliteit (5) (6), dat onderwerp is van dit onderzoek. Dit besluit streeft naar een balans tussen mens en milieu én ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen. In dit Besluit wordt de mogelijke toepassing van verontreinigde grond op de bodem bepaald door de bodemfunctie#8 van die betreffende bodem. Hierin worden een drietal Bodemfunctie-klassen onderscheiden:
Achtergrondwaarden Maximale waarden klasse wonen Maximale waarden klasse industrie
In het kader van het stand-still#9 beleid mag verontreinigde grond in de betreffende bodemfunctieklasse worden gebruikt als deze schoner is. De bodemfunctieklasse wordt bepaald door het lokale bestuur (Gemeente). De werkelijke kwaliteit van de grond aanwezig in een gebied met een bepaalde functie hoeft daarmee niet overeen te komen met de kwaliteitseisen van dat gebied. Zo kan de bodem schoner zijn dan de betreffende bodemfunctie. De grond die aangebracht wordt in een gebied met een bepaalde bodemfunctie dient dan ook onderzocht en getoetst aan de betreffende bodemfunctie-waarden en de ontvangende bodem. De risicotoolbox bodem is ontwikkeld om het toetsen te harmoniseren (7). In onderstaande tabel 1 is aangegeven hoe toetsing dient plaats te vinden.
5
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Tabel 1 : Schema toetsing kwaliteit grond voor toepassing binnen een bodemfunctieklasse Bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem Wonen
Industrie
Niet ingedeeld
Bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem Wonen Industrie Achtergrondwaarde Wonen Industrie Achtergrondwaarde Wonen Industrie Achtergrondwaarde
Eis voor de toe te passen grond Wonen Wonen Achtergrondwaarde Wonen Industrie Achtergrondwaarde Achtergrondwaarde Achtergrondwaarde Achtergrondwaarde
Samengevat moet de ontvangende#10 bodem vuiler zijn dan de geplaatste#10 grond, maar de bodemfunctie van een grondgebied bepaalt wat maximaal de toepasbare kwaliteit van de grond mag zijn. Is de bodemfunctie (nog) niet vastgesteld, mag alleen schone grond (achtergrondwaarde) worden toegepast. Grond van de kwaliteit achtergrondwaarde is de “altijd”-grens van het bodem beleid en mag altijd worden toegepast. Hier is dus sprake van een tweetal aspecten : de kwaliteit van de grond en de functie van een bepaald gebied. Lokaal bestuur heeft de mogelijkheid afwijkende waarden te hanteren voor de landelijk geldende waarden (generieke waarden). Dit zijn dan de Lokale Maximale Waarden. Dit dient echter democratisch te gebeuren, via het openbaar bestuur. Het besluit om te komen tot het hanteren van deze Lokale Maximale Waarden kan worden ingegeven door 1) differentiatie in de bodemfunctie, 2) het te bereiken beschermingsniveau, 3) de afwijkend biobeschikbaarheid#11 van lokale verontreinigingen of 4) de maatschappelijke waarde van een gebied. Voor het vaststellen van de implicaties van deze lokale maximale waarden wordt tevens de risicotoolbox bodem gehanteerd (7).
3.2
ONDERLIGGEND MODEL “CSOIL” Het Nederlandse Bodembeleid is gebaseerd op het model CSOIL van RIVM (8). Dit model berekent de blootstelling van de mens (de gebruiker van een locatie) via verschillende routes en toetst deze aan het maximaal toelaatbare risiconiveau (9). Daarnaast worden risicogrenzen voor ecosystemen bepaald. Het model is eerst in 1994 ontwikkeld om de interventiewaarde te bepalen (de “nooit”-grens). Hierbij was het standaard scenario “wonen met tuin” maatgevend. In de loop van de tijd hebben nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden en zijn nieuwe inzichten verkregen, waardoor er een bijgesteld model is ontwikkeld in 2000. Het nu gebruikte model wordt ook wel CSOIL 2000 genoemd. Met CSOIL 2000 kunnen verschillende blootstellingscenario’s worden doorgerekend. Deze scenario’s zijn: Wonen met tuin (voor vaststellen van Interventiewaarden) Plaatsen waar kinderen spelen; Volks- en moestuinen; Landbouw zonder boerderij en/of erf; Natuur; Groen met natuurwaarden; Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie.
6
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
CSOIL 2000 kent binnen deze scenario’s een zestal blootstellingroutes: Ingestie van verontreinigde bodemdeeltjes; Dermaal contact met verontreinigde bodemdeeltjes binnen en buiten; Inhalatie van verontreinigde bodemdeeltjes; Inhalatie van verontreinigde dampen binnen en buiten; Consumptie van verontreinigde groenten; Contact via verontreinigd drinkwater (ingestie, inademen tijdens douchen en huidcontact). In onderstaande figuur 2 zijn deze blootstellingroutes schematisch weergegeven. Figuur 2 : Schema blootstellingroutes van CSOIL 2000 (8)
Voor vluchtige componenten is een submodel VOLASOIL ontwikkeld, dat de uitdamping van vluchtige stoffen vanuit de bodem naar de binnen- en buitenlucht modelleert (10). In figuur 2 is met een gestippelde pijl aangegeven welke route VOLASOIL omschrijft.
7
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
In onderstaande figuur 3 is in meer detail het model VOLASOIL schematisch weergegeven. VOLASOIL berekend een vijftal fluxen (stromen) van de verontreiniging vanuit de bodem naar de buitenlucht en de kruipruimte om te komen tot een totale blootstelling buitenhuis en in het huis. Figuur 3 : Schematisch weergave van model VOLASOIL, waarin de verschillende stromen (FLUX) worden berekend (10)
Het CSOIL 2000 model genereert op hoofdlijnen een beeld van de blootstelling. Het blijkt dat gemiddeld 90% van de blootstelling wordt bepaald door een 3-tal routes (8): 1) Ingestie van bodemdeeltjes; 2) Blootstelling via inademing van vluchtige stoffen binnen; 3) Consumptie van verontreinigde groenten. De overige routes hebben een kleinere bijdrage: 4) Dermaal contact met verontreinigde bodemdeeltjes binnen en buiten (1-7% voor 18 componenten); 5) Contact via verontreinigd drinkwater (ingestie, inademen tijdens douchen en huidcontact) bij LDPE waterleiding (1-13% voor 29 componenten); 6) Huidcontact bij het baden (1-5% voor 20 componenten). Het inademen van verontreinigde bodemdeeltjes blijkt niet noemenswaardig te zijn. CSOIL 2000 hanteert als maximaal toelaatbare norm het Maximaal Toelaatbaar Risico niveau. Dit maximale niveau is de dagelijks opname van een stof, gedurende een geheel mensenleven, zonder significant gezondheidsrisico. Deze MTR wordt uitgedrukt in een Toelaatbare Dagelijkse Inname (TDI) en Toelaatbare Concentratie in Lucht (TCA / TCL). CSOIL 2000 hanteert beide toelaatbare normen waar van toepassing.
8
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
De gehanteerde parameterset van CSOIL 2000 is in 2001 geëvalueerd en bijgesteld (11). Het gaat te ver om alle parameters in het kader van dit onderzoek te behandelen. De relevante parameters welke van belang zijn voor dit onderzoek komen in hoofdstuk 5 aan de orde.
3.3
ACHTERGRONDWAARDEN 2000, KLASSE WONEN EN INDUSTRIE 3.3.1 Generieke Maximale waarden Het Besluit Bodemkwaliteit kent een drietal getalsmatige concentratiewaarden, die generiek van toepassing zijn. Deze waarden geven de grenzen aan van de toepasbaarheid van verontreinigde grond en de bodemfunctieklasse van een gebied binnen een Gemeente. In onderstaande figuur zijn de drie bodemfunctieklassen weergegeven met de daarbij behorende maximale waarden. Figuur 4 : Overzicht toetsingskader voor grondverzet (6) Altijd toepasbaar Klasse wonen Klasse industrie Niet toepasbaar Achtergrondwaarde
Maximale waarden klasse wonen
Maximale waarden klasse industrie
Ten aanzien van de humaan-toxicologische beoordeling is gebruik gemaakt van blootstellingscenario’s van CSOIL 2000 (12). Tevens is gebruik gemaakt van landbouwkundige en ecologische modellen, doch worden in het kader van dit onderzoek niet nader toegelicht. De betreffende CSOIL scenario’s en bijbehorende parametersets zijn opgenomen in onderstaande tabel. De tabel laat zien dat CSOIL gericht is op de gebruiker van de bodem en kwetsbare groepen (volksgezondheid) en niet uitgaat van het werken in en met verontreinigde grond. Tabel 2 : Scenario en parameterwaarden voor de afleiding van de humaan-toxicologische grenzen van het Besluit Bodemkwaliteit (12)
9
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Scenario 1,2 en 6 van de figuur leveren de Maximale Waarden voor functieklasse wonen. Scenario 7 levert de Maximale Waarde voor functieklasse industrie. De overige scenario’s passen binnen de functieklasse Achtergrondwaarde. Achtergrondwaarden 2000 De achtergrondwaarden zijn gebaseerd op gemeten concentraties aan verontreinigde stoffen in de Nederlandse bodem in onverdachte landbouw- en natuurgebieden. De basis voor deze waarden is vastgelegd door Lamé et al (13). Bodem die voldoet aan de achtergrondwaarden bevatten nog een beperkt risico. Beleidsmatig wordt er echter vanuit gegaan dat dit dusdanig kleine risico’s zijn dat deze gebieden als onbelast worden beschouwd. Het hanteren van strengere normen zou betekenen dat er in Nederland geen schone grond beschikbaar is. De achtergrondwaarden zijn gebaseerd op het stand-still- principe en leggen de situatie vast van 2000. Ze zijn niet zozeer gericht op risico’s (14). Met behulp van CSOIL is bepaald of de berekende achtergrondwaarden van de relevante scenario’s passen binnen de werkelijke achtergrondwaarden. In de meeste gevallen passen de werkelijke achtergrondwaarden binnen de CSOIL berekende waarden (12). De hoogte van de achtergrondwaarden worden met name bepaald door het gebruik van de bodem voor voedselproductie. Maximale waarden wonen De maximale waarden wonen zijn gebaseerd op het scenario “wonen met tuin”, “plaatsen waar kinderen spelen” en “groen met natuurwaarden”. Hierbij is de gewasconsumptie achterwege gelaten en is een lage tot gemiddelde ecologische waarde gegeven aan het gebruik. Maximale waarden industrie De maximale waarden industrie zijn gebaseerd op het scenario “ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie”. Hierbij is weinig contact met de bodem en is een lage ecologische waarde gegeven aan het gebruik. 3.3.2 Bodemfunctiekaarten en Lokale Maximale Waarden Het lokale bevoegde gezag dient haar grondgebied in te delen in de drie genoemde klassen. Dit dient openbaar te gebeuren. Het Besluit Bodemkwaliteit (5) en de handreiking Besluit Bodemkwaliteit (6) geeft hiervoor het juiste besluitvormingsproces. Op dit moment heeft bijna elke gemeente een Bodemfunctiekaart vastgelegd (15). In bijlage 2 is een voorbeeld opgenomen. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijkende lokale bodemnormen ontwikkelen. Dit dient echter democratisch in het openbaar bestuur te gebeuren. In de regel worden echter de generieke waarden gehanteerd. 3.3.3 Interventiewaarden In het kader van het saneren van verontreinigde bodem is de Interventiewaarde vastgesteld als het maximaal toelaatbaar risico niveau (MTR). Toepassen van grond met gehalten boven de interventiewaarde is niet toegestaan. De interventiewaarde is tevens door CSOIL berekend en opgenomen in de Circulaire Bodemsanering 2009 (2).
10
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
3.3.4 Overzicht getalswaarden In de Regeling Bodemkwaliteit (16) zijn de genoemde concentraties opgenomen, die gehanteerd moeten worden bij het indelen in bodemfunctie of het toetsen van de toe te passen grond. In bijlage 1 is een groslijst van een 100-tal stoffen opgenomen, waarin veel bijzondere en exotische stoffen zijn opgenomen. In het kader van bodemonderzoek wordt echter een verminderd standaard pakket gehanteerd. Dit analysepakket omvat de stoffen, die in Nederland veel voorkomen in de bodem. Dit analysepakket is opgenomen in de NEN 5740, de norm voor het doen van bodemonderzoek (17) en het SIKB-grondprotocol 3010 (18), welke via de KWALIBO regelgeving is vastgelegd (KWALIBO is de erkenningsregeling bodembeheer). In onderstaande tabel 3 zijn de betreffende getalswaarden opgenomen voor achtergrondwaarde, maximale waarden wonen en industrie en interventiewaarden. De getalswaarden voor waterbodem is achterwege gelaten. De tabel laat zien bij welk gehalte van een verontreiniging in de bodem bij een bepaald gebruik het maximaal toelaatbaar risico wordt bereikt. Hierbij is het gebruik van de bodem maatgevend. Zo zijn er stoffen, die humaan toxisch minder meewegen, maar bedreigend zijn voor de voedselvoorziening. Voor minerale olie is bijvoorbeeld het aqua-toxisch risico bepalend voor het toegestane gehalte en bedreigt de flora en fauna in water. Humaan toxisch is minerale olie minder van belang. Bij lood is weegt het humaan toxisch risico weer meer mee (hand mond gedrag van kinderen). In het overzicht is er tevens een norm voor asbest opgenomen, welke niet in de betreffende NEN en SIKB-protocol zijn opgenomen. Asbest wordt in steeds grotere mate in de bodem aangetroffen en is een bijzondere stof in de lijst vanwege de manier van voorkomen en het bijzondere risico. Onderhavig onderzoek richt zich met name op deze stoffen. Tabel 3 : Overzicht maximale waarden Besluit Bodemkwaliteit en interventiewaarden van de standaard onderzochte parameters grond voor standaard bodemtype 4, inclusief asbest (16) Parameter
Achtergrondwaarde `1
mg/kg ds Barium Cadmium Kobalt Koper Kwik, niet vluchtig Lood Molybdeen Nikkel Zink 2 PAK-totaal som 10 Minerale olie 3 PCB (som van 7) Asbest 1
0,6 15 40 0,15 50 1,5 38 140 1,5 190 0,02
Maximale waarde wonen mg/kg ds Nog niet nader vastgesteld 1,2 35 54 0,83 210 88 39 200 6,8 190 0,02 100
Maximale waarde Industrie mg/kg ds 4,3 190 190 4,8 530 190 100 720 40 500 0,5 100
Interventiewaarde mg/kg ds 920 13 190 190 36 530 190 100 720 40 5000 1 100
mg/kg droge stof naftaleen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, benzo(ghi)peryleen en indeno(1,2,3-cd)pyreen 3 PCB (som van 7) PCB 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180 4 Standaard bodemtype De genoemde waarden gelden voor standaard bodem met een humus- en lutumwaarde van respectievelijk 10% en 25%. De toetsing van specifieke grond, dient te gebeuren aan de hand van correctiefactoren voor humus- en lutumgehalten. 2
11
mg/kg ds PAK-totaal (som 10)
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
In het overzicht zijn geen vluchtige stoffen opgenomen. De reden hiervoor is dat het Besluit Bodemkwaliteit uitgaat van homogeen diffuse verontreinigingen. Vluchtige stoffen komen enkel als puntbron voor, zoals een lekkende opslagtank of lekke leidingen. Deze componenten worden alleen onderzocht, indien de historie hier aanleiding voor geeft. 3.3.5 Correctie Humus- en lutumwaarden De normwaarden voor toepassen van grond zijn afhankelijk van de lutum- en/of humus- gehalten. Het lutumgehalte wordt ook wel de kleifractie genoemd en betreft het mineraal deel van klei met een korrelgrootte van 0 tot 2 µm. Dit is de kleinste korrelfractie van de grond en vindt haar oorsprong in het achterland van de grote rivieren in Nederland. Dit materiaal bevat van nature verhoogde gehalten aan zware metalen. Grotere gronddeeltjes (zand) hebben een andere herkomst en bevatten van nature minder zware metalen. Humus betreft het organisch stof, bestaande uit ontledingsproducten van plantaardige en dierlijke restanten (19). De toetswaarden zijn berekend voor standaard bodem met een lutumgehalte van 10% en een organisch stof gehalte van 25%. De correctie ligt vast in de Regeling Bodemkwaliteit Bijlage G (16) en is opgenomen in bijlage 3 van onderhavig onderzoek. De humus- en lutumwaarden variëren in Nederland sterk per regio, maar tevens per bodemlaag (ondergrond en bovengrond). In tabel 4 is de spreiding aangegeven. Tabel 4 : De humus- en lutumwaarde in Nederland (13). Parameter Humus-gehalte Lutum-gehalte
12
Gemiddeld {%} 6 11
Minimaal {%} 0,1 0,4
95 percentiel {%} 21 35
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
4. RICHTLIJN WERKEN MET VERONTREINIGDE GROND In dit hoofdstuk worden de ARBO-richtlijn behandeld die nu wordt gehanteerd voor werkzaamheden met verontreinigde grond. Het is met name van belang om te beschouwen hoe de relatie is met het bodembeleid in Nederland, om te beoordelen welk beleid nu bepalend is voor het risico van de werknemer. De Arbo-richtlijn CROW 132 is gebaseerd op een onderzoek van de Arbeidsinspectie (20). Het risico op blootstelling werd uitgedrukt in een zogenaamde toxiciteitklasse (T-klasse). Deze Tklasse bepaalt welke maatregelen noodzakelijk zijn bij de werkzaamheden. De T-klasse wordt bepaald aan de hand van het effect van een bepaalde stof en de kans dat men aan deze stof werd blootgesteld. Het effect wordt bepaald door de LD50 of LC50-waarde van de aangetroffen stof in de bodem en bepaalt een voorlopige klasse. In onderstaand tabel is aangegeven welk LD50-criteria werd gebruikt. Tabel 5 : Indelingscriteria voorlopige T-klasse volgens CROW 132 LD50-oraal rat
LD50 rat/konijn percutaan
LC50 rat inhalatoir
Voorlopige T-klasse
[mg/kg lichaamsgewicht] 200-2000 25-200 < 25
[mg/kg lichaamsgewicht] [mg/l/4 uur] 400-2000 2-20 1T 50-400 0,5-2 2T <50 <0,5 3T Kankerverwekkende stoffen 3T Noot : oraal is opname via de mond; percutaan is opname via de huid; inhalatoir is opname via de ademhaling
De risicobenadering sluit aan bij het Besluit Bodemkwaliteit en de daarin opgenomen AW2000waarden. Bij grond verontreinigd boven de interventiewaarde wordt een T-klasse vastgesteld op basis van de LD50-waarden en/of LC50-waarden van de overschrijdende stof (zie tabel 5). Dit wordt gedaan aan de hand van een overzichtslijst, die wordt beheerd door CROW (21). Indien de bodem niet ernstig is verontreinigd, maar valt in de kwaliteitsklasse Industrie, vallen de werkzaamheden in de zogenaamde basisklasse. Voor grond vallend in kwaliteitsklasse achtergrondwaarde en wonen is geen klasse van toepassing en zijn geen veiligheidsmaatregelen van toepassing. Deze directe koppeling is weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 6 : Koppeling tussen veiligheidsklassen en bodemkwaliteitsklassen Kwaliteitsklasse BBk Schoon en wonen Industrie en tot de interventiewaarde Ernstig verontreinigde grond
(1)
13
Grenzen BBk “0” t/m bovengrens klasse Wonen Bovengrens klasse wonen t/m interventiewaarde Boven interventiewaarde
Veiligheidsklasse CROW 132 Geen Basisklasse (1)
1T bij een LD50 -waarde van 200-2000 (1) 2T bij een LD50 -waarde van 25-200 (1) 3T bij een LD50 -waarde van < 25 3T bij carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen
LD50-waarde rat oraal uitgedrukt in mg/kg lichaamsgewicht.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
De veiligheidsklasse bepaalt welke maatregelen noodzakelijk zijn bij de uitvoering van de werkzaamheden met de betreffende verontreinigde grond. Het betreft hier een groot aantal maatregelen die in een 11-tal groepen ingedeeld kunnen worden. De hoogte van de klasse bepaalt de intensiteit van de maatregelen. In onderstaande tabel 7 zijn de betreffende groepen van maatregelen in het kort opgenomen. Tabel 7 : Groepen van maatregelen volgens de klasse-indeling (22) Groep V&G-plan en logboek Betrokkenheid van deskundige Voorlichting en instructie door …. Medische geschiktheid Zonering vuile gebied Luchtkwaliteitsmetingen
Basisklasse ja Deskundig leidinggevende (DLP) DLP
1T 2T ja ja Middelbaar veiligheidskundige (MVK)
3T Ja Hoger veiligheidskundige (HVK)
MVK
HVK
Geen Ja Meten naar vluchtige stoffen alleen bij geurwaarneming
Jaarlijks Alleen meten naar vluchtige stoffen volgens vastgestelde frequentie
Op advies HVK personal air sampling Bij stofdeeltjes tevens stofsampling door middel van high flow sampler Arbeidshygiënisch voorzieningen Materieel
Persoonlijke beschermingsmiddelen Emissiebeperking Algemene regels, zoals roken, eten en drinken verboden in vuile gebied
Basishygiëne
3-traps saneringsunit Wasstraat voor materieel Geen Filteroverdruksysteem op cabine graafmachine Filteroverdruksysteem op vrachtwagens voor transport Saneringsoverall, handschoenen, laarzen, wegwerpsokken en waterdichte overall (indien nodig) Adembescherming dragen boven 1/5 van de grenswaarde of bij stof- en/of aerosolvorming Depotvorming voorkomen, depots nathouden of met folie afdekken Ja Ja Ja Ja
In de CROW 132 wordt bij kans op stofvorming geen T-klasse bepaald en dient een deskundige de situatie te beoordelen. De reden hiervoor is dat bepaalde verontreinigingen kunnen hechten aan bodemdeeltjes en opvolgend ingeslikt of ingeademd kunnen worden. Een verdere uitwerking hiervoor is niet opgenomen. De CROW 132 richt zich met name op vluchtige stoffen. De richtlijn is hier heel expliciet in en worden er ook metingen verricht naar de aanwezigheid van vluchtige componenten in de lucht. De blootstelling aan niet vluchtige stoffen wordt ter oordeel van de betrokken deskundige gelaten. Wel is in alle klassen het treffen van hygiënisch maatregelen verplicht.
14
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5
BLOOTSTELLING VERONTREINIGDE GROND WERKNEMERS In voorgaande hoofdstukken zijn blootstellingbenaderingen aan de orde gekomen vanuit het oogpunt van milieu (volksgezondheid) en arbo (werknemer). Zoals de parameterset van CSOIL laat zien, is de benadering van volksgezondheid gericht op de blootstelling van de bewoner of gebruiker van een locatie. De Arbo-richtlijn hanteert de resulterende maximale waarden van de blootstellingberekening van de volksgezondheid. Omdat de blootstelling voor werknemers anders is dan die voor de gebruikers van de bodem, is het nu van belang om de blootstelling van de werknemer te berekenen of onderbouwd in te schatten. Bij het vaststellen van de blootstelling van de GWW werknemer worden een aantal routes beschouwd. Deze routes zijn: 1. 2. 3. 4.
Ingestie van verontreinigde bodemdeeltjes; Inhalatie van verontreinigde bodemdeeltjes; Inhalatie van vluchtige componenten afkomstig uit de bodem; Dermale opname.
Aangezien bij de te beoordelen verontreinigingen de nadruk ligt op niet-vluchtige componenten, zijn de routes 1 en 2 het meest van belang. In de berekening wordt dan ook uitgegaan van deze twee routes. Route 3 is minder van belang omdat bij het standaard onderzoek niet wordt gekeken naar vluchtige stoffen. Vluchtige stoffen kunnen niet aanwezig zijn in hergebruiksgrond, maar wel in saneringsgrond. Route 4 is volgens CSOIL van mindere omvang. Om de aanname te valideren, dat routes 3 en 4 minder van belang zijn, wordt een aparte inschatting van deze routes gemaakt in §5.7. De blootstelling ten aanzien van asbest wordt in §5.8 ingeschat. 5.1
WERKWIJZE VASTSTELLING BLOOTSTELLING Voor de inschatting van de blootstelling wordt een strategie gebruikt, die gebaseerd is op de zogenaamde “Tiered Approach”, zoals deze wordt gebruikt door het College voor de Toelating van GewasBescherming (CTGB) bij het toelaten van bestrijdingsmiddelen op markt (23). Hierbij worden de humaan toxicologisch risico’s vastgesteld in een tweetal stappen. Bij de Tiered Approach wordt in eerste instantie een worst case analyse uitgevoerd en bij overschrijding van de normen een verfijning toegepast van de analyse. In onderhavig onderzoek wordt de worstcase situatie eerst vastgesteld op basis van de beschikbare literatuur en data. De blootstelling wordt berekend per component en getoetst aan de Tolerable Daily Intake (volksgezondheid) en de Grenswaarde (Arbo). Dit resulteert in een onder- of overschrijding van de genoemde normen. Bij een onderschrijding van de toetswaarde kan men ervan uitgaan dat de blootstelling acceptabel is. De norm zal in een realistische situatie (niet worst case) niet worden overschreden en kan de situatie als “veilig” worden beschouwd. Bij een overschrijding van de norm zal een verfijning plaatsvinden van de analyse. Hierbij wordt in meer detail gekeken naar de worst case situatie en de relevante parameters.
15
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Zodra voor alle componenten is vastgesteld dat de blootstelling acceptabel of onacceptabel is (al dan niet met randvoorwaarden), wordt beoordeeld of er nog sprake kan zijn van stapeling van de blootstelling (sommatie van de blootstelling of additie). Er kunnen componenten zijn, die dezelfde werking hebben op de gezondheid (zelfde doelorgaan). In deze gevallen mogen de componenten niet apart worden getoetst, maar moet dit gezamenlijk gebeuren (sommatie/additie). Voor die gevallen zal het schema opnieuw doorlopen moeten worden met de sommatie van de twee (of meer) gelijkwerkende componenten. In figuur 4 is bovenstaand stappenplan schematisch weergegeven. Figuur 4 : Schematisch overzicht vaststelling en toetsing blootstelling aan niet-vluchtige componenten (met verwijzing naar § nummer)
16
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.2
PARAMETERSET EN TOETSWAARDEN In deze paragraaf wordt de parameterset vastgelegd om de blootstelling van de GWW werknemer in te schatten. Deze set is gebaseerd op literatuuronderzoek. De parameterset geeft een omschrijving van de blootstelling met hierin de bandbreedte van de parameters. In hoofdstuk 5.3 wordt de worst case situatie vanuit deze parameterset vastgelegd. Ingestie Bij ingestie van bodemdeeltjes is sprake van een onbewuste opname van deeltjes door de mond. Deze ingestie bestaat uit:
Het eten van consumpties met vuile handen; Het bijten op vuile nagels of een vuile vinger in de mond nemen; Het afvegen van het gelaat met vuile handen en vervolgens opname in de mond; Het opeten van vuildeeltjes, die op het gelaat plakken door zweet; Secundaire ingestie van bodemdeeltjes, die door natuurlijke reinigingsmechanismen in de luchtwegen uit de lucht zijn verwijderd en in het maagdarmkanaal komen.
De ingestie van bodemdeeltjes heeft een belangrijke bijdrage in de blootstelling aan bodemverontreiniging bij het gebruik van een locatie (8) en zal bij de GWW werknemer naar verwachting tevens belangrijk zijn. In CSOIL 2000 wordt de ingestie van bodemdeeltjes voor volwassenen gesteld op 50 mg/dag (8) voor de situatie wonen met tuin en 10 mg/dag (12) voor de situatie industrie. Hierbij worden echter geen activiteiten met de bodem uitgevoerd en is niet representatief voor de GWW werknemer, die actief met de bodem of grond bezig is. Ingestie van bodemdeeltjes bij volwassenen is onderzocht door Stanek & Calabrese (24) (25). Deze studie had betrekking op de ingestie van volwassenen en betrof een brede bandbreedte van activiteiten, die deze mensen uitoefenden. De gemiddelde ingestie van volwassenen bedroeg 50 mg/dag. De 90-percentiel waarde bedraagt 200 mg/dag en is de waarde voor agrariërs die op het land werken. De 98-percentiel waarde bedraagt 330 mg/dag en betrof de groep “utility-workers”. Deze waarde wordt door EPA gehanteerd als “enhanced ingestion rate” voor “Utility workers” in het kader van beoordeling van saneringswerkzaamheden (26). Biobeschikbaarheid Het CSOIL 2000 gaat ervan uit dat bodem, die door ingestie in het lichaam komt, voor 100% wordt opgenomen in het lichaam. Het is echter gebleken dat dit niet zo hoeft te zijn. Zo blijkt de biobeschikbaarheid van bijvoorbeeld lood zo rond de 74% te liggen (27). De biobeschikbaarheid voor anorganisch kwik bedraagt 2 tot 38% (9). De biobeschikbaarheid wordt nu toegepast in de zogenaamde tweedelijns risicobeoordeling, waarbij een locatie specifieke beoordeling plaatsvindt. Hierbij kan het lokale bestuur bijvoorbeeld een hogere waarde aan lood in een gebied toestaan als de biobeschikbaarheid laag is. Op dit moment loopt er nog een werkprogramma voor de implementatie van deze biobeschikbaarheid. Met name de wijze van vaststelling van de biobeschikbaarheid is complex en is nog niet volledig onderzocht en wordt nog niet volmondig toegepast.
17
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Inhalatie CSOIL2000 hanteert voor een volwassene een inhalatie van bodemstofdeeltjes van 0,833 mg/dag met een luchtverbruik van 0,833 m3/uur gedurende 8 uur (8). Dit betekent dat CSOIL2000 een inhalatie van bodemstof hanteert van 100 µg/m3. Bij het onderzoek naar asbestemissie tijdens het bewerken van grond door TNO en BME (28) zijn de stofgehalten gemeten bij een intensieve bewerking van grond. De gemeten stofgehalten zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 8 : Gemeten stofgehalten bij bewerken grond (28) Situatie Totaal stof [µg/m3] Zeven van grond over drie soorten zeven gemeten 440 op 5 meter afstand van de zeef bij matige wind 260 220 IN een trommelzeef gemeten bij verschillende 5060 vochtgehalten (9,5-14%) 4710 5770 6460 IN een trommelzeef gemeten met zeer droge grond 5400-12000 (5-7 %)
Fijn stof (PM10) [µg/m3] 420 120 115 1700 1480 1880 2010 1900-4200
Noot : Totaal stof en fijn stof zijn gemeten volgens NEN-EN 12341 en EPA 201A
De gemeten waarden zijn weergegeven in onderstaande figuur. Het gehalte stof zal logaritmisch afnemen met de afstand (dispersie). In de figuur is een logaritmische correlatie weergegeven. Hier dient geen waarde aan gegeven te worden, maar is enkel als gemiddelde indicatie aangegeven.
gehalte PM10-stof [ug/m3]
Figuur 5 : Stofgehalte bij het zeven van grond op twee afstanden gemeten PM10-stof gehalte in de lucht (aangegeven correlatie is indicatief) 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 0
1
2
3
4
5
6
Afstand tot de bron [m]
18
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Toetswaarden In het kader van dit onderzoek wordt gekeken naar de blootstelling in een werksituatie en zijn de wettelijke grenswaarden van toepassing. Deze grenswaarden betreffen echter enkel de inhalatoire blootstelling en geen orale blootstelling. Daarom wordt in het kader van dit onderzoek tevens de Tolerable Daily Intake gebruikt voor de toetsing. Deze TDI geeft de inname van een stof per dag, die een leven lang mag worden ingenomen, zonder merkbaar (WHO: “appreciable” ) gezondheidsrisico. Het betreft hier stoffen, die niet bewust worden ingenomen, zoals voedsel. Voor stoffen die bewust in voedsel wordt gebracht, zoals bestrijdingsmiddelen en conserveringsmiddelen, gelden de zogenaamde Acceptable Daily Intake (ADI). CSOIL 2000 hanteert de TDI-waarden, doch tevens Tolerable Concentration Air voor inhalatie van stoffen, die een significante inhalatoire blootstellingroute hebben. Voor carcinogene stoffen wordt de zogenaamde CRoral gehanteerd. Dit is inname, waarbij de kans op kanker met 1:104 toename op een mensenleven. In bijlage 4 zijn de TDI, TCA en grenswaarden opgenomen van de betreffende stoffen.
19
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.3
WORSTCASE SITUATIE In dit hoofdstuk wordt de worst case situatie onderbouwd en vastgelegd, waarmee de blootstelling en toetsing zal plaatsvinden. Humus- en lutumwaarden en gehalten in de grond In het kader van dit onderzoek wordt gezocht naar een worstcase verontreinigingsituatie en zal de meest ongunstige humus- en lutumwaarde worden gehanteerd, zodat de toegestane waarde zo hoog mogelijk is. Dat is in dit geval (zie §3.3.5):
Metalen : lutum = 35 en humus = 21 PAK en Organische componenten : humus = 21
De bijbehorende AW 2000-waarden en interventiewaarden zijn vastgesteld met de correctieregels uit bijlage 3 en zijn opgenomen in tabel 8. Tabel 8 : Gehanteerde worst case gehalten ten behoeve van berekening blootstelling (humus = 21% en lutum = 35%) gebaseerd op (13) Parameter
Achtergrondwaarde `1
mg/kg ds Barium Cadmium Kobalt Koper Kwik, niet vluchtig Lood Molybdeen Nikkel Zink PAK-totaal som 10 Minerale olie PCB (som van 7) Asbest
Maximale Maximale waarwaarde wonen de Industrie mg/kg ds mg/kg ds Nog niet nader vastgesteld 0,8 1,7 6,0 19,7 45,9 249 54 73 257 0,2 1,0 5,6 62 262 661 1,5 88 190 49 50 129 187 266 959 3,2 14,3 84,0 400 400 1050 0,04 0,04 1,05 100 100
Interventiewaarde mg/kg ds 1217 18,0 249 257 42,3 661 190 129 959 84,0 10500 2,10 100
In de praktijk zullen de humus- en lutumwaarden lager zijn indien de grond wordt gebruikt in een GWW constructie. Grond met hoge humus- en lutumwaarden zijn niet goed bewerkbaar en worden daarom niet nuttig toegepast. Deze gronden zijn bijvoorbeeld klei en veen. In de praktijk zullen deze soorten grond worden ontgraven bij het bouwrijp maken van een locatie. Deze grond zal in de praktijk niet veel gezeefd worden. De GWW werknemer heeft wel een contactmogelijkheid met deze grond,.
20
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Alle componenten zijn verhoogd In de praktijk is het zo dat niet alle componenten zijn verhoogd,doch maar enkele componenten. Er moet echter bedacht worden dat bij het reinigen van verontreinigde grond industriegrond wordt geproduceerd die voor vele componenten verhoogde gehalten kan hebben. Dit komt doordat bij de reiniging een mengsel van verschillende partijen verontreinigde grond wordt gebruikt, gebaseerd op de aanvoer van grond. In de worst case situatie kunnen dus wel alle componenten verhoogd zijn, doch niet exact op de Maximale waarde industrie. Ingestie bodemstof en biobeschikbaarheid Voor de ingestie van bodemstof wordt een waarde van 330 mg/dag gehanteerd. Dit is de 98percentiel waarde van het onderzoek van Stanek en Calabrese (24). In onderhavig onderzoek wordt de biobeschikbaarheid op 100% gesteld, zodat uitgegaan kan worden dat alle oraal opgenomen verontreinigingen volledig worden opgenomen in het lichaam. Inhalatie bodemstof Ten aanzien van de inhalatie van bodemstof zal het gehalte aan PM10-bodemstof in de lucht liggen tussen 420 en 4200 µg/m3 bij het zeven van zeer droge grond (5% vocht). De gehalten aan totaal stof zijn significant hoger in de zeef. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van enkel de PM10-waarden. De waarden voor totaal stof, gemeten in de zeef, zijn waarschijnlijk hoog vanwege de aanwezigheid van grof stof dat niet eenvoudig wordt geïnhaleerd en niet ver door de lucht gedragen wordt. Het zeven van grond kan als een sterke emissiebron worden gezien. Bij normale GWW werken wordt met name grond ontgraven en niet sterk bewerkt. Het zeven van grond, om bijvoorbeeld stenen en andere onregelmatigheden te verwijderen, is een intensieve bewerking. In onderstaand foto is een trommelzeef actief, waarbij grond wordt gescheiden in een grove en fijne fractie. Naast het gebruik van trommelzeven worden tevens andere typen zeven gebruikt, zoals schudzeven en sterrenzeven. Figuur 6 : Een trommelzeef voor het scheiden van de grove en fijne fractie (bron : www.boden.be)
21
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Het hanteren van een worst case gehalte van 4200 µg/m3 wordt als zeer onrealistisch geacht, omdat de GWW werker niet in de zeef werkzaamheden verricht, maar naast de zeef werkzaam kan zijn (op 1 meter afstand). Om te komen tot een realistische worst case gehalte wordt er vanuit gegaan dat de werknemer continu rond de zeef werkzaam is en dat de zeef zorgt voor een continue maximale emissie van bodemdeeltjes. De blootstelling kan in dit geval worden geschat middels een exponentiële afname van 4200 µg/m3 op 0 meter afstand naar 420 µg/m3 op 5 meter afstand. Dit verband is opgenomen in figuur 7. Op 1 meter afstand van de bron is het gehalte gelijk aan 2500 µg/m3. Dit gehalte wordt als worst case gehalte gehanteerd.
gehalte PM10-stof [ug/m3]
Figuur 7 : Gehanteerde relatie tussen stofgehalte en de afstand tot de bron (trommelzeef), ter inschatting van een worst case stofgehalte op 1 meter afstand 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 0
1
2
3
4
5
6
Afstand tot de bron (m)
Kwaliteit van PM10-stof Bodemstof bevat een breed spectrum van deeltjesgrootte. De vraag is nu of het PM10-stof verontreinigingen kan bevatten. De lutum-correctieregels zijn gebaseerd op het feit dat lutum in de regel juist de verontreinigingen bevat (van nature en antropogeen). In Nederland wordt verontreinigde grond gereinigd door middel van extractieve natte wassing, waarbij de fijne fractie (het lutum) wordt uitgewassen, waardoor de grond vervolgens als “schoon” beschouwd kan worden. De verontreiniging is aan het lutum gebonden en wordt gezamenlijk met het lutum uitgewassen. Lutum omvat de fractie kleiner dan 2 µm en kan men er dus van uitgaan dat de PM10-fractie verontreinigd is. Het is zelfs te verwachten dat deze fractie vele malen vuiler is dan de originele grond. Lichaamsgewicht en luchtverbruik GWW werknemer Voor de GWW werknemer wordt een lichaamsgewicht genomen van 75 kg en een luchtverbruik van 10 m3/dag. Het continu zeer intensief en inspannend werken wordt als niet realistisch gezien, doch kan kortdurend voorkomen. Toetswaarden Op basis van de uitgebreide lijst in bijlage 4 wordt voor dit onderzoek gebruikt gemaakt van de grenswaarden en de TDI, zoals opgenomen in tabel 9. In deze tabel zijn de waarden voor met name PAK’s en olie gebaseerd op de situatie waarbij de meest toxische component van PAK’s (benzo(a)pyreen) en olie (EC16-EC35) voor 100% aanwezig is. De reden hiertoe is dat bij bodemonderzoek enkel het totaal PAK-gehalte en oliegehalte wordt bepaald en getoetst.
22
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Tabel 9 : Humaan-Toxicologische maximaal toelaatbare risiconiveau en wettelijke grenswaarden gebruikt in de worst case situatie Parameter
TDI Tolerable Daily Intake µg/kg bw/day 20 0,5 1,4 140 0,1 (organisch) 3,6 10 50 500
Barium Cadmium Kobalt Koper Kwik, niet vluchtig Lood Molybdeen Nikkel Zink PAK-totaal (som 10) Minerale olie PCB (som van 7)
5.4
CRoral 4 1:10 lifetime excess cancer risk oraal µg/kg bw/day
0,5 30 0,01
Grenswaarde
3
mg/m 0,5 0,005 0,02 0,1 0,01 0,05 (Denemarken) 10 0,1 5 3 0,550 µg/m 5 0,01 (Denemarken)
BEREKENING BLOOTSTELLING EN TOETSING De blootstelling van de GWW werknemer is de som van inhalatoire en orale blootstelling en kan worden berekend en getoetst aan de hand van onderstaande formules: = [
,
=[
, ,
×
×
,
]/ × 1000]/[
×
]
{inhalatie stof i}
[1]
{inname stof i}
[2]
Met hierin: , , ,
= Fractie concentratie stof i in lucht t.o.v. grenswaarde = Concentratie van stof i in de grond = Concentratie van bodemstof in de lucht = Fractie Daily intake van stof i t.o.v. TDI = Ingestion Rate bodemstof = Body Weight = Grenswaarde van stof i = Tolerable Daily Intake stof i
[-] [kg/kg ds] [mg/m3] [-] [mg/dag] [kg] [mg/m3] [µg/dag/kg bw]
In bijlage 6 is de berekening voor Cadmium uitgewerkt. In tabel 10 zijn de uitkomsten van de berekeningen van alle componenten bij de verschillende bodemkwaliteitsklassen opgenomen.
23
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Tabel 10 : Uitkomsten worst case blootstelling GWW werknemer en toetsing inhalatoire en orale blootstelling
Resultaten worst case benadering De resultaten laten zijn dat voor de individuele componenten de toetswaarde alleen wordt overschreden bij de interventiewaarde voor minerale olie ten aanzien van ingestie van bodemdeeltjes. Voor de overige componenten wordt bij geen van bodemkwaliteitsklassen de toetswaarde overschreden (apart bekeken). Tevens blijkt dat de blootstelling via ingestie 10 maal hoger is dan de blootstelling door inhalatie van verontreinigde bodemdeeltjes.
24
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.5
STAPEL- EN SOMMATIETOETS Bij de stapel- en sommatie/additie-toets zijn er een tweetal toetsen, die moeten worden bekeken: Sommatie grenswaarde en TDI bij één component De grenswaarde en TDI worden apart getoetst. De vraag is nu of beide toetsen gesommeerd moeten worden om dat hier sprake is van blootstelling aan één stof via inhalatie én via ingestie. Indien het doelorgaan enkel de longen betreft, kunnen de twee toetsingen apart worden beschouwd, echter indien het doelorgaan niet de longen betreft zal de dosis via inademing en ingestie gesommeerd moeten worden. Immers de geïnhaleerde dosis kan als inname in het lichaam beschouwd worden. In bijlage 5 zijn de doelorganen van de verschillende componenten opgenomen (9). Hieruit kan worden opgemaakt dat mogelijk alleen kobalt enkel een longeffect heeft en is de TDI hier van afgeleid. Voor kobalt is nog geen afdoende bewijs gevonden voor een andere aandoening dan alleen longschade. In dit geval kan de toetsing aan de grenswaarde en TDI apart plaatsvinden. Voor de overige componenten zal de toetsing aan de grenswaarde en TDI gesommeerd moeten worden. Er is hier sprake van een dosis via inademing en een dosis via ingestie. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de grens/TDI-waarde wordt overschreden voor de PAK boven de industriewaarde naast olie voor de interventiewaarde. Sommatie meerdere componenten In principe dient de toetsing aan de grenswaarde en TDI per component apart te gebeuren, tenzij het effect of doelorgaan van de verschillende componenten hetzelfde is. In dat geval moet de sommatieregel/additieregel worden toegepast. De sommatieregel is als volgt: =
,
Met hierin : Cg,i = concentratie van stof i in de lucht of ingestie GWi = grenswaarde/toetswaarde van stof i
[3]
[mg/m3 of µg/kg bw/dag] [mg/m3 of µg/kg bw/dag]
Indien de sommatie groter is dan 1, is er sprake van overschrijding van de toetswaarde. De vraag is nu of de sommatie-/additieregel moet worden toegepast. Het overzicht in bijlage 5 moet duidelijk maken of sommatie/additie noodzakelijk is. Uit het overzicht kunnen een aantal conclusies worden getrokken (asbest wordt apart onder §5.7 behandeld):
25
De stoffen Cadmium, lood, PAK, minerale olie en PCB hebben de lever als doelorgaan en dienen daartoe gesommeerd te worden in de toetsing; Barium, Lood en PAK hebben een reprotoxische werking en dienen daartoe te worden gesommmeerd; Koper, nikkel en PAK tasten het immuunsysteem aan en dienen daartoe te worden gesommeerd; Kwik, lood en minerale olie en PCB tasten het zenuwstelsel aan en dienen daartoe te worden gesommeerd;
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Barium, Kobalt, Kwik, Nikkel, PAK en minerale olie kunnen longschade veroorzaken en moeten worden gesommeerd voor wat betreft de grenswaarde toetsing; Nikkel en PAK kunnen longkanker veroorzaken en moeten voor de grenswaarde toetsing worden gesommeerd. Asbest behoort tevens tot deze sommatie-groep
Op basis van deze conclusies kan worden gesteld dat de sommatieregel toegepast moet worden op een aantal combinaties, welke in tabel 11 is opgenomen. Tabel 11 : Sommatieregels voor de onderzochte componenten Component Barium
Sommatie van alleen de Grenswaardetoets X
Cadmium Kobalt
X
Koper Kwik, niet vluchtig
Sommatie grenswaarde en TDI-toets X X
X
X X X
X
X
X X
X X X
Lood Molybdeen Nikkel Zink PAK-totaal som 10 Minerale olie PCB (som van 7) Asbest
26
X
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.6
VERFIJNING ANALYSE Op basis van de resultaten van de worst case situatie en de sommatietoets worden de grenswaarden en TDI overschreden, met name als er sprake is van een combinatie van verontreinigingen. In dit hoofdstuk wordt beschouwd of een verfijning van de worst case analyse mogelijk is. Hierbij wordt met name gekeken naar de aannames bij de vaststelling van de worst case parameters. Humus- en lutumwaarden en bijbehorende Bodemkwaliteitswaarden Voor de humus- en lutumwaarden zijn de 95 percentiel waarde genomen van de waarden zoals gemiddeld aanwezig in de Nederlandse bodem. Hierdoor zijn de bodemkwaliteitswaarden op zijn hoogst. De grond met deze waarden zal in de praktijk niet veel gebruikt worden als bouwstof in bijvoorbeeld wegenbouwkundige constructies, maar zal bijvoorbeeld wel moeten worden ontgraven voordat ergens gebouwd kan worden. Deze grond is tevens niet geschikt om bijvoorbeeld te zeven, tenzij deze zeer droog is. Het toepassen van andere humus- en lutumwaarden wordt niet als valide beschouwd. Alle componenten zijn verhoogd Als alle componenten zijn verhoogd, zal door de additie/sommatie-regels de blootstelling sterk toenemen. De vraag is nu of het realistisch is of alle componenten verhoogd kunnen zijn. Grond, die na reiniging voldoet aan de klasse Industrie, kan verhoogd zijn voor alle componenten en wordt toegepast in wegenbouwkundige constructies, zoals onder wegen als gekluidswal. Tevens kunnen in binnenstedelijke gebieden meerdere componenten verhoogd zijn. In Amsterdam zijn bijvoorbeeld de gehalten lood, PAK en minerale olie verhoogd. In Rotterdam zijn Nikkel, Cadmium, Lood, Kwik en Zink verhoogd. Het werken met grond waarbij meerdere componenten zijn verhoogd is dus realistisch. Ingestie bodemstof De gekozen ingestie van 330 mg/dag is gebaseerd op de 98 percentiel waarde uit een uitgebreid onderzoek. Er is geen reden om aan te nemen dat bij werkzaamheden met grond in klasse wonen de ingestie lager zal zijn. Bij werkzaamheden met grond in klasse industrie mag verwacht worden dat met deze grond zorgvuldiger wordt omgegaan. De beschikbare Arbo-richtlijn hanteert de uitvoeringsklasse Basispakket voor industrie grond, waarbij hygiëne een belangrijke rol speelt. In dit onderzoek is echter geen informatie beschikbaar of deze maatregelen ook daadwerkelijk worden getroffen en zal vooralsnog de 98 percentiel ingestie gehanteerd moeten worden van 330 mg/dag. Het is verstandig om hier nader onderzoek naar te doen, aangezien de blootstelling met name wordt bepaald door ingestie van bodemdeeltjes.
27
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Biobeschikbaarheid Dit onderzoek gaat ervan uit dat alle verontreiniging, die via ingestie of inhalatie wordt ingenomen, tevens worden opgenomen in het lichaam. Van lood is bekend dat deze zogenaamde biobeschikbaarheid echter niet 100%, maar lager is. In de risicotoolbox bodem wordt nu een default biobeschikbaarheid gehanteerd van 74% (12). Deze 74% is gebaseerd op de 80% percentiel biobeschikbaarheid van de in 2007 uitgevoerde bepalingen in de bodem (27). In het gebied van Rotterdam wordt in het beleid een biobeschikbaarheid voor lood van 40% gehanteerd (29). Als verfijning op de worstcase situatie kan een biobeschikbaarheid van 74% voor lood worden gehanteerd. Voor overige componenten zijn geen onderzoeken op dit moment beschikbaar en zal het gebruik van een andere biobeschikbaarheid niet verantwoord zijn. Inhalatie bodemstof Voor de inhalatie van bodemstof wordt uitgegaan van 2500 µg/m3, gebaseerd op de ingeschatte PM10-gehalten op 1 meter afstand van een trommelzeef, welke droge grond verwerkt. Dit is een sterke worst case situatie, aangezien hier meerdere worst case aspecten een rol spelen, namelijk:
De werknemer is continu op een afstand van 1 meter van de zeef aanwezig, hetgeen in de praktijk niet het geval zal zijn; De zeef behandelt grond met een vochtgehalte van 5-7% vocht, hetgeen in Nederland niet vaak voorkomt, tenzij de grond een langere periode in depot heeft gelegen.
De verwachting is dat de lange duur blootstelling (over 8 uur of langer) aan bodemstof significant lager zal zijn dan de gehanteerde waarde. Aangezien de blootstelling bij deze worst case voor de meeste componenten lager is dan 5% (met uitzondering voor PAK) is het verfijnen op dit moment niet verstandig en noodzakelijk. Toetswaarden (grenswaarde en TDI) Bij de beoordeling van de blootstelling is gebruik gemaakt van een aantal worst case grenswaarden en TDI. Het betreft hier de grenswaarden en TDI’s van minerale olie en PAK. De vraag is of deze worst case benadering verfijnd dient te worden. Minerale olie Bij minerale olie is de TDI gehanteerd van 30 µg/kg bw/dag. Deze is gebaseerd op de toxiciteit van aromatische verbindingen met een koolstof ketenlengte van 16 tot en met 35. Bij de analyse van grond op de aanwezigheid van olie wordt in de range van koolstofketen 10 tot boven 50 geanalyseerd. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in alifatische of aromatisch verbindingen. In hergebruikgrond worden met name de niet vluchtige componenten aangetroffen. In onderstaande figuur 8 zijn twee voorbeelden gegeven van oliechromatogrammen. In het linker chromatogram is sprake van een recente olie, waar nog vluchtige componenten aanwezig zijn (C10-C22) en een zwaardere olie (C22-C50). (Noot : de twee pieken bij C10 en C40 zijn interne laboratoria standaards). Het rechter chromatogram toont enkel zwaardere componenten in de ketenlengtes van C22 tot C45. Het betreft hier een zwaardere olie.
28
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Figuur 8 : Twee voorbeelden van chromatogrammen van minerale olie Links nieuwe olieverontreiniging en rechts verouderde verontreiniging
Men kan bij het hergebruik van grond uitgaan van olie in de zwaardere ketens, doch er is geen zekerheid of het hier alifatische of aromatische componenten betreft. Het hanteren van een TDI van 30 (voor aromatische olie) is naar de mening van de auteur vooralsnog legitiem. De worst case situatie kan worden gehandhaafd. PAK Bij PAK (som 10) is de TDI en grenswaarde gehanteerd van benzo(a)pyreen. Het uitgangspunt is dat alle PAK bestaat uit enkel benzo(a)pyreen. De PAK-analyse in grond rapporteerd alle afzonderlijke PAK’s en is dus bekend welke PAK’s verhoogd zijn. Een quick-scan van een aantal openbare onderzoeken in de regio Rotterdam en Limburg geeft aan dat benzo(a)pyreen niet alleen voorkomt. Bij de quick-scan van 12 analyses van PAK is de bijdrage bepaald van de verschillende PAK’s. Een gedetailleerd overzicht is opgenomen in bijlage 9. In onderstaande figuur 9 zijn de procentuele bijdragen van de verschillende PAK van de 12 analyses opgenomen (nummer 2 t/m 13). Daarnaast is het gemiddelde bepaald en weergegeven (als nummer 1). De quick-scan laat zien dat benzo(a)pyreen voor 10% aanwezig is, waarmee het hanteren van een TDI van 0,5 µg/kg bw/dag voor alle PAK een zware worst case is. Op basis van een gewichtsgemiddelde verdeling zou de TDI voor PAK totaal een factor 10 hoger kunnen zijn. Omdat het hier nog maar een quick scan betreft is het niet verstandig deze in dit onderzoek te hanteren. Een betere TDI in het kader van dit onderzoek is 2,5 µg/kg bw/dag, waarbij een veiligheidsfactor van 2 is gehanteerd (20% van de PAK bestaat uit benzo(a)pyreen). Een uitgebreidere scan is hierbij wenselijk.
29
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Figuur 9 : Procentuele bijdrage van de verschillen PAK’s (10 stuks) op het PAK-totaalgehalte Nummer 2 t/m 13 zijn individuele analyses Nummer 1 is het rekenkundig gemiddelde
13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
Naftaleen Fenantreen Antraceen Fluoranteen Benzo(a)antraceen Chryseen Benzo(k)fluoranteen Benzo(a)pyreen Benzo(ghi)peryleen Indeno(1,2,3-cd)pyreen
0%
20%
40%
60%
80%
100%
In het kader van de berekening van de blootstelling kan een verfijning worden toegepast op de TDI van PAK van 0,5 naar 2,5 µg/kg bw/dag. De grenswaarde voor PAK kan niet worden bijgesteld, aangezien deze voor PAK totaal geldt. Herberekening naar aanleiding van de verfijning In het kader van de verfijning van de worst case berekening kunnen een tweetal wijzigingen worden opgenomen: 1. Hanteren van een biobeschikbaarheid van 74% voor lood; 2. Hanteren van een TDI voor PAK van 2,5 µg/kg bw/dag. De herberekening is opgenomen in de tabel 12 op de volgende pagina.De resultaten laten zijn dat voor de individuele componenten de toetswaarde alleen wordt overschreden bij de interventiewaarde voor minerale olie ten aanzien van ingestie van bodemdeeltjes. Voor de overige componenten wordt bij geen van bodemkwaliteitsklassen de toetswaarde overschreden (apart bekeken). Tevens blijkt dat de blootstelling via ingestie 10 maal hoger is dan de blootstelling door inhalatie van verontreinigde bodemdeeltjes. Door de verfijning van de worst case situatie (biobeschikbaarheid lood en TDI van PAK) is de blootstelling voor beide stoffen met een 25 respectievelijk 80% afgenomen.
30
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Tabel 12 : Uitkomsten VERFIJNDE worst case blootstelling GWW werknemer en toetsing inhalatoire en orale blootstelling
31
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.7
VLUCHTIGE COMPONENTEN EN HUIDOPNAME Bij de berekening van de blootstelling is in eerste instantie uitgegaan van de blootstellingroutes “inhalatie bodemstof” en “ingestie bodemdeeltjes”. Dit onderzoek heeft met name betrekking op niet-vluchtige stoffen en volgen dan ook deze routes. Tevens geeft CSOIL 2000 aan dat de deze twee routes de belangrijkste zijn. In deze paragraaf worden de blootstellingroutes “inhalatie dampen” en “huidopname” behandeld van minerale olie, PCB’s en PAK’s om de stelling te verifiëren of de betreffende routes inderdaad niet van belang zijn. Deze stoffen zijn van organische aard en kunnen daardoor door de huid worden opgenomen. Daarnaast hebben deze stoffen een dampspanning en kunnen na verdamping worden ingeademd.
5.7.1 Inhalatie van organische dampen Het model VOLASOIL (10) is het onderliggend model voor CSOIL. Het model berekent de verspreiding van een vluchtige stof vanuit de bodem naar de binnen- en buitenlucht (zie figuur 3 in §3.2). Het model berekent de emissie van een vluchtige stof vanuit een stationaire situatie op een diepte 1,25 m, waar evenwichtsconcentraties heersen in bodemlucht, bodem water en bodem. Vanuit deze evenwichtssituatie vindt er migratie plaats van de verontreiniging van bodemlucht door de bodem naar binnen- en buitenlucht. Het model heeft beperkingen voor onderhavig onderzoek, aangezien het model uitgaat van een puur product al dan niet in de bodem of grondwater. Het invoeren van gehalten van een component in de grond is niet mogelijk en is daardoor niet geschikt voor dit onderzoek. Ten behoeve van het berekenen van de emissie van vluchtige stoffen bij bodemsaneringen is het model DIVOCOS ontwikkeld (30). Dit model is ontwikkeld om de blootstelling van omwonenden en passanten te berekenen op afstand van bodemsaneringswerkzaamheden beginnend bij 10 meter afstand. Het emissiemodel onderscheidt een viertal routes, welke in figuur 10 schematisch zijn weergegeven. Figuur 10 : Emissieroutes, die in het DIVOCOS model worden berekend (30)
DIVOCOS hanteert langjarige meteorologische gegevens, zodat de emissie enkel valide is voor langdurige werkzaamheden en niet bruikbaar is voor het berekenen van kortdurende werkzaamheden. DIVOCOS berekent op basis van de eigenschappen van de bodem, de verontreinigende stof, de wijze van saneren en de omvang van de sanering de jaargemiddelde concentratie, het 92- en 99,7-percentieel als functie van de afstand tot de sanering.
32
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
DIVOCOS is gevalideerd (31) op basis van praktijkgevallen en berekent concentraties, die redelijk overeenkomen met de gemeten waarden. In het kader van onderhavig onderzoek is het van belang een realistische worst case schatting te doen van de blootstelling. DIVOCOS geeft langdurig gemiddelde waarden, dus niet worst case. Toch wordt dit model gebruikt om een schatting te maken vanwege het ontbreken van een alternatief model. Onderzoeken in de praktijk worden daarom gebruikt om te beoordelen of de resultaten van DIVOCOS bruikbaar zijn als worst case. Berekeningen DIVOCOS Bij de berekeningen in DIVOCOS is een vaste parameterset gehanteerd, die zoveel als mogelijk worst case zijn gekozen. De parameters hebben betrekking op de soort sanering die wordt uitgevoerd. De parameterset is opgenomen in bijlage 7. Opvolgend is met het DIVOCOS-model de emissie berekend voor minerale olie, PAK en PCB. In het model is echter het stoffenpakket beperkt gebleven tot de vluchtige componenten. Er is gekozen om de vluchtige componenten te kiezen die het best passen bij de fysische eigenschappen van olie, PAK en PCB:
Voor minerale olie zijn de alifatische componenten gekozen in de ketenreeks C12C16. Minerale olie omvat olie zwaarder dan C10 oplopend tot C50. Dit kan als representatief worden beschouwd; Voor PAK is naftaleen gekozen. Naftaleen is onderdeel van de PAK-groep en is het meest vluchtig. Bij het gebruik van Naftaleen moet worden bedacht dat de dampspanning relatief hoog is (6,6 Pa) ten opzichte van benzo(a)pyreen (7,3x10-7 Pa). Aangezien bij de toetsing de grenswaarde van benzo(a)pyreen wordt gebruikt, zou toetsing van de resultaten van DIVOCOS (met Naftaleen) een zeer zware overschatting geven. Dit aspect wordt later nader besproken; Voor PCB is hexachloorbenzeen gekozen. Hexachloorbenzeen is geen PCB, maar heeft een dampspanning, molmassa en oplosbaarheid in water, die overeenkomt met de lichtere PCB’s. Het gebruik van hexachloorbenzeen geeft daarmee een goede inschatting van de PCB uitdamping.
Met de keuze van de representatieve stoffen voor de te beoordelen groepen is in zekere mate een worst case keuze gemaakt en is met DIVOCOS de emissie doorgerekend. In bijlage 8 zijn de uitkomsten grafisch weergegeven. In tabel 13 zijn de resultaten opgenomen. Hierbij zijn de concentraties van de componenten in de lucht vlak bij de saneirng ingeschat door extrapolatie naar een afstand van “nul” meter door middel van een logaritmisch verband. Tabel 13 : Overzicht resultaten DIVOCOS berekeningen voor representatieve Componenten voor olie, PAK en PCB
33
Component
Grenswaarde [µg/m3]
Representatieve stof
Minerale olie
5000
Alifatische olie C12-C16
PAK’s PCB’s
0,550/5000 10
Naftaleen Hexachloorbenzeen
Berekend gehalte van de stof op “nul” meter afstand in lucht [µg/m3] bij verschillende gehalten in de grond AW Wonen Industrie Interventiewaarde 10-100 10-100 10-100 10-100 Vanwege de stofkeuze wordt de verzadigde dampspanning van de stof in de bodemlucht reeds bereikt bij de AW waarde en is het concentratieverloop bij hogere gehalten hetzelfde. 1-10 10 50-100 50-100 ? ? 0,01-0,1 0,01-0,1 DIVOCOS crashed bij een gehalte van 0,04 mg/kg ds. Vermoedelijk wordt de concentratie rekenkundig te laag.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Op basis van de DIVOCOS-berekeningen kan worden gesteld dat voor minerale olie en PCB de grenswaarde niet wordt overschreden en dat de worst case blootstelling maximaal respectievelijk 1% en 2% van de grenswaarde bedraagt. Ten aanzien van PAK’s zou op basis van Naftaleen als representatieve stof de grenswaarde ruim worden overschreden. Dit is echter zeer onrealistisch. De dampspanning van Naftaleen bedraagt 6,6 Pa, terwijl die van benzo(a)pyreen 7,3 x 10-7 Pa bedraagt. Het gehalte benzo(a)pyreen in verzadigde damp bedraagt 77 ng/m3 hetgeen 8% is van de grenswaarde is. Het toetsen van de PAK blootstelling aan de hand van Naftaleen, met een grenswaarde van 50 mg/m3, is een betere worst case en zou betekenen dat de blootstelling op 2% ligt van de grenswaarde bij de industriewaarde en interventiewaarde. Ook dan is er sprake van een zeer erge worst case, omdat naftaleen in de regel niet voor 100% aanwezig is in “oude” grond met PAK’s. Zoals in de verfijning van de worst case analyse blijkt (zie §5.6) komt benzo(a)pyreen voor 10% voor in de PAK-totaal en is 20% gehanteerd in de analyse. Het hanteren van 2% van de grenswaarde is dan ook voor benzo(a)pyreen realistisch (20% van 8% voor verzadigde benzo(a)pyreen). Onderzoeken praktijk Bij een onderzoek van RIVM bij een sanering van een benzinestation in Deil hebben intensieve metingen plaatsgevonden rondom en dicht bij de sanering (32). Hierbij is vlakbij de bron een maximaal gehalte aan benzeen en tolueen van respectievelijk 9,3 en 61,6 µg/m3 gemeten. Het gehalte aan Benzeen en tolueen is niet exact vastgelegd in de rapportage, maar betrof gehalten boven de interventiewaarden en tevens een drijflaag van benzine. De gemeten gehalten liggen ruim onder de grenswaarden van respectievelijk 3.250 µg/m3 en 150.000 µg/m3 (0,3% resp. 0,04% van de grenswaarde). Benzeen en tolueen hebben een hoge dampspanning en verdampen daardoor makkelijk. Minerale olie, PAK en PCB hebben een veel lagere dampspanning en zouden bij die hoge gehalten in de bodem zeker een lagere blootstelling geven. Bij het onderzoek van Van Ingen (20) is bij een aantal saneringen beoordeeld of de toenmalige MAC-waarden werden overschreden. Het betrof hier een 11-tal projecten, waarvan een aantal voldoende informatie geeft om in onderhavig onderzoek te kunnen gebruiken. Drie projecten waren niet bruikbaar, omdat het hier andere stoffen betrof. De meetresultaten van de 8 projecten zijn opgenomen in tabel 14. De gegevens laten zien dat het niet te verwachten is dat de grenswaarde wordt overschreden bij hoge gehalten olie in de grond. Incidenteel zijn piekwaarden gemeten. Bij gehalten lager dan 10.000 mg/kg is de blootstelling niet significant. Tabel 14 : Gegevens van onderzochte saneringen (20) Aangetroffen gehalten in de grond [mg/kg ds] Pak = 690 Aromaten onbekend Pak = 1010 Olie = 10900 Olie = 240000 Aromaten = 3000 Pak = 266 Pak =1800 Benzeen = 1,4 Olie = 27000 Pak = 4600 Bap = 390 Aromaten = 200000 Benzine = 5800 Aromaten = 4650 Benzeen = 1400-3500 Olie = 5000 Aromaten = 50-100
34
Gemeten waarden in de lucht 5-25 ppm tolueen 5 ppm benzeen Geen aromaten vastgesteld 0 ppm koolwaterstoffen
Geen aromaten vastgesteld < 10 ppm benzeen < 10 ppm benzine 0 ppm koolwaterstoffen
Piekwaarden > 1000 ppm koolwaterstoffen 0,5-6,5 ppm koolwaterstoffen TGG, waarvan 25-60% benzeen 10-20 ppm koolwaterstoffen incidenteel
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Conclusie ten aanzien van de blootstelling aan dampen Op basis van de berekening met DIVOCOS kan de worst case blootstelling aan vluchtige componenten worden ingeschat. De praktijkmetingen laten zien dat de blootstelling aan minerale olie realistisch is. In onderstaande tabel 15 is de blootstelling samengevat. Tabel 15 : Worst case blootstelling dampen minerale olie, PCB en PAK Berekent met DIVOCOS en getoetst aan praktijkmetingen Component Minerale olie PAK
PCB
Worst case blootstelling [%] van de grenswaarde 2 voor alle bodemkwaliteitsklassen 0,2 (AW 2000 en wonen) 2 (industrie en interventiewaarde)
0 (AW 2000 en wonen) 1 (industrie en interventiewaarde)
Praktijkgevallen-beoordeling Realistisch. Praktijk bevestigt de lage blootstelling Niet direct beschikbaar, doch in vergelijking met olie – naftaleen is dit realistisch. In de praktijk zal de blootstelling aan PAK veel lager zijn, omdat Naftaleen een significant hogere dampspanning heeft dan de overige PAK’s In praktijk niet vastgesteld, doch wordt realistisch geacht
De stelling dat uitdamping en inademing als blootstellingroute niet significant is, kan hiermee worden bevestigd. 5.7.2 Huidopname Voor de huidopname wordt gebruik gemaakt van het risc assessment model van EPA (33). Dit model hanteert onderstaande formule voor een schatting van de huidopname bij contact met verontreinigde grond: AD = (Cg,i x 10-6 x SA x AF x ABSi)/BW Hierin is : AD Cg,i SA AF ABSi BW
= = = = = =
[3]
Absorbed dose Concentratie van stof i in de grond Skin surface area available for contact Soil-to-skin adherence factor Absorbtion factor van stof I Body weight
(mg/kg bw/dag) (mg/kg ds) (cm2/dag) (mg/cm2) (-) (kg)
De betreffende parameters, die door EPA worden gehanteerd zijn (34): SA AF
= =
3.300 cm2/dag 0,3 mg/cm2
(handen, polsen, gelaat, nek en enkels)
Noot EPA hanteert voor de SA een waarde van 3.300 cm2/event. Hierbij is een “event” een activiteit waarbij de huid wordt besmet met bodemdeeltjes. In dit onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de GWW-werknemer een dag werkt en wordt besmet en dit als 1 “event” telt. Na werktijd zal de werknemers zich wassen/douchen en is het einde van het event. De EPAwaarde van 3.300 cm2/event wordt in dit onderzoek vertaald naar 3.300 cm2/dag als zijnde één “event”.
35
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
De betreffende Absorbtion Factors voor de betrokken stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel 16, inclusief literatuurverwijzing. Tabel 16 : Huid-absorbtiefactoren van betrokken stoffen Component Absorbtiefactor Bron PCB’s 0,6 – 6 % (35) Cadmium 0.1 – 1 % (35) Kwik 3% (9) PAK 1-13% (9) (36) Semi-vluchtige organische producten 1-10 % (37) Overige metalen 0.1-1 % (37) Bij de verschillende gehalten en de TDI van de worst case situatie (§5.3) kunnen de dagelijkse dosis worden berekend en kan toetsing plaatsvinden op de TDI. Deze zijn opgenomen in onderstaande tabel 17. Hierbij is de verfijning toegepast voor de TDI voor PAK (zie §5.6) Tabel 17 : Dosis en toetsing TDI voor de huidopname van bodemverontreiniging.
Conclusie Op basis van de berekening van de huidblootstelling kan worden geconcludeerd dat de huidblootstelling significant is voor minerale olie, PAK en PCB. De bodemklasse industrie is de huiblootstelling voor deze 3 stoffen tussen de 5 en 10% van de TDI. Voor minerale olie ligt de huidblootstelling op 50% bij de interventiewaarde. De stelling dat de huidopname geen belangrijke rol speelt wordt hiermee verworpen voor grond tussen klasse industrie en interventiewaarde. De stelling gaat wel op tot en met de klasse industrie en zeker voor de metalen, waarbij van ongeveer 2,5 % van de TDI wordt bereikt bij de industriewaarde voor lood en kobalt.
36
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
5.8
ASBEST In dit hoofdstuk wordt de blootstelling aan asbest apart behandeld, omdat asbest een significant andere blootstelling betreft, waarbij asbestvezels worden ingeademd. Tevens is er voor asbest geen achtergrondwaarde, maximale waarde wonen en industrie vastgesteld. In het bodembeleid wordt ervan uitgegaan dat maximaal 100 mg/kg ds asbest in de bodem aanwezig mag zijn. Het asbestgehalte is hierbij gedefinieerd als het serpentijn gehalte vermeerderd met 10 maal het amfibool gehalte. Grond met een gehalte hoger dan 100 mg/kg ds wordt als asbesthoudend beschouwd. Onder 100 mg/kg ds wordt grond als “asbestvrij” beschouwd en kan vrij worden toegepast als schone grond. Een toetsing van deze waarde kan gevonden in het rapport van Swartjes, Tromp en Wezenbeek (38). De conclusie in dit rapport is:
Bij niet-hechtgebonden asbest in de bodem wordt 100 mg/kg ds als geschikte waarde gezien en wordt het verwaarloosbaar risico nivo (VR) niet overschreden. Hierbij wordt aangetekend dat er geen sprake mag zijn van systematische activiteiten als graven, storten en zeven en waarbij de toplaag van de bodem een groot gedeelte van het jaar vochtig is; Bij hecht-gebonden asbest zal bij 100 mg/kg ds vrijwel nooit een verhoogde hoeveelheid asbestvezels in de lucht komen ten opzichte van de achtergrondwaarde.
In figuur 11 is ten aanzien van niet-hechtgebonden asbest het verband weergegeven tussen het gehalte in de grond en de vezelemissie. De vezelemissie is uitgedrukt in vezels/m3. Aangezien de VR en MTR zijn vastgesteld in vezelequivalenten, waarbij het type en grootte van de vezel al dan niet zwaarder meeweegt, bedraagt het VR 100 (amfibool)-1.000 (chrysotiel) vezels/m3 en het MTR 10.000 (amfibool)-100.000 (chrysotiel) vezels/m3. Figuur 11 : Asbestvezelconcentratie (in vezels met lengte > 5µm, per m3 lucht) voor alle metingen waarbij vezels in de lucht werd gemeten, als functie van het gehalte niet-hechtgebonden asbest (38)
37
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Een kwalitatieve inschatting van de auteurs geeft aan dat bij activiteiten met grond met een gehalte aan niet-hechtgebonden asbest tussen 5 en 100 mg/kg ds de vezelconcentratie tussen het VR en het MTR ligt, zoals ook afleesbaar is in figuur xx. In de figuur is afleesbaar dat bij het werken met grond met een gehalte van 100 mg/kg ds niet-hechtgebonden asbest een vezelconcentratie van 8000 vezels/m3 wordt bereikt. De huidige grenswaarde voor blootstelling aan asbest in een werksituatie bedraagt 10.000 vezels/m3 (0,01 vezels/cm3 (39)). Conclusie Geconcludeerd kan worden dat in een worst case situatie, waarbij met grond met een asbestgehalte van 100 mg/kg ds niet-hechtgebonden asbest wordt gewerkt, de blootstelling 80% van de huidig geldende grenswaarde bedraagt. Advies Gezondheidsraad 2010 Recent heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht aan het Ministerie van SZW ten aanzien van de grenswaarde voor asbest in de lucht in een werksituatie. Dat advies ligt op een streefniveau van 420-2000 vezels/m3 en een verbodsniveau van 42.000-200.000 vezels/m3 (40 jaar, 8 uur per dag en vijf dagen in de week) (40). Indien het advies van de Gezondheidsraad wordt gehonoreerd zal het streefniveau met een factor 4-20 worden overschreden. Een veilig gehalte aan asbest in de bodem ligt daarbij globaal tussen 1 en 10 mg/kg ds. Het verbodsniveau wordt in geen geval overschreden. Dit wordt ook bevestigd door TNO en RIVM in hun rapportage ten aanzien van de consequenties van het advies van GR (41).
38
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
6
OMVANG VERONTREINIGINGDE GROND IN NEDERLAND De blootstelling aan de verschillende kwaliteitsklassen grond is in hoofdstuk 5 bepaald, doch het is de vraag hoeveel van die grond in Nederland aanwezig is. De kans dat een GWWwerknemer in contact komt met verontreinigde grond wordt immers bepaald door de hoeveelheid van de verschillende soorten verontreinigde grond in Nederland. Hiertoe worden een viertal aspecten in dit hoofdstuk bekeken: 1. Hoeveel grond is er in Nederland boven de interventiewaarde. Handelingen met deze grond wordt saneren genoemd en mag enkel worden gedaan door erkende aannemers. Deze aannemers zullen de werkzaamheden uitvoeren conform de Arbo-richtlijn (CROW publicatie 132) met de maatregelen, die behoren bij de klasse (1T, 2T of 3T). Onderhavig onderzoek heeft geen betrekking op deze grond. De werknemers worden beschermd door de maatregelen, zoals voorgeschreven. 2. Hoeveel grondoppervlak is door lokaal bestuur aangewezen per bodemfunctieklasse. De bodemfunctie bepaalt op lange termijn de kwaliteit van de betreffende grond in die gebieden, volgens het stand-still beleid van de overheid. 3. Wat is er bekend over de actuele kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit bepaalt op korte termijn de kans dat een werknemer wordt blootgesteld. 4. Wat wordt de kwaliteit van de bodem in verre toekomst ten gevolge van het Besluit Bodemkwaliteit? Saneringsgrond (42) (43) In 2008 waren er in Nederland totaal 265.000 (mogelijk) ernstig verontreinigde locaties (gehalte hoger dan de interventiewaarde). Spoedeisende locaties dienen in 2015 te zijn aangepakt (naar schatting 16.000). Op dit moment (op basis van cijfers 2008) worden er ongeveer 1.500 locaties per jaar gesaneerd. Totaal wordt er jaarlijks tussen 2.000 en 2.500 kton verontreinigde grond gereinigd en tussen 500-1.500 kton verontreinigde grond gestort. De saneringen vallen hierbij onder de erkenningsregeling KWALIBO en zijn vergunning of meldingsplichtig. Bodemfunctieklasse (44) Het Nederlands grondgebied is 41.543 km2 groot waarvan 7.814 km2 bestaat uit binnen- en buitenwater. De beschikbare grond van 33.729 km2 wordt gebruik voor wonen, industrie en landbouw. De verdeling tussen verschillende functies is weergegeven in onderstaande tabel Tabel 18: Verdeling beschikbaar grondgebied Nederland naar gebruik gebruik Oppervlak % van totaal Landbouw/Bosbouw/Natuurgebieden 27700 82 Industrie/Verkeersterrein 2100 6 Wonen 2500 8 Overig (winkels, sportterreinen, begraafplaatsen, etc) 1000 3 Bouwterrein 400 1 Deze gegevens zijn gebaseerd op topografische kaarten. Het totaal vastgestelde oppervlak per bodemfunctieklasse is niet bekend. Deze is enkel per kaart per gemeente beschikbaar.
39
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
De verwachting is echter dat de actuele topografische functie redelijk overeenkomt met de bodemfunctieklasse. De verwachting is dat de functieklassen wonen en industrie iets hoger zal zijn, omdat een gemeente een bepaald gebied, dat actueel nog braakliggend is, wel een woon- of industriefunctie kan geven (dit is topografisch aangemerkt als bouwterrein). Actuele Bodemkwaliteit (45) (42) Ten aanzien van de huidige bodemkwaliteit hebben in het verleden onderzoeken plaatsgevonden ter vaststelling van de zogenaamde streefwaarden en achtergrondwaarden. Dit zijn met name landelijke gebieden. Er zijn in deze onderzoeken gebieden vastgesteld waar door natuurlijke en antropogene bronnen de gehalten hoger zijn. Zware metalen worden in verhoogde gehalten aangetroffen in landbouwgebieden door gebruik van kunstmest of depositie van luchtverontreiniging. PAK verontreinigingen worden aangetroffen in toedeklagen (historisch compost uit stedelijke gebieden, die over het land werden uitgereden). Loodverontreiniging is met name veroorzaakt door depositie van uitlaatgassen (loodhoudende benzine). In bijlage 11 zijn de verontreinigingbeelden voor zware metalen en PAK weergegeven in Nederland. Dit is de reden geweest om de situatie 2000 vast te leggen in de AW 2000waarden. Dit zijn de gehalten van reeds licht verontreinigde landbouwgronden. Door het aan banden leggen van zware metalen in kunstmest en reductie van PAK-emissie hoopt men de toename een halt toe te roepen. De gehalten aan zware metalen en PAK worden in stedelijke gebieden door het lokale bestuur vastgesteld op basis van historisch onderzoeken. Het is algemeen bekend dat in de grote steden de achtergrondwaarden voor metalen en PAK worden overschreden. Toekomstige bodemkwaliteit Door het Besluit Bodemkwaliteit is een stand-still beleid ingezet. Dit beleid zal op de lange termijn invloed hebben op de kwaliteit van de bodem (zie tabel 1) en zorgdragen voor een verbetering van de bodemkwaliteit, immers er mag enkel schonere grond worden aangebracht dan reeds aanwezig. Daarentegen zal door depositie de kwaliteit van de bodem verslechteren. De verwachting is zelfs dat de landbouwgebieden vuiler worden ten gevolge van kunstmest en dierlijk mest (42) (46) en dat de achtergrondwaarden worden overstegen.
7
OMVANG BEROEPSGROEP POTENTIEEL BLOOTGESTELDEN Er zijn een aantal beroepsgroepen, waarbij de kans aanwezig is contact te hebben met (verontreinigde) grond. In bijlage 12 is een overzicht opgenomen met het aantal werknemers, dat contact kan hebben met grond in het kader van hun beroep. In totaal betreft de potentieel blootgestelde beroepsgroep 170.000 werknemers. Van deze 170.000 is uiteraard maar een deel actief met grond. Naar schatting van de auteur zal 50% van de groep actief zijn met bodem. De overige werknemers zullen ander functies hebben. De erkende bedrijven die saneringen uitvoeren zijn in deze cijfers niet meegenomen.
40
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
8
SAMENVATTING EN DISCUSSIE ONDERZOEKSRESULTATEN Dit hoofdstuk omvat een samenvatting van de hoofdstukken 5 tot en met 7. In dit hoofdstuk wordt de blootstelling van de doelgroep besproken om te komen tot een conclusie. Blootstelling Op basis van een worst case situatie en een verfijning hierop is de blootstelling van de GWW werknemer, die werkzaamheden verricht met grond in de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde, klasse wonen, klasse industrie en tot aan de interventiewaarde (saneringswaarde) bepaald. Deze is in onderstaande tabel als geheel opgenomen. Tevens zijn op basis van de effecten van de verschillende componenten additie/sommatie-regels vastgesteld, welke moeten worden toegepast om de combinatie van blootstelling te beoordelen. Deze regels zijn tevens in onderstaande tabel opgenomen. Tabel 19 : Overzicht toetsing blootstelling GWW-werknemer bij de bodemKwaliteitswaarden, inclusief additieregels
Op basis van het overzicht kan worden geconcludeerd dat voor de individuele componenten de grenswaarde en de TDI enkel voor minerale olie en PCB worden overschreden bij de interventiewaarde. Bij de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde, wonen en industrie worden deze niet overschreden. Tevens blijkt dat de blootstelling met name wordt bepaald door ingestie van bodemdeeltjes en door de blootstelling aan asbestvezels. Uit de worst case blootstelling bepaling kan tevens worden opgemaakt dat de blootstelling bij de interventiewaarde voor een aantal componenten zeer laag is, zoals kobalt, koper, kwik, nikkel en zink. De huidige Arbo-richtlijn kan in deze gevallen als rigide worden be-
41
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
schouwd en is sprake van een overkill van maatregelen. Het hanteren van de LD50-waarde als risico-maat is niet verstandig. In onderstaande figuur zijn de toetsingen per component visueel gemaakt bij de verschillende bodemkwaliteitsklassen. Figuur 12 : Overzicht toetsing blootstelling per component bij verschillende kwaliteitsklassen 250
200
150 Achtergrondwaarde 100
Maximale waarde wonen Maximale waarde industrie
50
Interventiewaarde
0
Additie/sommatie-regels De additie/sommatie-regels zijn gebaseerd op een samenvatting van de effecten, die gehanteerd worden door het model CSOIL 2000. Op basis van deze gegevens zijn zware regels ontstaan. Het toepassen van de regels geeft aan dat bij de bodemkwaliteitsklasse industrie de grenswaarden en TDI worden overschreden. Bij de klasse achtergrondwaarde en wonen worden de grenswaarden en TDI net niet of net wel worden overschreden. Het is van belang om vast te stellen of de toegepaste regels niet te rigide zijn. Het is echter zo dat hiertoe geen expertise beschikbaar is bij de onderzoeker en wordt aanbevolen dit door een toxicoloog nader te onderzoeken. Omvang verontreinigde grond in Nederland Op basis van onderzoeken kan worden gesteld dat 82% van het Nederlands grondgebied valt in de klasse Achtergrondwaarde. Het overige 18% van het oppervlak zal liggen in de klasse wonen of industrie met de verhouding 1 : 1. Relatie grenswaarde en TDI Bij de toetsing is gebruik gemaakt van de grenswaarde en de TDI. De laatste is een gezondheidskundige waarde en is het niveau, waarbij geen effect meer wordt waargenomen. De grenswaarden zijn deels nog bestuurlijke waarden en zijn op een andere wijze bepaald. Bij het vaststellen van de grenswaarden hanteert de Gezondheidsraad de TDI om een ad-
42
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
vies te geven aan de SER. Het kan zijn dat de grenswaarden voor de betreffende stoffen lager worden in de toekomst. Blootstelling beroepsgroepen De totale beroepsgroep, welke actief werkzaamheden met grond uitvoeren wordt geschat op 80.000 werknemers. Deze zullen echter niet alle op de zelfde wijze worden blootgesteld aan verontreinigde grond. In onderstaande tabel is per beroepsgroep een indicatie aangegeven van het blootstellingrisico. Tabel 20 : Indicatief overzicht blootstelling werknemers per beroepsgroep 1
Beroepsgroep
Aantal werknemers
Bodemkwaliteitsklasse
Akkerbouw Bosbouw Tuinbouw Winning zand en grind Hoveniersbedrijven
82.000 (50.000)
Achtergrondwaarde
16.000 (8.000) 71.000 (25.000)
Achtergrondwaarde Klasse wonen Achtergrondwaarde Klasse wonen Klasse industie
Bouwrijp maken Proefboren Grondverzet Bouwen van kunstwerken Leggen kabels en leidingen Aanleggen van wegen Stratenmaken Heien Groothandel zand en grond
1) 2)
Blootstelling (% van grenswaarde/TDI) 2 5-100 (2-50)
10-140 60-300
het aantal werknemers betreft de totale groep werkzaam in de sector. Het werkelijk aantal blootgestelden is lager en is tussen haakjes aangegeven. Dit betreft een inschatting van de onderzoeker. de blootstelling bij deze groep is lager, omdat de ingestie van deze groep naar verwachting lager is dan de worst case. Worst case is 330 mg/dag gehanteerd, terwijl uit onderzoek blijkt dat agrariërs een ingestie hebben van 200 mg/dag. Tussen haakjes is de blootstelling aangegeven gebaseerd op de ingestie van 200 mg/dag.
Overige componenten Dit onderzoek heeft zich beperkt tot het standaard analysepakket grond. In een aantal gevallen zullen er andere componenten een rol spelen. Hierbij kan gedacht worden aan bestrijdingsmiddelen, arseen en cyaniden. Deze componenten zijn in een aantal grote steden opgenomen in de onderzoeksprotocollen. Duur van de blootstelling In dit onderzoek is de toetsing uitgevoerd in een worst case situatie. Hierbij is geen rekening gehouden met de duur van de blootstelling. Werknemers zullen niet 8 uur en 40 uur per week continu worden blootgesteld. De toetsing betreft hierdoor een worst case piekblootstelling. Op basis van de informatie van tabel 20 zou de maximale blootstellingduur op 10 uur per week moeten liggen voor de hoogst blootsgestelde groep. De verwachting is dat dit maar een beperkte groep werknemers zal betreffen. Hierbij kan gedacht worden aan de functie grondwerker. Arbonorm CROW 132 De huidige Arbo-richtlijn gaat uit van het treffen van hygiënisch maatregelen bij klasse industrie. In dat geval wordt de blootstelling aanzienlijk lager. De noodzaak voor het hanteren van deze richtlijn kan op basis van onderhavig onderzoek worden bevestigd. Het uitgangspunt dat klasse achtergrondwaarde en wonen veilig is, is niet terecht. Er is blootstelling, alleen het betreft een blootstelling tussen de 10 en 140% van de grenswaarde en TDI in een worst case situatie. 43
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Natuurlijk of antropogeen De grenswaarden en TDI’s zijn met name gebaseerd op onderzoeken naar antropogene componenten en verontreinigingen. De giftigheid van natuurlijk aanwezige componenten is onvoldoende onderzocht. De correctieregels voor humus- en lutumwaarden verdisconteert voor een groot deel de natuurlijke waarden. De Arborichtlijn CROW 132 gaat hierin mee en verdisconteert dan ook de natuurlijke waarden, waarvan de giftigheid niet is vastgesteld. Het toepassen van de correctieregels is dan ook vooralsnog niet onderbouwd.
44
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
9
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De huidige Arbo-richtlijn gaat uit van de toegestane normen van het Besluit Bodemkwaliteit. Dit besluit heeft haar normen echter gebaseerd op blootstellingroutes, die niet toepasbaar zijn voor het doen van werkzaamheden met die grond. Het is echter zo, dat het werken met verontreinigde grond met toepasbare grond (volgens het Besluit Bodemkwaliteit), toevallig wel in zijn algemeenheid als veilig beschouwd kan worden. Het bodemkwaliteitsbeleid kan als veilig worden beschouwd voor de individuele componenten, mits volgens de geldende Arbo-richtlijn wordt gewerkt. Indien er sprake is van een worst case situatie en er zijn meerdere componenten verhoogd kan door additie de blootstelling hoger zijn dan de grenswaarde of de tolerable daily intake. Dit is met name het geval voor de klasse industrie en in mindere mate klasse wonen. De belangrijkste componenten, die bijdragen aan de blootstelling zijn asbest, PCB, PAK en lood. Het Bodemkwaliteitsbeleid zal zorgdragen voor een betere situatie in de toekomst. De kwaliteit van de bodem zal toenemen. Wel zal door bronnen in de landbouw de kwaliteit in de landbouw gebieden achteruitgaan en wordt het risico gelopen dat niet meer voldaan wordt aan de klasse achtergrondwaarde. De blootstelling van de werknemer met de betreffende grond zal hierdoor ook toenemen. Analyse van de potentieel blootgestelden leert dat hier sprake is van een totale groep van naar schatting 80.000 werknemers, waarvan 25.000 boven de grenswaarde kunnen worden blootgesteld in een worst case situatie en als er geen maatregelen worden getroffen. Een belangrijke eis is dat in die gevallen volgens de geldende richtlijnen worden gewerkt (basisklasse) om niet boven de grenswaarde uit te komen. De blootstelling wordt met name veroorzaakt door ingestie en bepaalt ongeveer 90% van de blootstelling. Asbest bepaalt met name de inhalatoire blootstelling. De classificatie van de huidige Arbo-richtlijn CROW 132 is terecht voor wat betreft de klasse industrie. Het hanteren van hygiënische maatregelen is in de bijbehorende basisklasse noodzakelijk. Wel kan worden geconcludeerd dat voor een aantal componenten de T-classificatie boven de interventiewaarden voor kobalt, koper, kwik, nikkel en zink rigide is. De classificatie, die wordt gehanteerd in de Arbo-richtlijn, gebruikt tevens de humusen lutumcorrectie van het Besluit Bodemkwaliteit. Deze koppeling is onterecht en dient te gebeuren op basis van de absolute gehalten.
Naar aanleiding van het onderzoek kan worden aanbevolen:
45
Om dit onderzoek te gebruiken als onderbouwing van de huidige Arborichtlijn CROW 132, voor de maatregelen bij klasse industrie. Bij de classificatie van bodemsaneringen dient niet (alleen) gebruik te worden gemaakt van de LD50-waarden, maar ook van de systematiek, zoals gebruikt in dit onderzoek. Het betreft hier met name de blootstelling aan niet-vluchtige stoffen. Bij werkzaamheden stringent de hygiënische maatregelen te treffen, zoals opgenomen in de Arborichtlijn CROW 132, voor de klasse industrie. Het hand-mond-gedrag bepaalt in grote mate de blootstelling, welke hoger is dan de som van de grenswaarde en Tolerable Daily Intake. Om het gebruik van de humus- en lutumcorrectie in de Arborichtlijn los te laten. De koppeling tussen het besluit Bodemkwaliteit is niet terecht, immers de blootstelling is afhankelijk van de absolute gehalten. Er is op dit moment nog geen argument om de correctie toe te passen.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
10
REFLECTIE In dit hoofdstuk wordt door de auteur een persoonlijke reflectie gegeven ten aanzien van dit onderzoek en datgene wat in de MoSHE opleiding is geleerd.
De auteur is verbaast ten aanzien van de sterke onderbouwing van milieuwetgeving en dat deze voor veiligheid minder sterk is. Tijdens de MoSHE-opleiding is geleerd om kritisch te kijken naar richtlijnen en hoe deze zijn onderbouwd. In onderhavig onderzoek blijkt dat men ten aanzien van veiligheid voor werknemers zich in belangrijke mate laat leiden door de milieuwetgeving. Het lijkt erop dat dit door eenieder, actief in het veiligheidsvak, als “waar” wordt geaccepteerd. Hier is de MoSHE-waarschuwing op zijn plaats: “Don’t fall in love with your model !”. En als toevoeging van de auteur “You selected the wrong model ! ”. Het model is wel juist en goed doordacht, maar is niet van toepassing voor bescherming van de werknemer, maar bewoners. Daarnaast staat niemand stil bij het feit dat het huidig bodemkwaliteitsbeleid gericht is op een standstill van de situatie 2000. Tijdens de MoSHE opleiding blijkt dat ook uit opmerkingen als “Dat hebben we toch geregeld?” en “We hebben toch alles gesaneerd?”. Het lijkt alsof we na 30 jaar saneren (1981: Lekkerkerk : eerste sanering in Nederland) een beetje “sanerings”-moe zijn geworden. We hebben geen schone grond in Nederland. Dit blijkt ook uit de beleidsondersteunende onderzoeken. We hebben het risico geaccepteerd en gereguleerd. Het huidige bodembeleid wordt mede gestuurd op economische gronden. We willen wel wat saneren, maar het mag de ontwikkeling van ons kikkerlandje niet belemmeren. Zeker nu niet,na 2 jaar financiële crisis. Tijdens de MoSHE is het fenomeen “drifting away” uitgebreid behandeld. Ten aanzien van het bodemkwaliteitsbeleid is er duidelijk sprake van “Drifting away from the safety of the Dutch civil workers”. Ook vanuit de werknemer signaleert de auteur laksheid en verkeerde gebruiken. In de GWW-sector zal een hoop tijd besteed moeten worden om werknemers te overtuigen dat men gewoon “netjes” en “hygiënisch” moet werken. Daar is al een hoop risico mee weggenomen. In de MoSHE opleiding is ook benadrukt dat “Human factors” het ongrijpbare en onderhuidse risico is voor werknemers, bedrijven en de samenleving.
Ten aanzien van het onderzoek signaleert de auteur onderstaande zwakten en omissies: In dit onderzoek worden zeer veel aannames gedaan, gerelateerd aan een worst-case situatie. Het onderzoek wordt daarmee een opstapeling van worst-case aannames en rijst de vraag of dit allemaal nog wel realistisch is en kan het in de praktijk uiteindelijk wel meevallen. Het is echter een keuze geweest, die ingegeven is door het feit dat er veel factoren zijn die de blootstelling bepaald. Een reden te meer om hier nader naar te kijken in de toekomst. Na de worst-case analyse wordt een verfijning op de analyse toegepast. De diepgang van deze verfijning wordt bepaald het resultaat op de blootstelling. Een grote vraag is nu of deze verfijning nu wel voldoende diep is uitgevoerd. Mogelijk zal een verdere verfijning resulteren in een nog lagere blootstelling. Het gevaar hiervan is natuurlijk dat er dan weer geen sprake is van een worst case, maar een realistische situatie.
46
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
11
BIBLIOGRAFIE
1.
Wezenbeek, J.M. Ken uw (water)bodemkwaliteit, de risico's inzichtelijk. sl : Grontmij, 2007.
2.
VROM. Circulaire Bodemsanering. Den Haag : Staatscourant nr 67, 7 april 2009.
3.
Geel, P.L.B.A. Van. Beleidsbrief Bodem. Den Haag : VROM, 2003.
4.
VROM. Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling. Den Haag : VROM, 2007.
5.
—. Besluit Bodemkwaliteit. Den Haag : VROM, 2006.
6.
Senter Novem. Handreiking Besluit Bodemkwaliteit. 2008.
7.
Nijs, A.C. de, et al. Het webportaal : www.risicotoolboxbodem.nl. Bilthoven : RIVM, 2008.
8.
Brand, E., Otte, P.F. en Lijzen, J.P.A. CSOIL 2000 : an exposure model for human risk assessment of soil contamination. Bilthoven : RIVM, 2007.
9.
Baars, A.J., et al. Re-evaluation of human-toxicological maximum permissible risk levels. Bilthoven : RIVM, 2001.
10. Waitz, M.F.W., et al. The VOLASOIL risk assessment model base on CSOIL for soils contaminated with volatile compounds. Bilthoven : RIVM, 1996. 11. Otte, P.F. Evaluation and revision of the CSOIL parameter set. Bilthoven : RIVM, 2001. 12. Dirven-Van Breemen, E.M., et al. Landelijke referentiewaarden ter onderbouwing van maximale waarden in het bodembeleid. Bilthoven : RIVM, 2007. 13. Lamé, F.P.J., Brus, D.J. en Nieuwenhuis, R.H. Achtergrondwaarden 2000 fase 1. sl : TNO, 2008. 14. Spijker, J. en Vlaardingen, P.L.A. van. Implicaties van voorgestelde bodemnormwaarden uit "Achtergrondwaarden 2000" in relatie tot risico's. Bilthoven : RIVM, 2007. 15. Diverse websites Gemeenten. Bodemfunctiekaarten. sl : website diverse Gemeenten, 2010. 16. VROM. Regeling Bodemkwaliteit. Den Haag : VROM, 2007. 17. NEN Nederlands Normalisatie-Instituut. NEN 5740: Bodem- Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek - Onderzoek naar milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. Delft : NEN, 2009. 18. SIKB. Accreditatie grondprotocollen 3010 t/m 3090; versie 4. sl : SIKB, 2008. 19. Mol, G. en Spijker, J. Natuurlijke achtergrondgehalten van zware metalen in de Nederlandse bodem. sl : Alterra, 2007. 20. Arbeidsinspectie. P174, Werken met verontreinigde grond. Den Haag : SDU, 1993. 21. Ingen, H.W.T.J. Van. Veiligheid en gezondheid bij bodemsanering. Amsterdam : Stichting Het Veiligheidsinstituut, 1986. 47
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
22. CROW. Publicatie 132 : Werken met verontreinigde grond. Ede : CROW, 2002. 23.
—. Publicatie 132 : Werken met verontreinigde grond. Ede : CROW, 2008.
24. Platform P132. Overzicht voorlopige veiligheidsklasse en carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen. Ede : CROW, 2009. 25. Bosman en Bosman, S. Evaluation Manual for the Authorisation of Biocides, Chapter 4 Human toxicology ; risk evaluation human exposure. Wageningen : CTGB, 2010. versie 1.0. 26. Calabrese, E.J., et al. Preliminary adult soil ingestion estimates: results of a pilot study. Regulatory toxicolgy and pharmacology. 1, 1990, Vol. 12, 88-95. 27. Stanek, E.J., et al. Soil ingestion in adults-results of a second pilot study. Toxicol. Environ Safety. 1997, 36:249-257. 28. EPA USA. Supplemental Guidance for developing soil screening levels for Superfund Sites. sl : OSWER, 2002. 9355.4-24. 29. Hagens, W.I., et al. Richtlijn : Bepalen van de orale biobeschikbaarheid van lood in de bodem. Bilthoven : RIVM, 2007. 30. Tromp, P.C. en Kraayeveld, A.J. Onderzoek asbestemissie bij het reinigen van asbesthoudende grond op locatie i.o.v Provincie Noord Brabant. Spijkenisse : BME / TNO, 2004. 31. Roeloffzen, A. Ontwerpnota Actief Bodem- en Baggerbeheer Rotterdam 2010. Schiedam : DCMR, 2010. 32. Mennen, M.G., et al. Protocol risico's blootstelling bodemsanering versie 3. Bilthoven : RIVM, 2009. 33. Mennen, M.G. en Broekman, M.H. Validatie van het model DIVOCOS. Bilthoven : RIVM, 2005. 34. Knol-De Vos, T, et al. Luchtonderzoek tijdens een bodemsaneirng van een benzineverontreiniging in het centrum van Deil. Bilthoven : RIVM, 1998. 35. EPA. Risk Assessment Guidance for Superfund (RAGS), Volume I, Human Health Evaluation Manual (Part A). Philadelphia : EPA RAGS, 1989. 36. —. Risk Assessment Guidance for Superfund, Volume I, Human Evaluation Manual; Part E: Suppl. Guidance for Dermal Risk Asessment. Washington : EPA, 2004. 37. —. Dermal Exposure Assessment: Principles and Applications Interium report. 1992. EPA/600/8-91/011/B. 38. Kao, J.K, Patterson, F.K. en Hall, J. Skin penetration and metabolism of topically applied chemicals in six mammalian species, including man : An in vitro study with benzo(a)pyreen and testosterone. sl : Toxicoly Appl. Pharmacol, 1985. 81:502-516. 39. Assessing risk from Dermal Exposure at hazardous waste sites. Ryan, E.A. en Hawkins, E.T. Washington : The hazardous materials control research institute, 1987.
48
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
40. Swartjes, F.A., Tromp, P.C. en Wezenbeek, J.M. Beoordeling van de risico's van bodemverontreiniging met asbest. Bilthoven : RIVM, 2003. 41. SZW. Wijziging beleidsregels Arbeidsomstandigen wetgeving. Den Haag : sn, 2006. Staatscourant 348. 42. Gezondheidsraad. Asbest: Risico's van milieu- en beroepsmatige blootstelling. Den Haag : Gezondheidsraad, 2010. 2010/10. 43. Tempelman, J., et al. Praktische consequenties van het advies van de Gezondheidsraad inzake asbest 2010. Bilthoven / Utrecht : RIVM & TNO, 2010. 44. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. Milieuindicatoren. 2010. 45. Novem, Senter. Bodemplus. sl : Senter Novem, 2009. 46. Statistiek, Centraal Bureau voor de. STATLINE. sl : CBS. 47. Drecht, G. van, et al. Landelijke beelden van diffuse metaalbelasting van de bodem en de metaalgehalten in de bovengrond, alsmede de relatie tussen gehalten en belasting. Bilthoven : RIVM, 1996. 48. RIVM. Milieuportaal Meetnet Bodemkwaliteit. Bilthoven : RIVM, 1993-1997. 49. SZW. Lijst wettelijke grenswaarden. Den Haag : SZW, 2006. Staatscourant nr 252. 50. —. Wijziging Arbeidsomstandighedenregeling. Den Haag : SZW, 2008. Staatscourant 78. 51. SER. Grenswaarden. 2010. 52. Berg, R. van den. Blootstelling van de mens aan bodemverontreiniging - een kwalitatieve en kwantitatieve analyse, leidend tot voorstellen voor humaan toxicologische Ctoetsingswaarden. Bilthoven : RIVM, 1995. 53. Henderson, P.Th., Borm, P.J.A. en Kant, IJ. Arbeidstoxicologie-risico-inventarisatie en evaluatie. Zeist : Kerkebosch, 1995. ISBN 90-6720-156-1.
49
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
BEGRIPPEN # 1
Begrip Bodemkwaliteit
2
Licht, matig en ernstig verontreinigde grond
3
Grond (water)bodem
4 5 6
8
Hergebruik Functioneel Toepassing van grond Bewerken van grond Bodemfunctie
9
Stand-still beleid
10
Ontvangende bodem en geplaatste bodem Biobeschikbaarheid
7
11
50
Toelichting Met het begrip bodemkwaliteit wordt de chemisch kwaliteit bedoeld. Mechanische en fysische eigenschappen spelen hierin geen rol. Het is echter zo dat grond, die voldoet aan de bodemkwaliteitseisen, niet altijd toegepast kunnen worden op grond van andere eigenschappen. Zie begrip #2 voor nadere kwalificaties van de bodemkwaliteit Verontreinigde grond kan worden geklasseerd in een 4-tal klassen. Deze klassen vinden hun basis in de oorspronkelijk wetgeving, die bedoeld was om de bodem te saneren en was ingedeeld op basis van de verontreiniginggraad in de Circulaire Bodem, welke in 2009 is aangepast (2). Hierbij worden een drietal waarden gehanteerd: Streefwaarde: Dit is de oorspronkelijke achtergrondwaarde, van natuurlijke herkomst. Streefwaarden geven het niveau aan waarbij sprake is van een duurzame bodemkwaliteit. Bij dat niveau zijn de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, dier en plant volledig hersteld Tussenwaarde: Dit is het rekenkundig gemiddelde van de streef- en interventiewaarde. Indien het gehalte hoger is dan de tussenwaarde, is er een noodzaak om nader onderzoek te doen. Dit is een trigger-waarde voor het bevoegd gezag en eigenaar. Interventiewaarde: Dit is het gehalte, waarbij sprake is van een overschrijding van het maximaal toelaatbaar risiconiveau. Er sprake van risico voor mens, flora en fauna. Er dient interventie plaats te vinden. Deze waarden zijn vastgesteld op basis van het model CSOIL. Het gebruik “wonen met tuin” is hierbij het maatgevende scenario. De klassenaanduiding schoon, licht, matig en ernstig is als volgt: Schoon : gehalten lager dan de streefwaarde Licht : streefwaarde < gehalte < tussenwaarde Matig : tussenwaarde < gehalte < interventiewaarde Ernstig : gehalte > interventiewaarde Sinds het nieuwe bodembeleid met het Besluit Bodemkwaliteit zijn er nu ook klassen gebaseerd op het gebruik van de bodem (achtergrondwaarde, wonen en industrie). Deze klassen hebben andere waarden dan de klassering in licht, matig en ernstig. Het besluit is gericht op beheer. De Circulaire Bodemsanering is gericht op saneren. Bodem is het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen. Dat betekent bijvoorbeeld dat het grondwater tot de bodem behoort, evenals ‘de ondergrond’, de bodemlucht en de aanwezige organismen. Waterbodem is de bodem aanwezig onder oppervlaktewater, zoals sloten, vaarten en rivieren. Bodem onder de grondwaterspiegel is geen waterbodem, maar bodem. Grond is het vaste deel van de bodem, maar dan enkel het vaste deel. Hergebruik van reeds gebruikte grond al dan niet veranderd door een bewerking. De kwaliteit sluit aan bij het gebruik (functie). Grond heeft in principe altijd een toepassing. Toepassing zijn : landbouw, funderingsmateriaal voor wegen, groen, etc. Onder bewerken van grond wordt verstaan mengen, egaliseren, verdichten, zeven, scheiden in fracties op basis van grootte of soortelijk gewicht, immobiliseren, etc Onder het Besluit Bodemkwaliteit worden er drie functies onderscheiden : achtergrond (landbouw en natuur), wonen en industrie. Uitgangspunt in het milieubeleid dat aangeeft dat de milieukwaliteit (in dit geval de bodemkwaliteit) als gevolg van menselijk handelen niet mag verslechteren. UItgangspunt van het bodembeleid, zoals opgenomen in de Beleidsbrief Bodem 2003. De ontvangende bodem is de bodem, waar grond op wordt aangebracht. De geplaatste grond wordt in dat geval geplaatst op de ontvangende bodem. Verontreinigingen kunnen aanwezig zijn in de bodem, maar ook in groenten en vlees. Bij consumptie zal deze verontreiniging beschikbaar worden in de mens om schade te veroorzaken. De beschikbaarheid varieert per medium. Zo blijkt dat lood in de grond niet volledig wordt opgenomen in het lichaam, maar lood in groente bijvoorbeeld wel.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
AFKORTINGEN Afkorting AW 2000
BBk BRL 6000 BRL 7000 BRL 7500 CMR-stoffen CROW 132
CSOIL
CSOIL 2000 DIVOCOS
DLP
EC16 GWW HVK KWALIBO LD 50 MTR MVK P174 PAK SIKB TCL / TCA TDI T-klasse VOLASOIL VR
51
Betekenis Achtergrondwaarde. Dit is de som van de natuurlijke achtergrondwaarde vermeerderd met de antropogene achtergrondwaarde (door de mens veroorzaakte verontreiniging). De AW2000 zijn de kwaliteitswaarden van een 100-tal locaties, waar de antropogene verontreiniging gering is. Dat waren landelijke gebieden. De term 2000 geeft aan dat deze waarden de situatie van 2000 vastleggen. Besluit Bodemkwaliteit KWALIBO Beoordelingsrichtlijn 6000 betreffende het begeleiden van saneringen KWALIBO Beoordelingsrichtlijn 7000 betreffende het saneren van verontreinigde grond KWALIBO Beoordelingsrichtlijn 7500 betreffende het reinigen van verontreinigde grond carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen Publicatie met nummer 132 van CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Sinds 2004 is CROW een “ eigen naam” en dekt de naam de lading niet meer. Zie www.crow.nl Blootstellingmodel voor humane risicobeoordeling van Bodemverontreiniging. Oorspronkelijke versie van 1994. De “C” staat voor de C-waarde. Dit is de voormalige interventiewaarde. Het model was oorspronkelijk bedoeld om de C-waarde te berekenen. Vandaar dat het model CSOIL heet. Blootstellingmodel voor humane risicobeoordeling van Bodemverontreiniging. Geactualiseerde versie van 2000-2001. DIspersion of VOlatile COntaminantS. Een emissiemodel voor werkzaamheden in grond verontreinigd met vluchtige stoffen. Model is gericht op emissieberekening op minimaal 10 meter afstand van een sanering Deskundig Leidinggevende Projecten. Een leidinggevende op een saneringsproject, die een veiligheidsopleiding heeft gevolgd conform de CROW 132. Het betreft hier een 3-daagse opleiding. Equivalente lengte Koolstofketen 16 Grond-, Weg- en Waterbouw Hoger veiligheidskundige (in CROW 132 gelijkgeschakeld met RAH en MoSHE) Erkenningsregeling kwaliteitsborging in het bodembeheer. Letale dosis, waarbij 50 % van de proefdieren overlijdt Maximaal Toelaatbaar Risico niveau Middelbaar veiligheidskundige Publicatie 174, zoals deze voorheen wordt opgesteld door de Arbeidsinspectie Polycyclisch aromatische koolwaterstoffen Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer te Gouda Toegestane Concentratie Lucht / Tolerable Concentration Air Tolerable Daily Intake /. Toegestane Dagelijkse Inname Toxiciteits-klasse van een bodemsanering Model om de emissie van vluchtige stoffen uit de bodem te berekenen. Dit model is een onderdeel van CSOIL. Verwaarloosbaar Risico niveau
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 1 : Toetswaarden Regeling Bodemkwaliteit (AW 2000)
GROND parameter
achtergrondwaarden mg/kg
wonen
industrie
IW
mg/kg
mg/kg
mg/kg
20
27
76
Metalen Arseen [As]
76
Barium [Ba]
920
Cadmium [Cd] Chroom [Cr]
0,6 55
1,2 62
4,3 180
13 180
Kobalt [Co]
15
35
190
190
Koper [Cu]
40
54
190
190
Kwik [Hg] Lood [Pb]
0,15 50
0,83 210
4,8 530
36 530
Molybdeen [Mo]
1,5
88
190
190
Nikkel [Ni]
35
39
100
100
Tin [Sn] Vanadium [V]
6,5 80
180 97
900 250
900 250
Zink [Zn]
140
200
720
720
4
15
22
Beryllium [Be] Antimoon Seleen [Se]
30 22 100
Tellurium [Te]
600
Thallium [Tl]
15
Zilver [Ag]
15
Overige anorganische stoffen Chloride
200
Cyanide (vrij) Cyanide (totaal)
3 5,5
3 5,5
20 50
20 50
6
6
20
20
Benzeen
0,2
0,2
1
1,1
Ethylbenzeen
0,2
0,2
1,25
110
Thiocyanaten (som) Aromatische stoffen
Tolueen
0,2
0,2
1,25
32
Xylenen (som, 0.7 factor) Styreen (Vinylbenzeen)
0,45 0,25
0,45 0,25
1,25 86
17 86
Fenol
0,25
0,25
1,25
14
Cresolen (0,7 som, o+m+p)
0,3
0,3
5
13
dodecylbenzeen 1,2,3Trimethylbenzeen
0,35 0,45
0,35 0,45
0,35 0,45
1000
1,2,4Trimethylbenzeen
0,45
0,45
0,45
1,3,5Trimethylbenzeen (Mesityleen)
0,45
0,45
0,45
2Ethyltolueen 3Ethyltolueen
0,45 0,45
0,45 0,45
0,45 0,45
4Ethyltolueen
0,45
0,45
0,45
isoPropylbenzeen (Cumeen)
0,45
0,45
0,45
Propylbenzeen Aromatische oplosmiddelen (som)
0,45 2,5
0,45 2,5
0,45 2,5
200
1,5
6,8
40
40
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen Pak-totaal (10 van VROM) (0.7 factor)
Bijlagen blad 1
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
GROND parameter
achtergrondwaarden
wonen
industrie
IW
mg/kg
mg/kg
mg/kg
mg/kg
1,1Dichlooretheen
0,3
0,3
0,3
0,3
1.2-Dichloorethenen (som, 0.7 factor) Dichloorpropanen (0,7 som, 1,1+1,2+1,3)
0,3
0,3
0,3
1
0,8
0,8
0,8
2
Trichloormethaan (Chloroform) 1,1,1Trichloorethaan
0,25 0,25
0,25 0,25
3 0,25
5,6 15
1,1,2Trichloorethaan
0,3
0,3
0,3
10
Trichlooretheen (Tri)
0,25
0,25
2,5
2,5
Tetrachloormethaan (Tetra) Tetrachlooretheen (Per)
0,3 0,15
0,3 0,15
0,7 4
0,7 8,8
0,2 2
0,2 2
5 5
15 19
Trichloorbenzenen (som, 0.7 factor)
0,015
0,015
5
11
Tetrachloorbenzenen (som, 0.7 factor)
0,009
0,009
2,2
2,2
Pentachloorbenzeen (QCB) Hexachloorbenzeen (HCB)
0,0025 0,0085
0,0025 0,027
5 1,4
6,7 2
Monochloorfenolen (0,7 som, 1+2+3) Dichloorfenolen (0,7 som, 2,3+2,4+2,5+2,6+3,4+3,5) Trichloorfenolen (0,7 som, 2,3,4+2,3,5+2,3,6+2,4,5+2,4,6+3,4,5) Tetrachloorfenolen (0,7 som, 2,3,4,5+2,3,4,6+2,3,5,6)
0,045
0,045
5,4
5,4
0,2
0,2
6
22
0,003
0,003
6
22
0,015
1
6
21
Pentachloorfenol (PCP)
0,003
1,4
5
12
0,02
0,5
1
Chloorbenzenen Monochloorbenzeen Dichloorbenzenen (0.7 factor)
Chloorbenzenen (som, 0.7 factor) Chloorfenolen
Chloorfenolen (som, 0.7 factor)
0,2
PCB PCB 28 PCB 52 PCB 101 PCB 118 PCB 138 PCB 153 PCB 180 PCB (7) (som, 0.7 factor)
Bijlagen blad 2
0,02
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
GROND parameter
achtergrondwaarden
wonen
industrie
IW
mg/kg
mg/kg
mg/kg
mg/kg
Aldrin/dieldrin/endrin (som, 0.7 factor)
0,015
0,04
0,14
4
DDT (som, 0.7 factor) DDD (som, 0.7 factor)
0,2 0,02
0,2 0,84
1 34
1,7 34
DDE (som, 0.7 factor)
0,1
0,13
1,3
2,3
alfaEndosulfan alfaHCH
0,0009 0,001
0,0009 0,001
0,1 0,5
4 17
betaHCH
0,002
0,002
0,5
1,6
gammaHCH
0,003
0,04
0,5
1,2
HCH (0,7 som, alfa+beta+gamma) Heptachloor
0,0007
0,0007
0,1
4
Heptachloorepoxide (som, 0.7 factor)
0,002
0,002
0,1
4
Chloordaan (som, 0.7 factor)
0,002
0,002
0,1
4
Hexachloorbutadieen OCB (0,7 som, grond)
0,003 0,4
Telodrin
DDT,DDE,DDD (som, 0.7 factor)
OCB (0,7 som, waterbodem) Minerale olie (totaal)
190
190
500
5000
Minerale olie C10 C40
190
190
500
5000
0,2
0,2
0,2
50
Overige gechloreerde koolwaterstoffen Chlooraniline (0,7 som, o+m+p) Dichlooranilinen (som) Trichlooranilinen
50 10
Tetrachlooranilinen Pentachlooraniline
10 0,15
0,15
0,15
10
0,000055 0,07
0,000055 0,07
0,000055 10
0,00018 23
Tributyltin (als Sn) Trifenyltin (als Sn)
0,065
0,065
0,065
Organotin (0.7 som TBT+TFT, als Sn)
0,15
0,5
dioxine Chloornaftaleen Organotin bestrijdingsmiddelen
Organotin
2,5
2,5
0,55
4
Chloorfenoxy azijnzuur herbiciden 4Chloor2methylfenoxyazijnzuur (MCPA)
0,55
0,55
Overige bestrijdingsmiddelen Atrazine
0,035
0,035
0,5
0,71
Azinphosmethyl niet chl.pest ONB+OPB (som, 0.7 factor)
0,0075
0,0075
0,0075
2
0,09
0,09
0,5
Carbaryl
0,15
0,15
0,45
0,45
Carbofuran 4-chloormethylfenolen (som)
0,017 0,6
0,017 0,6
0,017 0,6
0,017 15
Bijlagen blad 3
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
GROND parameter
achtergrondwaarden
wonen
industrie
IW
mg/kg
mg/kg
mg/kg
mg/kg
Diisobutylftalaat
0,045
1,3
17
17
Dibutylftalaat
0,07
5
36
36
Butylbenzylftalaat Dihexylftalaat
0,07 0,07
2,6 18
48 60
48 220
Bis(2ethylhexyl)ftalaat (DEHP)
0,045
8,3
60
60
Ftalaten (som, 0.7 factor)
0,25
Pyridine Tetrahydrofuraan
0,15 0,45
0,15 0,45
1 2
11 7
Tetrahydrothiofeen
1,5
1,5
8,8
8,8
Tribroommethaan (bromoform)
0,2
0,2
0,2
75
Acrylonitril Butanol
0,1 2
0,1 2
0,1 2
0,1 30
Butylacetaat
2
2
2
200
Ethylacetaat
2
2
2
75
Diethyleenglycol Ethyleenglycol
8 5
8 5
8 5
270 100
Formaldehyde
0,1
0,1
0,1
0,1
isoPropanol
0,75
0,75
0,75
220
3 2
3 2
3 2
30 35
0,2
0,2
0,2
100
Methanol Methylethylketon (MEK) ETBE Methyltertbutylether (MTBE)
Bijlagen blad 4
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 2 : Voorbeeld bodemfunctiekaart
Bijlagen blad 5
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 3 : Correctieregels voor humus- en lutumgehalte Regeling Bodemkwaliteit
Metalen Bij de omrekening van de normwaarden voor metalen worden de volgende bodemtypecorrectieformule gebruikt: (MW)b,g,bs = (MW)sb x {{(A + (B x %lutum) + (C x %organisch stof)} / {(A + (B x 25) + (C x 10)}} Met hierin
(MW)b,g,bs
=
(MW)sb
=
% lutum
=
% organisch stof
=
A,B,C
=
maximale waarde of achtergrondwaarde die geldt voor de plaats van toepassen, respectievelijk voor de toe te passen of te verspreiden partij grond of baggerspecie, gecorrigeerd op basis van rekenkundige gemiddelde van het lutum- en organisch stofgehalte zoals gemeten in de bodem, respectievelijk de toe te passen grond of baggerspecie maximale waarde of achtergrondwaarde voor de standaardbodem, die geldt als toepassingseis voor de plaats van toepassen gemeten percentage lutum in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie. Voor bodem, grond of baggerspecie met een gemeten lutumgehalte van minder dan 2% wordt met een lutumgehalte van 2% gerekend. Voor thermisch gereinigde grond en baggerspecie geldt de volgende uitzondering: Bij de omrekening van de normwaarden voor Barium, wordt indien het lutumpercentage lager is dan 10%, met een lutumpercentage van 10% gerekend. gemeten percentage organisch stof in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie. Voor bodem, grond of baggerspecie met een gemeten organisch gehalte van minder dan 2% wordt met een organisch stofgehalte van 2% gerekend. stof afhankelijke constanten voor metalen (zie tabel 1)
Tabel 1. Stofafhankelijke constanten voor metalen Stof A B C Arseen 15 0,4 0,4 Barium 30 5 0 Berylium 8 0,9 0 Cadmium 0,4 0,007 0,021 Chroom 50 2 0 Kobalt 2 0,28 0 Koper 15 0,6 0,6 Kwik 0,2 0,0034 0,0017 Lood 50 1 1 Nikkel 10 1 0 Tin 4 0,6 0 Vanadium 12 1,2 0 Zink 50 3 1,5 1
Voor antimoon, molybdeen en thallium wordt geen bodemtypecorrectie gehanteerd
Bijlagen blad 6
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Organische verbindingen Bij de omrekening naar standaardbodem voor organische verbindingen, met uitzondering van PAK’s, wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemtypecorrectieformule: (MW)b,g,bs = (MW)sb x (%organisch stof / 10) Waarin:
Bijlagen blad 7
(MW)b,g,bs
=
(MW)sb
=
% organisch stof
=
maximale waarde of achtergrondwaarde die geldt voor de plaats van toepassen, respectievelijk voor de toe te passen of te verspreiden partij grond of baggerspecie, gecorrigeerd op basis van rekenkundige gemiddelde van het lutum- en organisch stofgehalte zoals gemeten in de toe te passen grond of baggerspecie maximale waarde of achtergrondwaarde voor de standaardbodem, die geldt als toepassingseis voor de plaats van toepassen gemeten percentage organisch stof in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie. Voor bodem, grond of baggerspecie met gemeten organische stofgehalte van meer dan 30% respectievelijk minder dan 2%, wordt met organisch stofgehalten van 30%, respectievelijk 2% gerekend.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
PAK’s Bij PAK’s is de wijze van correctie naar de standaardbodem afhankelijk van het percentage organisch stof. Voor PAK’s wordt geen bodemtypecorrectie voor bodems met een organisch stofgehalte tot 10% toegepast. Tussen de 10% en 30% organisch stofgehalte wordt de volgende bodemtypecorrectieformule gebruikt: (MW)b,g,bs = (MW)sb x (%organisch stof / 10) Waarin:
(MW)b,g,bs
=
(MW)sb
=
% organisch stof
=
maximale waarde of achtergrondwaarde die geldt voor de plaats van toepassen, respectievelijk voor de toe te passen of te verspreiden partij grond of baggerspecie, gecorrigeerd op basis van rekenkundige gemiddelde van het lutum- en organisch stofgehalte zoals gemeten in de bodem, respectievelijk de toe te passen grond of baggerspecie maximale waarde of achtergrondwaarde voor de standaardbodem, die geldt als toepassingseis voor de plaats van toepassen gemeten percentage organisch stof in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie
Voor bodems met een organisch stofgehalte vanaf 30% wordt de volgende bodemtype-correctieformule gehanteerd: (MW) b,g,bs = (MW) sb × 3 Waarin:
Bijlagen blad 8
(MW) b,g,bs
=
(MW) sb
=
% organisch stof
=
maximale waarde of achtergrondwaarde die geldt voor de plaats van toepassen, respectievelijk voor de toe te passen of te verspreiden partij grond of baggerspecie, gecorrigeerd op basis van rekenkundige gemiddelde van het lutum- en organisch stofgehalte zoals gemeten in de bodem, respectievelijk de toe te passen grond of baggerspecie maximale waarde of achtergrondwaarde voor de standaardbodem, die geldt als toepassingseis voor de plaats van toepassen gemeten percentage organisch stof in de te beoordelen bodem, grond of baggerspecie
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 4 : Humaan-Toxicologische maximaal toelaatbare risiconiveau en wettelijke grenswaarden Gebaseerd op (9), (47), (48) en (49) Parameter
Barium Cadmium Kobalt Koper Kwik, niet vluchtig Lood
TDI Tolerable Daily Intake
TCA Tolerable Concentration Air
CRoral 4 1:10 lifetime excess cancer risk oraal
Grenswaarde
µg/kg bw/day 20 0,5 1,4 140 2,0 (anorganisch) 0,1 (organisch) 3,6
µg/m3 1,0
µg/kg bw/day
mg/m 0,5 0,005 0,02 0,1 0,02 0,01 70 ug/100 ml bloed 0,05 (Denemarken) 10 0,1 5 3 0,550 µg/m 50
0,5 1,0
3
Molybdeen 10 12 Nikkel 50 0,05 Zink 500 PAK-totaal som 10: 6,3 (oud; 1993) Naftaleen 40 Fenantreen 40 Antraceen 40 Fluoranteen 50 benzo(a)antraceen 5,0 chryseen 50 benzo(k)fluoranteen 5,0 benzo(a)pyreen 0,5 benzo(ghi)peryleen 30 indeno(1,2,3- 5,0 cd)pyreen Minerale olie 25000 (oud 1993) 5 Alifatisch EC5-EC8 2000 18400 Alifatisch EC8-EC16 100 1000 Alifatisch EC16-EC35 2000 Alifatisch > EC35 20000 Aromatisch EC5-EC9 200 400 Aromatisch EC9-EC16 40 200 Aromatisch EC16-EC35 30 PCB (som van 7) 0,01 0,5 0,01 (Denemarken) Noot: voor lood geldt in Nederland een grenswaarde voor het gehalte lood in bloed. In het kader van dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de grenswaarde van Denemarken. Voor PCB’s is in Nederland geen grenswaarde vastgesteld (is per 2007 vervallen). Daarom wordt hier ook de grenswaarde van Denemarken gebruikt. De grenswaarden voor deze twee stoffen is in Denemarken het laagst binnen Europa.
Bijlagen blad 9
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 5 : Overzicht effecten van verontreinigingen (9)
Kobalt Koper Kwik, niet vluchtig
? X
Bijlagen blad 10
Orgaan van impact
X Lever Nieren Botten
?
X X
Lood
?
Molybdeen Nikkel Zink PAK-totaal som 10: Naftaleen Fenantreen Antraceen Fluoranteen benzo(a)antraceen chryseen benzo(k)fluoranteen benzo(a)pyreen benzo(ghi)peryleen indeno(1,2,3-cd)pyreen Minerale olie Alifatisch EC5-EC8 Alifatisch EC8-EC16 Alifatisch EC16-EC35 Alifatisch > EC35 Aromatisch EC5-EC9 Aromatisch EC9-EC16 Aromatisch EC16-EC35 PCB (som van 7)
Longschade
X X
Zenuwstelsel
X ?
immuunsysteem
Hart/Bloed
?
Reprotoxisch
Barium Cadmium
Kanker in ..
Longkanker
Parameter
X
X
X
X
X
X X X
X
? ?
Huid Huid
X X X X X
Huid Huid Huid Huid Huid/darm
X
huid
X
X
X
X X X X X X X X X X X
X
Nieren darmen Nieren lever
X
X
alvleesklier
X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X X X
Lever Lever Lever Lever/Nieren Lever Lever Lever Lever Lever Lever
X
?
X
X
lever/bloed lever lever lever lever lever/nieren lever Huid lever
Verdacht van mutagene/carcinogene/reprotoxische werking, niet voldoende bewezen of te weinig data beschikbaar Het betreffende effect is aangetoond en waargenomen in toxicologisch onderzoek, al dan niet bij dierproeven of bij mensen.
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 6 : Voorbeeld berekening Cadmiumblootstelling De blootstelling van de GWW werknemer aan cadmium is de som van inhalatoire en orale blootstelling en kan worden berekend en getoetst aan de hand van formules [1] en [2]. Hieronder zijn de relevante parameters voor cadmium en de worstcase situatie opgesomd voor het werken met cadmium houdende grond met een gehalte gelijk aan de achtergrondwaarde. , ,
= Concentratie van Cd in de grond
[kg/kg ds]
= Concentratie van bodemstof in de lucht
[mg/m3]
=
2,5
= Ingestion rate
[mg/dag]
=
330
= Body weigth
[kg]
=
75
= Grenswaarde van Cd
[mg/m3]
=
0,005
= Tolerable Daily Intake Cd
[µg/dag/kg bw]=
0,5
Met de formules [1] en [2] wordt dit dan voor de inhalatie en inname van de Cadmium bij de gehalte van Cadmium in de bodem bij de achtergrondwaarde, maximale waarde wonen en industrie en de interventiewaarde: =
,
×
,
,
FDICd (AW) FDICd (Wonen) FDICd (Industrie) FDICd (Interventie)
{inhalatie Cd}
= 0,8x10-6 x 2,5 / 0,005 = 4 x 10-4 = 1,7x10-6 x 2,5 / 0,005 = 8,5 x 10-4 = 6,0x10-6 x 2,5 / 0,005 = 30 x 10-4 = 18,0x10-6 x 2,5 / 0,005 =90 x 10-4
Flucht,Cd (AW) Flucht,Cd (Wonen) Flucht,Cd (Industrie) Flucht,Cd (Interventie) =
/
,
×
/
(= 0,04 % van de grenswaarde) (= 0,09 % van de grenswaarde) (= 0,30 % van de grenswaarde) (= 0,90 % van de grenswaarde)
× 1000/
{inname Cd}
= 0,8x10-6 x 330 / 75 x 1000/0,5 = 7 x 10-3 = 1,7x10-6 x 330 / 75 x 1000/0,5 = 15 x 10-3 = 6,0x10-6 x 330 / 75 x 1000/0,5 = 53 x 10-3 = 18,0x10-6 x 330 / 75 x 1000/0,5 = 7 x 10-3
(= 0,7% van de TDI) (= 1,5% van de TDI) (= 5,3% van de TDI) (= 15,8% van de TDI)
Conclusie De relatieve blootstellingen ten opzicht van de grenswaarde en TDI voor de verschillende bodemkwaliteitswaarden zijn opgenomen in onderstaande tabel, welke tevens zijn opgenomen in de rapportage. Bodemkwaliteitswaarde {mg/kg ds} AW 2000 {0,8} Wonen {1,7} Industrie {6,0} Interventie {18,0}
Bijlagen blad 11
Relatieve blootstelling t.o.v. de grenswaarde {%} 0,04 0,09 0,30 0,90
Relatieve blootstelling t.o.v. de TDI {%} 0,7 1,5 5,3 15,8
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 7 : Parameterset sanering DIVOCOS
Bijlagen blad 12
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 8 : Grafische uitkomsten DIVOCOS voor PCB, PAK en olie
Oliegehalte = 400 = AW en wonen
Oliegehalte = 1050 = industrie
Oliegehalte = 10500 = interventiewaarde
Bijlagen blad 13
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Naftaleen = 3,2 = AW
Naftaleen = 14,3 = wonen
Naftaleen = 84 = industrie en interventiewaarde
Bijlagen blad 14
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Hexachloorbenzeen = 1,05 = industrie
Hexachloorbenzeen = 2,10 = interventiewaarde
Bijlagen blad 15
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 9 :Bijdragen van de verschillende PAK’s op PAK (som 10) Overzicht van de bijdragen van de 10 PAK op het PAK-totaal gehalte bij een steekproef van 12 projecten in de regio Rotterdam en Limburg. De analyses zijn verkregen door een quickscan in Google. Het betreft openbare onderzoeksrapporten van Gemeenten in het kader van projectontwikkelingen.
Bijlagen blad 16
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 10 : Totale blootstelling GWW-werknemer In onderstaande overzicht is de blootstelling gesommeerd voor de routes :
Blootstelling bodemstof getoetst aan de grenswaarde voor een verfijnde worst case situatie (§5.5); Orale opname bodemdeeltjes voor een verfijnde worst case situatie (§5.5); Blootstelling aan dampen in een worst case situatie (§5.7.1); Huidblootstelling in een worst case situatie(§5.7.2); Blootstelling aan asbestvezels in een worst case situatie (§5.8).
Daarnaast is de interne sommatie-regel toegepast voor Kobalt, hierbij is enkel de grenswaardetoetsing gehanteerd (§5.5).
Bijlagen blad 17
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 11 :Verontreinigingsbeelden Nederland voor zware metalen en PAK
PAK-gehalten in Nederlandse grondgebieden
Bijlagen blad 18
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?
Bijlage 12 :Beroepsgroepen en aantal werknemers
Beroepsgroepen en aantal werknemers dat contact kan hebben met (verontreinigde) grond (voorlopige cijfers 2009) (44)
Bijlagen blad 19
Hoe veilig is het bodemkwaliteitsbeleid?