Hoe pakt de Participatiewet uit? Een aantal casussen. Wim is visueel beperkt en krijgt geen arbeidsplaatsvoorziening: Financiële risico’s voor participatiebudget gemeente Mensen met een arbeidshandicap kunnen soms prima werk verrichten, mits er een aanpassing op hun werkplek wordt getroffen. Werknemers - die zijn aangewezen op een arbeidsplaatsvoorziening - en hun werkgever moeten kunnen rekenen op die vergoeding. Of gemeenten de vergoeding van die voorziening kan garanderen, is de grote vraag. Er is geen enkele verplichting in de Participatiewet opgenomen om werkvoorzieningen te regelen, laat staan te vergoeden. Wim heeft een visuele beperking en leeft al enkele jaren van een Participatiewet-uitkering. Hem is aangeraden om een indicatie beschut werken aan te vragen, maar het oordeel in deze luidt dat hij niet in aanmerking komt voor beschut werk. De aanpassingen die Wim nodig heeft, zo is de toelichting, kunnen ook bij een gewone werkgever worden gerealiseerd. Via de Participatiewet is er geen garantie dat hij de aanpassingen vergoed krijgt. Was Wim een zieke werknemer of Wajonger, dan zou het UWV de kosten van de aanpassing vergoeden (een slordige 17 duizend euro) op basis van de huidige re-integratieartikelen in de Wajong of WIA (deze bepalingen zijn identiek en gelden ook voor werknemers die uit de WWB zijn gestroomd). Wat gaat er mis? Het is voor gemeenten moeilijk te garanderen om elke benodigde voorziening te vergoeden. Gemeenten moeten hun voorzieningenbeleid per verordening bepalen, maar kunnen niet voorspellen hoeveel mensen een aanvraag indienen. Dus weten ze niet welk bedrag zij moeten reserveren binnen het krappe participatiebudget en de verwachting is dat zij – op zijn gunstigst – daar beperkte middelen voor vrij maken. Vindt Wim zelf werk dan moeten hij en zijn werkgever erop kunnen rekenen dat de gemeente de werkaanpassingen vergoedt. Dat kunnen ze niet, want misschien staat een brailleaanpassing niet in de verordening of mogelijk is het budget op. Deze systematiek klopt niet. Hoe meer mensen gaan werken mèt voorzieningen, hoe groter de financiële risico’s voor de gemeente worden, omdat er vaak sprake is van een zeer beperkte netto besparing op de budgetten van de gemeente: een perverse prikkel. Zeker als Wim ook nog eens een Niet Uitkeringsgerechtigde (NUG) zou zijn. Wim moet werken, maar kan dat alleen met een arbeidsvoorziening. Als de gemeente die niet kan bieden, vervalt dan de plicht tot werken voor mensen als Wim? Hoe het ook kan! De financiering van de meerkosten voor arbeidsplaatsvoorzieningen in de Participatiewet moet anders worden geregeld. Het is beter om het budget voor voorzieningen buiten de prikkelwerking van de Participatiewet te houden en aan te sluiten bij de WIA. Via de WIA is gegarandeerd dat arbeidsplaatsvoorzieningen worden vergoed. Zo weten alle werkgevers en werknemers waar zij aan toe zijn en kunnen zij zelf het initiatief nemen een arbeidscontract aan te gaan. Toegelicht: wie vraagt welke voorziening aan (huidige situatie) De werkgever vraagt aan: niet-meeneembare voorzieningen, vergoeding voor 1 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
aanpassingen aan het gebouw of machines. De werknemer (of werkzoekenden die scholing volgen gericht op arbeid) vraagt aan: meeneembare voorzieningen, vergoeding voor materiële (aangepaste auto, braille) en immateriële voorzieningen (doventolk, jobcoach). Leontien hoort niet in een werkloosheidsregeling: Participatiewet schiet doel voorbij voor mensen zonder arbeidsvermogen Sommige mensen die nu nog onder de Wajong vallen, moeten straks een beroep gaan doen op de Participatiewet. Dat is vanuit het voorstel logisch, zolang zij beschikken over arbeidsvermogen. Maar er komen ook mensen in de Participatiewet die geen arbeidsvermogen hebben. Dat komt omdat de Wajong alleen toegankelijk is wanneer ook zeker is dat volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is. Maar zijn deze mensen wel op de goede plek in een wet die uitgaat van mensen met arbeidsvermogen. Wat kan deze wet dan bieden? Leontien is in 2013 21 jaar en draagt een zwaar verleden met mishandeling met zich mee. Ze is na een aantal opnames nog altijd onder behandeling van een psychiater. Ze vermijdt contacten met anderen, omdat ze dan hevig in paniek raakt. Inmiddels is ze zover dat ze zelfstandig kan gaan wonen met ambulante behandeling en begeleiding om het overzicht over haar financiën te bewaren en te vermijden dat ze terugvalt. Leontien heeft een inkomen nodig om haar huur te betalen. Ze vraagt een Wajong-uitkering aan bij het UWV. Het UWV oordeelt dat ze weliswaar op dat moment niet kan werken, maar dat niet zeker is dat deze situatie duurzaam is. Leontien komt bij de gemeente voor een uitkering. Ondanks haar onvermogen om te werken of scholing te volgen, moet zij vanwege de 4-wekeneis bij jongeren, een maand inkomen missen, terwijl ze al wel de huur moet betalen. Wat gaat er mis? Leontien wordt geconfronteerd met eisen die haar niet helpen haar leven op orde te krijgen. De Participatiewet is zozeer aangescherpt dat er druk op mensen wordt gelegd die een dergelijke druk niet aankunnen. Gemeenten zetten al hun geld in op mensen met een grote kans op uitstroom. Zij investeren niet in mensen als Leontien. Er is ook kennis nodig over rehabilitatie of revalidatie waar gemeenten nog niet over beschikt. De langdurende zorg van de AWBZ is weggevallen, de psychiater wordt door de zorgverzekeraar vergoed en de aanvraag voor ambulante ondersteuning is nog in behandeling omdat de gemeente nog beziet of Leontien zich niet zelf kan redden met hulp van vrijwilligers. Hoe het ook kan! Mensen als Leontien horen niet in een werkloosheidsregeling. Er moet duidelijk zijn wat voor mensen zonder arbeidsvermogen ondernomen moet worden zolang de duurzaamheid van hun arbeidsongeschiktheid nog niet helder is. Dit past niet in de Participatiewet. Zolang er geen arbeidsvermogen is, past geen werkplicht. Het tijdelijk toekennen van een Wajong-uitkering in combinatie met zorg uit WLZ of WMO is hier de oplossing. Blijft staan dat, wanneer haar arbeidsongeschiktheid toch duurzaam blijkt, definitieve instroom in de Wajong mogelijk is. Gebeurt er niets, dan is op termijn Wajong in elke geval in beeld.
2 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
Werkgever Klaas is bang dat medewerkers minder ondersteuning krijgen: Meer hindernissen voor welwillende werkgevers Werkgevers die de waarde van jongeren met een beperking in hun bedrijf inzien, hebben de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan. Ze krijgen ondersteuning en hebben goede relaties met jobcoaches. Voor hen verandert er van alles. De gemeente wordt verantwoordelijk voor loonkostensubsidie, no-riskpolis en werkvoorzieningen, waaronder de jobcoach. Klaas heeft als filiaalhouder van een supermarkt 100 medewerkers. Een aantal van hen komt uit de Wajong en werkt al langer dan drie jaar in vaste dienst. Drie Wajongers werken er tussen de 6 maanden en 2 jaar. Door zijn ruime ervaring weet Klaas hoe de procedures lopen, wie hij aan kan stellen en wat hij van de begeleiding (gespecialiseerde jobcoaches) kan vragen. Zo worden ook de collega’s van denieuwe werknemer begeleid om de samenwerking soepel te laten verlopen. Klaas hoeft geen subsidies, maar wil wel graag dat de overheid de meerkosten van deze werknemers vergoed. Voor drie van zijn werknemers heeft hij loondispensatie gekregen via het UWV. In 2015 verandert er erg veel voor hem. Hij kan niet langer gebruik maken van de eigen jobcoaches, omdat de gemeente zelf jobcoaches in dienst heeft. Die mogen eigenlijk alleen maar wat nazorg verlenen, meer tijd hebben ze niet. Wat gaat er mis? Werkgevers die openstaan voor het aannemen van jongeren met een verstandelijke, lichamelijke of psychische beperking zijn keihard nodig voor het behalen van één van de doelstellingen van de Participatiewet: meer mensen laten meedoen. Tochwordt het hen juist moeilijker gemaakt. Werkgeversorganisaties hebben duidelijk aangegeven hoe zij bereid zijn mee te werken om mensen met beperkingen aan te nemen: uniforme regelingen, meerkosten worden vergoed, risico’s bij ziekte afgedekt en keuzevrijheid wie hen ondersteunt. Ook de kwaliteit van goed gekwalificeerde jobcoaches op wie zij kunnen vertrouwen is voor hen van groot belang. Hier wordt niet aan voldaan. Werkgevers krijgen juistte maken met méér in plaats van minder regelingen rond no-riskpolis en tegemoet-komingen die een werknemer kan krijgen bij arbeidsplaatsvoorzieningen. De mogelijkheden om mensen aan de slag te helpen, worden hierdoor ingeperkt. Hoe het ook kan! Werknemers en werkgevers moeten per indicatie een beroep kunnen doen op een uniform pakket aan arbeidsmarktinstrumenten, werkplekaanpassingen (inclusief jobcoaching zo lang als nodig is) en no-riskpolis. Gemeenten en UWV zouden hen daarin moeten ondersteunen. Het pakket aan voorzieningen zou juist eenduidig moeten worden. Hieraan kunnen ook duidelijke kwaliteitsnormen aan worden gesteld, zoals geregistreerde jobcoaches. Door de Participatiewet wordt de verscheidenheid alleen maar groter. Anne kan potentiële medewerkers geen kansen meer bieden: No-riskpolis voor werkgevers Voor werkgevers is het van belang dat zij mensen met een verstandelijke, psychische of lichamelijke beperking aan kunnen stellen, zonder dat zij financiële risico’s lopen. Een no-riskpolis is daarom essentieel voor veel werkgevers. Juist die no-riskpolis komt in de 3 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
Participatiewet onder druk te staan: niet alle risico’s zijn afgedekt en slechts een beperkte groep kan er langdurig voor in aanmerking komen. Anne is HRM-manager bij een groot communicatiebedrijf. Ze heeft goede ervaringen met medewerkers vanuit WSW-begeleid werken en de Wajong. Voor haar tellen sociale vaardigheden van mensen. Het bedrijf komt de medewerkers op veel vlakken tegemoet. Ze krijgen de mogelijkheden om vanuit huis te werken bijvoorbeeld. Het is wel belangrijk om de meerkosten afgedekt te hebben, zoals de vervoersvoorziening van twee personeelsleden. De premiekorting die het bedrijf ontvangt, dekt andere kosten af voor indienstneming van deze mensen. Daarnaast is de no-riskpolis voor haar cruciaal. Er is ooit een medewerker in dienst gekomen die arbeidsongeschikt raakte waardoor het bedrijf ruim een ton aan verhoogde WIA-premie moest betalen. Inmiddels heeft Anne Aisha leren kennen: een jonge enthousiaste vrouw die goed in het team past. Aisha valt vanwege een chronische darmziekte (die door medicijnen onder controle is en ertoe leidt dat zij verdeeld over de week 20 uur kan werken) onder de Participatiewet en daarom vraagt Anne om een no-riskpolis. Het blijkt dat de gemeente maximaal 2 jaar een no-riskpolis afgeeft die maar de helft van de kosten voor loondoorbetaling vergoedt, omdat voor Aisha geen loonkostensubsidie hoeft te worden verstrekt. De kosten van WIA-instroom is ook niet verzekerd. Tot haar grote spijt kan ze Aisha toch niet aannemen. Wat gaat er mis? Gemeenten bepalen zelf hoe werkgevers tegen ziekte van werknemers worden beschermd. Hierdoor kan een werkgever met veel verschillende varianten te maken krijgen in zowel doelgroep als duur. Risico’s tegen arbeidsongeschiktheid geeft de gemeente niet af, UWV wel. Alleen mensen die met loonkostensubsidie hebben gewerkt en dat nietmeer nodig hebben, kunnen na 2 jaar werken zonder loonkostensubsidie daarna nog een vijfjarige no-riskpolis van het UWV krijgen. Een no-riskpolis van de gemeente verzekert slechts de doorbetaling van het loon bij ziekte niet het risico op kosten als een werknemer arbeidsongeschikt wordt. Werkgevers zijn bevreesd voor dat risico en nemen mensen met gezondheidsproblemen daarom minder gemakkelijk aan. Soms is dat risico overigens wel reëel, zoals bij Aisha maar voor haar is slechts een beperkte no-riskpolis beschikbaar. Hoe het ook kan! Een eenduidige regeling voor de no-riskpolis voor werknemers die feitelijk en door werkgevers ervaren risico’s met zich meedragen. Een no-riskpolis die de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte en het risco bij arbeidongeschiktheid afdekt. Dat kan van toepassing zijn voor mensen binnen en buiten de Participatiewet. Het is te overwegen een werkzaam leven lang een no-riskpolis toe te kennen aan mensen met gezondheidsklachten en die een verwacht hoger ziekteverzuim hebben. 1
1
In Nederland zijn de kosten van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor werkgevers de hoogste van Europa. Deze grotere
verantwoordelijkheid van werkgevers voor hun werknemers leidt tot een lagere instroom in de WIA, maar ook tot het mijden van risico bij het aannemen van nieuwe werknemers met gezondheidsproblemen of beperkingen. Daarom is de wettelijke no-riskpolis een wezenlijk instrument om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Belangrijk bij de no-riskpolis is dat die uitgaven alleen worden gedaan als er daadwerkelijk uitval is.
4 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
Els kan re-integratieproblemen verwachten: Cliënt en werkgever niet centraal gesteld in Participatiewet Wordt in de Participatiewet de optie voor loonkostensubsidie breed uitgemeten, binnen andere regelingen zijn er minder of geen mogelijkheden. Dit beperkt ernstig de re-integratiekansen van mensen die vanuit andere regelingen aan het werk willen gaan. Hoewel de Participatiewet is gemaakt voor alle mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, wordt dat doel niet bereikt. Bij het ontwerp van de wet is te veel uitgegaan van de gemeente. Er zouden meer mensen aan het werk kunnen komen als cliënten énwerkgevers centraal waren gesteld. Els heeft een herseninfarct gehad toen ze gewoon een baan had. Het gevolg van de herseninfarct is een Niet-Aangeboren-Hersenletsel (NAH). Na twee jaar ziekte is ze haar werk kwijtgeraakt. Zij ontvangt nu een WGA-uitkering. Els wil wel graag weer aan de slag, vooral omdat ze zich beter voelt. Ze heeft een stage gevonden bij een werkgever die door zijn zoon weet wat NAH is. De zoon (een Wajonger) werkt ook in zijn bedrijf en voor hem heeft hij eerder vijf jaar loondispensatie gekregen. Omdat Els (door concentratiestoornissen) duidelijk langzamer werkt dan de drie andere collega’s vraagt de werkgever ook voor haar loondispensatie aan. Het UWV legt uit dat dit niet mogelijk is. Omdat Els een WGAuitkering krijgt, kan zij geen loonkostensubsidie krijgen. Els krijgt de baan niet. Wat gaat er mis? Mensen die geen uitkeringsrelatie hebben met de gemeente, kunnen niet in aanmerking komen voor loonkostensubsidie. Alleen werkgevers met (ex-)Wajongers in dienst, mensen die vanuit de Participatiewet aan het werk gaan en werknemers die werken op basis van WSW-Begeleid Werkers kunnen dat. Anderen vallen tussen wal en schip. Door de koppeling van instrumenten aan de gemeente en niet aan een indicatie van de noodzaak, zullen regelingen ingewikkeld blijven en is er niet die ene sluitende regeling gekomen. Hoe het ook kan! Het zou een echte hervorming zijn als wordt uitgegaan van een eenduidig flankerend beleid voor de facilitering van werkgevers en werknemers met een lagere loonwaarde als gevolg van structureel functionele beperkingen. Dan kan UWV Els wel aan het werk helpen. Jan wil aan het werk maar krijgt hij een kans: Niet iedereen kan werken naar vermogen onder de Participatiewet Sommige mensen hebben wel arbeidsvermogen, maar vragen om intensieve en langdurende begeleiding om te kunnen presteren. Mensen met een meervoudige beperking en grote afstand tot de arbeidsmarkt kunnen beter af zijn door decentralisatie van verantwoordelijkheden in het kader van de Participatiewet en Wmo. Toch staan er nog veel vragen open. Kunnen gemeenten wel genoeg faciliteiten bieden om via de Participatiewet deze mensen aan het werk te helpen? Komen mensen met Wmo-zorgvragen zonder Participatiewet-uitkering nog voldoende aan bod als de Wmo bijspringt (verdringing)? Leidt dit uiteindelijk tot afwenteling op regelingen waar de gemeente niet verantwoordelijk voor is?
5 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
Jan, 20 jaar oud, heeft een lichte verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Hij woont thuis bij zijn moeder met een Participatiewet-uitkering. Jan wil werken en meldt zich bij de gemeente. De gemeente vindt dat Jan te veel gedragsproblemen heeft en wil hem daarom nog niet begeleiden naar werk. Hij wordt in een (Wmo-)buurtbeheerproject betrokken. Daar vraagt hij te veel begeleiding. Jan klaagt over te weinig geld en wil gewoon werk. De Wmo-afdeling biedt de W&I-afdeling aan mee te betalen aan een traject naar werk. Wordt er geen werk gevonden dan veroorzaakt Jan waarschijnlijk weer overlast. Hij is al eerder het criminele pad opgegaan om aan geld te komen. Beschut werk zou een oplossing kunnen zijn: in een beschutte werkomgeving kan er beter worden ingespeeld op de gedragsproblemen en Jan kan intensiever worden begeleid. Maar de gemeente wil Jan daarvoor nog niet in aanmerking brengen. Inmiddels blijkt Jan ook ADD te hebben, waardoor ondersteuning vanuit de zorgverzekeringswet nodig is. Wat gaat er mis? Mensen met arbeidsvermogen met veel ondersteuningsvragen zijn een financieel risico. Hoe financiert de gemeente de zorg voor intensieve begeleiding naar en op een werkplek? Een combinatie van middelen uit de Participatiewet en Wmo biedt mogelijkheden. Maar een beschutte werkplek en begeleiding voor de thuissituatie is bij elkaar een groot beslag op het gemeentelijke budget. Deze combinatie van Participatiewet en Wmo werpt de vraag op: 1. Hoe kan worden voorkomen dat mensen met een Wmo-vraag én een Participatiewetuitkering meer kans op ondersteuning hebben dan mensen zonder of een andere uitkering (verdringing)? Als Jan partner was van iemand met een loon, had de gemeente die investering dan ook gedaan? 2. Hoe kan worden voorkomen dat afwenteling plaatsvindt? Wanneer gemeenten de kosten te hoog vinden en onvoldoende investeren, nemen problemen toe en dat kan leiden tot structurele lastenverschuiving naar WLZ en Wajong (afwenteling). Hoe het ook kan! Werken is vaak het beste medicijn voor jongeren als Jan. Ondanks de beperkte middelen, moeten gemeenten gestimuleerd worden samen met de cliënt te zoeken naar maatwerk-oplossingen die bij hem passen. Daarbij moet beschut werken niet worden uitgesloten. Om gemeenten te motiveren te investeren en afwenteling naar WLZ en Wajong te voorkomen, is een activerende poortwachtersfunctie nodig bij CIZ en UWV. Een vorm van de Wet Verbetering Poortwachter, die gemeenten prikkelt tot handelen. Als zij dat nalaten, volgt een plicht tot vergoeding van de kosten voor de Wajong-uitkering. Dit is een goede aanvulling op de tekortschietende prikkelwerking van de WWB. De herbeoordeling Wajong, de overgang van de AWBZ naar de WLZ en WMO en de overgang van de GGZ naar WMO en Zorgverzekeringswet. Dat kan tot situaties leiden dat mensen tussen wal en schip vallen. 5 casussen Wouter, Annelies, Karel, Jolien en Pieter. Wouter, geen sluitend aanbod van Participatiewet en WMO/WLZ (na 2015) Mensen zijn geen modelpoppetjes die in regelingen passen. Sommigen vallen juist overal buiten, omdat door scherpe taakstellingen iedereen zijn eigen grenzen trekt. De situatie kan onder de Participatiewet ontstaan dat iemand geen uitzicht heeft op werk, geen onderwijs kan volgen, maar ook niet in aanmerking kan komen voor dagbesteding. Niet even, maar langdurig.
6 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
Wouter verlaat na twee jaar extra VSO ZMLK-school op 20-jarige leeftijd de school. Het UWV vindt hem arbeidsgeschikt (45 %) en verwijst hem naar de gemeente. De gemeente ziet geen mogelijkheden om hem op korte termijn aan werk te helpen. Wouter en zijn ouders melden zich bij het Wmo-loket voor dagbesteding, maar omdat Wouter loonvormende arbeid kan verrichten, komt hij hiervoor niet in aanmerking. Alleen thuis blijven is geen optie, omdat beide ouders werken. De ouders proberen ten einde raad Wouter uit huis te plaatsen en melden zich voor een indicatie voor wonen met dagbesteding (ZZP VG 3 of 4). Die indicatie voor wonen met begeleiding krijgt hij, maar zònder dagbesteding, omdat hij volgens de Participatiewet loonvormende arbeid kan verrichten. Geen enkele instelling wil hem opnemen, omdat hij geen indicatie dagbesteding heeft en wel permanent toezicht moet hebben. Wat nu? Annelies is 35 jaar en heeft een matige verstandelijke beperking met gedragsproblematiek. Ze heeft een indicatie zzp 6 en woont in een instelling. Overdag gaat zij naar AWBZ dagbesteding. Zij heeft een Wajong-uitkering en wordt herbeoordeeld. Het UWV oordeelt dat Annelies arbeidsvermogen heeft en (haar Wajong-uitkering wordt ingetrokken), zij kan werken onder beschutte omstandigheden met intensieve begeleiding). Met betrekking tot haar ondersteuning bij wonen, verandert er voor Annelies niet veel. Zij komt in de WLZ. De vraag is nu echter: krijgt zij ook dagbesteding in het kader van de WLZ of is beschut werken een voorliggende voorziening? Annelies moet aan haar uitkeringsverplichtingen (maatregelen WWB) voldoen en wil haar dagbesteding best ruilen voor beschut werk. Annelies dreigt tussen wal en schip te vallen. Ondanks haar indicatie voor WLZ voor wonen dreigt dat Annelies haar woonplek moet verlaten omdat zij geen recht meer op dagbesteding heeft gezien haar indicatie beschut werk. Er is geen passend beschut werken te vinden. Wat nu? Karel Karel is 26 jaar, hij heeft een lichte verstandelijke beperking (IQ hoger dan 70) met gedragsproblemen. Karel woont in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking en heeft een GGZ C 3. Vanwege de geboden structuur woont Karel in een VG-instelling. Aanbieders mochten in de AWBZ 10 % sectorvreemde ZZP’s opnemen. Het ZZP wordt dan door het zorgkantoor ‘omgecat’ in een passend VG profiel. Hij heeft dagbesteding en ontvangt een Wajonguitkering. Met het verdwijnen van de AWBZ, verdwijnt het recht van Karel om in een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking te wonen. Karel is gediagnosticeerd als een persoon met een psychische beperking. Karel krijgt ook te maken met de herbeoordeling Wajong. Het UWV oordeelt dat Karel onder beschutte omstandigheden kan werken. Karel wordt verwezen naar de Participatiewet. Voor ondersteuning bij wonen (ambulante begeleiding) wordt Karel verwezen naar de WMO. Karel meldt zich aan bij een woningcorporatie voor een sociale huurwoning (lange wachtlijsten) en dreigt op straat te komen staan. De gemeente vindt dat Karel in zijn netwerk kan worden opgevangen. Hij moet weer thuis gaan wonen bij zijn ouders. Beschut werken is nog niet voor handen er is geen dagbesteding voor Karel omdat beschut werken een voorliggende voorziening is. De ouders van Karel zijn kleiner gaan wonen. Beide ouders werken. Wat nu? Jolien Jolien is 23 jaar zij heeft een psychose gehad en wordt behandeld in een psychiatrisch centrum. Jolien heeft een Wajong-uitkering. De overgang van de GGZ naar WMO en zorgverzekeringswet heeft voor Jolien geen grote gevolgen. Zij kan in het behandelingscentrum blijven. Bij de
7 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM
herbeoordeling Wajong oordeelt het UWV dat Jolien volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Jolien wordt naar de Participatiewet verwezen. De vraag is: Wat betekent dit voor de dagbesteding van Jolien. Kan zij deze krijgen in het kader van de zorgverzekeringswet? Er dreigt een situatie dat Jolien haar dagbesteding verliest, omdat zij in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen heeft. Ze kan mogelijk werkvermogen opbouwen, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam wordt beoordeeld. Dagbesteding zou een opstap naar loonvormende arbeid kunnen zijn. De vraag is of dit mogelijk is vanuit de Participatiewet. Voorlopig is dit nog niet het geval. Pieter Pieter is 48 jaar. Hij werkt in een SW-bedrijf. Hij heeft een slapende Wajong- uitkering. Dat betekende onder de oude Wajong dat Pieter, mocht hij niet langer in staat in de SW te werken, hij voor inkomen kan terugvallen op de Wajong. Pieter wordt herbeoordeeld en verliest zijn recht op een Wajong-uitkering. Voorlopig lijkt er niet veel aan de hand hij heeft immers een baan. Na een paar jaar gaat Pieter minder functioneren. Het SW-bedrijf is van mening dat Pieter niet meer aan de criteria voor de Wsw voldoet. Hij moet naar de indicatiecommissie voor de Wsw. Die oordeelt dat Pieter inderdaad niet meer aan de eisen van de Wsw voldoet. Pieter verliest zijn indicatie Wsw en verliest vervolgens zijn baan. Voor zijn inkomen kan hij geen beroep meer doen op de Wajong. Hij komt in de WW en vervolgens in de Participatiewet. Terwijl UWV toch echt heeft vastgesteld dat hij niet meer kan werken. De vraag is of de sociale zekerheid wel is ingericht voor mensen als Pieter. De Participatiewet is een wet gericht op mensen die kunnen werken, niet voor mensen die niet (meer) kunnen werken. Alle verplichtingen in de Participatiewet zijn voor hem niet op te brengen. Een andere vraag is: mag de SW hem ontslaan? Nu mogen mensen die een herindicatie (onderkant) Wsw hebben gekregen pas ontslagen worden als er passende dagbesteding is gevonden. Blijft deze voorwaarde bestaan? En wat als Pieter dat niet via de WMO of WLZ kan krijgen?
8 Bijlage bij LCR 14-0004 ER/BH/GvdM