Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken? Een handleiding voor therapeutische metacommunicatie Monica Gundrum*
Samenvatting In dit artikel wil ik een lans breken voor meer moed tot openheid en eerlijkheid door meer transparant te zijn over de eigen (ook negatieve) beleving ten opzichte van de cliënt. Hoewel veel therapeuten vrezen dat het uitspreken van negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt zal leiden tot het beschadigen van de therapeutische relatie, mijn ervaring is juist dat het niet uitspreken ervan vaak leidt tot schade aan de relatie. Deze zelfonthulling moet wel op een opbouwende manier gebeuren. Er wordt daarom een aantal concrete strategieën aangereikt die de therapeut kan helpen bij een constructief gebruik van metacommunicatie. Allereerst wordt stilgestaan bij de manier waarop de therapeut de metacommunicatie kan introduceren. Inhoud en aspecten van ‘zelfonthulling van de hier-en-nu-relatie’ komen uitgebreid aan bod. Naast zelfonthulling kan metacommunicatie ook de vorm aannemen van interventies als feedback, interpretatie en confrontatie. Belangrijk is hierbij dat de therapeut steeds bereid is om verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het eigen aandeel in de interactie en dat hij zijn positieve intentie kenbaar maakt. Het uitdrukken van empathie voor de positieve intentie van de cliënt kan de metacommunicatie voor de cliënt meer aanvaardbaar maken. Ten slotte volgt nog een voorbeeld hoe men de cliënt kan uitnodigen tot nieuw interpersoonlijk gedrag en de aanbeveling om terug te keren naar de cliënt en open te staan voor diens reactie op de metacommunicatie. Trefwoorden: metacommunicatie, interactionele benadering, hier-en-nu-interactie, echtheid, transparantie
Inleiding Van alle cliëntgerichte substromingen (reflectieve, experiëntiële, interactionele en existentiële) krijgt de grondhouding echtheid in de interactionele benadering de meest centrale plaats. Toch is er nog behoefte aan verdere explicitering en operationalisering van deze houding. *
Monica Gundrum is klinisch psycholoog en psychotherapeut en verbonden aan de onderzoeksgroep Klinische Psychologie van de Katholieke Universiteit Leuven en staflid van de postgraduaatopleiding Cliëntgerichte Psychotherapie aan dezelfde universiteit.
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
103 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
De houding congruentie dient in de cliëntgerichte therapie vooral als voedingsbodem voor empathie bij de therapeut. Zelfexpressieve therapeutinterventies werden in de geschiedenis van de cliëntgerichte therapie slechts schoorvoetend aanvaard (Lietaer, 2008). Vandaag de dag mag de therapeut vanuit zijn referentiekader wel iets inbrengen. Toch worden deze interventies nog steeds stiefmoederlijk behandeld. Zo wordt er in vergelijking met ‘empathie’ weinig gepubliceerd over congruentietraining, soorten interventies, indicatie respectievelijk markeerpunten en goede timing voor zelfonthullingen en zelfexpressie van de therapeut bij diverse cliëntproblematieken. Ook worden empathie en empathische interventies intensief getraind in de opleidingen; congruentie en zelfonthulling worden daarentegen meestal niet rechtstreeks getraind. Verbazingwekkend is dit, want congruentie en meer specifiek het ‘in contact staan met de relationele hier-en-nu-beleving’ is geen evidente houding. Veel beginnende therapeuten nemen als vanzelfsprekend de ‘alterego’-functie op in de therapeutische relatie, ze stemmen zich helemaal af op de beleving en behoeften van de cliënt en zetten daarbij de eigen beleving en behoeften opzij. Dit gaat vaak ten koste van de mogelijkheid om ook als een afzonderlijke pool in de relatie aanwezig te zijn. Zelfs wanneer de therapeut wel in contact staat met zijn interactionele beleving, is het onthullen hiervan – de metacommunicatie – een bijzonder moeilijke interventie. Therapeuten zijn vaak bang om deze interventie te gebruiken. Ze vrezen niet de juiste woorden te vinden voor wat zij voelen ten opzichte van de cliënt. Therapeuten zijn dan ook vaak zeer voorzichtig uit angst de cliënt te kwetsen of kwaad te maken, wat er toe zou kunnen leiden dat de emotionele band beschadigd wordt of de cliënt zelfs helemaal afhaakt. Elliott, Watson, Goldberg en Greenberg (2004, p. 143) vrezen bijvoorbeeld dat het metacommuniceren van negatieve gevoelens leidt tot onherstelbare alliantiebreuken. In hun model voor alliantiemoeilijkheden maakt de therapeut trouwens verbazend weinig gebruik van zijn interactionele hier-en-nubeleving in het metacommunicatief proces! Het spreken over de relatie en zijn hier-en-nu-gevoelens gaat de therapeut dus moeizaam af. Daarenboven heb ik de indruk dat men zelfs eerder op de rem staat dan therapeuten aanmoedigt hun beleving te onthullen. Zo dienen wij als therapeut volgens Lietaer ‘alles voor onszelf te houden waarmee de cliënt niet vooruitgeholpen wordt en dit is veel’ (Lietaer, 2008, p. 61). Ook komen slechts persisterende gevoelens in aanmerking om aan de cliënt voorgelegd te worden. Slechts ‘af en toe is de therapeutbeleving van de hier-en-nu-interactie de vruchtbaarste invalshoek voor het verdiepen van het proces’ (p. 62). De impliciete regel lijkt te zijn dat men negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt beter niet onthult en ze pas als noodscenario gaat metacommuniceren wanneer ze het de therapeut onmogelijk maken om nog empathisch en aanvaardend te zijn. Volgens mij zijn deze oproepen tot terughoudendheid en voorzichtigheid overdreven, in elk geval bij therapeuten die kiezen voor de cliëntgerichte benadering. Zelf heb ik bij supervisie van therapeuten in opleiding uiterst zelden een verkeerd gebruik van onthulling van de hier-en-nu-beleving gezien. Nooit heb ik gezien dat
Monica Gundrum Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
104
het de band beschadigde of de cliënt deed afhaken. Ik zie integendeel juist heel vaak hoe het niet metacommuniceren van negatieve gevoelens wél leidt tot een slechte relatie. Het niet-metacommuniceren bij irritatie leidt er bijvoorbeeld toe dat de therapeut zijn irritatie inslikt maar deze onderhuids toch voelbaar blijft voor de cliënt, dat de therapeut de cliënt over grenzen laat gaan, dat de therapeut de cliënt minder graag ziet of dat men blijft vastzitten in disfunctionele interactiepatronen. Ik wil dan ook een lans breken voor meer moed tot openheid en eerlijkheid in de vorm van metacommunicatie. In dit artikel wil ik een aantal concrete strategieën aanreiken die de therapeut kan helpen bij een constructief gebruik van metacommunicatie, met name de onthulling van de relationele hier-en-nu-beleving. De verschillende aandachtspunten en interventies werden gedistilleerd uit de literatuur van verschillende interactionele auteurs, zoals Van Kessel en Van der Linden (1991), Yalom (1980, 2001), Sachse (1997), Kiesler (1988), Teyber (1992), Finke (1999), Bouwkamp (1999, 2001), Safran en Muran (2000a), Hafkenscheid (2004a,b) en vanuit de eigen psychotherapie-ervaring.
De interactionele barometer of ook de congruentie van de therapeut Metacommuniceren over de hier-en-nu-relatie vraagt van de therapeut veel op het vlak van congruentie en transparantie, maar ook empathie, aanvaarding en een goed gevoel voor procesdiagnostiek zijn essentieel. Het is een complex gebeuren, dat vaak meer voorbereiding vraagt dan andere interventies. Om sensitief te worden voor de beleving van de cliënt en het interactionele hier-ennu-gebeuren, moet de therapeut wat naar achteren leunen en de tijd nemen om zijn aandacht te richten op zijn eigen ervaring en hiermee contact maken. Hij probeert los te komen van de inhoud van het gesprek en van het ingebed zijn in de relationele matrix. Soms zal de therapeut tijdens de sessie hier expliciet ruimte voor vragen, bijvoorbeeld: ‘Wacht eens even, er is iets wat me dwars zit, ik weet niet precies wat het is maar het heeft te maken met wat er zojuist tussen ons gebeurde…’ (Safran & Muran, 2000a). Soms kan de therapeut tijdens de sessie niet loskomen van de inhoud van het verhaal van de cliënt en kan hij pas na de sessie contact maken met zijn interactionele beleving, eventueel met behulp van de supervisor of zijn intervisiegroep. Therapeuten hebben vaak geen scherp contact met de eigen beleving van het interactionele gebeuren (congruentie). Ze kunnen bijvoorbeeld op cognitief niveau wel zien dat de cliënt zich afhankelijk opstelt, maar hebben geen contact met hun binnenkant: hoe voel ik mij daarbij. Vaak heeft men een ongedifferentieerd, vaag gevoel, bijvoorbeeld zich ongemakkelijk of onrustig voelen. Om voeling te krijgen met wat de cliënt bij hem oproept, kan de therapeut zich afvragen welke reacties (het verhaal van) de cliënt bij hem teweeg brengt, bijvoorbeeld: hoe is de cliënt in de relatie met mij? Wat ‘doet’ hij met mij? In welke rol duwt de
Onderbreken en aankondigen Als de therapeut over de relatie wil metacommuniceren, zal hij vaak moeten beginnen om de cliënt (in zijn verhaal) te onderbreken. Daarbij kan hij expliciet aankondigen dat hij gaat overstappen naar een metacommunicatief niveau en hij kan aan de cliënt vragen of hij hiermee akkoord gaat. ‘Mag ik je even onderbreken? Er gebeurt nu iets waar ik niet direct de vinger op kan leggen. Kunnen we even de tijd nemen om uit te zoeken wat er nu in de relatie tussen ons gebeurt?’
De therapeut brengt de aandacht naar het hier-en-nu: wat gebeurt er op dit moment tussen cliënt en therapeut? ‘Ik merk dat ik de laatste minuten … gevoeld heb. Ik weet niet zeker of dit iets met ons te maken heeft, maar als je ervoor openstaat, zou ik graag exploreren of dit gevoel iets te maken heeft met wat er tussen ons gebeurt.’
Therapeuten kunnen tijdens de sessie het gevoel hebben in een strijd verwikkeld te zijn met de cliënt en hierin vast te zitten. Het gevoel van vastzitten kan te maken hebben met tegenstrijdige appels die van de cliënt uitgaan. Bijvoorbeeld ‘Help me!’ versus ‘Laat me met rust, het helpt toch niet, ik ben toch niet de moeite waard...’ Dit is
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
105 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
cliënt me? Andere vragen en hulpmiddelen om de beleving van het interactionele gebeuren te verhelderen, worden beschreven in de ‘interactionele barometer van de therapeut’ (Gundrum 2010; Vanaerschot, Lietaer & Gundrum, 2008). Men zou de indruk kunnen krijgen dat deze processen na elkaar plaatsvinden: eerst een innerlijk proces (congruentie) dan een uiterlijk proces, de meta-communicatieve interventie (transparantie). In de realiteit gaat het echter meestal om een circulair proces. Metacommunicatie is meestal niet één interventie maar een cyclische beweging van meer en minder vastzitten. Dat proces kan lang duren, soms is de hele therapie een voortdurend proces van metacommuniceren. Een eerste metacommunicatie helpt om (een beetje) los te komen van het ingebed zijn in de interactionele matrix. Safran en Muran (2000a) noemen dit proces disembedding. Hierdoor kan de therapeut meer voelen, zijn innerlijke ruimte vergroot zich en daardoor is verdere metacommunicatie en exploratie van de hier-en-nu-interactie mogelijk. Hierdoor is weer een verder loskomen mogelijk, enzovoort. Op de ‘binnenkant’ van metacommuniceren (congruentie) en andere voorbereidende processen (voorwaarden, timing…) gaan we hier niet verder in, we gaan direct in op strategieën die de therapeut kunnen helpen om op een constructieve manier te metacommuniceren en zijn beleving ten opzichte van de cliënt te onthullen (transparantie).
verwarrend en frustrerend voor de therapeut en leidt tot gevoelens van machteloosheid en irritatie. Vastzitten kan ook te maken hebben met tegenstrijdige gevoelens of behoeftes bij de therapeut. Hij is bijvoorbeeld kwaad op de cliënt maar vindt van zichzelf dat dat niet mag. Hij wil zich verdedigen naar aanleiding van kritiek van de cliënt, maar vindt tegelijk dat hij non-defensief zou moeten reageren. Gevolg is het verlies van ‘innerlijke ruimte’: de therapeut kan geen interventies meer bedenken en heeft geen empathische capaciteit meer, noch voor de cliënt, noch voor zichzelf. Het benoemen van vast te zitten kan al een eerste stap zijn om hier wat uit los te komen.
Monica Gundrum
‘Ik voel hoe ik nu onrustig op de stoel zit te schuiven en hoe ik me nu geblokkeerd voel… Kunnen we even stilstaan bij wat er nu gebeurt?’
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
106
In de dagelijkse communicatie richten we ons zelden expliciet tot het betrekkingsniveau. Het interactionele aspect blijft meestal onbesproken op de achtergrond (Schulz von Thun, 2007). Zo gezien is metacommunicatie een asociale interventie. Onervaren therapeuten kunnen volgens Teyber (1992, p. 221) daarom een inleidende opmerking maken zoals: ‘Kunnen we rechtuit zijn met elkaar en rechtstreeks over iets praten? Laat me de sociale regels even breken en je vragen wat er nu tussen ons gebeurt. Ik weet dat mensen normaal gezien niet op deze manier met elkaar praten, maar ik denk dat het zou kunnen helpen als we over… zouden kunnen praten.’
Vaak is de therapeut ook bezorgd dat zijn feedback de cliënt zal kwetsen, dat de cliënt kwaad zal worden… Het kan dan zinvol zijn om hier eerst over te metacommuniceren, meta-metacommunicatie als het ware. ‘Wacht eens even. Ik zou eens willen stilstaan bij de manier waarop je tegen me praat en hoe ik me daarbij voel. Tegelijk voel ik hier wat schrik bij… Ik ben bezorgd dat jij je misschien gekwetst zal voelen… Ik wil je alvast laten weten dat wat ik nu ga zeggen niet betekent dat ik je niet graag mag.’
Een moeilijkheid in de relatie benoemen als een gemeenschappelijk dilemma en de cliënt uitnodigen tot een gezamenlijk exploratieproces, creëert een ‘wij-gevoel’ (Safran & Muran, 2000a) en is voor de cliënt meer uitnodigend. ‘Ik heb de indruk dat we hetzelfde dilemma delen. Ik merk dat we allebei ons best doen maar ergens zitten we vast.’ ‘Ik heb het beeld van ons dat we aan het schermen zijn.’
‘Ik heb het gevoel dat ik voorzichtig met jou moet zijn.’ ‘Ik heb het gevoel dat je me op een voetstuk zet.’ ‘Ik heb het gevoel dat je me nu aan het beoordelen bent.’ ‘Ik heb het gevoel dat je mijn vragen niet laat doordringen.’…
Dit soort zelfonthulling kan beschuldigend klinken. De therapeut legt de verantwoordelijkheid namelijk bij de cliënt en onderzoekt zijn eigen aandeel in de interactie niet. Hij stelt zich niet kwetsbaar op door te onthullen hoe hij zich daar dan bij voelt. Dit zou meer uitnodigend zijn en minder weerstand bij de cliënt oproepen. Het is tevens belangrijk wil men de cliënt de kosten van zijn interactioneel gedrag duidelijk maken. De cliënt kan dan ook ervaren dat zijn gedrag impact heeft op een ander (wat voor sommige cliënten een zeer correctieve ervaring is) en wat deze impact kan zijn.
107 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Metacommunicatie neemt vaak de vorm aan van zelfonthulling van de relationele hieren-nu-beleving van de therapeut. Hiervoor worden verschillende termen gebruikt. Kiesler (1988) spreekt van ‘impact disclosure’ of ‘interpersoonlijke feedback’. Psychoanalytici spreken bijvoorbeeld van ‘onthulling van de tegenoverdracht’. De therapeut onthult gevoelens en gedachten van zichzelf ten opzichte van de hieren-nu-interactie. Dit kunnen in het begin ook vage gevoelens zijn. De doelstelling van het verwoorden door de therapeut van zijn felt sense van iets dat in de relatie gebeurt, kan zijn om een expliciete exploratie hiervan te initiëren. Dit kan heel kwetsbaar voelen voor de therapeut omdat hij de cliënt aan zijn eigen exploratieproces laat deelhebben en niet weet waarbij hij zal uitkomen. Voordeel hierbij is echter dat we als therapeut model staan voor het experiëntïele proces dat we bij de cliënt willen bevorderen. Meer specifiek kan de therapeut het appel verwoorden dat hij op zich voelt afkomen en hoe hij zich daarbij voelt. Dit laatste werpt vaak licht op de kosten van het gedrag van de cliënt (bijvoorbeeld de neiging hebben om af te haken, zich gefrustreerd of geïrriteerd voelen, de neiging over de cliënt heen te lopen, hem niet au sérieux te nemen…). De actietendensen van de therapeut geven soms aan welke (complementaire) reactie de cliënt graag zou krijgen. De therapeut kan ook iets verwoorden van wat hij nodig heeft en wat hij graag van de cliënt zou krijgen. Dit soort zelfonthulling is voor veel therapeuten ongewoon. Men voelt zich er kwetsbaar bij en vreest de cliënt te bruuskeren. Een valkuil is dat men te afstandelijk blijft en de zelfonthulling meer op feedback lijkt.
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
Zelfonthulling
Hier enkele voorbeelden van interventies waarbij de therapeut duidelijk zijn beleving onthult:
Monica Gundrum
‘Ik voel een appel – alsof je wilt dat ik heel voorzichtig met je ben. Daardoor ben ik steeds op mijn hoede en kan ik niet meer spontaan reageren. Dat voelt voor mij niet prettig en het veroorzaakt een afstand tussen ons die ik niet wil.’ ‘Ik krijg het er wat benauwd van als je me zo op een voetstuk zet. Ik voel dan een druk om steeds aan die hoge verwachtingen te voldoen en dat vind ik niet aangenaam. Je plaatst me zo hoog daarboven op een troon dat ik vrees er vroeg of laat van af te vallen.’
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
108
Vastzitten in de therapie kan ook het gevolg zijn van het complementair ingaan op het disfunctioneel interactiepatroon van de cliënt. De cliënt probeert om via zijn appel de therapeut complementair gedrag te laten stellen. De therapeut heeft hier verschillende mogelijkheden. Hij kan bijvoorbeeld zijn actietendens verwoorden, namelijk dat hij de neiging voelt om op een bepaalde manier te reageren. Hij kan ook het complementair gedrag dat de cliënt wil uitlokken benoemen en expliciet meedelen aan de cliënt dat hij ervoor kiest om niet in te gaan op dit appel, en eventueel waarom hij daarvoor kiest. C1 Weet je wat ik ook heb? Kraaienpootjes! Ik ben een oud mens van 60 jaar. Zie je dat hier (buigt naar voren en wijst op plek op gezicht)? Welke man wil zo’n vrouw? En die rimpels hier, zie je die (buigt naar voren en wijst op rimpels)? Wat vind je daarvan? Afschuwelijk, ik ben pas 30 jaar! T1 Veerle, ik merk nu, dat ik bijna klaar sta om te zeggen wat ik ervan vind. C2 Wel, wat vind je dan? T2 Ik kies er nu even voor om er niets over te zeggen. Ik ben bang als ik er iets van ga zeggen (van je rimpels, kraaienpootjes…) dat we iets belangrijks laten liggen… Je kijkt me nu vragend en verwonderd aan. C3 Heb ik nu rimpels? T3 Mijn antwoord op die vraag is belangrijk voor jou? C4 Ik heb ze toch, dus… Er is geen man die me zo wil. T4 Ik voel: je maakt je duidelijk zorgen over je rimpels en je kraaienpootjes, en dat dat snel meer gaat worden. Ik hoor nog een andere zorg: dat je kansen een relatie met een man aan te gaan, verkeken zijn. Herken je dat? (Hafkenscheid, workshop 2009)
In T1 onthult de therapeut zijn actietendens. Dat helpt hem om zich los te maken van het appel van de cliënt (disembedding). In T2 gaat hij dan ook niet in op het appel van de cliënt (‘stel me gerust!’). Hij metacommuniceert deze keuze duidelijk en ook de reden, namelijk dat hij zorg wil dragen voor de cliënt. In T4 laat de therapeut de hier-en-nu-exploratie los. Hij heeft ondertussen meer innerlijke ruimte gekregen waardoor hij zich kan richten op de betekenis van het appel van de clïent en hij probeert het zelfexploratieproces van de cliënt stimuleren.
Een aantal interpersoonlijke auteurs, zoals Sachse (2009), waarschuwt ervoor om complementair te reageren op disfunctionele interactiepatronen. Niets belet de therapeut echter te erkennen dat iets in hem deze reactie wel zou willen stellen. Het onthullen van de actietendens kan de therapeut helpen ervan los te komen zodat hij ze niet gaat uitageren. Deze onthulling kan zeer steunend zijn voor de cliënt (zijn nood wordt gezien) en het communiceert betrokkenheid zoals zal blijken uit het volgende voorbeeld. Een cliënte is al meerdere jaren opgenomen in de psychiatrie. Zij is de laatste weken voor het eerst bezig met het doorwerken van haar verleden en spreekt over angsten, verdriet en kwaadheid naar haar gezin van oorsprong. Ze zet de therapeut en het team onder druk om haar meer tijd en aandacht te geven ‘nu ze toch met zulke belangrijke zaken aan de slag is gegaan’. De therapeut reageert empathisch op haar kwaadheid ‘dat niemand tijd voor haar maakt’ maar durft zelf niet in te brengen dat ook zij niet aan de verwachtingen van cliënt kan voldoen. Cliënt blijft kwaad en eist dat men haar brieven en dagboek leest, dat ze meer en langere sessies krijgt... Ze heeft haar hele leven altijd het gevoel gehad dat haar gedrag op anderen weinig effect heeft. Hier gaat de therapeut over tot metacommunicatie: ‘Ik hoor hoe hoog de nood bij jou is en ik heb de neiging er aan tegemoet te komen met alles wat ik kan… Tegelijk ben ik geneigd om aan te geven dat ik begrensd ben in wat ik je kan aanbieden. Maar ik ben ook heel bezorgd hoe mijn grenzen hierin voor jou zouden aanvoelen. Kunnen we daar eens samen naar kijken?’
Therapeutische metacommunicatie betekent dat we, ook al doen we het met veel tact en zorg, soms moeilijke dingen durven zeggen en negatieve gevoelens durven uitdrukken. Kempler (1981, p. 77) beschrijft bijvoorbeeld hoe hij zijn walging ten aanzien van een intelligente en sociaal vaardige cliënte uitdrukt. Haar onverzorgde verschijning en extreme overgewicht stoten hem af. Door de therapie heen drukt hij zijn afschuw regelmatig uit. In het begin protesteert de cliënte op verschillende manieren, bijvoorbeeld ‘Dat is jouw probleem! Dat is niet waarvoor ik hier kom!’
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
‘Als je me dat vraagt, denk ik: er zit een 30-jarige universitair geschoolde criminoloog tegenover mij. Ik voel me ongemakkelijk om met je te praten over kraaienpootjes en een paar grijze haren. Dat voelt niet goed, alsof ik je als een onmondig kind zou behandelen.’ (Hafkenscheid, workshop 2009).
109 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Een andere optie was hier om het interactionele proces verder te faciliteren, de cliënt tot meer autonomie uit te nodigen, bijvoorbeeld door te vragen in T3 ‘Hoe is het voor u dat ik die geruststelling niet geef? Frustrerend of …?’ Een alternatief voor T2 waarin de therapeut metacommuniceert hoe hij zich bij het appel van de cliënt om over haar rimpels en grijze haren te praten voelt:
Monica Gundrum
Gaandeweg komt ze tot de conclusie dat zijn positie feitelijk meer betrokken is dan de onverschillige houding van haar echtgenoot ten opzichte van haar weerzinwekkende uiterlijk. Het inslikken van negatieve gevoelens kan de relatie vergiftigen. De cliënt zal er toch iets van voelen, bijvoorbeeld van de walging van de therapeut, maar kan zich er veel moeilijker mee verhouden. Een ander gevolg is dat de therapeut de cliënt in toenemende mate minder graag zal zien en zo worden oude, niet functionele relatiepatronen herhaald en biedt de therapeutische relatie geen correctieve ervaring… Zorgvuldig metacommuniceren betekent dus niet dat we geen negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt zouden mogen uitspreken. Belangrijk is dat de therapeut deze gevoelens wel op een voor de cliënt verteerbare manier uit. Finke (1999) haalt in dit verband het ‘container-contained-principe’ van Bion aan: de therapeut dient alle emoties die de cliënt bij hem oproept eerst in zichzelf te transformeren, ze vooral af te zwakken, voordat hij ze teruggeeft aan de cliënt.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
110
Bijvoorbeeld niet: ‘Terwijl ik naar je luister, merk ik dat ik me mateloos erger.’ Bijvoorbeeld wel: ‘Terwijl ik naar je luister, merk ik dat ik een beetje ongeduldig word.’
De therapeut doseert hier zijn negatieve gevoelens: hij zwakt ‘ergeren’ af in ‘ongeduldig worden’, en zwakt ook dat nog eens af door ‘een beetje’ ervoor te zetten. Wat de cliënt ook helpt om de onthulling van negatieve gevoelens door de therapeut aanvaardbaar te maken, is het erkennen van het eigen aandeel door de therapeut, waardoor deze zich ook kwetsbaar opstelt, het uitdrukken van zijn positieve intentie en het formuleren van een hypothese over de positieve intentie van de cliënt. Op deze aspecten gaan we verder in. Praten over de eigen relationele hier-en-nu-beleving betekent voor de therapeut zich kwetsbaar op durven stellen. In plaats van erover te praten, laten cliënten hun therapeuten in de therapie soms voelen hoe zij zich voelen. Door metacommunicatie containt de therapeut deze ondragelijke gevoelens. Dit vraagt de moed van de therapeut om zich in zijn kwetsbaarheid te laten zien: zijn onmacht, verlegenheid, angst, schaamte, minderwaardigheidsgevoel, wanhoop, kwetsuren… Als illustratie een stuk uit een dertigste sessie met een cliënt. De cliënt is een vrouw van 28 jaar. Ze is in therapie wegens haar onmogelijkheid om intieme relaties aan te gaan en sociale contacten te onderhouden. Tevens is er sprake van zware automutilatie. Twintig sessies lang zijn er al ernstige alliantiemoeilijkheden: de cliënte wil stoppen met de therapie. Ze vertelt elke sessie opnieuw dat ze de therapie oppervlakkig en banaal vindt, dat het geen zin heeft. C1 Ik weet nog altijd niet of het zin heeft. Misschien moeten we stoppen met de therapie. Ik weet het niet. Ik zit maar banaliteiten te vertellen. Jij vindt dat misschien belangrijk. Ik vind het onzin wat we hier doen.
Kempler (1981, p. 81) beschrijft een gelijksoortig proces: C Zit daar niet gewoon, help me! T Ik heb op dit moment niets anders te bieden dan mijn aandacht. C (kwaad) Daarvoor kom ik hier niet! Je bent een charlatan! T (lacht) …
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
111 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
T1 Je bent eigenlijk heel ontevreden met de therapie en over hoe ik jou help. (therapeut gaat de kritiek niet uit de weg). C2 Ik vind je oppervlakkig. Als je dat wat ik zeg belangrijk vindt, wat zegt dat dan over jou? Je hebt nog niet veel meegemaakt in het leven. Het klikt gewoon niet tussen ons. Je bent anders. Ik weet niet of je me dan kan helpen. Je kijkt anders naar de wereld. Dat sluit niet aan bij wie ik ben. De psychiater waar ik naar toe ga is een man met wijsheid. Jij hebt dat niet. Ik wil je niet beledigen, maar je hebt geen levenswijsheid en daarom klikt het gewoon niet. T2 Hij zegt dingen die je veel beter helpen dan de dingen die ik zeg? C3 Ik wil je niet beledigen. T3 Dat zei je daarstraks ook. Straal ik uit dat ik me beledigd voel? C4 Beledigd en gekwetst. Hoe kun jij me in godsnaam helpen? T4 Even had ik wel dat gevoel op de tweede plaats te staan ten opzichte van je psychiater. Dat heb je goed aangevoeld. Maar ik voel me niet gekwetst. C5 Je was wél gekwetst! T5 Misschien heb je gelijk. Ik weet het niet zeker. Ik zal het je zeggen als ik het weet. Stel dat het zo is, is het zo erg anderen te kwetsen? C6 Het is niet professioneel als je je gekwetst voelt. Eigenlijk ben je ook maar zoooo klein (wijst met vingers twee centimeter aan)! T6 Ja, soms wel. C7 Dan kun je me niet helpen! T7 (breekt en weent) Nu voel ik me wel heel klein en machteloos. De therapeut was aanvankelijk niet erg gelukkig met deze sessie en voelde zich beschaamd over haar ‘controleverlies’. Frappant is echter dat de cliënt na dit incident in de volgende sessie voor het eerst haar kwetsbaarheid toont aan de therapeut en daarbij zelfs weent! Deze cliënt kreeg thuis altijd de boodschap dat ze waardeloos en onbeduidend is. In sociale contacten voelt ze zich snel klein, ze heeft de behoefte groter te zijn. Daarom maakt ze de therapeut klein. Tegelijk laat de cliënt de therapeut als het ware voelen hoe zij zich voelt. Ze had trouwens gelijk: de therapeut voelde zich beledigd, gekwetst, machteloos en klein. Hij dacht onder andere: ‘Zoek dan een andere therapeut!’ Door metacommunicatie (vanaf T4 en vooral in T7) containt de therapeut deze voor de cliënt ondragelijke gevoelens. Tevens doorbreekt hij haar relationele veronderstelling dat zij in relaties steeds klein en zwak is en hulpeloos aan de willekeur van de ander overgeleverd.
C (neerbuigend) Het ergste is hoe je je zo op je gemak kunt voelen bij je erbarmelijke incompetentie! T Ik voel me helemaal niet zo op mijn gemak bij mijn hulpeloosheid als ik zou willen, want ik voel meer en meer ergernis opkomen bij jouw onterechte tirade. (De discussie gaat door tot de therapeut uitroept:) T Waarom kun je me godverdomme niet met rust laten! Het is mijn hulpeloosheid, niet de jouwe! (Het kwartje valt op dat moment en hij nodigt cliënte op een warme manier uit om de terreur van haar eigen hulpeloosheid te exploreren. De cliënt breekt hierop in tranen uit en vertelt hoe ze altijd werd uitgescholden en vernederd als ze zich hulpeloos voelde.)
Monica Gundrum
Feedback
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
112
Gedragsmatige feedback kan ook een belangrijk onderdeel zijn van de metacommunicatie. Het is vooral bij negatieve feedback belangrijk om hierbij specifiek te zijn en het gedrag van de cliënt concreet te omschrijven: wat doet cliënt precies waardoor de therapeut zich bijvoorbeeld gaat vervelen? ‘Ik erger me aan hoe je praat’ is bijvoorbeeld veel te vaag. ‘Je praat als een waterval, je luistert niet naar wat ik zeg, je gaat niet in op mijn vragen, je denkt er niet over na, je laat niet doordringen wat ik zeg…’ Dit is veel duidelijker voor de cliënt en klinkt minder beschuldigend. Feedback en zelfonthulling liggen soms dicht bij elkaar, bijvoorbeeld ‘Ik beleef je nu als teruggetrokken’, en komen vaak samen voor, bijvoorbeeld: ‘Ik ben me ervan bewust dat mijn aandacht afdwaalt (zelfonthulling). Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat het iets te maken heeft met de afstandelijke toon in je stem (feedback). Enig idee wat er nu bij jou aan het gebeuren is?’
De cliënte herkent bijvoorbeeld dat ze zich terugtrekt van de therapeut omdat ze zich gekwetst voelde door iets wat hij zei. ‘Ik voel me buitengesloten (zelfonthulling) en ik denk dat het te maken heeft met hoe je alles direct afkeurt wat ik zeg, zonder er bij stil te staan (feedback).’ ‘Ik durf amper iets te zeggen en ik probeer erachter te komen wat er aan het gebeuren is. Misschien heeft het te maken met een blik die ik op je gezicht zie. Op dit moment zie ik bijvoorbeeld een glimlach die lijkt op een zelfingenomen grijns. Ik merk hoe ik dat als verachting interpreteer. Heb je enig bewustzijn van de grijns waar ik het over heb?’ (Safran & Muran, 2000b) ‘Met verbazing merk ik ook nu weer op dat ik, telkens wanneer je je aan mij ergert, een bijzonder vriendelijke glimlach krijg.’
‘Ik zie hoe ongelofelijk u uw best doet om het mij naar de zin te maken. Maar daardoor wordt het mij niet duidelijk wat u zelf wil in de relatie met mij. U bent voortdurend bezig met wat ik wil en nooit met wat u zelf wilt. En nu kunt u wel weer bij mij nagaan wat voor een initiatieven ik bij u mis en weer braaf uw best doen om aan mijn verwachtingen te voldoen, maar dan bent u opnieuw met mij bezig. Het is zeer de vraag of wat ik wil, u ook wilt. De vraag is, wat wilt u zelf in de relatie met mij? Wat vindt u prettig en wat niet? Wat is uw behoefte?’ (Bouwkamp, 2001, p. 10)
In het volgende voorbeeld, ook van Bouwkamp (2001, p. 11) confronteert de therapeut de cliënt met zijn interactionele strategie. ‘Je vindt jezelf zwak. Voor mij ben je helemaal niet zo zwak. Voor mij is jouw verdriet een wapen, want door iedere keer zo verdrietig en zwak te reageren, doe je een appel op de ander om rekening met je te houden en jou te ontzien. En daarin ben je heel sterk.’
Bij confronterende interventies kan de therapeut best expliciet beklemtonen dat zijn beleving subjectief is en dat hij zich kan vergissen. We willen dat de cliënt ons durft tegen te spreken als hij niet akkoord gaat. ‘Als je er steeds weer over klaagt dat je een slachtoffer van de omstandigheden bent, voel ik een beetje ergernis opkomen. Want ik zie niet dat je er echt iets aan wilt veranderen. Maar misschien zie ik dat ook te eenzijdig. Misschien heeft het ook met mij te maken dat ik daar niet rustiger bij kan blijven.’ (Finke 1999, p. 116)
Interpretatie Bij het maken van een interpretatie legt men een verband, bijvoorbeeld tussen het probleem van de cliënt en zijn interactionele opstelling of tussen de manier waarop de cliënt met de therapeut omgaat en de manier waarop hij omgaat met de mensen in de buitenwereld. Men kan ook een interpretatie maken van het ontstaan van het relationele patroon en een verband leggen tussen de huidige interactiestijl en de relatie tot de sleutelfiguren uit het leven van de cliënt.
113 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Bij confrontatie duwt de therapeut de cliënt onder de neus wat deze steeds weer ontwijkt of hij wijst de cliënt op tegenstrijdigheden. Feedback geven aan de cliënt over zijn relationele patronen kan confronterend en ontregelend zijn. De winst is echter dat het de cliënt in contact kan brengen met zijn (onderliggende) behoeftes en noden.
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
Confrontatie
Monica Gundrum
‘Kom je dit ook elders tegen?’ ‘Dit doet me ook denken aan wat je vertelde over wat er in de relatie met je vrouw gebeurt…’ ‘Je hebt dit als kind gemist, een moeder die je bevestigde, die je deed voelen dat je belangrijk bent. Je probeert dit precies in onze relatie alsnog te verkrijgen.’
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
114
Een valkuil van deze interventievorm is dat het identificeren van patronen door de cliënt beleefd kan worden als beschuldigend. Vaak worden interpretaties ook daadwerkelijk als defensie gebruikt door de therapeut. Volgens Safran en Muran (2000b) zijn interpretaties die gegeven worden in de context van een therapeutische impasse vaak kritisch en beschuldigend. Ze reflecteren de frustraties van de therapeut en zijn een poging om de verantwoordelijkheid van de impasse bij de cliënt te leggen in plaats van in de therapeutische relatie. Zie het volgende voorbeeld als illustratie. De therapeute heeft al gemetacommuniceerd dat ze een probleem heeft met de manier waarop de cliënt tegen haar praat. Maar op dezelfde manier gaat de cliënt om met haar pogingen tot metacommunicatie: ze krijgt geen ruimte in het gesprek, de cliënt laat haar niet uitspreken, hoort niet wat ze zegt, gaat er niet op in, lacht het weg... T1 Wat me opvalt, is dat je zo geen echt contact met me maakt (hier is al frustratie voelbaar, klinkt beschuldigend) C1 (onderbreekt) Maar jawel, ik heb u toch een hand gegeven enzo. T2 (onderbreekt) Ja, maar in het gesprek valt me op dat je zo… ja… daarnet bijvoorbeeld: ik breng dan iets in over hoe ik me bij onze gesprekken voel en jij vertelt gewoon verder alsof ik niets heb gezegd. C2 Ja maar ik wou eerst mijn verhaal afmaken want da’s toch belangrijk dat je de context kent want anders kun je het ook niet volgen, hè. T3 Ik heb het gevoel alsof we hier in een café zitten en zo een beetje drankbroeders zijn (probeert verder gehoord te worden in haar metacommunicatie) C3 Dat zou het wel zijn natuurlijk, om met u in een café te zitten (lacht). Daar heb ik al eens aan gedacht. Ik dacht, als ik die zou tegenkomen in het weekend zo… maar dan moet je wel naar mijn stamcafé komen, hè, je weet wel, naar de Blokhut. (Cliënt negeert de metacommunicatie van de therapeut totaal.) T4 Ik heb het gevoel dat je helemaal niet ingaat op wat ik zeg en heb zo het gevoel dat... (therapeut blijft proberen, wanhopig: luister nu toch naar mij! Maak contact!) C4 (onderbreekt) Je ziet dat verkeerd want ik kom echt heel graag hier... T5 Ja, dat geloof ik ook. Maar daar gaat het nu niet over! C5 Ik vind u echt een goeie!
T Als ik me zelf nu bezig hoor merk ik dat ik heel beschuldigend klink. Herken je dat?… T Ik besef dat ik een beetje kwaad op je ben maar daar niets van zeg en tegelijk leg ik alle verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt bij jou. Eigenlijk logisch dat je in de verdediging gaat. T Ik voel me gefrustreerd. Ik heb het nodig dat je naar mij luistert als ik mijn gevoel over onze relatie wil bespreken. Mijn aandeel nu is dat ik… hmm, hoe zou ik zeggen… Ik heb het meestal moeilijk om op te komen voor mijn behoeftes. Als ik het dan toch doe en de ander komt er niet aan tegemoet, dan raakt dat een heel gevoelige plek bij mij en dan kan ik heel lastig worden.
Verantwoordelijkheid nemen voor het eigen aandeel in de interactie Therapeuten zouden zich niet enkel mogen richten op de (disfunctionele) boodschappen van de cliënt. Ze moeten ook aandacht hebben voor de relationele boodschappen die zij zelf naar de cliënt uitzenden en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel in de interactie. Dit is zeer moeilijk voor de therapeut als hij stevig ingebed is in het relationele patroon van de cliënt. Zelfs een ervaren therapeut moet dan de hulp van zijn intervisiegroep inroepen om hem te helpen afstand te nemen (‘disembedden’) en het eigen aandeel in de interactiecyclus te exploreren.
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
In T6 veronderstelt de therapeute parallellen met andere relaties. Deze interventie klinkt beschuldigend. Ze reflecteert haar frustraties en haar poging om de alliantiemoeilijkheid bij de cliënt te leggen in plaats van in de therapeutische relatie. Ze voelt zich machteloos en wil met haar interpretatie extra gewicht in de schaal leggen om de cliënt op de feiten te drukken. Hij neemt echter geen verantwoordelijk op voor zijn aandeel in de interactie. En de therapeute slaagt er niet in om los te komen uit de relationele matrix en wordt meer en meer gefrustreerd en kwaad. Blijven ‘disembedden’ van haar machteloosheid, duidelijker eigen noden uitdrukken en exploreren van het eigen aandeel in de interactie waren voor de cliënt wellicht uitnodigendere interventies geweest. Enkele voorbeelden:
115 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
T6 Ik heb zo het gevoel dat wat ik zeg toch niet echt binnenkomt, dat je je er niet voor openstelt. En als ik dan denk aan de problemen die je hebt met familie en vrienden en je vrouw, dan vraag ik me af of daar niet hetzelfde gebeurt, als zij klagen dat jij niet luistert en je van hen niks aantrekt enzo. Het is eigenlijk een beetje zoals hier. (therapeut wordt kwaad, zou beter ‘disembedden’, dit onthullen in plaats van uitageren via interpretatie) C6 Ja, ons Mia die zegt dat wel zo, die zegt dat ik niet luister naar haar. Maar, nu moet je eens eerlijk zijn Monica. Als ik zou luisteren naar haar dan zouden de kinderen geen opvoeding krijgen. Ik bedoel dat is echt. Ik heb haar gezegd van: Mia, je bent een pracht van een moeder, maar houdt u bezig met de dingen waar u iets van weet.
Monica Gundrum
De cliënte in het volgende voorbeeld is een spraakwaterval en blijft ventileren over de problemen met haar partner. Ze toont aan hoe slecht het met haar gaat en dat zij het slachtoffer van de omstandigheden is. De therapeut krijgt amper de kans om er tussen te komen en voelt sterk het appel ‘wees voorzichtig met mij’. Hij verliest zich in de sessies in het inhoudelijke en ondergaat het allemaal. Om los te komen van deze relationele matrix gaat hij metacommuniceren waarbij hij in T2 ook zijn eigen aandeel in de communicatie verwoordt.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
116
T1: Ik zit met iets wat onze relatie betreft. Ik merk bij mezelf dat ik er tijdens onze gesprekken weinig tussen kom, dat ik je niet durf te onderbreken. Is het oké voor jou dat we even de tijd nemen om het hierover te hebben? C1: Ja, ik weet dat ik moeilijk te stoppen ben. T2: Maar ik heb er zeker ook zelf een aandeel in. Ik ben bang om jou te kwetsen. Ik vrees dat je het me kwalijk zou nemen als ik een vraag over jouw aandeel in de situatie zou stellen. Maar ik voel me ook een beetje gefrustreerd omdat ik meer voor jou zou willen betekenen dan alleen iemand die onze gesprekken ondergaat.
Vooral Safran en Muran (2000b) beklemtonen het belang van het opnemen van het eigen aandeel in de interactie door de therapeut. Dit is voor cliënten zeer uitnodigend. Het klinkt minder beschuldigend, nodigt uit tot een gezamenlijk zoekproces en kan zo voorkomen dat de weerstand bij de cliënt te hoog oploopt. ‘Het voelt voor mij alsof we in een machtsstrijd verwikkeld zijn waarin ik met de therapie de verantwoordelijkheid voor je frustraties bij jou probeer te leggen en jij probeert ze bij mij te leggen.’
Safran en Muran raden therapeuten aan om regelmatig terug te blikken op hun reflecties (reflection after action) om zo in contact te komen met hun hier-en-nu-beleving, en om hun bijdrage te benoemen. ‘Als ik mezelf nu hoor praten, merk ik dat ik me nogal formeel en afstandelijk tegenover jou gedraag. Komt dat overeen met jouw beleving?’
Therapeuten moeten ook niet te beroerd zijn om zich te excuseren bij de cliënt. Soms is het daarbij zinvol om iets uit het eigen persoonlijk leven te onthullen. ‘Ja, sorry dat ik net tegen je uitviel toen je zei dat ik geen rekening met je houd. Ik kan daar moeilijk tegen. Mijn moeder zei dat ook altijd tegen mij. Het is voor mij een gevoelig punt, dat ik buiten me moet zien te houden, maar dat lukt me niet altijd.’ (Bouwkamp 2001, p. 23)
‘Ik merk de laatste sessies bij mij een groeiend gevoel van irritatie op. Ik zou dat met jou willen bespreken omdat ik zorg wil dragen voor de relatie tussen ons. Mijn gevoel heeft te maken met een frustratie dat ik geen echt contact met je krijg. Het is alsof ik steeds weer op een muur bots als ik op iets wil ingaan dat je vertelt. Herken je hier iets van?’
De realiteit is echter dat het niet altijd lukt om de cliënt welwillend te benaderen. Therapeuten zijn niet perfect. Ze zijn wel eens ongeduldig, veroordelend, paternaliserend… en dat hoeft geen ramp te zijn! Een therapeut moet ook mild kunnen zijn ten opzichte van zichzelf wanneer hij fouten maakt. Belangrijk is dat hij weet hoe hij zijn fout en de relatie met de cliënt kan herstellen. Ervaren hoe relatiebreuken hersteld kunnen worden, is voor cliënten wellicht helpender dan wanneer ze bij de perfecte therapeut zitten die nooit een fout maakt!
117 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Therapeuten schrikken er vaak van terug om duidelijk tegen de cliënt te zeggen wat ze aan hem niet mogen. Moet je je cliënten niet aardig vinden om hen te kunnen helpen? Het antwoord van Kempler (1981, p. 76) is: ‘Hoe vrijer ik me voel om tegen iemand te zeggen wat me aan hem stoort, hoe meer ik op mijn gemak ben met hem en hoe minder ik de behoefte voel om afstand te nemen.’ Een therapeut kan zich eigenlijk veel permitteren als hij tegelijk een duidelijke boodschap van respect en betrokkenheid communiceert. De cliënt moet de feedback als een constructieve bijdrage ervaren en niet als een veroordeling. De positieve intentie van de therapeut wordt vaak impliciet uitgedrukt, bijvoorbeeld door aan te geven contact te willen, bij de cliënt te willen zijn, de cliënt te willen begrijpen, zorg willen dragen voor een goede relatie, de cliënt willen helpen… In het algemeen kan de therapeut beter geen veroordelende woorden gebruiken zoals ‘vervelend’ of ‘saai’. Beter is bijvoorbeeld ‘afstandelijk’, ‘buitengesloten’, ‘geen contact krijgen’. Hij geeft daarmee ook impliciet aan dat hij de afstand kleiner wil maken, dat hij meer contact wil, meer betrokkenheid wenst. Een therapeut vraagt zich bijvoorbeeld tijdens een intervisiebijeenkomst af hoe hij zijn negatieve gevoelens respectvol kan overbrengen aan de cliënte. Zij vertelt veel feiten, kan gevoelens niet naar buiten brengen en zeker geen kwaadheid. Bij haar vele verhalen mag hij er niet tussenkomen. De therapeut beleeft de therapie als slepend en er groeit bij hem een gevoel van ergernis. Hij vindt de cliënte zeer vervelend en geïrriteerd denkt hij: ‘Je doet alsof je een moderne zelfbewuste vrouw bent. Onderken dat je een oersaaie huissloof bent, dan kunnen we daar ten minste aan werken!’ Zo wil de therapeut zijn gevoel echter (terecht!) niet metacommuniceren. In de intervisiegroep kan hij zijn beleving verwelkomen en ventileren. Daarbij wordt hem duidelijk hoe frustrerend hij het vindt om geen contact te krijgen met deze vrouw. In de volgende sessie metacommuniceert hij:
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
De positieve intentie van de therapeut
Laten we ten slotte nog eens beklemtonen dat de therapeut door zijn feedback niet de boodschap aan de cliënt wil geven: ‘Je moet (je stijl) veranderen!’ ‘Je kunt beter niet op deze manier met mensen omgaan…’ De bedoeling is wél om de cliënt bewust te maken van zijn relationele stijl (en de behoeftes en cognities die er onder liggen) en zijn nieuwsgierigheid prikkelen om er naar te kijken. De boodschap van de therapeut is als het ware: Wat je nu met mij doet (…) vind ik niet leuk (ik voel me er … bij). Ik vind het wel interessant! Je zult goede redenen hebben om je zo te gedragen. Kunnen we er eens op een verwelkomende manier naar kijken? Ik ben ook bereid te kijken naar mijn bijdrage die er ongetwijfeld ook is…
Monica Gundrum
Safran en Muran (2000b) beklemtonen dat het proces van onderhandelen tussen de behoeften van cliënt en therapeut de kern van het veranderingsproces is. De nadruk ligt dus op bewustwording en onderhandeling, niet op verandering.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
118
Empathie wat betreft de positieve intentie van de cliënt De metacommunicatieve feedback van de therapeut wordt aanvaardbaarder voor de cliënt als de therapeut een hypothese inbrengt over de mogelijke positieve betekenis van het gedrag van de cliënt. Hij kan dit doen door op de onderliggende behoefte van de cliënt te reflecteren. Bijvoorbeeld bij de cliënt die steeds jammert en zeurt over zijn lichamelijke klachten: ‘Je denkt dat je me moet tonen, hoe slecht het met je gaat. Alsof je bezorgd bent dat ik minder met je zou inzitten wanneer je minder zou afzien.’
Bijvoorbeeld bij de cliënt die kwaad is op de therapeut omdat deze op zijn klok keek: C Voor mij kan dit zo niet verder. Ik kan niet een hele sessie praten en u kijkt de hele tijd op uw horloge. En dan moet ik naar buiten zonder dat er afgerond kan worden! T Ik merk dat je een grote behoefte hebt aan iemand die voor je zorgt en als ik op mijn horloge kijk geeft dat je de indruk dat je niet belangrijk voor me bent en dat ik niet goed voor je zorg.
Het reflecteren op de onderliggende basale interactionele motieven (zie in het kader op pagina 119 een overzicht van Sachse) helpt de cliënt zich van deze onvervulde verlangens bewust te worden en zich deze behoeften meer toe te eigenen. Dit kan leiden tot een verder exploratieproces: werd aan deze behoefte in het verleden door de ouders niet tegemoetgekomen? Hoe belangrijk is deze behoefte vandaag de dag nog voor de cliënt? In hoeverre bepaalt de wens naar bevrediging van deze behoeftes het beleven en het handelen van de cliënt in het algemeen en meer specifiek in de
De cliënt uitnodigen tot nieuw interpersoonlijk gedrag Veel cliënten nemen het relationele aanbod van de therapeut (aanvaarding, respect, mildheid, empathie) aan en introjecteren het. Ze worden meer zelfaanvaardend, bejegenen zichzelf met meer mildheid… Zo kan het relationele aanbod tot een correctieve emotionele ervaring leiden. Sommige cliënten lijken echter immuun te zijn voor het relationele aanbod van de therapeut. Ze nemen het ofwel niet waar, of ze sluiten zich ervoor af. Het is belangrijk dit ter sprake te brengen. Daarbij kan de cliënt ook expliciet uitgenodigd worden tot nieuw interpersoonlijk gedrag in de relatie met de therapeut, en bijvoorbeeld zorg en betrokkenheid toelaten: T1 Mag ik nog even terugkomen op je droom? (Ja) Want die gaat over hoe je dan liefde geeft aan dat prematuurtje (ja) en op mijn suggestie: ‘Je moet misschien ook eventjes laten zorgen voor jezelf’, had je direct zoiets van: er is niemand die voor mij zorgt! (Ja)
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
Basale Interactionele Motieven (Sachse, 1997, p. 230) Behoefte aan aanvaarding De behoefte om door andere belangrijke personen geliefd, gerespecteerd en aanvaard te worden omwille van zichzelf. Behoefte belangrijk te zijn De behoefte voor anderen een betekenis te hebben, in hun leven een rol te spelen. Behoefte aan een betrouwbare relatie De behoefte aan een ‘zekere binding’, een relatie waarop men kan vertrouwen, die niet zomaar ter discussie gesteld kan worden, die belasting kan dragen, draagkracht heeft. Behoefte aan solidariteit De behoefte dat de interactiepartner achter je staat, je ondersteunt, hulp geeft indien nodig, geborgenheid geeft, aan jouw kant staat. Behoefte aan autonomie De behoefte om in je zelfbepaling, zelfdefiniëring en zelfontwikkeling aanvaard te worden. Behoefte aan territoriale onschendbaarheid De behoefte bepaalde domeinen van het leven als eigen domeinen te mogen definiëren, grenzen te mogen trekken en de behoefte dat deze grenzen door de interactionele partners gerespecteerd worden en dat deze de eigen domeinen enkel betreden wanneer ze daartoe toelating krijgen.
119 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
therapie? Wat zijn betere manieren om tegemoet te komen aan de onderliggende behoeften? In hoeverre kan aan deze verlangens worden tegemoetgekomen, en is loslaten en eventueel een rouwproces aan de orde? Kan de cliënt het toelaten dat de therapeut aan deze behoeftes tegemoetkomt?
Monica Gundrum Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
120
Ik vroeg me af: hoe beleef jij dat? Heb je het gevoel dat dat stuk van jou hier wél een beetje moederlijke zorg krijgt? C1 Door met u te praten? T2 Laat je dat binnenkomen? Of heb je zoiets van ‘die therapeut doet maar haar werk, dat is niet echt?’ C2 Ik scherm me nogal vlug af. Dat doe ik wel. T3 Ja, zoiets voel ik ook. Misschien moeten we het hebben over wat maakt dat je je afschermt? C3 Ik doe dat de laatste tijd, al een paar jaar. Ik denk dat ik eigenlijk geen gevoelens meer toelaat… T4 Wat zou er gebeuren als je dat wél binnenlaat? Is dat te pijnlijk? Als je nu mijn moederlijke betrokkenheid en zorg en ondersteuning zou binnenlaten, wat zou er dan gebeuren? C4 Dan voel ik me misschien belachelijk zo… dat ik… dan stel ik me misschien kwetsbaar op. Misschien dat het dat is. Ik weet het niet. T5 Het zou wel eens iets heel kwetsbaars kunnen zijn als je die zorg en betrokkenheid binnenlaat… En je merkt hoe je je achter een scherm opstelt om wat bescherming te hebben. C5 Ja, ik doe dat wel. Niet dat ik dat nu doe. Jij ervaart dat ik dat hier doe of zo? T6 (knikt) hmhm. C6 Ja?… Ja, ik doe dat. Ik scherm me van alles af. T7 Ik voel dat ook in ons contact. C7 Maar ik heb dat met heel veel mensen. De mensen die lopen over je heen als je niet oppast… (weent). Ja, ik merk, ja dan komt dat (meer tranen) T8 Laat de tranen maar komen….
Vaak willen we de cliënt aanmoedigen tot meer autonoom gedrag in de therapie en nodigen we de cliënt uit om op te komen voor zijn behoeften, om het oneens te zijn met de therapeut, om kritiek te geven op de therapeut… ‘Ik heb er moeite mee dat je voortdurend uit het raam zit te kijken. Dat geeft mij het gevoel dat je niet geïnteresseerd bent in wat wij bespreken. Als dat zo is, heb ik liever dat je daar eerlijk voor uitkomt.’ (Bouwkamp, 2001, p. 24)
Safran en Muran (2000b) waarschuwen in dit verband ervoor de cliënt niet te pushen om negatieve gevoelens te uiten of kritiek te geven als hij dat niet wil. Hier zit namelijk het gevaar van compliance: de cliënt zal nog volgzamer, conformerender reageren. Evenzeer moet men de cliënt niet dwingen om in het hier-en-nu te werken, want dan treedt er misschien een nieuwe variant op van hetzelfde relationele proces.
‘Hoe is dat nu voor jou, als ik dat zeg?’ en gaat van daaruit verder. ‘Ik vraag me af of je je bekritiseerd voelde of gekwetst door wat ik zei.’ ‘Ik merk dat ik misschien kwaad of kritisch klonk toen ik dat (…) zei. Klonk het zo voor jou?’
De therapeut probeert niet defensief te reageren en zoveel mogelijk open te staan voor de reactie of de feedback van de cliënt. Hier is een waarschuwing op zijn plaats: metacommunicatie is een ontregelende interventie en verhoogt vaak (tijdelijk) de weerstand bij de cliënt. Anders dan bij een empathische interventie die aansluit bij het referentiekader van de cliënt, leidt metacommunicatie meestal niet onmiddellijk tot een verdiepen van het ervaringsniveau. Metacommunicatie maakt de therapie verfrissend en spannend. Een oersaaie therapie(sessie) kan er levendig en boeiend door worden. Maar een niet-complementaire reactie kan ook angst en verwarring teweegbrengen. Ze is frustrerend voor de cliënt omdat zijn gangbare interactiestijl wordt geblokkeerd. Hij zal zijn voorkeursstijl wellicht nog extremer gaan manifesteren. Het is belangrijk dat de therapeut weet dat hij dit kan verwachten en het niet interpreteert als een teken dat zijn interventie slecht was. Weerstand is op zich niet erg want het stimuleert de cliënt tot reflectie. De angst mag echter niet zo groot zijn dat de cliënt niet meer in staat is tot reflectie. Safran en Muran (2000b) waarschuwen expliciet: verwacht méér alliantiemoeilijkheden! Verwacht dezelfde impasse herhaaldelijk tegen te komen! Verwacht hopeloos te worden! Verwacht dat het lang gaat duren. Cliënten veranderen hun interactiepatronen niet naar aanleiding van wat metacommunicatie, en bewustwording alleen is ook niet voldoende!
Besluit In tegenstelling tot Van Kessel en Van der Linden (1991, p. 379) heeft metacommunicatie voor mij niet als eerste functie dat ‘de cliënt gaat herkennen dat zijn klachten te maken hebben met een eigen typische wijze van omgaan met anderen’. Therapeutische metacommunicatie, met name het onthullen van de interactionele hieren-nu-beleving is voor mij de veruitwendiging van de houding echtheid en ze heeft naast inzicht en bewustwording een hele serie functies waar ik in het kader van dit artikel niet dieper op in kan gaan. Ik wil er wel een aantal vermelden: als therapeut uit de verstrikking raken van disfunctionele relationele patronen, het herstellen van alliantiebreuken, model zijn voor de cliënt op diverse vlakken (experiëntieel proces,
121 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Nadat de therapeut metacommunicatieve feedback heeft gegeven, kan hij best terugkeren naar de beleving van de cliënt. Hij vraagt de cliënt naar diens reactie, bijvoorbeeld:
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
Terugkeren naar de cliënt
uiten van negatieve gevoelens, opkomen voor eigen noden), de cliënt laten voelen dat hij impact heeft op de therapeut (kan een zeer belangrijke correctieve ervaring zijn), de cliënt van feedback voorzien van de kosten van zijn relationele patronen, zorg dragen voor een goede relatie door via metacommunicatie de eigen negatieve beleving ten opzichte van de cliënt te containen in plaats van deze uit te ageren (door bijvoorbeeld defensief te reageren, verdedigen…), verdieping van het experiëntïele proces bij de cliënt en zelfzorg voor therapeut (burn-out voorkomen). Correspondentieadres Monica Gundrum Bergestraat 22 3220 Holsbeek, België E-mail:
[email protected]
Monica Gundrum
Geraadpleegde literatuur
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
122
Bouwkamp, R. (1999). Helen door delen. Experiëntiële interpersoonlijke therapie. Therapie, theorie, methodiek, Onderzoek. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. Bouwkamp, R. (2001). Interpersoonlijke interventies. In: T. Berk (Red.), Handboek integratieve psychotherapie, I 4.5-1-4.5-29. Utrecht: De Tijdstroom. Cashdan, S. (1973). Interactional psychotherapy. Stages and strategies in behavioral change. New York: Grune & Stratton. Elliott, R., Watson, J.C., Goldberg, R.N., & Greenberg, L.S. (2004). Learning emotion-focused therapy: The process-experiential approach to change. Washington, DC: American Psychological Association. Finke, J. (1994). Empathie und Interaktion: Methodik und Praxis der Gesprächspsychotherapie. Stuttgart: Thieme. Finke, J. (1999). Beziehung und Intervention. Interaktionsmuster, Behandlungskonzepte und Gesprächstechnik in der Psychotherapie. Stuttgart: Thieme. Gundrum, M. (2004). Interactioneel werken in cliëntgericht-experientiële psychotherapie: training van metacommunicatieve feedback. In: M. Leijssen, & N. Stinckens (Eds.), Wijsheid in gesprekstherapie, pp. 227- 242. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Gundrum, M. & Stinckens, S. (2010). De schatkist van de therapeut. Oefeningen en strategieën voor de praktijk. Leuven: Acco. Hafkenscheid, A. (2004a). De interpersoonlijke communicatietheorie (ICT) van Donald J. Kiesler (1) De theorie. Psychopraxis, 6, 15-19. Hafkenscheid, A. (2004b). De interpersoonlijke communicatietheorie (ICT) van Donald J. Kiesler (2). De praktijk. Psychopraxis, 6, 59-64. Hafkenscheid, A (2004c). Hoe ‘Rogeriaans’ is de interpersoonlijke communicatietheorie en -therapie (ICT) van Donald Kiesler? Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 42(4), 267-278. Kempler, W. (1981). Experiential psychotherapy within families. New York: Brunner. Kessel, W. van & Linden, P. van der (1991). De hier-en-nu relatie in cliëntgerichte therapie: het interactionele gezichtspunt. In: H. Swildens, O. de Haas, G. Lietaer & R. van Balen (Red.). Leerboek gesprekstherapie: de cliëntgerichte benadering. Amersfoort/Leuven: Acco. Kessel, W. van & Lietaer, G. (1998). Interpersonal processes. In: L.S. Greenberg, J.C. Watson, & G. Lietaer (Eds.), Handbook of experiential psychotherapy, pp. 155-177. New York: The Guilford Press. Kessel, W. van (1999). Depressie en interactie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 37(4), 296-309. Kiesler, D.J. (1982). Confronting the client-therapist relationship in psychotherapy. In: J.C. Anchin & D.J. Kiesler (Eds.), Handbook of Interpersonal Psychotherapy, pp. 274-295. New York: Pergamon. Kiesler, D.J. (1988). Therapeutic metacommunication: Therapist impact disclosure as feedback in psychotherapy. Palo Alto, Californië: Consulting Psychologists Press.
Hoe negatieve gevoelens ten opzichte van de cliënt uit te spreken?
123 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 49 2011/2
Kiesler, D.J. & Denburg, T. F. van (1994). ‘Impact disclosure’: een laatste taboe in de psychoanalytische theorie en praktijk. Psychotherapie. Toegang tot de internationale vakliteratuur, 1, 91-115. Leijssen, M. & Adriaensen, H. (2003). Echtheid in cliëntgerichte therapie, geïllustreerd bij een cliënte met een persoonlijkheidsstoornis. Tijdschrift voor Psychotherapie, 29(1), 25-51. Lietaer, G. (2008). Authenticiteit en onvoorwaardelijke positieve gezindheid. In: G. Lietaer, G. Vanaerschot, J.A. Snijders, R.J. Takens (Red.), Handboek gesprekstherapie, pp. 49-79. Utrecht: De Tijdstroom. Norcross, J.C. (Ed.) (2002). Psychotherapy relationships that work. Oxford: Oxford University press. Peeters, S. (2004). De correctieve emotionele ervaring in cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie, met bijzondere aandacht voor het werk van Sachse inzake persoonlijkheidsstoornissen. Niet uitgegeven licentiaatverhandeling o.l.v. prof.dr. Germain Lietaer, Leuven. Pieters, G., Franssen, M., &. Andries, A. (2001). Doorwerken van overdrachtsreacties. In: S. Colijn, E.C.A. Collumbien, G. Lietaer, R.W. Trijsburg (Red.), Handboek integratieve psychotherapie, III 4-30 (pp. 33-62). Utrecht: De Tijdstroom. Reeve, J., Inck, T.A. & Safran, J. (1993). Towards an integration of Cognitive, Interpersonal, and Experiential Approaches to Therapy. In: G. Stricker & J.R. Gold (Red.), Comprehensive handbook of psychotherapy integration. New York: Plenum Press. Sachse, R. (1997). Persönlichkeitsstörungen: Psychotherapie dysfunktionaler Interaktionsstile. Göttingen: Hogrefe. Sachse, R. (2004). Persönlichkeitsstörungen. Leitfaden für die Psychologische Psychotherapie. Göttingen: Hogrefe. Sachse, R. (2009). Persönlichkeitsstörungen verstehen. Zum Umgang mit schwierigen Klienten. 4e Auflage. Bonn: Psychiatrie-Verlag GmbH. Safran, J.D. & Muran, J.C. (2000a). Negotiating the therapeutic alliance. A relational treatment guide. New York: The Guilford Press. Safran, J. D., Muran, J. C. (2000b). Resolving therapeutic alliance ruptures: Diversity and integration. Psychotherapy in practice, 56(2), 233-243. Schulz von Thun, F. (2007). Miteinander reden, Störungen und Klärungen. Allgemeine Psychologie der Kommunikation, Bd. I, 42nd ed. Reinbek: Rowohlt. Snijders, H. & Römer, C. (1999). Interactionele cliëntgerichte groepspsychotherapie. In: T.J.C. Berk, M. El Boushy, E. Gans, T.A.E. Hoijtink, T.G.H. te Lintelo, C. Missian e.a. (Red.) Handboek groepspsychotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Teyber, E. (1988). Interpersonal process in psychotherapy: a guide for clinical training (2nd ed.). California: Brooks and Cole Belmont. Teyber, E. (1992). Interpersonal process in psychotherapy: A guide for clinical training. Pacific Grove, California: Brooks/Cole. Vanaerschot, G. (2008). Differentieel empathisch interactie-aanbod. In: G. Lietaer, G. Vanaerschot, J.A. Snijders & R.J. Takens (Red.), Handboek gesprekstherapie, pp. 347-370. Utrecht: De Tijdstroom. Vanaerschot, G., Lietaer, G., & Gundrum, M. (2008). Interactioneel proceswerk. In: G. Lietaer, G. Vanaerschot, J.A. Snijders, & R.J. Takens (Red.), Handboek gesprekstherapie, pp. 205-231. Utrecht: De Tijdstroom. Watzlawick, P., Beavin Bavelas, J. & Jackson, D. (1978). Pragmatics of Human Communication. A Study of Interactional Patterns, Pathologies, and Paradoxes Psychotherapy. New York: W.W. Norton and Co. Yalom, I.D. (1980). Existential psychotherapy. New York: Basic books. Yalom, I.D. (2001). Therapie als geschenk. Leuven: Uitgeverij Balans.