Beroepen van vroeger slatter‐slijkheemraad H.M. Lups
Slatter olderwerker, schoonmaker van sloten, ook wel hekkelaar genoemd. Slatten is het schoonmaken van sloten, die vol modder en vuil zitten, door deze te verwijderen en de kanten af te steken. Slate is sloot, slatere slatter graver Bron: Proeve van een Friesch en Nederlandsch Woordenboek door mr. Montanus Hettema 1832 Sledemenner Zie sle e per. Sle e per, meervoud sleluyden. In1634 vaardigde de magistraat van Amsterdam een verbod uit om met karossen door Amsterdam te rijden. Bij overtreding volgde een boete van 50 gulden, een behoorlijk bedrag in die tijd. Wie al een koets bezat hoefde zich daaraan niet te storen. En ook daar gaf een deel van de plaatselijke overheid het slechte voorbeeld, door binnen de stadsmuren wel van hun karossen gebruik te blijven maken. Voor vrachtvervoer kende men het gebruik van een vrachtslede. De koetsier van een dergelijke vrachtslede werd sle e per genoemd, ook wel sledemenner meervoud slee‐ luyden. De patroon van een sle e persbedrijf werd sleepersbaas genoemd. Men kende o.a. boterslepers en brouwersslepers. Een enkele keer werden ook wel eens passagiers vervoerd, die dan op kleine zitbankjes moesten zitten, waarbij dan door leuninkjes aan de zijkanten verhinderd moest worden dat ze er uit vielen. In 1664 kwam een Franse, in Amsterdam wonende, vrachtsleper op het idee om een koetswerk met behulp van riemen op het onderstel van een slede te bevestigen, zodat de passagiers behaaglijker vervoerd konden worden. Zijn voorbeeld werd nagevolgd en zo ontstonden de burgerslepers. Ook ontstonden zo de specifiek Amsterdamse toesledes of koetssledes, later ook wel sleepkoets genoemd. Zie afbeeldingen. Velen hadden er een of zelfs meerdere in eigendom. En de minder welgestelden konden er een huren. Zo ontstonden ook bruids‐, doop‐, rouw‐ en andere soorten sleden. zie volgende pagina De sledemenner draafde er aan de rechterkant naast. In de linkerhand klemde hij de leidsels en de zweep, de rechter moest hij vrij houden om in voorkomende gevallen de slede enige stuur te geven en om al te hevige slingeringen te voorkomen. Bij de toesledes droeg de sleper een 'smeerlap' mee. Dit was een vette doek, die hij af en toe zonder te stoppen onder de slede‐ijzers doorschoof om het glijden te bevorderen. Bij de open‐ oftewel vrachtsleden droeg de sleper in zijn rechterhand een houten tonnetje, voorzien van een flink stuk touw en met een aantal gaatjes in de bodem. Met het meegedragen vaatje wisten sommigen van hen zonder vaart te minderen water uit de stads
grachten te putten om daarmee de straatstenen voor hun slee te besproeien. Ook voor de slepers waren bepaalde verkeersvoorschriften van kracht. Zo moesten zij als ze van een hoge brug afkwamen bosjes stro onder de slede‐ijzers spreiden om de snelheid af te remmen. Daartoe diende ook een stuk touw aan de achterkant van de slede. Pas in 1856 ! werd voorgeschreven dat zowel de toe‐ als de vrachtsleden in het donker verlicht moesten zijn. In het derde kwart van de negentiende eeuw verdwenen, door het in gebruik nemen van andere middelen, de sleden als transportmiddel. Het Gildehuysken van de slepers stond tegen het muurwerk aan de Nieuwe Kerk. De slepers hadden hun verzamelpunt bij de Waag op de Dam. Daar werden de te vervoeren goederen gewogen. Daar ook was er een stal en waterpompen om hun paarden te kunnen drenken. Ook in bijv. Haarlem maakte men gebruik van de vrachtslede om de goederen van het Spaarne waar de schepen konden lossen naar de Waaghal te slepen, waar zich op de begane grond de waag bevond. Afhankelijk van het soort en gewicht van de goederen werd door het stadsbestuur belasting geheven. Deze functie is vervuld tot 1915. Reden van het vervoer daar per slede was het heffen van belasting op kar wielen. Tijdens het slepen van de slede werden de ijzeren glijders van de slee daar door jongens voortdurend met olielappen of oliepoets glad gehouden. Ook hier werden dan ook de termen smeerlap en smeerpoets gebruikt. Bron tekst o.a. A.W. Francken, Het leven onzer voorouders in de gouden eeuw, 1952, A.A.M.Stols, ’s‐ Gravenhage . Slichter Slichten of slechten is effen, vlak of glad maken. Degene, die in een weverij de kettingdraden van een weefsel met slijmerige pap bestreek om ze glad te maken werd slichter genoemd. Een bruidsslede Ook in de aardewerkindustrie waren slichters werkzaam. Zij moesten kommen e.d. gladschaven met behulp van een rond houten schijfje. Slijkburger Vroeger te Utrecht. Op zich geen beroep. Een slijkmeier werd het burgerrecht verleend op voorwaarde dat hij bepaalde reinigingsdiensten zou verrichten:
'Boven desen zyn er nog Slykburgers, die ten respecte van seekere diensten borgerschap genieten, tot wederseggen van den Raad, de welken mogen haar borgerschap niet voort erven. Utr. Placb. 3, 367 a Anno 1570'. En iets later 1603 : 'Geresolveert dat de Slyckburgers. die’t anderen tyden het Burgerschap geaccordeert ende gegont is, op ’t schoonmaacken en reynigen van de bruggen, aefdochten ende andere publique plaatsen binnen deser Stadt, ende overmits haar quaed devoir dat sy daar inne waaren doende, by clockluydinge haare verleende burgerschap opgeseyt es, sullen moegen volstaan in ’t winnen van ’t voorsz. Burgerschap, met seven gulden'. bron WNT Slijker, sli e ker, slijkveger In het Vlaams was/is een slijker iemand die huiden slecht, glad maakt ook huidevetter . Bron: Dietsche
verscheidenheden Uitgaande van het basiswoord slijc, slijk, sliec, dat modder, slijk drek, slib, slik, veenbagger betekent zou een slijker of sli e ker iemand moeten zijn die in of met deze substantie werkt. Het gebaggerde laagveen werd gestort in grote houten bakken, waar de trapper of menger de veenmodder fijn‐ en homogeen maakte, waarna het op het land werd uitgespreid om te drogen. Na het aanstampen en verdichten het trippen werden de turven op maat afgetekend, afgestoken en gestapeld. Het is mij niet bekend of het woord slijker daaraan verbonden is. Een slijkveger zou dan iemand zijn die op de straten en bruggen het vuil verwijderde. Slijkheemraad De slijkheemraad was een heemraad, belast met de keur van wegen en wateren.
'Sullen in de respective Ambachten ofte Polders achtervolcht, onderhouden ende geëxecuteert werden bij den Schout ofte Molenmeesters mette Schepenen, gesworen, Croos‐ ofte Slijck‐Heemraden, de Keuren ende Ordonnantiën daer op henluyden te leveren'. Keuren van Delfland 1591. Ook in 1656 : 'Sullen deselve voorts‐aen volgende dese keuren beschouwen werden bij den Schouten van de Ambagten en den Molenmeesters met hare Gesworens, Slijk‐ ofte Kroos‐Heemraden, Ald.' Bron WNT
Genealogische aspecten van kloosterordes
J.W. Koten
ederland heeft een rijk kloosterleven gekend. In welhaast elke Nederlandse plaats beneden de rivieren, maar ook in de belangrijke steden in de Noordelijke provincies was hun invloed onmiskenbaar. Genealogisch gezien is dit een belangrijke groep doordat er welhaast geen katholieke familie bestaat zonder diverse kloosterlingen. Voor algemene informatie over kloosters en kloosterorden/congraties heeft kloosters.startpagina.nl een aparte site ingericht die sterk kan worden aanbevolen. Na lezing van dit artikel kunt u zich waarschijnlijk snel op deze site oriënteren. Deze site demonstreert meteen hoe rijk de gegevens over kloosters zijn. Geen wonder. In de meeste kloosters was een grote hoeveelheid deskundigheid geconcentreerd. Bovendien had men tijd en vooral motivatie om zaken goed op te zetten. De meeste kloosters beschikten over een bibliotheek en veel van hun activiteiten worden nauwkeurig gearchiveerd. Er zijn weinig organisaties die zo goed gedocumenteerd zijn. Bovendien geven kloostergemeenschappen analecta uit, maar ook feestbundels bij bijzondere gebeurtenissen of meer wetenschappelijke publicaties. Veel kloosterlingen hebben zich voor de samenleving verdienstelijk gemaakt. Getuigenissen kan men hiervan aantreffen bij jubilea, die vaak in de lokale pers aandacht kregen. In de meeste publicaties over de lokale geschiedenis krijgen de regulieren, zeker als zij sociale taken hebben gehad, ruime aandacht. Dit geldt echter minder de bewoners van slotkloosters, die hun leven in stilte en afzondering slijten. Religieuzen hebben in kleine gemeenschappen dorpen vaak sleutelposities in de samenleving. Denk aan het onderwijs, de ziekenzorg, de kinderopvang en zo meer. Vaak is van hen bijvoorbeeld bij jubilea of afscheidsfeesten heel wat gegevens in de lokale pers te vinden. De bronnen voor regulieren zijn makkelijker te vinden dan die van de seculieren. Zeker wanneer men tot de grote orden behoort zijn er diverse naamlijsten beschikbaar. In de universiteit van Nijmegen kan men van heel wat orden en congregaties de naamlijsten raadplegen. Een belangrijke plaats waar men gegevens kan vinden is het Katholiek Documentatie Centrum KDC . Ook de Pius‐Almanak is een interessante bron. Graag wijs ik U ook op de analecta 1 die veel kloosters uitgeven en die ook voor een deel bij het KDC zijn te raadplegen. De literatuur over de orden en congregaties is inderdaad overvloedig. Als eerste oriëntatie kan het boek van J.P.A. van Vugt en C.P. Voorvelt: Kloosters op schrift. Een bibliografie over de orden en congregaties in Nederland in de 19e en 20e eeuw Nijmegen 1992 een handreiking geven; het is zeer instructief met een uitstekende bibliografie. Wat ouderwets maar toch instructief vind ik ook het boek van W. Nolet, dat over Katholiek Nederland gaat Den Haag, Ten Hage 1939 , dat zich vooral op de kerkelijke organisatie en de verschillende orden richt. Verder zijn enkele bronnen vermeld in het zeer instructieve boek van Regis de la Haye Limburgse Voorouders, Maastricht 1994 die zich duidelijk in deze materie heeft verdiept. Hij citeert vooral Belgische bronnen, ik verwijs graag naar deze handleiding. Zeer gedegen informatie kan men ook vinden in het Boek van Dr. Ubachs: Handboek voor de geschiedenis van Limburg Hilversum, Verloren 2000 . Van deze auteur verscheen ook het zeer instructieve werk Zeventiende eeuwse naamlijsten van Paters en broeders in Maastricht. LTG 1994 22:18‐25 . Ondanks veel speurwerk zitten er ook belangrijke gaten in de geschiedschrijving. Tijdens de Franse revolutie is natuurlijk zeer veel documentatie verloren gegaan. Ook de brand in het archief van Luik tijdens de oorlog heeft veel materiaal vernietigd. Het is verder nuttig er op te wijzen dat tijdens de eerste helft van de 19de eeuw er heel weinig kloosters bestonden in de Nederlanden. Vaak trokken Nederlanders naar het buitenland om aan de kloosterroeping gevolg te geven.
1 bloemlezing
Luchtfoto Klooster Sint Agatha ca 1930
Binnen de kloosterorganisatie was er vanwege de strakke organisatie veel interne schriftelijke documentatie. De biografieën van kloosterlingen kunnen een belangrijke genealogische bron zijn, doordat vaak ook familiegegevens belicht worden. Een bezoek aan een kloosterarchief kan dus heel wat nuttige genealogische gegevens opleveren 2 . In het kruisherenklooster van St. Agatha, het oudste klooster van Nederland, realiseren tientallen kloostergemeenschappen gezamenlijk een erfgoedcentrum. Zij brengen in dit monumentale kloostercomplex hun kerncollecties onder, met directe gegevens over hun geschiedenis en werkzaamheden: archieven, boeken en tijdschriften, audiovisuele bronnen en voorwerpen. Het erfgoed kan door belangstellenden worden geraadpleegd. Het centrum richt zich op de geschiedenis en de betekenis van het kloosterleven in Nederland. Klooster Sint Aegten Kloosterlaan 24 5435 XD St. Agatha nabij Cuyck NB tel. 0485 ‐ 31 10 07 fax 0485 ‐ 31 11 07 e‐mail:
[email protected] website: www.erfgoedkloosterleven.nl Openingstijden De studiezaal van het centrum is voorlopig voor bezoekers geopend op donderdag en vrijdag van 9.00 tot 17.00 uur. Gelieve van te voren uw bezoek telefonisch of per mail aan te melden. Voor het inzien van archiefmateriaal is het nodig om allereerst toestemming te krijgen van de eigenaar van het betreffende archief. Een aanvraagformulier voor het verkrijgen van deze toestemming kan per e‐ mail of per post worden toegezonden. Een andere toegang tot de religieuze orden zijn gegevens over jongens‐ en meisjes pensionaten. Vaak hebben deze scholen jaarboeken waarin leerlingen en soms ook oud‐leerlingen zijn opgenomen en uiteraard ook gegevens van het docentenkorps. Vaak zijn er ook schoolverenigingen van deze pensionaten die men op internet kan vinden en die gegevens van vroeger daar plaatsen. De binding van leerlingen met zijn vroegere maten is op pensionaten extra sterk. Kortom, de studie van kloosters en religieuzen biedt nogal wat genealogische data. Dit komt bovendien door de maatschappelijke functies die veel kloosterlingen hadden, zodat je zowel direct als indirect deze bronnen kan benaderen. Denk maar een aan de klassenfoto's die in veel genealogieën zijn opgenomen, waarop men achter in de klas dan de nonnen of broeders kan zien prijken. Vaak staat op de achterkant van
2 Een goed voorbeeld is het stift te Thorn, waar slechts hoog‐adellijke dames werden toegelaten. De ledenlijst van dit klooster is een Who is Who, van wie in deze streek belangrijk was.
de foto de naam en toenaam van deze docent. Het is aardig om ook wat bijzonderheden van die leraren als toegift bij de oude klassenfoto te plaatsen.
Het geslacht CROMPEIJN CROMPAIN te Ridderkerk 2 K.J. Slijkerman
Vervolg kinderen IIa. 1. LENART CORNELISZ., ged. Ridderkerk 17 april 1580 get. Gerrit Willemss., Willem Pieterss., Beatris Pieters , zonder nageslacht overl. voor 27 april 1629. 2. MARITGEN CORNELISDR. CROMPAIN de oude, ged. Ridderkerk 19 november 1581 get. Sijmon Sijmonss., Agata Crijnsdochter, Hillitgen Jacopsdochter , j.d. van Ridderkerk 1606 , overl. na 10 mei 1649. Zij huwde Ridderkerk 1e gebod 15 oktober 12 november 1606 met Cornelis B e uijensz. Boeijensz. , j.g. van Ridderkerk 1606 , boer in Oud‐Reijerwaard, overl. na 1 november 1665. Cornelis Beuijensz. ‐mogelijk zoon van het te Ridderkerk vermeld gevonden echtpaar Boying Gerritsz. en Japyen Cornelysdr.‐ en zijn vrouw Marijtgen Cornelis werden op 24 december 1607 op belijdenis lidmaat te Ridderkerk51. Sedert de Ridderkerkse kerkmeesterrekening van 1614 is Cornelis Beuwenss. vermeld als pachter van een uiternoord voor Oud‐Reijerwaard14. In het Ridderkerkse verpondingskohier der 1000e penning van 1626 werd Cornelis Beijens aangeslagen voor een gegoedheid van 2000 gld.52. Blijkens het Ridderkerkse verpondingskohier der landen en huizen van 1627 bezat Cornelis Boeijensz. in ‘Ravens Landt 3 mergen 500 roeden’ in Oud‐Reijerwaard 2 hont 50 roeden en gebruikte hij daar 1½ morgen in pacht. In die polder bezat hij in ‘Tollenaers 8 mergen 85 roeden’ tezamen met zijn zwager Arije Bastiaensz. 1123 roeden in eigendom en met Adriaen Chielen bezat hij in ‘Pr Aertsz. 5 mergen 277 roeden’ ca. 1100 roeden in eigendom en gebruikte hij daar zelf nog in pacht 3 morgen 400 roeden ‘mitte woninge int gemeen onder het Ambacht’ van joffrou Jacomina Witzen, weduwe van heer Jacob Wittensz. In Nieuw‐Reijerwaard in ‘Arent heeren Cornelisz. 12 mergen’ bezat hij 700 roeden in eigendom in deze hoef gebruikte de voornoemde Matheeus Cornelisz. nog in 1581 3 morgen 3 hont in pacht . Onder de huizen is dat van Cornelis Boeijensz. genoemd, hetwelk in de middenmoot werd aangeslagen24. In het Ridderkerkse haardstedenkohier van 1638 is Cornelis Boeijensen genoteerd voor twee haardsteden; vóór hem is zijn zwager Arije Bastiaens geboekt53. Hij komt als zodanig ook voor in het kohier van 1644 met bijschrijvingen uit 1649, waaronder een restitutie voldaan aan zijn huisvrouw54. In het Ridderkerkse verpondingskohier der 200e penning van 1644 is vermeld: ‘Corn elis Boeyenss. met de kinderen en vermits het uitsetten van de selve op 1500 gld.’35. In het verpondingskohier van 1652 is hij wederom aangeslagen voor een gegoedheid van 1500 gld.35. Op 14 oktober 1655 transporteerden de in Ridderkerk wonende Cornelis Boeijenss., erfgenaam van zijn zoon Jan Cornelis Boeijenss., en Arijen Cornelis Boeijenss. voor 575 Car. gld. aan de mede aldaar wonende Gerrit Arijen Gielen ca. 550 roeden zaailand in Oud‐Reijerwaard, waarna een schuldbrief werd opgemaakt55. Bij akte van 1 november 1657 transporteerde Cornelis Boeijenss. voor 250 Car. gld. aan Mathijs Corneliss. Velthoen een ‘huysinge, berge, beteelinge ende erve’ etc. in ‘des gemeenelants kulck’ van Oud‐ Reijerwaard, strekkend voor van de tee ondervoet van de dijk tot aan genoemde kulck.
Getekend door landmeter Jan Potter in 1584 Aan de noordzijde was dit goed belend door neefje Bastiaen Arijenss. Lantman. Voor deze overdracht verklaarden Pieter Bastiaenss. Schipper, getrouwd met Lijsbeth Cornelisdr., voor hem zelf alsmede namens Arijen Corneliss. en Arijen Bastiaenss. Schipper, getrouwd met Maertgen Cornelis, wonende in Numanspolder, allen kinderen van Cornelis Boeijenss., geen aanspraken op het huis te zullen hebben, hetzij vanwege hun moederlijke goederen of anders56. Op 26 juli 1663 transporteerde de te Ridderkerk wonende Cornelis Boeijenss. voor 550 Car. gld. ca. 7 hont aan ‘den
kruyswech’ in Nieuw‐Reijerwaard aan oud‐heemraad Pieter Arijenss. Hordijck57. Ten huize van zijn dochter Elisabeth Cornelis en haar man Pieter Bastiaensen Schipper te Ridderkerk testeerde Cornelis Boeijensen, ‘naer sijnen ouderdom’ nog gezond zijnde, op 1 november 1665. Hij gaf te kennen dat zijn goederen, ‘die jegenwoordich weijnich van importantie sijne niet well tot sijn onderhoudingen ende dienst te kunnen toecomen’. Voor de goede diensten en ‘hant reijckingen’ gedaan door zijn schoonzoon en dochter vermaakte hij aan hen al zijn goederen, zonder dat zijn andere kinderen en kindskinderen hier iets van zouden ontvangen en dat omdat hij zijn kinderen meer ‘ter genoegen gegoet te hebben ende meerder getrocken’ als dochter Elisabeth Cornelis. Daarvoor zouden Schipper en zijn vrouw hem wel levenslang in de kost moeten houden etc. Schipper en zijn vrouw, die mede tegenwoordig waren, accepteerden dit. De testateur zette zijn handmerkje58. Uit het huwelijk van Cornelis Beuijensz. en zijn vrouw werden te Ridderkerk gedoopt een dochter Marijken op 14 oktober 1607 ‘sonder peten’ , Lijsbet op 22 augustus 1610 get. Barber Crompeyn , een niet bij name genoemd kind op 9 november 1614 get. Engeltgen Cornelis Huyberden en een zoon Jan op 16 mei 1627 get. Gerrichjen Arijens . 3. ADRIAEN CORNELISZ. jonge CROMPEIJN alias jonge CRYMPERS, ged. Ridderkerk 22 september 1585 get. Claes Willemss., Willem Adriaenss., Lijsbet Teeusdochter , woonde te Ridderkerk 1616 , kinderloos overl. tussen 17 mei 1616 en 27 april 1629. In een hierna nog te behandelen akte van 16 mei 161659 trad Adriaen Corn eliss. jonge Crompeijn op als één der bloedvoogden van moederszijde vaderszijde doorgehaald van de kinderen van de overleden Gijsbrecht Adriaensz. zie IIb. , in wie ik Crompeijn’s oom van vaderszijde broer van zijn vader meen te mogen zien, ondanks dat hij is aangemerkt als voogd van moederszijde der kinderen. Deze correctie zal zijn aangebracht omdat de betreffende akte werd opgesteld vanwege de kinderen hun moeder Jaepken Adriaensdr., die kort voordien gestorven was, terwijl hun vader Gijsbrecht al een jaar of 15 eerder het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Crompeijn zal als bloedvoogd voor zijn twee onmondige neefjes en nichtje zijn opgetreden omdat zijn eigen vader enige jaren voordien overleden was die, indien nog in leven zijnde, op had moeten komen als de voornoemde weeskinderen hun bloedvoogd. In een eveneens hierna nog te behandelen akte van 17 mei 161660 woonde Arijen Corn elisz. Jonge Crympers te Ridderkerk, terwijl hij of zijn eventuele nagelaten kinderen ‐in tegenstelling tot het nagelaten kind van een overleden en een nog in leven zijnde zuster ‐ niet meer genoemd zijn in het testament van zijn zuster Barber van 27 april 162927. Hij moet derhalve voordien kinderloos zijn gestorven. 4. MARIJKEN MAERTGEN CORNELISDR. CROMPAIN de jonge, ged. Ridderkerk 3 november 1591 get. Huijge Pieterss., Geertijen Ariensdr. , ongehuwd 1619 , overl. tussen half april en 22 mei 1627. Zij huwde tussen 1619 en 1626 met Adriaen Arijen Bastiaensz., weduwnaar van Ridderkerk 1629 , boer in Oud‐ Reijerwaard, overl. vóór 6 november 1652. Hij hertr. Ridderkerk 1e gebod 10 juni 1 juli 1629 met Niesjen Cornelisdr., geb.1597/ 1598, j.d. van Hendrik Ido Ambacht, lidmaat te Ridderkerk 24 juni 1631, dochter van Cornelis Dammisz., schepen, heemraad van Hendrik Ido Ambacht, buitenpoorter van Dordrecht, en Fijken Jansdr. in ’t Velt 60a. Mogelijk is Marijken identiek met de Mariken Cornelisdr. die op 18 april 1612 op belijdenis lidmaat te Ridderkerk werd21. De trouwinschrijving van Marijken en Adriaen is te Ridderkerk en Rijsoord onvindbaar. In het Ridderkerkse verpondingskohier der 1000e penning van 1626 is ‘Adriaen Bastiaens getrout met Maertgen Corn eli sdr.’ geboekt voor een gegoedheid van 1000 gld.52. Op 22 mei 1627 kwam de te Ridderkerk wonende Adriaen Arije Bastiaensz., weduwnaar van Maertgen Corn eli sdr., met Cornelis Michielsz., oom en rechte bestorven bloedvoogd van Bastiaen Ariensz., de ca. 6 weken oude zoon van Adriaen en zijn vrouw, voor de weeskamer aldaar tot vertichting. Na de door Adriaen overlegde inventaris bezien te hebben werd besloten dat vader in de boedel zou blijven zitten, bestaande uit een huis met erf en aankleven onder Oud‐Reijerwaard ‘in den boesem naest Corn eli s Boeijensz. int zuyden’, de helft van 100 roeden eigen land onder Oud‐Reijerwaard, gemeen bezit met Corn eli s Boeijensz., de bruik pacht van ca. 6 morgen 100 roeden weide en ‘teellant’ onder zowel Oud‐ als Nieuw‐Reijerwaard, een stuk eigen land van het boezemland onder Oud‐Reijerwaard aan ‘de ‘kercken wech’ groot ca. 1 morgen, en voorts de paarden, koeien, jonge beesten, schapen, het bouw‐ en melkgereedschap, koren op zolder, inboedel etc. Voor dit alles zou Adriaen Bastiaensz. zijn zoontje tot de leeftijd van 16 jaar alimenteren etc. en vervolgens 850 ponden uitreiken, alsmede kreeg hij 1 morgen in ’Aryen Nonnen 12 mergen’ toebedeeld, gemeen bezit met Corn elis Chielen. Vader Adriaen mocht dit land kosteloos gebruiken tot zijn zoon 16 jaar oud zou zijn. Voorts kreeg het kind nog de kleding van zijn
moeder, welke verkocht zou worden. Bij het kinds overlijden vóór de leeftijd van 16 jaar zou dit land en geld gaan naar diens erfgenamen. Voor dit alles stelde vader Adriaen zijn huis met toebehoren met de 550 roeden in Oud‐Reijerwaard als speciale waarborg61. Op 19 juni 1627 werd de kleding verkocht, welke 149 ponden 16 schellingen opbracht en waarvan bloedvoogd Cornelis Michiels op 16 december 1628 voor de weeskamer rekening deed62. Volgens het Ridderkerkse verpondingskohier der landen en huizen van 1627 had Arije Bastiaensz. met zijn zwager Cornelis Boeijensz. 1123 roeden in ‘Tollenaers 8 mergen 85 roeden’ in Oud‐ Reijerwaard in eigendom. Was dit wellicht na 1581 in eigendom verkregen erfgoed van hun respectieve echtgenote? Tevens gebruikte Adriaen Bastiaensz. met zijn zwager Cornelis Chielen in die polder de gehele ‘Sijmon Heindricxz. 5 mergen 200 roeden’ in pacht. In Nieuw‐Reijerwaard bezat het weeskind van Arije Bastiaensz. 1 morgen in ‘Aryen Nonnen 10 mergen’ met de notitie: ‘die de vader volgens de vertichtinge, zonder pacht moet gebruycken ten mondige dagen vant kint’. In dezelfde polder had Adriaen 3 morgen 400 roeden in ‘Tonis Tonisz. 10 mergen’ in pacht. Het huis van Adriaen Bastiaensz. is aangeslagen in de middenmoot en is geboekt vóór dat van zijn zwager Cornelis Boeijensz.24. Arije Bastiaens werd in het Ridderkerkse haardstedenkohier van 1638 aangeslagen voor twee haardsteden. Na hem is geboekt zijn zwager Cornelis Boeijensen53. Hij is ook genoemd in het kohier van 1644 met in 1649 aangebrachte notities63. In het Ridderkerkse verpondingskohier van 1644 is Arije Bastiaenss. geboekt voor een gegoedheid van 2000 gld.35 Bij akte van 28 juni 1646 kreeg de te Ridderkerk wonende Arijen Bastiaenss. voor 2200 gld. 3 morgen 416 roeden achter Bolnes in Nieuw‐ Reijerwaard, gelegen in de 8e houve genaamd ‘die tien mergen van Tonis Toniss’, getransporteerd64. Op 10 mei 1649 was de op Ridderkerk wonende Arijen Bastiaenss., getrouwd hebbende Niesgen Cornelisdr., als behuwd‐oom, met de in Hendrik Ido Ambacht wonende Dammis Corneliss., als oom en bloedvoogd, aanwezig bij de vertichting van het weeskind van Cornelis Arijenss. Ruijter den oude bij zaliger Pietergen Cornelisdr. 65. In het Ridderkerkse verpondingskohier van 1652 is Arijen Bastiaenss. aangeslagen voor 3000 gld., gevolgd door zoon Bastiaen Arijenss. mert 1500 gld.35. Op 30 oktober 1652 belastte Arijen Bastiaenss. 3 morgen 416 roeden 9 voeten in de 8e houve genaamd ‘Tonis Toniss. Tien mergen’ in Nieuw‐ Reijerwaard met een hypotheek van 1000 Car. gld. ten behoeve van Corn elis Arijenss. te Dordrecht. Op 21 september 1656 was deze afgelost66. Kort na 30 oktober 1652 moet Arijen zijn overleden, want reeds op 6 november dat jaar kregen de niet bij name genoemde weduwe en kinderen van Arijen Bastiaenss. uit de nalatenschap van Cent Franss Danckert overgedragen een ‘woninge, berch, schuyre, boomgaert’ etc. met bijbehorende 5 morgen 150 roeden met de melioratie van 800 roeden bruiklands, zijnde tezamen weide‐ en zaailand, in Nieuw‐Reijerwaard en gelegen in de 40e houve67. In het Ridderkerkse verpondingskohier van 1667 is de weduwe van Arijen Bastiaense genoteerd voor een gegoedheid van 1000 gld.; na haar is geboekt haar stiefzoon Bastiaen Arijense Lantman voor 3000 gld.68. Het enige kind van Marijken Crompain was deze Bastiaen Adriaensz. Lantman, ged. Ridderkerk 11 april 1627 get. Barbar Cornelis Chielen .
Een boerenhofstede in de zeventiende eeuw
IIb. GHIJSBRECHT ADRIAENSZ., geb. naar schatting ca.1565, boer te Puttershoek, overl. Puttershoek tussen 21 oktober 1600 en 24 april 1601. Hij huwde voor 1593 Jaepken met Adriaensdr., woonde te Puttershoek, overl. tussen 24 april 1601 en 16 mei 1616, dochter van Adriaen Jansz., inwoner van Puttershoek, en Fijken Gijsbertsdr. Gijs Arienss. van den Houck
Puttershoek stelde zich op een op 22 november 1592 te Maasdam gehouden openbare verkoping van inboedel als borg voor diverse personen68a. Joris Corneliss. uit Puttershoek transporteerde bij akte van 31 januari 1596 aan de mede in Puttershoek wonende Gijs Arienss. 7 hont in het ambacht van Maasdam, dat aan de noordzijde werd belend door zijn schoonmoeder Fijken Gijssen van Puttershoek68b. Jacob Berritss., deurwaarder van het Hof van Holland, uit krachte van de acte van condemnatie van 4 november 1597 en akte van executie van 1 februari 1599, verzocht ten verzoeke van Jan Corn elis s. de Bouffgens, koopman in 'greynen', op 18 februari 1599 aan Gijsbert Arijaens goederen aan te wijzen waarop hij executie zou mogen doen. In aanwezigheid van de schout en heemraden van Maasdam gaf Gijs Ariaenss. tot antwoord: 'ghij meucht de goederen soucken die tot speciael ipotheck daer onder verbonden sijn tot voldoeninghe van dese condempnatie'. Vervolgens nam de deurwaarder vanwege de hoge overigheid en grafelijkheid van Holland 3 morgen 150 roeden tijnsland cijnsland in arrest, gelegen in drie stukjes in de jurisdictie van Maasdam en wel 7 hont, oostelijk belend door zijn zwager Arijaen Arienss. Jongen en zuidelijk door Gijsbert zelf, 1½ morgen en 350 roeden, gemeen met voornoemde Gijsbert Arijaensz. totdat hij als borg voor zijn vrouw's halfbroer Adriaen Damen in Sint Anthoniepolder betaald zal hebben de termijn bedragende 200 Car. gld. verschenen kerstmis 1598 met interest over een hoofdsom van 1440 Car. gld. 5 stuivers met de kosten van executie gedaan en nog te doen68c. In een akte gedateerd tussen 2 en 11 oktober 1599 is Gijsbrecht Adriaenss. genoemd op een lijst van personen die zijn ‘geset op leeninge desen jaere 1599' en wel voor een bedrag van 15 gld.69. Op 26 september 1600 werd Ghijsbrecht Adriaenss. bij de schouw door schout en heemraden van Puttershoek beboet vanwege ’den cant tegen zijn huysinge aende buyten cant van den dijck genen van het halve slop tusschen Michiel aertss. zijn huysinge tot de erven v oo nt toe leggenden tegen den voordueer vanden voirs. Ghijsbrecht Adriaenss’70. Emmichgen Jansdr., weduwe van Johan van Nuijssenborch, met de erfgenamen van Van Nuijssenborch, deed op 21 oktober 1600 rechtelijk doen arresteren de penningen die Dierck Janss. van Nuijssenborch tegoed had van Ghijsbrecht Adriaensz. en Cornelis Pieterss., wonende te Puttershoek, en welke zij en de genoemde erfgenamen 'resterende sijn'71. Gijsbert Arijenss. ‘van Pietershouck’ verklaarde bij akte van 2 november 1600 gekocht te hebben van Arijaen Bastiaenss., zijn ‘neeff’ wonende aan ‘de Glypperdijck’, 325 roeden tijnsland in Maasdam, gelegen in drie verscheidene stukken, welke Arijaen Bastianss. waren aanbestorven van Fijgen Gijsbertsdr. ‘zijn wijffs bestemoeder’. De koopsom bedroeg 120 rijnsgld. de morgen, welke bedrag hij diende te betalen te Dordrecht met de koude beestenmarkt 1601. Bij de koop was inbegrepen ‘alsulke actie als hem competeert van de worff van Arijen Arijenss. Jonge’72. Op 24 april 1601 compareerden Adrien Arienss. Jonghe, voor hem zelf en als voogd van zijn zuster Jaepge Ariensdr., die mede present was, Corn elis Arienss., Pieter Heyndrix, Arien Damisz. en Corn elis Arienss. van Rijderkerck, als voogd van de nagelaten weeskinderen van zaliger Gijsbert Ariess., geassisteerd met de schout van Puttershoek als oppervoogd der wezen van ‘s‐heren wege, tezamen erfgenamen van Fijken Gijsbertsdr., weduwe van Arien Janss., hun moeder en vader, en transporteerden landerijen te Maasdam73. Jaepken Adriaensdr., weduwe van Ghijsbrecht Adriaenss., wonende te Puttershoek, met haar broeder Adriaen Adriaenss., wonende op Maasdam, als haar voogd voor die gelegenheid, en Pieter Heijndricxz. en Adriaen Dammen, wonende in St. Anthoniepolder, enerzijds, en Cornelis Adriaenss., wonende te Ridderkerk, als gerechte bloedvoogd van de onmondige weeskinderen van Ghijsbrecht, met zijn broeder Adriaen Adriaenss., wonende 'opt roede vaert', als oom van de weeskinderen, anderzijds, kwamen op 17 juli 1601 tot vertichting en uitkoop. De weeskinderen, Barberke, 8 jaar, Lijsken, 6 jaar, Adriaen, 4 jaar, 'noch eenen' Adriaen, 3 jaar, en Fijchgen, 2 jaar oud, zouden de helft van alle landerijen ter grootte van ca. 11 morgen toebedeeld krijgen. Dit waren 10 hont 50 roeden in het Oudeland van Maasdam, ca. 2 morgen in het Zomerland onder Mijnsheerenland, 3 morgen 150 roeden in Bonaventura en 4 morgen in de 'Graefflijckheyt' in Bonaventura. Moeder Jaepken zou alle schulden in de boedel voldoen en de weeskinderen bevrijden van alle rente‐ custingpenningen, uitgezonderd de jaarlijkse 12 Car. gld. op elke morgen in de 'Graefflijckheyt', welke voor de helft tot laste van de kinderen zouden komen. Jaepken zou nog enige tijd de landen van de kinderen met een hypotheek mogen belasten. Zij zou de zonen tot hun 18e jaar onderhouden etc. en de dochters tot hun 16e jaar, waarna elk kind 144 Car. gld. uitgereikt zou krijgen. Voor dit alles zou Jaepken de wederhelft van de landerijen behouden, alsmede de bruiklanden, de 'hof, huys, berch, schuer', de beesten, paarden, huisraad etc. De landerijen van de weeskinderen zou zij tot hun mondigheid mogen gebruiken zonder daarvoor pacht te hoeven betalen. Wel zou zij daarvan de verpondingen etc. voldoen. Voor dit alles stelde Jaepken in het bijzonder haar boerderij te Puttershoek, alwaar Ghijsbrecht Adriaensz. was gestorven, als zekerheid74. Op 16 mei 1616 compareerden Corn elis Adriaenss. ‘op Pietershouck’, en Adriaen Corn eliss. jonge Crompeijn, tezamen bloedvoogden van moederszijde ‘vaderssijde’ doorgehaald van de kinderen van wijlen Gijsbrecht …. Adriaenss. , met Sebedeus Jans als man van Berber Gijsbrechtsdr., voor hem zelf, en Roelant Reijnierss., als man en voogd van Elisabet Gijsbrechtsdr., voor hem zelf, en Leendert Jacobss.,
stadhouder van Puttershoek, als oppervoogd der wezen, en verklaarden verkocht te hebben aan Corn elis IJsbrantss., wonende aan de Blaak, 1 morgen 550 roeden in het Zomerland voor de Blaak op de grond van Moerkerken. Aan de oostzijde was dit land belend door ‘het kercken lant’ van Puttershoek en aan de noordzijde door ‘den post wech’ Dit land was de verkopers aangekomen bij successie en versterfenis van hun vader en moeder zaliger. Het eerste gebod vond plaats op 10 april en het derde en laatste op 24 april75. De in deze akte optredende voogden traden op vanwege het overlijden van moeder Jaepken. De vader der weeskinderen was al een jaar of 15 tevoren gestorven en de kinderen waren in 1601 met hun moeder tot vertichting gekomen. Toch meen ik voogd Crompeijn te moeten houden voor een familielid van vaderszijde der kinderen en wel voor een zoon van Cornelis Adriaensz. Crompeijn alias ‘van Rijderkerck’. Op dezelfde dag verklaarde Corn elis IJsbrantss. aan de twee onmondige weeskinderen van zaliger Ghijsbrecht Adriaenss. ‘op Pittershouck’ en Jaepken Adriaensdr., namelijk Adriaen Ghijsbrechtss. den ouden en Adriaen Ghijs‐ brechtss. den jongen, een jaarlijkse losrente van 41 gld. 13 st. 12 p. schuldig te zijn, welke te lossen was met 667 Car. gld. 8 penningen ‘hollants’ . De rente diende elk jaar op 7 april betaald te worden totdat de kinderen ieder 25 jaar oud zouden zijn. Hun leeftijd bleek uit een zekere vertichtingsakte, waarvan plaats en datum van opmaak in deze akte niet nader is aangeduid. Als zekerheid gold het gekochte land van 1 morgen 550 roeden. In de marge van de akte zijn tal van notities gemaakt. Zo vertoonde de weduwe van Cornelis IJsbrantss. op 13 februari 1628 aan de secretaris van Moerkerken deze akte, waaraan een briefje was gehecht dat Adriaen Ghijsen den ouden verklaarde van de hoofdsom met 495 Car. gld. 16 st. 12 p. voldaan te zijn, zodat er nog een restant bleef van 171 gld. 13 st.76. In april en mei 1616 speelde er voor de Vierschaar van Maasdam een zaak waarin Bastiaen Pijeterss. Hoffman tegen Corn elis Arienss. en Arien Corn elis Crompeijn, voogden van de kinderen van zaliger Gijs Ariens en zijn huisvrouw, ageerde vanwege het transport van zekere 7 hont tijnsland. De zaak werd door de voogden voor de Hoge Vierschaar van Zuid‐Holland gebracht.77. Mogelijk heeft deze zaak betrekking op de hiernavolgende transportakte waarin Corn elis Arijensz. van der Houck en Arijen Corn elis z. Jonge Crympers, wonende te Ridderkerk, zijnde bloedvoogden van de onmondige kinderen van Gijs Arijenss. en Jaepge Arensdr., zijn huisvrouw, en Sebedeus Janss., als man en voogd van Barber Gijsbrechts, en Roelant Reijniers, als getrouwd hebbende Lijsken Gijsbertsdr., op 17 mei 1616 transport verrichtten aan Jan Arijenss. Koijman Coijman , wonende op Puttershoek, van 1 morgen in Nieuw‐Bonaventura, welke destijds door koop van de grafelijke domeinen van Holland was verkregen, en gelegen in 'de thienden camp', zuidelijk en noordelijk aan de koper belend, oostelijk 'comende aende visscher hille' en westelijk aan 'den eerste x Cruys wech'78. Op waarschijnlijk dezelfde dag passeerde Jan Arijensz. Coijman een schuldbrief ten behoeve van Arijen Gijsbertss. den ouden, Arijen Gijsbertss. den jongen en Fijken Gijsberts, hun zuster, onmondige kinderen van Gijsbert Arienss. en Jaepgen Arijensdr. Ten bedrage van 216 Car. gld. 12 st., en te betalen elk kind zijn portie bij ieders leeftijd van 25 jaar ‘of soo veel eer als de voorss. kinderen ofte haere voochden goetduncken en geraden vinden zullen’. In de marge van deze akte is opgetekend dat op 24 maart 1628 deze schepenschuldbrief in presentie van het gerecht van Maasdam was gecaseerd en gedood79. De kinderen en erfgenamen van Ghijsbrecht Adriaenss. en Jaepgen Ariensdr. eisten op de op 22 juni 1616 voor de Hoge Vierschaar van Zuid‐Holland gehouden rechtdag van Willem Willemss. op Puttershoek de betaling van 183 gld. 9 st. volgens een op 22 februari 1614 voor schout en schepenen van Puttershoek gepasseerde schepenschuldbrief 79a. De betreffende schuldbrief is overigens niet bewaard gebleven.
'De witte koe' door Jan van de Velde ca. 1593‐1641 . Datering: 1622. Ets en gravure. 16,9 x 22,6 cm
Tekst vertaald uit het Latijn : 'Nauwelijks is de nacht voorbij, of deze ijverige boer drijft zijn bokken en zijn koe van het platteland naar de stad, terwijl hij kippen op zijn schouders draagt. Het zware werk is licht voor hem, zo lang hij beladen met veel geld huiswaarts keert.' Locatie: Rijksprentenkabinet, Amsterdam. Kinderen: 1. BARBERKE BERBERA GIJSBERTSDR., geb. ca. 1593, woonde aan ’den Honaert’ onder Strijen 1636 , overl. na 4 november1636. Zij huwde voor 16 mei 1616 waarschijnlijk ca. 1612 met Sebedeus Jansz., woonde te Strijen, overl. voor 28 april 1636. Op vrijdag 30 mei 1636 vond er ten huize van ‘Berber Sibbens’ te Strijen een steekpartij plaats, waarbij Pieter Jans Holman, de zoon van Geertgen Herbers, ene Bastiaen Sijmons met een mes verwondde. Op 1 juni 1636 legde de ca. 41 jaar oude Berbera Gijssen ‘Sibbens’ werd doorgehaald , weduwe van Zebedeus Jans, op last van de Hoge Vierschaar van Strijen een verklaring af80. Berbera Gijsen, weduwe van Zebbedeus Jans, geassisteerd met Gerrit Hendricxs van der Houve als haar voor de gelegenheid gekoren voogd, kwam op 4 november 1636 voor de weeskamer te Strijen met haar drie nagelaten mondige kinderen bij Zebbedeus tot uitkoop van hun vaderlijk erfdeel. Barbera zou in de boedel blijven zitten en daarvoor zou zij aan haar kinderen 300 gld. uitreiken; te weten in oktober 1637 50 gld. en voorts elk jaar met Bamis 1 oktober een zelfde bedrag. Als waarborg hiervoor stelde zij haar huis en erf ‘aenen honaert’ 81. Uit dit huwelijk stamt een zich later Van Strijen noemende familie. 2. 3. 4. 5.
LIJSKEN ELISABET GIJSBERTSDR., geb. ca. 1595, overl. na 17 mei 1616. Zij huwde voor 16 mei 1616 met Roelant Reijniersz., overl. na 17 mei 1616. Dit echtpaar kon sedert 1616 niet meer in De Hoeksche Waard getraceerd worden. ADRIAEN GIJSBERTSZ. de oude , geb. ca. 1597, overl. na ca.1628. In De Hoeksche Waard kon hij sedert ca. 1628 verder niet meer getraceerd worden. ADRIAEN GIJSBERTSZ.. de jonge , geb. ca. 1598, overl. na 17 mei 1616. In De Hoeksche Waard kon hij sedert 1616 niet meer getraceerd worden. FIJCHGEN GIJSBERTSDR., geb. ca. 1599, overl. na 17 mei 1616. In De Hoeksche Waard kon zij sedert 1616 niet meer getraceerd worden.
51. Als noot 10, blz. 217. 52. GAD, Stadsarch. Dordrecht 1572-1795, inv. nr. 3975.
53. Als noot 32, blz. 5. 54. Als noot 32, blz. 11. 55. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 11, fol. 60 vs. e.v. 56. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 11, fol. 118 e.v. 57. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 12, fol. 48 vs. e.v. 58. GAR, Not. Arch. Ridderkerk inv. nr. 6991, akte d.d. 1 november 1665. 59. GAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv. nr. 5, fol. 359 e.v. 60. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 17 mei 1616. 60a. J.A. van der Giessen en L.M. van der Hoeven, Steeën in ’t Ambacht, uitg. 2007, blz. 313. 61. GAR, Weeskamer Arch. Ridderkerk inv. nr. 1, fol. 23 vs. e.v. 62. GAR, Weeskamer Arch. Ridderkerk inv. nr. 1, fol. 33 e.v. 63. Als noot 32, blz. 9. 64. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 10, fol. 75 e.v. 65. GAR, Weeskamer Arch, Ridderkerk inv. nr. 1, fol. 147 vs. e.v. 66. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 10, fol. 212 e.v. 67. GAR, Recht. Arch. Ridderkerk inv. nr. 10, fol. 213 e.v. 68. GAD, Stadsarchief Dordrecht 1572-1795, inv. nr. 3980. 68a. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 22 november 1592. 68b. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 31 januari 1592. 68c. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 18 februari 1599. 69. GAD, Recht. Arch. Puttershoek 1, fol. 62. 70. GAD, Recht. Arch. Puttershoek inv. nr. 16, fol. 195. 71. GAD, Recht. Arch. Puttershoek inv. nr. 1, fol. 90. 72. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d., 2 november 1600. 73. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 24 april 1601. 74. GAD, Recht. Arch. Puttershoek inv. nr. 16, akte d.d. 17 juli 1601. 75. GAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv. nr. 5, fol. 359 e.v. 76. GAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv. nr. 5, fol. 360 e.v. 77. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte jaar 1616. 78. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte d.d. 17 mei 1616. 79. GAD, Recht. Arch. Maasdam inv. nr. 3, akte waars. d.d. 17 mei 1616. 79a. NA, Recht. Arch. Zuid-Holland inv. nr. 130, akte d.d. 22 juni 1616. 80. GAD, Arch. Hoge Vierschaar Strijen inv. nr. 9, fol. 8 vs. e.v. 81. GAD, Weeskamer Arch. Strijen inv. nr. 2, fol. 73 e.v.
Kerkzegels 2e deel
Hun betekenis in de geschiedenis van kerk en cultuur
H. ten Boom
et onderwerp ‘kerkzegels’ is niet direct actueel, noch iets dat grote belangstelling geniet. Bij beoefening van de kerkgeschiedenis is de sfragistiek 1 evenals heraldiek een randgebied. Bij de kerkbestuurders liggen de prioriteiten elders. En verzamelaars van kerkzegels zijn weinig in getal. De protestantse kerken. Voorstellingen op de zegels De periode van vervolging en nood waarin het protestantisme in de Nederlanden is ontstaan, komt tot uitdrukking in de voorstellingen en de deviezen, vaak Bijbelteksten, op de oude kerkzegels. Ze getuigen van geloof en hoop, standvastigheid en broederliefde. Hiermee hebben de gemeenten zichzelf blijvend een stempel, een eigen identiteit en een Bijbels‐ kritische getuigenis naar buiten willen geven. Enkele voorbeelden van voorstellingen op kerkzegels die tot in de begintijd van de Reformatie teruggaan geven Emden, Wezel, Antwerpen gereformeerd en luthers , en ’s‐Hertogenbosch Nederduits en Waalsgereformeerd . Het zegel van Emden toont een scheepje met volle zeilen en het randschrift 'Godts kerck, vervolgt, verdreven, heet sic Godt hyr trost gegeven' en onder het scheepje 'Schepken Christi 1553', het kerkenraadzegel heeft het randschrift: Math. 8: 23‐ 27. Het schip, soms voorgesteld als de ark van behoud, komt ook voor op zegels van Delft Waals 1586 , de classis Walcheren 1595 , Utrecht 1588 , Groningen 1579 en Haarlem luthers 1614 .
Zegel van de Ned. Herv. Gemeente van Coevorden met de veelvuldig op kerkzegels gebruikte lelie onder de doornen.
Wezel voerde eveneens een zegel dat wijst op een gastvrije gemeente voor vluchtelingen: het toont een pelgrim met het bijschrift 'Hospes eram et collegistis me, Matth. 25' Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd en een schildje met het wapen van de stad. Deze voorstelling was te specifiek om haar later nog te kunnen gebruiken. 2 Anders is het met het symbool van de lelie onder de doornen, dikwijls met het randschrift 'sicut lilium inter spinas, Cant. 2:2' als een lelie onder de doornen, Hooglied 2:2 . De lelie was vanouds het symbool van Maria als de reine maagd, de doornen stellen de zondige wereld voor, zie bijvoorbeeld het zegel van de abdij van de Cistercienzerinnen te Binderen N.‐Br. . Al vanaf 1318 voerde de Illustere Onze Lieve Vrouwenbroederschap van ’s‐Hertogenbosch dit embleem, evenals de rederijkerskamer van Noordwijk in de zestiende eeuw. 3 In de tijd van de onderdrukking en vervolging na de reformatie hebben drukkers die anoniem moesten blijven het voor hun clandestiene protestantiserende publicaties gebruikt. Gereformeerde gemeenten hebben het gekozen als een uitdrukking van de zuivere en kwetsbare gemeente, onder vijandig bewind met een vorm van godsdienst die afweek van de ‘ware Christelijke religie’. Korporaal noemt in zijn boek vijftien gereformeerde gemeenten die daarna dit symbool hebben gekozen, Schendelaar noemt vier lutherse gemeenten en Van Beek c.s. drie gereformeerde kerken. Het Algemeen Luthers consistorie te Amsterdam heeft het van 1617 tot 1620 in zijn zegel gevoerd met het randschrift 'Sigil. Eccl.rum Belg.sub.Aug.conf.' zegel van de Nederlandse kerken met de Augsburgse confessie . In 1952 is dit zegel in ere hersteld – het oude zegelstempel was weer gevonden! 4
1 Zegelkunde 2
Wezel: 400 Jahre Weseler Konvent, Tentoonstellingscatalogus (Wezel 1968). Emden: E. Lomberg e.a., 1571. Emder Synode 1971 (Neukirchen‐Vluyn 1971) omslag. 3 Schendelaar 12, 13; Korporaal 308 en passim; Woldendorp a.w. 2,19. 4 Zie indices bij Korporaal, Schendelaar en Van Beek.
Een vaak voorkomende voorstelling is het Lam, soms met de kruisvaan als teken van overwinning, soms met het boek met de zeven zegels uit Openbaring ‘waardig om het boek te openen’. De lutherse gemeente van Antwerpen gebruikte dit zegel vanaf 1565 totdat Parma in 1585 de stad veroverde en de gemeente verstrooid werd. De Franstalige afdeling vluchtte toen naar Frankfurt en nam het zegelstempel mee, de Nederlandstalige vluchtte grotendeels naar Amsterdam en gebruikte daar vanaf 1590 dezelfde voorstelling in iets gewijzigde vorm. Nadien hebben zes lutherse gemeenten, bijvoorbeeld Nijmegen, deze voorstelling van het Lam in hun zegel opgenomen, evenals een zevental gereformeerde gemeenten zoals Leiden 1584 . Ook bij een groot aantal gereformeerde kerken is het na 1886 in gebruik. Onder de vele andere voorstellingen op kerkzegels noemen we de boom ps. 1:3, 92:13 , soms als de dadelpalm met een steen op zijn kruin en de niet‐ Bijbelse woorden 'quo pressior eo valentior' hoe meer ik gedrukt word, hoe sterker ik word . Ook kan men denken aan het Latijnse spreekwoord 'palma sub pondere crescit' de palm groeit tegen de verdrukking in , weergegeven in het randschrift van het zegel van de lutherse gemeente van Den Bosch met 'gedruckt maer niet onderdruckt'. Behalve bij deze gemeenten was het ook in gebruik bij de weinige in Antwerpen achtergebleven luthersen vanaf 1585 , de Nederduitse gereformeerde gemeente van Dordrecht, en bij de Waalse gemeenten aldaar en in ’s Hertogenbosch. Verder was de wijngaard of wijnstok een vroeg voorkomend embleem. Een van de gereformeerde gemeenten van Antwerpen had dit al voor 1563 uitgekozen, de vluchtelingengemeente te Keulen gebruikte het in 1572 met het randschrift 'vinea domini domus israhel est' de wijngaard van de Heer is het huis Israël, zie Jes. 5 . 5 We gaan ten slotte niet voorbij aan een intrigerende vraag die al 150 jaar geleden voor het eerst werd gesteld: bestaat er een verband tussen de afbeeldingen op de zegels van de vroege gereformeerde schuilkerken en de schuilnaam waarmee ze op hun synoden tussen 1560 en 1589 werden aangeduid? 6 Een vergelijking is nog niet goed mogelijk. Van de schuilnamen zijn er weliswaar meer dan twintig bekend, maar gegevens over de zegels van deze gemeenten zijn schaars. Een paar overeenkomsten zijn aan te wijzen. Zo is de wijnstok op het zegel van een Antwerpse gemeente ook de naam van een schuilkerk, de lelie is zegelbeeld en schuilnaam van Gent, de boom in het zegel van de lutherse en de Waalse gemeenten van ’s‐Hertogenbosch vinden we ook in de schuilnaam. Maar is dit representatief voor het geheel?
Bij de vergelijking van de oude kerkzegels met de blazoenen van de rederijkerskamers is de uitkomst eveneens dubieus. Tientallen namen zowel van de kamers in het Vlaamse als die in het Noord‐ Nederlandse gebied zijn bekend, veel meer dan kerkzegels. 7 Het blijkt dan dat in ’s‐Hertogenbosch de brandende braambos op het kerkzegel zijn pendant heeft in het embleem van de rederijkerskamer met het devies De vierige Doornbosch, en in Gent hebben beide het embleem van de lelie fleur de lys gemeen. Het gaat echter niet op voor Antwerpen met hun kamer van de violieren, terwijl het kerkzegel een wijnstok laat zien. De kamer van Noordwijk met de lelie onder de doornen, tegenover het kerkzegel met kerkgebouw en leeuw noemden we al. Het ontbreken van overeenkomsten is geen wonder. Weliswaar speelde bij de rederijkersspelen van voor 1565 de fundamentele kritiek van de reformatie op de Rooms‐katholieke Kerk vooral op haar praktijken een grote rol, maar de bijeenkomsten ademen een geheel andere geest dan de spiritualiteit in de kerkdiensten en levensstijl van de gereformeerden in de Noordelijke Nederlanden. In de Republiek zijn na 1600 onder druk van de kerkenraden en classes, de rederijkerskamers geleidelijk ter ziele gegaan. Voorshands lijkt alleen de volgende conclusie gewettigd. Bij de schuilnamen van de vervolgde gemeenten in de Zuidelijke Nederlanden en op de blazoenen van de rederijkerskamers treffen we voornamelijk bloemen en bomen aan. Bij de zegels van de vroege gemeenten aldaar komen ook deze wel voor, maar dan voorzien van een Bijbelse tekst, zelden gelijk aan de blazoenen of de namen van de onderhavige rederijkerskamers of de plaatselijke schuilkerk. Steeds meer verschijnen, later op de zegels, symbolische Antwoord: Hooyer, 4 (1536); Keulen: Catalogus Herkomst reformatie (Keulen 1965) nr. 614. Schuilnamen en kerkzegels: N.C. Kist, NAK. VII (1849) 261‐ 264 en IX (1849) 115 e.v. Bij Frank le Cornu, Origine des églises réforméés Wallonnes des Pays Bas (Utrecht z.j.) 22 schuilnamen van gemeenten die al of niet vertegenwoordigd waren op de synode van Antwerpen 1576, p.2,40,41. 7 L.M. van Dis, Reformatorische rederijkersspelen uit de eerste helft van de zestiende eeuw (Haarlem 1937) 52. 114, 115 geeft een lijst met plaatsnamen en blazoenen van de kamers die aan de spelen van 1539 (Gent) deelnamen. Namen van achttien Noord‐Nederlandse kamers bij F.C. van Bohemen en Th.C.J. van der Heyden, De Delftse rederijkers (Amsterdam 1982) 172. 5 6
voorstellingen die met het wezen van de kerk of met de naam van de gemeente te maken hebben, bijna altijd ook met de verwijzing naar een Bijbeltekst of met de tekst zelf in het randschrift. De Bijbel wordt dan primair. De drukkersmerken met hun deviezen completeren met hun kleurrijke symboliek het beeld van het ‘herfsttij der Middeleeuwen’ van Huizinga, waarin ook de oude kerkzegels waren betrokken. 8 De betekenis van kerkzegels in het publieke domein Hadden functionarissen in de protestantse kerken het recht om aan officiële stukken door bezegeling rechtskracht te verlenen? Over het algemeen niet, maar er is ook hier een voorbeeld van een uitzondering die de regel bevestigt. Het komt uit de kerkgeschiedenis van het gewest Groningen en is al eerder vermeld maar verdient in dit verband nog eens een plaats. 9
Het kerkzegel van de Broedergemeente Hernhutters te Zeist
Het was in de beide Oldambten, een groot deel van het Zuidoosten van Groningen, vanouds de gewoonte dat in de verschillende dorpen officiële akten behalve door de ambtman of drost van het hele gebied ook door de plaatselijke pastor en kerkvoogden konden worden bezegeld. De laatste woonden immers ter plaatse terwijl de ambtman niet eens in alle dorpen zitting hield, maar alleen daar waar rechtsstoelen gevestigd waren: vier in het Woldoldambt, een in het Kleioldambt, dus op vijf plaatsen voor 23 kerspelen. Na de reformatie hadden de predikanten het recht van de vroegere pastoors overgenomen en de kerspelbewoners gingen voort hun akten door hen te laten bezegelen.
Burgemeesters en de Raad van Groningen wilden in 1607 een eind maken aan deze gewoonte, misschien omdat zij na de reformatie de invloed van de kerk wilden terugdringen, maar na protesten van de kerspels werd in 1608 de oude toestand hersteld. In 1618 werd in het Oldambter landrecht bepaald: Wie een testament wil maken kan dit laten bevestigen met het stadszegel van Groningen, of met het zegel van de drost en twee getuigen, of met het zegel van het kerspel, dat wil zeggen van de pastor loci met twee kerkvoogden als getuigen. De kerspels die nog geen eigen zegel bezaten hebben er na 1618 een laten maken, alle met een afbeelding van de oude kerkpatroon of het kerkgebouw, zoals St. Laurens Beerta , St. Petrus Wagenborgen , St. Vitus Winschoten . Deze toestand is blijven voortduren tot 1811 en gold alleen voor de Oldambten en Westerwolde in Groningen. Het is niet bekend dat in de andere gewesten dergelijke regelingen hebben bestaan. In het Koninkrijk der Nederlanden van na 1814 is er geen sprake van geweest dat kerken het recht zouden verkrijgen documenten zoals geboortebewijzen, huwelijksakten of testamenten met hun zegel rechtskracht te verlenen.
Zegel van de Nederlandsche Hervormde Kerk, op 4 maart 1817 in gebruik genomen
Ter vergelijking is het interessant te constateren dat dit zich in de Duitse kerken anders heeft ontwikkeld in samenhang met de positie die deze ‘Landeskirchen’ ten opzichte van de overheid hebben ingenomen. Immers de ‘Augsburger Religions friede’ van 1555 had bepaald dat op aanwijzen van de landsheer iedere staat staatje mocht uitmaken welke confessie alle bewoners moesten aanhangen: Of de rooms‐katholieke, óf de lutherse, óf later de gereformeerde. Tot eind 20e eeuw werd men als het ware binnen de muren van een kerk geboren, getrouwd en begraven en men kon zijn lidmaatschap niet eenvoudig opzeggen, maar moest voor het kantonrecht verklaren dat men wenste uit de kerk te treden. Gezien de positie van de Duitse kerk in het Voor drukkersemblemen zie ook H.J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse kerkgeschiedenis (Kampen 2006) 284; J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (Haarlem 1963). 9 Korporaal, 268, 269. 8
publieke domein is het niet verwonderlijk dat ook nu nog binnen de Duitse kerken het zegel een grotere formele betekenis heeft dan bij ons. Zo heeft de Evangelische Kirche im Rheinland nog in 1996 'Richtlinien für das Siegelwesen' besloten, 28 paragrafen waarin allerlei bepalingen over gebruik, vorm, formaat, materialen en ook rechtskracht zijn vastgelegd. Bij uittreksels uit kerkregisters en notulen en bij het verifiëren van afschriften van oorkonden en contracten is naast de handtekening van bevoegden ook een afdruk van het zegel van de gemeente of kerkelijke instantie verplicht. In andere Duitse ‘Landeskirchen’ gelden dergelijke regels. 10 Kerkzegels in het heden: zegel of logo? Bij de huidige stand van zaken spelen zegels bij de kerken nauwelijks nog een rol, uitgezonderd bij de Rooms‐Katholieke Kerk. Alle in 1956 opgerichte diocesen van de Nederlandse kerkprovincie hebben een wapen dat is geregistreerd in het register van de Hoge Raad van adel op grond van een Koninklijk Besluit. Als laatste is aan het bisdom Rotterdam in 2004 een wapen verleend, gebaseerd op het wapen van het aartsbisdom Utrecht, een kruis van groen sinopel op een zilveren veld. Rotterdam heeft echter op een van de velden een afbeelding van het rooster waarop St. Laurens, schutspatroon van Rotterdam en van het hele bisdom, zou zijn gemarteld. Het wapenschild is vergezeld van een mijter, abtsstaf en kruisstaf. Daarnaast hebben de bisschoppen een persoonlijk wapen met hun devies. De voorstellingen op de wapens vind men ook op de zegels. 11
Zegel van de Remonstrantse Broederschap
Voor de nieuwere zegels van de protestantse kerken moeten we teruggaan naar het begin van de negentiende eeuw. In 1815 ontvingen bij Koninklijk besluit de Nederlandse Hervormde kerk en de Evangelisch‐ Lutherse kerk ieder een eigen bundel reglementen in de plaats van hun eigen kerkordeningen. In 1817 werden eveneens bij Koninklijk Besluit de zegels van de synodes en de hogere bestuursorganen van deze kerkgenootschappen samen met dat van de Remonstrantse Broederschap vastgesteld. De afbeeldingen waren identiek: een vrouw bij een altaar met de symbolen van geloof een kruis , hoop een anker , en liefde een hart ; de randschriften uiteraard verschillend, en alle drie droegen ze een schildje met het rijkswapen. De Doopsgezinden bleven vrij van staatsbemoeienis, omdat ze financieel onafhankelijk waren en aan een zegel had hun los georganiseerde sociëteit geen behoefte. Alleen Amsterdam en Aardenburg hadden een zegel; verder werden ze niet aangetroffen 'omdat het gebruik als pronkerij werd beschouwd'. 12 De Commissie tot de zaken van de Waalse kerken gebruikte het hervormde zegel. Bij de hervormde gemeenten lag dit anders: zij bleven hun oude zegel voeren, maar het is curieus om te zien dat een aantal van hen dat geen zegel had of na 1817 was gesticht, het motief van het synodale zegel globaal hebben overgenomen. Zowel de hervormde als de lutherse kerk heeft in samenhang met hun nieuwe kerkorde ter vervanging van de oude reglementenbundels respectievelijk in 1966 en 1952 nieuwe zegels voor de synodes met totaal andere motieven ingevoerd terwijl de Commissie tot de zaken van de Remonstrantse Broederschap nooit officieel een nieuw zegel heeft ingevoerd, maar vanaf 1935 wel gebruik gemaakt heeft van een nieuw embleem met de tekst van Gal. 5:1. 13
Wapen van het bisdom Rotterdam
Richtlinien für das Siegelwesen der EKiR, mit Ausführungsbestimmungen, 1968/69 (Düsseldorf 2007). Met dank aan de Archivaris v.d.Ev.Kirche i.Rheinland. 11 De Ned. Leeuw CXXII (2005) 122, en vriendelijke mededeling P.D. Hofman, archivaris bisdom Rotterdam 12 Korporaal 17, 18; Schendelaar 11; G.J. Hoenderdaal, P.M. Luca, Staat in de vrijheid. Geschiedenis van de remonstranten (Zutphen 1982) 89 en De Vey M. 94. Over de reglementen van de drie kerken O.J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis (Nijkerk 1972) 308, 309. Ook voor het ‘Israëlitisch kerkgenootschap’ werd een regeling opgesteld de R.K. Kerk ging haar eigen weg zonder toestemming van de koning evenals de Oudkatholieke Kerk. 13 Voor de zegels van de Waalse en Engels‐ Schotse Presbyteriaanse gemeenten Korporaal 333‐ 351 en De Vei, M. 84 e.v. ; De Vey, M. 94‐ 97, 106, 107; Korporaal 19; Schendelaar 12, 13; Hoenderdaal, Staat in de vrijheid, (noot 19) 143, met dank aan mevr. Cossee‐de Wijs. 10
De Gereformeerde Kerken in Nederland met hun oorsprong in de Afscheiding 1834 en de Doleantie 1886 hebben door hun losse organisatie en de vergaande zelfstandigheid van hun gemeenten ‘kerken’ geen behoeften gevoeld aan zegels voor hun bovenplaatselijke organen. Bij de plaatselijke kerken ligt dit anders. Omdat zij zich als de rechtmatige voortzetting van hervormde gemeenten beschouwden, heeft een aantal het bestaande hervormde zegel overgenomen, maar velen hebben vroeg of laat een eigen zegel ontworpen waarbij naast de bekende symbolen dikwijls gebruik is gemaakt van afbeeldingen van het eigen kerkgebouw. 14 De Christelijke gereformeerde kerken in Nederland, ontstaan bij de Afscheiding van de Nederlandse Hervormde kerk in 1834, hebben vanaf 1855 een zegel gebruikt met de voorstelling van een kerk op een rots. Na 1892 is dit in onbruik geraakt. De laatste tijd wordt een vignet gehanteerd met de voorstelling van de brandende braambos Ex. 3:2 en de woorden 'Nec tamen consumebatur' en het verteerde niet , een oud motief dat we ook bij de Schotse kerk en de Schotse gemeente van Amsterdam tegenkomen. 15 De Evangelische Broedergemeente Hernhutters , met haar centrum voor Nederland in Zeist, heeft een zegel met een gestileerde afbeelding van de Zeister kerk met klokkentorentje, waarin een medaillon met de ark, drijvend op de golven, en een duif met een olijftak. Daarnaast vindt men op publicaties een vignet met een lam met de kruisvaan. 16 De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland 1881 , die midden 19de eeuw is voortgekomen uit de Zendingsgemeente te Ermelo, heeft een eigen zegel. De voorstelling van een vis met het bekende Ichthus vis in Griekse letters, is in 1981 overgenomen op het vignet van de Bond, vergezeld van een opengeslagen Bijbel met op de linkerbladzijde de woorden Openb. 2:3, en rechts Gal. 5, het geheel omgeven door twee wijnranken en met het randschrift: Bond van Vrije Evangelische gemeenten in Nederland 1881 – 1981. 17 Gaandeweg zijn we het pad van zegel naar vignet en logo ingeslagen en dat brengt ons naar het beeldmerk van de Protestantse Kerk in Nederland. Het toont een Grieks gelijkarmig kruis en een duif in een dubbele stralenkrans, het geheel binnen een cirkel, samen met de symbolen van de Drie‐enige God. Met het aanvaarden ervan hebben de fuserende kerken hun zegels voor gebruik afgeschaft. 18 Het logo dient als herkenningsteken waarmee de kerk naar buiten treedt. Het element van herkenbaarheid waartoe het wapen en het zegel dienden is gebleven. Het andere element, dat van garantie van echtheid en van bekrachtiging is verdwenen of, anders gezegd: de Nederlandse Protestantse kerken voelen de behoefte hieraan niet meer en de zegels van de plaatselijke gemeenten zijn ook alleen kenmerken met een historische achtergrond geworden. Typerend is wat staat in de gids bij de actie ‘kerkepad’ van de NCRV 1981 onder het rubriekje ‘praktisch’: 'De lege bladzijden zijn bestemd voor eigen notities… maar ook voor de vaak zeer interessante kerkstempels sic die u met het bijgevoegde vloeiblad kunt drogen'. 19 We maken de balans op. De strenge, vormvaste katholieke zegels zijn de eeuwen door weinig veranderd, hetgeen ook past in de structuur van de Rooms‐Katholieke Kerk. De protestantse zegels, ontstaan sinds de uitgang van de middeleeuwen met hun kleur, symboliek en ritueel, zijn nog steeds in gebruik als beeldmerk, soms met een stukje Bijbelse verkondiging. Nieuwe echte zegels zullen hier echter nauwelijks meer ontstaan. Het logo lijkt geleidelijk de plaats van de aloude zegels in te gaan nemen, aansluitend aan de trend in de cultuur, en dan met het ontbreken van de verklarende Bijbeltekst.
Henk ten Boom 1924 , is kerkhistoricus te Wageningen en oud‐chartermeester van het stadsarchief in Rotterdam. Hij was medeoprichter en de eerste voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis en is erelid van die vereniging. Dit artikel is eerder verschenen in Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, jg 12, nr.1, maart 2009 Literatuur:
T.L. Korporaal, Als een lelie onder de doornen, beschrijving van de kerkzegels van de Nederlandse Hervormde Kerk Zoetermeer 1996 , met illustraties. Aangehaald als Korporaal. Van Beek, 9‐ 1.5. K. van Smeden en R. Smidts, ‘Kerkzegels en vignetten’. Kerkblad voor het Noorden sept. 1992, met afbeeldingen. 16 De Vey, M. 96 en M.A.M. Renes‐Boldingh, Zinzendorf en de Broedergemeente te Zeist (Zeist z.j.). 17 B. Louwerse, In gesprek met de beginselverklaring van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Ned., Velp z.j. (ca 1985) met dank aan de auteur. 18 Met dank aan C. Stichter, afdeling bibliotheek en archief van de PKN, Utrecht. 19 K. Sierksma, NCRV was stimulans voor zegelgebruik in: De Nederlandse Leeuw CX (1993) 718. 14 15
P. van Beek e.a., Tekens van herkenning en verkondiging, kerkzegels van de Gereformeerde Kerken in Nederland Kampen 1990 met illustraties. Aangehaald als Van Beek. J.K. Schendelaar, Lutherse kerkzegels in Nederland Utrecht 2000 , met illustraties. Aangehaald als Schendelaar. Bruno B. Heim, Kerkelijke heraldiek van 1270 tot Johannes Paulus II Averbode/ Helmond 1986 , met illustraties. Aangehaald als Heim. J.H. de Vey Mestdagh, De zegels van de Nederlandse Protestantse kerken, opgenomen in: verzegeld verleden, zegels als bronnen voor de geschiedenis Groningen 1984 , met illustraties. J.Blok en J.H. de Vey Mestdagh, Catalogus van de fotoverzameling van kerkzegels van de reformatie tot heden Groningen 1978 , raadpleegbaar op het Gronings Archief, met illustraties. Aangehaald als De Vey M.W.A. Belaerts van Blokland, e.a., Nederlandsche kloosterzegels voor 1600 ’s‐Gravenhage 1935 . Caspar van Heel, Bibliografie van Nederlandse zegelkundige publicaties in: De Nederlandse Leeuw CX, 1993 333‐ 335, speciaal 338 en 339. Aangehaald als Van Heel.
Uit de Oprechte Haerlemsche Courant van 1 maart 1664: Tot Rotterdam, by Cornelis Jacobsz. den Abt, Boeckverkooper op de Leuvehave, by de Vismarckt, is gedruckt en werdt uytgegeven Klaer Bewijs, van dat alle ende yder nootsakelijck trouwen moet 20 , tot onderrichtinghe en Overtuyginghe van alle Nonnen, Kloppen 21 , Bagijnen, Monnicken en Paepen, en voorts alle soo Geestelijcke als Wereltlijcke Persoonen, die alleen willen slapen. Door Cupido Hymenaeus 22 .
20 ook nog uitgegeven in 1671 en 1682 21 begijntjes 22 schuilnaam : Cupido : zoon van Venus, Hymenaeus : Griekse huwelijksgod
Nonnen, paters en andere heilige zaken slot
Katholiek kerkelijk leven in genealogisch perspectief
JW. Koten
n heel wat genealogieën, zeker uit de katholieke landsdelen, vermeldt men graag de kerkelijke functies. Een goed voorbeeld is de frontispice frontpagina van het eerste nummer van Gens Nostra van 2003. Ik citeer:
In het moederhuis van het klooster St. Jozef te Amersfoort hangt een schilderij van Mgr. Henricus Blom RNL 1 , kapelaan te Maarssen, kapelaan te Amersfoort, pastoor te Amersfoort, deken aldaar en stichter van de St. Joseph congregatie. Ook was hij geheim kamerheer van Paus Leo XIII.
Om het contrast met de huidige tijd te laten uitkomen: vermeld ik dat vrijwel alle genoemde titels en beroepsaanduidingen niet meer gangbaar zijn of een andere betekenis hebben gekregen. De doorsnee genealoog zal zich bij deze achtergrondgegevens gaan afvragen: Wat betekent geheim kamerheer en waarvoor staat de afkorting Mgr. ? Wat is een kapelaan ? Welke associatie roept moederhuis op en wat 1 houdt de uitdrukking stichter van de St. Jozef congregatie precies in? De ervaring leert dat de moderne lezer nauwelijks meer weet heeft van de katholieke instellingen en kerkelijke functies van vroeger. Voor diegenen die niet in de oude traditie zijn opgegroeid is het een complexe, soms wat bizarre wereld. Een wereld waarin men zonder achtergrondkennis nauwelijks kan binnendringen. Zelfs voor veel moderne katholieken blijkt het heel moeilijk precies het verschil tussen een pater en een priester aan te geven. Voor de 'insider' is er echter een wereld van verschil. Voor veel moderne katholieken is het verleden een vreemde barokke wereld geworden, te meer omdat na het laatste concilie 2 een groot aantal archaïsche titels, functies, etc zijn afgeschaft. Ik noem slechts ere betitelingen, zoals geheim kamerheer van de Paus, erekanunnik, prelaat, etc. In de Romaanse wereld, waar praal, eer en schaamte grote betekenis hebben, worden deze titels anders ervaren dan in het nuchtere protestantse Nederlands met een hang naar soberheid, schuld en boete. De kerkelijke gegevens zijn een belangrijke bron. Er zijn diverse redenen waarom gegevens van kerkelijke functionarissen, voor het genealogische onderzoek betekenis kunnen hebben: Bij de priesteropleiding werd de noodzakelijke genealogische kennis bijgebracht om bij de aanvraag voor een dispensatie wegens huwelijksbeletselen een stamboompje te kunnen tekenen. Geen wonder dat pastoors ijverige genealogen waren die nogal eens de familiebetrekkingen binnen de eigen parochie bestudeerden. Sommige pastoors hebben de eigen familie grondig uitgezocht. Zij kenden uiteraard Latijn en de vele afkortingen waarvan men zich bij het schrijven van de kerkelijke registraties bediende redelijk goed. Veel belangrijk genealogisch speurwerk is dan ook door mensen uit de geestelijke stand verricht 3 . De eerste rijksarchivaris in Limburg was een priester. Bij een priesterkandidaat werd ook de familie beoordeeld. Men zag natuurlijk graag dat de kandidaat uit een keurig, goed praktiserend katholiek nest kwam. In sommige gevallen zijn deze gegevens gedocumenteerd. Van heel wat priesters is de genealogische achtergrond goed bekend en ook in diverse artikelen gepubliceerd. Wie dus een priester in de familie heeft kan zich heel wat eigen onderzoek besparen. Ook in de pers werd vaak aan de gewijde priesterkandidaat veel aandacht geschonken, vooral ter gelegenheid van zijn eerste mis in zijn geboorteplaats. Leden uit de geestelijke stand bestemden hun nalatenschap vaak aan studiebeurzen voor hun familieleden. Wilde men voor een beurs in aanmerking komen dan moest men aantonen dat men een familieverwantschap met de betrokken overleden geestelijke had. Dit blijkt een waardevolle bron voor familieonderzoek te zijn. Wie bepaalde bronnen wil raadplegen moet van deze materie wat weten. Een jaarboek als de Pausalmanak heeft een schat aan genealogische achtergrondinformatie, die je niet gemakkelijk zonder deze kennis met succes kunt raadplegen. Doelstelling van dit artikel. 1 RNL: Ridder Nederlandse Leeuw 2 een mondiale conferentie van bisschoppen 3 Een recent goed voorbeeld is de huidige bisschop Wierts van Limburg die een geducht genealoog is.
Wij willen daarom deze keer aandacht vragen voor de katholieke kerkelijke functionarissen. Deze gegevens verschaffen de mogelijke achtergrond om de genealogische achtergrond van personen als Mgr. Brom zie hierboven beter te begrijpen. In heel wat genealogische data worden vaak zulke gegevens vermeld. Deken Deken afgeleid van decanus tienman, decem tien, denk aan december of tiende maand is een pastoorpriester die leiding geeft aan een decanaat, d.w.z. een verzameling van 10 ‐ 20 parochies. Daarnaast is hij meestal pastoor van de belangrijkste kerk van het decanaat. Deze dekens werden gewoonlijk met de titel pastoordeken aangeduid. Sommige dekens zijn van de directe zielzorg ontheven en houden zich uitsluitend bezig met het plaatselijke kerkelijke management. Dit geldt vooral voor de dekens van de zeer grote plaatsen, die meestal de eretitel monseigneur hebben en soms als lokale vicaris optreden. Bij veel decanaten bestaat een decanale raad, waarin afgevaardigden van de diverse parochies met elkaar overleggen en besluiten nemen. Deze decanale raad wordt ondersteund door het dekanale secretariaat. Nogal eens zijn dekens tevens als kanunnik betrokken bij het bestuur van het bisdom. Het ceremoniële tenue van een deken was tot voor kort de zwarte priesterlijke toga, met daarboven een bef, zoals bij dominees, hoogleraren en de rechterlijke macht nog steeds gebruikelijk is. 2 De dekens hadden eertijds de verplichting op gezette tijden de parochie‐kerken in hun ambtsgebied te bezoeken en hierover aan het bisdom te rapporteren. Dit rapport werd meestal in het Latijn gesteld, zodat ze helaas voor niet‐latinisten moeilijk toegankelijk zijn. Veel van deze visitatie rapporten zijn bewaard gebleven en zij geven een goed beeld van zaken in de bezochte parochie, over personen buiten de kerkelijke functionarissen vindt men echter weinig. De laatste tijd worden vertaalde visitatie rapporten gepubliceerd.
Kanunnik in winterkoorkledij, Sint‐baafs 18de eeuw
Plebaan Officieel is de bisschop de pastoor van de Kathedrale kerk 4 . Doch de verantwoordelijkheid voor het dagelijkse doen ligt bij de plebaan, een kerkelijk functie met enig aanzien. De plebaan is dus met de zielzorg belast. Vandaar de titel plebaan die van het woord plebs volk is afgeleid. Vaak is de plebaan een belangrijke raadsman van de bisschop en zit hij als kanunnik in het diocesane bestuur. Soms is de plebaan tevens deken en spreekt men van Plebaandeken. Combineert deze de functie met het pastoorschap dan registreert men dit als een plebaan‐pastoor‐deken. Pastoor Pastoor is afgeleid van het Latijnse pastor herder en staat voor. een priester regulier of seculier die aan het hoofd staat van een parochie. Tegenwoordig wordt de term pastoor niet meer gebruikt. Het hoofd van een parochie heet nu voorzitter van de parochieraad. De pastor is nu een werknemer van deze raad. De benoeming van een pastoor was voorheen het privilege van de bisschop, de kandidaat had weinig inspraak. Tegenwoordig is het een sollicitatie bij de parochieraad. Wel is nog instemming van de bisschop nodig die formeel de benoeming bevestigd. Het pastoraat is vaak slechts een tijdelijke functie, doch bij het vorderen van de leeftijd wordt de benoeming permanent tot men gepensioneerd wordt. Vroeger was er geen pensioen en stierf men in de eigen parochie. Tegenwoordig is de term pastor ingeburgerd, die aan een geestelijke functionaris verbonden aan een parochie wordt gegeven. Dit kan een priester of een vrouwelijke of mannelijke diaken zijn. Een pastor is dus niet hetzelfde als een pastoor. Kapelaan Ook wel hulppastoor, in België: onderpastoor, benaming van een priester die o.l.v de pastoor werkzaam is in een parochie. Kapelaan is afgeleid van het woord kapel, d.w.z. de bedienaar van een kapel. Het woord kapel op zijn beurt is afgeleid van de vorm van het gebouw, n.l. die van een kleine hoed, kappa muts ella verkleiningsvorm , hetgeen verwant is aan onze woorden, cape, capuchon, kap, kepie e.d. Het 4 Katheter is leerstoel, de plaats waar de bisschop zijn functie uitoefend
kapelanaat was tijdelijk, gewoonlijk niet meer dan 4 ‐ 6 jaar, daarna volgde kapelanaten elders. Als er een vacature was kreeg men daarna een tijdelijk pastoraat. De term kapelaan is verdwenen, men spreekt nu van pastor. In oude tijden was de kapelaan vaak verbonden aan het hof hofkapelaan of als assistent van de kardinaal in zijn privé‐kapel aartskapelaan , nog later was de kapelaan de geestelijke bedienaar van een kapel, lees hulpkerk, in een parochie. Zulke kapellen waren niet zelfstandig maar bedoeld voor kleine gemeenschappen die te ver van de officiële parochiekerk af woonden, maar wel voor doop, trouw of begrafenis op de officiële parochiekerk waren aangewezen. Rector Een eveneens verdwenen titel voor een pastor maar dan van een kleinere kerkgemeenschap kapel , die nog niet de erkenning van parochie heeft. Ook bij tijdelijke benoemingen in de zielzorg spreekt men wel van rector. De aanduiding rector wordt meestal gebruikt voor priesters verbonden aan een instelling ziekenhuis, bejaardenhuizen . Het woord rector betekent bestuurder, verwant dus aan regeren, regime, e.d. De term rector is nu vrijwel uitgestorven. Voor de functie rector gebruikt men nu de aanduiding pastor, zoals ziekenhuis‐pastor. Momenteel worden deze functies vervuld door diakenen, dit kan een man of vrouw zijn. In Engeland noemt men de rector vaak chapelin, hetgeen eigenlijk juister is gezien de historische achtergrond. Ook de legeraalmoezenier wordt daar chapelin genoemd. 3 Aalmoezenier Vroeger een priester of bisschop 5 met een specifieke opdracht die niet gebonden is aan een parochie, zoals de geestelijke verzorging binnen het leger, de vakbond, de gevangenis, psychiatrisch ziekenhuis, jeugdbeweging, etc Diaken en subdiaken Deze naam is afgeleid van diacones grieks: dienaar . De laagste geestelijke rang, meestal vroeger uitsluitend een fase in de priesteropleiding. Bij de vroegere priesteropleiding waren de subdiaken‐ en de diakenrang de eerste resp. tweede priester‐wijding. Zij mogen preken en de belangrijke kerkelijke rituelen zoals dopen uitvoeren. Het was echter nog geen definitieve rang 6 . Echt priester voor de eeuwigheid werd men pas bij de derde wijding. De diaken is nu een erkende pastorale functie die bij uitstek door gehuwde mannen en vrouwen wordt vervuld na een opleiding van 4 jaar theologie, aangevuld met een specifieke beroepstraining. Vaak vervullen zij de functie van de vroegere kapelaan. Soms zijn zij liturg bedienaar van de liturgie en voorganger als in een parochie een priesterfunctionaris ontbreekt. Daarnaast kent men tegenwoordig pastorale werkers, een functie op Hbo‐niveau, die zich bezighouden met onderwijs, ziekentroosting en bepaalde taken binnen een parochie. Kerkmeesters Meestal bestaande uit parochieleden die samen met de pastoor het beheer van de parochie voerden. Het kerkbestuur is de rechtspersoonlijkheid. De belangrijkste taak van het kerkbestuur is het vaststellen van de parochiële begroting 7 . Zij beheren dus de kerkfabriek. Kerkmeesters, meestal 4 in aantal, worden door de bisschoppelijke kanselarij voor een gelimiteerde periode benoemd. Op 70 jarige leeftijd krijgen zij hun functioneel ontslag. Sedert 1967 Zie: Algemeen reglement voor parochiële kerkbesturen, Utrecht 1997, Gregoriushuis zijn een aantal nieuwe regelingen ontworpen voor het kerkbestuur, waarbij men een democratisering heeft nagestreefd en deelname van vrouwen aan het kerkelijke bestuur stimuleert. Armenzorg en andere functionarissen: armenmeesters Voor de zorg van de armen werden armenmeesters aangesteld, vaak met inspraak van het burgerlijke bestuur. Om misbruik van gelden te voorkomen rouleerde deze functie tweejaarlijks. Het eerste jaar was men junior, in het tweede ambtsjaar werd men dan de officiële ontvanger. Op het platteland vervulden welgestelde boeren de functie van armenmeester. Koster en andere functionarissen
5 De hoofdaalmoezenier was soms een van de jongere bisschoppen.
6 Men kan de opleiding nog verlaten zonder dat dit verdere consequenties heeft. 7 Kerkmeesters werden vroeger vaak gerecruteerd uit de plaatselijke elite. Kwam er bij de parochie begroting geld te kort dan werd stilzwijgend verondersteld dat de kerkmeesters dit tekort uit eigen zak aanvulden. De vermelding kerkmeester in een genealogie zegt dus iets over de sociale status van betrokkene.
Hoewel de koster custos bediende weinig status meer heeft, was de koster eertijds een man soms vrouw 8 van gewicht die lezen en schrijven kende en vaak belast was met het godsdienstonderwijs en de kerkelijke administratie. Niet zelden regelde h z ij ook de begrafenis. De kerkmuziek werd door de koordirigent, organist en/of de cantor verzorgd. De liturgisch assistent is een recente functie. Deze flankeert de pastor in de dienst en assisteert bij de uitreiking van de communie. De suisse zorgde voor de orde in de kerk en was in een quasimilitair uniform uitgerust. Alleen in buitenlandse kerken zult u nog een suisse aantreffen. Als teken van zijn waardigheid had hij een hellebaard en vaak is hij gekleed in het uniform van de pauselijke Zwitserse garde, waaraan hij dan ook zijn titel ontleent. Voor de genealogie is de kosterrang belangrijk, binnen een parochie had hij een belangrijke functie en vaak was hij tevens schrijver bij het lokale bestuur. Misdienaars Misdienaars waren jongens meestal tussen de 6 en 16 jaar die de pastoor van dienst waren bij de mis en overige kerkelijke plechtigheden. Tegenwoordig heeft men ook misdienette. Bij bijzondere plechtigheden droegen zij het kruis de oudste misdienaar , de wierookvaten en de kaarsenstandaards. Deze laatsten werden ook wel acolieten genoemd. Misdienaars werden door de pastoor gevraagd en zij kwamen meestal uit zeer vrome of gegoede families. Uit deze misdienaars werden vaak de aanstaande priesters gerekruteerd. 4 Monseigneur Aanspreektitel voor hogere geestelijke functionarissen, zoals bisschoppen, dekens, kanunniken, vicarissen, presidenten regenten van seminaries opleidingsinstituut voor priesters . De titel monseigneur wordt afgekort als 'Mgr.'. De meeste monseigneurs zijn dus geen bisschop, zoals ook ons voorbeeld Mgr. Blom. Indien zij geen bisschop zijn, hebben monseigneurs een overwegend zwart, partieel paars ceremonieel tenue dat enigermate op dat van de bisschop lijkt. Gebruikelijk is verder de korte schoudermantel. Vaak functioneren zij, na bijzondere machtiging als een waarnemend hulpbisschop bij bijzondere kerkelijke bedieningen. Prelaat Letterlijk: vooraanstaande. Vroegere benaming voor hogere geestelijke, in het bijzonder voor een geestelijke die een ambtsgebied beheerde. Kan ook als eretitel worden gegeven praelatus nullius . Het woord prelaat is thans goeddeels in onbruik geraakt, wordt nog incidenteel gebruikt om een hogere geestelijke aan te duiden, niet altijd in goede zin. Het ceremoniële tenue van prelaten is zwartpaars, vaak droeg men een korte schoudermantel en bovendien een professoren bef zoals bij de dominees gebruikelijk is . In zijn tijd zal Mgr. Blom een prelaat zijn genoemd. Er zijn prelaten die geen vast ambtgebied hebben maar op wisselende plaatsen kunnen worden ingezet. Zulke prelaten noemde men prelatus nullius.
De camerlengo stelt de dood vast van paus Leo XIII
8 Een van de 'voormoeders' was rond 1720 kerkelijke koster.
Kamerheer Kamerheer cubicularis was iemand, net zoals bij ons koninklijk hof, die tot de pauselijke huishouding behoorde, en die soms bij publieke gebeurtenissen moest komen opdraven. Naast de dienstdoende kamerheer Camerlengo kende men ook de zogenaamde geheime kamerheren, een eretitel, die toegekend werd aan geestelijken die zich op bijzondere wijze verdienstelijk hadden gemaakt. De geheimkamerheer mocht zich monseigneur laten noemen. Kamerheer is dus een van de erefuncties die de Katholieke Kerk naast de onderscheidingen die toegekend werden aan niet‐geestelijken rijk was. Daarnaast kende men ook de onderscheiding Erekapelaan van Zijne Heiligheid. Door Paulus IV werden een groot aantal van deze eretitels afgeschaft. De eretitel die nog rest is Kapelaan van Zijne Heiligheid. Genealogische aspecten seculieren tweede helft 19de en 20ste eeuw Uitgebreide gegevens omtrent de seculiere geestelijkheid uit de 19de eeuw en 20ste eeuw is te vinden in de diverse repertoria, in het bijzonder in de Analecta die per bisdom jaarlijks wordt uitgegeven en waar bij overlijden meestal ook een korte levensbeschrijving staat. Een zeer goed en recent voorbeeld is het complete overzicht van de Zielzorgers in het Bisdom Roermond 1840‐2000 door J.G.C. Simonis, Sittard: Stichting Charles Beltjens 2001 . Dit boek is zonder meer een rijke genealogische bron. Daarnaast wordt ook naar de Pausalmanak verwezen die in 1878 begint. Veel gegevens over katholieke geestelijken zowel regulier als seculier worden ook gearchiveerd in het KDC Katholieke 5 Documentatie Centrum te Nijmegen. Men beschikt daar ook over uitvoerige biografieën, krantenknipsels en bidprentjes die bij de priesterwijding werden uitgegeven. Het vinden van gegevens over de seculiere geestelijken in deze periode geeft weinig problemen. Vóór 1850 Voor priesters uit de 16e, 17e en 18e eeuw moet men meer speurwerk doen omdat de kerkelijke geografie toen heel anders lag. Uit de ingewikkeldheid van de kerkelijk situatie is het duidelijk dat speurwerk naar seculieren uit vroegere tijden op veel problemen stuit. De meeste bronnen zijn weinig toegankelijk. Ten dele vindt men deze bronnen bij de rijksarchieven. Vaak ook zult u naar een bisschoppelijk archief moeten gaan, zoals Antwerpen Schoenmarkt 2 , Aken Klosterplatz 7, D‐52062 , Mechelen Wollenmarkt 15, B‐ 2800 Münster Georgkommende 19, D‐48143 Breda, 's‐Hertogenbosch Lange Putstraat 440, postbus 1070, 5200 BC , Luik rue de l'Echêvé 25 b‐4000 of Roermond Paradisstraat 10, postbus 980, 6040 AZ . In het Limburgse heeft men de Documentatie Wuisman, waarin een beperkt overzicht wordt gegeven van de vroegere pastoors in parochies die tot het huidige Limburg behoren. Ook in de bekende Publications in Limburg zijn diverse naamlijsten van pastores en hun genealogische achtergrond gepubliceerd. Verder zal men bij de beschrijving van de lokale geschiedenis zelden de lange lijsten van bedienaren uit de geestelijke stand missen. Wil men zich echter in Limburg verder in deze materie verdiepen dan is men aangewezen op Luikse bronnen zie vooral Regis de la Haye: Limburgse Voorouders, Maastricht 1994 en het onvolprezen stuk van Jos Jansen in het Boek van F.W. Lohman over de seculiere priesters in het Aartsbisdom Keulen 1661‐1825 . Helaas zijn veel Luikse archivalia verloren gegaan. Dit betekent dus dat de Limburgse bronnen her en der verspreid liggen. Voor het Bisdom Roermond kan men zich in het Rijksarchief Limburg oriënteren, waar men namenlijsten van de priesters kan vinden aangevuld met genealogische data. De betekenis voor de genealogische achtergrondinformatie van de lekenfunctionarissen is groot. Vaak zijn de namen van de kerkmeesters, armenmeesters en andere functionarissen goed bewaard gebleven. Ook kan men hun acties in de transacties van de kerkfabriek volgen. Het zegt veel over de sociale status als kerkmeester, armenmeester etc is vermeld. Op de doodbrief wordt meestal wel vermeld of men armen‐ c.q. kerkmeester is geweest. Voor genealogen is het heel belangrijk dat vanaf 1870 de Pius‐Almanak voor het eerst uitkwam. Deze almanak is een genealogische goudmijn. Men vindt er informatie over parochiële en decanale indeling, maar ook de namen van de personen die bij de kerk en de kerkbesturen waren betrokken. Erg veel informatie vindt men ook in de analecta, dit zijn periodiek uitkomende geschriften die binnen ieder bisdom worden uitgegeven en waar tal van interessante gegevens zijn vermeld, die ook voor genealogen belangwekkend kunnen zijn. LITERATUUR Albers, P. 1903 Geschiedenis herstel der hiërarchie in de Nederlanden. Nijmegen: Malmberg Briljant boek !
Boudens, R. 1987 Momentopnamen uit de geschiedenis van de Katholieke Kerk. Kampen: Kok Hamman, P.W.E.M. 1992 Geschiedenis van de Kath. Kerk in Nederland, Brugge: Tabor Heijden, H.A.M. van der 1999 Oude kaarten van de Nederlandse Bisdommen. Trajecta 8:5 . Uniek Loeff, J.A., C.S. 1913 Katholiek Nederland 1813‐1913. Nijmegen: Malmberg Zalvend, maar tussen de regels door wordt toch de waarheid gezegd Polman, P. 1968 Katholiek Nederland in de 18de eeuw. Roermond: Marck & Zn Rogier, L.J. 1964 Geschiedenis van het Katholicisme in Noord Nederland in de 16de en 17de eeuw. Amsterdam: Elsevier uitputtend standaardwerk Versluis, W.G. 1948 De geschiedenis van de Katholieke emancipatie van 1852 tot heden. Utrecht: Dekker v.d. Vegt Ik noem tenslotte nog: A. Jansen uit Sittard, tijdens zijn lezing voor het LGOG heb ik aantekeningen gemaakt die ik heb verwerkt. Hij is de kenner van de visitatieverslagen bij uitstek. E‐mail:
[email protected]
6
Overzicht Publicaties 83
H. Klunder
H.M. Kuypers: Thonis Meeusz. en Goris Meeusz. inderdaad broers. Met schema Baes ‐ Hoflandt en 'fragment‐ parenteel' Baes ‐ Den Ouden ‐ Hoflandt, vóór 1600‐1783. Ons Voorgeslacht dec. '09. K. Broens: Genealogie van Jan Lenderink alias Bonekamp. 1725‐ 1925. Oostgelders T.G.B., 1e kwart. '10. P. Bouw: Correspondentie van het gemeentebestuur als bron voor genealogisch onderzoek! Gijsbert Bouw en zijn avontuur op het spoor in de zomer van 1862. Wekerom, 1787‐ 1956. Veluwse Geslachten, sept. '09. K.J. Slijkerman: Het geslacht Capiteijn uit Puttershoek. 1530‐1685. Ons Voorgeslacht, dec. '09. K.J. Slijkerman: Het geslacht Crompeijn Crompain te Ridderkerk ‐ 1e deel. 1525‐1655. Erfgoed, jan.‐feb. '10. L.M. van der Hoeven: Nieuw licht op het geslacht Van Gameren IJsselmonde, Krimpenerwaard . Aanvulling op ander artikel, 16e‐17e eeuw. Ned. Leeuw, dec. '09. A. Garritsen: Kwartierstaat van Alice Garritsen. Ten Broek, Busser, Wiltink. Veluwse Geslachten, sept. '09.
K.J. Slijkerman: Van Gouthoven reactie … . 1500‐1654. Ned. Leeuw, dec. '09. B. Vrijhof: Herinneringen van lang geleden Deel 4 . 'Familierelatie in beeld', Den Herder, 1797‐2007. Veluwse Geslachten, sept. '09. A.J. Hesselink: Parenteel van Harmen Hilhorst uit Gelselaar. 1715‐1916. Oostgelders T.G.B., 1e kwart. '10. K.J. Slijkerman: De oudere generaties van het geslacht met de takken Hoogewerff, Van der Vliet, Strevelshouck, Van der Wilt en 1 Groenewerf uit Barendrecht aanvullingen en correcties . 1470‐ 1625. Ons Voorgeslacht, dec. '09. F. Angevaare: De ouders, echtgenoten en kinderen van Immetge Lourisdr. Vooral patroniemen, met 'Fragment Parenteel', 16e eeuw‐1694. Ons Voorgeslacht, feb. '10. A. Veldhuis: Twee genealogieën Kruithof Oldebroek en Doornspijk Deel 2. 1670‐2004. Veluwse Geslachten, feb.'10. B. van Dooren: De drie Stoffels ‐ Van Meermans naar De Groot. Met schema's en 'stamreeks Meermans/de Groot', Dongen, Dordrecht, 16e eeuw‐ 1669. Gens Nostra, jan. '10. A. Veldhuis: Kwartierstaat van Gerrit Hendrik van Omme. Heiwegen,
Looijengoed, Malestein. Veluwse Geslachten, feb. '10. G.J. Goorman: Parenteel van Jan op Oostermaat. Vervolg, 1689‐1925. Oostgelders T.G.B. 1e kwart. '10. B. de Keijzer: De familie De Ridder 2 Ameide en omgeving addenda et corrigenda. Ons Voorgeslacht, dec. '09. A. Hoekstra, M. Kist: Kwartierstaat van Hotze de Roos 1909‐1991 , kinderboekenschrijver. Nijdam, Brandsma 2x . Gens Nostra, feb. '10. D.H. Keuper: Aanvulling Kwartierstaat Hendrik Adolf Scholten. Oostgelders T.G.B., 1e kwart. '10.
A. Veldhuis: Kwartierstaat van Everdina Hendrika Steinvoort. Hazelaar,Lebbink. Veluwse Geslachten, sept. '09. A. Leusveld: Genealogie Streppel. O.a. Duistervoorde, Voorst, 1625‐1963. Veluwse Geslachten, feb. '10. H.J. Tiessink: De kwartierstaat van Robert Tiessink. Vervolg. Oostgelders T.G.B., 1e kwart. '10. K.J. Slijkerman: Het geslacht met de naamdragers Vrijlant, Witte, Prins, Pervaes en Van Dijck uit Pernis. 1585‐ 1760. Ons Voorgeslacht, feb. '10.
2
Adressen bekend bij de Redactie
Uit de Oprechte Haerlemsche Courant van 6 juli 1666: De Heer van Sommelsdijck 1 , heeft binnen Rotterdam een witte ghesprickelde 2 Hondt zijnde een Teef verlooren, de Ooren ende het Hooft root, blindt aen het rechter Oogh, kreupel aen de voorste slincker Poot, ende is een aert van legh‐Hondt 3 , maer niet geleert: Soo yemant deselve vindt ende in den Haghe, aen de selve Heer van Sommelsdijck restitueert, sal twee Ducatons vereert werden.
3
1 Op 19 juli 1688 werd 'den heer Van Sommelsdijck, gouverneur van Suriname moordadig om 't leven gebragt' Het betreft Cornelis van Aerssen, die daar vanaf 1683 gouverneur was. Een omstreden figuur 2 gespikkeld 3 leghond, lighond. Van Leggen en Hond. Leggen staat hier voor liggen; de vorm met leg‐ is hier veel in gebruik, ook bij hen die overigens die werkwoorden plegen te onderscheiden. Een hond die, voor het wild komende, zoo lang blijft staan of gaat liggen totdat zijn meester het kan opjagen.
Voor u gelezen: Een middel tegen lange preken. Tekst: Willem Bouwman. Foto: gallery.citg.tudelft.nl Wat: zandlopers, wanneer: achttiende eeuw, waarom: om lange preken te voorkomen. erkgangers praten en discussiëren graag over de preek, of die wel bij de tijd is, of door een vrouw mag worden voorgelezen. Van alle tijden is de vraag hoe lang een goede preek moet duren. In de achttiende eeuw werd er zelfs een pamflettenstrijd over gevoerd. Volgens de schrijver van de Brief tegen de langwijligheit in het preeken, Albert de Sallengre, waren veel preken zo vervelend dat kerkgangers na een paar zinnen al aan andere dingen dachten of in slaap vielen. In een volle kerk luisterden nog geen zes mensen tot het einde toe; bij het amen klonk er een zucht van verlichting. Ook door een prediker met luide stem en zwierige gebaren liet De Sallengre zich niet imponeren. ‘Vergeefs is ’t schreeuwen en het hevig preekstoel slaan, / Als elk de klok telt of ’t haast is gedaan.’ Predikanten konden zich niet alles permitteren. In sommige steden was een zandloper op de kansel bevestigd, die precies aangaf wanneer het tijd was om het amen uit te spreken. Vaak was zo’n zandloper geïnstalleerd op last van de stadsbestuurders, die na de dienst in het stadhuis vergaderden en niet te laat wilden komen. Als een dominee toch langer preekte, kreeg hij een boete. In de stad Groningen kwam die aan de armlastigen ten goede. In Dordrecht mochten dominees niet langer preken dan anderhalf uur, op straffe van drie stuivers. Een zandloper gaf aan wanneer het preken geld ging kosten. De Amsterdamse dominee Otto Belcampius vond de zandloper een ergerlijk ding. Hij merkte dat de gemeente meer geboeid werd door de zandloper dan door de preek. „Men let op de sandt‐looper, en als die uyt is, so souden sy wel wenschen dat de prediker stom was.’’ Volgens de overlevering was er een dominee die er gemoedelijk mee omging. Toen zijn tijd bijna om was, draaide hij de zandloper om en zei: ‘Gemeente, we nemen nog een glaasje.’ N.D. van 10‐2‐2010
Zoeken naar verre verwanten in Amerika 2
R.van den Bree
n aflevering 6 van de laatste jaargang van Ons Genealogisch Erfgoed verscheen de eerste aflevering van dit artikel.
Begraafplaatsen cemeteries .
Ook begraafplaatsen herbergen in hun administraties waardevolle genealogische gegevens. Als men daarnaar navraag doet bij de commerciële genealogische databases, dan hangt daar een prijskaartje aan. Zonder dat ik zo’n krenterige figuur ben, maak ik er zoals gezegd altijd een sport van om voor mijn hobby’s andere wegen te bewandelen, die weinig of niets kosten. Vandaar dat ik, zodra ik wist dat er enkele verwanten op de Cedar Lawn Cemetery in Paterson New Jersey begraven waren, in een aardig briefje om nadere gegevens heb gevraagd. Tot mijn vreugde ontving ik niet minder dan zeventien ! afschriften van overlijdenscertificaten van familieleden. Daarop was behalve uiteraard naam, geboorte‐ en overlijdensdatum ook vermeld aan welke ziekte betrokkenen waren overleden. Zeer interessant voor in je familieboek! Deze vriendelijke geste was niet vergezeld van een nota o.i.d. 1 Maar… wil je, hoe dan ook, dit soort gegevens verkrijgen, dan moet je wel weten waar de gezochte personen begraven zijn. Of op zijn minst waar ze in hun laatste dagen gewoond hebben. Dit soort vragen kunnen vaak wel voorgelegd worden aan de vrijwilligers van zo’n bovengenoemde Mailing List. Ook kan men via Google de woonplaats koppelen aan het item begraafplaats. Voor Amerika uiteraard alles in het Engels. En dan is er ook nog www.findagrave.com waar men in principe alle begraafplaatsen van Amerika kan vinden. Hierop kun je ook naar hartenlust zoeken. En misschien is ook in uw geval een aardig briefje naar de gevonden begraafplaats de moeite waard!
Militaire gegevens Military Service Records .
Bij de nazaten van mijn 'Ome Co' waren uiteraard een aantal mannen die in militaire dienst zijn geweest, zowel in de Eerste‐ als in de Tweede Wereldoorlog. Hun militaire gegevens berusten bij The National Archives of America. Natuurlijk zijn kopieën van al deze data voorhanden bij de 'grote jongens' oftewel de commerciële genealogische instellingen. Daar kun je ze tegen betaling inzien ook via internet . Deze gegevens bevatten veel interessante feiten, zoals datum en plaats van inlijving, beroep op dat moment, woonplaats, maar ook b.v. lengte en haarkleur. En vanzelfsprekend de militaire staat van dienst. Hieruit concludeerde ik dat er in beide oorlogen familieleden hebben gediend, maar dat zij geen van allen naar Europa zijn gezonden. Ook heeft geen van hen een rang van betekenis verkregen. Een van hen is in WW II gesneuveld in de oorlog met Japan.
Als ik, zoals gezegd, er dan zo’n sport van maak om kosteloos aan mijn gegevens te komen, hoe weet ik dat alles dan? Wel, doodgewoon via 'mijn' Mailing List. Meestal zelfs ongevraagd meegestuurd bij mijn Census Records. Vaak met kopieën van de militaire formulieren, waar alle relevante gegevens op staan. Mocht u toch gebruik willen maken van de grote bedrijven ga dan via Google naar de website van The National Archives of America. U belandt dan vrijwel automatisch op hun websites.
Andere bronnen.
Behalve plaatselijke overheidsarchieven, bestaan er regionale‐ en staatsarchieven, waar genealogische bronnen zijn te vinden. Ook –geheel anders dan b.v. in ons land‐ beschikken ook veel bibliotheken over genealogische bronnen. Maar het is heel moeilijk om vanuit Nederland de juiste locatie te bepalen teneinde die te benaderen per mail of per post . Via internet in deze bronnen zoeken is nagenoeg onmogelijk. Althans ik ben daar nooit in geslaagd. 2 Dan zijn er ook in Amerika genealogische verenigingen. Zo kon ik via de website van de Genealogical Society of New Jersey digitaal allerlei bestanden, o.a. van kerken, doorzoeken. Ook de site van de New Jersey Historical Society was van belang. Andere staten zullen hoogstwaarschijnlijk soortgelijke ingangen kennen. Verder noem ik nog enkele sites waaraan ik plezier beleefde. Maar nogmaals, ik zoek vooral in New Jersey en de lezer es wellicht in een heel andere staat.
Genealogy USA New Jersey Passaic County GenealogyBank.com New Jersey Historical Maps oude kaarten New Jersey Genealogy en World Vital Records uiteraard wereldwijd .
En dan zijn er uiteraard als bronnen de zoekmachines zoals Google, Yahoo e.d. Als je naar een niet te algemene naam zoekt, óf aan de familienaam een plaatsnaam koppelt, dan is het heel goed te doen. Men moet dan wel met enige regelmaat nagaan of er weer nieuwe websites bijgekomen zijn. Het nadeel daarvan is dat je soms veel tijd kwijt bent met het steeds maar weer doorploegen van honderden vermeldingen op zoek naar iets nieuws. Je moet dan wel een goed geheugen hebben om onmiddellijk nieuw van oud te onderscheiden. Bovendien is het een geweldig nadeel dat het internet welhaast nooit wordt opgeschoond. Gegevens van jaren terug, blijven hardnekkig vermeld staan. Ook is het vervelend als je bekende naamgenoten hebt, die 70% van alle scores uitmaken, zoals in mijn geval Jay Vandenbree die internationaal directeur van Sony is of mijn lieve nicht Marianne van den Bree, die als psychologe ontzettend veel publiceert. Die moet je bij elke zoekactie steeds weer 'doorbladeren'.
Enkele kenmerkende verschillen.
Als je stamboomonderzoek doet in Amerika dan moet je rekening houden met een paar kenmerkende verschillen. In de eerste plaats de datering. Amerikanen noemen eerst de maand en dan pas de dag en het jaar. Dus 11 augustus 2006 is 8‐11‐2006. Als Nederlander ben je snel geneigd daarmee vergissingen te maken. Verder heb ik veel problemen met het achterhalen van de meisjesnamen van getrouwde vrouwen. Als een Amerikaanse vrouw eenmaal gehuwd is, wordt de meisjesnaam bijkans begraven. Als Jessica Hill trouwt met Roy Vandenbree, dan kom je er vrijwel niet meer achter onder welke naam ze is geboren. Dat geldt bovenal voor de naoorlogse generatie, die je vooral in websites tegenkomt. In b.v. de Census Records wordt wel degelijk de meisjesnaam genoemd. Zoals het b.v. in ons land vooral gewoonte is dat vrouwen hun meisjesnaam achter die van haar man zetten 1 b.v. mevr. Jansen‐de Jong, komt dat in Amerika nauwelijks voor. Dan is er ook nog de lastige gewoonte dat zowel mannen als vrouwen de naam van hun moeder als tweede achternaam voeren. Je gaat dan soms personen met elkaar verwarren. Kortom, het is dus hier en daar oppassen geblazen. 1 Hoewel dat, zoals bekend, niet wettelijk is voorgeschreven en vrouwen hun meisjesnaam kunnen blijven voeren.
Tot slot.
In het bovenstaande heb ik gepoogd handreikingen te doen aan genealogen die al dan niet verre verwanten in Amerika hebben, maar niet goed weten hoe ze daarachter kunnen komen. Wellicht inspireert dat anderen hier hun ervaringen aan toe te voegen in aanvullende artikelen in dit blad. Op deze wijze worden alle belanghebbenden aanmerkelijk ondersteund bij hun genealogisch onderzoek. Wellicht is het aardig om nog even aan te geven hoe ik uiteindelijk de link heb gevonden tussen de 'losse eindjes' van de Mormonen en mijn 'Ome Co' aan de ene kant en de thans nog levende Vandenbree’s aan de andere. Hierbij was het onvolprezen Internet mij behulpzaam. Ik ontdekte daar op een site betreffende reünisten van een Amerikaanse High School ene Lois Vandenbree, compleet met e‐mailadres. Uit correspondentie met haar Lois Corinne Freeston‐Vandenbree 1947 bleek zij een achterkleindochter te zijn van mijn oudoom 'Ome Co'. Zij informeerde mij enigermate over haar 'komaf'. Maar veel belangrijker was dat zij mij een handgeschreven familieschema in kopie toezond. Dit was opgesteld door haar oud‐tante Sarah Vandenbree‐Mather 1876‐1957 , die de schoondochter was van 'Ome Co'. Later kwam ik in contact met Jay Donald Vandenbree 1955 die hierboven al even ter sprake kwam. Deze 3 Harodt Albert Vandenbree stuurde mij ook een dergelijk overzicht, vervaardigd door zijn stief vader 1910‐1986 . Op zo’n manier kom je al aardig thuis in de verre voorgeschiedenis van de Amerikaanse Tak. De rest van de legpuzzel sprokkelde ik bij elkaar uit de reeds genoemde bronnen. Een aantal door mij benaderde verwanten in Amerika weigerden absoluut informatie te verstrekken. Dat is uiteraard hun goed recht. Maar als je dan van dezelfde personen stukken dagboek ! en uitgebreide familieoverzichten in boulevardbladen n.a.v. trouwerijen en overlijdens aantreft op het Internet, dan kom je toch als genealoog aan je trekken! Never give up! En zo is het. R.A.P. Ruut van den Bree 1932 , gepensioneerd archiefchef, is hobbygenealoog. Ving begin 60er jaren aan zijn voorgeslacht te bestuderen, hetgeen een boekwerk van bijna 800 bladzijden opleverde. Is daar nog vrijwel dagelijks mee bezig.
[email protected] . Over hetzelfde onderwerp is een artikel is verschenen in het novembernummer 2009 van Gens Nostra dat dit artikel prima aanvult. De auteur van dat artikel is de bekende Antonia Veldhuis. Ik heb zelf leuke vondsten gedaan aan de hand van haar artikel!
Booij informatie/contactdag, ook voor anderen interessant Ook dit jaar wordt er een Booij informatie/contactdag gehouden. Op deze contactdag kan informatie uitgewisseld worden in de vorm van foto’s, documenten en verhalen van en over de verschillende geslachten Booij y i . De informatiedag wordt gehouden in het Noord Hollands Archief NHA aan de Jansstraat 40 in Haarlem. Het programma ziet er als volgt uit: 09.00 uur: Ontvangst met koffie/thee 09.30 uur: Uitleg over NHA en rondleiding 11.30 uur: Presentatie over geslachten Booij, Familieorganisatie Booij, is dat een optie? 12.00 uur: Onderling contact/uitwisselen gegevens Opzoeken gegevens in het archief indien mogelijk voor mensen die nog nooit in een archief wat hebben opgezocht. Tijden zijn richttijden. Probeer op tijd te zijn, dit i.v.m. de inleiding en rondleiding. Als u van plan bent om te komen geef dat dan even aan mij door. De mensen van het archief willen graag weten hoeveel mensen er komen i.v.m. de rondleiding. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jaap Booij, tel. 0223‐635340 of per e‐mail:
[email protected] 4 Ik ontving van enkele abonnees de vraag of er weer naaldbanden aangeboden kunnen worden. Natuurlijk kan dat maar dan moet ik wel weten hoeveel ik er moet bestellen. Ik neem aan dat de voorkeur uitgaat naar het laatste door de heer Lups geleverde model dat afkomstig is van Boekbinderij Rietveld, tel. 010‐ 4555 350 De prijzen die me werden opgegeven: Naaldbanden 1 jaarg. € 9,78/stuk, naaldbanden 2 jaarg. € 11,45/stuk, uitgaafbanden 1 jaarg. € 6,15/stuk, prijzen per 100 stuks, excl. 6% btw formaat Ons Genealogisch Erfgoed Op 17 februari is de site van het Biografisch Portaal van Nederland gelanceerd met een muisklik op www.biografischportaal.nl. Hier vindt u oude en nieuwe informatie over kopstukken en andere opzienbarende figuren uit de Nederlandse geschiedenis, van het vroegste verleden tot nu. Momenteel zijn de gegevens van ca 40.000 personen in meer dan 50.000 levensbeschrijvingen opgenomen. Het Biografisch Portaal is een samenwerkingsproject van wetenschappelijke en culturele instellingen van Nederland. De site toont 'work in progress': de verzameling van levensbeschrijvingen wordt steeds aangevuld met nieuwe informatie en beeldmateriaal. Ook aan de doorzoekbaarheid wordt nog gewerkt. Onder de knop 'project' kunt u meer lezen over de voortgang van het project.